Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du mardi 6 mars 2007 Matin ______ |
van dinsdag 6 maart 2007 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.20 uur en voorgezeten door mevrouw Martine Taelman.
La séance est ouverte à 10.20 heures et présidée par Mme Martine Taelman.
01 Vraag van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de stiptheidsacties in de gevangenissen" (nr. 14229)
01 Question de Mme Martine Taelman à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les grèves du zèle dans les prisons" (n° 14229)
01.01 Martine Taelman (VLD): Mevrouw de minister, de vraag over de stakingen in de gevangenissen is reeds een tijdje geleden ingediend en daardoor gedeeltelijk achterhaald. Ik had deze vraag ingediend naar aanleiding van de stakingen die onder meer in Merksplas en in Wallonië waren uitgebroken naar aanleiding van gevallen van agressie tegen cipiers en de klachten over de behandeling van gevangenen door bepaalde cipiers in Wallonië.
Toen er in Merksplas werd gestaakt, werd een werkgroep opgericht om de problematiek van de privacy met de gevangenisbewaarders te bespreken.
Vandaar mijn vraag, wat is het resultaat van deze werkgroep? Welke stappen werden inmiddels nog ondernomen om de inwerkingtreding van de basiswet-Dupont te begeleiden onder meer inzake personeel, opleiding en overleg? Werd naar aanleiding van de meest recente acties opnieuw overleg gepleegd? Zo ja, wat is het resultaat?
Werd inmiddels een onderzoek uitgevoerd naar de gegrondheid van de klachten? In Merksplas was dit reeds gebeurd. Gebeurde dit ook naar aanleiding van de stakingen in Wallonië? Zo ja, wat is het resultaat ervan?
01.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw Taelman, ik stel met genoegen vast dat de problemen in de gevangenissen u na aan het hart liggen. Het klopt dat de vakbonden de jongste tijd een aantal vragen hebben gesteld inzake onder andere hun veiligheidsgevoel, de bescherming van hun privacy en hun rechtszekerheid.
Daar die vragen een ruime en complexe materie behelzen, is het noodzakelijk een zeer grondige analyse te maken. De oprichting van een werkgroep, die op geregelde tijdstippen samenkomt, moet toelaten die analyse te maken. In de werkgroep is er een vertegenwoordiging van mijn kabinet, de regionale directie van de gevangenissen, de gevangenisdirecties en de syndicale organisaties. Het is de bedoeling dat de werkgroep na een grondige analyse een aantal concrete voorstellen doet.
De werkgroep is reeds samengekomen op 18 januari, 29 januari en 2 maart. Volgende thema’s kwamen aan bod: de vraag naar informatie over de juridische situatie waarin personeelsleden zich bevinden tijdens de uitoefening van hun taak, de vraag naar bescherming van persoonlijke gegevens tegenover gedetineerden, aanpassing van het algemeen reglement in het licht van de invoering van de basiswet en bestraffing van onrechtmatige klachten.
Gelijklopend met de werkgroep, die een specifieke opdracht heeft, is er elke maand een nationaal overleg tussen mijn kabinet, het directoraat-generaal van de penitentiaire instellingen en de syndicale organisatie over de actuele situatie in de gevangenissen. Tijdens die vergaderingen worden de vragen en de eventuele klachten besproken. Het feit iedere maand samen te komen laat toe de situatie op de voet te volgen.
Wat de inwerkingtreding van de basiswet betreft, werd ervoor geopteerd interne trainers te vormen, gelet op het specifieke karakter van de materie, het grote aantal personen dat moet worden gevormd en omdat is gebleken dat de boodschap, die een oproep is tot een belangrijke cultuurverandering, intern moet gebeuren. De vorming van deze interne trainers heeft vier dagen geduurd en is zowel gericht op de inhoud van de wet als op de communicatietechnieken en het nemen van het woord in het openbaar.
De vormingen ter beschikking van het personeel vinden plaats in de gevangenissen zelf gedurende een halve dag aan een groep van 25 tot 30 personen en bevatten een voorstelling van de wet. Ze gingen van start op 12 december aan Franstalige zijde en begin januari aan Nederlandstalige zijde. Ze zouden moeten beëindigd zijn eind 2007.
01.03 Martine Taelman (VLD): Dank u voor uw antwoord, mevrouw de minister. Ik heb twee opmerkingen.
Ik denk dat de omstandigheden waarin de cipiers in de gevangenissen moeten werken dikwijls zeer moeilijk zijn. Het is dan ook begrijpelijk dat er op bepaalde momenten problemen ontstaan omdat het hen allemaal wat boven het hoofd groeit waardoor er acties komen. Het is volgens mij dan ook belangrijk dat er regelmatig wordt overlegd. Ik denk dat het ook belangrijk is dat er heel snel wordt gereageerd op momenten waarop er klachten komen die ongegrond blijken te zijn zodat de cipiers zich ook ondersteund voelen in hun toch wel bijzonder moeilijke taak.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Bart Tommelein aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de huurwaarborg bij verhuring van studentenkoten" (nr. 14278)
02 Question de M. Bart Tommelein à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la garantie locative lors de la location de kots d'étudiants" (n° 14278)
02.01 Bart Tommelein (VLD): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, er bestaat contractuele vrijheid voor het al dan niet vragen van een huurwaarborg en de modaliteiten hieromtrent. De woninghuurwet is echter van toepassing wanneer een woning, huis of appartement wordt verhuurd dat de huurder als hoofdverblijfplaats gebruikt. De wet bepaalt dan dat een huurwaarborg in geld tot maximaal drie maanden huur - tot de wetswijziging die op til is - mag bedragen en dat deze op een geblokkeerde rekening moet worden gestort. Hierop worden intresten gekapitaliseerd en deze worden samen op het einde van het huurcontract teruggegeven aan de huurder. Het is dus de bedoeling dat de huurder effectief de intresten krijgt.
Ik weet uit ervaring dat daarrond heel wat problemen bestonden. De laatste tijd is daar wel meer regelmaat in gekomen. Studentenkoten vallen echter buiten deze regeling en de huurders hangen hierdoor af van de wil of onwil van de verhuurder. De huurder kan enkel voorstellen het op een geblokkeerde rekening te plaatsen, maar dit kan slechts als de verhuurder daarmee akkoord gaat en dat is in de meeste gevallen niet zo. Wie daarmee niet akkoord gaat, moet dan een ander kot zoeken. In vele gevallen plaatst de verhuurder de huurwaarborg op een eigen rekening en geniet daarvan dan de intrest, wat ook zo in het contract staat. Er zijn veel geschillen bekend waarbij de huurwaarborg niet of niet volledig wordt teruggegeven en de intresten niet naar de huurder gaan. Zulke geschillen ontstaan natuurlijk als er onterecht onkosten en schade worden aangerekend bij het einde van het contract. Meestal gaat het om heel jonge mensen die weinig mondig zijn en niet voldoende kennis van zaken hebben.
Door op studentenkoten een gelijkaardige regeling als uit de woninghuurwet toe te passen, zou men misbruik door dergelijke verhuurders kunnen uitsluiten. De intresten zouden niet langer worden mislopen en de grootte van het bedrag zou worden beperkt. Ik stel trouwens meer en meer vast, mevrouw de minister, dat studenten zelf gaan werken om hun studies te betalen en dit dus voor hen van groot belang kan zijn.
Bent u op de hoogte van deze problematiek? Zette u hierin reeds stappen? Zou het geen goed idee zijn om ook studentenkoten onder de bescherming van de normale woninghuurwet te laten vallen wat de huurwaarborg betreft?
02.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Tommelein, uw vraag komt op een geschikt moment aangezien momenteel twee wetsontwerpen tot hervorming van de wet van februari 1991 betreffende de huurovereenkomsten voor hoofdverblijfplaatsen bij het Parlement liggen. In dat verband heb ik voorgesteld dat de huurovereenkomsten betreffende de studentenkoten, net zoals die voor de hoofdverblijfplaats van de huurder, worden onderworpen worden aan de verplichting van een schriftelijke overeenkomst.
Het eerste gevolg van deze verplichting zal de eveneens verplichte registratie zijn. In de toekomst zullen de studenten die op kot zitten dus eveneens en globaal gezien beter beschermd zijn.
Dat wil nog niet zeggen dat de regels van de wet van 1991 voor andere elementen van toepassing zijn, meer in het bijzonder voor de huurwaarborg. Het is juist dat er problemen kunnen rijzen aangezien de student-huurder kan worden overgeleverd aan de goodwill van de eigenaar, zowel inzake het gevraagde bedrag als inzake de wijze waarop de waarborg wordt geplaatst.
Ik neem dus akte van uw wens – en ik veronderstel ook die van uw partij – om deze kwestie te reglementeren. Ik zal dit dus op de agenda plaatsen van de komende vergaderingen van de federale task force Huisvesting.
02.03 Bart Tommelein (VLD): Mevrouw de minister, het pleziert mij dat u daar rekening mee zult houden. Ik ben geen vragende partij voor meer reglementen maar ik vind alleszins wel dat studenten niet behoren tot een groep van de samenleving die aan zijn lot moet worden overgeleverd en dat zij dus een minder goede regeling zouden moeten hebben dan de andere huurders. Ik denk dat wij in het belang van de studenten mogen vragen dat er in een gelijkwaardige regeling wordt voorzien als voor normale huurcontracten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Ik geef thans het woord aan de heer Muls voor het stellen van zijn vraag, waarna ik de heer Van Parys zal verzoeken om mij even te vervangen als voorzitter. Ik moet immers in de commissiezaal hiernaast zelf een vraag stellen.
03 Vraag van de heer Walter Muls aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het onderzoek naar fraude bij de renovatie van het Berlaymontgebouw" (nr. 14241)
03 Question de M. Walter Muls à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'enquête concernant des faits de fraude lors de la rénovation du Berlaymont" (n° 14241)
Voorzitter:
Tony Van Parys.
Président:
Tony Van Parys.
03.01 Walter Muls (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, asbest en het bedrijf Eternit in Kapelle-op-den-Bos staan de jongste tijd nogal in de belangstelling. Een aantal jaar geleden werden wij als Belgen geconfronteerd met asbestverwijdering. Ik heb het over het Berlaymontgebouw.
Een hele tijd geleden heeft de Europese anti-fraudedienst OLAF een onderzoek ingesteld naar de fraude bij de peperdure renovatie, eind jaren 60, van het Berlaymontgebouw. Het onderzoek is reeds geruime tijd afgesloten. Volgens mijn informatie ligt dit dossier reeds zeer lange tijd bij het parket-generaal. Het verhaal van de renovatie van het Berlaymontgebouw is gekend. Zij heeft veel meer gekost dan oorspronkelijk was bepaald. Bovendien heeft zij ook veel langer geduurd, waardoor er gedurende een hele tijd bijkomende huur moest worden betaald om kantoren te huren. Omdat er nog schadeclaims hangende zijn, zal dit alles de Belgische overheid een flinke duit kosten.
Wie gebouwen zegt, denkt aan de Regie der Gebouwen, een dienst die het afgelopen anderhalf jaar ook negatief in het nieuws is geweest. Vanuit mijn algemene bezorgdheid in verband met de omvang van corruptie-en fraudedossiers wens ik een aantal vragen te stellen.
Ten eerste, wat is de precieze reden waarom dit dossier bij het parket-generaal ligt en niet bij de rechtbank van eerste aanleg? Speelt hier een soort voorrang-van-rechts-macht?
Ten tweede, hebt u enig idee wanneer de eindvorderingen in deze zaak eraan komen? OLAF heeft het dossier immers eind jaren 90 doorgezonden.
Ten derde, hebt u enig idee waarom de afhandeling van het dossier zo lang op zich laat wachten?
'
03.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer Muls, ik kan u meedelen dat ik informatie over het dossier-Berlaymont heb ingewonnen bij de procureur-generaal te Brussel. De procureur-generaal deelt mij mee dat het helemaal niet klopt dat het dossier al een heel lange tijd op het parket-generaal zou liggen. Het dossier werd immers in een gerechtelijk onderzoek gebracht in april 2003. Er moeten nog talrijke opdrachten van de onderzoeksrechter worden uitgevoerd. Op dit ogenblik is het dan ook onmogelijk te voorspellen wanneer het gerechtelijk onderzoek zal kunnen worden afgesloten. Gelet op de klaarblijkelijke complexiteit van het dossier kan men nog geen gewag maken van een abnormaal langdurig onderzoek.
03.03 Walter Muls (sp.a-spirit): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
De discussie over abnormaal of niet abnormaal lang is dezelfde als de discussie over een glas dat halfvol of halfleeg is. Ik stel alleen maar vast dat het onderzoek van OLAF eind jaren 90 werd beëindigd dat er blijkbaar een gerechtelijk onderzoek bezig is – dat wil dus zeggen in de handen van een onderzoeksrechter – sedert april 2003. Dat is dus vier jaar en het is nog steeds niet beëindigd.
Mevrouw de minister, ik vind het jammer dat het allemaal zo lang moet duren. Ik verneem dat ook de Europese antifraudedienst OLAF vindt dat het heel lang duurt. Het dossier lijkt wel thuis te horen bij het rijtje van heilige huisjes waaraan niet mag worden geraakt. Bij de Grieken mag men niet raken aan het dossier over de kostprijs van de Olympische Spelen. Bij de Engelsen mag men het verhaal van de Dome niet onderzoeken. Ik hoop dat ons gerecht het tegendeel aan de Europese antifraudedienst zal kunnen bewijzen.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de Belgische nationaliteit van een Congolese minister en enkele recent verkozen parlementsleden" (nr. 14292)
04 Question de M. Francis Van den Eynde à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la nationalité belge d'un ministre congolais et de plusieurs membres du parlement élus récemment" (n° 14292)
04.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, zoals u ongetwijfeld weet, zijn er nog niet zolang geleden parlementsverkiezingen geweest in Congo. Hoewel die minder vlot verlopen zijn dan men ons hier komt vertellen en de NGO's die ter plaatse werken nogal wat klachten te formuleren hadden over de werkwijze rond die verkiezingen en over de schendingen van de mensenrechten die er in die tijd plaatsvonden, hebben die verkiezingen toch plaatsgevonden en zijn een aantal parlementsleden verkozen in de nieuwe assemblee. Er is zelfs ondertussen ook een regering gevormd.
Nog niet zolang geleden, werden wij – zeer merkwaardig – door de democratische Congolese oppositie geïnformeerd over een toch bizarre toestand. Een aantal van de nieuwe parlementsleden van Congo hebben namelijk de Belgische nationaliteit. Ik citeer er enkele, niet allemaal. Het gaat over een zekere heer Isekemanga, die verkozen werd als onafhankelijke en – het staat ook met zoveel woorden in het Staatsblad – zijn Belgische nationaliteit verkreeg op 25 april 2004, een goede tweede jaar geleden. De heer Kande Mupopa is verkozen op de lijst MLC, de Mouvement du Libération du Congo, en heeft zijn Belgische identiteit gekregen op 14 januari 2003, een goede drie jaar geleden. De heer Kanku Kabengele, die ook voor de MLC verkozen is, kreeg zijn Belgische identiteit op 4 april 2003. De parel op de kroon is de heer Mwando Nsimba Charles, die niet alleen parlementslid is, maar ook minister van plattelandszaken – ik vertaal vrij vanuit het Frans "Affaires rurales" – en die ook onze nationaliteit heeft sinds 18 april 2002.
Mevrouw de vice-eerste minister, tot daar deze zeker niet volledige opsomming. Dat die mensen in het Congolees Parlement verkozen zijn en naast hun Congolese nationaliteit ook de Belgische nationaliteit hebben, is uiteraard eerst en vooral een probleem voor Congo. Daarmee hebben wij ons niet te moeien.
Wat mij toch heel vreemd overkomt, is dat het gaat over mensen die recentelijk onze nationaliteit hebben aangevraagd, van wie men ten minste kon verwachten dat zij een ernstige band hebben met dit land, dat het hun bedoeling is om onze nationaliteit te behouden, ook al hebben ze de dubbele nationaliteit, en dat het zeker de bedoeling is dat zij zich inschakelen in de maatschappij van dit land. Een paar jaren later al, laten zij zich verkiezen tot parlementslid in Congo. Dit toont aan dat onze huidige nationaliteitswetgeving absurd is.
Ik wil er zelfs aan toevoegen, mevrouw de vice-eerste minister, dat, tenminste theoretisch, maar in feite ook praktisch, de mensen die nu verkozen zijn in de Nationale Assemblee van Kinshasa zich op 10 juni bij onze verkiezingen zonder enig probleem kandidaat zouden kunnen stellen. Ce sont tous des francophones belges. Zij zouden dus op lijsten kunnen staan bij onze verkiezingen en in een parlement bij ons kunnen worden verkozen.
Ik wil de regering vragen of zij zich bewust is van de absurditeit van de wijze waarop wij onze nationaliteit uitdelen. Wij geven de nationaliteit aan om het even wie, als men maar kan bewijzen dat men van ver iets te maken heeft met België. Bent u op de hoogte van wat ik hier vertel? Overweegt u om iets te doen aan de nationaliteitswetgeving en om ze wat minder absurd te maken?
04.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, de toestand die u aanhaalt, heeft te maken met het feit dat het Wetboek van de Belgische nationaliteit, in de versie daterend van vóór de hervorming van 1 maart 2000 noch in de versie van daarna, niet bepaalt dat iemand, om de Belgische nationaliteit te kunnen verwerven, voordien moet afzien van zijn oorspronkelijke nationaliteit, of moet aantonen elke band met zijn land van oorsprong te hebben verloren of bereid te zijn deze te verliezen, of er zich toe verbindt elders te gaan wonen dan binnen de grenzen van ons mooie land.
In voornoemde richting doorgaan, zou niet alleen volledig absurd zijn. Het zou ook betekenen dat tegen de stroom van de geschiedenis wordt ingevaren. De huidige tendens is heel duidelijk dat aan personen de mogelijkheid wordt geboden om verschillende nationaliteiten te cumuleren. Dat is ook de oriëntering die onlangs door het Belgische Parlement werd goedgekeurd tijdens de stemmingen over de wet houdende diverse, dringende bepalingen, van 27 december 2006.
Artikel 386 van voornoemde wet regelt de opheffing van het beginsel van het verbod op plurinationaliteit in het Belgisch recht.
België heeft er overigens voor gepleit dat alle, ondertekenende staten van het Verdrag van de Raad van Europa het verbod op de dubbele nationaliteit zouden opzeggen, wat thans is verworven. Ik kan mij niet inbeelden dat op voornoemd akkoord zal worden teruggekomen.
04.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik heb een korte repliek.
Ten eerste, mevrouw de vice-eerste minister, de stroom van de geschiedenis is een ideologisch standpunt dat in het marxisme wordt teruggevonden. U weet dat het een voorbijgestreefde ideologie is. Zij maakt op mij dus ook weinig indruk. De geschiedenis wordt door mensen en alleen door mensen geschreven, niet door stromen en zeker niet door ideologen.
Ten tweede, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord, vooral omdat u ermee aantoont dat u in de absurditeit volhardt.
Sta mij eerst en vooral toe u erop te wijzen dat een dubbele nationaliteit voor mensen die in hun land van oorsprong een belangrijke, politieke functie vervullen – ik neem aan dat u in het Parlement niet zult ontkennen dat een verkozene in een assemblee belangrijk is –, vrij contradictorisch is.
Ik kan u een ander voorbeeld geven. In het Belgische Parlement zit iemand die verkozen is en ook de dubbele nationaliteit heeft. Terwijl hij in België federaal parlementslid was, ging hij in Turkije zijn legerdienst doen. Neem mij niet kwalijk, maar dat is al even absurd.
Het ging mij echter zelfs niet over de dubbele nationaliteit.
Het gaat mij over het feit dat mensen zo maar eens langskomen in dit land – ik durf bijna zeggen shoppen met een boodschappenmandje zoals in een of ander grootwarenhuis –, een Belgisch paspoort en een Belgische identiteitskaart vragen en weer weg zijn om hun leven voort te zetten in een ander land. Dit is zinloos. Probeer dit aan onze bevolking toch niet als logisch te verkopen. Zij zal u niet geloven, ook niet als u de geschiedenis en de zin van de geschiedenis erbij haalt.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. François Bellot à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'autorisation de destruction de sangliers par les agriculteurs au regard de la loi sur la détention des armes" (n° 14386)
05 Vraag van de heer François Bellot aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de toelating voor landbouwers om everzwijnen neer te schieten in het licht van de wet op het wapenbezit" (nr. 14386)
05.01 François Bellot (MR): Monsieur le président, madame la ministre, le Code wallon de la forêt et les dispositions relatives à la chasse autorisent les agriculteurs à procéder à la destruction de sangliers, dans certaines conditions précises, lorsque ces animaux s'attaquent aux cultures.
Les dispositions d'usage au sein de la Région wallonne stipulent que, moyennant l'autorisation du ministre qui a l'Agriculture et les Forêts dans ses attributions, l'agriculteur est autorisé de procéder à l'abattage des animaux qui s'attaquent à ses cultures, là où leur présence est avérée. "Cette autorisation dispense l'agriculteur d'être détenteur du permis de chasse pour pouvoir procéder à cette destruction", indique le décret wallon.
Madame la ministre, pouvez-vous me faire savoir quelles dispositions vous comptez prendre pour autoriser les agriculteurs à détenir ces armes de chasse indispensables à l'abattage des sangliers, alors que la Région wallonne dispense ces mêmes agriculteurs de la détention du permis de chasse pour pouvoir abattre des animaux qui détruisent des cultures?
05.02 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, la loi sur les armes prévoit en son article 11, 3, 9°, 1, comme motifs légitimes non seulement la chasse mais également des activités de gestion de la faune: c'est le point que vous visez ici par la destruction de sangliers. Ce motif rend donc possible l'obtention d'une autorisation de détention d'une arme à feu.
Les agriculteurs dans cette situation doivent donc introduire une demande auprès du gouverneur de province en s'appuyant sur l'autorisation du ministre régional compétent.
05.03 François Bellot (MR): Madame la ministre, deux à trois mois de procédure sont nécessaires pour obtenir cette autorisation. Or, quand les sangliers s'attaquent aux biens des agriculteurs, c'est dans la huitaine qu'il convient de réagir sous peine d'assister à la destruction de dizaines d'hectares en une seule fois.
Cela signifierait-il donc que tous les agriculteurs pourront introduire une demande pour autant que, dans l'année précédente ou dans les deux années qui ont précédé, ils apportent la preuve d'avoir subi de telles destructions?
05.04 Laurette Onkelinx, ministre: Effectivement, cela peut aller jusque-là, pour autant que le ministre régional compétent puisse attester de cette situation.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Tony Van Parys aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de verdeling van het veiligheidskorps" (nr. 14391)
06 Question de M. Tony Van Parys à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la répartition du corps de sécurité" (n° 14391)
06.01 Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de minister, de regering heeft in een uitbreiding van het veiligheidskorps voorzien. Het veiligheidskorps is bedoeld om onze politiediensten te versterken en vervult verschillende soorten van opdrachten, onder meer met betrekking tot de beveiliging van de gerechtsgebouwen, het transport van gevangenen en dergelijke meer.
U hebt aangekondigd dat er op 16 april 45 nieuwe beambten actief in dienst zouden komen en dat er een tweede contingent van 60 beambten is gepland voor oktober 2007. Ik zou u daarover de volgende vragen willen stellen, mevrouw de minister.
Hoeveel Nederlandstalige leden van het veiligheidskorps zijn er vandaag en hoeveel Franstalige?
Over hoeveel leden van het veiligheidskorps beschikken vandaag de politiezones Brussel, Antwerpen, Gent, Luik en Charleroi?
Wie staat in voor de financiering van die beambten?
Hoeveel Nederlandstalige en hoeveel Franstalige beambten zullen er op 16 april 2007 in dienst treden?
Hoe zal de verdeling zijn van de 45 nieuwe beambten over de politiezones Brussel, Luik, Charleroi, Gent en Antwerpen?
Ten slotte, hoe zullen de 60 beambten die in oktober 2007 in dienst treden, over de opgesomde zones worden verdeeld?
06.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, op dit ogenblik telt het veiligheidskorps 248 leden, onder wie 124 Nederlandstalige en 124 Franstalige agenten. Op 16 april aanstaande zullen 46 nieuwe agenten – 28 Franstaligen en 18 Nederlandstaligen – in dienst komen. Zij zullen meer bepaald worden opgeleid gedurende 46 dagen.
De politiezones Brussel/Elsene en Anderlecht tellen respectievelijk 78 en 26 agenten. De politiezone Antwerpen telt er 16, Gent 8 en Charleroi 9. De politiezone Luik bezigt geen veiligheidskorps. Het is de politiezone van Basse-Meuse die hierover beschikt met 11 agenten.
Het departement Justitie dekt de financiële last die gepaard gaat met de implementering van het korps. De politiezone Brussel/Elsene vormt hierop echter een uitzondering en heeft gedurende 12 maanden de bezoldiging op zich genomen van 100 agenten.
Ik heb mijn beslissing voor de verdeling van de nieuwe agenten nog niet bepaald, behalve voor deze die zijn beloofd aan de politiezone van Charleroi – plus 9.
Ik ben van plan voor het einde van de maand een voorstel te doen aan mijn collega's.
Encore un petit mot d'explication sur les 46 nouveaux agents. Ils sont répartis de la sorte: 28 francophones et 18 néerlandophones. Ont réussi l'examen: 28 francophones et 25 néerlandophones. Seuls 26 des 28 francophones ont accepté. À ceux-là, se sont ajoutés 2 autres candidats qui avaient préalablement réussi l'examen. C'est la raison pour laquelle nous arrivons au chiffre 28.
En ce qui concerne les néerlandophones: 25 néerlandophones ont réussi l'examen et 17 ont accepté. À ceux-là s'est ajoutée une personne qui avait réussi l'examen auparavant.
Le dernier examen comptait 2.300 candidats francophones et 800 candidats néerlandophones. Nous envisageons de réaliser prochainement un examen uniquement pour les néerlandophones en vue de conserver la parité.
06.03 Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de vice-eerste minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik wil vaststellen dat, wat daarvan ook de oorzaak moge wezen, van de 46 die op 16 april in dienst zullen treden er 28 Franstaligen zijn en 18 Nederlandstaligen, wat betekent dat de Nederlandstalige politiezones op die manier minder ondersteuning zullen kunnen krijgen dan de Franstalige. Dat probleem ent zich op de huidige situatie, waarbij Brussel 78 + 26 leden van het veiligheidskorps krijgt, terwijl wij zien dat Antwerpen er 16 heeft, Gent 8, en Charleroi 9. Wij zien dus opnieuw de zeer sterke ondersteuning van Brussel, respectievelijk Charleroi. Charleroi zal trouwens van die 46 bovendien opnieuw 9 mensen kunnen krijgen. Brussel zal weliswaar gedurende 12 maanden 100 mensen hebben gefinancierd maar deze financiering blijkt na die 12 maanden een financiering vanwege de federale overheid te zijn.
Ik wil dus de vaststelling doen – ik heb dat ook al gedaan inzake de parketjuristen en de referendarissen, dat er een zeer sterke ondersteuning is van in hoofdzaak Brussel maar dat andere regio’s, andere grote zones in dit geval, achterwege blijven. In de toekomst zal dat waarschijnlijk niet worden gecompenseerd, althans niet op basis van de mensen die in aanmerking komen voor de 46 functies die zullen worden ingenomen.
Het is een vaststelling die wij in de globale context maken, mevrouw de minister, maar die toch aanleiding geeft tot een aantal problemen.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het aantal gedetineerden onder elektronisch toezicht" (nr. 14287)
07 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le nombre de détenus placés sous surveillance électronique" (n° 14287)
07.01 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de vicepremier, in de commissie voor de Justitie van 9 januari deelde u mee dat er in december 2006 600 personen onder elektronisch toezicht stonden. U herhaalde dat het de bedoeling is om tegen eind 2007 dit aantal progressief te verhogen tot 1000 veroordeelden. In de publicatie van de FOD Justitie, "Justitie in cijfers – 2006" genoemd, zie ik echter dat er onder de categorie "gevangenisbevolking" per categorie vermeld staat dat er slechts 337 gedetineerden onder elektronisch toezicht staan.
In mijn mondelinge vraag, die op 20 februari werd ingediend, heb ik ook verwezen naar het feit dat ik op 21 november een schriftelijke vraag had ingediend om het meest recente aantal te bekomen, maar ook de territoriale spreiding. Ik heb gisteren een antwoord gekregen op een van die schriftelijke vragen. Een aantal deelvragen zijn echter nog altijd onbeantwoord.
Ik had vandaag dan ook verduidelijking willen vragen over die publicatie "Justitie in cijfers – 2006". Hoe komt het dat men daar spreekt over 337 gedetineerden onder elektronisch toezicht terwijl de officiële cijfers de 600 benaderen? Wat is het huidige en juiste aantal gedetineerden onder elektronisch toezicht?
De laatste vraag in mijn schriftelijke voorbereiding had betrekking op mijn vraag van 21 november en het feit dat ik hierop nog geen antwoord had ontvangen. Ik herhaal dat ik intussen een antwoord heb gekregen, maar niet op de deelvragen inzake de territoriale spreiding van de veroordeelden onder elektronisch toezicht en hoeveel van deze mensen werken, een opleiding volgen of een uitkering genieten. Ik weet niet of u die gegevens vandaag hebt. Ik heb gisteren enkel het antwoord gekregen: 611 personen onder elektronisch toezicht op 19 februari 2007.
07.02 Laurette Onkelinx, ministre: Chère madame, en ce qui concerne votre question écrite, je suppose que l'administration transmettra prochainement la réponse que je pourrai faire inscrire au Bulletin de la Chambre.
Het cijfer van 337 veroordeelden die onder elektronisch toezicht staan zoals vermeld in de brochure “De justitie in cijfers 2006” is het cijfer dat dateert van 1 maart 2006. U weet echter dat ik sedertdien talrijke maatregelen heb genomen om het aantal veroordeelden onder elektronisch toezicht te verhogen zodat er 600 zouden zijn op het einde van 2006. Ik kan u thans bevestigen dat deze doelstelling wel degelijk werd bereikt aangezien er sedert december 2006 ongeveer 600 veroordeelden onder elektronisch toezicht staan. Deze vooruitgang gaat momenteel verder. Op 5 maart 2007 waren er zodoende 616 veroordeelden onder elektronisch toezicht geplaatst. Vandaag zijn het er 621.
Het is nog steeds de bedoeling om geleidelijk, in fasen, tot 1000 veroordeelden onder elektronisch toezicht te komen voor eind 2007. De budgettaire middelen die zowel inzake personeel als inzake materieel nodig zijn om deze doelstelling te bereiken werden trouwens ingeschreven in de begroting voor 2007.
07.03 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de voorzitter, ik heb eigenlijk geen repliek. Ik zal, zoals de minister aangeeft, de administratie vragen om mijn andere deelvragen schriftelijk te beantwoorden.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de inperking van de naaktfouilles van gedetineerden" (nr. 14288)
08 Question de M. Bert Schoofs à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la limitation des fouilles corporelles des détenus" (n° 14288)
08.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de vice-eerste minister, enkele weken geleden, voor de krokusvakantie, werd onze aandacht getrokken door een gedelegeerde van de vakorganisatie ACOD bij de gevangenis van Hasselt. Hij deed namens de overgrote meerderheid van de cipiers van de gevangenis van Hasselt zijn beklag over enkele hiaten die de wet op de interne rechtspositie van de gedetineerden vertoont. Die kunnen zowel de veiligheid van de gedetineerden als die van de personeelsleden van de gevangenis, zijnde de cipiers, hypothekeren.
Het probleem bestaat er volgens de ACOD te Hasselt in dat de naaktfouilles van de gevangenen tot een absoluut minimum zijn teruggebracht. Daardoor zou het risico van het binnensmokkelen van wapens, geld en drugs vergroten. Vroeger zou het zo geweest zijn dat wanneer een gedetineerde terugkeerde naar de gevangenis, bijvoorbeeld na een penitentiair verlof, hij praktisch automatisch mocht worden gefouilleerd en er ook een naaktfouille aan te pas kwam om te vermijden dat drugs en wapens de gevangenis zouden worden binnengesmokkeld. Nu is daar een iets meer formalistische regel aan gekoppeld, namelijk dat de gevangenisdirecteur daartoe opdracht moet geven en dat er ook aanwijzingen moeten zijn.
Onlangs heeft zich in dat verband een incident voorgedaan. Een gedetineerde weigerde de mond te openen toen men vermoede dat hij iets de gevangenis binnensmokkelde. De cipier drukte even op de kaken en kreeg onmiddellijk een klacht wegens slagen en verwondingen aan het been. Mevrouw de minister, dat is natuurlijk een beetje de omgekeerde wereld. Ik kan de cipiers in Hasselt en hun woordvoerders zeer goed begrijpen.
Mijn vragen zijn dan ook pertinent. Hebt u al contact gehad met de betrokken vakorganisaties, zo niet nationaal dan toch in Hasselt waar de overgrote meerderheid, ik geloof een 320 van de 379 cipiers, bij de ACOD is aangesloten en zich als één man achter zijn woordvoerders schaart?
Ten tweede, zou u bereid zijn, na deze duidelijk geformuleerde bezorgdheid vanuit het werkveld, op dit punt de wet te herzien zodat de veiligheid, niet alleen van de cipiers maar ook van de gedetineerden, kan worden gewaarborgd? Het zijn anders immers de slechtste karakters in de gevangenis die het helaas voor het zeggen kunnen krijgen, mevrouw de minister. Ik had hier graag een antwoord op gekregen.
08.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, de basiswet voorziet drie vormen van fouillering: het onderzoek van de kledij, het onderzoek van de verblijfsruimte en fouillering op het lichaam. Het klopt niet dat de fouillering sinds de invoering van de nieuwe regeling conform de basiswet tot een strikt minimum is beperkt.
In vergelijking met de vroegere regeling kan de gevangenisdirecteur nog evenveel gedetineerden fouilleren als voorheen. Het onderzoek van de kledij, hetzij summier of uitgebreid, en het onderzoek van de verblijfsruimte kunnen te allen tijde worden uitgevoerd. Wanneer om bepaalde redenen deze vormen van fouillering niet volstaan, kan de gevangenisdirecteur op elk moment een volledig onderzoek op het lichaam bevelen, met uitwendige schouwing van openingen en holten van het lichaam. Voor deze laatste vorm van fouillering moet de gevangenisdirecteur een individuele motivering overhandigen aan de gedetineerde.
Er is geenszins sprake van het hypothekeren van de veiligheid van het personeel of van de gedetineerden. Het klopt niet dat het risico van het binnensmokkelen van wat dan ook zal vergroten. Integendeel, de fouillering op het lichaam zoals voorzien in de basiswet, gaat verder dan vroeger het geval was. De basiswet laat aan iedere gevangenisdirecteur toe om voor zijn inrichting een doeltreffend fouilleringsplan op te stellen dat de nodige garanties biedt voor de veiligheid van zowel het personeel als de gedetineerden. Om de nodige instructie te geven aan de gevangenisdirecteurs, werd een specifieke vormingsdag georganiseerd.
08.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de vice-eerste minister, het is uw woord tegen dat van de mensen op het terrein. Ik ben eerder geneigd hen te geloven, in de eerste plaats omdat – ik bedoel het hier niet alleen in de zin van de wet – men ook letterlijk op zoek moet gaan naar het gaatje. De mensen die in de gevangenis verzeild geraken, zullen op zoek gaan naar het gaatje. Het is in dat gaatje waarin veel verstopt zal worden, in verschillende gaatjes. Dat is waar de cipiers mee zitten.
Ik omschrijf het nogal plastisch, mevrouw de vice-eerste minister, maar ik heb contact gehad met een aantal van die mensen. Zij vertellen mij een aantal verhalen waarop ik hier niet verder in zal gaan, maar de vindingrijkheid van gedetineerden is vaak zeer groot. Vandaar mijn kritische benadering van uw opstelling.
Ten tweede moet mij toch ook van het hart dat het justitiebeleid geen al te beste reputatie genoot de laatste jaren inzake de toestand in de gevangenissen en zeker inzake het waarborgen van de performantie van de detentie. Ik ga niet terugkomen op alles wat er is verschenen, maar ik wil de journalisten en perscorrespondenten niet te eten geven die artikels hebben gewijd aan het gevangenisbeleid van de laatste jaren en de ontsnappingen die zich hebben voorgedaan.
Ik denk dat de boodschap duidelijk moet zijn: de zwakte van het beleid inzake fouillering en veiligheid van het personeel en de gedetineerden in de gevangenis situeert zich, mijns inziens, op de naaktfouilleringen. Op dat vlak moeten we in de toekomst vrezen voor incidenten. Zeg niet dat u niet werd gewaarschuwd, mevrouw de vice-eerste minister.
L'incident est clos.
- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de toegang tot het centraal strafregister" (nr. 14343)
- de heer Tony Van Parys aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de omzendbrief betreffende de uittreksels uit het strafregister" (nr. 14380)
- Mme Sabien Lahaye-Battheu à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'accès au Casier judiciaire central" (n° 14343)
- M. Tony Van Parys à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la circulaire relative aux extraits du casier judiciaire" (n° 14380)
09.01 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de vice-eerste minister, over het item werd u een maand geleden al ondervraagd. Mijn vraag benadert het probleem echter vanuit een aantal andere invalshoeken.
Waarover gaat het? In 1997 werd bij wet beslist dat het getuigschrift van goed zedelijk gedrag moest worden afgeschaft en door een uittreksel uit het strafregister moest worden vervangen. Om een dergelijk uittreksel te kunnen verschaffen, hebben de gemeenten echter de toegang tot het centraal strafregister nodig. Die toegang is er tot op vandaag, tien jaar later, nog altijd niet.
De bedoeling was om alle info in één databank, het zogenoemde centraal strafregister, te verzamelen. Het moest door alle bevoegde instanties te raadplegen zijn.
Ik ben zelf lid van de commissie voor de Naturalisaties. Ik weet dat ook de dienst Naturalisaties sinds lange tijd vragende partij is om rechtstreeks toegang tot het centraal strafregister te kunnen hebben.
Echter, het overplaatsen van de info van de gemeentelijke strafregisters naar het centraal strafregister is blijkbaar geen sinecure. Toch meen ik dat, mits de eventuele, technische moeilijkheden te verhelpen zijn, de toegang na een tijdsspanne van maar liefst tien jaar al lang mogelijk had moeten zijn.
Bovendien werd de maatregel als een van de twaalf vooropgezette opdrachten inzake administratieve vereenvoudiging in het federaal akkoord opgenomen.
De Raad van State stelt dat het getuigschrift van goed zedelijk gedrag intussen al bijna tien jaar geen wettelijke basis meer heeft.
Mevrouw de minister, ik zou u graag het volgende willen vragen.
In een omzendbrief liet u de gemeenten weten dat zij, tot zij toegang tot het centraal strafregister krijgen, op de gewone manier moeten voortwerken. Zij moeten zich echter van subjectieve appreciaties onthouden.
Wat is de timing die u vooropstelt? Hoe lang nog zullen de gemeenten op voornoemde manier moeten werken?
Ten tweede, wat is de stand van zaken voor het wetsontwerp met betrekking tot de artikelen 595 en 596 van het Wetboek van strafvordering, dat u in het vooruitzicht hebt gesteld?
Ten derde, welke instanties behalve de gemeenten zullen tot het centraal strafregister toegang krijgen? Rekent u de dienst Naturalisaties ook bij voornoemde instanties?
Ten slotte, volgens krantenberichten zouden al enkele proefprojecten lopen. Waar lopen de proefprojecten? Welke resultaten hebben zij op vandaag opgeleverd?
09.02 Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de minister, ik heb een vraag over dezelfde materie, meer bepaald over de omzendbrief van 2 februari 2007 betreffende de uittreksels uit het strafregister.
In voornoemde omzendbrief staat dat het zogenaamde model 2 wordt uitgereikt voor sollicitaties voor functies die activiteiten inzake opvoeding, begeleiding, hulpverlening, animatie of begeleiding van minderjarigen betreffen. Wie solliciteert voor een functie die op de omgang met jongeren betrekking heeft, moet een model 2 voorleggen. In het model 2, een uittreksel uit het strafregister, staan alle veroordelingen die betrekking hebben op onder meer verkrachting, aanranding van de eerbaarheid, prostitutie, openbare zedenschennis en op alle, seksuele misdrijven met minderjarigen.
In het verleden was er een uitgebreider onderzoek dan een onderzoek naar de veroordelingen.
Bij dat uitgebreider onderzoek kon de officier van de bestuurlijke politie een moraliteitsonderzoek doen, hij kon een bevraging doen van de harde en de zachte informatie, hij kon informeren of er lopende onderzoeken waren met betrekking tot feiten op minderjarigen. Dat uitgebreid onderzoek is er ingevolge de omzendbrief van 2 februari 2007.
Dit heeft tot kwalijk gevolg dat wanneer ten laste van iemand of tegen iemand een gerechtelijk onderzoek loopt wegens seksueel misbruik van minderjarigen zonder enig voorbehoud een uittreksel van het strafregister wordt afgeleverd wanneer er geen veroordelingen zijn geweest en het strafregister blanco is.
In het verleden, wanneer er een gerechtelijk onderzoek was wegens seksuele misdrijven op minderjarigen vermeldde het bewijs van goed gedrag en zeden de vermelding 'niet goed', wat natuurlijk heel belangrijk was in functie van sollicitaties, bijvoorbeeld voor de begeleiding van jeugdkampen, bij onderwijsinstellingen en dergelijke meer. Wij herinneren ons allemaal de affaire-Dutroux, waar deze materie heel uitvoerig aan bod is gekomen.
Nu zal men een blanco strafregister kunnen krijgen als men geen veroordeling heeft opgelopen. Wanneer er een gerechtelijk onderzoek loopt, bijvoorbeeld wegens pedofilie, zal er echter geen enkel voorbehoud worden gemaakt bij dat uittreksel van het strafregister. Dat levert uiteraard gewetensproblemen op ten aanzien van de officieren van de bestuurlijke politie, die deze attesten moeten afleveren.
Daarom zou ik u volgende dwingende vraag willen stellen. Hoe kan daaraan zo snel mogelijk tegemoetgekomen worden vanwege het feit dat dit natuurlijk aanleiding zal geven tot heel veel problemen?
09.03 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, in het federaal regeerakkoord staat dat het getuigschrift van goed zedelijk gedrag dient te verdwijnen en dient te worden vervangen door een uittreksel uit het strafregister, alsook dat in functie van de bestemmeling een gedifferentieerd uittreksel mogelijk moet zijn.
Op de Ministerraad van 1 maart werd een wetsontwerp betreffende de aflevering van uittreksels uit het strafregister aan particulieren aanvaard dat aan het bovenvermelde beantwoordt en er bijgevolg een wettelijke basis aan geeft.
Enerzijds wordt de huidige tijdelijke omzendbrief van 2 februari in een wettelijke vorm gegoten, hetgeen concreet inhoudt dat de artikelen 595 en 596 van het Wetboek van strafvordering in werking zullen treden.
Anderzijds wordt op het model dat wordt uitgereikt wanneer het wordt gevraagd voor het uitoefenen van een activiteit die onder begeleiding van minderjarigen valt, bijkomende objectieve informatie vermeld teneinde een acceptabel evenwicht te bereiken tussen het individueel belang – recht op privacy – en het algemeen belang, meer bepaald in het kader van de jeugdbescherming.
Het betreft namelijk de informatie of de aanvrager het onderwerp uitmaakt van een lopend gerechtelijk onderzoek, van een opschorting van de uitspraak van de veroordeling, van een eenvoudige schuldigverklaring of dat een buitenlandse veroordeling voor delicten tegen minderjarigen werd uitgesproken.
Wat de timing van de rechtstreekse toegang van de gemeenten tot het centraal strafregister betreft, herhaal ik dat deze verbinding een heel technische omkadering inhoudt. De voeding van het centraal register zal immers dienen te gebeuren via elektronische weg door de inbreng van gegevens door de griffies van de verschillende rechtscolleges, dewelke op heden nog niet op punt staat.
Wat het proefproject in Mechelen betreft, ben ik zo vrij u door te verwijzen naar mijn collega Van Quickenborne, initiatiefnemer van voormeld project.
De openbare overheden waarvan sprake in het KB van 19 juli 2001 betreffende de toegang van bepaalde openbare besturen tot het centraal strafregister, die zullen toegang hebben tot het centraal strafregister en de dienst Naturalisaties, worden vermeld in dit KB van 2001.
09.04 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mevrouw de voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord. Ik denk dat ik op alle vragen een antwoord heb gekregen. Ik stel vast dat sinds de laatste discussie in de commissie, op 14 februari, een grote stap vooruit is gezet doordat het wetsontwerp op de Ministerraad van 1 maart is aanvaard. Het zal evenwel nog wat voeten in de aarde hebben voordat het systeem ook werkelijk in werking treedt. U zegt dat de timing moeilijk in te schatten is vanwege de technische omkadering, de voeding die via elektronische weg, via de inbreng van de griffies, moet gebeuren.
Ik ben verheugd dat ook dit probleem is aangepakt en dat er toch vooruitgang in is.
09.05 Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, u erkent inderdaad het probleem dat is ontstaan ingevolge de omzendbrief, dat toch heel verregaande gevolgen kan hebben. Wanneer er tegen iemand een gerechtelijk onderzoek loopt wegens pedofilie, zal daarvan op het uittreksel van het strafregister geen enkele vermelding staan. Als er geen veroordeling is geweest, zal die man of vrouw kunnen worden aangeworven in een onderwijsinstelling naar aanleiding van het begeleiden van minderjarigen, in welke omstandigheid ook. Ik denk dat dit uiteraard niet kan. Ik hoop dat het wetsontwerp dat u hebt aangekondigd, nog in deze legislatuur kan worden goedgekeurd, zoniet dreigen we in een situatie te blijven zitten die absoluut aanleiding geeft tot onverantwoorde gevolgen.
Die situatie werd trouwens zeer scherp aangeklaagd naar aanleiding van de affaire-Dutroux, toen wij ook werden geconfronteerd met het gegeven dat van mensen tegen wie een onderzoek liep wegens seksuele misdrijven daarvan geen spoor terug te vinden was in een aantal uittreksels.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Tony Van Parys aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de oprichting van economische cellen binnen het openbaar ministerie" (nr. 14443)
10 Question de M. Tony Van Parys à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la création de cellules économiques au sein du Ministère public" (n° 14443)
10.01 Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, tijdens een recente vergadering van de Raad van procureurs des Konings werd een vrij merkwaardig en summier project voorgesteld met betrekking tot het oprichten van zogenaamde economische cellen bij de parketten.
Deze cellen zouden onder meer bestaan uit de op dit ogenblik voorhanden zijnde fiscale magistraten, fiscale ambtenaren en boekhouders. Dit project was zo vaag en algemeen dat het op weinig enthousiasme werd onthaald, in die zin dat het project van de economische cellen binnen de parketten tegengesteld is aan de visie omtrent de horizontale integratie van het openbaar ministerie. De economische cellen zouden trouwens bestaan met het oog op de bestrijding van de fiscale en de sociale fraude. Op zich is dat natuurlijk positief, maar de arbeidsauditoraten zouden daarbij niet betrokken zijn. Het leek mij een dermate geïmproviseerd initiatief dat ik u daarover een aantal vragen wou stellen.
Ten eerste, wat betreft de fiscale magistraten, de fiscale ambtenaren en de boekhouders, hoeveel fiscale magistraten, fiscale ambtenaren en boekhouders zijn er op dit ogenblik? Hoeveel van hen zijn Franstalig en hoeveel Nederlandstalig?
Ten tweede, waar zullen die economische cellen zich bevinden? Wie zal die economische cellen bemannen? Komt er daaromtrent een wetgevend initiatief? Zijn het College van procureurs-generaal en de Raad van de arbeidsauditeurs daarbij betrokken? Op welke wijze is dit project in overeenstemming met de visie omtrent de horizontale integratie van het openbaar ministerie?
10.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer Van Parys, uw persoonlijke inlichtingendiensten werken nog steeds even goed, aangezien er twee vergaderingen in mijn kabinet waren: de eerste, die plaatsvond in mijn aanwezigheid, met het bureau van de Raad van procureurs-generaal in november 2006 en de tweede, op 22 januari jongstleden, in aanwezigheid van de voorzitter en vicevoorzitter van de Raad van procureurs des Konings.
Er werd inderdaad gesproken over het thema van de socio-economische criminaliteit. In dat kader heb ik effectief aan mijn administratie gevraagd om een lijst op te stellen van het aantal fiscale substituten en het aantal gedetacheerde ambtenaren, maar ook van het aantal boekhouders en de plaats waar zij zich bevinden.
Ten eerste, er zijn 13 fiscale substituten die als volgt zijn verdeeld: 3 bij het parket van Antwerpen, 4 bij het parket van Brussel, 1 in Gent, 3 in Luik en 2 in Bergen.
Ten tweede, inzake de fiscale ambtenaren die ter beschikking staan van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur zijn er thans 16 plaatsen in het kader, die als volgt zijn verdeeld: 3 in het ressort Antwerpen, 4 in Brussel – waarvan 2 vacante plaatsen –, 3 in Gent – 3 vacante plaatsen –, 3 in Luik, en 2 in Bergen – waarvan 1 vacante plaats.
Ten derde, er zijn 11 boekhouders, die als volgt zijn verdeeld: 2 in Brussel, 1 in Antwerpen, 2 bij de rechtbank van koophandel te Brussel, 2 bij het parket van Charleroi, 1 bij de rechtbank van eerste aanleg van Charleroi, 1 bij het parket van Luik, 1 bij het parket van Bergen en 1 bij het parket van Namen.
Ten vierde, ik heb aan de procureurs des Konings die ik heb ontmoet, meegedeeld dat ik van mening ben dat indien er binnen het openbaar ministerie entiteiten zouden worden opgericht die belast zijn met het bestrijden van de socio-economische criminaliteit het meest relevante niveau om die entiteiten te installeren het ressort zou zijn, en wel bij de parketten-generaal.
Rekening houdend met de beperkte middelen waarover de Belgische justitie beschikt om het hoofd te bieden aan dit type criminaliteit, denk ik inderdaad dat men de beschikbare middelen moet verzamelen en ze optimaal moet gebruiken.
Ten vijfde, ik denk dat de arbeidsauditoraten inderdaad zouden moeten deelnemen aan de activiteiten van deze teams aan de hand van samenwerkingsmodi waarover de gerechtelijke autoriteiten moeten beslissen.
Voor uw zesde en zevende vraag: deze secties zouden onder rechtstreeks gezag moeten worden geplaatst van de procureur-generaal die met medewerking van de procureur des Konings en de arbeidsauditeurs zou beslissen welke dossiers zouden kunnen worden verwerkt door deze magistraten en door de hen assisterende medewerkers. Wij zitten nog in het stadium van het nadenken hierover en zoals u goed genoeg weet, beschik ik niet over het advies van het College van procureurs-generaal, de Raad van procureurs des Konings en de Raad van arbeidsauditeurs.
Ik wens dat het openbaar ministerie zich met deze vraag gaat bezighouden en een gefundeerd voorstel doet betreffende het ressort en een betere verdeling van de beschikbare middelen. Ik denk dat men in dat kader zal moeten rekenen op de medewerking van de arbeidsauditoraten of die medewerking zelfs zal moeten eisen, maar ook op die van de sociale inspectiediensten, die reeds efficiënt werken binnen de sociale inlichtingen- en opsporingsdiensten die werden ingesteld door de programmawet van december 2006. De heer procureur-generaal van Luik vertegenwoordigt trouwens het College van procureurs-generaal binnen de genoemde dienst.
10.03 Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de minister, ik wil ten eerste mijn genoegen uitdrukken over het feit dat u zich verheugt over de vaststelling dat mijn persoonlijke inlichtingendiensten behoorlijk functioneren. Wij zijn het althans daarover eens. Wij zijn het iets minder eens over de informatie die daaromtrent wordt gegeven.
Ik stel bijvoorbeeld vast, mevrouw de minister, dat er inzake fiscale magistraten, fiscale ambtenaren en fiscale boekhouders een belangrijke discriminatie is ten aanzien van Vlaanderen. Van de 13 fiscale magistraten zijn er 5 Nederlandstaligen en 8 Franstaligen. Van de 16 fiscale ambtenaren zijn er 9 Franstaligen en 7 Nederlandstaligen. Bij die 7 Nederlandstaligen zijn er dan nog 4 vacatures.
Bij de 11 boekhouders zijn er 8 Franstaligen en 3 Nederlandstaligen. De discriminatie is hier bijzonder opvallend. We hebben het daarnet gehad over het veiligheidskorps en eerder over de parketjuristen en de referendarissen. Er loopt duidelijk iets fout.
Wat de materie van de economische cellen zelf betreft, lijkt het me eigenaardig dat thans, op het einde van de legislatuur, plots een dergelijk initiatief uit de lucht komt vallen. De adviesorganen ter zake werden immers nog niet geconsulteerd. Het is alsof men een voorstel wil doen dat op een bepaald ogenblik, in de pre-electorale sfeer kan worden gebruikt.
Hoe dan ook, het lijkt me niet opportuun nu een voorstel te lanceren om afzonderlijke economische cellen te organiseren op het niveau van de ressorten, onder leiding van de procureur-generaal. Dit is niet alleen tegengesteld aan de visie die was ontwikkeld om het centrum van de werking van het openbaar ministerie te plaatsen op het niveau van de procureur des Konings. Het is bovendien niet compatibel met de visie omtrent de horizontale integratie van het openbaar ministerie waar men een zo veel als mogelijk geïntegreerde aanpak zou organiseren inzake de bestrijding van de criminaliteit. Wat dit betreft, lijkt dit voorstel me niet erg consequent met de visie die eerder is ontwikkeld. Ik begrijp niet goed wat de rol van de auditoraten zou zijn. De rol situeert zich op het niveau van het ressort. De auditoraten zouden op een of andere manier moeten deelnemen.
Volgens mij zal nog heel wat water naar de zee vloeien vooraleer we hiermee rond zijn. Het zou beter zijn hieromtrent het debat in het Parlement te voeren in plaats van een aantal voorstellen te lanceren in een aantal cenakels die tegenstrijdig zijn aan de visie die tot op heden werd ontwikkeld.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het opzetten van een uniek aanspreekpunt in geval van grote rampen" (nr. 14452)
11 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la mise sur pied d'un point de contact unique en cas de catastrophe majeure" (n° 14452)
11.01 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik kom nog eens terug op de beslissing van de FOD Justitie om een uniek aanspreekpunt op te richten ingeval van grote rampen. Na de ramp van Ghislenghien op 30 juli 2004 bleek immers duidelijk dat daaraan grote nood is in ons land.
In december van vorig jaar gaf u als antwoord op mijn vraag te kennen dat u aan een expert de opdracht had gegeven voor eind 2006 een rapport op te stellen, een vademecum voor te bereiden, contact te leggen met alle partners en betrokkenen en een voorstel van interne structuur te doen.
U wachtte de concrete resultaten van die opdracht af, zodat de maatregelen die noodzakelijk zijn bij een ramp in ons land zo snel mogelijk operationeel zouden kunnen zijn.
Mevrouw de minister, wat zijn de resultaten van de opdracht die de door u aangestelde expert uitvoerde? Welke vorderingen zijn er sinds eind december al geboekt? Wat zijn de volgende stappen die worden ondernomen om het aanspreekpunt op te richten? Wanneer zal België effectief beschikken over een operationeel aanspreekpunt ingeval van een ramp en hoe zal het bestaan van dat aanspreekpunt worden gecommuniceerd aan de bevolking? Is daarvoor al in een budget voorzien?
11.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, zoals ik u reeds heb uitgelegd, heb ik aan mevrouw Le Roy, die lid was van de cel-Ghislenghien, gevraagd om voorstellen te doen voor de structurele organisatie van de FOD, teneinde een doeltreffend antwoord te bieden op de verantwoordelijkheden van het gerecht bij rampsituaties. Deze dame deed dus voorstellen, die door het directiecomité van de FOD zijn bekrachtigd in de vergadering van 17 januari. Deze voorstellen gaan uit van het idee om een specifiek plan uit te werken voor de FOD Justitie, maar men wil ook ten stelligste vermijden dat structuren worden opgezet die de reeds bestaande overlappen en die verwarring kunnen zaaien bij de slachtoffers.
Er werd dus beslist om in de diensten van de voorzitter van de FOD zelf een cel op te richten met de benaming Hulp aan slachtoffers bij een ramp, waarvoor mevrouw Antonia Le Roy werd aangewezen. Deze cel zal binnenkort haar werkzaamheden aanvatten.
De opdrachten van deze cel zijn de volgende. Ten eerste, de integratie van de dimensie slachtoffers, zowel intern – wat zijn de verantwoordelijkheden van Justite ter zake? –, als extern, – met welke partners moeten wij samenwerken voor het optimaal beheersen van rampsituaties?
Ten tweede, nauwkeurig en duidelijk de rol hiervan definiëren en de ervaringen uit het verleden inzake slachtofferonthaal aanwenden. Er is geen sprake van dat Justitie de plaats inneemt van de organen die belast zijn met de coördinatie inzake rampen. Zij moet echter wel haar rol volledig op zich nemen voor het informeren en onthalen van de slachtoffers door zo goed mogelijk gebruikt te maken van de bestaande structuren zoals de justitiehuizen en rekening houdend met de besluiten van de cel-Ghislenghien.
Ten derde, een plan bepalen dat zo nodig kan worden toegepast voor alle componenten van Justitie, waarin duidelijk staat wie wat doet en op welke manier, wanneer zich een ramp voordoet.
Ik deel uw standpunt over het feit dat de oprichting van de cel gepaard moet gaan met een goede communicatie met alle betrokken autoriteiten, ook met de bevolking, en dit vanaf ze operationeel is.
De evaluatie van de uitbouw van deze cel zal gebeuren na een eerste periode van drie maanden.
11.03 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mevrouw de minister, de oprichting van de cel Hulp aan slachtoffers bij een ramp is zeer zeker een positief punt. Deze cel is opgericht binnen de FOD Justitie. U hebt een dame genoemd die daarvoor is aangesteld.
Ik neem echter aan dat zij dat niet alleen doet. Zijn daar nog personen mee belast?
11.04 Laurette Onkelinx, ministre: Elle ne sera pas seule.
Elle construit un réseau complet au sein de l'administration pour répondre aux catastrophes éventuelles. En effet, on ne va pas immobiliser des personnes dans l'attente d'une éventuelle catastrophe.
Si une catastrophe survient, ce réseau sera opérationnel tout de suite que ce soit en termes de communication, de prise en charge, etc.
11.05 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Ik onthoud ook dat u zegt dat het niet erop aankomt nieuwe structuren op te richten, maar vooral om wat bestaat te coördineren zodat er niet naast of boven elkaar wordt gewerkt.
Het is een goede zaak dat die cel werd opgericht. U zegt dat men na een periode van drie maanden zal evalueren of die nieuw opgerichte cel goed functioneert of eventueel moet worden aangepast.
Ik ben blij wanneer u zegt dat er een goede communicatie zal moeten zijn ten overstaan van de bevolking zodat men weet dat er in België een cel bestaat die verantwoordelijk is voor de hulp aan slachtoffers bij een ramp. We werden gisteren nog herinnerd aan de ramp met de Herald of Free Enterprise van twintig jaar geleden.
Het is volgens mij nodig dat België voorbereid is. Hopelijk komt er geen nieuwe ramp, maar als dat wel gebeurt, moet alles goed gecoördineerd en gestroomlijnd verlopen.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Claude Marinower aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "Blood and Honour" (nr. 14169)
12 Question de M. Claude Marinower à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "Blood and Honour" (n° 14169)
12.01 Claude Marinower (VLD): Mevrouw de minister, ik heb u een paar weken geleden een vraag gesteld naar aanleiding van een voorval in Nederland. Leden van het Nederlandse Blood and Honour – het was echter niet goed uit te maken of het Nederlanders of Belgen waren die daar aanwezig waren – waren bij de organisatie van een concert of een of andere manifestatie ingezet als een soort veiligheidsagenten en zijn daar bijzonder hardhandig opgetreden.
12.02 Minister Laurette Onkelinx: …
12.03 Claude Marinower (VLD): Naar aanleiding van dat voorval heb ik u een paar vragen gesteld, met name of er uit informatie die uw diensten hebben kunnen vergaren gebleken was dat er banden waren tussen de Nederlandse koepel – om het zo te noemen – en de Belgische organisatie, of indien er banden waren die nader onderzocht zouden worden en of u ons informatie kon geven over het onderzoek dat al een aantal maanden loopt in het Dendermondse naar de praktijken van die groepering in Oost-Vlaanderen. Dat waren de vragen die ik u daarover had gesteld.
12.04 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, collega's, niemand van de opgepakte leden van de extreemrechtse groep heeft de Belgische nationaliteit. Net als in andere groeperingen onderhouden leden van Blood and Honour ook internationale contacten met gelijkgezinden. We mogen er dus van uitgaan dat leden van beide groeperingen elkaar ontgetwijfeld reeds ontmoet hebben op bijeenkomsten
Binnen de geïntegreerde politie onderhoudt de centrale dienst DJP/Terro permanent contact met zijn buitenlandse partners. Dit gebeurde ook in het raam van het dossier waaraan u refereert. De Veiligheid van de Staat onderhoudt eveneens contacten met de Nederlandse inlichtingendienst over deze vragen.
Het onderzoek dat zeer complex is, verloopt goed. De verwerking en de analyse van de beschikbare gegevens, onder meer van de computerbestanden en van alle in beslag genomen voorwerpen wordt voortgezet. Er mag verwacht worden dat de gespecialiseerde onderzoeksrechter terrorisme die met het onderzoek is belast, binnen afzienbare tijd het dossier aan het federaal parket zal meedelen voor het nemen van een eindvordering.
Twee hoofdverdachten zijn thans nog steeds aangehouden op grond van verdenking van lidmaatschap van een terroristische organisatie, bendevorming en inbreuken op de wapenwetgeving. Hun aanhouding werd laatst bevestigd door de raadkamer van Dendermonde. Vier andere hoofdverdachten die waren aangehouden, werden in de loop van de maand januari door de raadkamer of de KI terug in vrijheid gesteld onder voorwaarden.
Reeds lang voor de incidenten in Nederland werd in de schoot van het Ministerieel Comité voor inlichtingen en veiligheid het plan radicalisme opgesteld dat tot doel heeft te strijden de belangrijkste dragers van radicalisme. In dit raam wordt onder meer aan de politie-en inlichtingendiensten gevraagd een verhoogde waakzaamheid aan de dag te leggen voor de meest radicale groeperingen van welk origine ook. Telkens deze diensten stuiten op een misdrijf stellen zij de gerechtelijke autoriteiten hiervan op de hoogte. Daarnaast gaf het federaal parket de centrale dienst DJP/Terro eind 2006 de opdracht om een inventaris te maken van de feiten gepleegd door skinheads met het oog op een eventuele federale behandeling van deze onderzoeken en de sensibilisatie van de diensten op het terrein voor het extreemrechts geweld dat de laatste maanden ook in België de kop opstak.
In het plan Radicalisme is er een werkgroep, bestaande uit de federale politie, de inlichtingendiensten en het OCAD, die zich specifiek bezighoudt met het aspect radicalisme en internet. Die werkgroep bekijkt, uiteraard binnen de wettelijke mogelijkheden, de meest extremistische websites. Indien de werkgroep op strafrechtelijke inbreuken stoot, licht deze de gerechtelijke overheden daarover in.
Telkens de gerechtelijke overheden op de hoogte worden gebracht van strafrechtelijke inbreuken beslist de magistratuur welk gevolg zij daaraan verleent.
De Belgische overheid werd nog niet geconfronteerd met een vraag tot ondersteuning van personen die een extreemrechtse groepering wensen te verlaten. Vanuit dat standpunt meen ik dat het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding een nuttige steun zal kunnen zijn.
De federale politie heeft kennis van volgend cijfermateriaal inzake racistische en xenofobe feiten: in 2004: 1.083 feiten, in 2005: 1.264 feiten en in 2006: 655 feiten in het eerste semester.
12.05 Claude Marinower (VLD): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw bijzonder uitvoerig antwoord met een aantal gegevens inzake cijfermateriaal, dat ik zeker met aandacht zal doornemen. Ik dank u ook omdat u ons heeft verzekerd van de samenwerking die bestaat tussen onder meer de Belgische en de Nederlandse diensten, maar ook op internationaal gebied, om te vermijden dat dit zich nog verder zou verspreiden.
Het incident is gesloten.
13 Question de M. Melchior Wathelet à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le retard de paiement des médecins dans les prisons" (n° 14333)
13 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de achterstallige betaling van de geneesheren in de gevangenissen" (nr. 14333)
13.01 Melchior Wathelet (cdH): Madame la présidente, madame la ministre, le 7 février 2006, je vous interrogeais sur le retard de paiement des prestataires de soins indépendants dans les prisons. Ceux-ci n'étaient plus payés depuis le mois de septembre 2005. Vous m'aviez répondu que les paiements des prestataires de soins indépendants auprès des établissements pénitentiaires étaient en principe honorés à la fin du deuxième mois suivant leurs prestations et qu'en outre, les paiements avaient encouru du retard, de sorte que les paiements de novembre 2005 n'avaient effectivement eu lieu que fin février-début mars 2006. Vous avez expliqué que cette situation trouvait son origine dans l'application du principe de l'ancre, qui impose au département une sous-utilisation de leurs crédits et le report de leurs dépenses à l'année suivante.
Cette année, la même situation s'est reproduite. Il me revient, en effet, que les médecins de prison ne seraient plus payés depuis le mois de novembre 2006.
Ces retards de paiement semblent ainsi se produire chaque année de façon récurrente. Une telle situation, si elle est véridique, est tout à fait inadmissible, me semble-t-il. Il me paraît indispensable de trouver une solution qui garantisse le paiement à terme des prestataires de soins pour le travail fourni, d'autant que ce travail est indispensable. Ces prestataires sont totalement démunis face au désintérêt de l'État à leur égard. Et d'un point de vue déontologique, ils ne peuvent ni ne veulent suspendre leurs prestations comme n'importe quel fournisseur de l'État. On ne peut que les comprendre!
Pouvez-vous me confirmer cet état de fait? Quels prestataires de soins sont-ils concernés? Quelles sont les raisons de ces retards de paiement récurrents? Quand ces prestataires de soins seront-ils effectivement payés pour leurs prestations? Quelle solution structurelle préconisez-vous pour assurer à l'avenir un paiement à temps de ces prestations de soins?
13.02 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur Wathelet, il n'y a évidemment aucun désintérêt vis-à-vis de ces dispensateurs de soins, mais il y a parfois du retard pour des raisons particulières. En tout cas, je puis vous assurer que les prestations de novembre, décembre et janvier seront payées ce mois-ci.
Les prestataires de soins concernés sont les dispensateurs de soins indépendants, médecins généralistes, spécialistes, dentistes, certains infirmiers, kinés et autres paramédicaux dans toutes les prisons du pays.
Pourquoi y a-t-il eu un retard à partir de novembre 2006? La dernière tranche de l'enveloppe d'ordonnancement du département pour l'année 2006, bien que demandée au SPF Budget en septembre 2006 n'a, d'une part, été reçue par mon département que fin 2006 dans le cadre de l'application du principe de l'ancre, ce qui a effectivement occasionné un retard dans le processus de paiement. D'autre part, une fois les sommes libérées, des avances de fonds, d'un montant de 988.000 euros ont été bloquées par la Cour des comptes pour des raisons administratives.
Dès que la Cour des comptes libérera les ordonnances, les moyens nécessaires pourront être mis à la disposition des comptables, qui devraient ensuite pouvoir honorer les paiements dans un délai d'environ une semaine.
Le problème administratif à l'origine du blocage des ordonnances par la Cour des comptes est en voie de résolution et présente donc un caractère temporaire. Des avances de fonds de montants suffisants devraient ainsi être disponibles dans la suite de l'année pour assurer le paiement des prestations dans les délais impartis.
Quant à la limitation des paiements en application du principe de l'ancre, elle continuera de faire l'objet d'un monitoring de la part de mon administration, de manière à assurer le paiement des dépenses prioritaires.
13.03 Melchior Wathelet (cdH): Madame la ministre, vous savez que je n'ai jamais voulu ni insinuer ni prétendre qu'en la matière, il y avait dans votre chef un quelconque désintérêt et que vous vous réjouissiez de cette situation.
Je sais pertinemment que, si vous disposiez de moyens suffisants, vous paieriez ces médecins en temps et en heure. Vous savez à quel point ces gens sont indispensables, quelle que soit "la personne" qu'ils voient dans le cadre de leurs consultations médicales, que ce soit ou non en prison.
Toutefois, je peux comprendre le désarroi de ces prestataires de soins. L'année dernière, il a fallu cinq mois pour leur payer les prestations de novembre. Cette année, c'est la même chose.
Madame la ministre, ce qui me frustre vraiment, c'est que, lorsque j'interroge la ministre du Budget sur le principe de l'ancre, elle me répond qu'il ne s'agit que d'une question de bonne gestion, que les paiements ne sont pas retardés. Or, lorsque j'interroge chacun des ministres des départements concernés, je constate qu'il ne s'agit pas seulement d'une question de bonne gestion et que toute une série de paiements sont manifestement retardés. Lorsqu'il s'agit de payer des montants dus, l'État doit se montrer irréprochable, principalement lorsqu'il s'agit de prestataires de soins qui ne peuvent pas se permettre de suspendre leurs prestations ou de postposer un certain nombre de traitements médicaux.
Je compte donc interpeller une nouvelle fois la ministre du Budget pour lui démontrer les effets désastreux de ce principe de l'ancre et qu'il ne s'agit pas uniquement d'une question de bonne gestion.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Claude Marinower aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "een antisemitisch boek" (nr. 14398)
14 Question de M. Claude Marinower à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "un ouvrage antisémite" (n° 14398)
14.01 Claude Marinower (VLD): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb u vorige week een vraag gesteld met betrekking tot een hernieuwde uitgave, trouwens via een van de grootste Belgische distributeurs, met name AMP-Press Shop, van een boek onder de niet-onbekende naam Protocollen van de Wijzen van Zion.
Dat is een boek dat sinds meer dan een eeuw bekend is als het meest ongelooflijke antisemitische boek dat verspreid is geworden. Recent werd dat weer verspreid in een nieuwe uitgave van – de wereldbekende, neem ik aan – Patrick Henderickx en Patrice De Bruyne.
Van dat boek werd bij de uitgave – althans indien mijn inlichtingen kloppen, maar ik denk het wel want ik ben het nog eens gaan nakijken – door de Franse minister van Binnenlandse Zaken onmiddellijk een verdere verspreiding verboden. Men is dat dan in België beginnen verspreiden via Press Shop.
Volgens heel recente informatie, maar u zult mij dat ongetwijfeld bevestigen als u dat kunt, zou gezien het bekend worden van deze verspreiding – dat moet vandaag of morgen gaan gebeuren – AMP-Press Shop zich ertoe hebben verbonden dit niet verder te verspreiden. De vraag is hoe het mogelijk is dat het boek, waarvan geweten is waartoe het kan leiden, reeds een aantal maanden gewoon in de handel ligt.
Voor zover deze informatie niet zou zijn bevestigd, namelijk dat men op het punt staat om de verdere verspreiding te stoppen, vraag ik u welke maatregelen u overweegt te nemen om binnen de kortst mogelijke termijn de verspreiding te vermijden.
14.02 Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente, monsieur Marinower, j'ai sensibilisé la Sûreté de l'État, la police fédérale et l'OCAM sur le nouvel ouvrage, "Les protocoles de Sion", publié le 13 décembre 2006. Il s'agit d'un livre rédigé par deux belges, Patrick Henderickx et Patrice De Bruyne. Ces personnes ont déjà à leur actif des publications qui ont fait l'objet de plaintes adressées notamment au Centre pour l'égalité des chances.
"Le protocole des sages de Sion" est un ancien ouvrage qui remonte à la fin du 19ème siècle et qui avait été – semble-t-il – élaboré par la police secrète russe. Ce document est donc bien connu pour être antisémite et extrémiste. En l'espèce, l'ouvrage publié depuis le 13 décembre serait, quant à lui, plutôt l'interprétation des causes des différents attentats terroristes dont les attentats de New York, de Londres et de Madrid. Des explications sur les tueurs du Brabant wallon y seraient également données. La thèse défendue serait que les événements auraient été orchestrés par une secte dont les créateurs ne seraient pas moins que John Ford, Prescott Bush, le grand-père de G.W. Bush.
Comme vous le savez, dans le cadre du plan d'action Radicalisme, nous avons notamment visé un volet spécifique sur les centres de propagande et les centres de diffusion d'ouvrages extrémistes.
J'ai fait figurer ce point à l'ordre du jour de cet après-midi du Collège du Renseignement et de la Sécurité pour voir comment nous pouvons empêcher la diffusion de ce livre.
J'attends des explications claires, notamment des autorités judiciaires.
Je me réserve la possibilité d'utiliser mon droit d'injonction positive.
14.03
Claude Marinower (VLD):
Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ten dienste van uw vergadering
vanmiddag overhandig ik u onmiddellijk een aantal stukken die ik op internet
gevonden heb en die een verwijzing zijn naar het Gatsby magazine. Of dat
boek nu de interpretatie is of niet, dit is ongeveer wat u op die site kunt
vinden: "Hitler, Bush, same shit, different assholes", Heil Belgica
en dergelijke. Ik zal ze overhandigen, dan zijn ze bruikbaar voor de
vergadering vanmiddag.
Ik zal met bijzonder veel aandacht de informatie naar aanleiding van uw vergadering van vanmiddag volgen, alsook de mogelijke stappen die u, gebruikmakend van de rechten die u voorbehouden zijn, zult nemen.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Claude Marinower aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de antisemitische TV-uitzendingen" (nr. 14467)
15 Question de M. Claude Marinower à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les émissions de télévision antisémites" (n° 14467)
15.01 Claude Marinower (VLD): Mevrouw de minister, in dit geval zal u zich herinneren dat wij reeds een aantal keren hier in de commissie hebben gedebatteerd. Het ging toen over de zender Al Manar. Wij weten wat daarvan de uitkomst is geweest. Het ging over de problematiek die zich stelde ten overstaan van de vrij schandelijke zaken die Al Manar uitzond. Het gaat om een Libanese zender die via een Europese satelliet wordt uitgezonden en er is geen binding met België. Een eventuele effectieve maatregel tegen dat verdere uitzenden is daardoor niet mogelijk.
Ik kan u verzekeren dat ik de vragen – de vorige en deze – niet heb gegroepeerd. Het is heel toevallig dat ik vorige week werd ingelicht over de gegevens waaruit blijkt dat een buitenlandse zender, in dit geval een Egyptische zender Nile TV, televisieprogramma's uitzendt waarin de andere, zeer klassieke antisemitische legendes worden geventileerd. Ik ben dat eens gaan opzoeken. De ene heeft als heel duidelijke titel, en ik vertaal onmiddellijk uit het Engels: "Joden gebruiken nog steeds christelijk bloed om hun ongedesemd brood voor Pasen te bakken." Dit programma werd uitgezonden op 25 februari, zowat tien dagen geleden. Het andere programma werd vijf dagen eerder uitgezonden: "Jews are genetically bloodthirsty and criminal." In het Nederlands: "Joden zijn genetisch bloeddorstig en crimineel."
U denkt dan dat dit zenders zijn die men in België alleen maar met de satelliet te pakken kan krijgen. Maar niets is minder waar, mevrouw de minister. Ik heb dit keer het verdere onderzoek zelf gevoerd. Waar het in vroegere omstandigheden ging om zenders die maar konden worden bekeken via satelliet, en derhalve mogelijkerwijze kunnen ontsnappen aan enige maatregel, is hier sprake van een zender die in een deel van Brussel kan worden bekeken, namelijk via de kabel van Brusselse maatschappijen als Coditel. Ik heb daarvoor, voor zover als nodig, even van de site gehaald wat u via Thèmes Internationales Télévision bij Coditel kan hebben. Het gaat om de gebruikelijke Al Arabiya, al Jazeera, Qatar-TV maar ook de Nile TV. Via Coditel kan men dus in een deel van Brussel – een 5- à 6-tal gemeenten – dit programma volgen.
Mijn vraag aan u is, gelet op de omstandigheden die ik u beschrijf, gelet op het feit dat dit nu wordt verspreid via een Brusselse kabelmaatschappij, welke maatregelen men zich voorneemt te treffen opdat die zender – Nile TV – onmiddellijk uit de ether zou worden gehaald. Coditel zou op zijn minst een verbod moeten opgelegd krijgen om deze onaanvaardbare uitzendingen verder te verspreiden. Ik weet inmiddels dat Coditel een Brusselse kabelmaatschappij is die vrij recent werd overgenomen door een Parijse firma. Het betreft alleszins een zender die hier in het Brusselse uitzendt. Om die reden zou ik van u willen weten wat daaraan zal worden gedaan.
15.02 Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente, j'ai fait inscrire ce point au Collège du Renseignement et de la Sécurité qui se réunit cet après-midi. Dans ce cadre, les ministres communautaires devraient pouvoir intervenir car cette matière relève de leurs compétences. Nous examinerons avec eux quelles actions devront être entreprises.
Dès que possible, je vous ferai part du résultat de cette réunion.
15.03 Claude Marinower (VLD): Mevrouw de minister, ik dank u voor dit antwoord. Ik weet dat die vergadering al vanmiddag is. Mag ik aannemen dat u het met mij eens bent dat de problematiek van Coditel en het uitzenden van die uitzendingen van Nile TV van een andere natuur is dan wat ik een aantal keren inzake Al Manar bij u heb aangekaart? Hier gaat het niet om een satellietuitzending, wel over een Belgische, Brusselse zender. Indien gewenst, kan ik u alle stukken meegeven om de twijfel weg te nemen. Ik zal u dit overhandigen.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de vlugschriften van Child Focus inzake de ontsnapping van een jonge crimineel" (nr. 14470)
16 Question de M. Bert Schoofs à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les tracts de Child Focus concernant l'évasion d'un jeune délinquant" (n° 14470)
16.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de vice-eerste minister, ik kreeg vorige week een vlugschrift van de organisatie Child Focus onder ogen dat iets afwijkt van de normale affiches die men verspreidt. Het was op dezelfde manier opgesteld en ik denk dat het vlugschrift ook van Child Focus komt. Naast de vermelding missing – dus vermist – is er een andere eigenaardige vermelding, namelijk het onderschrift ‘niet aanplakken’, opgenomen in dit pamflet. De vraag is dan wat in feite het nut is van het pamflet en door wie en waar worden deze pamfletten dan precies verspreid.
Het heeft te maken met een jonge crimineel en blijkbaar niet zomaar met een kind dat in nood is. Ik vermoed dus – maar ik vraag het u toch uitdrukkelijk – dat de vermelding ‘niet aanplakken’ te maken heeft met de bescherming van de privacy van deze voortvluchtige minderjarige dader van diverse zware criminele feiten. Mijn vraag is dan ook hoe het brede publiek wettelijk gezien op de hoogte kan worden gebracht van de verdwijning van deze gevaarlijke jonge crimineel. De wet is immers nog niet zo lang geleden verstrengd.
Hij zal niet alleen een gevaar zijn voor zichzelf maar ook voor de maatschappij. Gezien de feiten die hij in het verleden pleegde, zouden mensen die met hem in aanraking zouden komen daar wel eens zware gevolgen van kunnen blijven dragen voor de rest van hun leven. Wanneer er geen politieberichten op tv kunnen worden verspreid en wanneer dergelijke vlugschriften niet mogen worden verspreid– het staat er immers letterlijk op, ‘niet aanplakken’ – dan is de vraag hoe de informatie met betrekking tot die jonge crimineel wordt verspreid en hoe men die dader zo snel en efficiënt mogelijk kan vatten. Dat zijn mijn vragen, mevrouw de minister.
16.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, Child Focus heeft beslist om, gezien de situatie van de jongere, niet over te gaan tot de affichage, maar wel tot het opmaken van vignetten. Dit betekent dat de informatie te vertrouwelijken titel wordt verspreid onder handelaars, buschauffeurs, tram- en treincontroleurs. Deze aanpak werd afgesproken met de politie en de bevoegde magistraat van Antwerpen. Zij heeft het voordeel dat de jongere zelf niet weet in welke mate zijn signalement werd verspreid.
16.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, ik ben gevoelig voor die laatste opmerking, dat de dader zelf niet op de hoogte mag of kan worden gebracht van het feit dat de informatie wordt verspreid. Dat argument zou echter voor iedereen kunnen gelden, dus ook voor meerderjarige daders. We hebben toch eerder te maken met de absurde situatie waarin iemand van net geen achttien jaar niet op dezelfde wijze kan of mag worden opgespoord als iemand die meer dan achttien jaar oud is. Het blijft wel dezelfde gevaarlijke, criminele dader.
In de marge van deze feiten – het zou een andere vraag kunnen zijn – wil ik signaleren dat in de pers meermaals werd gesteld de afgelopen dagen en weken dat dergelijke dader volgens de wet al als een meerderjarige zou kunnen worden berecht wanneer het om dergelijke zware criminele feiten gaat. Hij is trouwens al zeventien jaar. We zitten met de wat absurde situatie dat een uitzondering op de regel wordt gemaakt voor een minderjarige met het kaliber van een gevaarlijke meerderjarige.
In de toekomst moet het niet aan Child Focus toekomen mee te werken aan dergelijke operatie. Ten eerste werd Child Focus niet opgericht om jonge daders op te sporen. Volgens mij werd Child Focus eerst en vooral opgericht om jongeren in nood op te sporen. Dit zou bij wijze van de normale politiewetten en wetten van openbare veiligheid moeten worden aangepakt. Daarvoor zouden politieaffiches moeten worden uitgehangen. De verspreiding van vlugschriften en pamfletten door Child Focus kan eventueel in de marge.
Op dit punt kiest men echter de verkeerde weg. Voor zeer uitzonderlijke gevallen – uitzonderingen moeten kunnen – zou de wet moeten worden aangepast. Ik wil de dader niet stigmatiseren: ik heb nog niet uitgesproken dat het om een allochtoon gaat. Wanneer het om een jonge autochtoon van zeventien jaar zou gaan die dergelijke feiten heeft gepleegd, dan zou die ook moeten worden vervolgd als een volwassene. Men moet dit zeer goed voor ogen houden: het publiek en niet alleen de jonge dader moet worden beschermd.
L'incident est clos.
17 Vraag van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de gevangenis van Sint-Gilllis" (nr. 14410)
17 Question de Mme Martine Taelman à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la prison de Saint-Gilles" (n° 14410)
17.01 Martine Taelman (VLD): Mevrouw de minister, mijn vraag betreft de sociale dienst van de gevangenis van Sint-Gillis.
Volgens mijn inlichtingen is het Nederlandstalig kader van die dienst volledig ingevuld, maar het Franstalig niet.
Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen. Kunt u een overzicht geven van de leemtes bij de invulling van het kader? Werden de dossiers van de gevangenen in het Nederlands of in het Frans behandeld naar gelang de taalkeuze van de gevangene of gebeurt dit willekeurig volgens de behoeften van de dienst? Zorgt de niet-invulling van het personeelskader voor problemen, zoals achterstand in de dossiers?
Ik dank u voor uw antwoord.
17.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw Taelman, het personeelskader van de psychosociale dienst van de gevangenis van Sint-Gillis bestaat uit 6 Franstalige en 1 Nederlandstalige psychologen en 5 Franstalige en 2 Nederlandstalige maatschappelijk assistenten.
Momenteel zijn er 4,05 Franstalige en 1 Nederlandstalige psychologen aanwezig en is het effectief aantal maatschappelijk assistenten 3,8 Franstaligen en 1,9 Nederlandstaligen.
Ik kan u meedelen dat wat de psychologen betreft, er voor de Franstaligen 1 fulltime equivalent met zijn stage start en de andere betrekking zal worden ingevuld op basis van de statutaire reserve zodat het kader zal zijn opgevuld.
Langs Nederlandstalige kant is er momenteel 1 fulltime equivalent in zwangerschapsverlof. Zij werd vervangen door twee deeltijdse detacheringen.
Wat de maatschappelijk assistenten betreft, is er een bijkomende reaffectatie voorzien van 1 fulltime equivalent waardoor het kader ingevuld is voor 4,8 van 5 fulltime equivalenten.
Verder heb ik voor de psychosociale dienst van de gevangenis van Sint-Gillis vanaf 1 juli 2007 een kaderuitbreiding gerealiseerd met twee fulltime equivalenten.
Wat de behandeling van de dossiers betreft, kan ik u meedelen dat de taal van de veroordeling bepalend is voor de toekenning van de Nederlandstalige of de Franstalige procedure. De dossiers worden dus nooit willekeurig verdeeld.
Zoals u weet, is de opvulling en uitbreiding van de personeelskaders prioritair voor mij. Ik laat de situatie dan ook constant opvolgen door mijn administratie opdat eventuele tekorten zo snel mogelijk worden weggewerkt. De bedoeling daarvan is geen achterstand te laten ontstaan in de behandeling van dossiers van gedetineerden.
17.03 Martine Taelman (VLD): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Dit is volgens mij een belangrijk aspect in de wrijvingen die van tijd tot tijd ontstaan bij de gevangenen. Dat is alleszins de indruk die ik heb wanneer wij instellingen bezoeken. Wanneer gevangenen het gevoel hebben dat zij in aanmerking komen voor een bepaalde gunstmaatregel en het dossier lang aansleept, zorgt dit voor de nodige wrijvingen en kunnen er in bepaalde paviljoenen problemen ontstaan.
Ik denk dus dat u terecht zegt dat de opvulling van de kaders een prioriteit is.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.07 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.07 heures.