Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

 

du

 

mardi 6 février 2007

 

Matin

 

______

 

 

van

 

dinsdag 6 februari 2007

 

Voormiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.24 uur en voorgezeten door mevrouw Martine Taelman.

La séance est ouverte à 10.24 heures et présidée par Mme Martine Taelman.

 

01 Interpellatie van de heer Patrick De Groote tot de vice-eerste minister en minister van Justitie over "inbreuken op de wet Bourgeois tot bescherming van journalistieke bronnen" (nr. 1008)

01 Interpellation de M. Patrick De Groote à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les infractions à la loi Bourgeois protégeant les sources des journalistes" (n° 1008)

 

01.01  Patrick De Groote (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag betreft de toepassing van de wet op de bescherming van journalistieke bronnen. Mijn voorganger in de Kamer, de heer Bourgeois, lag als auteur rechtstreeks aan de basis van deze wet. Deze wet en de toepassing ervan liggen ons uiteraard zeer na aan het hart.

 

In de schriftelijke neerslag van mijn mondelinge vraag heb ik volgende situatieschets gegeven. In augustus 2006 werd een vrouw uit Deurne in de buurt van het Sportpaleis door een onbekende dader doodgeschoten. Een journalist van de krant Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet publiceerde tussen 17 en 23 augustus 2006 een reeks artikels over deze bizarre zaak.

 

Op woensdag 23 augustus verscheen in Het Laatste Nieuws een kort artikel waarin werd gemeld dat een 17-jarige delinquent, die werd gearresteerd voor andere feiten, ook werd verhoord over de moord op mevrouw Bourgoin. In het artikel werd vermeld dat bij de jonge verdachte ook wapens waren aangetroffen.

 

Kennelijk vorderde het Antwerpse parket naar aanleiding van dit krantenartikel een onderzoek naar de schending van het beroepsgeheim door politiefunctionarissen. Het onderzoek naar deze vermeende feiten wordt gevoerd door de dienst Enquêtes van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten.

 

Uit het verloop van de verhoren blijkt volgens de journalist zeer duidelijk dat de onderzoeksrechter niet alleen in- en uitgaande telefoongesprekken van de betrokken politiefunctionarissen en ex-politiefunctionarissen heeft laten onderzoeken, maar dat de onderzoeksrechter ook een dergelijk retroactief telefoononderzoek heeft laten uitvoeren van het gsm-nummer van de journalist.

 

Dat telefoonnummer staat weliswaar op naam van de werkgever, de NV Aurex, maar is bij journalisten, politiemensen en magistraten algemeen bekend als het persoonlijk gsm-nummer van de betrokken journalist, tot daar de situatieschets.

 

Mijn interpellatie dateert van 23 januari, mevrouw de minister. Intussen heeft een collega van de Senaat u op 25 januari in de plenaire vergadering bepaalde technische vragen gesteld. Het belangrijkste wat ik daarvan heb onthouden, is uw antwoord op de vraag tot wie de journalist zich moet wenden als hij vaststelt dat op een ongeoorloofde manier onderzoek is gedaan naar zijn bronnen, in dit geval het retroactief nagaan van zijn gsm-verkeer, namelijk u als minister van Justitie kunt een gerechtelijke procedure opstarten als journalisten het slachtoffer van een ontoelaatbare onderzoeksmethode zijn.

 

De zaak kreeg in De Morgen van 26 januari al enige publiciteit. U hebt ook een brief gekregen van de hoofdredacteur van de geviseerde journalist. U zult dus niet ontsnapt zijn aan de vraag om dit dossier nader te bekijken.

 

Intussen zijn er een aantal weken voorbijgegaan. Kunt u een antwoord geven op de vraag of u een tuchtrechtelijk onderzoek hebt gevraagd naar de handelspraktijken van de onderzoeksrechter? Ik hoop dat mijn vragen daarbij als leidraad hebben kunnen dienen.

 

Ten eerste, kunt u mij meedelen waarom de onderzoeksrechter het toch nodig heeft geacht om een retroactief telefoononderzoek te laten verrichten op het gsm-nummer van de journalist met de bedoeling het zogenaamde lek te achterhalen?

 

Ten tweede, hebt u een onderzoek bevolen naar welke parketmagistraat de opdracht heeft gegeven om een onderzoek naar de bronnen van de journalist te starten?

 

Ten derde, was er op enig moment sprake van het voorkomen van een misdrijf waardoor de fysieke integriteit van personen in gevaar kwam?

 

Ten vierde, kunt u meedelen over welke periode de onderzoeksrechter het gsm-verkeer heeft laten natrekken?

 

Ten laatste, als duidelijk blijkt dat de onderzoekrechter het gsm-verkeer heeft nagetrokken, kunnen de gegevens dan nog als bewijslast worden gebruikt? Kunt u mij meedelen wat er met de volgens mij onwettig verkregen informatie zal gebeuren? Kan de informatie gebruikt worden in andere gerechtelijke dossiers of wordt ze geweerd uit het gerechtelijke dossier? Is het hele onderzoek nietig door die ongeoorloofde praktijken?

 

Er is nog een belangrijk bijkomend probleem. Als een journalist via een perslek iets te weten komt en de onderzoeksrechter op een ongeoorloofde wijze het telefoon- of mailverkeer van de journalist kan bemachtigen zonder dat dat in het onderzoek bovenkomt, terwijl de informatie wel wordt gebruikt om bijvoorbeeld vast te stellen met wie hij contact heeft om dan vervolgens het telefoon- en mailverkeer van de contactpersoon op te vragen en dat als bewijsmateriaal te gebruiken, dan lijkt de perversiteit van die onderzoekmethode mij duidelijk.

 

Gelukkig is in de zaak uit de ondervraging van de journalist gebleken dat de politieagenten over de gegevens van het telefoonverkeer van de journalist beschikten. Daarom heb ik nog een bijkomende vraag: acht u het opportuun om een databank van telefoonnummers of mailadressen van journalisten aan te leggen die een bijzondere bescherming zouden genieten? Telecomoperatoren zouden dan de gegevens niet mogen verstrekken aan onderzoeksrechters zonder de uitdrukkelijke toestemming van een bepaalde instantie, zoals het comité P of de kamer van inbeschuldigingstelling, die zou kunnen worden verwittigd door een telecomoperator als die een aanvraag van een onderzoekrechter voor een telefoonnummer op de beschermde lijst van journalisten krijgt.

 

Spijtig genoeg is de uitvoering van de wet afhankelijk van de controle daarop.

 

01.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, krachtens artikel 5 van de wet van 7 april 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen mogen informatie- of onderzoeksmaatregelen zoals fouilleren, inbeslagnemingen, afluisteren en opname van telefoongesprekken alleen betrekking hebben op de informatiebronnen van de personen bedoeld in artikel 2, indien die gegevens in aanmerking komen om het plegen van misdrijven, bedoeld in artikel 4, te vermijden en met respect van de daarin gedefinieerde voorwaarden. Uit die wettelijke bepaling volgt dat er geen enkele informatie- of onderzoeksmaatregel mag worden genomen ten aanzien van een journalist met de bedoeling het geheim inzake de bronnen van de journalisten te schenden.

 

De in artikel 5 bedoelde informatie- of onderzoeksmaatregelen worden alleen als voorbeeld vermeld. Dat werd duidelijk onderstreept tijdens de parlementaire werkzaamheden, en door onder meer de wet van 27 december 2005, die het wettelijk arsenaal betreffende de controle op de bijzondere opsporingsmethoden versterkt.

 

Het is thans dus niet meer mogelijk om eender welke onderzoeks- of informatiemaatregel aan te wenden ten aanzien van een journalist met de bedoeling om de bronnen van die journalist te onthullen. Ook de lokalisering van telefoonoproepen of de identificatie van telefoon- of gsm-nummers worden dus beoogd, omdat die maatregelen onderzoeksmaatregelen zijn die worden gebruikt worden tijdens gerechtelijke onderzoeken.

 

Uw vraag verwijst naar een lopend gerechtelijk dossier. Zoals u weet, behoort het mij, krachtens de scheiding der machten, niet toe om mij in de loop van die procedure te mengen.

 

Juist te uwer informatie kan ik het volgende meedelen. Ik werd zelfs aangesproken door de redactie van de krant Het Laatste Nieuws en ik heb de brief in kwestie meegedeeld aan de procureur-generaal te Antwerpen, zodat ik kan worden geïnformeerd over de juistheid van de feiten die aan de basis van die brief liggen.

 

01.03  Patrick De Groote (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Uw antwoord is uiteraard identiek hetzelfde als dat wat u gegeven hebt aan de heer Vankrunkelsven in de Senaat, met dien verstande dat u eraan toevoegt dat het een lopend dossier is en dat u dus geen verdere informatie kunt geven door het principe van de scheiding der machten.

 

Het enige dat ik nog op te merken heb, is dat u in feite vaststelt dat er een duidelijke overtreding is geweest. Ik dacht dat het afluisteren of screenen van telefoonverkeer van journalisten, zoals u reeds stelde, duidelijk verboden is sinds de invoering van de wet van 7 april op de bescherming van het journalistieke bronnengeheim. Ik denk dat journalisten niet enkel het recht hebben om hun informatiebronnen te verzwijgen, maar dat ze duidelijk ook beschermd zijn tegen allerlei opsporings- of onderzoeksmaatregelen die slaan op gegevens die betrekking hebben op hun informatiebronnen.

 

Wij zullen dat dossier verder opvolgen, mevrouw de minister. Ik hoop dan ook dat u de nodige stappen zult zetten. Ik dacht dat u in deze zaak ook uw positief injunctierecht kon gebruiken. Ik weet niet of u van plan bent dat te doen. Het lijkt mij evenwel aangewezen dat als dergelijke wetten door het Parlement worden goedgekeurd, deze ook worden toegepast. Als dat niet het geval is, moet daartegen hard worden opgetreden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Jef Van den Bergh aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de richtlijnen van het college van procureurs-generaal betreffende het verkeersgedrag van ambulanciers" (nr. 13875)

02 Question de M. Jef Van den Bergh à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les directives du collège des procureurs généraux relatives au comportement des ambulanciers dans la circulation routière" (n° 13875)

 

02.01  Jef Van den Bergh (CD&V): Mevrouw de voorzitter, collega’s, mevrouw de minister, het verkeersreglement heeft een bijzondere bepaling voor de prioritaire voertuigen bij het uitvoeren van een dringende opdracht, namelijk voor de snelheidsovertredingen, enerzijds, en voor het voorzichtig gedrag op kruispunten met verkeerslichten, anderzijds.

 

Er heerst op dit ogenblik nogal wat ongenoegen bij de medische hulpdiensten en de ambulanciers over het risico dat zij lopen om snelheidsboetes te krijgen voor de hoge snelheden die zij ontwikkelen bij het uitvoeren van dringende opdrachten of om boetes te krijgen voor het passeren van verkeerslichten die op rood staan.

 

In de protesten die ons van individuele ambulanciers bereiken, wordt verwezen naar bepaalde richtlijnen van het College van procureurs-generaal daaromtrent;

 

Inzake appreciatie moeten wij toch een onderscheid maken tussen het door het rode licht rijden en het overtreden van de snelheidsregels. Inzake het voorbijrijden van rode lichten werden in de verkeerswet immers heel duidelijke richtlijnen opgenomen.

 

De voorwaarden tegen dewelke een chauffeur door het rode licht mag rijden, zijn de volgende. Hij moet een dringende opdracht uitvoeren. Ten tweede, hij moet gebruik maken van een blauw zwaailicht en van een speciaal geluidstoestel, de sirenes dus. Ten derde, hij brengt het voertuig vóór de rode verkeerslichten volledig tot stilstand. Dat is een belangrijke bepaling. Ten vierde, hij vergewist zich ervan dat het voorbijrijden van het rode verkeerslicht geen gevaar voor de andere weggebruikers oplevert.

 

Wat betreft het door het rode licht rijden, zijn de richtlijnen heel duidelijk. Vanaf het moment dat een ambulance effectief voor het rode licht is gestopt om te kijken of hij veilig kan doorrijden, zal hij ook nooit worden geflitst. Op dat vlak zullen er dus geen problemen zijn.

 

Het is anders voor de inbreuken tegen de snelheidsbeperkingen. Op dat vlak zitten wij wel met een probleem. In de verkeerswet regelt artikel 11 van titel II de snelheidsbeperkingen op de Belgische wegen. In dezelfde verkeerswet staat echter ook vermeld dat de bepalingen van artikel 11 en van een ander artikel niet gelden voor de voertuigen die door bevoegde personen worden gebruikt en ook niet voor prioritaire voertuigen, wanneer een dringende opdracht dat rechtvaardigt.

 

De vraag is natuurlijk wat een dringende, medische opdracht is die een dergelijke overtreding rechtvaardigt.

 

Blijkbaar was het College van procureurs-generaal daaromtrent vrij strikt bij een naar verluidt recente richtlijn, die voornoemde grenzen wel erg strikt zou aflijnen.

 

Daarom had ik graag van mevrouw de minister het volgende geweten.

 

Klopt het dat er ter zake nieuwe richtlijnen van het College van procureurs-generaal zijn? Zo ja, welke houding omvatten de richtlijnen?

 

Ten tweede, waren voornoemde regels het voorwerp van overleg met de sector? Zo neen, verdient het geen aanbeveling dat het College van procureurs-generaal een overleg organiseert om tot ondubbelzinnige en gedragen afspraken te komen?

 

Ik dank u alvast voor uw antwoord.

 

02.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, collega's, het is correct dat het College van procureurs-generaal ter zake een richtlijn heeft opgesteld, in casu de rondzendbrief 16/2006. De doelstelling van de richtlijn is het vaststellings- en vervolgingsbeleid op het vlak van verkeersinbreuken gepleegd door bestuurders van prioritaire voertuigen en voertuigen in opdracht, te uniformeren. In de rondzendbrief vertrekt men van de wettelijke bepalingen omtrent de regels die bestuurders van prioritaire voertuigen dienen te respecteren.

 

Wat de overschrijding van de maximaal toegelaten snelheid betreft, herinnert de rondzendbrief eraan dat artikel 37.2 van het KB van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg het gebruik van de blauwe knipperlichten voorschrijft als de prioritaire voertuigen een dringende opdracht uitvoeren. Wanneer de blauwe knipperlichten zichtbaar zijn op de foto, neemt de rondzendbrief aan dat de overtreding werd gepleegd in het kader van een opdracht. De procureur des Konings zal het proces-verbaal zonder gevolg klasseren, behoudens indien hij een onregelmatigheid vaststelt. Wanneer de blauwe knipperlichten niet zichtbaar zijn op de foto, wordt een standaardformulier opgestuurd naar de korpschef van de politieagent die de overtreding heeft begaan. De korpschef bevestigt of de inbreuk al dan niet werd gepleegd in het raam van een dringende opdracht. De procureur des Konings handelt vervolgens zoals reeds aangegeven.

 

Voor het negeren van een rood licht geldt het volgende. Een prioritair voertuig mag het rood licht negeren, op voorwaarde dat het speciale geluidstoestel wordt gebruikt, men voorafgaandelijk gestopt is en dat geen gevaar oplevert voor de naderende weggebruikers. Ook hier moet een proces-verbaal worden opgesteld, waarna het aan de procureur des Konings toekomt om na te gaan of de drie cumulatieve voorwaarden werden nageleefd.

 

Op geen enkele manier wijkt de omzendbrief dan ook af van de verplichtingen bepaald in de wegcode. De sector is volgens mij dan ook voldoende op de hoogte van de regels die moeten worden gerespecteerd wanneer men een prioritair voertuig bestuurt.

 

02.03  Jef Van den Bergh (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord dat mij erg volledig lijkt.

 

U zegt dat er geen afwijkingen van de wegcode in de omzendbrief werden opgenomen. Ook dat lijkt mij de logica zelve. De vraag is natuurlijk hoe die regels dan effectief in de praktijk worden toegepast. U verwijst naar het al dan niet gebruik van de knipperlichten door ambulances of andere prioritaire voertuigen. Dit is een goede verwijzing maar op foto’s staan meestal niet de knipperlichten die op het dak staan, als een prioritair voertuig wordt geflitst met een bemande of een onbemande camera. Bovendien is het ook eigen aan knipperlichten dat zij niet constant zichtbaar zijn.

 

Ik denk dat dit een enigszins onduidelijke bepaling is waardoor een aantal misverstanden kan ontstaan. Ambulanciers krijgen hierdoor het gevoel dat niet zij, maar de rechterlijke overheid bepaalt wanneer een medische opdracht al dan niet van dringende aard is. Zij hebben evenwel het gevoel dat zij beter geplaatst zijn om die afweging te maken. Ik denk dat ter zake een aantal misverstanden zijn ontstaan die betreurenswaardig zijn gelet op de inzet van de vele ambulanciers om zo goed en zo snel mogelijk de juiste dienstverlening te bieden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Interpellatie van de heer Bert Schoofs tot de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het gedoogbeleid inzake rituele thuisslachtingen" (nr. 1012)

03 Interpellation de M. Bert Schoofs à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur " la politique de tolérance en matière d'abattages rituels à domicile" (n° 1012)

 

03.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, enkele weken geleden richtte ik al een vraag tot de minister van Volksgezondheid in verband met de rituele thuisslachtingen.

 

Ik wou graag meer weten over het vervolgings- en handhavingsbeleid inzake het overtreden van de wet op de thuisslachtingen. Minister Demotte kon mij daarover uiteraard weinig informatie geven. Hij zei dat het FAVV niet bevoegd is om thuisslachtingen te controleren. Daaruit kan alleen worden geconcludeerd dat de politie en de parketten ter zake moeten optreden.

 

Als wij even naar de actoren van het hele gebeuren van rituele thuisslachtingen in het kader van het islamitisch offerfeest kijken, zien wij dat wij in eerste instantie met de moslimgemeenschappen zelf te maken hebben. Ik ontken niet dat een aanzienlijk aantal mensen de wet respecteert, hoewel ik er ook bij moet vertellen dat wij koele minnaars zijn van het in stand houden van het systeem van rituele thuisslachtingen. Wij willen echter geen inbreuk maken op de godsdienstvrijheid. Wij respecteren de moslims die de wet respecteren. Wij vinden echter ook dat dit praktijken zijn die niet meer in onze samenleving thuishoren.

 

Een kleine minderheid van moslims stort in een solidariteitsfonds. Dat is een praktijk die ik in mijn gemeente Beringen mee hebben willen aanmoedigen. Ik heb daarvoor ook een pluim op de hoed gestoken van de sp.a-schepen Selahattin Koçak, die een vurig pleitbezorger van dat systeem is. Ik wil dus beklemtonen dat ik dit probleem zeer genuanceerd wil benaderen. Over de partijgrenzen heen kan ik gerust een politieke tegenstrever prijzen om de politieke moed die hij aan de dag legt. Er is echter ook een iets grotere minderheid bij de moslims die de wet aan de laars lapt en die individueel thuis en collectief op clandestiene locaties slachtingen verricht. Helaas zijn er gemeentebesturen, dat zijn de tweede actoren in dit proces, die dergelijke praktijken aanmoedigen en containers voor slachtafval plaatsen. Daarmee moedigen zij het thuisslachten aan. Dat gebeurt in onhygiënische omstandigheden en zonder verdoving zoals de wet het voorschrijft en is dus een misdrijf.

 

Minister Demotte heeft zijn mening daarover al gegeven en is daarin ook consequent. De Europese dierenartsenafdeling keurt dit ook af, net zoals minister Demotte. Toch stellen wij vast dat in Brusselse gemeenten, en vooral in Molenbeek en Sint-Gillis, weinig gebeurt tegen thuisslachtingen. Slechts 10% van de moslims, van wie wij weten dat zij consequent het offerfeest willen naleven, maakt daar gebruik van de mobiele slachtvloeren of de tijdelijke slachtinrichtingen, die door de wet zijn opgelegd.

 

Tot slot komen wij bij de top van de hiërarchie, bij het optreden van de parketten. Dat is onder meer het voorwerp van mijn vraag. Ik weet niet hoe de parketten in heel het land optreden. Ik heb daarover weinig overzicht, tenzij de cijfers die door Senator Luc Willems een jaar geleden zijn opgevraagd. Wij moeten in de praktijk wel vaststellen dat bepaalde parketten, zoals de parketten van Hasselt en Tongeren, een praktijk contra legem hanteren. Dat is een zeer creatieve manier van het voeren van een handhavingsbeleid. Ik verwijs naar de manier waarop procureur Rubens, hij weer zou ik zeggen, in Hasselt aan politiek doet. Hij zegt: “Wanneer de politie een overtreding vaststelt, is er geen probleem en moet men dadelijk overgaan tot het innen van een som van 500 euro”. Dat is volgens mij klassenjustitie onder moslims. Gegoede moslims zullen dat wel willen bekostigen. Net zoals iemand met een zware voet of een luxewagen onmiddellijk een boete zal willen betalen om snel door te kunnen rijden. Dat is geen mis te verstane vergelijking, mevrouw de minister.

 

Ten tweede moedigt dat natuurlijk de thuisslachtingen aan. De politie kan niet op alle plaatsen aanwezig zijn: als overal thuisslachtingen gebeuren op één dag, dan is er een aantal ongelukkige overtreders dat kan worden geklist en al de rest doet maar. Ik wil die praktijk van het parket van Hasselt nu reeds aanklagen.

 

Ten slotte, mevrouw de minister, treedt u in het plaatje naar voren. U bent degene die een politiek signaal moet geven. U bent het die consequent en doortastend moet optreden. U moet ervoor zorgen dat er een lijn ligt in het optreden van de parketten. Van Hasselt en Tongeren heb ik nog nooit vernomen dat de procureur des Konings van Hasselt bijvoorbeeld op de vingers zou zijn getikt. Bepaalde toestanden zoals die zich voordoen in Brussel en Sint-Gillis zijn onaanvaardbaar. Nu, we weten ook wie burgemeester is in Molenbeek, “mevrouw de burgemeester”. Ik begrijp dat u misschien een collega wilt beschermen die bekend staat om zijn islamosocialisme, maar ik zou u toch iets willen vragen.

 

Wat is de reactie van parketten in rechtsgebieden waarin gemeenten liggen die een loopje nemen met de wetgeving? Wordt er systematisch geïnformeerd naar het feit of gemeenten containers plaatsen voor het dumpen van slachtafval door uw diensten? Indien blijkt dat een gemeente overgaat tot het plaatsen van dergelijke containers, treden de procureurs dan systematisch consequent of inconsequent op bij het opsporen van dergelijke misdrijven? Wordt er door gerechtelijke instanties bij de betreffende gemeentebesturen op gewezen dat de praktijken wel degelijk illegaal en tegen de wet zijn? Worden er extra controles bevolen aan de politiediensten van de betreffende zones en gemeenten waarin dergelijke praktijken plaatsvinden, met het oog op het effectief vaststellen van inbreuken op de wetgeving? Zo neen, waarom is dat dan niet het geval? Wordt er bijvoorbeeld alleen opgetreden indien het gaat om een klacht, waarbij ik nu al moet zeggen dat het inderdaad niet gaat om een klachtmisdrijf, uiteraard?

 

03.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, collega's, het Crisiscentrum van de regering had me geïnformeerd dat het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen aan alle gemeenten van het Rijk een nota heeft gestuurd waarin werd vermeld dat ze op de website van het agentschap een vademecum konden raadplegen inzake de organisatie van de rituele slachtingen bij het Offerfeest. In het vademecum herinnert het agentschap aan de voorwaarden waaronder een rituele slachting is toegelaten. Bovendien had de minister van Binnenlandse Zaken ter zake een rondzendbrief gestuurd naar de provinciegouverneurs en de lokale politiediensten. De minister vroeg de politiediensten zeer aandachtig te zijn voor inbreuken die zouden gepleegd worden tijdens de rituele slachtingen. Alle actoren op het terrein beschikten bijgevolg over alle nuttige informatie over de aanpak van de problematiek.

 

Vermits ik geen bevoegdheid heb inzake de gemeenten, heb ik me niet uit te spreken over de aanwezigheid van containers in bepaalde gemeenten tijdens het betrokken religieus feest.

 

Wat ten slotte het aantal processen-verbaal betreft dat de lokale politie heef opgesteld, heeft het Crisiscentrum van de regering nazicht gedaan bij de provinciale autoriteiten. Tot op heden blijkt dat er geen processen-verbaal werden opgesteld. Het nazicht is evenwel nog aan de gang.

 

In die gevallen oordeelt elke procureur des Konings over de opportuniteit van de vervolgingen, rekeninghoudend met alle prioriteiten inzake strafrechtelijk beleid. Het aantal geopende gerechtelijke dossiers werd mij door het College van procureurs-generaal niet meegedeeld. Ik nodig u uit om mij een schriftelijke vraag te stellen zodat ik u exacte cijfers kan meedelen zodra ik de informatie heb kunnen vergaren.

 

03.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, helaas is dit een antwoord waarmee men een vlieg doodslaat. Die schriftelijke vraag wil ik nog wel stellen, maar ik heb reeds een schriftelijke vraag aangehaald van collega Willems, VLD-senator, ere wie ere toekomt.

 

De problematiek van het FAVV is gekend. Ik heb het zelf reeds gezegd. Men kan geen controles doen op thuisslachtingen. Het is de minister van Justitie die de wapens moet aanleveren, die de middelen daartoe heeft.

 

Ik betreur dus de houding van die procureurs des Konings in Tongeren en in Hasselt. U treedt hier blijkbaar niet tegen op, mevrouw de minister. U antwoordt er in elk geval niet op.

 

Ik betreur ook de houding van de moslimexecutieve. Men heeft immers zopas gezegd dat verdoving toch zou moeten worden toegelaten. Het geeft niet bepaald het beeld weer van een progressieve moslimgemeenschap die zich bij ons wil integreren.

 

Ik betreur ook de houding van de minister van Binnenlandse Aangelegenheden. Hij is inderdaad bevoegd voor de gemeenten. Hij richt nu stilaan kleinere slachtvloeren in waardoor men de facto tot meer thuisslachtingen komt, of in wasstraten en zelfs in bakkerijen.

 

Ik betreur zeker de houding van bepaalde burgemeesters uit het Brusselse. Ik noem dan uw collega Moureaux bij naam, mevrouw de minister. Dat is iemand die u wellicht in bescherming neemt.

 

Ik betreur ook de houding van minister Kir, die onder andere minister is van Netheid in Brussel. Hij gedoogt blijkbaar toch die praktijken. Hij komt natuurlijk uit de moslimgemeenschap. Het zal voor hem iets moeilijker zijn.

 

Mevrouw de minister, ten slotte betreur ik uw houding. Reken maar dat die schriftelijke vraag er komt. Zodra er problemen dreigen op te duiken die tegen de geest en tegen de letter van de wet ingaan, steekt u de kop in het zand, kijkt u de andere richting uit.

 

De vraag die destijds gesteld werd door die VLD-collega die ik daarstraks noemde, spreekt boekdelen. Ik verwacht als antwoord op de schriftelijke vraag dat nauwelijks 1% van die thuisslachtingen wordt vervolgd. Dat is geen consequent en doortastend justitiebeleid.

 

Mevrouw de minister, wij leggen dan ook een motie van aanbeveling neer. Wij hopen dat u daarmee in toekomst rekening zult houden.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heren Bert Schoofs en Bart Laeremans en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Bert Schoofs

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Justitie,

verzoekt de regering

de nodige maatregelen te nemen met het oog op de consequente opsporing en vervolging van de misdrijven inzake de rituele thuisslachtingen, en zulks zowel ten aanzien van de individuele overtreders als ten aanzien van de gemeentebesturen die dergelijke praktijken gedogen, vergemakkelijken, aanmoedigen of er op enigerlei wijze hun medewerking aan verlenen."

 

Une motion de recommandation a été déposée par MM. Bert Schoofs et Bart Laeremans et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Bert Schoofs

et la réponse de la vice-première ministre et ministre de la Justice,

demande au gouvernement

de prendre les mesures nécessaires en vue de permettre une recherche et une poursuite systématique des infractions relatives aux abattages rituels à domicile, tant vis-à-vis des contrevenants individuels qu'à l'égard des administrations communales qui tolèrent, facilitent ou encouragent ce genre de pratiques ou y collaborent d'une quelconque manière."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Véronique Ghenne.

 

Une motion pure et simple a été déposée par Mme Véronique Ghenne.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

04 Samengevoegde interpellaties en vraag van

- de heer Servais Verherstraeten tot de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de start van de nieuwe strafuitvoeringsrechtbanken"(nr. 1013)

- de heer Bart Laeremans tot de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de inwerkingtreding van de strafuitvoeringsrechtbanken" (nr. 1018)

- de heer Jo Vandeurzen aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de oprichting van een afdeling van het hof van beroep in Limburg" (nr. 13985)

04 Interpellations et question jointes de

- M. Servais Verherstraeten à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le démarrage des nouveaux tribunaux d'application des peines" (n° 1013)

- M. Bart Laeremans à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'installation des tribunaux d'application des peines" (n° 1018)

- M. Jo Vandeurzen à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la création d'une section de la cour d'appel dans le Limbourg" (n° 13985)

 

04.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de minister, sinds vorige week is de wet op de strafuitvoeringsrechtbanken in werking getreden. U hebt dat gevierd, of in elk geval onder de aandacht gebracht, met uw bezoek aan Luik. Ik meen dat het evenwel niet allemaal zegebulletins zijn inzake die strafuitvoeringsrechtbanken en de inwerkingtreding ervan.

 

U kunt ook niet ontkennen, mevrouw de minister, dat wij tijdens de bespreking van dat wetsontwerp u hebben gewezen op de problemen die nog zouden opduiken bij de nakende uitvoering ervan.

 

Ten eerste, als ik goed ben ingelicht, mevrouw de minister, schort er op dit ogenblik toch heel wat aan de informaticasystemen. Niet alle informaticasystemen zouden werken. Er zou een informaticasysteem zijn op dit ogenblik voor de rechtbanken maar dat is niet compatibel met dat van de correctionele griffies. Er is dus wat de programma’s van de griffies betreft nog werk aan de winkel.

 

Het programma voor de gevangenissen zou niet up to date zijn, mevrouw de minister, met het gevolg dat bijvoorbeeld alle strafberekeningen manueel moeten gebeuren. Als straks de strafuitvoeringsrechtbanken hun eerste vonnissen uitspreken, mevrouw de minister, zal bijgevolg alles manueel moeten gebeuren, om vervolgens alles nog eens over te tikken, allemaal dubbel werk.

 

Ik stel ook vast, mevrouw de minister, – ik verneem dat op het terrein – dat de magistraten op dit ogenblik bijvoorbeeld nog niet beschikken over e-mail. Met andere woorden, de magistraten die straks vonnissen moeten opstellen en die straks berichtgevingen moeten krijgen over aanhoudingen, leven en werken als het ware op een eiland.

 

Ten tweede, mevrouw de minister, is er het probleem van de griffies en het kader van de griffies. Hoe dan ook is men daar onvoldoende voorbereid op de hoeveelheid van het werk. Maar kunt u mij meedelen of ondertussen alle vacatures open zijn verklaard? Van wanneer zijn die publicaties? En zijn alle vacatures op dit ogenblik ingevuld? Welke zijn er ingevuld en hoeveel zijn er op dit ogenblik niet ingevuld?

 

Ten derde, is er het probleem van de gevangenisdirecteurs, mevrouw de vice-eerste minister. Tussen Kerstmis en Nieuwjaar hebben de gevangenisdirecteurs reeds hun kerst- en nieuwjaarscadeau gekregen in de vorm van een hoop uitvoeringsbesluiten van de beginselwet. Dat was voor hen geen hele boterham, dat was voor hen een heel brood, en dat met zeer weinig informatie en met zeer weinig voorafgaande inlichtingen!

 

Haast tegelijkertijd worden zij nu geconfronteerd met de inwerkingtreding van de strafuitvoeringsrechtbanken, waar zij belangrijke opdrachten hebben, adviserende opdrachten bij alle soorten van vrijlatingen en uitvoeringsmodaliteiten. Zij moeten daarvoor een hoop informatie krijgen. Wij hebben vastgesteld, mevrouw de minister, dat op het terrein de eerste informatie pas midden januari is bezorgd. Ik heb begrepen, mevrouw de vice-eerste minister, – en u spreekt mij maar tegen indien mijn informatie niet correct zou zijn – dat er een informatievergadering heeft plaatsgevonden op 24 januari. Eén week voor de inwerkingtreding is er een infovergadering!

 

Dat zijn dus de problemen op het terrein. Op 24 januari was er die informatievergadering. Maar dan moest er nog een hoop koninklijke besluiten worden uitgevaardigd. Als ik de lijst van die koninklijke besluiten bekijk, zie ik: 26 januari, 26 januari, 23 januari. En op 1 februari – de dag van inwerkingtreding – waren er 1, 2, 3, 4 koninklijke besluiten en 2 ministeriële besluiten. Op de dag dat de wet in werking treedt!

 

Is dit behoorlijk bestuur, mevrouw de minister? Hoe moeten straks de actoren, die justitieassistenten, die gevangenisdirecteurs, het personeel op de griffies, de mensen bij de strafuitvoeringsrechtbanken, de assessoren, gaan werken wanneer ze worden overspoeld met informatie op de dag dat wet in werking treedt?

 

Ik lees in de media terecht dat de advocatuur zich hieromtrent ernstige vragen stelt. Waar blijven trouwens die rondzendbrieven, mevrouw de minister? En hoe groot zijn ze?

 

Waar zijn de richtlijnen voor de politieagenten? Mevrouw de vice-eerste minister, waar zijn de richtlijnen met betrekking tot de justitieassistenten?

 

Er is het KB met betrekking tot de territorialiteit. Collega Van Parys maakte daarover vorige week reeds terecht opmerkingen. Men zit daar met de situatie dat Hasselt ressorteert onder de strafuitvoeringsrechtbank in Gent.

 

Mevrouw de minister, wij zitten met het gegeven dat er negen kamers zijn. De vraag is of dit voldoende is, zeker gelet op de zovele penitentiaire instellingen in de provincie Antwerpen. In heel het ressort van het hof van beroep van Antwerpen is er slechts één kamer.

 

Zijn de assessoren overal benoemd? Zijn de assessoren overal gekend?

 

Mevrouw de vice-eerste minister, wat is er specifiek gebeurd met betrekking tot de slachtoffers? In dit wetsontwerp ging het toch daarover, dat slachtoffers zouden worden gehoord en voor een stukje zouden worden betrokken. Het uitvoeringsbesluit met betrekking tot de slachtoffers is pas op 1 februari gepubliceerd.

 

Mevrouw de vice-eerste minister, mijn vragen zijn de volgende. Wat is de stand van zaken?. Hoe evalueert u zelf deze inwerkingtreding? Welke verantwoordelijkheden meent u daar ter zake te kunnen en te moeten dragen?

 

04.02  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, er werden daarjuist al heel wat terechte zaken gezegd. Ik zal ze niet herhalen.

 

Mevrouw de minister, de strafuitvoeringsrechtbanken zijn in principe alle negen op 1 februari 2007 van start gegaan. Nog altijd zijn er heel wat vragen over het werkvolume dat met de invoering gepaard ging, zowel voor de strafuitvoeringsrechtbanken zelf als voor de gevangenisdirecties.

 

De Hoge Raad voor Justitie vreesde terecht – hij schreef u op 14 december 2006 daarover aan – dat de strafuitvoeringsrechtbanken de toevloed aan dossiers niet zouden aankunnen. Ook de gevangenisdirecteurs blijven wijzen op de nood aan extrapersoneel. Zij hebben voor het extrawerk niemand bij gekregen. Zij hebben door de invoering nochtans heel wat extrawerk gekregen.

 

U ontkende dat op 16 januari 2007. U zei toen dat er voor de gevangenisdirecteurs fundamenteel niets aan het werk veranderde. Dat is helemaal niet waar. Ik kom hierop terug.

 

De brief van 14 december 2006 van de heer Vervaeke van de Hoge Raad voor de Justitie was heel pertinent. Mevrouw de voorzitter, het zou nuttig zijn, mocht u, indien u dergelijke documenten krijgt, ze ook meedelen aan de commissie. Dat is bij mijn weten, tenzij ik mij vergis, met de brief niet gebeurd. In elk geval, in de brief werden heel wat cijfers gegeven. Er werd onder meer in gesteld dat 3.638 dossiers het voorwerp van een weigering door de personeelscolleges uitmaakten. In de toekomst zullen zij wel het voorwerp van een behandeling door de strafuitvoeringsrechtbanken worden. Doordat de filter van het personeelscollege wegvalt, zal het werkvolume enorm veel hoger zijn, zowel voor de directeurs als voor de strafuitvoeringsrechtbanken.

 

Ook de dossiers waarin de vrijlatingscommissies tot nu toe tot een verwerping beslisten, zullen op korte termijn bij de strafuitvoeringsrechtbanken aan bod komen, waardoor een veel grotere werklast ontstaat.

 

Op 16 januari 2007 zei u dat er voor de gevangenisdirecteurs fundamenteel niks verandert. Dat wordt op het terrein manifest tegengesproken. Ik begrijp dan ook niet dat u dergelijke uitspraken doet.

 

De gevangenisdirecteurs beweren dat alle, oude, hangende dossiers opnieuw moeten worden herbekeken. Dat betekent een enorme toename van het werk.

 

Ten tweede, de directeur zelf moet zich veel beter voorbereiden op dat soort dossiers. Immers, niet het personeelscollege maar de directeur zelf ontvangt de gevangene. Het is pas wanneer de gevangene zelf ook nog door het personeelscollege wil worden gehoord dat de verantwoordelijkheid bij voornoemd college komt te liggen. Nu moet de directeur veel meer zelf het heft in handen nemen, waardoor hij veel beter moet zijn voorbereid.

 

De directeur moet bovendien alle zittingen van de strafuitvoeringsrechtbank bijwonen, wat in het verleden niet het geval was. Immers, voor alle dossiers waarbij het personeelscollege weigerde, hoefde geen zitting voor de commissie te komen. Het gaat om 80% van de gevallen. Nu zal de directeur dus veel meer worden bevraagd en dus worden overbevraagd, vermits de filter van het personeelscollege wegvalt. Als 80% van de beslissingen van het personeelscollege weigeringen zijn, zou dat kunnen leiden tot een vervijfvoudiging, of zeker tot een verviervoudiging, van het werk voor de strafuitvoeringsrechtbanken. Wij hebben van bij het begin daarvoor gewaarschuwd. U hebt echter niet willen luisteren.

 

Mevrouw de minister, ik kom tot mijn vragen.

 

Ten eerste, wat is het lot van de dossiers waarin de vrijlatingscommissies negatief hebben beslist? Binnen welke tijdspanne worden deze dossiers voorgebracht voor de strafuitvoeringsrechtbanken? Wat is daarvoor het concrete schema?

 

Ten tweede, wat is het lot van dossiers waarin de personeelscolleges tot een verwerping hebben besloten? Binnen welke tijdspanne wordt verwacht dat deze 3.638 dossiers – toch wel een heel pak – moeten worden onderzocht door de directeurs en nadien door de strafuitvoeringsrechtbanken?

 

Ten derde, hebt u reeds zicht op het volume aan dossiers dat bij de strafuitvoeringsrechtbanken aan het binnenstromen is?

 

Ten vierde, hoe komt het dat de rondzendbrief op 1 februari nog steeds niet was toegekomen bij de gevangenisdirecteurs en – als ik juist ben ingelicht – vandaag nog altijd niet? Die rondzendbrief is nochtans op een aantal punten verschillend van de ontwerpteksten die oorspronkelijk door uw diensten waren bezorgd. Kunt u een kopie ter beschikking stellen van de nieuwe, door u ondertekende, rondzendbrief of is die nog altijd niet voorhanden? Bestaat er op 6 februari nog altijd geen rondzendbrief, voor een instelling die op 1 februari in werking is getreden?

 

Ten slotte, mijn laatste vraag moet ik een beetje wijzigen, want ik had u aanvankelijk gevraagd of het inderdaad klopte dat de strafuitvoeringsrechtbank van Gent bevoegd is voor de gevangenis van Hasselt. Ik kon dat niet geloven. Ik vond het zodanig surrealistisch dat ik een negatief antwoord verwachtte, maar nu lees ik in uw eigen koninklijk besluit dat de strafuitvoeringsrechtbank van Gent inderdaad bevoegd wordt voor Hasselt. Dat is totaal onlogisch. Ik snap werkelijk niet hoe men daartoe komt.

 

Zijn de koninklijke besluiten in verband met de territoriale bevoegdheden ondertussen allemaal uitgevaardigd? Die vraag laat ik vallen, want ze zijn inderdaad verschenen.

 

Zijn de aangekondigde richtlijnen voor de politieagenten en justitieassistenten inmiddels uitgevaardigd? Daarop zou ik graag nog een antwoord krijgen.

 

De voorzitter: De informatie die ik krijg wordt systematisch naar de diensten verstuurd. De diensten sturen die informatie ook systematisch door. Wat er concreet met de brief van de heer Vervaeke is gebeurd, hebben wij juist gecheckt. Er is nog geen antwoord. Wij zijn aan het kijken waar de informatie is, maar normaliter wordt die altijd doorgegeven.

 

04.03 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, ook de heer Vandeurzen had een vraag over de strafuitvoeringsrechtbanken.

 

De voorzitter: Het gaat over het hof van beroep in Limburg. Het is niet exact hetzelfde onderwerp, maar blijkbaar is het antwoord wel hetzelfde als het antwoord betreffende het aspect Gent-Hasselt van de heer Laeremans.

 

Mijnheer Vandeurzen, ik stel voor dat u uw vraag nu stelt.

 

04.04  Jo Vandeurzen (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, mijn vraag kan eigenlijk kort zijn.

 

Ik heb begrepen uit het koninklijk besluit van 29 januari 2007 tot vaststelling van de territoriale bevoegdheid voor de strafuitvoeringsrechtbanken dat de strafinrichting van onder meer Hasselt, en voor zover als nodig ook die van Tongeren, toegewezen is aan de rechtbank van Gent. Ik begrijp uit de argumentatie dat dit te maken heeft met een verdeling van de werklast van de verschillende strafuitvoeringsrechtbanken. Ik vind dit eerlijk gezegd toch wel een zeer eigenaardige redenering als we die bekijken vanuit het standpunt van de rechtsonderhorige die daarbij betrokken is.

 

U weet dat wij hier al verschillende keren vragen hebben gesteld over het uitvoeren van de belofte van de regering met betrekking tot de oprichting van een afdeling van het hof van beroep van Antwerpen in de provincie Limburg. Men is daarvoor in Limburg nog altijd uitdrukkelijk vragende partij. De verplaatsingen en de files maken die vraag elke dag pertinenter. Ik heb begrepen dat de regering daartoe niet echt aanstalten maakt tenzij de minister dit kan ontkennen. In Limburg is men toch wel erg verbaasd over wat nu zou beslist zijn.

 

Ik dacht in eerste instantie dat dit alleen zou betekenen dat men met de griffie, de rechters, de assessoren en het parket naar Hasselt zou moeten komen. In de rechtbank zou dit nog voor de nodige complicaties en het nodige bijkomend werk hebben gezorgd. Dit had ik nog proberen te begrijpen. Uit de communicatie die ook vanuit de balies is gekomen, heb ik begrepen dat de zaak nog veel problematischer is. Ik heb begrepen dat inzage van dossiers en tal van artikelen, die moeten worden toegepast als het gaat over de strafuitvoering, impliceren dat men zich vanuit de provincie Limburg zal moeten verplaatsen naar Gent om daar een aantal handelingen te gaan stellen. Ik denk daarbij aan de behandeling van de zaak in openbare zitting als er drie weigeringen zijn geweest, inzage van een dossier voor behandeling inzake beperkte detentie, elektronisch toezicht, inzage van een dossier inzake herroeping of schorsing, inzage van een dossier voor behandeling van de zaak bij herroeping van voorlopige invrijheidstelling. Kortom, ik heb een tien- à twaalftal artikelen waarvan de balies beweren dat dit betekent dat de gedetineerde, het slachtoffer, degene die het slachtoffer bijstaat en alle andere actoren de facto zullen worden verplicht om zich naar Gent te verplaatsen.

 

Hoe komt de regering erbij om dergelijk weinig respectvol signaal te geven aan de mensen in Limburg door dit zo te organiseren? Dit gaat immers in de totaal tegenovergestelde richting van de vraag van de Limburgers om een afdeling van het hof van beroep op te richten. Nu zal men naar Gent moeten en volgens de advocatuur zullen in de praktijk een heleboel praktische zaken de verplaatsing vanuit Limburg noodzakelijk maken.

 

Ik zou graag weten wat de minister daarop te zeggen heeft. Waarom is zij bij dat standpunt terechtgekomen waardoor zij op een weinig respectvolle manier voor de mensen van Limburg deze beslissing heeft genomen?

 

04.05  Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente, ainsi que je l'ai annoncé à différentes reprises, les tribunaux d'application des peines sont effectivement entrés en service le 1er février dernier.

 

J'ai d'ailleurs le plaisir de vous informer que les neuf chambres des tribunaux d'application des peines sont pleinement opérationnelles depuis cette date du 1er février.

 

Tous les magistrats, du siège comme du ministère public, ont été désignés et occupent effectivement leur poste depuis ce jour. Les assesseurs effectifs et suppléants ont été nommés. L'arrêté royal relatif à leur nomination a été publié dans le Moniteur belge du 26 janvier. Tous les arrêtés royaux d'exécution de la loi ont été publiés dans le Moniteur belge du 1er février.

 

Les neuf chambres des tribunaux d'application des peines disposent des locaux et du matériel nécessaire pour remplir leur mission. Pour certaines chambres, il s'agit encore d'une localisation provisoire, mais, pour la plupart, il s'agit déjà de locaux définitifs.

 

Le personnel administratif de soutien a été mis à la disposition de chaque chambre du tribunal d'application des peines, comme annoncé, à savoir: 1 secrétaire adjoint, 1 greffier adjoint et 1 employé administratif. En outre, les personnes qui occupaient les fonctions de secrétaire dans les précédentes commissions de libération conditionnelle ont toutes reçu un nouveau contrat au sein des tribunaux d'application des peines, en surplus du cadre que je viens de définir.

 

Le matériel informatique nécessaire a été mis à disposition des chambres du tribunal. Des PC portables supplémentaires permettant d'aller siéger dans les établissements pénitentiaires ont été commandés. L'application informatique "Surtap" est prête et sera opérationnelle pour la gestion informatique des dossiers dans le courant de cette semaine.

 

Pour ceux qui n'auraient pas été attentifs, je rappelle que, dans la loi portant des dispositions diverses, il a été prévu que les décisions de report des conférences du personnel et des commissions de libération conditionnelle sont valables pour les tribunaux d'application des peines. Autrement dit, pour prendre un exemple, un refus d'une demande de libération conditionnelle décidée par la conférence du personnel avec un report de l'examen à six mois ne pourra pas être examiné par le tribunal avant juin 2007.

 

La circulaire a été portée à la connaissance des directeurs de prison le 19 janvier. Une journée complète de formation a eu lieu le 24 janvier à ce sujet. Je n'ai évidemment aucune objection à communiquer la circulaire à la commission.

 

J'en viens à la répartition des établissements pénitentiaires.

 

Ik wil preciseren dat de verdeling van de penitentiaire inrichtingen tussen de verschillende kamers van de strafuitvoeringsrechtbanken gebeurde in overeenstemming met alle voorzitters van de voormalige commissies voorwaardelijke invrijheidstelling, dus inclusief die van Antwerpen, Gent en Nederlandstalig Brussel, evenals met alle magistraten die deelnemen aan de werkgroep voor de installatie van de strafuitvoeringsrechtbanken, met name de vertegenwoordigers van het college van procureurs-generaal die ter zake bevoegd zijn, namelijk Antwerpen en Luik.

 

De wet van 17 mei 2006 bepaalt dat de strafuitvoeringsrechtbanken bevoegd zijn voor de strafinrichtingen die zich op het grondgebied bevinden van het ressort van het hof van beroep, tenzij er door een koninklijk besluit voorziene afwijking is.

 

De criteria waarop wij ons baseerden om dat koninklijk besluit op te stellen, zijn de twee volgende.

 

In de eerste plaats moest de werklast billijk worden verdeeld tussen de negen kamers van de strafuitvoeringsrechtbanken van het land. U mag echter niet vergeten dat de strafinrichtingen niet gelijkmatig zijn verdeeld over alle ressorts. Bijvoorbeeld, het ressort Luik omvat de gevangenissen van Lantin, Verviers, Aarlen, Hoei, Dinant, Saint-Hubert, Marneffe, Andenne en Namen, terwijl het ressort van Bergen alleen die van Bergen, Doornik en Jamioulx opneemt.

 

Ten tweede, in functie van deze volkomen evenwichtige verdeling moesten wij de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbanken wijzigen op basis van een criterium dat werd aanvaard door de hele werkgroep, namelijk het aantal definitief veroordeelden tot straffen van meer dan drie jaar in elke strafinrichting.

 

Op die basis werd besloten om in Gent een tweede kamer van de strafuitvoeringsrechtbank op te richten en om daarvan de gevangenis van Hasselt te laten afhangen. Het is weliswaar niet ideaal in termen van geografische afstand, maar het was de enige oplossing die mogelijk was om de werklast billijk te verdelen.

 

Ik deel u tevens mee dat deze verdeling zal worden herbekeken op het moment van de integratie van de bevoegdheden inzake sociaal verweer in de strafuitvoeringsrechtbanken en van het van kracht worden van de wet van 17 mei 2006 betreffende de straffen van minder dan drie jaar gevangenis.

 

De hier genomen beslissing heeft dus niets te maken met de oprichting van een hof van beroep in Limburg.

 

Je terminerai en disant que nous continuerons le dialogue permanent instauré en juillet avec tous les acteurs concernés afin de répondre à toutes les difficultés qui se présenteraient. C'est la raison pour laquelle je vais créer, dès la semaine prochaine, un comité d'accompagnement de la réforme pour que les tribunaux d'application des peines puissent exercer toute leur responsabilité dans les meilleures conditions. Il est normal, lors d'un changement d'importance, d'éprouver des craintes et des incertitudes. Je veux absolument continuer le dialogue pour rassurer et répondre aux demandes qui permettent aux tribunaux d'application des peines de fonctionner pleinement.

 

04.06  Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de vice-eerste minister, ik dank u voor het antwoord. U erkent vandaag zelf dat de informaticasystemen niet op punt staan, ook al hebben zij alle hardware. Wat is men met hardware, wanneer de software niet op punt staat, noch bij de gevangenissen noch bij de griffies? Er is bovendien op dit ogenblik geen compatibiliteit tussen de programmatuur van de strafuitvoeringsrechtbanken en van de griffies. Wat is men ermee, wanneer de magistraten zelfs nog niet over e-mail beschikken en dus vandaag de dag, elektronisch, op een eiland moeten werken?

 

De assessoren en magistraten zijn inderdaad benoemd. De griffies en de kaders werden echter nog niet volledig ingevuld.

 

U verspreidt inderdaad op 19 januari 2007 een circulaire. Dat is tien tot elf dagen vóór de inwerkingtreding. U legt een informatievergadering in. Bravo, mevrouw de minister. Een week vóór de inwerkingtreding krijgen de gevangenisdirecteurs, die een belangrijke taak in het ontwerp hebben, pas een informatievergadering.

 

Dan loopt alles stroef. Mevrouw de vice-eerste minister, waarom loopt alles stroef? Het is zelfs de voorzitter van de FOD Justitie die met de uitvoering van de wet is belast. De voorzitter van de FOD Justitie en u als minister van Justitie dragen ter zake verantwoordelijkheid.

 

Ik had mij daarnet vergist bij het tellen. Zeven koninklijke besluiten publiceerde u op de dag van de inwerkingtreding. Drie ministeriële besluiten publiceerde u op de dag van de inwerkingtreding. U publiceerde nog twee koninklijke besluiten tijdens de laatste week. Dat is onbehoorlijk bestuur.

 

Mevrouw de vice-eerste minister, mag ik uw eigen werk ter zake even citeren? Ik heb het over uw Justitiedialogen, waarin u uw ambt op het vlak van justitie hebt uitgewerkt. Het was uw bijbel. Ik citeer even. “Een initiatief dat legistiek, reglementair of louter politiek wordt genomen, dient in overleg geconcretiseerd en gedragen door een brede basis. De oplossingen moeten niet alleen besproken en gesuggereerd worden door magistraten en advocaten, maar door alle actoren. en na het aanhoren van de actoren van Justitie van de eerste lijn: de mensen die dagdagelijks de rechtzoekenden opvangen aan de loketten en de balie van de rechtbanken, zij die uitvoering moeten geven aan de administratieve, soms totaal anonieme taken: besliste maatregelen moeten worden getoetst aan hun ervaring.”

 

Ik citeer nog uit de Justitiedialogen, mevrouw de minister. “De publicatie van een tekst moet worden vermeden waneer de tenuitvoerlegging niet verzekerd is omdat de uitvoeringsbesluiten niet klaar zijn of omdat budgettaire middelen niet beschikbaar zijn.”

 

Ik pas dit toe op uw goede praktijk: op de datum van de inwerkingtreding neemt u 7 koninklijke besluiten en 3 ministeriële besluiten. U hoeft niet te luisteren naar de oppositie, mevrouw de minister. Dat zijn wij trouwens niet gewoon. Maar had dan misschien geluisterd naar die actoren! Had dan toch geluisterd naar de Hoge Raad voor de Justitie, die stelde, inzake het ontwerp toen wij dat bespraken in de Kamer: “de uitvoering van deze ontwerpen vergt een grote inspanning en aanzienlijke meerkosten, zowel wat het aantal magistraten betreft, en het openbaar ministerie, het personeel, de justitieassistenten, de onthaaldiensten voor slachtofferopvang, als op het vlak van logistiek en gebouwen. De memorie bevat hieromtrent geen informatie.”

 

Mevrouw de minister, inzake de werklastverdeling – en u zou zogezegd een akkoord hebben – hebt u uzelf in de moeilijkheden gereden. U wist perfect dat u een strafuitvoeringsrechtbank per provincie nodig had. U vroeg het ook. U bent teruggefloten door de toenmalige minister van Begroting, Vande Lanotte, en uiteindelijk zijn er maar 6 kamers gekomen. U wist dat u zich vast zou rijden en later breidde u het aantal uit tot 9 kamers. U wist op dat ogenblik perfect dat er in het ressort van het hof van beroep van Antwerpen, de provincies Antwerpen en Limburg, zeer veel penitentiaire instellingen zijn. Als er al een kamer per provincie nodig was, geldt dat a fortiori voor die twee provincies. Er was dus op zijn minst een kamer extra nodig voor het ressort Antwerpen, maar u hebt ter zake niets gedaan. De verantwoordelijkheid ligt niet bij de actoren, die u als het ware die 6 en daarna die 9 kamers door de strot hebt geramd, maar de verantwoordelijkheid ligt bij de politieke keuzes die u ter zake hebt gemaakt.

 

Wetten maken is één zaak, mevrouw de minister, ze uitvoeren is een andere. Mag ik u zeggen dat u op het vlak van wetten implementeren en wetten uitvoeren, faalt. U bent misschien een architect die een mooie tekening maakt maar als die op de werf moet worden uitgevoerd is het één chaos. De wet op de strafuitvoeringsrechtbanken is daar het zoveelste voorbeeld van.

 

04.07  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, de minister heeft inderdaad grotendeels geantwoord naast de kwestie. Veel van wat zij heeft gezegd, had ze in het verleden al gezegd en wisten we al. Die elementen hadden we elders kunnen lezen.

 

Mevrouw de minister, u heeft helemaal geen antwoord gegeven op de enorm gestegen werklast op het terrein. U zegt wel dat er eigenlijk weinig verandert, maar dat is niet zo: de directeurs klagen steen en been en hebben veel meer te doen zonder dat ze daarvoor extra personeel hebben gekregen. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat al die oude beslissingen de komende maanden opnieuw zullen voorkomen. Op heel korte tijd zullen de strafuitvoeringsrechtbanken overbelast worden. Qua aantallen zullen die veel meer over zich heen krijgen dan de vrijlatingscommissies in het verleden. Wij zullen de komende maanden vastrijden en u weet dat, maar u voorziet niet in maatregelen om dat te voorkomen. Het is heel erg dat u zo onverantwoordelijk te werk gaat. Eens al deze mankementen aan het licht zullen komen, zijn de verkiezingen voorbij en ziet niemand nog dat u eigenlijk de verantwoordelijke bent van het in de soep draaien van het hele systeem.

 

Ten tweede, de rondzendbrief. De directeurs hebben inderdaad in de loop van januari teksten gekregen, maar dit waren voorlopige teksten; ze zouden nog worden aangepast. Vandaag is de definitieve rondzendbrief blijkbaar nog altijd niet toegekomen. Wij vragen u die meteen ter beschikking te stellen, zeker ook aan de directeurs. Wat u nu doet, is eigenlijk een grove nalatigheid. Zij moeten in het blinde werken en hebben veel te weinig juiste en exacte informatie.

 

Wat Hasselt betreft, schuift u de zaken van zich af. U legt de verantwoordelijkheid bij de leden van de vrijlatingscommissies en bij de magistraten, maar dat is volkomen onjuist. Ik kan mij niet indenken dat zij hebben beslist om Hasselt bij Gent te voegen: die beslissing is totaal onlogisch. U voegt Dendermonde bij Vlaams-Brabant. U had veel beter Dendermonde bij Gent gevoegd, aangezien Dendermonde tot het ressort van het hof van beroep van Gent behoort, en Hasselt bij Brussel. Dan moest er een veel minder grote afstand worden afgelegd. Nu moeten mensen vanuit Limburg helemaal naar Gent, een immense afstand. Brussel ware dan een stuk logischer geweest, of eventueel Antwerpen. U had kunnen doorschuiven, maar nee: u drijft uw zeer onlogische beslissing door om Hasselt bij Gent te voeren. Niemand kan dat uitleggen. U pest eigenlijk de betrokkenen, te weten de advocaten, de familieleden, de slachtoffers, kortom iedereen die de dossiers moet inzien en dit maandenlang. U heeft immers gezegd dat er voorlopig niets verandert en dat er pas iets zal veranderen op het ogenblik dat de internering onder heel dit systeem zal vallen, wat nog een hele tijd kan duren.

 

U weet dat dit systeem niet deugt en onlogisch is, maar u baseert uw verantwoording op een puur theoretisch, wiskundig model dat helemaal niet geënt is op de realiteit. Ik vind dit beschamend en begrijp niet dat u geen gehoor geeft aan rationele argumenten van de oppositie en van de betrokken sector. Dit is onvoorstelbaar en onverstaanbaar.

 

De voorzitter: Mijnheer Vandeurzen, u krijgt het woord nadat ik deze interpellatie heb afgehandeld.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heren Servais Verherstraeten, Tony Van Parys en Jo Vandeurzen en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellaties van de heren Servais Verherstraeten en Bart Laeremans

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Justitie,

vraagt de regering

- slechts wetgevende initiatieven te nemen en in werking te laten treden na grondige voorbereiding te hebben gedaan;

- onmiddellijk het nodige te doen om

1) alle kaders in te vullen bij gevangenisdirecteurs, psychosociale dienst, griffies en assessoren;

2) de nodige logistiek te voorzien;

3) maatregelen te nemen na uitbreiding van capaciteit;

4) Hasselt en Tongeren te laten ressorteren onder de strafuitvoeringsrechtbank van Antwerpen;

5) minstens een kamer te voorzien per provincie;

6) de slachtoffers publiekelijk te informeren."

 

Une motion de recommandation a été déposée par MM. Servais Verherstraeten, Tony Van Parys et Jo Vandeurzen et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu les interpellations de MM. Servais Verherstraeten et Bart Laeremans

et la réponse de la vice-première ministre et ministre de la Justice,

demande au gouvernement

- de ne prendre des initiatives législatives et de ne faire entrer en vigueur ces dernières qu'à la suite d'une préparation approfondie;

- de faire immédiatement le nécessaire

1) pour que l'ensemble des cadres soient remplis au niveau des directeurs de prison, du service psychosocial, des greffes et des assesseurs;

2) pour assurer la logistique indispensable;

3) pour que soient prises les mesures nécessaires après extension de la capacité;

4) pour que Hasselt et Tongres dépendent du tribunal de l'application des peines d'Anvers;

5) pour qu'il soit prévu un minimum d'une chambre par province;

6) pour que les victimes soient informées publiquement."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Véronique Ghenne en Marie-Christine Marghem en door de heer Walter Muls.

 

Une motion pure et simple a été déposée par Mmes Véronique Ghenne et Marie-Christine Marghem et par M. Walter Muls.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

04.08  Jo Vandeurzen (CD&V): Mevrouw de minister, er komt geen afdeling van het hof van beroep van Antwerpen in de provincie Limburg onder deze regering. Dat hebben we ondertussen wel begrepen. Ik ben zeer benieuwd hoe in de laatste maanden toch nog, in de traditie van het zoeken naar de nieuwe politieke maagdelijkheid, de indruk zal worden gewekt dat er iets aan wordt gedaan, terwijl we er al jaren op zitten te wachten.

 

In het bericht dat door balies van Limburg is uitgegeven, lees ik dat men zich in het kader van minstens acht wetsbepalingen zal moeten begeven naar Gent om een aantal handelingen te stellen – en het gaat dan over tal van betrokkenen in het proces. Ik begrijp dan echt niet, als de regering zogezegd de klantvriendelijkheid en het administratief behoorlijk besturen als belangrijke doelstellingen beschouwt, dat er niet gekeken werd vanuit het oog van de rechtsonderhorige en de actoren uit de provincies die moeten worden bediend door de strafuitvoeringsrechtbanken.

 

Oorspronkelijk was een kruisbestuiving tussen de bodemrechter en degenen die in de strafuitvoeringsrechtbank actief zijn, gepland, maar daar komt helemaal niets van terecht als er een rechtbank wordt gevestigd te Gent, die zich met heel zijn gevolg moet verplaatsen naar Hasselt. Ik heb mij laten vertellen dat die verplaatsing per trein zal gebeuren. In de gevangenis moeten er vervolgens hele manoeuvres gebeuren om dat allemaal te organiseren. Ondertussen blijkt dat tal van handelingen moeten worden gesteld in de zetel in Gent. Dat geldt voor de advocaten, alsook voor de slachtoffers en zo meer.

 

Ik begrijp dus echt niet hoe het kon worden gepresteerd om ter zake het perspectief van degenen die daarop een beroep moeten doen - dat is toch een basiselement -, uit het oog te verliezen en om zich in een budgettair carcan te steken, waarmee u oorspronkelijk zelf andere plannen had, om te komen tot een constructie die erop neerkomt dat men de voeten veegt aan de Limburgers.

 

De voorzitter: Ik wil nog even terugkomen op de brief van de heer Vervaecke van 14 december. Die is binnengekomen via het voorzitterschap en werd geregistreerd bij de diensten. De normale procedure is dan dat dit wordt meegedeeld in de plenaire vergadering. Dat zal zo gebeurd zijn. Wij kunnen op dit ogenblik echter nog niet zeggen in welke plenaire vergadering dat precies is gebeurd.

 

04.09  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, het gaat niet enkel om de mededeling, maar ik herinner mij niet dat ik een kopie van die brief heb ontvangen.

 

De voorzitter: Neen. Als een brief via de commissie komt, gebeurt de verspreiding vaak per e-mail. Blijkbaar is de procedure dat dit wordt meegedeeld in de plenaire vergadering waarna men de brief eventueel kan inkijken. De mededeling zou dus wel degelijk zijn gebeurd.

 

04.10  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik wil benadrukken dat, wanneer het om justitiezaken gaat, wij in de toekomst allemaal wat alerter moeten zijn. Als iets bij het voorzitterschap binnenkomt, moet dat meteen aan de commissie worden meegedeeld die het dan verder onder de leden kan verspreiden. Mij is het in elk geval ontgaan.

 

Misschien kan de boodschap aan het voorzitterschap worden overgemaakt zodat die onmiddellijk de commissies contacteert en de documentatie ter beschikking stelt van de commissiesecretaris.

 

La présidente: Je tiens à m'excuser auprès de Mme Ghenne, car, suivant l'ordre des questions, elle aurait dû avoir la parole plus tôt.

 

05 Question de Mme Véronique Ghenne à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'avancement de la politique belge en matière de trafic illicite des biens culturels" (n° 13944)

05 Vraag van mevrouw Véronique Ghenne aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de voortgang van het Belgisch beleid inzake de illegale handel in culturele goederen" (nr. 13944)

 

05.01  Véronique Ghenne (PS): Madame la présidente, madame la ministre, lors de la 52ème Foire des antiquaires de Belgique qui s'est tenue en janvier dernier sur le site de Tours & Taxis, la presse a profité de l'occasion pour relancer le débat quant à la ratification par la Belgique du traité Unesco de 1970 sur le trafic illicite des biens culturels.

 

Le 20 mars 2003, notre assemblée adoptait cette convention via un projet de loi également adopté par le Sénat qui prévoyait ainsi diverses mesures visant à interdire et à empêcher l'importation, l'exportation et le transfert de propriété illicites des biens culturels. L'adoption de ce texte devait marquer un tournant dans la lutte contre le trafic d'objets d'art. Malheureusement, il semblerait que la ratification de cette convention par la Belgique ne soit toujours pas effective. En effet, les entités fédérées du pays n'auraient toujours pas clôturé la procédure législative.

 

Cependant, d'autres pistes permettant la lutte contre ce trafic pourraient être envisagées. On pourrait ainsi exiger des antiquaires et des autres vendeurs de tenir un registre identifiant les personnes auxquelles ils achètent les objets.

 

Madame la ministre, mes questions sont les suivantes.

 

Confirmez-vous l'état d'avancement du processus de ratification du traité Unesco de 1970? Quelle est votre position quant à l'obligation faite aux vendeurs de tenir à jour un registre identifiant les personnes auxquelles ils achètent les objets? Pourrait-on envisager d'en faire une obligation légale? Quelles sont les dispositions aujourd'hui mises en œuvre visant la lutte contre le trafic illicite des biens culturels, et donc la mise en pratique de cette convention?

 

La Convention UNIDROIT de 1995 élargit les catégories des biens culturels concernés et s'applique aux personnes privées. Elle a été qualifiée par certains juristes de "bras armé" de la convention de 1970, dans la mesure où elle est complémentaire et nécessaire à son application, notamment concernant les questions de droit international privé. Le SPF Justice avait été chargé en 2004 de travailler à l'adhésion de cette Convention UNIDROIT. Qu'en est-il aujourd'hui?

 

05.02  Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente, premièrement, la Belgique a évidemment l'intention de ratifier la convention, qui est un traité mixte. Au niveau fédéral, la loi d'assentiment a été adoptée. Elle a terminé son parcours le 3 avril 2003.

 

Au niveau des entités fédérées, les actes d'assentiment sont presque tous adoptés. La Région wallonne a adopté son décret d'assentiment le 25 mars 2004. La Communauté française en a fait de même le 12 mai 2004. La Région de Bruxelles-Capitale a adopté une ordonnance d'assentiment le 3 mars 2005 et la Communauté germanophone a récemment voté son décret d'assentiment en date du 30 octobre 2006.

 

Le dernier maillon est le Parlement flamand. D'après les informations en ma possession, le sujet serait inscrit à l'ordre du jour de la commission des Relations extérieures en mars prochain.

 

Deuxièmement, l'article 10 de la Convention Unesco contient une obligation pour les antiquaires de tenir un registre mentionnant la provenance de chaque bien culturel, le nom et l'adresse du fournisseur ainsi que la description et le prix de chaque bien vendu. Cette obligation sera transformée en obligation légale après la ratification de la convention par la Belgique.

 

Troisièmement, à l'heure actuelle, le droit pénal commun et la loi du 28 octobre 1996 relative à la restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire de certains États étrangers, constituent l'arsenal juridique permettant de lutter contre le trafic de biens culturels.

 

En quatrième lieu, la ratification de la convention de 1970 avance à grands pas. Dès lors, mes services collaborent actuellement avec le SPF Affaires étrangères de manière à analyser plus avant, dans le cadre d'une réunion de coordination organisée par les Affaires étrangères qui rassemble les entités fédérales et fédérées, les tenants et aboutissants d'une ratification de la convention de 1995 qui est le "bras armé" de celle de 1970.

 

05.03  Véronique Ghenne (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Selon vos propos relatifs aux entités fédérées, j'ai pris note que seule la Région flamande doit encore ratifier le texte. J'espère que cela se fera très rapidement. En effet, à l'heure actuelle, le trafic illicite d'objets d'art ne cesse de perdurer. On constate dans la presse que ces pratiques sont quotidiennes. Il est absolument grand temps d'instaurer des mesures visant à freiner ce trafic. Je demeurerai attentive à ce dossier et n'hésiterai pas à vous interroger si besoin en est. J'attends avec impatience la ratification définitive de ce texte.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Questions jointes de

- Mme Marie-Christine Marghem à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le transfert de la compétence en matière de règlement collectif de dettes aux tribunaux du travail" (n° 13948)

- M. Servais Verherstraeten à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le transfert de la compétence en matière de règlement collectif de dettes" (n° 13987)

06 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Marie-Christine Marghem aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de overdracht aan de arbeidsrechtbanken van de bevoegdheid inzake collectieve schuldenregeling" (nr. 13948)

- de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de bevoegdheidsoverdracht inzake collectieve schuldenregeling" (nr. 13987)

 

06.01  Marie-Christine Marghem (MR): Madame la présidente, madame la ministre, la loi du 13 décembre 2005 qui modifie les articles modifiant les articles 81, 104, 569, 578, 580, 583 et 1395 du Code judiciaire organise le transfert de la compétence concernant les demandes relatives au règlement collectif de dettes aux tribunaux du travail. Elle modifie à cet égard l'article 578 du Code judiciaire

 

Dans la même loi, il est prévu que la modification de cet article 578 n'entrera en vigueur qu'à la date précisée par un arrêté royal délibéré en Conseil des ministres et, au plus tard, le 1er septembre 2007.

 

Il est également prévu un dessaisissement automatique du juge des saisies en faveur du tribunal du travail pour toutes les causes introduites avant l'entrée en vigueur de ce transfert de compétences. Ce dessaisissement se produirait à une date à déterminer par "le Roi en vertu d'un arrêté royal délibéré en Conseil des ministres, au plus tôt un an après l'entrée en vigueur des dispositions visées à l'alinéa 1er et, au plus tard, le 1er septembre 2008".

 

Compte tenu de ces échéances qui sont relativement rapprochées – le temps coule toujours beaucoup plus vite qu'on ne l'imagine –, il est donc important que les aspects pratiques du transfert des dossiers entre les juridictions soient précisés et communiqués aux acteurs du terrain qui sont en demande d'instructions sur les modalités concrètes de ce transfert; quelques-uns ne cessent d'ailleurs de m'interpeller à ce sujet.

 

Sauf erreur ou omission de ma part, les arrêtés royaux fixant, d'une part, l'entrée en vigueur du transfert de compétences et, d'autre part, la date de dessaisissement automatique du juge des saisies des affaires pendantes n'ont pas été pris à ce jour.

 

Pourriez-vous m'indiquer si cette information est correcte? Si oui, quand pensez-vous prendre ces arrêtés?

 

06.02  Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ook hier worden wij opnieuw geconfronteerd met een problematiek in welke verband er met betrekking tot de implementatie van de wet moeilijkheden op het terrein rijzen.

 

Op het terrein doen de geruchten de ronde dat de bevoegdheidsoverdracht inzake de collectieve schuldenregeling tot een latere datum dan de geplande datum van 1 september 2007 zou worden uitgesteld. Kloppen deze geruchten, mevrouw de minister? Zal de wet later in werking treden? Zo ja, wanneer? Op die manier krijgen de actoren hierover duidelijkheid. Wat zijn de redenen voor het uitstel?

 

Welke maatregelen hebt u tot op heden getroffen om een vlotte implementatie van de nieuwe wet inzake collectieve schuldenregeling mogelijk te maken? Wat dient u nog te ondernemen? Wanneer zult u dat ondernemen? Overweegt u toch om de bevoegdheid voor te behouden voor beslagrechters in tegenstelling tot de bepalingen van de wet?

 

06.03  Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente, je n'envisage pas du tout de reporter à une date ultérieure le transfert de compétences pour le règlement collectif de dettes aux juridictions du travail. Celui-ci est prévu au 1er septembre 2007 pour les nouveaux dossiers et au 1er septembre 2008 pour les anciens dossiers qui seront toujours pendants devant le tribunal de première instance.

 

L'arrêté royal qui officialisera ces deux dates sera publié dans les toutes prochaines semaines.

 

Afin de préparer ce transfert, l'augmentation des cadres du personnel des greffes des tribunaux du travail est en cours d'exécution. Pour rappel, il s'agit d'une augmentation de 36 employés de greffe supplémentaires et de 9 greffiers adjoints. La répartition de ces unités supplémentaires est conforme à la proposition consensuelle qui m'a été spontanément présentée par l'association des greffiers en chef des juridictions du travail.

 

L'augmentation du cadre des greffiers adjoints a déjà été réalisée par la loi portant des dispositions diverses du 27 décembre 2006, tandis que celle pour les employés de greffe le sera par un arrêté royal qui sera publié prochainement. L'extension de cadre sera totalement effective au 1er septembre 2007.

 

Par ailleurs, j'ai chargé mon administration de procéder à un examen de la situation de chaque juridiction individuellement concernant ses besoins en termes de matériel et de bâtiments. Celui-ci est d'ores et déjà en cours.

 

Op mijn verzoek werd daarenboven voor de leden van de arbeidsjurisdicties een opleiding over de collectieve schuldenregeling georganiseerd door de Hoge Raad voor de Justitie. Die opleiding wordt verder aangevuld met een informele uitwisseling van kennis tussen de leden van de rechtbanken van eerste aanleg en hun collega’s van de arbeidsjurisdicties, wat ik alleen maar kan goedkeuren.

 

Voor het overige werd de planning van Phenix speciaal aangepast zodat het toepassingsprogramma inzake de collectieve schuldenregeling prioritair wordt ontwikkeld en de arbeidsjurisdicties op die manier over een informatica-instrument kunnen beschikken om die geschillen te kunnen behandelen, want men weet dat die een belangrijke administratieve werklast veroorzaken.

 

06.04  Marie-Christine Marghem (MR): Je remercie la ministre pour sa réponse. J'entends bien qu'elle mettra tout en œuvre pour que la réforme soit opérationnelle aux dates prévues dans le projet de loi. Nous attendons les arrêtés royaux.

 

06.05  Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitter, de wet dateert van 13 december 2005. Ondertussen zijn we dertien maanden later en zijn de uitvoeringsbesluiten er nog niet. Ik dring aan op de nodige spoed ter zake, opdat de implementatie van dit ontwerp beter zou verlopen dan bij de strafuitvoeringsrechtbanken.

 

Ik houd wel mijn hart vast, mevrouw de minister, als u zegt dat er inzake informatica-instrumenten een aanpassing zal zijn van het Phenixprogramma, waardoor de werklast zal verbeteren. De evolutie van en de gang van zaken inzake Phenix doen mij het ergste vermoeden als u dat uitspreekt. Wij komen nog op deze zaak terug binnen enkele weken, want dan moeten de KB's verschenen zijn zoals ik uit uw antwoord afleid.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Éric Libert à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'emploi des langues en ce qui concerne les procès-verbaux de contravention en matière de circulation routière" (n° 13937)

07 Vraag van de heer Éric Libert aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het taalgebruik in de processen-verbaal bij verkeersovertredingen" (nr. 13937)

 

07.01  Éric Libert (MR): Madame la présidente, madame la ministre, je reviens sur ce dossier à propos duquel je vous avais déjà interrogée précédemment en avril 2005. Il s'agit de la demande de traduction par les parquets de l'arrondissement judiciaire de Bruxelles, et plus particulièrement ceux de Hal et de Vilvorde, par des contrevenants francophones établis en périphérie de la Région bruxelloise qui ont reçu un procès-verbal légalement rédigé en néerlandais.

 

Vous m'aviez confirmé à l'époque que l'article 22 de la loi du 15 juin 1935 relative à l'emploi des langues en matière judiciaire constituait la base légale pour la demande de traduction de ces procès-verbaux auprès des parquets territorialement compétents, les frais de traduction étant à charge du ministère de la Justice ainsi que vous l'avez mentionné en réponse à une question écrite du 18 janvier 2005.

 

Par ailleurs, vous m'aviez indiqué que ce droit à la traduction n'avait pas d'effet suspensif quant au caractère exécutoire du paiement de l'amende.

 

Or, il ressort de récents témoignages de concitoyens francophones, notamment de ma commune, Rhode-Saint-Genèse, que cette demande de traduction se heurte à certains blocages de la part des parquets, soit de manière délibérée, soit de manière fortuite, ce qui constitue une méconnaissance des dispositions légales des droits des justiciables.

 

Dès lors que l'application de cette législation, et cela me semble essentiel, vaut pour l'ensemble du territoire national – elle peut concerner aussi bien un néerlandophone flashé à Arlon ou à Mons qu'un francophone pris en infraction à Ostende ou à Rhode-Saint-Genèse –, il me paraît adéquat que des recommandations précises soient signifiées en ce sens aux parquets.

 

Par conséquent, madame la ministre, pouvez-vous me faire savoir quelles mesures vous comptez prendre, auprès notamment du procureur général de Bruxelles, pour assurer la correcte application de la loi par les parquets?

 

07.02  Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente, j'ai à nouveau interrogé le procureur général à propos des questions que M. Libert vient de développer.

 

J'ai reçu une réponse selon laquelle l'office du procureur général n'a pas été informé à ce jour d'incidents liés à l'absence de traduction de procès-verbaux établis en langue néerlandaise dans des cas où l'article 22 alinéa 4 de la loi du 15 juin 1935 trouve à s'appliquer.

 

Le procureur général souligne, comme l'avait fait son prédécesseur, que cet article 22 alinéa 4 ne concerne que des affaires qui sont effectivement présentées au tribunal de police, donc pour lesquelles une citation a été envoyée, et non pas des affaires qui font l'objet d'une transaction. La loi linguistique, selon le parquet général, est donc correctement appliquée par le parquet bruxellois.

 

S'il y avait des plaintes, celles-ci devraient alors être officiellement déposées mais, à la connaissance des parquets, il n'y a actuellement pas de plaintes transmises.

 

07.03  Éric Libert (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je me réserve le droit de revenir éventuellement sur cette question.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Tony Van Parys aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "moeilijkheden in de grensoverschrijdende samenwerking tegen criminaliteit tussen België, Nederland en Duitsland" (nr. 13995)

08 Question de M. Tony Van Parys à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les difficultés dans la coopération transfrontalière entre la Belgique, les Pays-Bas et l'Allemagne en matière de lutte contre la criminalité" (n° 13995)

 

08.01  Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de vicepremier, er is recentelijk een evaluatierapport gemaakt over de grensoverschrijdende samenwerking tussen België, Nederland en Duitsland in de strijd tegen de criminaliteit. Dat rapport bevat een aantal heel frappante vaststellingen. Ik haal er enkele uit, maar er staan er meer in het rapport.

 

In het rapport lees ik, ten eerste: “Al is men technisch in staat de telecommunicatie van een persoon op het grondgebied van een andere lidstaat af te tappen, dan nog is de instemming van die lidstaat nodig. Dit vergt een enorme bureaucratische inspanning en maakt aftappen van gsm-verkeer onuitvoerbaar van verdachten die de grens met Nederland en Duitsland overschrijden". Dat betekent dus dat de politiediensten, als ze aftappen, ze de toestemming nodig hebben van Nederland of Duitsland, zodra de man of de vrouw in kwestie de grens overschrijdt. Daarvoor is een hele bureaucratische paperassenmolen nodig. Ondertussen is de informatie natuurlijk niet meer beschikbaar.

 

Ten tweede, een permanent gemeenschappelijk onderzoeksteam is nog steeds niet mogelijk. U weet dat wij de JITs, de Joint Investigation Teams, hebben goedgekeurd. Dat kan alleen ad hoc en tijdelijk, maar niet voor criminaliteitsfenomenen. Er is dus geen gemeenschappelijk onderzoeksteam mogelijk, bijvoorbeeld in verband met de grensoverschrijdende drugcriminaliteit.

 

Ten derde, wat mij totaal verraste, is de volgende vaststelling uit het rapport: “Het Europese aanhoudingsmandaat met het oog op de uitvoering van een Belgische straf ten aanzien van een Nederlandse onderdaan wordt niet uitgevoerd. De Belgische straf wordt ook niet uitgevoerd in Nederland. Dat is het gevolg van het feit dat België het verdrag van 1970 nog steeds niet heeft geratificeerd.”

 

Ten vierde, de talenkennis van de leden van de staande magistratuur is een wezenlijk knelpunt, waardoor netwerken niet kunnen worden gevormd en de noodzakelijke contacten niet kunnen worden gelegd. Volgens het evaluatierapport zijn dezelfde leden van de magistratuur onbekend met de wettelijke instrumenten van de grensoverschrijdende justitiële samenwerking.

 

Ten slotte, het Bureau Euregionale Samenwerking, dat de vertegenwoordigers van de Nederlandse, Belgische en Duitse parketten structureel samenbrengt om de afhandeling van internationale rechtshulpverzoeken te verbeteren en acties te coördineren tegen daders die misdrijven plegen, kampt met een tekort aan middelen. België heeft daaromtrent wel geteld een parketjurist aangesteld, die uitstekend werk verricht, maar er is zelfs geen Belgische liaisonmagistraat. Bovendien wordt het administratief en logistiek personeel alleen door de Nederlandse autoriteiten aangeleverd. De activiteiten worden uitsluitend gefinancierd door het Nederlandse parket-generaal.

 

Dat zijn een aantal vaststellingen uit het evaluatierapport. Ze zijn hallucinant. Men zegt mij dat al de gegevens onder meer tot gevolg hebben dat onderzoeken inzake illegale drugproductie – de dossiers met betrekking tot de drugproductie van cannabis en XTC, die in de grensstreek en in de verhouding tussen België, Nederland en Duitsland tot heel wat problemen aanleiding geven – blijven liggen.

 

Mevrouw de minister, wat zult u doen om de knelpunten weg te nemen?

 

Kunt u bevestigen dat de onderzoeken inzake illegale drugproductie door de knelpunten vertraging en moeilijkheden oplopen?

 

08.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, de internationale rechtshulp met het oog op het aftappen van het telefoonverkeer in de Euregio berust op de bestaande samenwerkingsverdragen. Op dit ogenblik zijn dat het Benelux-uitleverings- en rechtshulpverdrag van 1962, de Schengen-uitvoeringsovereenkomst en het rechtshulpverdrag van de Europese Unie. Die overeenkomsten vergen een formeel rechtshulpverzoek dat tussen de betrokken gerechtelijke autoriteiten wordt verzonden en uitgevoerd. In de context van de Euregio Maas-Rijn gaat het om de parketten van die regio. De beschikbare verdragen vergen geen zware bureaucratische inspanningen. Integendeel, in de Europese Unie, en dus a forteriori in de Euregio, worden rechtshulpverzoeken rechtstreeks tussen de gerechtelijke overheden verzonden en uitgevoerd.

 

Men kan echter niet voorbij aan de voorgeschreven vormvereisten. Die garanderen een juridisch correcte wijze van bewijsmiddelengaring en de bescherming van de rechten van verdediging.

 

Ten tweede, het Europese Unie-rechtshulpverdrag maakt de totstandkoming van gemeenschappelijke onderzoeksteams mogelijk. Zij worden inderdaad ad hoc, naargelang het concrete geval, opgericht. Eurojust speelt bij de oprichting en de functionering van een maatschappelijk onderzoeksteam trouwens een coördinerende rol en de oprichting van het bureau Euregionale Samenwerking in Maastricht verzekert een hechte samenwerking waarin zowel de gerechtelijke, de politionele als de administratieve pijlers hun plaats hebben.

 

Een gemeenschappelijk onderzoeksteam - GOT - is in essentie steeds een tijdelijk operationeel samenwerkingsverband tussen de politiediensten van verschillende landen, en dus niet permanent. Een trilateraal GOT is wel mogelijk indien er een formeel akkoord is van de bevoegde instanties in die landen.

 

In 2006 is er een eerste GOT georganiseerd tussen België en Nederland met betrekking tot een prioritair fenomeen binnen de Euregio, op dat ogenblik meer bepaald de motordiefstallen. Duitsland heeft niet geparticipeerd aan dat GOT, omdat de voorwaarden voor het opstarten van een GOT naar Duits recht inzake principes van onder meer proportionaliteit en subsidiariteit niet waren vervuld.

 

Ten derde, het kaderbesluit met betrekking tot het Europees aanhoudingsbevel laat toe de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel te weigeren indien het de uitvoering van een straf of maatregel ten aanzien van een eigen onderdaan of ingezetene beoogt. In geval van weigering moet de buitenlandse straf echter worden uitgevoerd. Nederland doet inderdaad het ene noch het andere. De reden hiervoor is dat de Nederlandse Wet overname tenuitvoerlegging strafvonnissen of WOTS een verdragbasis vereist voor de overname van een buitenlandse straf. Aangezien een kaderbesluit juridisch gezien geen verdrag is, kan de Belgische straf in Nederland niet worden overgenomen. Over dat probleem is zeer recent constructief overleg gepleegd tussen de Belgische en de Nederlandse instanties. Nederland deed de toezegging om het vraagstuk op korte termijn op te lossen, aangezien in de huidige situatie de verplichtingen die uit het kaderbesluit voortvloeien, niet worden nageleefd. Een punctuele aanpassing van de WOTS behoort daarbij tot de mogelijkheden.

 

De talenkennis van de bij het Bureau euregionale samenwerking betrokken magistraten doet weinig problemen rijzen. Het bureau vervult een coördinerende rol, waardoor eventuele communicatieproblemen tussen de betrokken parketten kunnen worden verholpen. Bovendien zal er meer worden geïnvesteerd in een zoveel mogelijk gemeenschappelijke opleiding van de magistraten. De zorg voor de verbetering van de talenkennis is daarin opgenomen.

 

Er is inderdaad een Belgische parketjurist die pendelt tussen de Belgische grensparketten en het arrondissementsparket van Maastricht, alwaar het bureau is gevestigd. De aanstelling van een liaisonmagistraat voor de Euregio is vooralsnog niet aan de orde geweest, aangezien er zeer goede, vlotte en regelmatige contacten zijn tussen de verschillende grensparketten. Ik heb hieromtrent evenwel het advies gevraagd van het College van procureurs-generaal, met name over de mogelijkheid en de wenselijkheid van de detachering van een Belgische magistraat bij het bureau.

 

Ten slotte wil ik benadrukken dat in het huidige stadium geen sprake is van het blijven leggen van onderzoeken.

 

08.03  Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de minister, uit uw antwoord blijkt dat de problemen effectief worden bevestigd. Dit kon ook niet anders omdat het evaluatierapport wat dat betreft heel duidelijk is. U hebt het wel een beetje verbloemd omschreven. Inzake de telefoontap zegt u dat de voorgeschreven vormvereisten voor een rechtshulpverzoek moeten worden nageleefd. Het aftappen van informatie wanneer men de grens overschrijdt, wordt op die manier onmogelijk.

 

U bevestigt bovendien – dit lijkt mij het grootste probleem te zijn – dat het Europees aanhoudingsmandaat, met het oog op de uitvoering van een Belgische straf ten aanzien van een Nederlandse onderdaan, niet wordt uitgevoerd en dat de Belgische straf ook niet wordt uitgevoerd in Nederland. Dit is natuurlijk de absolute abdicatie van de zin van het Europese aanhoudingsmandaat. Als het nog niet lukt tussen België, Nederland en Duitsland, waar kan het dan wel lukken en waar zijn we dan mee bezig inzake de grensoverschrijdende criminaliteit?

 

Wat dat betreft, mevrouw de minister, zijn wij eigenlijk niet goed bezig inzake de grensoverschrijdende criminaliteit. Dit heeft concrete gevolgen, met name inzake de onderzoeken betreffende illegale drugsproductie. Ik moet u zeggen dat uw antwoord ter zake mij helemaal niet bevredigt. In uw beleidsnota, die we een paar maanden geleden hebben bekeken, hebt u zelf nog gewezen op dit probleem. Ik citeer uit uw beleidsnota: "Er moet te allen prijze worden vermeden dat onderzoeken inzake illegale drugsproductie blijven liggen vanwege problemen op het vlak van de internationale rechtshulp en vanwege het feit dat niemand bij de zwaarst belaste parketten in de grensregio de capaciteit kan vrijmaken om deze kar justitieel te trekken." U hebt zelf in uw beleidsnota gewezen op de gevolgen van dit probleem. De gevolgen zijn dat de onderzoeken inzake illegale drugsproductie inderdaad blijven liggen.

 

Dit te moeten vaststellen inzake illegale drugsproductie en drugshandel tussen België, Nederland en Duitsland betekent natuurlijk dat het criminele milieu op beide oren mag slapen bij een absoluut gebrek aan een efficiënte, grensoverschrijdende samenwerking tussen België, Nederland en Duitsland.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Walter Muls aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de noodzaak van een eenvormig meertalig huishoudelijk gevangenisreglement" (nr. 13993)

09 Question de M. Walter Muls à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la nécessité d'un règlement d'ordre intérieur uniforme multilingue pour les prisons" (n° 13993)

 

09.01  Walter Muls (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, wij hebben vorige week de Centrale Toezichtraad voor het Gevangeniswezen in de kamercommissie voor Justitie ontvangen. De voorzitter, de heer Rozie, heeft een aantal onopgeloste kwesties aangekaart die te maken hebben met het verschil tussen de dagelijkse realiteit en de letter van de basiswet.

 

U zal in het verslag ook hebben gezien dat zij ook een financiële bekommernis hebben. Daarover ga ik het vandaag echter niet hebben. Ik ga het alleen hebben over dat reglement.

 

Het betreft het probleem van de noodzaak om een eenvormig meertalig huishoudelijk reglement voor alle gevangenissen te hebben. Wij hebben trouwens in aanloop naar de discussie over de basiswet kunnen vaststellen dat er zoveel verschillende reglementen in zoveel verschillende gevangenissen zijn dat zulke eenvormigheid wel nodig is. Nu is er natuurlijk ook het probleem van de taal.

 

De heer Rozie heeft duidelijk gemaakt dat dit probleem een belangrijk gegeven is. Het draait immers rond de communicatie tussen enerzijds het gevangenispersoneel en anderzijds de gedetineerdenpopulatie.

 

Vooral de noodzaak aan een meertalig reglement werd duidelijk geïllustreerd in de hoorzitting. Uiteraard besef ik dat deze materie specifiek in de basiswet is ingeschreven in de vorm van artikel 16. Het is echter ook noodzakelijk te zeggen dat er discrepanties zijn tussen de letter van de wet en de uitvoering ervan in de praktijk.

 

Dit is naar mijn mening ook het probleem met de beschikbaarheid van een uniform meertalig huishoudelijk gevangenisreglement. Dit reglement staat ingeschreven in de wet, maar de uitvoering ervan is wel eens een probleem.

 

Tijdens de hoorzitting werd duidelijk dat vooral het meertalige aspect van dergelijk reglement cruciaal kan zijn voor een goede communicatie tussen het personeel en de gedetineerden. Volgens de heer Rozie is dat vooral een probleem met betrekking tot de Oost-Europese talen, die steeds meer een belangrijke rol spelen in de gevangenis.

 

Mevrouw de minister, daarom zou ik u de volgende vragen willen stellen.

 

Ten eerste, onderkent u dat het niet hebben van een meertalig huishoudelijk reglement een belangrijk probleem is in de dagelijkse realiteit van het gevangenisleven?

 

Ten tweede, erkent u dat dit een probleem is waarvoor geen grote zaken moeten worden gerealiseerd?

 

Ten derde, kan u op relatief korte termijn iets doen aan dit specifieke maar toch oplosbare probleem?

 

09.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Muls, ik ben akkoord met u. Het is belangrijk om te weten dat de gevangenissen van bij hun oprichting hebben gefunctioneerd op basis van een algemeen reglement van de gevangenissen.

 

De laatste versie van dit algemeen reglement is gebaseerd op het koninklijk besluit van mei 1965. Dit algemeen reglement regelt een verblijf van de gedetineerden in de instelling. Op basis van dit algemeen reglement heeft iedere gevangenis in de praktijk een meertalige brochure ter beschikking van de gedetineerden die het dagelijks leven regelt in die specifieke inrichting.

 

Vanaf 12 januari 2005 is de basiswet in werking getreden. Hij regelt de interne rechtspositie van de gedetineerden. In artikel 16 van deze wet is het invoeren van een uniek huishoudelijk reglement opgenomen.

 

Om het huishoudelijk reglement op een efficiënte manier te implementeren, werd sinds september 2005 een werkgroep opgericht bestaande uit personeelsleden vanuit de verschillende geledingen vanuit verschillende gevangenissen en medewerkers van het Directoraat-generaal Strafinrichtingen.

 

De werkgroep had als objectief een huishoudelijk reglement op te stellen bestaande uit een algemeen deel en een specifiek deel per gevangenis.

 

De werkzaamheden van de werkgroep hebben ongeveer een jaar in beslag genomen en ondertussen heeft de werkgroep zijn conclusies neergelegd.

 

Sur la base de ces conclusions, la Direction générale des établissements pénitentiaires a rédigé une première version du règlement unique d'ordre intérieur. Ainsi, la partie générale est terminée et transmise. Pour le moment, la rédaction des parties spécifiques est en cours. Par exemple, la partie spécifique pour Saint-Hubert sera différente de celle pour Forest ou Bruges. Nous attendons ces compléments pour le troisième trimestre 2007.

 

Parallèlement, une brochure d'information générale sur la loi de principe sera distribuée aux détenus. Outre les versions française, néerlandaise et allemande, avec l'aide de la Fondation Roi Baudouin, des traductions sont actuellement prévues en anglais, espagnol et russe. Cette brochure sera disponible à l'automne; nous examinerons alors s'il convient d'aller encore plus loin dans la mise à disposition de traductions en langues étrangères.

 

Dans la réalité quotidienne, nous constatons que, dans les différents établissements séjournent des détenus qui appartiennent à des cultures différentes et parlent des dizaines de langues différentes. Pour mieux faire connaître aux personnels cette réalité, une attention particulière est donnée à l'aspect des différentes cultures lors de leur formation. De plus, il est demandé aux détenus qui parlent bien une autre langue d'intervenir comme facilitateurs auprès de codétenus qui ne maîtrisent pas une des langues usuellement employées au cœur de la prison.

 

09.03  Walter Muls (sp.a-spirit): Mevrouw de minister, ik onthoud dat er een verbetering zal zijn tegen de herfst van dit jaar. We zullen dat dan wel lezen in het jaarverslag 2007 dat we in 2008 zullen bespreken. Ik zal dan misschien mijn vraag opnieuw aan de minister stellen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Samengevoegde vragen van

- de heer Tony Van Parys aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de zorgwekkende evolutie van de criminaliteit in Charleroi" (nr. 14023)

- de heer Denis Ducarme aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het veiligheidskorps van de politiezone Charleroi" (nr. 14035)

- de heer Claude Marinower aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de criminaliteit in Charleroi" (nr. 14037)

10 Questions jointes de

- M. Tony Van Parys à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'évolution préoccupante de la criminalité à Charleroi" (n° 14023)

- M. Denis Ducarme à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le corps de sécurité de la zone de police de Charleroi" (n° 14035)

- M. Claude Marinower à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la criminalité à Charleroi" (n° 14037)

 

10.01  Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de vicepremier, op 19 maart 2002, ongeveer vijf jaar geleden, heeft de eerste minister samen met de toenmalige ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en de Waalse minister-president, een bezoek gebracht aan Charleroi. Toen is een actieplan uitgewerkt ter bestrijding van de criminaliteit in Charleroi.

 

Vandaag, vijf jaar later, stellen wij vast dat Charleroi en omgeving andermaal wordt geteisterd door allerlei vormen van criminaliteit. Er zijn uiteraard vooreerst de uiteenlopende dossiers van financiële criminaliteit. Daarnaast tonen de criminaliteitsstatistieken aan dat ook de straatcriminaliteit en de gewelddadige criminaliteit aanzienlijk toeneemt. De vaststelling is dat de georganiseerde criminaliteit klaarblijkelijk stevig ingebed is in de regio. Het was dan toch een heel opvallend bericht vorige week dat verscheidene politiekantoren werden aangevallen. Ik denk dat we daar aan de limiet zitten, mevrouw de minister. Hier zijn de grenzen bereikt van wat in een rechtsstaat duldbaar is.

 

Ik geloof dat men hier oogst wat men heeft gezaaid. De combinatie van georganiseerde criminaliteit en een overheid waar normvervaging de regel was – en eventueel de impact van de georganiseerde criminaliteit op deze overheden – heeft er eigenlijk voor gezorgd dat men de situatie in de regio van Charleroi niet meer onder controle heeft en dat nu weer verschillende politiekantoren aangevallen worden.

 

Het is daarom evident dat wij de minister van Justitie daaromtrent ondervragen.

 

Wij weten dat er ernstige inspanningen gebeuren vanwege de procureur des Konings en de politiediensten, maar dat dit geen resultaat heeft. Over welke politiecapaciteit beschikt de procureur ter bestrijding van de financiële criminaliteit enerzijds en de geweldcriminaliteit anderzijds? Wat is de inbreng van de federale politie ten aanzien van deze vormen van criminaliteit? Zijn deze middelen voldoende? Overstijgt de problematiek niet de capaciteit van een lokaal parket? Wat is desgevallend de rol van het federaal parket? Wat kan de ondersteuning zijn van het parket-generaal te Mons?

 

Ik zou ook willen vragen in welke mate en op welke wijze deze criminaliteit uitdeint over het ganse land. Dat was reeds een vaststelling destijds bij de parlementaire onderzoekscommissies. Mensen die daarmee bezig zijn, zeggen mij dat de belangrijkste georganiseerde criminele feiten in het ganse land telkens opnieuw een basis vinden in de regio van Charleroi.

 

Ten slotte wil ik vragen wat de resultaten zijn geweest van het actieplan van de eerste minister van maart 2002. Welke maatregelen zal de regering nemen? Wat is de impact van de sociaaleconomische situatie op deze criminaliteit?

 

10.02  Denis Ducarme (MR): Madame la présidente, vivant dans la région de Charleroi, j'en profite pour dire que la situation reste tout de même sous contrôle car, lorsque j'entends M. Van Parys, j'ai le sentiment qu'il y a là une guerre civile. Ce n'est pas le cas. Les services de police remplissent leurs missions le plus souvent avec efficacité.

 

Néanmoins, madame la ministre, vous connaissez la situation difficile de Charleroi à certains égards. M. Van Parys l'a rappelé et les événements de ces quinze derniers jours – les tentatives réussies ou non d'incendie de bâtiments publics et de postes de police – nous confirment la difficulté particulière que nous rencontrons dans la région de Charleroi. Aujourd'hui, il est effectivement nécessaire que les services de police puissent disposer de la manière la plus large possible de l'ensemble de leurs effectifs pour lutter, d'une part, contre les actes isolés tels que ceux de ces deux dernières semaines et, d'autre part, contre le phénomène d'insécurité en général, présent à Charleroi comme dans de nombreuses grandes villes belges.

 

Le corps de sécurité, formé d'anciens gendarmes et d'anciens militaires, est essentiel au sein de la zone de police de Charleroi. Ces hommes effectuent la majorité de leurs missions au sein du palais de justice. Ils sont notamment chargés du transfert des détenus, des cachots du palais de justice vers les salles d'audience et de certains transferts vers les établissements pénitentiaires.

 

Les membres du corps de sécurité ont aujourd'hui un champ d'action limité. Ils ne peuvent, par exemple, pas effectuer les transferts vers les prisons, lorsque les inculpés ne sont pas sous mandat d'arrêt. Cette tâche revient alors aux policiers locaux. Afin de diminuer la charge de travail de ces derniers, il serait sans doute utile de revoir les compétences de ce corps de sécurité et peut-être de les élargir. Vous n'ignorez pas que cette problématique, à Charleroi mais également à Bruxelles, a pu confronter plusieurs tribunaux à des audiences blanches, dans un certain nombre de cas.

 

Le corps de sécurité de la zone de police de Charleroi est actuellement composé de neuf effectifs. Or, les besoins du palais de justice de Charleroi sont grands. La chef de zone, Mme Biot, avait demandé un renfort de ses effectifs et de pouvoir disposer de 18 hommes. C'est ainsi qu'elle estime les effectifs adaptés au palais de justice en vue naturellement de décharger les policiers d'un certain nombre de missions, pour lesquelles ils suppléent au corps de sécurité.

 

À cet égard, madame la ministre, quelles sont les possibilités que vous envisagez afin de rencontrer davantage les besoins du palais de justice de Charleroi? Ne faudrait-il pas modifier et élargir les compétences du corps de sécurité et augmenter, doubler peut-être, les effectifs de cette composante pour la zone de Charleroi?

 

10.03  Claude Marinower (VLD): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik ga niet herhalen wat al werd gezegd. Mijn vraag werd geïnspireerd door wat in de politiekantoren van Lodelinsart, Marchienne-au-Pont, Jumet en Dampremy is gebeurd. Ook zaterdagnacht was er een incident in een bijgebouw van het gemeentehuis van Dampremy. Er was behoorlijk wat schade. Niemand raakte gewond. U hebt aangekondigd om met de eerste minister en de minister van Binnenlandse Zaken op 26 februari naar Charleroi te gaan om de situatie te bestuderen.

 

Wij herinneren ons allemaal het bezoek in 2002 aan Charleroi. Mevrouw de minister, ik zou u willen vragen dat u, voor zover u reeds over informatie beschikt, ons inlicht over waar het verkeerd is gelopen. Na het bezoek van 2002, waarna in bijkomende middelen werd voorzien en de strijd tegen de op dat ogenblijk totaal uit de band swingende cijfers werd aangevat, ben ik even gaan grasduinen. In een Nederlandstalige krant van 6 april 2005 vond ik een artikel met als titel: “Charleroi niet langer Chicago aan de Samber”. Sta mij toe daaruit een aantal zaken te citeren. Mijn vragen vloeien immers vooral voort uit wat is gebeurd tussen 2001, de heer Van Parys herinnerde ons aan de cijfers ter zake, het bezoek van 2002, de resultaten in de Nederlandstalige kranten van april 2005 en vandaag, minder dan twee jaar later. Ik vraag mij af wat in het laatste anderhalf jaar is gebeurd.

 

In april 2005 schreef men:” De federale en lokale politie hebben in Charleroi een uitstekend rapport behaald. In vergelijking met 2001” – het ging over de cijfers van 2004 – “is het aantal gewapende overvallen er gedaald met 59%. Er werden 33% minder gewelddadige diefstallen in winkels gepleegd. De carjackings en homejackings zakten met meer dan 80% naar een historisch dieptepunt. De cijfers spreken boekdelen. In januari en februari 2001 werden in België 156 hold-ups gepleegd, waarvan er 63 of 40% in Charleroi plaatsvonden, dat plots de bijnaam Chicago aan de Samber kreeg. In 2001 werden 265 hold ups gepleegd, in 2004 82. Diefstallen met geweld gingen van 394 in 2001 naar 265 in 2004. 513 carjackings en 25 homejackings in 2001, 92 carjackings en 5 homejackings in 2004”.

 

De conclusie luidde toen, ik citeer: “Wij danken deze resultaten aan een uitstekende samenwerking tussen alle politiediensten. Daardoor konden wij meer patrouilles en gerichte acties met wegversperringen organiseren. Zo slaagden wij erin verscheidene georganiseerde bendes te ontmantelen. De schitterende resultaten hebben wij te danken aan een voorbeeldige coördinatie van vijf factoren: de lokale en federale politie die elkaar in Charleroi hebben gevonden, de nieuwe chef van de lokale politie, mevrouw Biot, die haar troepen heeft kunnen herschikken, Charleroi niet langer als uitvalsbasis van auto- en aanverwante criminaliteit, de voormalige procureur Marchandise, opgevolgd door de heer De Valckeneer die in zijn vorige job niet de reputatie had de zachtste van allemaal te zijn”. Men besloot: “Charleroi kan niet langer de hoofdstad van de criminaliteit worden genoemd, maar wij mogen de aandacht niet laten verslappen”.

 

Vooraleer ik aan de detailvragen kom, is mijn algemene vraag of die aandacht inderdaad is verslapt. Wat is er dan gebeurd tussen die resultaten van april 2005 en eind december 2006, waardoor een dergelijke situatie is ontstaan die heeft geleid tot de feiten die zich vorige week hebben afgespeeld?

 

Mevrouw de minister, mijn vragen daarover zijn de volgende. Met betrekking het lopende onderzoek: is er al enige duidelijkheid in de huidige stand van het onderzoek? Gaat het inderdaad om een losstaande wraakactie na een mogelijk uit de hand gelopen achtervolging van de zondag daarvoor, waarbij de politie een autodief heeft doodgeschoten? Of gaat het om een wraakactie van mensen die het blijkbaar niet "waarderen" dat de politie in Charleroi de jongste tijd enkele grote misdaaddossiers tot een goed einde heeft gebracht?

 

Welke concrete maatregelen overweegt u te nemen op justitieel gebied, voor zover die nodig zouden zijn uit de analyse van de situatie en de vergelijking tussen de rapporten over 2001 en 2004 enerzijds en de situatie van vandaag anderzijds? Wat zijn de statistieken voor de 2005 en eventueel 2006, dat is wellicht te vroeg? Deze statistieken zullen misschien een ander beeld geven dan het beeld dat was geschapen. Het tweede onderdeel van die vraag heb ik net toegelicht aan de hand van het toen verschenen artikel.

 

Uit recente cijfers – ik heb echter niet kunnen achterhalen of het over heel het jaar ging dan wel over het begin van 2006 – blijkt dat er in totaal 355 gewapende overvallen werden opgetekend in het arrondissement Charleroi. Dit is 158 meer dan in 2005. Kloppen deze cijfers? Wat is volgens u en uw diensten de oorzaak van de stijging?

 

Zijn er pieken in bepaalde domeinen? Zo ja, welke? Wat zal daaraan op korte termijn worden gedaan?

 

10.04  Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente, les questions sont très vastes. Pour bien y répondre, il est indispensable de les envisager sous deux aspects: d'une part, la lutte contre la criminalité économique et financière; d'autre part, la lutte contre le grand banditisme ou la criminalité violente dans l'arrondissement de Charleroi. Bien entendu, j'envisagerai également une possible intervention du corps de sécurité.

 

Tout d'abord, en matière de lutte contre la criminalité économique et financière, les enquêtes politico-financières sont traitées par 73 enquêteurs dont 44 issus de la police judiciaire fédérale de Charleroi, 13 issus des autres polices judiciaires francophones de Wallonie ou de Bruxelles, 9 du niveau central et 7 des autres services de la police fédérale. Le suivi d'un peu plus de 50 dossiers par le parquet de Charleroi engendre la mise en œuvre de moyens exceptionnels, comme vous pouvez le constater.

 

Cela implique que les autres dossiers financiers de l'arrondissement de Charleroi doivent être traités par une petite vingtaine d'enquêteurs. Une évaluation systématique des priorités et des besoins dans ce secteur a été entreprise au sein du ressort, sous la présidence du procureur général de Mons, avec le concours des procureurs du Roi et des directeurs judiciaires. Ces questions ont été portées en termes identiques au niveau du parquet fédéral – dans les locaux duquel, à titre informatif, s'est tenue fin janvier une réunion de coordination rassemblant les acteurs que je viens de citer mais aussi le directeur général de la Direction générale judiciaire et le directeur de l'Office central de répression de la criminalité.

 

Ces acteurs cherchent ainsi une réponse adéquate aux besoins des autorités judiciaires locales. Les dispositions pratiques de maintien, de détachement ou de délocalisation de certains devoirs d'enquête ont ainsi été prises. Pour des motifs de complexité des dossiers et de proximité vis-à-vis des personnes concernées, une implication de la police locale s'avère inopportune.

 

Pour ce qui concerne le grand banditisme ou la criminalité violente, je peux confirmer le constat de M. Marinower. En cette matière, les efforts conjugués de la police locale et de la police judiciaire fédérale de Charleroi ont porté leurs fruits. On a pu enregistrer sur l'arrondissement, entre 2001 et 2005, une baisse parfois spectaculaire de faits constatés. Par exemple, en matière de hold-ups, on passe de 190 à 70; les car-jackings passent de 513 à 74; les home-jackings de 25 à 3, pour ne citer que les phénomènes les plus marquants.

 

Cependant, il faut constater en 2006 la recrudescence d'une criminalité lourde et assez violente mais aussi l'apparition de nouvelles formes de criminalité, par exemple le tiger-kidnapping.

 

Cette situation au début de l'année 2006 a amené les autorités et les services de police à établir un plan d'actions: le Plan Charles Quint. Cette approche intégrale et intégrée a commencé à faire sentir ses effets. Le second semestre 2006 marque en effet un retour vers des chiffres proches des statistiques moyennes des dernières années.

 

Comme elle s'y était engagée, la police fédérale a poursuivi, dans son volet police administrative, son appui en personnel opérationnel, inspecteurs de police et cavaleries en tenant compte de ses propres disponibilités et de l'évolution attendue du corps de police de Charleroi. Pour toute une série de détails concernant ces renforts, le ministre de l'Intérieur sera plus à même de vous renseigner.

 

La contribution de la police judiciaire fédérale se situe au niveau des enquêtes complexes sur notamment les nouvelles formes de banditisme et la déstabilisation des organisations et groupements criminels. L'arrestation récente de trois auteurs de la région de Charleroi étant sur le point de commettre un tiger-kidnapping dans la région d'Arlon en est un exemple marquant.

 

Contrairement à ce que certains pensent, l'énorme travail accompli à Charleroi n'a pas eu pour effet de déplacer la criminalité. On constate que la diminution de la criminalité à Charleroi améliore sensiblement le taux de criminalité de l'ensemble du pays.

 

Au niveau des demandes du parquet, le procureur du Roi de Charleroi estime qu'un renfort de deux magistrats et de six experts de niveau 2+ permettrait de soulager son office, d'éviter l'engorgement et l'arriéré et limiterait à un niveau acceptable les classements sans suite, sachant qu'un magistrat et deux experts seraient alors affectés à la zone de police de Charleroi afin d'y concentrer les efforts en termes de réaction systématique et de proactivité. Mes services examinent en ce moment la faisabilité de répondre favorablement à cette demande.

 

Je dois cependant rappeler qu'un effort important a déjà été consenti par l'amélioration du cadre judiciaire dans le ressort de la cour d'appel de Mons.

 

Tout le travail réalisé dans un souci de concertation entre le niveau fédéral et le niveau local en début de législature a donc véritablement porté ses fruits. Nous avons voulu soutenir les efforts sur le terrain; cela a donné d'excellents résultats.

 

Comme vous l'avez rappelé, une nouvelle réunion est programmée le 26 février prochain. Nous verrons à ce moment, en fonction du dialogue, les efforts que nous pouvons encore fournir pour soutenir les autorités locales dans leur volonté de lutter contre toute forme de criminalité à Charleroi.

 

Des questions m'ont été posées sur une enquête en cours au sujet de cette affaire qui s'est malheureusement soldée par une mort d'homme. Je ne puis évidemment pas apporter d'information particulière à ce propos.

 

En ce qui concerne le corps de sécurité, comme vous le savez, les agents exercent des missions très importantes: transfert et surveillance des détenus ainsi que de mineurs vers des institutions spécifiques; police des cours et tribunaux; extraction et surveillance des détenus des prisons pour raisons médicales ou humanitaires; transfert et surveillance des internés vers des institutions privées ou des établissements de défense sociale; prise en charge des détenus remis aux autorités belges; transfert de dossiers judiciaires entre les prisons et les cours et tribunaux en vue de l'exercice du droit légal de la consultation.

 

Dans un premier temps, lors de la mise en place du corps de sécurité, c'est principalement la mission de transfert qui a été exécutée ainsi que la police des cours et tribunaux. Le corps de sécurité comporte désormais 252 membres pour l'ensemble du territoire, cadre qui sera augmenté cette année de 128 agents. Nous pourrons donc envisager une extension des missions dévolues aux agents du corps, et ce sans modification de la loi. Il s'agira notamment de l'accompagnement de détenus pour des consultations médicales de courte durée, mais également de la prise en charge des transferts nationaux entre prisons ou d'une plus grande prise en charge du transfert des mineurs.

 

En revanche, la présentation des prévenus devant le juge d'instruction requiert une modification de la loi organique. Une analyse juridique est opérée en ce sens au sein de l'administration.

 

Enfin, pour être précise, je ne suis pas favorable, dans l'état actuel des choses, à l'implication des membres du corps de sécurité dans la gestion des arrestations administratives.

 

En ce qui concerne plus particulièrement le renfort en personnel à Charleroi, j'ai invité mes services à recueillir préalablement à la phase de recrutement en cours les demandes en personnel des différentes zones et à en évaluer la pertinence. Je suis tout à fait favorable à un renfort de neuf personnes à Charleroi. Toutefois, je reste tributaire de l'état d'avancement de la procédure de recrutement et du cycle de mutation du personnel du corps de sécurité. Un premier contingent de 45 nouveaux agents entrera en activité le 16 avril. Après leur formation, ceux-ci seront versés dans leur fonction en juin prochain. Je veillerai donc, dans le respect des règles statutaires, à répondre à la demande de Charleroi dans les plus brefs délais.

 

Madame la présidente, concernant toutes les informations complémentaires relatives à la police et aux statistiques, le ministre de l'Intérieur pourra les apporter. Par ailleurs, en fonction des concertations qui sont en cours, nous pourrons informer plus avant le Parlement après la réunion de concertation du 26 février prochain.

 

10.05  Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, het ergste wat men in de situatie in Charleroi kan doen, is de situatie negeren of er de ernst niet van inzien. De huidige situatie, waarbij politiekantoren worden aangevallen en waarbij de gewelddelicten in 2005 en 2006 geweldig toenemen – het volstaat de criminaliteitsstatistieken op de website van de federale politie te bekijken –, duwt ons naar de limieten van wat draaglijk is voor een samenleving. Ze overstijgt het belang van een regio, omdat het precies vanuit die regio is dat de georganiseerde criminaliteit zich ontwikkelt.

 

Ik moet trouwens nogmaals wijzen op een uitlating van professor De Ruyver, op het ogenblik dat er, na de aanvankelijke, gunstige cijfers, betere cijfers te noteren vielen. Op dat ogenblik zei hij – ik citeer hem even –: “Charleroi baart me grote zorgen. We hebben er een zeer dynamische samenwerking tussen burgemeester, parket, lokale en federale politie. We doen dus wat we kunnen, en toch is er, na de daling van de voorbije jaren, nu een stagnering. Ik vrees dat we in Charleroi botsen op de grenzen van wat je met symptoombestrijding kunt bereiken. De problematische, sociaal-economische voedingsbodem maakt dat we echt op de bodem zitten. Zolang we die context in Charleroi niet verder aankunnen, vrees ik dat we de criminaliteit er niet beter onder controle zullen krijgen.” Voornoemde woorden van professor De Ruyver zijn op dit ogenblik helaas bewaarheid en waarheid geworden.

 

Mevrouw de minister, ik geloof dat er voor Charleroi een absoluut crisisplan nodig is. Het is bijzonder jammer dat de cijfers van de minister van Binnenlandse Zaken over de steun van de federale politie nu niet ter beschikking zijn. Ik begrijp natuurlijk waarom. Van 2002 tot 2005 ontving Charleroi een enorme steun van de federale politie ten nadele van alle, andere arrondissementen, die hun capaciteit hebben moeten afstaan. Het heeft allemaal tot niets gediend. Vandaag staan wij opnieuw voor de situatie van 2002, toen ook molotovcocktails naar de politiekantoren werden gegooid.

 

Er is dus een absoluut crisisplan nodig, met opvolging van de resultaten. Ik geloof dat de noodkreet van de procureur, die zegt dat Charleroi absoluut twee bijkomende magistraten moet hebben, terecht is. Het verwondert mij dat de minister vandaag zelfs nog niet zegt dat zij effectief twee bijkomende magistraten zal aanstellen. Het moet een crisisplan op korte termijn zijn, waarbij niet langer meer gedurende vijf jaar – zo een lange tijd – mensen ter beschikking worden gesteld, zonder dat de resultaten worden opgevolgd.

 

Ten slotte, mevrouw de minister, naar mijn aanvoelen is de politieke verantwoordelijkheid van de Parti socialiste in de huidige situatie enorm. Zij is enorm, omdat de partij de normvervaging in Charleroi mogelijk heeft gemaakt, ook in politieke kringen. Tezelfdertijd heeft zij de infiltratie van de georganiseerde criminaliteit in de politiek mee mogelijk gemaakt. Deze vaststelling, op een ogenblik dat politiekantoren worden aangevallen, is een verantwoordelijkheid die bijzonder zwaar weegt op de Parti Socialiste.

 

10.06  Denis Ducarme (MR): Madame la présidente, je suis réellement ravi de voir autant de parlementaires néerlandophones plaider pour une grande solidarité en faveur de Charleroi. Il est important de constater que, dans le cadre d'une problématique telle la sécurité, la volonté d'aller de l'avant est conjointe.

 

Madame la ministre, le fait que le ministre de l'Intérieur, le premier ministre et vous-même vous rendiez le 26 février à Charleroi est une démonstration de la volonté de ce gouvernement de poursuivre ses efforts en la matière et d'affronter une réalité qui n'est pas facile. Un certain nombre d'efforts ont été consentis en début de législature. L'analyse des statistiques en confirme les effets.

 

Par conséquent, cette réunion sera plus qu'une parade, j'en ai la conviction. Et même si c'est toujours un plaisir de vous voir, madame la ministre, en terre hennuyère, je sais que cette visite sera davantage qu'une visite de courtoisie, car vos déclarations relatives au corps de sécurité ainsi qu'aux autres volets ne me laissent présager que des suites favorables pour Charleroi et sa région grâce à l'amélioration de la sécurité dans cette ville.

 

10.07  Claude Marinower (VLD): Mevrouw de minister, ik hoorde doorheen uw vrij uitvoerige antwoord ook dat u inzake statistische gegevens bevestigde wat ik uit het krantenbericht citeerde en dat de situatie in het eerste semester van 2006 in die mate explosief was gegroeid, dat die cijfers bijzonder slecht waren. Ik hoorde u ook zeggen dat in het tweede deel van 2006 de cijfers gevoelig gedaald zijn. De vraag stelt zich eerst met betrekking tot de politico-economische dossiers; hebben deze de absolute voorrang gekregen in Charleroi? Werden de andere dossiers dan gewoon on hold gezet? Moet ik dat uit uw antwoord afleiden?

 

Een tweede opmerking. Ik kan mij niet herinneren dat wanneer die gunstige cijfers werden bekendgemaakt in 2005 ik de oppositie heb horen juichen over de resultaten die toen waren bereikt. Dat is mij toen misschien ontgaan. Ik zal zeker en vast niet overgaan tot de conclusies die collega Van Parys meende te moeten geven aan het einde van zijn betoog met betrekking tot dit dossier. Ik stel vast, zoals de heer Ducarme, dat de ernst van de situatie wordt ingezien, dat op korte termijn maatregelen zullen worden getroffen en dat het bezoek dat op 26 februari is gepland, daarin kadert. We kunnen alleen maar hopen dat de gunstige invloed van dergelijk bezoek,, zoals het afstappen ter plaatse in 2002 op korte termijn ook in 2007 kan worden gehaald, in die zin dat in de vorige periode tussen 2002 en 2005 zeer duidelijk is bewezen dat dit resultaten kon opleveren en heeft opgeleverd. We kunnen alleen maar hopen dat hetzelfde op zeer korte termijn in Charleroi - en waar ook dergelijke situatie zou ontstaan - kan gebeuren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Collega's, ik heb begrepen dat de minister wegmoet. Er staat nog een aantal vragen aan de agenda. Er waren heel veel vragen. We doen altijd ons best om zo ver mogelijk te geraken, maar ik vrees dat het onmogelijk wordt om de vragen van de collega's die hier nog wachten, te beantwoorden.

 

Mevrouw de minister, is het mogelijk om morgen een nieuwe vergadering in te lassen om op die manier een afgesloten blok te krijgen en pas morgenmiddag met de wetsontwerpen aan te vangen?

 

10.08  Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente, après les points concernant M. Dupont, nous pourrions peut-être terminer les questions?

 

De voorzitter: Het zou voor de collega's die de wetsontwerpen willen volgen goed uitkomt dat niet in de voormiddag te doen, maar enkel de toelichting bij de antidiscriminatie te geven en de resterende vragen te beantwoorden. Mijnheer Goutry, kan dat voor u?

 

We zullen de agenda wijzigen zodat u weet wanneer u aanwezig moet zijn. Ik vermoed rond 11.30 uur.

 

10.09  Luc Goutry (CD&V): Ik wil mijn vraag omzetten in een schriftelijke vraag en verzoek dat het antwoord mij schriftelijk wordt bezorgd. Ik kan hier morgenochtend immers niet aanwezig zijn.

 

De voorzitter: We zetten de resterende vragen morgen aan de agenda om 11.30 uur.

 

La réunion publique de commission est levée à 12.43 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.43 uur.