Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
Commissie
voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt |
du mercredi 17 janvier 2007 Après-midi ______ |
van woensdag 17 januari 2007 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.21 heures et présidée par M. André Frédéric.
De vergadering wordt geopend om 14.21 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.
01 Question de Mme Jacqueline Galant au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les montants provenant du fonds des amendes accordé aux zones de police locale" (n° 13326)
01 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de bedragen afkomstig uit het verkeersboetefonds die aan de lokale politiezones worden toegekend" (nr. 13326)
01.01 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la loi du 6 décembre 2005 relative à l'établissement et au financement des plans d'action en matière de sécurité routière prévoit que les recettes des amendes pénales en matière de circulation routière, des sommes dont le paiement éteint éventuellement l'action publique, sont attribuées en partie aux zones de police locale et à la police fédérale.
Pour prétendre aux montants attribués, les zones de police locale doivent rédiger un plan d'action en matière de sécurité routière qui est approuvé par le ministre de l'Intérieur et le ministre de la Mobilité. Ce plan d'action doit se rapporter à au moins un des thèmes de sécurité routière fixés par le Roi.
L'arrêté royal du 19 décembre 2005 relatif à l'établissement et au financement des plans d'action en matière de sécurité routière détermine les priorités suivantes:
- le respect des limitations de vitesse;
- la prévention ou la lutte contre la conduite en état d'imprégnation alcoolique ou d'ivresse;
- la prévention ou la lutte contre la conduite sous influence d'autres substances qui influencent la capacité de conduire;
- le respect des règles relatives au port de la ceinture de sécurité et à l'utilisation d'autres moyens de protection;
- le respect des règles spécifiques du transport routier;
- la lutte contre le stationnement gênant et dangereux ou le comportement agressif dans la circulation.
La loi prévoit également que sont publiés au Moniteur belge:
- la part attribuée aux zones de police locale et à la police fédérale;
- les montants maximums auxquels peuvent prétendre chaque zone de police locale et la police fédérale;
- le montant qui est dépensé pour les achats communs en soutien à la politique de sécurité routière.
Monsieur le ministre, les zones de police sont occupées à élaborer les budgets mais ne disposent pas des montants visés ci-dessus, ce qui pose des difficultés.
À quelle date les zones disposeront-elles de ces chiffres?
Est-il prévu d'intégrer dans l'arrêté royal du 19 décembre 2005 de nouvelles priorités?
01.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chère collègue, selon la loi du 6 décembre 2005 relative à l'établissement et au financement de plans d'action en matière de sécurité routière, il est prévu que le montant qui est dépensé pour des achats communs ainsi que les montants maxima attribués aux zones de police et à la police fédérale soient publiés au Moniteur belge dans les dix jours qui suivent la communication de ce montant total à répartir. Cette communication est faite par les ministres des Finances et du Budget aux ministres de l'Intérieur et de la Mobilité. Il est prévu que cette communication intervient au plus tard auprès des ministres de l'Intérieur et de la Mobilité pour le 1er février 2007 et que la publication soit faite pour le 9 février 2007.
Quant à la question relative aux nouvelles priorités qui seraient prévues dans l'arrêté royal du 19 décembre 2005, elle n'est pas à l'ordre du jour. Néanmoins, la circulaire annuelle, qui met en œuvre le dernier arrêté royal, pourrait attirer l'attention sur tel ou tel point en particulier. Cela fut le cas, par exemple, en 2006, pour la sécurité en matière de transport de marchandises, les accidents survenant le week-end ou encore les abords des écoles.
01.03 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Un petit problème se pose en ce qui concerne les délais. Si je vous ai bien compris, nous disposerons des chiffres à la mi-février. Or les budgets des zones de police sont actuellement votés. Il est donc regrettable de ne pas disposer dès aujourd'hui de ces données.
Il faut savoir aussi que la tutelle n'admet, en matière de dotations des communes aux zones de police, qu'une augmentation de 2% par commune. Nous sommes donc un peu "coincés", si je puis dire, pour élaborer les budgets communaux. À l'avenir, il serait souhaitable de pouvoir disposer de ces données un peu plus tôt.
L'incident est clos.
Le président: Les questions n° 13480 et 13482 de Mme Nagy sont transformées en questions écrites.
02 Vraag van mevrouw Greet van Gool aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "legitimatiebewijzen van overheidspersoneel" (nr. 13538)
02 Question de Mme Greet van Gool au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les pièces d'identification utilisées par les agents des services publics" (n° 13538)
02.01 Greet van Gool (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik heb u een tijdje geleden al een schriftelijke vraag gesteld over het misbruik van legitimatiebewijzen en het gebruik van valse legitimatiebewijzen om zich toegang te verschaffen tot woningen van nietsvermoedende burgers.
Daarbij rijst een specifiek probleem voor mensen met een visuele handicap, omdat zij door hun handicap de echtheid van de legitimatiebewijzen niet kunnen verifiëren. De gegevens zijn namelijk niet in braille vermeld. U hebt op mijn schriftelijke vraag geantwoord dat u, gelet op het mogelijke risico, opdracht gegeven hebt tot een onderzoek door de politiediensten.
Er zouden twee mogelijke oplossingen zijn: een braillestrip aanbrengen op elke individuele politiekaart of een kaart invoeren per lokale politiezone en per dienst van de federale politie specifiek voor het gebruik ten aanzien van blinden.
Mijnheer de minister, ik verneem graag van u wat de stand van zaken van het dossier is.
02.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, mevrouw van Gool, de federale politie heeft de mogelijkheid onderzocht om een braillestrip aan te brengen op de legitimatiekaarten van de leden van het operationele kader of om per eenheid in een speciale legitimatiekaart voor blinden en slechtzienden te voorzien.
Het aanbrengen van een dergelijke braillestrip bleek technisch onmogelijk. Bovendien kon voor beide voorgestelde maatregelen het probleem van het gebruik van eventuele vervalste legitimatiebewijzen ook niet worden opgelost.
Men zal dan ook via andere maatregelen moeten tegemoetkomen aan de noden van mensen met een visuele handicap. Zo zal er ook in de media worden herhaald dat de burger in geval van twijfel best contact kan nemen met het commissariaat van de politieambtenaar die zich aanbiedt.
Ook zal tijdens de basisopleiding aan de politiemensen worden aangeleerd hoe zij zich moet opstellen indien zij worden geconfronteerd met visueel gehandicapten.
Ook voor de wijkagenten is hier volgens mij een heel belangrijke rol weggelegd. Zij moeten verder worden gesensibiliseerd met betrekking tot hun optreden ten aanzien van blinden en slechtzienden.
Ten slotte kan ik ook nog meedelen dat de federale politie aan de blindenorganisaties feedback zal geven in verband met de maatregelen die ik net opsomde.
02.03 Greet van Gool (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik vind het wel jammer dat die braillestrip niet kan worden aangebracht. Dat was voor mensen met een visuele handicap toch het beste instrument om na te gaan of een legitimatiekaart echt is of niet.
De andere maatregelen die u aankondigt, zijn ook goede maatregelen, die ook in een algemener, ruimer kader passen. Ze kunnen ook worden toegepast voor bijvoorbeeld bejaarden of mensen die niet altijd even goed op de hoogte zijn van de mogelijkheden. Ze zijn zeker nuttig, vooral ook in het kader van de algemene informatie aan de burger. Ik denk dat dat zeker nodig is.
De mogelijkheid om contact te nemen met de politiecommissaris, is nodig en er moet daarvan zeker werk worden gemaakt.
02.04 Minister Patrick Dewael: Ik kan nog meedelen dat ik die technische onmogelijkheid nog eens van naderbij zal bekijken.
02.05 Greet van Gool (sp.a-spirit): Er was vroeger bijvoorbeeld ook een probleem met de verminderingskaarten die blinden of slechtzienden kregen van de NMBS. Er is daarop ook een braillestip aangebracht en ik kan mij dus voorstellen dat er toch een oplossing kan worden uitgewerkt.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Mohammed Boukourna au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'ouverture des frontières aux nouveaux États membres et la fin des contrôles douaniers" (n° 13668)
03 Vraag van de heer Mohammed Boukourna aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de opening van de grenzen voor de nieuwe lidstaten en de afschaffing van de douanecontroles" (nr. 13668)
03.01 Mohammed Boukourna (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le programme d'élargissement de 2004 prévoyait l'ouverture de l'espace Schengen à neuf des dix États qui nous ont rejoints (Chypre n'étant pas prête) dès octobre 2007. Cependant, il semble que de sérieux problèmes techniques soient intervenus entre-temps, causant ainsi le report de la réalisation de cet engagement.
En effet, le système d'information Schengen, qui consiste en une gigantesque base de données policière, doit être modernisé pour intégrer les données biométriques (empreintes et photos). Cette mise à niveau a pris six mois de retard, ce qui entraîne de facto un report de l'échéance jusqu'en 2009, semble-t-il.
Cette situation a évidemment créé une tension entre les nouveaux États membres, en place depuis 2004, et la France notamment qui abrite à Strasbourg le système SIS. Les pays de l'Est soupçonnent la France de vouloir retarder leur intégration dans ce système sous prétexte d'obstacles techniques. Néanmoins, les ministres de l'Intérieur réunis le 5 décembre dernier pour en discuter ont accepté le compromis proposé par le Portugal, qui assurera la présidence de l'Union européenne au cours du deuxième semestre 2007, et qui prévoit une ouverture du SIS au plus tard pour le 1er janvier 2008.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous indiquer comment a évolué la négociation du 5 décembre dernier? Les craintes des nouveaux États membres vis-à-vis de la position française se sont-elles estompées? Quelle position la Belgique a-t-elle adoptée lors de cette réunion?
Par ailleurs, l'élargissement de 2004 ne sera pas complet sans la liberté de circulation, cela va sans dire. Pouvons-nous considérer la date du 1er janvier 2008 comme une certitude? Cette mesure est-elle envisageable à court terme pour les autres États membres de l'Union qui sont récemment arrivés?
Enfin, quelle est votre position quant à l'attitude de la Grande-Bretagne et de l'Irlande qui, à ce jour, n'ont toujours pas intégré le système Schengen?
03.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, la suppression des contrôles aux frontières intérieures avec les dix États membres qui ont adhéré à l'Union le 1er mai 2004 dépend de la capacité de ces pays à appliquer intégralement l'acquis Schengen. Cela implique que cette suppression dépendra non seulement de la pleine participation des nouveaux États membres au système SIS mais également d'autres éléments essentiels comme les contrôles qu'ils exercent à leurs frontières extérieures, la coopération policière, la délivrance de visas et la protection des données.
En ce qui concerne le SIS, il devait faire l'objet d'une adaptation en profondeur afin de permettre l'intégration des dix nouveaux États membres dans le système. Dans le timing initial, le SIS II devait être opérationnel en mars 2007 pour les anciens États membres et en octobre 2007 pour les nouveaux États membres. Compte tenu de l'importance de l'enjeu, de nouveaux efforts ont été fournis pour le développement d'un SIS II.
Mi-2006, il est toutefois apparu qu'en raison de problèmes de développement techniques, le SIS II ne pourrait pas être opérationnel avant l'été 2008 et que, par conséquent, l'ensemble du processus de suppression des contrôles aux frontières intérieures risquait de prendre du retard. Pour rappel, c'est la Commission européenne qui est responsable du développement technique du SIS II. Le retard n'est donc pas imputable à la France.
En attendant la mise en œuvre du SIS II, le Portugal a lancé une proposition permettant d'intégrer les nouveaux États membres dans le SIS actuel. Cette proposition a été appelée "SISone4all". Lors du Conseil JAI du 5 décembre 2006, le feu vert définitif a été donné à ce projet.
L'intégration des nouveaux États membres dans le SIS actuel doit être achevée d'un point de vue technique pour la mi-octobre 2007 au plus tard. L'évaluation Schengen des aspects liés au SIS pourra ainsi débuter en novembre 2007. Les résultats de cette évaluation devraient pouvoir être transmis au Conseil pour la fin de l'année 2007.
En ce qui concerne l'évaluation des matières non liées au SIS, huit des dix nouveaux États membres ont été évalués. Chypre et Malte ne sont pas encore prêtes en ce qui concerne la préparation de leur contrôle aux frontières extérieures. Cette évaluation aura lieu dans le courant de cette année.
Les évaluations effectuées jusqu'à présent ont fait apparaître que, dans un certain nombre de nouveaux États membres, il existe encore des lacunes. Les matières pour lesquelles des efforts supplémentaires doivent être accomplis sont indiquées et de nouvelles évaluations sont déjà projetées.
Pour conclure, cher collègue, la date du 1er janvier 2008 ne constitue donc pas une certitude absolue. Comme je l'ai indiqué, le Conseil disposera à la fin de cette année de l'ensemble des éléments d'évaluation (SIS plus d'autres) et devra prendre une décision sur la suppression des contrôles aux frontières terrestres et maritimes en janvier 2008 et aux frontières aériennes en mars 2008. Pour la Roumanie et la Bulgarie qui ont adhéré ce 1er janvier, un planning distinct sera élaboré au même moment.
La balle se trouve donc à présent surtout dans le camp des nouveaux États membres. Ce sera à eux d'accomplir des efforts pour que leur système soit au point endéans les délais fixés. Ces délais sont courts, mais les nouveaux États membres ont pris un engagement fort.
La Belgique contribuera de manière constructive à l'élaboration de ce calendrier ambitieux. De même, nous nous réjouissons du fait que le Royaume-Uni et l'Irlande ont déclaré vouloir collaborer pleinement au futur SIS II.
03.03 Mohammed Boukourna (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. J'aimerais ajouter une question concernant le système alternatif proposé par le Portugal et déjà accepté. Il consiste non en une adhésion complète des nouveaux adhérents, mais en leur mise en communication de leur réseau intérieur, si je comprends bien.
Cette disposition vous paraît-elle constituer une bonne marche vers les conditions imposées pour le contrôle des frontières? Est-ce déjà une étape?
03.04 Patrick Dewael, ministre: Selon moi, c'était la seule solution possible. En effet, nous avions pris du retard et cette décision nous laisse espérer qu'ils contribueront quand même à l'ensemble.
03.05 Mohammed Boukourna (PS): Existe-t-il pour autant une liberté de circulation installée sur la base de cette collaboration?
03.06 Patrick Dewael, ministre: À mon avis, il s'agit d'un pas important.
Het incident is gesloten.
- M. Jean-Claude Maene au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le contrôle de l'utilisation des banques de données par la police" (n° 13666)
- M. Stijn Bex au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'utilisation de la Banque de données nationale générale" (n° 13671)
- de heer Jean-Claude Maene aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het toezicht op het gebruik van de gegevensbanken door de politie" (nr. 13666)
- de heer Stijn Bex aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het gebruik van de Algemene Nationale Gegevensbank" (nr. 13671)
04.01 Jean-Claude Maene (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, dans son dernier rapport, le Comité P s'inquiétait, à la suite d'un cas d'abus avéré, de l'utilisation abusive et non autorisée des banques de données auxquelles seule la police fédérale a accès.
À la suite d'un courrier de la Commission de la protection de la vie privée expliquant le cas d'un individu soupçonnant que ses données enregistrées dans le registre national auraient été utilisées abusivement par des membres de la police fédérale, le Comité P, après enquête, a effectivement relevé dans le chef de certains policiers une utilisation abusive des banques de données et conclu à un "certain estompement de la norme" qui règnerait au sein des services de police concernant l'utilisation des applications informatiques mises à leur disposition. "Que pouvons-nous conclure, s'interroge le Comité P, du manque de réponses et de la faible motivation à mener une enquête interne, si ce n'est que la problématique ne retient pas vraiment l'attention des responsables de la politique policière?" Pour le Comité P, il y a donc un relâchement général inquiétant à ce niveau.
Monsieur le ministre, l'absence d'un système automatisé capable de signaler toute consultation abusive à propos d'une personne ou d'une entité est clairement dénoncée par le Comité P; sentiment que je partage également.
Aussi, ne pourrait-on pas exiger des inspecteurs de police de mentionner la raison pour laquelle ils consultent la banque de données? Le champ "Spécifiez le motif de la consultation" de Portal ne devrait-il pas devenir obligatoire?
Ne pourrait-on pas mettre à la disposition des gestionnaires fonctionnels locaux ou fédéraux un système leur permettant d'observer le "profil d'utilisateur" de leurs collaborateurs lorsque cela s'avère nécessaire ou opportun?
04.02 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag ligt volledig in de lijn van die van collega Maene.
Aanvullend wil ik een aantal cijfergegevens geven. Volgens het Comité P blijkt in 75% van de onderzochte gevallen dat, wanneer de politie persoonsgegevens opvraagt, zij daarvoor geen verantwoording kan afleggen. In 18% van die gevallen was het Comité P er zeker van dat die gegevens oneigenlijk zijn gebruikt om privéredenen.
Het gaat toch om ernstige problemen in verband met de privacy van de mensen.
Het Comité P stelt ook enkele oplossingen voor. Zo zou het oneigenlijk gebruik van de persoonsgegevens strafbaar gesteld kunnen worden via de wet op het politieambt. Daarnaast zou bij elke opzoeking ook verplicht kunnen worden om een veld “reden tot bevraging” in te vullen, zodanig dat toch telkens verantwoord moet worden waarom die persoonsgegevens geraadpleegd werden.
Mijnheer de minister, welke procedures zijn er momenteel van toepassing voor de raadpleging van de databank?
Hoe staat u tegenover de suggesties van het Comité P om die problematiek in de toekomst te vermijden?
04.03 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, la directive commune des ministres de la Justice et de l'Intérieur, MFO3 du 14 juin 2002, relative à la gestion et au traitement de l'information de police judiciaire et de police administrative, réglemente la consultation des données policières.
On n'y accède qu'après s'être fait connaître par un numéro d'identification et un mot de passe personnel et pour autant que la fonction exercée le nécessite. Pour rencontrer ces derniers critères, des profils ont été élaborés et insérés dans la directive que je viens de citer.
Een controle van de wettelijkheid van de consultatie is dus ook a posteriori mogelijk, omdat alle raadplegingen door leden van de politie worden geregistreerd in een specifieke login.
Dergelijke controles worden veelvuldig gedaan door zowel de korpschefs van de lokale politie als door de directeurs van de federale politie, elk wat hun personeel betreft.
De logingegevens zijn, conform artikel 44, 1° van de wet van 2 augustus 1992 op het politieambt, eveneens beschikbaar voor de diverse controleorganen, zoals het Comité P, het Comité I en de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie voor de totaliteit van de gegevens en de privacycommissie voor de consultatie van het Rijksregister.
L'idée de rendre obligatoire un motif de consultation n'est pas neuve. Elle a déjà été expérimentée par le passé sans améliorer significativement la situation. Outre un projet de sensibilisation accru des utilisateurs quant au respect du prescrit légal et réglementaire en la matière, les services compétents de la police fédérale examineront d'ici peu, et ce en collaboration avec la Commission permanente de la police locale, les possibilités de renforcer de façon efficace les contrôles dans ce domaine.
Het strafbaar stellen van het oneigenlijk gebruik van de gegevens via de wet op het politieambt lijkt mij een ultieme stap te zijn, te meer daar de deontologische code van de politiediensten reeds een aantal specifieke verplichtingen bevat en ook het referentiekader schetst voor het functioneren van elke politieman. Gedragingen die dus duidelijk strijdig zouden zijn met voorschriften van de code, kunnen ook aanleiding geven, en dat weet u ook, tot tuchtsancties.
Tot slot zal de MFO3 op voorstel van het controleorgaan worden aangevuld met een hoofdstuk betreffende de eerbiediging van het privéleven van de burger.
04.04 Jean-Claude Maene (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. On ne peut évidemment que vous encourager à aller dans ce sens.
Je voudrais néanmoins faire une petite parenthèse par rapport à ce qu'on ressent à la lecture du dernier rapport du Comité P, à savoir un problème de déontologie de fond. On voit qu'un certain nombre de normes ne sont pas intégrées. Le Comité P souligne que si on n'est pas attentif en permanence, on assiste à un maximum de dérives. Je me réjouis que vous soyez attentif à ces problèmes et que vous puissiez effectivement prendre les mesures adéquates pour essayer de les contrecarrer ou de faire en sorte que les choses aillent mieux.
Je pense que ce n'est pas uniquement de votre compétence, il faut que tous ceux qui vous suivent intègrent cette déontologie. Je prendrai comme exemple un des plus hauts fonctionnaires de la police qui, à l'issue d'une de nos commissions, m'a dit qu'il y avait des violences dans les services de police mais que tout allait bien du moment qu'il n'y avait pas trop de plaintes. J'ai été un peu déçu de ce type de raisonnement.
Je me dis que ce que soulève le Comité P semble être une réalité, malheureusement!
04.05 Patrick Dewael, ministre: Ce code de déontologie sera inséré dans l'instruction à partir de cette année. C'est une matière importante.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Stijn Bex aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de bewaring van wapens in de kantoren van de federale politie" (nr. 13670)
05 Question de M. Stijn Bex au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la conservation d'armes dans les locaux de la police fédérale" (n° 13670)
05.01 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik heb u in het verleden reeds verschillende vragen gesteld over de opslag en de bewaring van wapens in politiekantoren. Uit het meest recente jaarverslag van het Comité P blijkt dat er een gunstige evolutie waar te nemen is bij de lokale politie.
Recente controles van het Comité P bij zeven federale eenheden hebben echter aan het licht gebracht dat daar dezelfde problemen van toepassing zijn. In vier van de zeven onderzochte gevallen is de situatie volgens het Comité ronduit gevaarlijk te noemen. De gebouwen zijn niet voorzien van hang- en sluitwerk. Er is geen alarm. Individuele wapens worden, bij gebrek aan alternatief, opgeborgen in kledijkastjes of bureaulades. Deze gegevens verbazen mij, omdat er, in tegenstelling met de lokale politie, wel degelijk duidelijke en eenvormige richtlijnen bestaan voor de federale politie. Het Comité P stelt alleszins vast dat niet iedereen die kent. Dat ligt misschien een beetje in de lijn van de laatste opmerking die collega Maene gemaakt heeft.
Uit het onderzoek blijkt bovendien dat er drie eenheden zijn waar medewerkers, en volgens het Comité P ook operationele hiërarchische verantwoordelijken, hun dienstwapen naar huis meenemen, terwijl u nochtans midden vorig jaar geantwoord hebt dat dit in principe verboden is. Ik citeer nog even uit het jaarverslag van het Comité P. Er wordt lapidair gesteld: “In bepaalde eenheden, zoals wij deze nu bezochten, lijkt dit naar inbraakpreventie zelfs nog geen slechte maatregel”. De beveiliging van de gebouwen is dus zo slecht dat het eigenlijk beter is dat de mensen hun wapen naar huis meenemen, om te vermijden dat het gestolen wordt.
Tot slot kwam in de marge van dit onderzoek aan het licht dat verschillende politiewapens niet ingeschreven staan in het centraal wapenregister, terwijl dit nochtans wettelijk verplicht is. Slechts bij een van de zeven onderzochte eenheden werden alle gecontroleerde vuurwapens teruggevonden in het centraal wapenregister. Op een ogenblik dat wij met de nieuwe wapenwet proberen om alle burgers ertoe aan te zetten hun wapen te laten registreren, is het toch wel pijnlijk om vast te stellen dat zelfs de politiewapens niet eens gekend zijn – toch niet allemaal – bij het centraal wapenregister.
Ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, zal er overgegaan worden tot het uitvoeren van strengere controles, daar het louter bestaan van een uniforme richtlijn blijkbaar niet volstaat en opnieuw werd vastgesteld dat de toestand schrijnend is? Welke sancties kunnen worden opgelegd wanneer bij een controle blijkt dat men de regels niet volgt?
Ten tweede, welke investeringen mogen wij verwachten op korte en misschien op langere termijn om tegemoet te komen aan deze gebreken? Het gaat dan vooral over de opslagplaatsen.
Ten derde, op 29 september 2004 hebt u me reeds geantwoord dat er een nieuwe uniforme reglementering voor de bewapening van de lokale en federale politie in voorbereiding was.
Vorig jaar op 13 februari antwoordde u dat het ontwerp van koninklijk besluit zijn weg volgt langs de bevoegde instanties en instellingen. U wachtte nog op een aantal adviezen. Ik vroeg mij af in welk stadium dit koninklijk besluit zich momenteel bevind.
In de marge kan ik u meedelen dat ik de minister van Justitie gisteren heb gevraagd waar haar advies blijft in verband met de opsluiting in de politiekantoren, zoals ik u vorige week reeds heb gevraagd. Zij heeft mij gezegd dat zij dit advies reeds in de zomer aan u heeft toegezonden. Ik heb haar gezegd dat ik dit opnieuw aan u zou overmaken, maar dat ik zou vragen om tussen de kabinetsmedewerkers eens af te toetsen hoe dit nu eigenlijk zit.
Ten vierde. Hoe kunt u verklaren dat niet alle politiewapens in het centraal wapenregister worden teruggevonden, terwijl men dit wel verlangt van de vuurwapens van de bevolking? Welke maatregelen zullen hieromtrent genomen worden?
05.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, eerst en vooral zou ik willen zeggen dat het verslag van het toezichtsonderzoek inzake opslag van wapens en munitie bij de politiediensten op 8 januari van dit jaar werd toegezonden aan de commissaris-generaal van de federale politie en ook aan de voorzitter van de vaste commissie van de lokale politie. Dit gebeurde met de dringende vraag om de nodige maatregelen te treffen ten einde tegemoet te komen aan de aanbevelingen van het Comité P. Desgevallend kunnen sancties worden getroffen vanuit het tuchtrecht.
De architectonische maatregelen zijn de duurste, maar zij worden systematisch voorzien bij elk bouwdossier, ongeacht of het nieuwbouw of verbouwing betreft. Wat de aanschaf van braak- en brandbestendige opbergmeubelen betreft, werd voor de noodzakelijke bestelling voor het jaar 2006 een bedrag van om en bij de 947.000 euro ingeschreven in de begroting van de federale politie. Voor 2007 gaat het om een ingeschreven bedrag van zowat 221.000 euro.
Het derde element van antwoord betreft het KB dat de bewaking van de lokale en de federale politie regelt. Het advies van de Raad van State van 14 december van vorig jaar werd op 21 december 2006 overgemaakt aan de juridische diensten van de federale politie. Na aanpassingen van de tekst aan de opmerkingen van de Raad van State kunnen we ook het KB effectief treffen.
Vierde element. Alle vuurwapens van de politiediensten moeten worden opgenomen in het centraal wapenregister. Voor de federale politie gebeurt dat via geautomatiseerde bestanden die worden beheerd door de Algemene directie materiële middelen. Er zijn nog slechts een driehonderdtal wapens waarvan de gegevens moeten worden overgemaakt aan dat centrale wapenregister.
05.03 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, inzake de infrastructurele maatregelen kan ik mij akkoord verklaren dat je dit niet van vandaag op morgen kunt realiseren.
Als er systematisch bij investeringen in infrastructuur op wordt toegezien, zijn wij al een heel eind op de goede weg.
Er is echter ook een en ander dat als het ware van vandaag op morgen zou moeten kunnen worden geregeld. Wanneer er een afspraak is dat mensen hun wapen niet mee naar huis nemen, lijkt het mij bijvoorbeeld evident dat de hiërarchische oversten in eerste instantie het voorbeeld geven. Hoe kan een hiërarchische overste met enig gezag immers eisen dat een bepaalde regel wordt nageleefd, als hij hem zelf niet naleeft? Op dat vlak zijn dringende maatregelen echt wel nodig. Ik begrijp dat u ze ook wil vragen. Ik hoop dat uw woorden ook enig gehoor zullen vinden.
Over de wapens die nog in het centraal wapenregister moeten worden ingeschreven, heb ik de volgende vraag.
Het gaat blijkbaar om 300 wapens. De politie weet blijkbaar zelfs over welke wapens het gaat. Hoe kan het dan dat de registratie op zich laat wachten? Wanneer wij zien hoeveel duizenden wapens op dit moment via de diensten van de gouverneurs moeten worden geregistreerd, lijkt het mij bijzonder kras dat de politie er niet in slaagt om 300 wapens in sneltreintempo te laten registreren.
Het zou op zijn minst wenselijk zijn dat tegen de publicatie van het volgende jaarverslag van het Comité P voornoemd euvel zou zijn verholpen.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Éric Libert au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'élection des ressortissants étrangers non européens au sein des conseils des CPAS des communes bruxelloises" (n° 13707)
06 Vraag van de heer Éric Libert aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de verkiezing van niet-Europese buitenlandse onderdanen in de OCMW-raden van de Brusselse gemeenten" (nr. 13707)
06.01 Éric Libert (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question a trait à l'élection des ressortissants étrangers non européens au sein des conseils de l'action sociale des communes bruxelloises.
Sur le site internet de la Ligue des droits de l'homme, on peut lire que "les ressortissants d'un État non-européen ne pourront être candidats à l'élection communale, mais ils pourront être désignés au conseil de CPAS (…) et y exercer la fonction de président".
Ces considérations juridiques sont tirées de l'interprétation du nouvel article 7 de la loi organique du 8 juillet 1976 sur les CPAS, modifiée par l'ordonnance de l'assemblée de la Commission communautaire commune (CCC) du 28 avril 2000, lequel précise que, "pour pouvoir être élu membre effectif ou suppléant d'un conseil de l'action sociale, il faut, au jour de l'élection, - mais il suffit de - (…) être inscrit sur la liste des électeurs d'une commune du Royaume".
La suppression de la condition de nationalité, prescrite en 2000, entraînerait le fait que les ressortissants non européens pourraient être élus au CPAS en Région bruxelloise, ce qui a été confirmé par Mme Huytebroeck, au nom du Collège réuni de la CCC, en réponse à une question d'actualité.
Celle-ci a par ailleurs considéré que la CCC était compétente organiquement sur base de l'article 5 §1er II 2° de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles et qu'il fallait s'en tenir à une interprétation littérale du texte. Or il m'apparaît, indépendamment des aspects politiques, qu'une telle interprétation est critiquable sur le plan juridique. En effet, d'une part, et à titre principal, le législateur fédéral me semble être seul compétent pour légiférer en matière de droit de vote et d'éligibilité des ressortissants étrangers non européens, et ce, conformément à l'article 8 alinéas 3 et 4 de la Constitution et, d'autre part, l'ordonnance du 28 avril 2000, qui a modifié l'article 7 précité, avait bien pour objet de permettre, au sein des centres publics d'aide sociale, l'élection de tout citoyen de l'Union européenne, et non pas l'extension de l'éligibilité aux ressortissants étrangers non européens.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me faire savoir quelle est votre appréciation juridique sur cette question qui me paraît essentielle?
06.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je voudrais tout d'abord rappeler que ces dispositions sont demeurées de la compétence de l'autorité fédérale et que l'application de la loi du 8 juillet 1976 organique des CPAS relève de la compétence de mon collègue Demotte, ministre des Affaires sociales.
Je rappelle également qu'en 2000, mon prédécesseur avait soumis à l'avis du Conseil d'État un avant-projet de loi, qui visait notamment à permettre aux ressortissants européens de participer à l'élection directe des conseils de CPAS dans les communes de la périphérie bruxelloise ainsi que dans les communes de Fourons et de Comines.
À cette occasion, le Conseil d'État a fixé les principes suivants relatifs à cette problématique:
1. Les mandats exercés au sein des organes de CPAS relèvent des droits politiques au sens de l'article 8 de la Constitution, que ces mandats soient attribués par élection au suffrage universel direct ou indirectement par les conseils communaux.
2. Il revient au législateur fédéral d'autoriser les étrangers ressortissants ou non d'un État membre de l'Union à participer activement et passivement à l'élection des membres du Conseil de l'aide sociale et, le cas échéant, du Bureau permanent institué au sein dudit conseil. La Constitution ne l'autorise toutefois à le faire que s'il y est tenu en vertu d'une obligation internationale ou supranationale.
3. Aucune disposition de droit international ou supranational n'impose actuellement d'octroyer le droit de vote et d'éligibilité aux ressortissants étrangers européens ou non pour l'élection des organes des CPAS.
Cela dit, je ne peux procéder à des constats qu'à un autre niveau de pouvoir. L'Assemblée de la Commission communautaire commune a estimé devoir légiférer en la matière par l'ordonnance du 28 avril 2000, dont le texte en projet n'avait pas été soumis à l'avis du Conseil d'État.
En ma qualité de ministre fédéral de l'Intérieur, je ne suis pas compétent en matière de CPAS. Il ne m'appartient dès lors pas de me prononcer sur le bien-fondé de cette ordonnance.
06.03 Éric Libert (MR): Je vous remercie, monsieur le ministre.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Jean-Claude Maene au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les enseignements à tirer du Moniteur de sécurité 2006 dans la lutte contre le sentiment d'insécurité" (n° 13722)
07 Vraag van de heer Jean-Claude Maene aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de lessen die getrokken kunnen worden uit de veiligheidsmonitor 2006 voor het bestrijden van het onveiligheidsgevoel" (nr. 13722)
07.01 Jean-Claude Maene (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, en mars dernier, je vous interrogeais devant cette même commission sur les enseignements à retirer de l'excellent rapport général sur le sentiment d'insécurité réalisé par la Fondation Roi Baudouin. Pour rappel, ce rapport se basait sur trois objectifs fondamentaux: écouter, agir et comprendre, ce qui apportait un regard à la fois global et tout en nuances sur la perception de l'insécurité chez nos concitoyens.
Aujourd'hui, c'est le Moniteur de sécurité 2006 qui se penche sur le sentiment d'insécurité éprouvé par nos concitoyens. Globalement, comme l'a souligné la presse quotidienne belge, on pourrait le synthétiser en soulignant que le sentiment d'insécurité reste stable au sein de la population et que le citoyen se révèle satisfait du travail de la police, ce qui est bien entendu positif et encourageant. À l'inverse, certains points se révèlent plus inquiétants, comme le fait que la majorité des infractions ne soient plus signalées à la police.
Monsieur le ministre, quelle est votre analyse de ce Moniteur 2006? Quels enseignements faut-il en tirer? Quelles suites éventuelles envisagez-vous d'apporter aux conclusions tirées de cette étude?
Dans une interview au groupe Sud Presse, vous en appeliez à mieux valoriser la fonction d'agent de quartier, encore faut-il qu'ils soient en nombre suffisant. Je suis d'accord avec vous, mais comment passer de la parole aux actes?
Une meilleure réflexion et une meilleure appréhension de la question de l'insécurité nécessitent évidemment plus que quelques minutes! C'est pourquoi j'ai une question pour M. le président: la commission ne pourrait-elle pas consacrer un peu de temps à un débat plus large sur la question de l'insécurité, à l'audition de certaines personnes ressources, de préférence avant le 10 juin? Sauf, évidemment, si M. le ministre a d'autres dossiers à nous présenter.
07.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, comme l'enseignait Warren Buffet: "un sondage n'est jamais un substitut à la réflexion", il doit contribuer à l'alimenter efficacement. Pour mener la réflexion sur le phénomène de l'insécurité et pour l'alimenter correctement, je suis d'accord avec vous: il faut s'en donner le temps et les moyens.
Je vais d'ailleurs commencer par vous demander un peu de ce temps. En effet, j'ai pris connaissance, comme vous, des résultats du Moniteur pour l'année 2006. Je n'ai pas encore pu, dans le délai imparti, appréhender pleinement les différentes leçons qu'il convient d'en tirer. Mon propos se limitera donc, par respect pour le travail livré par ses rédacteurs et pour les citoyens qui s'y expriment, à en tirer seulement les grandes lignes.
Pour moi, elles sont globalement satisfaisantes. J'observe ainsi qu'à 87,5%, nos concitoyens estiment que les services font du bon, voire du très bon travail. Leur satisfaction est en hausse de 10% depuis 2000, ce qui est important. Les citoyens attribuent leur importante satisfaction à l'attitude professionnelle du personnel policier et à leur bonne collaboration avec eux. Ces chiffres et l'évolution des mentalités qu'ils trahissent, m'amènent à considérer que les multiples efforts qui ont été déployés par le niveau fédéral et par les autorités locales pour renforcer l'ancrage de la police dans la communauté n'ont pas été vains et qu'il s'agit désormais essentiellement de consolider les acquis que les politiques volontaristes menées ont permis d'engranger. Les conseils des ministres spécifiquement dédiés à la sécurité y ont d'ailleurs largement contribué en fédérant les énergies.
Ce n'est pas pour autant qu'il faille se laisser gagner par l'immobilisme. Il demeure des points moins favorables. Le sentiment d'insécurité n'augmente plus mais ne diminue pas vraiment et il continue à influencer nos citoyens, consciemment ou inconsciemment, dans leurs comportements. Il y a aussi, au niveau local, une tendance relativement lourde qui est celle de la faible notoriété de l'agent de quartier auprès de plus de la moitié de la population qui déclare ne pas le connaître. Il y a là, clairement, un effort à produire au niveau local.
Comme vous l'avez souligné, je suis convaincu qu'il s'agit là de rouages essentiels favorisant les contacts entre la population et la police, ainsi que la confiance réciproque qui ne pourra agir que de manière bénéfique, notamment au niveau du signalement des infractions.
Il relève évidemment de la responsabilité locale de créer les conditions nécessaires à la construction d'un travail de quartier optimal avec le plein soutien de l'autorité fédérale. Des mesures visant à renforcer l'attractivité de cette fonction par rapport à d'autres services policiers sont en cours d'adaptation. Une réflexion globale sur la fonction de quartier est également menée au sein de la commission de M. De Ruyver. Elle sera de nature à rehausser la fonction d'agent de quartier, qui doit devenir un véritable pilier de la proximité policière.
07.03 Jean-Claude Maene (PS): Monsieur le ministre, je tiens à vous faire part d'une réflexion complémentaire. La norme reste effectivement relativement importante au niveau des agents de quartier: elle est fixée à un agent de quartier pour 2.400 ou 2.500 habitants. Je ne suis donc pas étonné que les gens ne connaissent pas leur agent de quartier. Tant que cette norme ne sera pas diminuée, on continuera à rencontrer ce problème.
Les zones doivent effectivement faire un effort. Je l'ai encore dit hier, lorsque j'ai présenté mes vœux à ma zone de police: les communes devront consentir des efforts supplémentaires au niveau du portefeuille. Mais c'est un message que l'on ne peut pas toujours tenir. On reste dès lors évidemment toujours en attente d'un geste éventuel du fédéral en la matière.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Miguel Chevalier aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de criteria voor het toestaan van een politionele escorte" (nr. 13735)
08 Question de M. Miguel Chevalier au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les critères pour autoriser une escorte policière" (n° 13735)
08.01 Miguel Chevalier (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u bent waarschijnlijk niet vertrouwd met de programma’s die bepaalde zenders bij ons in de ether brengen op zondagavond, maar ik ben onlangs toch enigszins geschrokken – vooral omdat het programma een zekere impact heeft bij de bevolking en toch heel wat kijkers trekt – door een bepaald fragment uit een serie die moet doorgaan voor een realitysoap, en waarin een deel van de realiteit van het leven en de handel en wandel van een heel bekende familie, namelijk de familie Pfaff, in beeld wordt gebracht. Uit het leven gegrepen, als het ware. Dat zou gewoon ingeblikt worden en rechtstreeks geleverd aan de kijker en alles in dat verhaal zou realiteit zijn.
Nu, ik ben toch enigszins geschrokken door een bepaald fragment waarin de stamvader van de familie opdracht gaf aan een aantal agenten – ik meen dat er minstens twee waren – van de bereden politie een deel van zijn familie uit de file te halen om ze te escorteren naar een evenement en ze daar veilig ter plekke te brengen.
Wij hebben het allemaal kunnen zien. Na de onderbreking werd de passage herhaald en werd de familie inderdaad begeleid door de mensen van de bereden politie, waarna zij uitgebreid de tijd namen om iedereen te groeten, iedereen te verwelkomen, koffie te drinken en uiteindelijk aan het evenement deel te nemen.
Ik had mijn vraag maandag ingediend, maar blijkbaar zijn er toch enkele alerte kijkers geweest die daar ook op gereageerd hebben bij de redactie van de betrokken zender. Blijkbaar is er contact opgenomen met de politie van Blankenberge. Ik vind het hoe dan ook een beetje spijtig dat in dat programma de illusie gewekt wordt dat bekendheid ook een zekere macht impliceert en dat men als bekend persoon, zeker door zijn manier van optreden, bijna de indruk kan wekken dat men op bepaalde momenten boven de wet kan gaan staan, of zelfs bepaalde mensen die de wet op het verkeer en de interne veiligheid van ons land zouden moeten garanderen opdrachten kan geven.
Mijnheer de minister, ik wens u heel kort te vragen toch eens een aantal zaken op een rijtje te zeggen. Ik heb gisteren gezien, aan de reacties van zowel de mensen die het programma produceren als van de betrokken personen dat men zegt: wij weten van niets; het is gemonteerd en geplakt, en wat nog allemaal. Ik weet dat er indertijd lijsten zijn opgesteld van wie een beroep kan doen op een escorte, en ik wil gewoon weten of nog altijd diezelfde lijst geldt. Wie kan er opdracht geven tot het tot stand brengen van een escorte? Wie kan daar een beroep op doen? Eigenlijk werd in dat programma een beetje de indruk gewekt dat al wie min of meer bekend is van radio of tv een beroep zou kunnen doen op iemand die voor een escorte zou kunnen zorgen.
08.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, een politionele escorte van personen wordt opgelegd door de overheid die bevoegd is.
Wat het escorteren van personaliteiten betreft, geeft omzendbrief MFO 5 de principes weer van het protocol ter zake tussen de ministers van Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken en Justitie. Het crisiscentrum van de regering zorgt ervoor dat er altijd escortes ter beschikking zijn voor buitenlandse staatshoofden en regeringsleiders evenals voor ministers van Buitenlandse Zaken wanneer ze op officieel bezoek zijn in ons land. Andere buitenlandse personaliteiten krijgen een escorte in geval van een concrete dreiging. Het crisiscentrum is ook gedelegeerd om een escorte toe te wijzen aan Belgische personaliteiten, overheidsfunctionarissen en magistraten indien er een concrete dreiging op hen rust.
Voor het toestaan van escortes ten behoeve van bedreigde privépersonen is de lokale overheid bevoegd, met toepassing van de omzendbrief COL 6 van 2004 van het College van procureurs-generaal. Indien beschermingsmaatregelen zich opdringen, neemt de gerechtelijke overheid op dat ogenblik contact met de betrokken lokale overheid. Die beslist dan over de aard van de maatregelen die desgevallend kunnen of moeten worden genomen.
Daarenboven zijn de politiediensten ook belast met het behoud van de openbare orde en met het toezicht op het wegverkeer. Zo kan een politionele escorte in bepaalde omstandigheden bijdragen tot het vreedzaam, geordend verloop van een welbepaalde gebeurtenis zoals bijvoorbeeld een verplaatsing met een autocar van risicosupporters. Ik geef maar een voorbeeld.
De bedoelde politionele escorte werd op vraag van de burgemeester van Blankenberge – ik deel het u maar mee – uitgevoerd door de lokale politie van zijn zone, ter gelegenheid van de kerstparade van VTM. Die gebeurtenis werd door de lokale politie in goede banen geleid. Er werden onder meer acht motorrijders ingezet voor het escorteren van de betrokken stoet.
Het escorteren van bekende Vlamingen die geen publieke functie bekleden, behoort dus niet tot het normale takenpakket van de politie. In dat geval werd een bekende Vlaming die dringend verwacht werd bij de kerstparade en die zich op enkele honderden meters van de vertrekplaats in de massa van de toeschouwers had “vastgereden”, door twee motorrijders via een alternatieve weg binnengeloodst op de parking. Dat is de mening of de inschatting van de lokale autoriteiten.
08.03 Miguel Chevalier (VLD): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord.
Ik heb ondertussen begrepen dat er gelukkig weinig gewijzigd is aan de lijst van personen die geëscorteerd kunnen worden.
Ik heb ook gezien dat een aantal van de aspecten, zoals de dreiging, afwezig was op dat moment.
Het enige dat ik in heel die zaak betreur, is iets dat niet onder onze, maar eigenlijk onder Vlaamse bevoegdheid ressorteert, in casu te waken over wat op televisie wordt uitgezonden. Uiteindelijk heeft televisie in al zijn aspecten voortdurend een informatieve rol. Zeker als men de intentie heeft of toch de indruk wil wekken een beeld uit de realiteit weer te geven, denk ik dat men de rol en de taak heeft om ook de wetgeving inzake verkeersveiligheid getrouw weer te geven. Ook al wordt nu gezegd dat de getoonde beelden voor een stuk fictief waren en niet als reëel begrepen moeten worden, toch hebben peilingen via verschillende radiozenders aangetoond dat de mensen dat wel gepercipieerd hebben als een duidelijke “opdracht van”.
Eén conclusie die ik daaruit trek, is dat toch voorzichtig moet worden omgegaan met het soort informatie dat onder de kijkers wordt verspreid.
Het incident is gesloten.
- Mme Véronique Salvi au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les problèmes d'insécurité récurrents pour le personnel policier ainsi que pour les habitants de Charleroi" (n° 13708)
- M. Éric Massin au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les difficultés rencontrées par la police locale de Charleroi en ce qui concerne son effectif opérationnel" (n° 13746)
- mevrouw Véronique Salvi aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de terugkerende problemen van onveiligheid voor het politiepersoneel en de inwoners van Charleroi" (nr. 13708)
- de heer Éric Massin aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de moeilijkheden van de lokale politie van Charleroi met betrekking tot het operationeel personeelsbestand" (nr. 13746)
09.01 Véronique Salvi (cdH): Monsieur le ministre, vous l'ignorez peut-être mais je suis une nouvelle parlementaire de Charleroi où la campagne des élections communales a été axée sur la sécurité. J'étais donc impatiente de vous rencontrer afin que vous puissiez m'éclairer sur ce sujet et sur le manque important de personnel à la police de Charleroi.
Vous n'ignorez pas que le service de police intégré structuré à deux niveaux de Charleroi souffre actuellement d'un cruel déficit en personnel: il manque en effet 200 hommes, tant pour sa composante fédérale que pour sa composante locale. Cela entraîne des répercussions sur la sécurité des habitants de Charleroi qui sont privés d'un service complet et immédiat de la part de la zone de police. Il me revient qu'à Charleroi, 7.000 interpellations par an ne font pas l'objet de suites en raison du manque d'effectifs.
Pendant les fêtes de fin d'année, j'ai eu l'occasion de rencontrer des policiers: pour 200.000 habitants, il n'y avait que huit équipes de deux personnes qui tournaient alors qu'il en aurait au moins fallu le double: une trentaine de policiers, cela n'aurait pas fait de tort.
Cette situation plus que critique a de nombreuses conséquences négatives sur le personnel lui-même: les policiers locaux et fédéraux présents à Charleroi sont fatigués et découragés et leur intégrité est de plus en plus menacée. Étant si peu nombreux, ils doivent déterminer eux-mêmes le degré d'urgence des situations, en fonction de laquelle ils interviennent ou pas. De nombreux membres du personnel opérationnel s'apprêtent donc à quitter la zone. Beaucoup ont déjà fait appel à la procédure de mobilité.
Inutile de dire que la zone de police de Charleroi attire de moins en moins les nouvelles recrues. Le personnel menace de se mettre en grève si la situation ne s'améliore pas rapidement, ce qui aurait de graves conséquences sur la sécurité des habitants car leur droit à un service minimal équivalent tel que mentionné à l'article 3 de la loi du 7 décembre 1998 deviendra alors quasiment inexistant. Je vous laisse deviner les conséquences sur le terrain.
Cette situation gravissime demande des mesures d'urgence pour stopper rapidement l'insécurité grandissante de la zone. Comptez-vous prendre des mesures pour améliorer la situation? Si oui, lesquelles? Que préconisez-vous pour combler le manque d'effectifs de 200 hommes et femmes? De nouvelles recrues doivent-elles intégrer prochainement la zone? Comptez-vous prendre des mesures pour éviter les départs et les demandes de mobilité du personnel en place?
09.02 Éric Massin (PS): Monsieur le président, j'avais déjà remercié Mme Salvi pour sa patience et je remercie à présent le vice-premier ministre et mes collègues de m'avoir permis de poser cette question et de me joindre à Mme Salvi. Monsieur le ministre, il s'agit là de la nouvelle majorité à Charleroi: vous nous verrez donc probablement vous poser des questions ensemble.
Monsieur le vice-premier ministre, sans vouloir tenir des propos redondants, je fais référence à l'article 3 de la loi du 7 décembre 1998 organisant le service de police intégré structuré à deux niveaux. Ce texte garantit aux autorités et aux citoyens un service de police minimal équivalent sur l'ensemble du territoire du Royaume. Or, comme Mme Salvi vous l'a indiqué, étant donné le déficit récurrent en capacité policière (tant pour la composante fédérale que pour la composante zonale), cette exigence est difficilement respectée à Charleroi.
Monsieur le ministre, vous connaissez la réalité sociale de Charleroi évoquée par Mme Salvi, à savoir l'énorme besoin en capacité policière sur le terrain pour implémenter une police de proximité. Vous avez en effet déjà eu l'occasion de vous rendre vous-même à Charleroi accompagné du premier ministre.
Évidemment, ce déficit en personnel influe sur le moral des policiers, qu'ils soient fédéraux ou locaux – il n'y a pas de raison de les distinguer –, et donc sur la problématique de la mobilité puisque les policiers peuvent demander de changer de zone après trois ans. La zone de police de Charleroi devient de moins en moins attractive et ce, malgré les efforts réalisés par les autorités locales. Je crois d'ailleurs qu'il faut les saluer.
Les attentes de la population et des policiers sont énormes. Il est de la responsabilité non seulement des autorités locales d'essayer d'y répondre et de consentir des efforts réels mais aussi du niveau fédéral d'apporter des solutions concrètes et concertées.
Pourriez-vous nous faire le point sur la situation?
Par ailleurs, je m'associe à la question de Mme Salvi qui vous demandait quelles sont les mesures que vous comptez prendre afin d'apporter des solutions concrètes aux problèmes existants, notamment le déficit en personnel?
Quelle est la concertation qui doit être mise en place avec les responsables locaux?
09.03 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, c'est d'abord par un courrier du 15 mai 2006 que le bourgmestre de Charleroi et le procureur du Roi ont sollicité un appui du fédéral au plan Charles Quint.
À la suite de cette requête, une concertation a eu lieu entre le bourgmestre, le procureur du Roi et les polices locales de l'arrondissement, la police fédérale, mais aussi le directeur général du SAT.
À l'issue de cette réunion, des mesures furent décidées pour octroyer des renforts fédéraux ponctuels à la zone de Charleroi, compte tenu des contraintes et suggestions multiples qui pèsent sur la police fédérale.
Ainsi, pendant la période du 1er juin au 31 décembre 2006, le renfort fourni par le personnel de la DAR s'élève à près de 4.700 hommes/heure. Les différentes formes d'appui par la police fédérale dans le cadre d'opérations de sécurisation d'envergure comme les renforts de la DAR du service d'appui aérien et du corps d'intervention de Mons et de Nivelles représentent la mise à disposition d'un équivalent de 5 policiers.
En outre, les zones de l'arrondissement furent dispensées, jusqu'à nouvel ordre, de fournir de la capacité hypothéquée pour des événements ayant lieu en dehors de l'arrondissement et furent autorisées à solliciter des renforts HyCap des provinces de Namur et du Brabant wallon pour l'organisation d'opérations policières d'envergure.
Il faut aussi noter que 15 enquêteurs, issus de la direction générale DGJ ont été détachés à la police judiciaire fédérale de Charleroi depuis juillet 2006. Depuis janvier 2007, deux enquêteurs supplémentaires y ont également été détachés.
Actuellement, le déficit en personnel de la zone de police de Charleroi s'élève à 156 unités sur un cadre organique de 1.058 policiers.
Compte tenu des résultats insatisfaisants des appels à candidats à l'occasion des cycles de mobilité, la zone a sollicité et obtenu un détachement de 20 policiers fédéraux à partir du 6 octobre 2006.
Ce contingent est actuellement réduit à 18, mais sera complété à la demande de la zone par 20 nouveaux détachements et ce, dans le courant du mois de février 2007. Actuellement, 5 emplois de cadre moyen, 89 emplois de cadre de base et 12 emplois d'agent ont été publiés en mobilité.
Pour ce qui concerne le cadre organique, les autorités locales ont sollicité, par un courrier du 17 octobre dernier, une adaptation vers le haut de leur norme minimale dont elles estiment qu'elle ne répond pas à l'exigence de service de police minimal à apporter à la population de Charleroi. Cette demande est actuellement à l'examen en vue d'une adaptation de l'arrêté royal réglant la norme minimale. Les zones de police qui se situent en dessous de cette norme minimale bénéficient d'une priorité quant au détachement de policiers fédéraux, ainsi que d'un sursis de départ d'au maximum six mois au lieu de trois en cas de mobilité d'un de leurs policiers vers une autre zone non déficitaire.
Une autre mesure générale en cours de finalisation concerne l'augmentation du délai de présence à l'unité de trois à cinq ans afin d'éviter des départs trop rapides de nouvelles recrues vers d'autres zones de police.
Plus spécialement pour Charleroi, j'envisage d'y appliquer un système qui a déjà porté ses fruits dans la zone de Bruxelles-Ixelles. Cela consiste, pour les nouvelles recrues qui se portent candidats à un engagement à Charleroi, à pouvoir s'y rendre directement sans passer par la procédure de mobilité. On pourrait même envisager d'accorder une priorité d'engagement aux candidats policiers qui sollicitent un premier poste à Charleroi. D'aucuns avancent aussi l'idée d'une prime pour les policiers qui se destinent à cette zone.
L'idée est attrayante mais il faut bien savoir que cette prime serait à charge de la zone et qu'en outre, ce système pourrait aussi entraîner une désaffectation au détriment des zones limitrophes.
J'accorderai une attention particulière à la problématique de Charleroi dans les prochains mois lors de la répartition de la deuxième tranche du corps d'intervention.
À ma demande, une évaluation des mesures prises depuis juillet 2006 est en cours d'élaboration par la police fédérale. Si nécessaire, une nouvelle concertation pourrait être organisée à Charleroi afin d'analyser cette évaluation ainsi que les mesures envisagées au niveau du HRM.
09.04 Véronique Salvi (cdH): Monsieur le ministre, je pense effectivement qu'une nouvelle concertation serait très intéressante, d'autant plus du fait de la mise en place de la nouvelle majorité, comme Éric Massin vient de le souligner. Il serait urgent et important que vous puissiez revenir sur le terrain pour constater de visu les difficultés des différents policiers.
Je reviens un instant sur les chiffres. Effectivement vingt policiers ont été détachés, toutefois, selon mes informations, ce ne sont pas deux mais bien huit de ces vingt policiers qui sont déjà partis parce qu'ils avaient demandé une mobilité en 2006. Aujourd'hui, la chef de corps Biot n'a donc plus vingt personnes à sa disposition mais douze.
Il serait peut-être intéressant à l'avenir d'envoyer les personnes qui n'ont pas demandé de mobilité. Si statistiquement, on a l'impression qu'il y a une forte présence sur le terrain, ce n'est pas le cas dans la réalité car sur vingt policiers, il n'en reste plus que douze.
Des enquêteurs ont été envoyés en renfort mais, étant donné l'année difficile que Charleroi a vécue au niveau des affaires, ces enquêteurs ne sont pas sur le terrain mais traitent des affaires spécifiques au niveau de la police judiciaire.
Le président: Monsieur Massin, je vous donne la parole pour une brève réplique.
09.05 Éric Massin (PS): Monsieur le président, je n'ai pas l'habitude de faire traîner les choses en longueur.
Le président: Mieux vaut prévenir que guérir.
09.06 Éric Massin (PS): Monsieur le président, je vous remercie pour la prévention et la précaution dont vous faites preuve pour vos oreilles et celles du ministre.
Monsieur le ministre, j'approuve toutes les mesures qui ont été prises. Je suis prêt à sortir mon agenda pour fixer une date pour votre venue à Charleroi, dès que le rapport d'évaluation sera terminé.
09.07 Patrick Dewael, ministre: Je suis tout à fait d'accord. Ce sera pour les semaines à venir.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
10 Question de M. Éric Massin au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la problématique de la centrale 101 de Charleroi" (n° 13741)
10 Vraag van de heer Éric Massin aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de problematiek van de 101-centrale van Charleroi" (nr. 13741)
10.01 Éric Massin (PS): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, l'arrêté royal du 26 juin 2002, relatif à l'organisation des centres de dispatching centralisés prévoit que le 'call taking' des appels 101 doit être assuré par le Centre d'Information et de Communication provincial (CIC), soit Mons.
En Hainaut, cette volonté n'a pas encore été rencontrée pour la zone de Charleroi, faute de moyens techniques et de personnel suffisant. La zone de police de Charleroi assure donc toujours ces tâches considérables. Quelque 250.000 appels par an sont comptabilisés, ce qui en fait représente plus de la moitié des appels sur le Hainaut.
Fin 2005, les crédits nécessaires à l'acquisition des terminaux ASTRID permettant le transfert des données entre Mons et Charleroi ont été prévus et l'engagement des crédits n'a finalement pas été réalisé en 2006.
Par un courrier du 17 octobre 2006, le bourgmestre de Charleroi a attiré votre attention sur cette situation et sur les problèmes techniques auxquels le 101 est confronté.
En effet, les lignes 101 gérées par la zone de police sont vétustes. Le matériel est encore basé sur la technologie analogique. La société MODAL, chargée de l'entretien, a signalé qu'il ne serait dorénavant plus possible de procéder à leur entretien et qu'une mise à jour du système nécessitant un investissement de près de 28.000 euros est indispensable.
La zone de police, si elle est prête à investir pour l'acquisition des nouveaux terminaux ne consentira pas à la dépense pour 'upgrader' le matériel appelé à disparaître.
Vous comprendrez que cette situation ne peut perdurer. Le risque d'être confronté à des conséquences dramatiques est manifeste en cas de panne majeure du système.
Monsieur le ministre, que comptez-vous prendre comme mesures pour faire en sorte que le staff du CIC Hainaut soit en mesure de répondre au volume complet des appels pour toute la province, tenant compte du fait que le volume de ceux-ci a été vraisemblablement sous-estimé? Dans ce cadre, quel est le volume de personnel supplémentaire à prévoir?
Garantissez-vous que les crédits suffisants sont bien prévus au budget 2007?
Le cas échéant, quelles mesures d'urgence envisagez-vous de prendre, étant donné que nous pourrions être confrontés à des situations dramatiques?
10.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, jusqu'à présent, nous n'avons pas encore réussi à constituer le staff prévu au Centre provincial d'information et de communication. De plus, le volume complet des appels pour la province de Hainaut semble être supérieur aux estimations initiales. C'est la raison pour laquelle des postes de travail supplémentaires doivent être prévus.
Les crédits nécessaires sont prévus au budget 2007 et je demanderai à la société anonyme ASTRID d'étudier la possibilité d'accélérer la mise à disposition de ces postes de travail.
En ce qui concerne la mise en place du personnel nécessaire, j'insisterai pour que la police fédérale cherche des solutions en collaboration avec le chef de corps de la zone de police de Charleroi afin de donner, dans le délai le plus court possible, une suite favorable à vos préoccupations.
10.03 Éric Massin (PS): Monsieur le vice-premier ministre, je vous remercie de vos réponses très positives. Nous continuerons donc, Mme Salvi et moi-même, à poser des questions de concert!
11 Samengevoegde interpellatie en vragen van
- de heer David Geerts aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de onregelmatigheden bij de voetbalmatch Lierse - Antwerp van zaterdag 13 januari 2007" (nr. 13748)
- de heer Koen T'Sijen aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid tijdens de voetbalwedstrijd Lierse - Antwerp" (nr. 13749)
- de heer Claude Marinower aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "incidenten tijdens een voetbalwedstrijd" (nr. 13752)
- de heer Jan Mortelmans tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de ongeregeldheden tijdens de voetbalwedstrijd Lierse SK - Antwerp" (nr. 997)
11 Interpellation et questions jointes de
- M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les incidents survenus lors du match de football opposant le Lierse à l'Antwerp le samedi 13 janvier 2007" (n° 13748)
- M. Koen T'Sijen au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la sécurité lors du match de football opposant le Lierse à l'Antwerp" (n° 13749)
- M. Claude Marinower au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les incidents survenus lors d'un match de football" (n° 13752)
- M. Jan Mortelmans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les incidents qui se sont produits au cours du match de football Lierse - Antwerp" (n° 997)
11.01 David Geerts (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, aan het aantal vragen kunt u zien dat er zaterdag jongstleden inderdaad onregelmatigheden zijn geweest tijdens de match Lierse tegen Antwerpen. Mijn vraag gaat ook over het pingpongspel dat nu bezig is over de verantwoordelijkheid. Enerzijds verwijt de clubverantwoordelijke de politie dat ze niet is opgetreden. Anderzijds zegt de politie dat ze buiten wel aanwezig was, maar in het stadion niet diende op te treden. Bovendien vreesde de politie dat een eventueel optreden in het stadion een escalatie van het geweld zou teweegbrengen. De clubverantwoordelijke vindt dat de politie had moeten optreden omdat de stewards en zelfs de spelersvrouwen werden belaagd.
Mijnheer de
minister, ik heb een aantal korte vragen ter zake.
Ten eerste, hebt
u reeds een zicht op de onregelmatigheden? Hoeveel pv’s werden er opgesteld?
Ten tweede, konden de daders van een aantal merkwaardige feiten worden
geïdentificeerd? Ten derde, welke maatregelen kunnen worden genomen om
dergelijke incidenten te vermijden? Ten vierde, had de politie niet
onmiddellijk moeten optreden?
Ik meen alzo
binnen de mij toegemeten spreektijd te zijn gebleven.
11.02 Koen T'Sijen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, als vurig Lierse-supporter was ik aanwezig op de wedstrijd tussen Lierse en Antwerpen en stond ik midden tussen supporters voor Antwerpen en Lierse. De relatie is niet zo problematisch want in 1997 heeft Antwerpen aan Lierse nog de titel bezorgd door op de voorlaatste speeldag van Brugge te winnen.
In de wedstrijd heb ik een aantal kleine relletjes gezien. Het was echt niet zo overdreven als sommige mensen willen laten uitschijnen. Op een bepaald moment rees toch de vraag wat er zou gebeuren als Antwerpen zou verliezen. Volgens mij zou men dan andere reacties zien. Mijn vragen gaan dan ook heel concreet over de veiligheid.
Is er voor de wedstrijd een gesprek geweest met het stadsbestuur, de veiligheidsverantwoordelijke van de club, Binnenlandse Zaken? Zijn er afspraken geweest over de politieaanwezigheid?
Het klopt trouwens niet helemaal dat de ordediensten zich niet hebben laten zien. De ordediensten zijn op een gegeven moment wel degelijk tevoorschijn gekomen aan de hoofdtribune.
In welke mate heeft Binnenlandse Zaken controle op of inspraak in de ticketverkoop bij dergelijke wedstrijden?
Waarom heeft de politie de vraag van de club om in een groter vak te voorzien voor de Antwerpsupporters negatief beantwoord? Wat is daaraan voorafgegaan?
Dat zijn vragen over de veiligheid.
Ten slotte, zijn er spotters, politiemensen met een grondige kennis van risicosupporters, ingezet het afgelopen weekend? Ik weet dat er verschillende politiemensen in burger zijn opgetreden en permanent aanwezig waren op de tribunes.
Als ik mij niet vergis, hebt u in 2004 een uitbreiding van het systeem van de spotters aangekondigd. Voor dergelijke wedstrijden is het relevant dat zij aanwezig zijn.
Het had kunnen escaleren en er was een groot risico aan verbonden. Daarom had ik graag meer duidelijkheid gehad over de maatregelen die genomen werden en in de toekomst zouden moeten worden genomen.
11.03 Claude Marinower (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik kom niet terug op hetgeen reeds gezegd is. De incidenten waren blijkbaar niet ernstig, maar de beelden die ervan gemaakt werden en heel België rond zijn gegaan, herinneren ons eens te meer eraan dat het in voetbal nooit over is en men incidenten nooit kan uitsluiten.
Uit de lezersbrieven van Lierse-supporters, Antwerp-supporters of neutrale personen leren we dat de toeschouwers van bij hun aankomst in het stadion de indruk hadden dat een en ander niet correct was – in bepaalde vakken waren supporters van beide zijden gewoon door mekaar geplaatst – en dat ze, zodra de wedstrijd begonnen was, reeds aanvoelden dat er daar incidenten van moesten komen.
Sommigen zeggen dat met eten en bier werd gegooid, waarbij men onmiddellijk opmerkt dat men dacht dat er geen bier meer getapt mocht worden, laat staan dat men drank zou laten meenemen in de tribune. Als daarmee gegooid kan worden, moet dat ook tot op de tribune zijn geraakt.
Losstaand van het pingpongspel waarnaar collega Geerts heeft verwezen, zal toch een en ander moeten uitgemaakt worden. Ik hoop dat u ons in uw antwoord toch reeds meer dan een aanwijzing kunt geven.
Ten eerste, het onderzoek is zeer zeker bevolen en ingesteld, maar beschikt u al over de eerste resultaten? Gaan de resultaten in de richting van het besluit dat Lierse een onaanvaardbaar risico heeft genomen door zonder enige controle kaarten te koop te stellen, wetend wat daar ging gebeuren? Ten derde, is er tijdens de wedstrijd voldoende toezicht gehouden op de tribunes? Wanneer er bijna een aanleiding was tot incidenten, is er dan opgetreden door de stewards, door de spotters of door wie dan ook die daar aanwezig was? Werden of kunnen bepaalde verantwoordelijken, clubs of organisaties voor de incidenten worden aangeduid? Ten vierde, kunnen of zullen de incidenten van vorige zaterdag enige invloed hebben op de wijze waarop u de problematiek benaderd hebt en tot op vandaag benadert?
11.04 Jan Mortelmans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, tijdens de voetbalwedstrijd Lierse-Antwerp hebben er zich inderdaad een aantal incidenten voorgedaan in de tribunes – maar niet alleen daar – waarbij zogenaamde supporters betrokken waren. De incidenten konden ontstaan omdat er blijkbaar mensen van de Antwerp-aanhang tussen de Lierse-supporters stonden. Er zouden aan de loketten nog honderden tickets zijn verkocht voor vakken die normaal voor Lierse-supporters bestemd waren. Er is, zoals reeds gezegd, getrokken en geduwd, er werd gevochten, er werd met friet gegooid en blijkbaar werd ook de gsm van een jong gastje afgenomen. Ik was er niet bij, mijnheer T'Sijen, maar ik heb dat uit de media kunnen vernemen.
De reacties zijn inderdaad niet uitgebleven, mijnheer de minister. Ik heb een aantal getuigenissen van Lierse-supporters die mij zeggen dat zelfs tijdens de incidenten de politie niet zou zijn tussengekomen en dat ze rustig naar het voetbalspel zouden zijn blijven kijken. Andere supporters verwijten het Lierse-bestuur dat er geen maatregelen werden genomen om ervoor te zorgen dat die Antwerp-aanhang niet meer aan kaarten kon geraken. De manager van Lierse zegt dat hij inderdaad fouten heeft gemaakt en heeft zijn ontslag aangeboden. De voetbalcel van Binnenlandse Zaken zegt dat er genoeg elementen zijn om een dossier op te stellen tegen Lierse SK. De perswoordvoerder van Lierse zegt dan weer dat niet de club schuld treft, maar de politie. De burgemeester van Lier en de korpschef van de Lierse politie schuiven de schuld voor de incidenten dan weer in de schoenen van Lierse zelf.
Ik hoop dat wat de burgermeester betreft, zij u niet uit de wind wil zetten of is het misschien omdat zij haar eigen verantwoordelijkheid in dit dossier wil minimaliseren?
Het volgende is hier nog niet aan bod gekomen, maar ik ben geen specialist ter zake en ik hoop dat u mij straks zult willen antwoorden op de volgende vraag. Heeft de burgemeester misschien zelf geen fout gemaakt door de combiregeling niet toe te passen? Men heeft de mogelijkheid gehad om tickets te kopen aan de loketten. Dat wil mijns inziens dus zeggen dat er geen gebruik is gemaakt van de combiregeling.
Wat de politie betreft, de Lierse politiecommissaris zegt letterlijk dat de politie de orde moet handhaven buiten het stadion. Daar is het rustig gebleven. Binnen de muren van het stadion is de club verantwoordelijk. Ik stel daar eerlijk gezegd toch wel vragen bij. Ik hoop dat u daarover wat meer uitleg kunt geven.
Er bestaat in dit verband ook wat onduidelijkheid over het feit of de supporters al of niet in aparte vakken mochten worden ondergebracht. De woordvoerder van Lierse zegt immers dat tijdens het overleg met de politie werd aangeraden om de supporters niet in aparte vakken te zetten, terwijl de politiecommissaris dat ontkent en het tegenovergestelde zegt. Een van beiden zegt in dit dossier misschien niet de waarheid.
Een heel ander geluid horen we dan weer van de directeur van de Profliga. Hij zegt dat Lierse niet veel kan worden verweten, want dat het eigenlijk de minister zelf is die voor een deel schuld treft in dit dossier omdat hij de fankaart heeft afgeschaft. Mijnheer de minister, voor mij is die fankaart helemaal geen fetisj. Ik was er zelf ook geen voorstander van. Een neutrale toeschouwer kon sowieso al niet meer naar een voetbalwedstrijd wanneer hij daarin plots zin kreeg en wie een fankaart had, kon niet naar matchen gaan kijken waarbij zijn eigen club niet was betrokken. Ik was dus geen voorstander van de fankaart, maar het maakt mij toch wel duidelijk dat er iets schort aan het systeem zoals het nu is en dat er moet worden gezocht naar een waterdicht controlesysteem.
Redenen genoeg dus om duidelijkheid te creëren over een en ander. Ik sluit mij daarom ook aan bij de vragen van de collega’s. Ik wil zelf graag vernemen of u reeds een globaal zicht hebt op de incidenten. Werden er processen-verbaal opgesteld? Wat vindt u van het optreden van de ordediensten en van de uitspraken van de directeur van de Profliga? Welke maatregelen hebt u genomen om ervoor te zorgen dat dergelijke incidenten in de toekomst worden vermeden?
Ik dank u bij voorbaat voor uw antwoord.
11.05 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik zal proberen zo concreet mogelijk te antwoorden op de vragen die naar voren zijn gekomen.
Eerst en vooral wil ik stellen dat de voetbalcel van Binnenlandse Zaken een procedure heeft opgestart lastens de organisator van de voetbalmatch, voetbalclub Lierse, voor het niet-naleven van de regelgeving inzake het ticketbeheer. De voetbalclubs zijn de hoofdverantwoordelijke voor de ticketverspreiding en zij moeten de noodzakelijke maatregelen nemen om die supportersscheiding te kunnen garanderen. De procedure kan leiden – ik deel u dat gewoon ter informatie mee – tot een administratieve geldboete van 500 tot 250.000 euro. Dat is de theoretische sanctie waarin de voetbalwet voorziet.
Ik kan op de zaken niet vooruitlopen, maar het is duidelijk dat de voetbalcel verschillende elementen heeft om die procedure op te starten tegen Lierse, en dat naar aanleiding van eigen vaststellingen van de cel op de dag van de bewuste wedstrijd.
Uit de contacten tussen de politiediensten en de voetbalcel en de clubs is gebleken, vóór de wedstrijd, dat er zich op het organisatorische vlak al problemen hebben voorgedaan. Via diverse kanalen werd aan de voetbalcel bijvoorbeeld een enorme vermenging van supporters aangekondigd. Vóór de wedstrijd was dat dus een vaststaand feit. Vandaar de beslissing van de cel om een inspectie op de dag van de wedstrijd zelf te organiseren.
Tweede element, voor de bepaling van de politie-inzet vond, zoals gebruikelijk, vóór de wedstrijd een coördinatievergadering plaats tussen de beide clubs en de beide politiediensten. De politie-inzet die op dat moment werd bepaald, was in overeenstemming met het op dat moment ingeschatte risico. Daarbij werd ook rekening gehouden met het ernstig risico op supportersvermenging. De politie-inzet was hoger dan de inzet die normaal voorzien wordt voor een dergelijke wedstrijd door de politie van Lier.
De opschaling bestond in hoofdzaak uit bijkomende versterking vanwege de Antwerpse politie, die haar doelpubliek kent of wordt geacht te kennen.
Ten derde, de Antwerpse supportersfederatie nam nooit rechtstreeks contact op met de politie van Lier maar wel met de voetbalclub Lierse met de vraag naar meer beschikbare plaatsen voor de bezoekende supporters.
Ten vierde, wat betreft de incidenten en het politieoptreden, kan ik de heer Geerts melden dat er zich enkel op de plaatsen in het stadion waar er vermenging van supporters was, verschillende incidenten met Antwerp-supporters hebben voorgedaan. Op verschillende plaatsen kwamen politiemensen in burger tussenbeide.
Aangezien de Antwerp-supporters over het hele stadion waren verspreid, kon een geüniformeerde inzet van de politie voor een enorme escalatie van problemen hebben gezorgd, zoals in een voetbalcontext in het verleden reeds gebeurde. Dat kon hebben geleid tot een massale confrontatie tussen supporters en politie, waarbij kinderen, vrouwen en goedmenende supporters in een veldslag betrokken konden geraken.
Ik zou er dus op willen wijzen dat een politionele interventiewijze bij voetbalwedstrijden van opportuniteitsredenen afhangt en wordt bekeken in het kader van een mogelijke verdere escalatie.
Vervolgens zal het nodige worden gedaan om de onruststokers te identificeren en gepast aan te pakken. Hier geldt, zoals altijd trouwens, het principe van de nultolerantie. Momenteel werden twaalf processen-verbaal opgesteld, waarbij vijf personen werden geïdentificeerd. Op basis van voornoemde vaststellingen en beschikbare beelden zal tot een maximale verbalisering worden overgegaan.
Ik kan hoe dan ook nog geen definitief cijfer meedelen. Het zijn de lokale politiediensten die hier processen-verbaal moeten opstellen. Als zij overtredingen op de voetbalwet of misdrijven in het algemeen vaststellen, zal, eens hun processen-verbaal werden overgezonden, de voetbalcel consequent en in het raam van het nultolerantiebeleid tegen de supporters een procedure opstarten, die tot stadionverboden en/of geldboetes kan leiden. Het voorgaande staat los van de procedure die de voetbalcel reeds tegen de club opstartte.
Het is spijtig nog altijd te moeten vaststellen dat een groep Antwerp-supporters nog steeds voor problemen blijft zorgen, hoewel de middelen voorhanden zijn om hen aan te pakken.
Op de vraag van collega Marinower of deze incidenten gevolgen hebben voor mijn beleid wil ik nog het volgende preciseren. Het beleid is erop gericht mensen op een veilige en aangename manier naar het voetbal te laten gaan, door een gezond evenwicht tussen private inspanningen, te leveren door de clubs, en publieke inspanningen, te leveren door de politie. Ik betreur dat onschuldige supporters van Lierse het slachtoffer zijn geworden van een schijnbaar falende ticketverkoop vanwege de organisator en uiteraard ook van het wangedrag van een groep Antwerp-supporters.
Dat betekent niet dat ik door dit incident en door het gedrag van 1% onruststokers, van plan ben om opnieuw alle goedmenende supporters te onderwerpen aan beperkende maatregelen. Ik wil evenmin van de stadions opnieuw een soort van belegerde vestingen of burchten maken. Al jaren wordt de voetbalwet consequent toegepast, zowel ten aanzien van organisatoren als van supporters die zich niet kunnen gedragen. Dat heeft globaal geleid – laten wij dat niet vergeten – tot een afname van het aantal ernstige incidenten en tot een afname van de politie-inzet. Ik zal die weg ook verder bewandelen. Door een strikte toepassing van de voetbalwet moeten wij het kleine aantal rotte appels hard en repressief blijven aanpakken, om het voetbal terug te geven aan de overgrote meerderheid van voetballiefhebbers.
Ik geef nog een voorbeeld. De cijfers zijn touwens ook op het einde van het jaar in de pers gekomen. In 2006 werden 997 stadionverboden opgelegd, ten opzichte van 164 in 1999.
Alle betrokkenen worden dus met dit beleid voor hun verantwoordelijkheid geplaatst, niet het minst de clubs zelf op het vlak van camerabewaking in de stadions, op het vlak van ticketverkoop en op het vlak van de werking van de stewards.
Het was lang geleden dat zich nog eens een dergelijk incident had voorgedaan in een stadion. Dat lijkt op basis van de huidige informatie te wijten – ik herhaal het – aan een schijnbaar falende ticketverkoop bij Lierse. Degenen die de problemen veroorzaken moeten en zullen daar dan ook voor opdraaien, niet de goedmenende supporters of de gemeenschap, via bijkomende politie-inzet. Zowel ten opzichte van de clubs als ten aanzien van de supporters is in het vereiste wettelijke instrumentarium voorzien.
Hoewel er de laatste jaren een enorme vooruitgang is geboekt, ben ik mij ervan bewust dat we heel waakzaam moeten blijven, wat ook de reden is waarom ik hier in het Parlement eerstdaags het verstrengen van de voetbalwet zal aankaarten. Ik overweeg dus ook niet om de fankaart opnieuw in te voeren, laat dat duidelijk zijn. De fankaart bereikte niet het beoogde doel op het vlak van veiligheid. Het was een zeer verregaande maatregel die dat doel echter niet bereikte. Het systeem, dat zoals we weten lekte als een zeef, weerhield precies die goedmenende, occasionele voetballiefhebber ervan – collega Mortelmans –, die af en toe eens naar het voetbal wou gaan, om die stap effectief te zetten. Ik herhaal dat het gaat om het aanpakken van de rotte appels. Repressief optreden en algemene maatregelen waarbij de meerderheid die niet voor problemen zorgt zou worden gestraft, passen niet in mijn beleid.
Ten slotte wil ik nog zeggen dat ik de kritiek van de heer Philips gisteren in De Gazet van Antwerpen heel gemakkelijk en onterecht vond. Van een directeur van de profliga die kennelijk grote ambities heeft in verband met de Koninklijke Belgische Voetbalbond had ik wat meer zin voor verantwoordelijkheid en professionaliteit verwacht.
11.06 David Geerts (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, net zoals u betreuren we allen die incidenten. Laten we hopen dat we dergelijke vragen niet meer moeten stellen in de tweede helft van het seizoen, want dat wil dan zeggen dat die incidenten niet meer gebeuren. Belangrijk is ook dat de clubs waakzaam zijn bij de ticketverkoop en dat we hier nog eens een voorbeeld gehad hebben van wat een vermindering van de waakzaamheid tot gevolg kan hebben.
11.07 Koen T'Sijen (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik kijk ook uit naar de maatregelen die u aankondigt voor het strenger maken van de voetbalwet. Ik blijf het systeem van de spotters verdedigen, omdat ik denk dat dit effectief helpt. Mensen in burger die tussenkomen en snel kunnen kalmeren, dat is inderdaad het meest efficiënte. Ik heb dat ook zelf mogen vaststellen zaterdag.
11.08 Claude Marinower (VLD): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor het antwoord. Ik heb nog een aantal opmerkingen. Als men voor het begin van de wedstrijd - en het was echt niet in de laatste minuten - vaststelt dat er onrust is, wat doet men dan? Dat staat los van de falende ticketverkoop. Wat heeft men gedaan? Daarop zal het onderzoek een antwoord moeten geven. In de lezersbrieven staat steeds hetzelfde. Wie als goedmenend supporter het stadion binnenkwam, wist dat het niet op een goede manier kon aflopen, te meer daar de rivaliteit tussen Lierse en Antwerpen bekend is. Het was meer dan een derby.
Ik denk dat men ook kan vergelijken met de voetbalwedstrijd die zondagavond ongeveer 15 kilometer verder voor een vol huis plaatsvond. Daar zaten de mensen ook op elkaar gepakt. Het kan dus ook anders. Daarom denk ik dat het van belang is dat zowel degenen die de onrust hebben gestookt, als degenen die verantwoordelijk zijn voor de falende ticketverkoop, gedreven door welk doel dan ook, op een passende manier moeten worden aangepakt. Ook ik kijk uit naar de maatregelen die u binnenkort in het Parlement zal indienen.
11.09 Jan Mortelmans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik hoop inderdaad dat wij via de verstrenging van de voetbalwet, die u aankondigt, zulke problemen in de toekomst kunnen vermijden. Ik denk ook dat er een gedeelde verantwoordelijkheid is. Er zijn fouten gemaakt bij Lierse. Misschien zijn er ook op een ander vlak fouten gemaakt.
Ik zou ook graag nog een antwoord krijgen op de vraag over de combiregeling, volgens mij een exclusieve bevoegdheid van de burgemeester, die mijn inziens niet werd toegepast. Men had misschien problemen kunnen vermijden, omdat dan geen tickets aan de loketten hadden verkocht kunnen worden. Mijnheer de minister, vergis ik mij daarin? Ik ben geen specialist ter zake, maar u kunt mij daarop toch een duidelijk antwoord geven?
11.10 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Mortelmans, op dit ogenblik kan ik dat niet. Ik wacht op het volledige verslag. Uit dat verslag zal moeten blijken welke maatregelen genomen zijn en welke desgevallend hadden moeten genomen worden.
11.11 Jan Mortelmans (Vlaams Belang): Is de combiregeling toegepast of niet?
11.12 Minister Patrick Dewael: Bij ons weten niet. Maar ik zeg het nogmaals. Op dit ogenblik loopt een onderzoek naar alle mogelijke maatregelen die genomen werd. Wij moeten dat rapport afwachten en niet proberen hierop vooruit te lopen.
11.13 Jan Mortelmans (Vlaams Belang): Wanneer mogen wij de uitslag van dat onderzoek verwachten? Is dat iets van maanden?
11.14 Minister Patrick Dewael: U mag dat asap verwachten. Dat duurt geen maanden. Dat is er as soon as possible, zo snel mogelijk.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.53 uur.
La réunion publique de commission est levée à 15.53 heures.