Commission de la Santé publique, de l'Environnement
et du Renouveau de la Société |
Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu
en de maatschappelijke Hernieuwing |
du mardi 16 janvier 2007 Matin ______ |
van dinsdag 16 januari 2007 Voormiddag ______ |
Le
développement des questions et interpellations commence à 11.30 heures. La
réunion est présidée par M. Yvan Mayeur.
De
behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 11.30 uur. De
vergadering wordt voorgezeten door de heer Yvan Mayeur.
Le président: La question n° 13656 de
M. Chevalier est transformée en question écrite.
01 Vraag van de heer Mark Verhaegen aan de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid over "de mogelijke schadelijke effecten van gsm's en
gsm-masten" (nr. 13658)
01 Question de M. Mark Verhaegen au ministre des Affaires sociales
et de la Santé publique sur "les éventuels effets nocifs des gsm et des
antennes gsm" (n° 13658)
01.01 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is een opvolgingsvraag naar
aanleiding van de ongerustheid bij een aantal mensen.
Sedert
een aantal maanden laait hier blijkbaar het debat weer op over het effect van
gsm's en magnetische golven van zendmasten op de gezondheid. Daarenboven is de
wetenschappelijke wereld verdeeld. Dat maakt de zaak niet gemakkelijker.
Kinderen,
die er extra gevoelig voor zijn, maken alsmaar vaker gebruik van gsm's. Omdat
hun gezondheid en die van de rest van de bevolking niet op het spel mag worden
gezet, dringt een duidelijke visie van de overheid zich op.
Mijnheer
de minister, u hebt in antwoord op enkele vragen van half november, dus reeds
twee maanden geleden, verklaard dat er geen herziening van de norm komt
alvorens de WGO-resultaten bekend zijn.
Ondertussen
bereidt de federale regering een publicatie hieromtrent voor. Die zal via de
gemeenten verspreid worden. Zolang er echter geen duidelijkheid bestaat, blijft
het fenomeen de publieke opinie beroeren. Mensen moeten weten of ze veilig
kunnen gsm'en en hoelang ze het toestel dagelijks mogen gebruiken. Gemeenten
moeten ook weten of gsm-masten, waarvoor operatoren stedenbouwkundige aanvragen
indienen, op hun grondgebied wel veilig zijn voor hun inwoners en voor alle
omwonenden.
Mijnheer
de minister, in die context vraag ik u ook wanneer de publieksbrochure voor de
bevolking waarvan sprake, klaar zal zijn.
Zal de
brochure concrete gegevens bevatten over voor de volksgezondheid aanvaardbare
frequenties - hoe vaak mag men de gsm per dag gebruiken - en over het wonen in
de buurt van gsm-masten. Op die manier kan heel veel ongerustheid worden
weggenomen.
Mijnheer
de minister, bent u bereid om, op basis van de aanbevelingen in het verslag van
de Hoge Gezondheidsraad van 2006 de huidige normen aan te passen? Zo ja, tegen
wanneer zou dat effectief kunnen gebeuren?
01.02 Minister Rudy Demotte: Mijnheer Verhaegen, de brochure waarvan
sprake is “Belgopocket 2007” Dat is in feite een boekje in zakformaat
waarin de burger antwoorden vindt op vragen die tot de federale materie behoren,
en dus niet enkel omtrent gsm. Een internetversie van de fiche inzake gsm is al
beschikbaar. De papieren versie van “Belgopocket 2007” is nog in
voorbereiding.
De
aanbevelingen inzake gsm-gebruik werden gegeven in algemene vorm, daar zij
eerder op voorzorg zijn gebaseerd dan op correcte wetenschappelijke
vaststellingen. Meer gedetailleerd zal het thema voorgesteld worden op de
website van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en
Leefmilieu. De aanbevelingen inzake wonen naast gsm-masten stemmen overeen met
de huidige conclusies van de Wereldgezondheidsorganisatie en de Europese
Commissie.
Ten
tweede, het advies van de Hoge Gezondheidsraad inzake laagfrequente
elektromagnetische velden en hyperelektrogevoeligheid is nog niet gepubliceerd.
Het project uit 2006 inzake communicatietechnologie is nog niet afgerond. De
conclusies zullen ongetwijfeld een belangrijk element vormen bij het verder
uitbouwen van het beleid.
Ik heb
hier in de commissie al gezegd dat een nieuw verslag verwacht werd van de
Wereldgezondheidsorganisatie. Dat zou moeten verschijnen, waarschijnlijk, in
2007 of begin 2008. Ik meen dat ik dat al aan mevrouw De Meyer heb geantwoord.
Op het moment dat wij over de nieuwe conclusies van de
Wereldgezondheidsorganisatie kunnen beschikken zal de federale overheid
beslissen over het wel of niet veranderen van de normen.
01.03 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik hoop dat de informatie aan de bevolking er
snel kan komen. Het is immers heel belangrijk dat wij de gsm-gebruikers kunnen
geruststellen. Ook de mensen die in de buurt van gsm-masten wonen, verdienen
een maximale bescherming.
Het zou
onder meer voor de gemeenten goed zijn dat zij, wanneer zij vergunningen
afleveren, ook weten dat met de oprichting van een gsm-mast geen schadelijkheid
gepaard gaat.
U hebt
het voorzorgsbeginsel aangehaald. Het is heel belangrijk dat ook wordt
aangehaald dat er op het vlak van de volksgezondheid geen problemen zijn.
Over de
nieuwe normen verklaart u te wachten op de aanbevelingen van de WGO. Wij zijn
dan echter 2008, hoewel u nu 2007 vernoemde. Dat is al beter. Ik hoop echter
dat er snel een evaluatie van de normen kan komen. Voornoemde evaluatie is
immers enorm belangrijk.
Er is een
rapport van de Hoge Gezondheidsraad. Misschien kan dat rapport worden toegepast
en kan daarmee iets worden gedaan. Ik heb immers de indruk dat de ongerustheid
bij de mensen heel groot is omwille van de onwetendheid en het beleid. Daarom
moet snel worden gehandeld, teneinde duidelijkheid te krijgen.
L'incident
est clos.
02 Vraag van de heer Mark Verhaegen aan de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid over "de enquête van Test-Aankoop over palliatieve
zorg" (nr. 13659)
02 Question de M. Mark Verhaegen au ministre des Affaires sociales
et de la Santé publique sur "l'enquête de Test-Achats sur les soins
palliatifs" (n° 13659)
02.01 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, eind vorig jaar werd door Test-Aankoop een grootschalige enquête
gedaan over palliatieve zorg. Daaruit blijkt dat nabestaanden zeer te spreken
zijn over het werk van artsen en verpleegkundigen in de palliatieve zorg.
Er kwamen
toch een aantal pijnpunten aan het licht, ten eerste over het strikte –
misschien wel te strikte – wettelijk kader voor terugbetaalde pallatieve zorg.
Palliatieve zorg wordt alleen terugbetaald op voorwaarde dat de
levensverwachting hoogstens drie maanden is of minstens 24 uur bedraagt.
Palliatieve zorg zou financieel toegankelijk moeten zijn voor al wie levensbedreigend
ziek is, zelfs indien een tijdelijke heropleving nog mogelijk is.
Voorts
blijkt er ook nog een grote behoefte te bestaan aan palliatieve thuiszorg en
palliatieve dagcentra. Voor de factor "omringing door naasten" – dat
was opmerkelijk in die enquête – blijkt eigenlijk dat wij in België achteraan
komen wat betreft de aanwezigheid van partner, kinderen, andere familieleden of
vrienden bij het overlijden van mensen.
Dat zijn
de twee pijnpunten die daar gesignaleerd worden, naast het algemeen pijnpunt
van de structurele onderfinanciering van de palliatieve zorg, dat wij al zolang
aanhalen.
Mijnheer
de minister, bent u bereid een campagne te voeren om de ambulante palliatieve
zorg bekend te maken, om die op die manier te ondersteunen? Onbekend is
onbemind, zegt men hier.
Bent u
ook bereid erop toe te zien dat we niet verzeild geraken in onnodige
levensrekkende noch levensverkortende situaties? Hoe kan dat dan gebeuren?
Bent u
bereid het wettelijk kader voor terugbetaalde palliatieve zorg te verruimen
voor al wie levensbedreigend ziek is, zelfs indien een tijdelijke heropleving
voorkomt, zoals in het rapport ook staat, en de palliatieve zorg nadien opnieuw
moet hernomen worden?
02.02 Minister Rudy
Demotte: Mijnheer Verhaegen, reeds tijdens ons gesprek over de
algemene beleidsnota benadrukte ik dat ik onmogelijk alle conclusies van het
onderzoek van Test-Aankoop kon goedkeuren. Het volstaat de situatie van de
palliatieve thuiszorg te bekijken om mijn standpunt te staven.
Het
remgeld voor bezoeken van verpleegsters, kinesisten en huisartsen werd
afgeschaft. Ook werd een forfaitair bedrag vastgesteld om de kosten van
uitgaven die niet rechtstreeks worden terugbetaald, te dekken. U zult het met
mij eens zijn dat het moeilijk is om op dat vlak nog meer te doen.
De
periode gedurende dewelke de palliatieve patiënt in aanmerking komt, kan
inderdaad vragen oproepen. Per definitie kan iedere termijn arbitrair lijken.
Daarom is het belangrijk voor ogen te houden dat palliatieve zorg een bijstand
is aan personen van wie het levenseinde nabij is. Over de bepaling van de duur
van het levenseinde bestaat een zekere consensus tussen de verschillende
actoren die bij de problematiek zijn betrokken.
Dat
betekent echter niet dat andere vragen onbeantwoord blijven, zoals de vraag van
de thuiszorg of van de zorg in dagcentra van patiënten die lijden aan ernstige,
chronische en degenererende pathologieën. Daarom lijkt het mij dat de kwestie
van de continue zorg een bijzondere aandacht verdient en niet met het eveneens
heel delicate debat van de palliatieve zorg moet interfereren.
Er is
gevraagd of het voordelig zou zijn om een informatiecampagne te organiseren. Ik
zie ter zake geen bezwaar. Ik ben echter wel van mening dat de beste informatie
voor patiënten op dat vlak niet van een reclamecampagne komt, hoe goed die ook
is gemaakt, maar veeleer via een regelmatige en gedetailleerde
informatieverstrekking door beroepsmensen uit de gezondheidszorg of door
verenigingen die met de patiënten in contact staan.
02.03 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de minister,
u antwoordt terecht dat u op het vlak van de palliatieve zorg al een aantal
stappen in de goede richting hebt ondernomen. Zij komen echter ruim laat en er
zijn er volgens ons ook te weinig genomen.
Mijn
vraag was ingegeven door het menselijke aspect, namelijk het bieden van een
warm afscheid. U hebt ook even het financiële aspect aangehaald.
Op
financieel vlak blijven wij erbij dat palliatieve zorg ten opzichte van
medische hardnekkigheid kostenbesparend is. Daarom zijn kosten voor palliatieve
zorg niet verlieslatend. Zij leveren indirect, wanneer wij de zaak louter
financieel bekijken, winst op.
Ik blijf
er echter bij dat voor ons het menselijke aspect veel belangrijker is.
Het is
ook spijtig dat u niet ingaat op de vraag naar verruiming van de terugbetaling
van de palliatieve zorg voor wie levensbedreigend ziek is. Dat was immers
duidelijk een heel belangrijk punt dat in de enquête naar voren kwam. Ik hoop
daarover bij gelegenheid nog een vraag te kunnen stellen.
Ik dank u
in elk geval voor uw antwoord.
L'incident
est clos.
03 Vraag van de heer Mark Verhaegen aan de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid over "de gevaren van transvetzuren in onze voeding"
(nr. 13661)
03 Question de M. Mark Verhaegen au ministre des Affaires sociales
et de la Santé publique sur "les dangers des acides gras trans dans notre
nourriture" (n° 13661)
03.01 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, transvetzuren ontstaan bij hydrogenatie van
plantaardige vloeibare oliën zoals onder meer zonnebloemolie of sojaolie naar
vaste vetten. Men gebruikt die omdat die vetten langer houdbaar zijn. Ze worden
gebruikt voor het bakken van fastfood, chips, bakkerijproducten en dergelijke.
Uit
overwegend Angelsaksische studies blijkt dat transvetzuren die ontstaan bij
verharding van onverzadigde oliën een groter gevaar voor de gezondheid
betekenen en zelfs heel wat gevaarlijker zijn dan die verzadigde vetzuren,
waartegen zo lang ingegaan is.
In de
Verenigde Staten, Canada en Denemarken is de overheid reeds streng opgetreden
tegen deze gevaarlijke vetzuren in de voeding. Hierdoor worden veel fabrikanten
gedwongen om hun producten aan te passen, gezien de grote risico's voor de
consument. De voedingsindustrie in de Verenigde Staten en Canada is genoodzaakt
te stoppen met het gebruik van geharde of gedeeltelijk geharde plantaardige
vetten in hun producten.
De
Belgische consument is blijkbaar, volgens mijn bronnen, nog niet op de hoogte
van hetgeen zich in het buitenland afspeelt. Daarom dacht ik dat het tijd was
om een en ander te openbaren.
Mijnheer
de minister, bent u op de hoogte van de gezondheidsrisico's van transvetzuren?
Zo ja, bent u bereid, best zo snel mogelijk, op nationaal niveau de nodige
objectieve informatie te geven aan de consument: bekendheid te geven aan het
probleem, suggesties te geven voor alternatieven, aandacht voor producten die
vrij zijn van transvetzuren, vermelding van de hoeveelheid transvetzuren op
labels enzovoort?
Bent u
van plan om verbods- of beperkingsmaatregelen te nemen voor transvetzuren in
voeding en fastfood? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen? Zo neen, waarom
zult u dit niet doen?
03.02
Minister Rudy Demotte: Mijnheer de voorzitter, mijnheer
Verhaegen, ik deel uw bezorgdheid dat transvetzuren in voeding problemen kunnen
veroorzaken voor de gezondheid. Mijn diensten volgen de debatten en adviezen op
Europees niveau bij het European Food Safety Agency op.
Ik
herinner u eraan dat er in België reeds aanbevelingen bestaan van de Hoge
Gezondheidsraad om de inname van transvetzuren tot een minimum te beperken,
maximum 1% van de dagelijkse energie-inname.
In
tegenstelling tot de Amerikaanse situatie heeft de Europese voedingsindustrie
op 1 januari 2003 reeds een zelfregulerende code opgesteld voor oliën
en vetten. Door de IMACE-code, IMACE is de International Margarine Association
of the Countries of Europe, staan de maximumgehaltes vast op maximum 1%
vetzuren voor de margarines, in de detailhandel 1 gram per 100 gram olie
of vet en voor de industriële producten 5 gram per 100 gram olie of
vet.
Het is
hoe dan ook interessant om de discussies op internationaal niveau op te volgen,
om te kijken of Europese normen inzake transvetzuren opportuun zijn. Dit debat
is volop aan de gang bij de herziening van de Europese regelgeving inzake
nutritionele etikettering.
Dit is
een ingewikkelde materie omdat de eigenschappen van de transvetzuren zouden
afhangen van hun oorsprong. Enkele wetenschappelijke studies wijzen er namelijk
op dat transvetzuren van dierlijke oorsprong, natuurlijk aanwezig in
zuivelproducten, niet dezelfde ongunstige effecten hebben als de transvetzuren
van industriële oorsprong, ontstaan door hydrogenatie en de verhitting van
oliën van plantaardige oorsprong.
De bezorgdheid inzake transvetzuren is ook opgenomen in het raam van de
nationale voeding en het gezondheidsplan. De algemene voedingsgids die werd
opgesteld, had ook tot doel om de consument beter bewust te maken inzake
transvetzuren in een begrijpelijke taal, aangezien het voor de consument niet
altijd duidelijk is wat het verschil is tussen transvetzuren, verzadigde en
onverzadigde vetzuren.
Het is
echter niet uitgesloten dat er bijkomende informatie rond de kwaliteit van de
verschillende vetten verspreid zal worden. Dat zal afhangen van de resultaten
van de tests van de campagne.
De
fastfoodsector heeft reeds maatregelen genomen om de hoeveelheid transvetzuren
te verminderen in hun producten.
Tevens
wens ik u mede te delen dat de vzw Nubel op zijn internetwebsite
“www.internubel.be” de volledige lijst publiceert van de Belgische producten
met hun voedingssamenstelling, met inbegrip van de hoeveelheid aanwezige
transvetzuren. Zo kunt u vaststellen dat er verbeteringen in dat verband zijn
vooropgesteld en dat een van de belangrijkste doelstellingen erin bestaat
ervoor te zorgen dat de gezondheid van de Belgen in de toekomst beter wordt.
03.03 Mark
Verhaegen (CD&V):
Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitvoerig antwoord, dat ik nog eens
rustig zal doornemen.
Uit uw
antwoord blijkt toch dat er inderdaad een terechte bekommernis is om die
materie voort op te volgen. Er zijn heel wat gezondheidsrisico’s aan verbonden.
Ik hoop dat Europa ook een aantal stappen zet, zoals nu in de Verenigde Staten
al gebeurd is.
L'incident
est clos.
- de heer Luc Goutry aan de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid over "het overmatig gebruik van kalmeringsmiddelen door
rusthuisbewoners" (nr. 13662)
- mevrouw Magda De Meyer aan de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid over "het geneesmiddelengebruik in rusthuizen"
(nr. 13726)
- M. Luc Goutry au ministre des Affaires sociales et de la
Santé publique sur "la consommation excessive de tranquillisants par les
pensionnaires de maisons de repos" (n° 13662)
- Mme Magda De Meyer au ministre des Affaires sociales et de
la Santé publique sur "la consommation de médicaments dans les maisons de
repos" (n° 13726)
04.01 Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, ik heb mijn vraag gebaseerd op
twee elementen.
Ten
eerste, op een artikel dat tussen kerstdag en nieuwjaar in de pers is
verschenen onder de titel “Waarom slikken rusthuisbewoners gemiddeld acht pillen
per dag?” In dat artikel werd de vinger op de wonde gelegd.
Ten
tweede, mevrouw De Meyer sluit zich nu bij mijn vraag aan, maar ik meen mij te
herinneren dat zij daarover in het verleden al een vraag gesteld heeft, naar
aanleiding van een onderzoek van onder meer de christelijke mutualiteiten, die
tot dezelfde conclusie gekomen waren. Of het nu gaat om kalmeringsmiddelen,
slaapmiddelen of wat dan ook, er worden gewoon te veel geneesmiddelen geslikt
door oudere mensen in rusthuizen.
Ik heb
mij in eerdere debatten herhaaldelijk op het standpunt geplaatst dat dit voor
een stuk te maken heeft met het tekort aan personeel. Ik heb onder meer een
lapidair, maar misschien toch sprekend, voorbeeld gegeven van het feit dat in
sommige rusthuizen voor 80 bewoners slechts 2 nachtverpleegkundigen
aanwezig zijn. In dergelijke omstandigheden is het van belang dat die oudere
mensen een slaap- of kalmeerpil genomen hebben, want als zij ’s nachts
onrustig zouden zijn, dan zou het onmogelijk zijn voor 2 nachtverpleegsters om
80 zwaar zorgenbehoevende mensen, want dat zijn zij toch, te kunnen bijstaan en
helpen.
Ik word
in mijn stelling bijgetreden door dokter Baeyens, een bekende geriater, met
naam en faam. Hij heeft onmiddellijk op het artikel gereageerd. Hij zei dat het
hem niet verwonderde en dat het probleem hem bekend was. Hij zei dat als
geriater. Het is zijn vak. Hij zei wat ik daarover vroeger al heb gezegd. Hij
bevestigde de stelling dat het te maken heeft met een manifest gebrek aan
personeel in rusthuizen. Hij wond daar geen doekjes om. Hij zei bovendien dat
de zogenaamde coördinerende raadgevende arts een uitdrukkelijkere rol zou
moeten spelen. In een rust- en verzorgingstehuis is er al enige tijd wettelijk
voorzien in een arts, als aanspreekpunt, die in feite, op basis van een
formularium en van alle interventies die elke huisarts daar doet bij een
patiënt, de zaken zou moeten coördineren en in die zin het gezondheidsbeleid
van het rust- en/of verzorgingstehuis zou moeten bewaken en sturen.
Ik heb de
volgende vragen.
Mijnheer
de minister, erkent u het probleem van het overdreven geneesmiddelengebruik in
rusthuizen? Over welke aanwijzingen beschikt u zelf daarover? Ik heb verwezen
naar een krantenartikel en een studie. Hebt u zelf aanwijzingen in die
richting? Erkent u de stelling dat er in de rusthuizen minder pillen nodig
zijn, maar meer personeel? Erkent u dat de functie van coördinerend raadgevend
arts momenteel nogal willekeurig en vrijblijvend wordt ingevuld? Wat zult u in
dat verband ondernemen?
04.02 Magda De Meyer (sp.a-spirit): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik wil mij graag bij de vraag van de heer
Goutry aansluiten.
Onlangs
publiceerde het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg een nieuwe
studie over het geneesmiddelenverbruik in de Belgische rusthuizen.
Dat er in
de Belgische rusthuizen polimedicatie gebeurt, is een oud zeer. Dat er echter
ook in het aanbod aan geneesmiddelen grote verschillen tussen de rusthuizen
zijn, werd nog maar eens bewezen.
Mijnheer
Goutry, het was trouwens de christelijke mutualiteit die een of twee jaar
geleden een gelijkaardige studie had gevoerd. Zij kwam tot dezelfde resultaten,
namelijk dat er grote verschillen tussen de rusthuizen waren en niet alleen
tussen de regio’s of tussen Vlaanderen en Wallonië, zoals vorige week nog door
een collega van de andere kant werd beweerd. Neen, er zijn echt verschillen
tussen de rusthuizen doorheen de regio’s.
Er wordt
nog altijd te veel en ondoeltreffend voorgeschreven.
Precies
een jaar geleden diende ik samen met mevrouw Detiège een resolutie in over het
geneesmiddelenverbruik in de rusthuizen en RVT’s. In de resolutie pleitten wij
toen, een jaar geleden, voor het formeel opleggen van het formularium, voor
begeleiding en coaching van huisartsen die bij de rusthuizen betrokken zijn,
voor een elektronisch medicatiedossier per rusthuisbewoner en voor een
veralgemeende aanbestedingsprocedure in algehele transparantie voor de aankoop
van geneesmiddelen in rusthuizen, zodat de aldus bedongen kortingen opnieuw ten
voordele van de rusthuisbewoners kunnen worden aangewend. Dat kan, om te
beginnen, door het verminderen van de factuur. De extra geneesmiddelen brengen
immers ook extra kosten voor de rusthuisbewoner met zich. Dat kan echter ook
door een groter aanbod aan ergotherapie, gezonde voeding en animatie.
Wij
zouden, om feiten te vermijden, kunnen toewerken naar gepersonaliseerde
verpakkingen per patiënt. Er moet een duidelijke registratie van de toediening
van foute medicatie in rusthuizen komen. Daarvan is op dit moment nog geen
sprake. Ten slotte, er moeten inderdaad, zoals de heer Goutry terecht opmerkte,
duidelijke taakomschrijvingen en meer mogelijkheden voor de coördinerende arts
komen. De coördinerende arts is immers, samen met het formularium, de spilfiguur
bij het bewaken van het geneesmiddelenverbruik in het rusthuis. Zij moeten
beide absoluut meer mogelijkheden en een grotere, wettelijke marge krijgen om
in het rusthuis te kunnen ageren.
Alle
voornoemde aanbevelingen, die wij toen in onze resolutie formuleerden, vinden
wij ook terug in de studie van het Kenniscentrum. Onze fractie is dan ook
vragende partij voor een hoorzitting in de commissie op basis van de conclusies
van het Kenniscentrum.
Onze
vraag is dan ook heel simpel.
Welke
stappen wil de minister ondernemen om gevolg te geven aan de
beleidsaanbevelingen, geformuleerd in de studie van het Kenniscentrum?
04.03 Minister Rudy Demotte: Dit is een zeer belangrijk en interessant
debat. In de toekomst zal de algemene benadering van MRSA zeker nog besproken
worden maar nu antwoord ik op de precieze vragen.
Mijnheer
Goutry, wat uw eerste twee vragen betreft, uit de studie die uitgevoerd werd
door het Kenniscentrum in samenwerking met het Rijksinstituut voor Ziekte- en
Invaliditeitsverzekering en een veldstudie uitgevoerd door de universiteiten
van Gent, Antwerpen en Louvain-la-Neuve blijkt inderdaad dat de geneesmiddelen
in de rusthuizen voor bejaarden niet altijd even rationeel voorgeschreven en
gebruikt worden. Deze studie kan geraadpleegd worden op de webstek
www.kce.fgov.be.
Wat uw
derde vraag betreft, een goede coördinatie tussen de verpleegkundigen, de
afleverende apotheker en de voorschrijver zal het correct voorschrijven en
verantwoord gebruik van geneesmiddelen bevorderen. Zowel verzorgenden als geneesmiddelen
zijn nodig om de levenskwaliteit van de oudere inwoner op een zo hoog mogelijk
peil te houden. Beide elementen vullen elkaar aan en treden in wisselwerking
met elkaar om voornoemde doestelling te realiseren.
Ten
vierde, het is inderdaad aangewezen dat de rol van de coördinerende arts binnen
het kader van het rusthuis wordt versterkt. Uit de studie blijkt dat als de
coördinerende arts zijn taak op een hoog niveau uitoefent, er een merkbare
invloed is op het verantwoord voorschrijven van geneesmiddelen. In dit verband
wens ik ook te verwijzen naar een document dat binnen het RIZIV is opgemaakt.
Op basis van een tiental hoorzittingen werden aanbevelingen op papier gezet
rond de mogelijke opdracht van de coördinerende arts in de RVT’s. Dit document
zal de komende weken worden voorgelegd aan de beleidsorganen van het RIZIV.
Hierin lees ik dat de wettelijke opdracht die de coördinerende arts heeft, met
name de coördinatie van het zorgbeleid, in realiteit een onmogelijke opdracht
is en dat de therapeutische vrijheid van zijn collega’s daardoor in het gedrang
komt. Er wordt voorgesteld om dit te vervangen door overleg met de behandelende
geneesheren, met als doel de kwaliteit van de zorg te verbeteren, en
voorstellen te doen voor het gebruik en de opmaak van een gemeenschappelijk
geneesmiddelenformularium. Dit initiatief zou volgens het document moeten
genomen worden op het niveau van een grotere zone om op die manier de
verschillende gewoontes van de behandelende geneesheren te coördineren. In
datzelfde document wordt voorgesteld om de opdracht van de coördinerende arts
ook te voorzien in de instellingen die enkel een erkenning hebben als rustoord.
Ik verwacht dan ook vanuit de beleidsorganen van het RIZIV de nodige
voorstellen ter zake.
Mevrouw
De Meyer, al de elementen die u opsomt in uw mondelinge vraag, zijn inderdaad
zeer belangrijke aspecten die betrekking hebben op het rationele en
kostenefficiënte middelengebruik in een rustoord voor bejaarden. Het zal
natuurlijk nog veel overleg vergen alvorens dat, in overleg met alle betrokken
actoren, al dan niet kan gerealiseerd worden.
Zoals ik
al in mijn antwoord aan de heer Goutry heb meegedeeld, is het inderdaad
aangewezen dat de rol van de coördinerend arts binnen het kader van het
rusthuis versterkt wordt. Uit de studie blijkt dat als de coördinerend arts
zijn taak op een hoog niveau uitoefent, er altijd – dit is systematisch bewezen
– een merkbare invloed is op het verantwoord voorschrijven van geneesmiddelen.
In dat verband heb ik juist gezegd dat het RIZIV een studie, die tot nu toe
niet gebruikt wordt, gevoerd heeft om de verschillende omstandigheden te
verbeteren.
Ik
herinner eraan dat de coördinatie veel overleg vergt. Er is natuurlijk een
tegenstelling tussen de therapeutische vrijheid van het voorschrijven en de
effectiviteit van de coördinatie, die nu moet uitgevoerd worden in het kader
van de RVT's. Ik heb eraan toegevoegd dat het ook voor de gewone rusthuizen op
poten moet gesteld worden.
Ik zal
daarvan nog werk maken. Ik herhaal het nu nog eens, want het is voor mij heel
belangrijk. Het is niet genoeg om vast te stellen dat de therapeutische
vrijheid misschien kan aangetast worden door de coördinerende rol van een arts.
Men moet tegelijkertijd ook zeggen hoe men de situatie kan omkeren en aan de
verschillende problemen oplossingen kan bieden. Ik verwacht een voorstel
daarover van het RIZIV.
04.04 Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, het blijft voor mij duidelijk dat men echt
serieuze inspanningen zal moeten leveren om de rol van die raadgevende,
coördinerende arts uit te breiden en te bevestigen.
Het
systeem zoals het nu werkt in de rusthuizen heeft geen zin. De meeste
rusthuizen die zichzelf respecteren, beschikken over een formularium. De
verpleegkundigen zeggen mij echter dat dit nooit wordt geraadpleegd, dat het er
ligt, elke dokter dat weet maar er niet in kijkt. Zij komen naar hun patiënt,
behandelen die patiënt op een klassieke wijze zoals ze hem waarschijnlijk
altijd behandeld hebben en stellen zich misschien te weinig vragen. Laat staan
dat ze in overleg zouden staan, want wanneer zouden zij dat doen.
Dan heeft
men natuurlijk de schijnpositie van die coördinerende arts. Die loopt daar af
en toe eens binnen maar voelt zich totaal onmachtig. Vanuit welke bevoegdheid
zou hij zeggenschap ten overstaan van zijn collega's hebben om een eenvormig
beleid in een bepaald rusthuis te gaan ontwikkelen of om met de arts samen te
zitten en te kijken naar dat formularium? Dat gebeurt in werkelijkheid niet.
Het zal
dus het een of het ander zijn. Ofwel neemt men dwingende maatregelen, binnen
erkenningsnormen of wat dan ook, waardoor huisartsen die naar hun patiënten
komen verplicht zijn om een aantal momenten in formeel overleg te investeren.
Ofwel moet men kiezen voor het andere model en moet men de zaak laten opvolgen
door een coördinerende arts die dan een veel grotere rol krijgt. Dan wordt de
rol van de nu aan en aflopende huisarts misschien ook in vraag gesteld.
Het zal
het een of ander zijn. Zoals het nu is, is het een poespas. Er is geen eenheid
van beleid. De mensen van de verzorging en verpleging staan er op te kijken.
Het rustoord heeft geen enkele vinger in de pap. Het kan daaraan niets zoen.
Het moet volgen wat die verschillende artsen met de verschillende patiënten
ondernemen.
Het zal
het een of het ander zijn. Het is hoog tijd. De instrumenten zijn voorhanden.
Het is echter onvoldoende uitgewerkt. Op die manier geraken wij er niet.
04.05 Magda De Meyer (sp.a-spirit): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik ben het een beetje eens met de heer
Goutry. Als ik goed geluisterd heb, ben ik een beetje bezorgd over het voorstel
dat naar het RIZIV gaat vertrekken. Ik hoor schermen met therapeutische
vrijheid. Dat is juist een van de problemen op dit ogenblik. Zeggenschap hebben
over hetgeen in het rusthuis gebeurt, is juist een van de cruciale problemen nu
voor de coördinerende arts.
In plaats
van de rol van de coördinerende arts te versterken, heb ik de indruk dat men nu
terug naar af gaat en zegt dat men het via overleg zal doen. Dat lijkt mij de
positie nog verder te verzwakken. Ik heb de indruk dat er op wetgevend vlak
veel dwingender moet worden opgetreden om die coördinerende arts daadwerkelijk
zijn functie te laten vervullen.
Ik kan
wel in het tweede element van het antwoord komen.
In het advies wordt voorgesteld om het eventueel op een hoger vlak te
tillen, niet per rusthuis dus, maar eventueel op een hoger echelon. Dat vind ik
een goed voorstel. Misschien kan men zoiets organiseren op regionaal niveau,
maar de coördinerende arts moet wel wettelijk meer middelen krijgen en het
formularium moet men echt tot een gebruiksinstrument maken en niet tot een
formeel document. Als het niet effectief gebruikt wordt, kan men het evengoed
weggooien. Als het niet echt gebruikt wordt om tot een betere medicatie in het
rusthuis te komen, heeft het geen zin, het is dan gewoon het zoveelste
kafka-document.
04.06
Minister Rudy Demotte: Wij hebben daarvoor natuurlijk niet veel
tijd, maar ik zou toch graag even reageren op de repliek van de heer Goutry en
mevrouw De Meyer.
Ik deel
uw mening dat het een beetje dubbelzinnig is te stellen dat de coördinerende
arts meer middelen moet krijgen als men tegelijk vaststelt dat zijn opdracht in
aanvaring komt met de therapeutische vrijheid. Ik voel het ook zo aan. Het is
echter een debat waarmee ik altijd te maken krijg. Als ik bijvoorbeeld een
beter voorschrijfgedrag van geneesmiddelen promoot, waarschuwt men onmiddellijk
ervoor dat dit in strijd met de therapeutische vrijheid is. Als ik generische
geneesmiddelen promoot, waarschuwen artsen me dat ik op hun terrein kom. Ik kan
dat begrijpen. Dat is het terrein van de therapeutische vrijheid.
Nu moet
men echter objectief vaststellen dat er in de rusthuizen problemen bestaan en
dat de middelen van de rusthuizen zeker niet in evenwicht zijn, in vergelijking
met de middelen van de ziekenhuizen. Dat is nog een eufemisme. Men beschikt
daar niet over de geschikte instrumenten. Ik meen dat men over meer
instrumenten moet beschikken, natuurlijk rekening houdend met de therapeutische
vrijheid. Ik zal de problematiek met een zeer concreet voorbeeld illustreren.
Stel u
voor dat de coördinerende arts in de toekomst meer bevoegdheden krijgt, zelfs
inzake het voorschrijven van geneesmiddelen voor de patiënten in een rusthuis.
Hij komt dan rechtstreeks in confrontatie met zijn collega’s. Het debat bestaat
nu reeds in de rusthuizen. Er zijn rustoorden die bijvoorbeeld een arts as such
aanwerven. De bewoners moeten dan via die arts passeren voor de verschillende
raadplegingen. U kent dat probleem ook in het OCMW, mijnheer de voorzitter.
Het is
dus nu al een probleem. Dat het RIZIV waarschuwt voor het probleem, kan ik
begrijpen. Ik ben door de vaststelling echter ook gefrustreerd. Het is immers
gemakkelijk te wijzen op de tegenstelling tussen de opdracht en de concrete
paden die kunnen worden gevolgd om de opdracht te vervullen. Dat is
gemakkelijk. Ik verwacht nu concrete voorstellen, rekening houdende met het
feit dat de voorstellen efficiënt moeten zijn. Zij moeten werken en moeten tot
een verbetering leiden.
04.07 Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter,
therapeutische vrijheid is inderdaad nooit een doel op zich. Het is een methode
die het mogelijk moet maken om aan betere geneeskunde te doen. Wij zijn er
voorstanders van dat dokters onafhankelijk moeten kunnen oordelen.
04.08 Minister Rudy Demotte: Een staatsartsengeneeskunde is ook een
maatschappelijk model.
04.09 Luc Goutry (CD&V): Als dit niet in strijd is met de
belangen van de patiënt, is dat voor mij geen probleem. Hier is dat echter wel
het geval . Hier is duidelijk meer structuur, overleg en eenheid nodig. Als dat
met de therapeutische vrijheid wringt, moeten wij zelf de keuze maken.
Het incident
is gesloten.
De voorzitter: Mijnheer Germeaux, u krijgt
het woord voor uw vraag nr. 13673 over het ethische thema rond het “bevriezen”
van gehandicapte kinderen.
04.10 Jacques Germeaux (VLD): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik stel deze vraag naar aanleiding van een krantenartikel
over een ingreep in de Verenigde Staten, die blijkbaar ook in België toegepast
wordt. Het gaat over het ethische thema rond het “bevriezen” van gehandicapte
kinderen.
Naar
aanleiding van enkele recente krantenberichten en recente tv-reportages komt de
problematiek rond het “bevriezen” van gehandicapte kinderen opnieuw in de
belangstelling.
04.11
Minister Rudy Demotte: Mijnheer de voorzitter, deze vraag stond
niet op mijn agenda.
De voorzitter: Mijnheer Germeaux, uw vraag
staat niet op de agenda van de minister, maar wel op de agenda van de
commissievergadering.
04.12
Minister Rudy Demotte: Ik moet mij verontschuldigen: ik heb geen
antwoord. Ik zou zeker wat kunnen improviseren.
04.13 Jacques Germeaux (VLD): Mijnheer de minister, dat
heeft geen zin. U mag uw antwoord bevriezen. Het is niet erg.
04.14 Minister Rudy Demotte: Mijnheer de voorzitter, ik stel voor om
die vraag in de volgende commissievergadering te bespreken.
De voorzitter: Gaat u daarmee akkoord,
mijnheer Germeaux?
04.15 Jacques Germeaux (VLD):
Nee! (Gelach)
Het is
geen probleem, mijnheer de voorzitter.
05 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid over "de inzage van het medisch dossier door
nabestaanden" (nr. 13675)
05 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre des Affaires
sociales et de la Santé publique sur "la consultation du dossier médical
par les parents proches" (n° 13675)
05.01 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, sinds de inwerkingtreding van de wet op de
patiëntenrechten hebben nabestaanden onder bepaalde voorwaarden het recht om
het medisch dossier van hun overleden familielid in te zien.
De wet
stipuleert dat dat kan, voor zover het verzoek voldoende gemotiveerd en
gespecificeerd is en - en dit is de passage waarover het
gaat - de patiënt zich hiertegen niet uitdrukkelijk heeft verzet.
De
praktijk leert echter dat die wettelijke vooruitgang op het terrein soms in
belangrijke mate wordt tenietgedaan door allerhande restrictieve interpretaties
van de zinsnede in verband met het uitdrukkelijk verzet. Die restrictieve
interpretaties komen vanuit het veld van de beroepsbeoefenaars.
Ik geef
het voorbeeld van een vrouw die inzage in het dossier van haar overleden vader
vraagt. Dat wordt haar geweigerd, omdat zij het overlijden van haar vader pas
nadien heeft vernomen. Men interpreteert het feit dat zij niet bij haar vader
was op het moment dat hij overleed en het feit dat zij dat pas nadien heeft
vernomen, als een uitdrukkelijk verzet van haar vader tegen haar vraag om zijn
dossier in te zien.
Mijnheer
de minister, onderschrijft u, ten eerste, de stelling dat, terwijl de wet
betreffende de rechten van de patiënt een uitdrukkelijk verzet eist, de
bepaling door een zogenaamde ruime interpretatie niet mag worden omgezet in een
impliciet verzet de factor? Erkent u dat allerlei daden of omissies van de
patiënt die niet noodzakelijk de bedoeling hadden zich te verzetten tegen een
inzage van het dossier, maar die slechts op impliciete wijze een dergelijk
verzet zouden kunnen inhouden, onvoldoende zijn om een inzage te weigeren? Ik
verwijs naar het voorbeeld dat ik net heb gegeven.
Ten
tweede, onderschrijft u de stelling dat de beroepsbeoefenaar de
verantwoordelijkheid voor het al of niet inwilligen van een verzoek tot inzage
niet van zich mag afschuiven door systematisch naar de rechtbank te verwijzen,
zoals vandaag spijtig genoeg het geval is? Onderschrijft u de stelling dat de
Nationale Orde van Geneesheren en de provinciale ordes als behoeders van de
medische plichtenleer onder meer tot taak hebben actief mee te werken aan het
in de wet vastgelegde inzagerecht, dat zij in hun adviezen dan ook best niet
suggereren dat een uitdrukkelijk verzet dermate ruim moet worden geïnterpreteerd
dat ook een impliciet verzet voldoende is, en dat zij hun leden best niet
aanzetten om verzoeken tot inzage systematisch te verwijzen naar de rechtbank?
05.02 Minister Rudy
Demotte: Mevrouw Lahaye-Battheu, de wet op de rechten van de
patiënt bepaalt inderdaad dat na het overlijden van de patiënt de echtgenoot of
de partner en de bloedverwanten tot en met de tweede graad via een
beroepsbeoefenaar het recht hebben tot inzage in het patiëntendossier, behalve
indien de patiënt zich daartegen uitdrukkelijk en expliciet dus verzet heeft.
Er is het beginsel dat elke uitzonderingsbepaling waarin voorzien wordt in een
wet, beperkend moet worden geïnterpreteerd. Daarenboven is de tekst van de wet
zoals wij die hebben opgesteld, zeer duidelijk. Het impliceert dat er geen
verschil bestaat tussen de tekst als zodanig en de ratio legis ervan.
Welnu,
daaruit kunnen wij concluderen dat de zogenaamde ruime interpretaties van die
wettelijke bepalingen, zoals aangehaald door u, mevrouw Lahaye-Battheu,
inderdaad misplaatst en zelfs strijdig zijn met de tekst en het doel van de
wet.
Ik
onderschrijf natuurlijk de stelling dat er een probleem is indien een
beoefenaar systematisch patiënten die de toepassing van de wet vragen,
doorverwijst naar een rechtbank. Ik ben het ook met u eens dat de organen van
de beroepsordes geen adviezen kunnen inbrengen die strijdig zouden zijn met de
wet op de rechten van de patiënt.
05.03 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Ik dank u, mijnheer de
minister, voor uw overduidelijke antwoord.
L'incident
est clos.
De voorzitter: Mevrouw Lahaye-Battheu u
hebt vraag nr. 13669 over de ziekenhuisbacterie bij varkens. De heer
Verhaegen was hier, maar is nu weg. Hij had op uw komst gewacht. Ik stel voor
dat de vragen naar de volgende vergadering verschoven worden.
05.04 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Hij komt niet meer terug?
De voorzitter: Neen.
05.05 Luc Goutry (CD&V): Hij heeft mij daarjuist gebeld.
Hij was Brussel al aan het uitrijden. Hij kan onmogelijk nog op tijd terug
zijn.
05.06 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Ik ga ermee akkoord de
vragen uit te stellen.
06 Vraag van de heer David Geerts aan de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid over "het gebruik van een semiautomatische externe
defibrillator" (nr. 13715)
06 Question de M. David Geerts au ministre des Affaires sociales et
de la Santé publique sur "l'utilisation du défibrillateur semi-automatique
externe" (n° 13715)
06.01 David Geerts (sp.a-spirit): Mijnheer de
voorzitter, collega’s, mijnheer de minister, ik zal het woord slechts eenmaal
uitspreken. Daarna zal ik de afkorting gebruiken. Ik zou u graag een vraag over
semiautomatische externe defibrillatoren, afgekort SAED, willen stellen.
In het
kader van de dringende medische hulpverlening hebben de brandweerdienst en
waarschijnlijk ook de dienst 100 van de brandweer van Heist-op-den-Berg
evenals een aantal andere korpsen via een rijksgezondheidsinspecteur
SAED-toestellen gekregen.
De
betrokken dienst 100 beschikte reeds over dergelijke toestellen. Aangezien
het om een vrij groot gebied gaat, werden zij in het verleden reeds in de
ambulances geplaatst. Wij waren er immers van overtuigd dat de toestellen
levens zouden kunnen redden.
Blijkbaar
mogen, volgens wat mij werd verteld, de SAED-toestellen enkel en alleen worden
gebruikt door de dienst 100 van de brandweer waaraan zij werden toegekend.
Daarom heb ik de volgende vragen.
Klopt het
dat de SAED-toestellen enkel en alleen door de dienst 100 van de brandweer
mogen worden gebruikt?
Ten
tweede, kunnen de toestellen eventueel aan andere diensten worden uitgeleend?
Ik denk bijvoorbeeld aan de lokale politie, die met de interventiepatrouilles
en -wagens soms sneller dan de dienst 100 aanwezig zijn. Er zou ook een
samenwerkingsverband kunnen komen van geneesheren, die een dergelijke
dienstverlening kunnen geven. Ik weet niet of het kan. Indien het kan, is het
noodzakelijk dat het personeel van de lokale politie de opleiding kan volgen.
Is het
wenselijk? Betekent het geen verzwaring van de last?
06.02 Minister Rudy Demotte: Mijnheer Geerts, ik zal u zeer kort
antwoorden, want ik denk dat het duidelijk is.
Ten
eerste, het gebruik van semiautomatische externe defibrillatoren is niet
beperkt tot de dienst 100, die trouwens niet alleen door brandweerlui wordt bemand,
zoals uw vraag misschien zou kunnen doen vermoeden. Integendeel, de wet van
12 juni 2006 stelt het gebruik van SAED's open voor iedereen, zolang
de voorwaarden vastgesteld door de Koning, vervuld zijn.
Ten
tweede, natuurlijk impliceert dat dat het gebruik van het toestel onafhankelijk
is van de persoon die het gebruikt.
De
FOD Volksgezondheid subsidieert een cursus Defibrillatie. Die module
kunnen hulpverleners en ambulanciers volgen. 10.200 hulpverleners en
ambulanciers zijn betrokken. Ik ben natuurlijk niet bevoegd voor de politie,
maar in principe zouden ook politieagenten en andere korpsen die moeten kunnen
tussenkomen, de cursus moeten kunnen volgen.
06.03 David
Geerts (sp.a-spirit):
Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Ik heb nog
een vraag ter verduidelijking. Kunnen de toestellen die gegeven zijn via de
rijksgezondheidsdienst, dan in principe in de zone blijven, op voorwaarde dat
andere beschikken over de nodige opleiding om ze te gebruiken?
06.04
Minister Rudy Demotte: Het is steeds beter om een opleiding te
krijgen.
U moet
weten dat er een aantal defibrillatoren ter beschikking gesteld is door de
overheid. Andere defibrillatoren kunnen gekocht worden door, bijvoorbeeld, de
lokale overheden.
Ik heb dit al gezegd in het algemene debat toen men de wet veranderde om
dit mogelijk te maken. Ik herhaal dat ik van mening ben dat het altijd beter is
een opleiding te geven aan degenen die moeten ingrijpen. Het is geen speelgoed.
Zelfs indien het gebruikt kan worden door niet gespecialiseerde mensen, moet
het toch omkaderd worden door een goede scholing of opleiding.
06.05 David Geerts (sp.a-spirit): Ik had de indruk dat men mij
zei dat omdat wij reeds over de toestellen beschikten, de door de FOD ter
beschikking gestelde toestellen niet meer konden worden gebruikt. Wij kregen er
twee bijkomende omwille van de toestand in ons korps. Ik kreeg de boodschap dat
die niet onmiddellijk konden worden ingezet omdat we er reeds over beschikten.
Ik vond het onlogisch dat we die in het magazijn moesten laten staan. We zullen
het verder uitzoeken.
L'incident
est clos.
De openbare
commissievergadering wordt gesloten om 12.22 uur.
La réunion
publique de commission est levée à 12.22 heures.