Commission des Relations extérieures |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen |
du mardi 9 janvier 2007 Matin ______ |
van dinsdag 9 januari 2007 Voormiddag ______ |
De
vergadering wordt geopend om 10.12 uur en voorgezeten door de heer Hendrik
Daems.
La séance
est ouverte à 10.12 heures et présidée par M. Hendrik Daems.
01 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de
minister van Buitenlandse Zaken over "de vervolging van een wetenschapster
in Turkije" (nr. 12747)
01 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre
des Affaires étrangères sur "les poursuites intentées à l'encontre d'une
scientifique en Turquie" (n° 12747)
01.01 Francis
Van den Eynde (Vlaams
Belang): Mijnheer de minister, in Turkije is alles goed. Dat is toch het
verhaal dat ik hier regelmatig naar voren hoor brengen. Als het niet goed is,
dan evolueert het toch naar het goede of het betere. Met de dag wordt Turkije
democratischer en verdraagzamer. Wij zijn in feite egoïsten en pietepeuterige
vissers op laag water wanneer wij nog af en toe kritiek hebben op de
binnenlandse toestanden in dat land. Ik beken het eerlijk, het is juist dat wij
dat onder meer doen om de aandacht te vestigen op het feit dat Turkije niet bij
Europa hoort. Dit brengt met zich mee – dat geef ik ook weer toe – dat ik met
een aandachtiger oog dan anders een aantal zaken en feiten in Turkije volg.
Het gaat
hier om een artikel dat ik haal uit een zeer politiek correcte krant,
De Morgen. Wie zou durven twijfelen aan wat in De Morgen wordt
verteld? Wij vernamen daar dat een wetenschapster, een dame van 93 jaar - wat
niet bepaald jong is - in Turkije aangeklaagd werd voor het aanzetten tot haat
en verdeeldheid in het land. De vrouw is namelijk een expert op het gebied van
de Soemerische beschaving en zij had durven schrijven dat de eerste hoofddoeken
door prostituees als herkenningsmiddel werden gedragen.
Ik kan eerlijk gezegd niet beoordelen of de vrouw al dan niet gelijk
heeft. De Soemerische beschaving is mij vreemd sinds mijn tweede jaar
humaniora, vrees ik. De dame is echter een specialiste en geeft mee dat de
hoofddoek destijds een symbool en een herkenningsteken voor prostituees was.
De dame
werd op basis van voornoemde beweringen en met toepassing van artikel 301 van
de Turkse strafwet aangeklaagd. Zij riskeert een jaar cel.
De
Belgische regering is in Europa een van de voorstanders van de aansluiting van
Turkije bij Europa. Ik mag haar dus over de kwestie aan de tand voelen.
Ten
eerste, is de regering op de hoogte van de feiten?
Ten
tweede, heeft de regering naar aanleiding daarvan conclusies getrokken over de
situatie in Turkije en dus ook over de evolutie van Turkije en, ten slotte,
over de aansluiting van Turkije bij de Europese Unie?
Ik dank u
bij voorbaat voor uw antwoord.
01.02 Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, de onderzoekster
Muazzez Illmiye Cig werd inderdaad aangeklaagd voor het aanzetten tot
haat wegens haar uitspraak over de hoofddoek. In haar recent verschenen boek
"Vatandaslik Tepkilerim" of “Mijn replieken op het burgerschap”,
staat geschreven dat de eerste hoofddoeken door Soemerische prostituees werden
gedragen.
De klacht
werd niet op artikel 301 maar wel op artikel 216 van het Strafwetboek
gebaseerd, namelijk het aanzetten van de bevolking tot haat en vijandigheid.
Het bewuste artikel is even omstreden als het beruchte artikel 301 en artikel
125, dat handelt over het beledigen van andermans godsdienst.
De Turkse
strafwet werd onder druk van de Europese Unie hervormd. Sommige artikelen
kunnen echter worden geïnterpreteerd. Zij worden door sommige rechters ook
geïnterpreteerd, en wel op een manier die de vrije meningsuiting ondermijnt.
Wij volgen het geval-Ilmye Cig van nabij. Dat gebeurt ook voor de
zaken-Elif Safak, Baskin Oran, Ibrahim Kaboglu, Murat Belge, Perihan Magden,
Hrant Dink en Orhan Pamuk.
De Turkse
strafwet moet worden toegepast op een manier die conform de Europese waarden
is. Met andere woorden, wij vinden niet goed, meer nog wij vinden
onaanvaardbaar wat daar gebeurt.
Dezelfde
boodschap heeft Europees commissaris Rehn, die, zoals u weet, verantwoordelijk
is voor de Uitbreiding, onlangs ook nog in Ankara herhaald. Er kan dus geen
betwisting over bestaan wat onze mening daaromtrent is. Trouwens, u herinnert
zich het geval-Pamuk. Ook daarin zijn wij tussenbeide gekomen, opdat de
procedure zou stopgezet worden. Ik las vandaag in de krant, terwijl ik naar
Brussel reed, dat Pamuk een dag hoofdredacteur van een progressieve krant,
waarvan ik mij nu de naam niet onmiddellijk kan herinneren, is geweest. Daarin
valt hij ook frontaal artikel 301 aan, en de onverdraagzaamheid tegenover
intellectuelen. Ik steun dat volledig.
Waar ik
het met u niet over eens ben, collega Van den Eynde, is dat dat ertoe zou
moeten leiden dat onze houding ten opzichte van Turkije in verband met de
uitbreiding wijzigt. Mijn standpunt en het standpunt van de regering is altijd
geweest dat het feit of Turkije voldoet aan de voorwaarden om toe te treden,
beoordeeld moet worden op het ogenblik dat die toetreding gebeurt, en dat zich
nu een aanpassingsproces voordoet. Het aanpassingsproces zal natuurlijk in de
positieve zin moeten evolueren. Het is duidelijk dat dergelijke zaken niet
verenigbaar zijn met onze Europese waarden en dat wij die ook niet aanvaarden.
Het is
voor mij zeer duidelijk dat Turkije nog enorm zal moeten veranderen voor het
een land is dat effectief kan toetreden tot de Europese Unie. Anderzijds zou
het verkeerd zijn op dit ogenblik de gesprekken met Turkije af te breken. Dat
is dan ook mijn standpunt geweest een paar weken geleden in verband met het
Ankara-protocol, omdat het land een ingewikkeld proces, waarop ik nu niet in
detail zal ingaan, doormaakt. Men kan inderdaad de toetreding van Turkije niet
los zien van de geostrategische positie van dat land, wat niet betekent dat wij
dat land moeten opnemen als het niet volledig voldoet aan de voorwaarden. Dat
is een totaal andere vraag. Dat is een vraag die rijst, meen ik, in de
praktijk, over tien jaar.
01.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, ik zal proberen zeer kort te repliceren. Om met het laatste te
beginnen, ik begrijp de minister als hij zegt dat geostrategie en geopolitiek
ook argumenten zijn waarmee rekening gehouden moet worden. De vraag is of wij
vanwege geopolitieke of geostrategische redenen zo ver moeten gaan om een land
dat we best als bondgenoot kunnen beschouwen – ik vind dat we met al onze
buurlanden bondgenootschappen moeten kunnen sluiten – ook op te nemen in de EU.
We hebben nu de tijd niet om deze discussie te voeren.
Ten tweede,
u zegt mij dat het artikel 301 van het Strafwetboek in Turkije omstreden is.
Dat zal wel waar zijn, maar het staat nog altijd overeind en voor zover ik
weet, zijn er geen voorbereidingen om het af te schaffen.
Ten
derde, u zegt mij dat de onderhandelingen een progressief gebeuren zijn. Hoe
langer we onderhandelen, hoe meer kans ze krijgen om zich aan te passen. Dat
liedje wordt al lang gezongen. U hebt zelf een hele rist namen voorgelezen van
dossiers waarvan ook u zegt dat ze niet stroken met onze waarden en onze visie
op de maatschappij. Wel, ik denk dat men zich op dat vlak vastklampt aan
illusies.
01.04
Minister Karel De
Gucht: Ik ben het met u eens dat het zeer belangrijk is om
contacten te hebben met al onze buurlanden en trouwens met alle landen in
Europa. Wij doen dat. Met Turkije hebben wij inderdaad intensieve contacten,
met de bedoeling dat de progressieve krachten in dat land ondersteund worden en
wij een evolutie zien in de richting van Europese waarden. Ik stel vast dat uw
partij ook zeer intensieve contacten heeft, in Bulgarije en Roemenië, met
antisemitische en extreemrechtse partijen. Iedereen kiest natuurlijk met wie
hij wenst contact te hebben.
01.05 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Ik weet niet wat
dat ter zake doet. Als u geen argumenten meer hebt, gaat u ze zoeken waar u
kunt.
Mijnheer
de minister, u hebt De Morgen van vandaag gelezen. Ik ook. U hebt het
artikel misschien selectief gelezen. U hebt duidelijk kunnen zien dat
Frank Vanhecke zei dat wij het helemaal niet eens zijn met veel
standpunten van die partijen. Mijnheer de minister, u kent ongetwijfeld het
Europees Parlement. In het Europees Parlement worden mensen die geen
deel uitmaken van een Europese fractie, op een zeer ernstige wijze
gediscrimineerd in hun werk. Dat is de enige reden waarom wij dat doen en wij
zullen dat blijven doen, al was het met de duivel. De eerste plicht van een
parlementair is te kunnen werken in een parlement.
01.06 Minister Karel
De Gucht: Met andere woorden, mijnheer Van den Eynde, om geld te
kunnen krijgen, associeert u zich met antisemieten en negationisten.
De voorzitter: Mijnheer Van den Eynde, het
Parlement heeft natuurlijk het laatste woord.
01.07 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, ik heb het laatste woord.
Ik heb
gesproken over werk, mijnheer de minister, niet over geld. Men kan,
bijvoorbeeld, geen amendementen indienen in het Europees Parlement als men geen
deel uitmaakt van een erkende fractie. Dat is maar één voorbeeld. Zolang die
situatie zal voortduren, zullen wij ons moeten aansluiten bij wie wij kunnen.
Wij zullen dat ook doen, want onze plicht is daar te werken.
De voorzitter: Ik denk dat wij hiermee de
procedureslag in het Europees Parlement achter ons kunnen laten. Het is het
begin van het jaar, dus we laten enige flexibiliteit toe bij de eerste vraag.
Vanaf de tweede vraag zijn wij terug strikt.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
Collega's,
wij zijn ondertussen in aantal. Ik stel voor te beginnen met de bespreking van
de punten 1 tot 7 van onze agenda, met name de internationale verdragen.
De behandeling
van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 10.25 uur tot
10.26 uur.
Le
développement des questions et interpellations est suspendu de
10.25 heures à 10.26 heures.
02 Vraag van de heer Mark Verhaegen aan de minister van Buitenlandse
Zaken over "de exodus van christenen uit Irak" (nr. 12851)
02 Question de M. Mark Verhaegen au ministre des Affaires étrangères sur
"l'exode des chrétiens au départ de l'Iraq" (n° 12851)
02.01 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de toestand van de christenen in
Irak is zeer precair.
De inhoud
van een krantenbericht in het Reformatorisch Dagblad uit Nederland van
1 november 2006 - mijn vraag dateert al van
Allerzielen - was heel schokkend. Een veertienjarige christelijke
Assyrische jongen werd op 21 oktober in de Iraakse stad Baquba door
moslims onthoofd, nadat die op zijn identiteitsbewijs het woord christen hadden
gezien. Tevens meldde de Duitse mensenrechtenorganisatie Genootschap voor
Bedreigde Volkeren dat een tweeëntwintigjarige christelijke Assyrische man op
weg naar zijn werk een gelijkaardig lot onderging en om precies dezelfde reden
werd onthoofd.
De
terreur tegen de christenen neemt zo sterk toe dat de meerderheid van de
christenen in Irak overweegt om te vluchten, aldus de organisatie. Dat werd ook
bevestigd door de aartsbisschop van Kirkuk, Louis Sako, die Bagdad vandaag
betitelt als een gevangenis waaruit christenen proberen te ontsnappen. In de
krant New York Times van 17 oktober staat dat mogelijk al
tweehonderdduizend christenen Irak zijn ontvlucht. Eerder dit jaar gaf de
Chaldeeuwse bisschop Andraos Abouna van Bagdad aan dat sinds de invasie van de
geallieerden in Irak in 2003 reeds de helft van de christenen het land heeft
verlaten. Voor de invasie woonden er 1,2 miljoen christenen in Irak. Dat
aantal is nu gedaald tot nauwelijks 600.000.
U
begrijpt dat het een grote bezorgdheid is voor heel wat christenen. Mijnheer de
minister, ik wil u daarom een viertal pertinente vragen stellen.
Ten
eerste, bent u op de hoogte van de aanslagen op christenen en van de massale
uittocht? Over hoeveel christenen zou het gaan?
Ten
tweede, welke initiatieven hebt u genomen of zult u eventueel nemen om de
problematiek op de internationale agenda te plaatsen?
Ten
derde, welke initiatieven hebben de plaatselijke autoriteiten reeds genomen om
een einde te maken aan die toch wel barbaarse praktijken?
Ten
vierde, bent u bereid de plaatselijke autoriteiten ervan te overtuigen de
verplichting van de vermelding van een godsdienst op een identiteitsbewijs te
laten vallen? Dat is immers cruciaal, opdat er niet nog meer onschuldige
mensenlevens te betreuren zouden vallen.
Ik dank u
voor uw antwoord.
02.02 Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, collega Verhaegen, we zijn inderdaad op de
hoogte van de precaire toestand van de christenen in Irak.
Lokale en
internationale waarnemers, kerkelijke autoriteiten en hulporganisaties schatten
dat al de helft van de Iraakse christenen hun woonplaats is ontvlucht.
Zij
trekken naar de stabielere - dat is in Irak
relatief - regio Koerdistan in het noorden van Irak of naar het
buitenland. Het gaat wellicht al om minstens 400.000 Iraakse christenen.
Iraakse
christenen worden incidenteel geviseerd wegens hun godsdienst. Dat fenomeen
moet worden gezien in de context van de groeiende invloed van radicale
islaminterpretaties. Men kan echter moeilijk spreken van een gerichte
vervolging van christenen. Ook moslims zijn immers het slachtoffer van dat
soort incidenten als gevolg van de toegenomen sektarische spanningen en het
geweld tussen soennieten en sjiieten.
Identiteitskaarten
werden inderdaad al gebruikt als hulpmiddel om iemand tot een bepaalde groep te
categoriseren.
De
problematiek staat al op de internationale agenda. In zijn meest recente
periodieke verslag van september over Irak aan de Veiligheidsraad heeft de
secretaris-generaal van de Verenigde Naties het geweld tegen religieuze
minderheden en hun gedwongen verhuizingen expliciet vermeld.
In zijn mandaat aan de United Nations Assistance
Mission for Iraq, UNAMI, heeft de VN Veiligheidsraad specifiek de
opdracht gegeven om Irak bij te staan bij het uitwerken en implementeren van
een mensenrechtenbeleid. Dat gebeurt op continue wijze. Daarover wordt
tweemaandelijks gerapporteerd. Daarbij wordt steeds aandacht besteed aan de
toestand van de diverse minderheden, waaronder de christenen.
Deze maand nog wordt door de Europese Commissie een mensenrechtenseminarie
georganiseerd waaraan de lidstaten, de VN en de Iraakse organisaties zullen
deelnemen.
De Iraakse grondwet van 2005 beschermt de mensenrechten en in het bijzonder
de rechten van religieuze minderheden. De Iraakse regering heeft zich steeds in
duidelijke bewoordingen tegen sektarisch geweld verzet. De regering heeft zelfs
concrete maatregelen voor de christenen genomen. Nadat enkele kerken door
brandstichting waren getroffen, mag elke kerk vijf veiligheidbewakers
aanstellen die door de staat worden betaald.
De huidige Iraakse minister bevoegd voor het mensenrechtenbeleid, mevrouw
Wijdan Mikhail, is overigens zelf een christen, en heeft de problemen van de
minderheden al nationaal en internationaal aangekaart. De Iraakse regering
heeft de internationale gemeenschap om hulp gevraagd. België heeft aan die
vraag gehoor gegeven door actief bij te dragen op verschillende manieren,
namelijk door de terbeschikkingstelling van vier Belgische politie-instructeurs
in het kader van een multinationale inspanning om de Iraakse politiediensten op
te leiden, en door de vernieuwing van de Belgische deelname aan de
geïntegreerde rule of law mission van de Europese Raad
EU JUST LEX. Dit programma leidt Iraakse magistraten op.
Daarnaast hecht België ook belang aan een continue mensenrechtendialoog met
de Iraakse regering, die mijns inziens het best in EU-kader wordt gevoerd.
Daarom zal België er bij zijn EU-partners op blijven aandringen dat de handels-
en samenwerkingsovereenkomst waarover de Europese Commissie met de nieuwe Iraakse
regering op basis van een mandaat van de lidstaten onderhandelt, een gemengde
overeenkomst is, die ook juridisch afdwingbare politieke clausules bevat, met
name over mensenrechten en ook een opzeggingsclausule. De onderhandelingen voor
dat akkoord worden deze maand door de Europese Commissie gelanceerd.
België heeft in oktober ook zijn steun toegezegd aan het voornemen van de
Europese Commissie om een aanzienlijke bijdrage te leveren aan het
internationale Compact voor Irak. Het Compact is een internationale
steunbetuiging aan het beleidsplan van de Iraakse regering voor de volgende
vijf jaar, voor zover wordt gezorgd voor een politiek, stabiel en
veiligheidskader, dat oog heeft voor het herstel van de rechtstaat en respect
voor de mensenrechten.
02.03 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Ik denk
echter dat onze ondersteuning verder moet gaan dan zuiver logistiek. U
vernoemde zelf de politie-inspecteurs. De ondersteuning zou ook diplomatiek
moeten zijn, zeker omdat de toestand, zoals u zelf hebt erkend, heel precair is
voor de minderheden. De christenen behoren tot die groepen. Een krachtig
signaal zou kunnen zijn om na te gaan of de kwalijke formule op de
identiteitsbewijzen niet kan worden geschrapt. Ik weet dat wij aan die zaak
zelf niets rechtstreeks kunnen doen, maar ik denk dat dit heel veel kwalijke
gevolgen zou kunnen wegnemen. Dat signaal aan de Iraakse leiders geven, zou een
hele stap zijn om meer rust te krijgen en om die praktijken de kop in te
drukken.
L'incident
est clos.
03 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van
Buitenlandse Zaken over "het resultaat van de gesprekken die de Europese
Unie met Turkije heeft gehad over de kwestie-Cyprus" (nr. 13264)
03 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires
étrangères sur "le résultat des pourparlers de l'Union européenne avec la
Turquie à propos de la question chypriote" (n° 13264)
03.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag is er eigenlijk een die ik kan
vasthaken aan mijn vorige vraag. Deze vraag gaat alweer over Turkije. Deze keer
gaat het echter niet over de binnenlandse politiek van dat land, maar wel over
de buitenlandse politiek. Het gaat meer bepaald over de politiek ten overstaan
van een geacht lid van de Europese Unie, met name Cyprus.
Mijnheer
de minister, eind november werd er een grote conferentie op het getouw gezet
door de Europese Commissie, met betrekking tot het voortzetten van de
gesprekken met Turkije. Voor zover wij goed geïnformeerd zijn - ik neem aan dat
dit het geval is - werden die gesprekken gedeeltelijk geschorst vanwege het
feit dat Turkije nog steeds halsstarrig weigert Cyprus te erkennen.
U weet
dat men een praktische toets had uitgevonden. Een Cypriotisch schip moest een
Turkse haven kunnen binnenvaren of een Cypriotisch vliegtuig moest door het
Turkse luchtruim kunnen vliegen. Dat is niet het geval. Met andere woorden,
Turkije, dat nog steeds wederrechtelijk een deel van het eiland Cyprus bezet,
weigert de Staat Cyprus, een volwaardig lid van de EU, te erkennen.
Ik zou u
willen vragen naar een bevestiging van deze interpretatie.
Vooral
wil ik vernemen wat er werd besloten in verband met het verder onderhandelen of
niet verder onderhandelen. Mijnheer de minister, ik heb immers de indruk dat er
in verband met de zaak-Cyprus heel weinig beweegt. Men heeft daar eens een
schijnreferendum georganiseerd, of liever een referendum want het woord
schijnreferendum mag ik niet gebruiken, waarbij de Griekse Cyprioten politiek
niet correct gestemd hebben, ik kan het niet anders uitdrukken. Men heeft hen
dat vanuit de EU en de Verenigde Naties zeer kwalijk genomen. Men vraagt zich
af waarom men verkiezingen organiseert als men het daarna de kiezer kwalijk
neemt dat hij niet gestemd heeft zoals men verwacht had.
Ik heb de
indruk dat dit een scharniermoment was waarop men probeerde van politieke koers
te veranderen en de Turkse aanwezigheid op Cyprus min of meer te blijven
steunen – dat is niet het juiste woord, maar men wilde ze in elk geval niet
langer tegenwerken. Dit heeft allemaal niet geholpen. Turkije blijft dus zeer
strikt bij zijn standpunt.
Ik had
daarover graag uw mening gekend, mijnheer de minister.
03.02
Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, zoals u weet,
wordt op het einde van het jaar aan veel mensen gevraagd wat zij willen
bereiken, wat zij willen doen in de loop van het nieuwe jaar.
Mijnheer
Van den Eynde, het is natuurlijk duidelijk wat u wilt bereiken in 2007,
namelijk dat de onderhandelingen met Turkije stoppen. Het is de tweede vraag
die ik krijg dit jaar, maar het is zeker niet de laatste.
Ik moet u
echter wel ontgoochelen. Ik zal daar altijd hetzelfde op blijven antwoorden,
dat zeg ik u maar.
Concreet,
de inspanningen van het Finse voorzitterschap teneinde Turkije aan te zetten om
zijn verplichtingen na te komen aangaande de uitbreiding van het akkoord inzake
de douane-unie met alle nieuwe lidstaten, zijn mislukt. Turkije heeft het
additioneel protocol bij het akkoord van Ankara nog steeds niet volledig
uitgevoerd. Beperkingen betreffende het vrij verkeer van goederen ten opzichte
van Cyprus blijven bestaan.
De
Europese Commissie heeft dan ook op 29 november 2006 aan de Raad een
aanbeveling gedaan waarin zij voorstelt om acht belangrijke hoofdstukken,
gerelateerd aan de douane-unie, niet te openen en geen enkel ander hoofdstuk te
sluiten, zolang Turkije niet tegemoetkomt aan zijn verplichtingen onder het
additioneel protocol bij het akkoord van Ankara. Die aanbeveling slaat op de
hoofdstukken vrij verkeer van goederen, recht op vestiging en vrij verkeer van
diensten, financiële diensten, landbouw en plattelandsontwikkeling, visserij,
transportbeleid, douane-unie en buitenlandse betrekkingen.
De
Commissie stelde wel voor om de toetsing van het geheel van de Turkse wetgeving
aan het communautaire acquis voort te zetten.
De Raad
Algemene Zaken van 11 december 2006 stemde in met de aanbevelingen
van de Commissie. Die aanbevelingen sturen immers een duidelijk signaal naar
Turkije: de contractuele verplichtingen en het communautaire acquis zijn niet
onderhandelbaar.
Anderzijds
mogen wij niet voorbijgaan aan de grote stappen die Turkije in de afgelopen
vijf jaar zowel op politiek als op economisch vlak heeft verwezenlijkt, precies
onder invloed van het toetredingsproces tot de Europese Unie. Turkije is in de
afgelopen vijf jaar meer veranderd dan in de zeventig jaar die eraan
voorafgaan. Zeker nog te weinig, maar meer dan in de zeventig jaar die eraan
voorafgegaan zijn.
Wij
wensen dan ook geen volledige breuk in het onderhandelingsproces, teneinde
Turkije ertoe aan te sporen het hervormingsproces voort te zetten.
De Raad
stelde vast dat Turkije nog belangrijke inspanningen moet doen op het vlak van
de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst, de rechten van de
vrouw, de rechten van de minderheden, vakbondsrecht en burgerlijke controle op
het leger.
De
overige hoofdstukken kunnen wel worden geopend in overeenstemming met de
afgesproken procedure, zodra de technische voorbereidingen afgerond zijn. Op
het Coreper van 20 december 2006 werd beslist om de onderhandelingen over
hoofdstuk 20, bedrijfs- en industriële politiek, te openen.
In een
verklaring van januari 2007 zullen de ministers van Buitenlandse Zaken van de
vijfentwintig lidstaten, zevenentwintig ondertussen, hun verbintenis hernieuwen
om te ijveren voor de ontsluiting van de isolatie van Noord-Cyprus, meer
bepaald door de tenuitvoerlegging van de verordening van 2004 aangaande de
directe handel met het noordelijk deel van het eiland.
Ik wil daaraan toevoegen dat ik recent in New York een gesprek heb gehad
met de nieuwe secretaris-generaal, Ban Ki-moon, en met de
ondersecretaris-generaal bevoegd voor politieke aangelegenheden, Gambari, en er
heb op aangedrongen dat ook de Verenigde Naties hun inspanningen om het
conflict in Cyprus op te lossen, zouden hervatten.
Er zijn
eigenlijk drie stukken, mijnheer Van den Eynde, in de oplossing van het
probleem en die hangen politiek samen. Ik denk dat het precies de grote
verdienste van de beslissing van december van de Raad Algemene Zaken is geweest
om die band voor het eerst te erkennen. Er is inderdaad de uitvoering van het
Ankara-protocol, een engagement dat uitdrukkelijk werd aangegaan door Turkije.
Er is ook de verordening van 2004 met drie elementen, namelijk het
overschrijden van de groene lijn, de financiële hulp en het ontsluiten van het
Noord-Cyprische deel voor rechtstreekse handel met het buitenland. Dan is er
nog het eindstatuut van Cyprus en dat is een VN-aangelegenheid.
Los van
het uitbreidingsproces van de Europese Unie blijft trouwens het probleem Cyprus
bestaan, want dat is niet alleen daaraan verbonden. Men zal daar nooit uit
geraken als men de drie elementen, niet in verschillende gremia, maar in een
globale oplossing voor het eiland verwerkt. Dat is mijn overtuiging en ik ben
persoonlijk enigszins tevreden dat men eigenlijk voor het eerst vrij expliciet
op 11 december heeft erkend dat er een band bestaat tussen die
verschillende elementen.
03.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
minister, u vergist zich als u denkt dat mijn nieuwjaarswens voor 2007 erin
bestaat de weg van Turkije naar de EU te versperren. Dat was ook al mijn wens
voor 2006 en, naar ik vrees, ook al van de jaren daarvoor.
03.04
Minister Karel De Gucht: Voor 2007 wilt u waarschijnlijk een
extreemrechtse fractie in het Europees Parlement, dat zal het zijn. U wilt met
Gollnisch samenzitten, met die negationist.
03.05 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Die
extreemrechtse fractie is gebaseerd op een liberale partij, want een van de
partijen die daar in zitten is de FPÖ. Dat is een partij die blauw hoog in het
vaandel draagt.
03.06
Minister Karel De Gucht: Nee, dat is geen liberale partij.
03.07 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Excuseer, maar
de liberale kerk heeft deze ketters verbannen. U kunt ze naar de inquisitie
sturen.
De voorzitter: U hebt wel allebei enige
Europese fobie.
03.08 Minister Karel
De Gucht: Het is niet omdat de heer Gollnisch een blauw maatpak
draagt, dat hij een liberaal is. U moet daarop letten.
03.09 Francis
Van den Eynde (Vlaams
Belang): Hij is jaren een liberaal geweest, maar nu is hij een ketter: op de
brandstapel ermee!
De voorzitter: Ik denk dat ik hem beter
ken dat u.
03.10 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Het is toch
merkwaardig dat die vrijzinnigen soms van die reacties hebben die echt bijna
reactionair katholiek zijn. Er is een klerikaal kantje aan de vrijzinnigheid.
De voorzitter: De verkiezingen zijn over
vier tot vijf maanden. Het ging over Cyprus.
(…):
Mijnheer de voorzitter, dat is een persoonlijke belediging.
03.11 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, u mag het mij niet kwalijk nemen, maar ik heb geantwoord op wat de
minister zei.
Mijnheer
de minister, wat Cyprus betreft heb ik een ander verhaal. U spreekt altijd over
Noord-Cyprus, maar ik denk dat de correcte terminologie zou moeten zijn: het
bezet gedeelte van Cyprus.
Wat mij
betreft, kan ik als men dat wil zonder enig probleem beamen dat er een Turkse
minderheid is op Cyprus. Naar mijn mening mag die minderheid al haar rechten
uitoefenen. Ze hoeft daarvoor niet de bajonetten van het Ottomaanse leger aan
haar zijde te hebben. Indien dat het probleem zou zijn, dan zou de EU erover
kunnen waken dat die minderheid haar rechten kan uitoefenen op de beste wijze
die mogelijk is.
Wat er nu
aan het gebeuren is, is in feite dat men door een bocht te nemen aan het capituleren
is. Men spreekt al van Noord-Cyprus en men heeft het al over het openstellen
van dit gedeelte van het eiland voor internationale handel. Dat is een serieuze
bocht inzake het beleid dat men tot hiertoe gevoerd heeft met betrekking tot –
ik herhaal het – het bezet gedeelte van dit eiland. Men is die bezetting aan
het erkennen en dat vind ik persoonlijk tragisch.
De voorzitter: Wij zouden natuurlijk
kunnen blijven praten over dit zeer boeiend onderwerp. Ik daag hiermee echter
niemand uit om opnieuw zomaar het woord te nemen. We moeten immers doorgaan met
de volgende vraag.
L'incident
est clos.
04 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Buitenlandse
Zaken over "de controle van schijnhuwelijken in het buitenland" (nr. 13220)
04 Question de Mme Nahima Lanjri au ministre des Affaires étrangères sur
"le contrôle des mariages de complaisance effectué à l'étranger"
(n° 13220)
04.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, eerst en vooral wil ik verwijzen naar een
vraag die ik in 2006 schriftelijk had gesteld over de kwestie van de
schijnhuwelijken.
Ik had
toen, op 4 januari 2006, een vraag gesteld over het attest van
niet-huwelijksbeletsel dat werd afgeleverd, teneinde een betere controle op schijnhuwelijken
te houden. U weet immers dat de schijnhuwelijken een belangrijk migratiekanaal
zijn geworden. In België proberen wij de strijd tegen het fenomeen aan te gaan.
Heel wat gemeentebesturen doen in dat verband hun best. Dat blijkt ook uit de cijfers
die ik heb voor Antwerpen, waar heel wat schijnhuwelijken worden ontdekt.
Wat
gebeurde heel vaak? Mensen die niet in de gemeente gehuwd geraakten, nadat het
vermoeden van schijnhuwelijk was vastgesteld, trokken gewoon naar het
buitenland, waar zij probeerden te huwen.
Tot voor
kort werd er, alvorens het attest van niet-huwelijksbeletsel werd uitgereikt en
op basis van een omzendbrief, ook in het buitenland, op de consulaten en
ambassades, een interview gehouden om na te gaan of er al dan niet sprake was
van een schijnhuwelijk.
Blijkbaar
werd het interview afgeschaft omdat er geen wettelijke basis voor was. Mijn
mening is dat, indien voor het interview geen wettelijke basis was, de overheid
een wettelijke basis had moeten creëren of minstens een andere oplossing had
moeten uitwerken. Immers, volgens de signalen die ik nu uit het buitenland
krijg, wordt het de ambassades en consulaten voortaan verboden om nog
onderzoeken naar schijnhuwelijken te doen, vooraleer zij het fameuze attest van
niet-huwelijksbeletsel afleveren. In vele landen in het buitenland moet de
Belgische partner voornoemd attest kunnen voorleggen om er in het huwelijk te
kunnen treden.
Mij lijkt
het dat, sinds de afschaffing van het interview, het schijnhuwelijk meer dan
ooit het uitverkoren, illegale migratievehikel aan het worden is. In X, waar ik
als consul op post ben, gaat er geen week voorbij of ik bots op een of meerdere
gevallen van schijnhuwelijk. Ik verkeer in de onmogelijkheid om aan de zaak
iets te doen, omdat de DVZ systematisch de waarschuwingen die wij aan de dienst
richten, in de wind slaat en ons verplicht om een visum af te leveren.
De
Belgische regering nam in 2006 heel duidelijk stelling. Er is een recht op
huwelijk. Mensen die terecht willen huwen, moeten ook kunnen huwen, ongeacht of
zij in België of in het buitenland willen huwen. Laat daarover geen misverstand
bestaan. Niettemin is het noodzakelijk om na te gaan of er geen kenmerken van
een schijnhuwelijk zijn, zodat wordt vermeden dat mensen die in België worden gecontroleerd,
naar het buitenland trekken om te huwen. Op die manier kan ook worden vermeden
dat mensen die in alle vertrouwen in het buitenland huwden, in België nog eens
met nieuwe onderzoeken worden geconfronteerd en hun in het buitenland op een
Belgische, diplomatieke post reeds aangegane huwelijk in België wordt
tegengehouden.
Ik had er
in 2006 op aangedrongen om het schijnhuwelijk wettelijk te verankeren of er
iets tegen te doen. Ik stel vast dat in plaats van een stap vooruit veeleer een
stap achteruit werd gezet. Dat was absoluut niet mijn bedoeling.
Indien
dat onderzoek of dat interview, voor de aflevering van het attest van
niet-huwelijksbeletsel niet wordt gedaan omdat men dit wettelijk niet kan –
voor mij niet gelaten –,dan stel ik voor om dat onderzoek te laten plaatsvinden
op het moment dat het huwelijk wordt voltrokken, door de ambtenaar van de
burgerlijke stand, zoals dat trouwens ook in België gebeurt. Laat de ambtenaar
dan een onderzoek doen of een interview afnemen en nagaan of er twijfels zijn.
In het geval van twijfels moet uiteraard verder worden overlegd over het al dan
niet afleveren van een visum.
Dat is
mijn voorstel, maar ik wil uiteraard graag luisteren naar wat u ervan vindt en
hoe u meent te kunnen controleren of de huwelijken die sowieso in het
buitenland worden aangegaan, mogelijks schijnhuwelijken zijn, uiteraard
alvorens zij worden aangegaan en niet nadat zij zijn voltrokken. U weet immers
welke miserie dat met zich brengt. Die mensen komen dan naar hier. Soms gaat
het om één slachtoffer. Het is zeker niet altijd zo dat de twee mensen dat
schijnhuwelijk bewust aangaan. Soms is één partner te goeder trouw en de andere
partner niet. Zij komen dan naar hier en dan wordt dat huwelijk ofwel al vanaf
het begin hier tegengehouden, ofwel pas na een jaar of twee en moet men dan nog
de hele gerechtelijke procedure opstarten om het huwelijk te ontbinden. Dat
belast onze Belgische justitie uiteraard ook, met alle gevolgen van dien.
Mijnheer
de minister, eigenlijk vraag ik u om een degelijke oplossing. Ik had dat vorig
jaar eigenlijk al aangekaart, maar ik stel vast dat het signaal blijkbaar
verkeerd werd begrepen. Ik heb er geen probleem mee dat zo’n interview
eventueel niet plaatsvindt alvorens het attest wordt afgeleverd, hoewel dat voor
mij logischer zou zijn, maar als men het daar wegneemt, vind ik toch dat men
het op een ander moment moet doen, maar dan wel alvorens het huwelijk wordt
afgesloten en niet daarna. Het mag niet zijn dat het niet wordt gedaan. Dat is
wat er nu gebeurt volgens mijn informatie.
04.02
Minister Karel De
Gucht: Mevrouw Lanjri, uw vraag is heel pertinent, maar het is
een zeer ingewikkelde aangelegenheid. Trouwens, u hebt daarover vorig jaar al
vragen gesteld, waaronder ook een schriftelijke vraag. Met uw akkoord zal ik u
daarover nog een uitgebreide technische nota bezorgen.
Het
probleem is natuurlijk dat onze acties in het buitenland in overeenstemming
moeten zijn met een aantal multilaterale afspraken. Wij kunnen bijvoorbeeld
geen beleid voeren dat ingaat tegen het Verdrag van München van
5 september 1980. Er zijn bepaalde vreemde overheden die de
voorlegging eisen van het attest van niet-huwelijksbeletsel voor zij een
huwelijk willen afsluiten waarbij een buitenlander betrokken is. Bij
niet-voorlegging kan in vele gevallen het huwelijk niet afgesloten worden.
Er zijn
nieuwe instructies aan de Belgische posthoofden, die van kracht zijn sinds
23 januari 2006. De wijziging heeft te maken met de afgifte van de
voorwaarden van het attest van niet-huwelijksbeletsel. Dat attest bevestigt dat
er geen wettelijke hinderpalen zijn voor de betrokkenen om in het huwelijk te
treden en het wordt afgegeven indien de aanvrager – uiteraard steeds een Belg –
voldoet aan de voorwaarden die door de Belgische wetten zijn bepaald om te
kunnen huwen.
Een vermoeden van schijnhuwelijk is geen grond voor de weigering van het
“attest geen huwelijksbeletsel”. Bij de afgifte mag er dus geen rekening
gehouden worden met de mogelijke andere huwelijkskandidaat, zodat er geen
onderzoek over die laatste mogelijk is. Buitenlandse Zaken heeft geen
wettelijke bevoegdheid om zo’n onderzoek in het kader van de aanvraag tot
afgifte van het attest in te stellen. Dat betekent dus dat de beoordeling van
de huwelijksintentie pas echt aan bod komt bij de huwelijkssluiting. Het is aan
de ambtenaar van de burgerlijke stand die het huwelijk sluit, om de werkelijke
bedoeling van het toekomstige echtpaar na te gaan.
Betekent
dat nu dat wij hebben gecapituleerd voor het probleem van de schijnhuwelijken
in het buitenland? Helemaal niet. Integendeel, mijn departement heeft de
jongste maanden meerdere keren contact gehad met het College der
procureurs-generaal om de aandacht van de hoogste instanties van de
rechterlijke macht te vestigen op de moeilijkheden inzake schijnhuwelijken,
waarmee de ambassades en consulaten worden geconfronteerd.
Bij het
vaststellen van strafbare feiten wordt stelselmatig aangifte gedaan bij het
bevoegde parket. Op administratief vlak werd de samenwerking met de dienst
Vreemdelingenzaken opgevoerd om ook in de administratieve afhandeling van de
dossiers tot een meer coherent beleid in de strijd tegen de mensenhandel te
komen.
Mijn
diensten brengen trouwens jaarlijks verslag uit bij de Senaatscommissie voor de
Binnenlandse Zaken over de verwezenlijkingen en over het beleid inzake
visumafgifte en mensenhandel. Tijdens de vorige zitting van de Senaatscommissie
in het voorjaar werd uitgebreid van gedachten gewisseld over de problematiek
van de schijnhuwelijken. Daar kregen de vertegenwoordigers van mijn departement
te horen dat zij te streng optreden in die dossiers en dat zij te weinig oog en
oor hebben voor de legitieme verwachtingen van landgenoten of inwoners van ons
land die met een buitenlander huwen.
Het is
mijn overtuiging dat wij met ons beleid inzake schijnhuwelijken op het goede
spoor zitten. De minister van Binnenlandse Zaken heeft recentelijk het aangaan
en het organiseren van een schijnhuwelijk strafbaar gesteld. Het is aan de
gerechtelijke overheden van ons land om ter zake onderzoeken te verrichten en,
bij vaststelling van strafbare feiten, tot een veroordeling over te gaan.
Ik geef u
hierbij de volledige technische nota daaromtrent.
04.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister,
ik dank u ervoor dat u mij het technisch antwoord zult bezorgen.
Ik wil
erop wijzen dat ik toch al een tijd bezig ben met de problematiek van de
schijnhuwelijken. Het is ondertussen, mede door mijn aandringen, min of meer
tot een bestraffing van schijnhuwelijken en tot een strenger optreden gekomen. U
zegt dat het attest individueel is, dat alleen een aantal zaken getoetst kan
worden en dat een vermoeden van schijnhuwelijk geen belemmering kan zijn om dat
attest af te leveren. Dat is misschien juist, maar – u zegt het eigenlijk ook
in uw antwoord – voordat het huwelijk wordt gesloten, moet een ambtenaar van de
burgerlijke stand nagaan of de beide partners de werkelijke intentie hebben om
te huwen.
Om dat na te gaan wordt in de meeste steden en gemeenten hier in België
een interview afgenomen.
Mijn vraag
is om ervoor te zorgen dat de richtlijn die wij hier aan onze gemeentebesturen
en ambtenaren van burgerlijke stand geven om dat onderzoek en interview te
doen, ook in het buitenland, voor het huwelijk voltrokken wordt, uitgevoerd
wordt, en dat dus ook het interview wordt afgenomen. Op die manier kan men
immers vermijden dat er een huwelijk wordt gesloten, waarna er gezinshereniging
volgt.
Men kan
niet de betrokkenen laten overkomen en pas achteraf misschien een onderzoek
instellen. Ik weet wat er in de wet staat. Zolang het huwelijk geen drie jaar
standhoudt, bestaat er de mogelijkheid om de personen terug te sturen. Weet u
echter wat voor miserie dat met zich meebrengt voor de slachtoffers, voor
degenen die wel te goeder trouw zijn getrouwd?
Het kan toch
niet zijn dat men Belgen op een verschillende manier behandelt. Zij die huwen
in België, worden strenger aangepakt dan zij die huwen in het buitenland. Dat
is de conclusie. Ik vind dat dat een schending is van de rechten van de mens.
Iedereen moet even streng of even zacht worden aangepakt.
Ik bedoel
absoluut niet dat men mensen die oprecht trouwen, moet tegenwerken. Ik vind
zelfs dat de procedures nu vaak heel ingewikkeld en niet doorzichtig zijn. Wij
moeten daaraan zeker nog iets doen. Er zijn echter ook manifeste
schijnhuwelijken. Die moet men op zijn minst tegenhouden in afwachting van
verder onderzoek. Dat gebeurt nu niet. Mijn vraag blijft dus om de ambassades
in het buitenland opnieuw de mogelijkheid, meer nog de plicht te geven om een
onderzoek te doen naar schijnhuwelijken. Zo niet blijft het dweilen met de
kraan open hier in België. Alle mensen zullen immers naar het buitenland
trekken om daar te huwen. Dat is veel gemakkelijker.
04.04
Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lanjri, ik ben het ten gronde met u
eens. Het moet echter natuurlijk ook wettelijk kunnen.
04.05 Nahima Lanjri (CD&V): In het antwoord dat u
mij vorig jaar hebt gegeven zegt u: "De beoordeling van de
huwelijksintentie komt pas echt aan bod in de volgende fase, namelijk de
huwelijksafsluiting. Zo is het aan de ambtenaar van de burgerlijke stand,"
in deze de consul dus …
04.06
Minister Karel De
Gucht: Ik ben geen ambtenaar van burgerlijke stand. De
medewerkers op mijn diensten zijn geen ambtenaren van de burgerlijke stand.
04.07 Nahima Lanjri (CD&V): "Zo is het aan
de ambtenaar van de burgerlijke stand die het huwelijk afsluit de werkelijke
bedoelingen van het toekomstige echtpaar na te gaan." De consul moet toch
kunnen nagaan of er een werkelijke intentie is om een huwelijk te sluiten.
Hier doen
wij dat ook. De ambtenaar moet het nagaan. Hij is dat verplicht. De schepen die
het huwelijk sluit, moet nagaan of er een huwelijksintentie is. Dat moeten wij
toch ook doen in het buitenland. Laten wij ervoor zorgen dat de Belgen, of ze
nu hier trouwen of in het buitenland, op dezelfde manier behandeld worden. Dat
is wel een taak die zij op zich kunnen nemen.
04.08
Minister Karel De Gucht: Er zijn eigenlijk drie elementen. Ten
eerste, het afleveren van het attest van niet-huwelijksbeletsel. Op dat vlak
zijn wij verplicht de internationale regels te volgen. Ten tweede, het visum.
Wij kunnen alleen een visum weigeren wegens bepaalde redenen. Dat kan niet
zomaar. Wij zijn een rechtstaat. Ik heb veel begrip voor uw redenering dat het
goed zou zijn dat er reeds in het buitenland een gesprek is over de intentie om
daadwerkelijk in het huwelijk te treden. Ik wil dat wel eens laten nakijken.
04.09 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister,
ik wil toch een zaak verduidelijken.
04.10
Minister Karel De Gucht: Mag ik ook uitspreken? Ik heb u toch ook
laten uitspreken.
Een derde
element is dus dat gesprek. De vraag is of een consul gemachtigd is om dat te
doen, op een manier dat dit ook rechtsgevolgen zou creëren. Dat is voor
betwisting vatbaar. Ik wil gerust, samen met de heer Dewael en mevrouw
Onkelinx, nagaan op welke manier dit eventueel kan worden geregeld. Wij zijn
echter geen ambtenaar van de burgerlijke stand. In de Belgische wetgeving staat
dat de ambtenaar van de burgerlijke stand zich daarvan moet vergewissen. In
hoeverre kunnen wij in het buitenland hetzelfde doen als de ambtenaar van de
burgerlijke stand? Dat lijkt mij niet zo evident te zijn. Dat is ook de reden
waarom men die procedures heeft gewijzigd. Ik wil gerust samen met mevrouw
Onkelinx en de heer Dewael bekijken hoe daaraan eventueel een mouw kan worden
gepast. Ik ben het ten gronde immers met u eens. Daarover gaat de discussie
niet. In een rechtstaat moet men echter de rechten van het individu respecteren.
Dat is ook een element.
04.11 Nahima Lanjri (CD&V): Ik ben het volkomen
met u eens, maar ik denk dat wij ook een onderscheid moeten maken. Ik weet niet
of wij op dezelfde golflengte zitten. De mogelijkheid bestaat om in het
buitenland een visum af te leveren voor iemand die in België wil huwen. In dat
geval heb ik er ook geen probleem mee dat die persoon een visum krijgt, want
dan komt die naar België en dan zal er in België een onderzoek naar een
schijnhuwelijk gebeuren.
Ik heb
het echter over de huwelijken die in het buitenland op de consulaire diensten
worden aangegaan. Volgens mij is de persoon die het huwelijk voltrekt, de
ambtenaar van de burgerlijke stand. De consul treedt op in de hoedanigheid van
een ambtenaar van de burgerlijke stand. Waarom zouden wij hem of haar niet
dezelfde bevoegdheden geven als onze ambtenaren van burgerlijke stand? Ik heb
het dus niet over de groep van mensen die een visum aanvragen - dat is nog heel
behoorlijk - en dan in België komen huwen. Als iemand in België een partner in
het buitenland heeft, is het toch logisch dat men een visum aanvraagt in het
kader van de gezinshereniging, om hier te huwen.
Met die situatie heb ik geen probleem, omdat hier een onderzoek volgt.
Voor degenen die het onderzoek willen ontwijken of simpelweg willen huwen in
het buitenland – hetgeen heel veel mensen doen –, moet de consul, die optreedt
in de hoedanigheid van ambtenaar van burgerlijke stand, over dezelfde
instrumenten kunnen beschikken om na te gaan of beide partners de intentie hebben
om een duurzame relatie aan te gaan.
Mijnheer
de minister, het verheugt me te vernemen dat u bereid bent samen met uw
diensten de problematiek te onderzoeken.
04.12
Minister Karel De Gucht: Mevrouw Lanjri, ik begrijp uw probleem en
wil het laten onderzoeken.
Wat doet
u evenwel vermoeden dat de consul niet nagaat of er bij een huwelijk in het
buitenland sprake is van een duurzame relatie?
04.13 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister,
ik krijg reacties van mensen die me erop wijzen dat zij in het verleden die
bevoegdheid hadden door middel van een rondzendbrief in het raam van de afgifte
van een attest van niet-huwelijksbeletsel. Ik heb hierover een vraag gesteld.
Hopelijk werd het systeem niet naar aanleiding van mijn vraag afgeschaft. De
regeling had geen wettelijke basis, vermits ze geregeld was via een
rondzendbrief. Mijn bedoeling is het onderzoek te voeren. Ofwel geeft men dat
een wettelijke basis…
04.14
Minister Karel De Gucht: Mevrouw Lanjri, ik zal het laten
controleren. Men kan het niet doen in het kader van het attest inzake
niet-huwelijksbeletsel. Dat is een internationale verplichting, die
gerespecteerd moet worden.
04.15 Nahima Lanjri (CD&V): Absoluut.
04.16
Minister Karel De Gucht: Ik zal laten controleren of bij huwelijken
in het buitenland de consul effectief onderzoekt of het om een duurzame relatie
gaat. Ik ben niet zeker van het antwoord, maar laat het controleren en zal u
het resultaat meedelen.
04.17 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister,
ik dring aan op een richtlijn, zoals die bestaat voor de ambtenaren van
burgerlijke stand in ons land, die hen verplicht te controleren of het over een
duurzame relatie gaat. Bovendien moet men, mijns inziens, ondersteuning bieden,
onder meer met raadgevingen waarop men moet letten tijdens de interviews. Het
mag geen nattevingerwerk zijn. Ondersteuning is nodig om goed te kunnen
detecteren wat wel en geen schijnhuwelijk is. We moeten immers vermijden dat
mensen die terecht willen huwen, slachtoffer worden.
De voorzitter: De minister zal de zaak
controleren. Als de consul als ambtenaar van burgerlijke stand optreedt – in
het geval men op de ambassade huwt –, moet hij dezelfde regels volgen als de
ambtenaar van burgerlijke stand bij ons. Dat lijkt me de logica zelf. De
minister zal de problematiek onderzoeken. Desgevallend komen we hierop terug in
de commissie.
Het incident
is gesloten.
- M. Joseph Arens au vice-premier ministre et ministre de
l'Intérieur sur "les passeports électroniques" (n° 13251)
- M. Jean-Claude Maene au ministre des Affaires étrangères sur
"la fiabilité présumée du passeport biométrique" (n° 13421)
- de heer Joseph Arens aan de vice-eerste minister en minister van
Binnenlandse Zaken over "de elektronische paspoorten"
(nr. 13251)
- de heer Jean-Claude Maene aan de minister van Buitenlandse Zaken
over "de veronderstelde betrouwbaarheid van het biometrisch paspoort"
(nr. 13421)
05.01 Joseph Arens (cdH): Monsieur le président,
monsieur le ministre, d'après deux scientifiques belges, en l'occurrence le
professeur de cryptologie de l'Université de Louvain, Jean-Jacques Quisquater
et Yves Poullet, directeur du Centre de recherche informatique et droit,
le passeport électronique délivré par l'État belge depuis deux ans bénéficie
d'un niveau de sécurité insuffisant.
Le mécanisme
de ces passeports est le suivant: lorsque le voyageur passe à proximité d'une
borne équipée d'un lecteur, celui-ci interroge la puce qui lui communique, sous
forme cryptée, les données d'identité et la photo de l'auteur du passeport. Le
transfert entre la puce et le système de contrôle se fait par ondes radio, avec
une technologie baptisée RFID. Or, d'après les deux scientifiques, cette
technologie était utilisée à l'origine pour le traçage des animaux.
D'après eux,
il suffit d'un lecteur placé à quelques mètres d'une personne pour capter les
informations contenues dans le passeport. Quand bien même cette information est
cryptée et donc illisible, sans comprendre les informations dont la puce
recèle, on peut en déduire qu'il s'agit d'un même individu et le suivre à la
trace. Ce manque de sécurité est donc une porte ouverte au clonage d'identité
ou à d'autres formes de piratage.
La création
de ce passeport à puce fait suite à une demande des États-Unis qui souhaitaient
identifier électroniquement les étrangers pénétrant sur leur territoire.
Pourtant, même les scientifiques américains demandent à leur président
d'arrêter l'utilisation de ces passeports qui, selon les deux scientifiques
belges, introduisent plus d'insécurité que de sécurité.
Monsieur le
ministre, ces deux spécialistes belges de la question proposent d'instaurer un
moratoire sur l'utilisation des passeports à puce. Quelle est votre position
face à cette proposition?
05.02
Jean-Claude Maene (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, les approches et les
attendus de ma question étant exactement identiques à ceux exposés par M.
Arens, je vous en épargnerai la répétition. J'ajouterai cependant qu'il se
confirme qu'un chercheur allemand est parvenu à "cloner" un passeport
dernièrement, ce qui indique un niveau élevé d'insécurité. Je voudrais vous
poser les quelques questions suivantes.
Étant donné que les passeports actuels peuvent être considérés comme
défaillants et qu'ils ont malgré tout une longue durée de vie, certains les
ayant acquis alors qu'il en reste en stock, ils seront inévitablement utilisés
à l'avenir. Quelles mesures prendra-t-on au niveau belge comme au niveau
européen pour diminuer les risques d'échec des mesures de sécurité contre le
vol d'identité? Quelles seront les procédures techniques et administratives à
appliquer en cas de vol d'identité impliquant le passeport biométrique? Quelles
procédures sont prévues pour contrôler l'utilisation abusive des données
personnelles contenues dans les passeports biométriques, notamment par le
secteur privé?
Monsieur le ministre, la question dépasse nos frontières. La Commission
européenne a donc mis en ligne un questionnaire abordant différents thèmes liés
au RFID, dont les implications sur la vie privée des citoyens européens et le
cadre juridique à mettre en place. Je me permettrai d'ajouter que cette enquête
d'opinion européenne était uniquement disponible en anglais, ce qui est
dommage. On aurait pu faire un effort et utiliser d'autres langues à côté de
l'anglais car ce débat important concerne l'ensemble des citoyens européens.
Dans ses pré-conclusions, Bruxelles prône une homogénéisation européenne
par la mise au point et la mise en application de technologies RFID et envisage
des réglementations pour éviter à tout prix des disparités entre les pays.
Monsieur le ministre, j'aimerais connaître la position belge sur ce sujet.
05.03 Karel De Gucht, ministre: Monsieur le président, je
déplore que les critiques formulées l'aient été sans avoir pris au préalable
contact avec les sources informées. De telles manifestations de la part de
spécialistes ont pour effet de susciter le doute et l'inquiétude dans l'esprit
du public et, accessoirement, d'assurer une certaine publicité à celui qui les
formule. Des informations préalables auraient permis d'éviter de lancer un
signal inadéquat.
En ce qui
concerne la sécurité du passeport belge, je commencerai par rappeler que le
document en question a été réalisé en conformité avec les spécifications
techniques de l'OACI (Organisation de l'aviation civile internationale) et de
l'Union européenne, auxquelles tous les passeports électroniques européens
doivent répondre. Ces spécifications techniques ont été établies par des
groupes de travail constitués de spécialistes de l'informatique et des
questions de sécurité.
Ensuite, il
existe une différence fondamentale entre l'usage qui peut être fait d'une puce
électronique sans contact destinée à assurer la traçabilité des bestiaux et son
application au passeport. En effet, il faut savoir qu'un passeport électronique
n'est pas destiné à être lu "en passant à proximité d'une borne".
Bien au contraire, ce document doit être posé sur un lecteur installé
généralement aux contrôles frontières. En outre, les données contenues dans la
puce sont protégées par deux sécurités: le Basic Access Control et l'Active
Authentification.
La première
sert à protéger les données contre la lecture à l'insu du titulaire
("skimming"). Son fonctionnement suppose que le passeport soit
d'abord ouvert, que les données imprimées en page 2 dans les deux lignes
de caractères OCR-B – appelées zone lisible machine ou MRZ – soient
lues pour enfin donner accès aux données de la puce.
L'Active
Authentification a pour but de garantir que les données sont lues au départ
d'une puce authentique. Elle protège donc contre le clonage d'une puce. Cette
sécurité repose sur une paire supplémentaire de clés, clé publique et clé
privée. Je tiens d'ailleurs à souligner que cette mesure est une sécurité
supplémentaire que la Belgique a volontairement ajoutée dans son passeport,
bien qu'elle fût facultative. Le passeport belge est donc encore mieux protégé
que les autres.
J'estime par
conséquent qu'il n'y a pas lieu de remettre en question le processus d'émission
des passeports électroniques européens.
05.04 Joseph Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie le
ministre pour sa réponse.
Monsieur le
ministre, cela signifie-t-il que les deux scientifiques ont été mal informés
pour réaliser leur étude?
05.05 Karel De Gucht, ministre: Cela peut arriver.
05.06 Joseph Arens (cdH): Il faut être clair. L'information a
tout de même été lancée par les médias (télévision et journaux) et elle a
provoqué – comme vous le dites bien dans votre réponse – des inquiétudes dans
le public.
Je me
réjouis de votre réponse puisqu'elle donne des garanties. J'espère que tout
cela a été vérifié avant d'affirmer que les passeports présentent toutes les
garanties de sécurité voulues.
Par ailleurs,
je suis surpris de constater que des scientifiques lancent des opérations aussi
importantes alors que cela ne tient à rien!
05.07 Jean-Claude Maene (PS): Monsieur le ministre, je vous
remercie également pour cette réponse.
Je prends
acte, d'une part, qu'il y a désinformation, y compris sur le fait qu'un expert
en sécurité allemand ait réussi à cloner un passeport et, d'autre part,
qu'aucun problème ne se pose en termes de sécurité pour les passeports.
Het incident
is gesloten.
06 Question de Mme Josée Lejeune au ministre des Affaires étrangères sur
"la position de la Belgique suite à la rupture des relations diplomatiques
entre la France et le Rwanda" (n° 13298)
06 Vraag van mevrouw Josée Lejeune aan de minister van Buitenlandse Zaken
over "de positie van België nadat de diplomatieke betrekkingen tussen
Frankrijk en Rwanda werden verbroken" (nr. 13298)
06.01 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, monsieur le
ministre, fin novembre, le juge français Jean-Louis Bruguière clôturait son
enquête sur l'attentat du 6 avril 1994 qui fut, selon certaines
analyses, à l'origine du génocide au Rwanda. Dans son ordonnance, le juge
Bruguière a recommandé des poursuites devant le tribunal pénal international
contre l'actuel président du Rwanda Paul Kagame. En fait, toujours selon
M. Bruguière, le président Kagame serait impliqué dans l'attentat qui a
coûté la vie au président rwandais de l'époque, M. Habyarimana, et son
homologue burundais, M. Ntaryamira. Le juge français a en outre signé neuf
mandats d'arrêt contre les proches du président en exercice, dont son chef
d'état-major, M. Kabarebe.
Ces
événements n'ont pas manqué de détériorer sérieusement les relations
diplomatiques entre la France et le Rwanda. Depuis le 27 novembre,
celles-ci sont d'ailleurs officiellement rompues.
Dans la
foulée, les autorités françaises ont fait savoir que la Belgique était chargée
de représenter les intérêts de la France au Rwanda et qu'en conséquence, les
ressortissants français étaient invités à s'adresser à l'ambassade de Belgique
à Kigali.
Monsieur le
ministre, quelles sont les obligations juridiques qui s'appliquent lorsqu'un
pays représente les intérêts d'un autre dans un État tiers?
La Belgique
est désormais chargée de défendre les intérêts des Français au Rwanda. Si un
incident se produit contre des ressortissants ou des intérêts financiers ou
économiques français, quelles sont les obligations qui pèseront sur la
Belgique?
L'ambassade
belge à Kigali possède-t-elle les moyens matériels et humains pour assurer la
sécurité des ressortissants français en plus des ressortissants belges?
Nos
relations diplomatiques avec le Rwanda ne risquent-elles pas de souffrir de la
situation actuelle? En d'autres termes, n'y a-t-il pas un danger de confondre
les positions française et belge dans nos relations avec Kigali?
Quelles sont
les mesures qui ont été prises au niveau des administrations françaises et
belges pour faire face aux obligations issues de cette situation? Quelles sont
la fréquence et la nature de vos relations avec vos homologues français,
sachant que cette situation risque de durer?
06.02 Karel De Gucht, ministre: Monsieur le président, madame
Lejeune, conformément à l'article 45 de la Convention de Vienne, la France a
confié à la Belgique, avec l'accord du gouvernement rwandais – cela doit être
souligné –, la protection et la garde des locaux de la mission française au
Rwanda avec les biens et les archives qui s'y trouvent ainsi que la protection
des intérêts de la France et de ses ressortissants.
L'ambassade
de Belgique à Kigali traitera toutes les questions consulaires (passeport,
visa, état civil, assistance en cas de maladie ou décès, détention,
rapatriement, etc.) qui relevaient auparavant de son homologue française, ce en
vertu de la décision du Conseil de l'Union européenne du
19 décembre 1995, transposée dans la loi du
14 janvier 1999.
Les Français
sont d'ailleurs déjà inscrits depuis un an dans le plan de sécurité belge. Des
dispositions pratiques ont été prises pour assurer la protection des bâtiments
français (inventaire, gardiennage, etc.).
Je signale
enfin que la rupture des relations diplomatiques ne dispense nullement le
Rwanda de ses obligations en matière de protection des locaux diplomatiques
français. L'ambassade de Belgique à Kigali est donc chargée de la protection
diplomatique des ressortissants français comme de celle des Belges.
Les Français
du Rwanda ont été enregistrés à l'ambassade et intégrés dans le plan de crise
de celle-ci. Notre ambassade a déjà informé les ressortissants français qu'ils
pouvaient s'adresser à elle.
Je tiens
toutefois à souligner qu'il n'y a pour l'instant aucune crise sécuritaire au
Rwanda et que le gouvernement rwandais a donné des assurances en matière de
sécurité des ressortissants français.
Pour faire
face au surcroît de travail qu'entraîne cette nouvelle situation, deux consuls
supplémentaires ont été envoyés à Kigali pour renforcer temporairement notre
ambassade. Les besoins en matériels sont en cours d'évaluation et certaines
dispositions ont déjà été prises, notamment en ce qui concerne les
communications.
La prise en
charge des intérêts français par notre ambassade à Kigali s'est effectuée en
concertation permanente avec les autorités rwandaises.
Nous avons
clairement fait savoir à ces dernières que cette prise en charge administrative
ne devait pas être confondue avec un soutien politique aux positions
françaises. La Belgique considère d'ailleurs que la crise diplomatique actuelle
entre la France et le Rwanda est un problème purement bilatéral. Nos relations
avec le Rwanda ne seront donc pas affectées par cette situation.
Mes
services, tant au niveau des directions politiques que de la chancellerie, ont
déjà pris les dispositions nécessaires pour faire face à nos obligations.
Du côté
français, une antenne officielle devrait être mise sur pied dans les prochains
jours.
Les contacts
entre mes services et moi-même, d'une part, et nos homologues français, d'autre
part, sont permanents tant au sein de l'Union européenne qu'au plan bilatéral.
06.03 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, monsieur le
ministre, lors de votre réponse, vous avez fait allusion à l'envoi de deux
consuls supplémentaires, pour une durée déterminée, pour faire face au surcroît
de travail auquel est confrontée l'ambassade belge à Kigali.
Je suppose
qu'il existe une vision à long terme de cette politique. En effet, suite aux
incidents qui sont survenus, nous avons repris une partie du rôle de la France.
Comment
voyez-vous la politique à long terme concernant le rôle de notre ambassade? Si
je me réfère à votre réponse, j'ai le sentiment que nous procédons au coup par
coup pour faire face au surcroît de travail.
06.04 Karel De Gucht, ministre: Madame Lejeune, il ne s'agit
nullement d'une politique au coup par coup. Nous nous sommes rendu compte que
du personnel additionnel était nécessaire et nous l'avons envoyé. Nous avons
une sorte de brigade volante de consuls que nous pouvons envoyer là où le
besoin s'en fait ressentir. On peut imaginer que la situation se stabilisera
dans la mesure où, une fois les Français enregistrés, le travail diminuera.
Nous observons l'évolution de la situation et nous nous y adapterons en termes
de personnel nécessaire.
Cependant,
il convient de partir d'une autre idée. La France et la Belgique sont toutes
deux membres de l'Union européenne. Lorsqu'un problèmes se pose, il y a des
obligations d'entraide que nous assumons. Certes, cela peut tôt ou tard donner
lieu à des problèmes bilatéraux en raison d'une certaine sensibilité du côté rwandais
mais moralement, nous sommes obligés d'aider les Français, comme ils l'ont fait
à plusieurs reprises pour la Belgique, notamment pour les rapatriements. Cela
pourrait entraîner des difficultés à l'avenir; pour l'instant, ce n'est pas le
cas.
Par ailleurs,
nous distinguons bien notre position politique de notre position consulaire et
d'entraide en ce qui concerne les ressortissants français. Ainsi, nous avions
demandé que deux diplomates ou consuls français puissent continuer à travailler
dans notre ambassade. Les Rwandais ont refusé. C'est la raison pour laquelle
nous avons envoyé des consuls. Nous adapterons notre façon de réagir à la
situation journalière en vue d'éviter des problèmes diplomatiques avec le
Rwanda, mais la situation est plus difficile que s'il ne fallait pas s'occuper
des intérêts et des citoyens français. C'est une évidence mais ce sont les
risques du métier.
L'incident
est clos.
07 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van
Buitenlandse Zaken over "de tegenstrijdige uitspraken van een aantal
regeringsleden over de voortzetting van de hulp aan Congo na de aanstelling van
Kabila tot president" (nr. 13435)
07 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires
étrangères sur "les déclarations contradictoires de certains membres du
gouvernement au sujet de la poursuite de l'aide au Congo après la désignation
de M. Kabila comme président" (n° 13435)
07.01 Francis
Van den Eynde (Vlaams
Belang): Mijnheer de minister, als er iets is dat ik u moet nageven, dan is het
dat u steeds een meer kritische houding aangenomen hebt ten overstaan van het
beleid in Kinshasa dan uw collega's. Dat heeft u soms trouwens in een moeilijke
of minder comfortabele positie gebracht, maar dat verwijt ik u niet.
U bent
trouw gebleven aan die lijn, want zodra de laatste verkiezingen achter de rug
waren, zou u – als ik de kranten mag geloven – het volgende gezegd hebben:
"België zal volgend jaar 109 miljoen euro aan ontwikkelingshulp voor Congo
uittrekken, maar als de regering Kabila niet zorgvuldig met dat geld omspringt,
moeten we dat herzien”. Nogal wiedes, zou ik zeggen. Die verklaring staat in
schril contrast met de woorden van uw collega, de heer De Decker van
Ontwikkelingssamenwerking, die volgens dezelfde bron het volgende verklaarde:
"Wat belangrijk is, is dat de Congolese bevolking geholpen wordt, niet de
regering. De Congolese leiders moeten vooral veel middelen ter beschikking
krijgen en ter beschikking stellen van de bevolking, maar tot resultaten zijn
zij niet verplicht”. Voor zover die bron juist is, heeft de heer Michel, die
geen deel uitmaakt van de regering, maar toch niet onbelangrijk is in dit
debat, zich in dezelfde zin uitgesproken.
Uw
woorden waren nog niet koud, mijnheer de minister, toen wij vernamen dat een
van de meest bekwame vrouwelijke kandidaten voor de presidentsverkiezingen, een
advocate, aangehouden werd vanwege haar politiek engagement. Voor zover ik op
de hoogte ben – ik moet toegeven dat ik mij op dat vlak op glad ijs bevind – is
zij nog altijd aangehouden. Zij was de advocate van mensen uit de oppositie
tegen Kabila. Met andere woorden, uw kritische houding was meer dan
verantwoord. Om eerlijk te zijn, ik zou het zelfs wat kritischer hebben
gewenst, maar daarover gaat het nu niet.
Mij gaat
het erom dat ik hier weer een onderscheid meen te ontwaren – dat is een
leidmotief van mij – in de Belgische politiek ten overstaan van Centraal-Afrika
in het algemeen en de vroegere kolonie van bijna 50 jaar geleden in het
bijzonder, waarbij men aan Franstalige kant steeds meer engagement wil en de
Vlamingen toch een stuk "reticenter" zijn of op zijn minst een stukje
kritischer. Dan lijkt het mij billijk dat een parlementslid komt vragen aan de
minister van Buitenlandse Zaken welke lijn nu zal gevolgd worden, de lijn De
Decker-Michel of de uwe?
07.02 Minister Karel
De Gucht: Mijnheer Van den Eynde, bij mijn weten ben ik nog
altijd minister van Buitenlandse Zaken, en dat wellicht tot het einde van deze
regering, tenzij men mij buitengooit. Daarna zien we wel.
De
regering is, door wat ik zeg over Congo, gebonden. Als de regering vindt dat
zij daardoor niet gebonden is, dan moet zij mij dat zeggen. Daarover hebben al
een paar keer discussies plaatsgevonden in het kernkabinet. Telkens is het resultaat
geweest dat men zich volmondig achter mijn stelling schaart. Dat is een eerste
bemerking.
Ten
tweede, er is nu een democratische regering in Congo. Ik vind dat men die
democratische regering een kans moet geven, want anders heeft het geen zin om verkiezingen
te organiseren. Er moet geen 500 miljoen euro in verkiezingen worden
gestoken om daarna te zeggen dat er niets veranderd is. Er is nu wel degelijk
een democratisch verkozen staatshoofd. Er zijn parlementen op nationaal niveau
en op provinciaal niveau. Er wordt nu gewerkt aan de samenstelling van een
regering. Ik vind dat men dat land dus een kans moet geven en dat wij het
daarbij maximaal moeten ondersteunen.
Ten
derde, wij moeten daarbij waakzaam zijn. Dat betekent dat wij moeten toezien op
de goede besteding van de gelden die wij ter beschikking stellen, maar daar zie
ik eerlijk gezegd niet zo direct een probleem in. Dat geld passeert namelijk
niet via de begroting van Congo. In de realiteit hebben wij daar zelf controle
op. Er wordt ook telkens de nadruk op gelegd dat dat het geval is en dat dat zo
moet blijven. Ik heb er geen problemen mee – integendeel – dat er meer geld
wordt vrijgemaakt, want er is in Congo onvoorstelbaar veel te doen. Het is een
verwoest land. De mensen daar leven in een verwoest land. Als wij voor die
mensen iets kunnen doen, dan moeten we ook effectief proberen om dat te doen.
Ik heb dus geen enkel probleem met inspanningen ten opzichte van Congo; dat
zult u me trouwens ook nog nooit hebben horen zeggen.
Hebben de
democratisch verkozen leiders van Congo verantwoordelijkheden en
verplichtingen? En of. Met een grotere legitimiteit gaat een grotere
verantwoordelijkheid gepaard, niet omgekeerd. Hoe legitiemer men is, des te
meer verantwoordelijkheid heeft men voor datgene wat men doet. Ik vind dat wij
daarop inderdaad moeten toekijken, op een accurate manier. Trouwens, de
verklaringen die de heer De Decker daarover afgelegd heeft, zijn daarmee in
wezen niet in strijd. Het kan ook worden geïnterpreteerd als zou de Congolese regering
geen resultaatsverplichtingen hebben, wat ook moeilijk af te dwingen is in de
gegeven omstandigheden, gelet op de desolate staat waarin dat land zich
bevindt. Maar de regering heeft wel degelijk een aantal middelenverbintenissen.
Dat betekent onder andere evolueren in de richting van een goed bestuur. Ik zal
dat nakijken en ik zal mijn mening daaromtrent niet veranderen. Wat u citeert,
heb ik gezegd, op verschillende plaatsen. Ik zal mijn mening daarover niet
veranderen, integendeel.
Dat
gezegd zijnde, zijn er geen twee verschillende politieke benaderingen van
België. De regering heeft mij tot nu toe altijd gevolgd als ik bepaalde
standpunten heb ingenomen. Wat de heer Michel zegt over Congo, wordt volgens
mij eerlijk gezegd een beetje uit zijn context gehaald.
Men citeert het alsof de Congolese leiders mogen fouten maken. Ik weet
wat collega Michel in de praktijk doet ten opzichte van Congo en op welke
manier hij constant druk zet op de Congolese leiders om in de juiste richting
te evolueren. Ik wil hem daar dus niet op taxeren. Ook al heeft dat bij
sommigen een wat verkeerde indruk gewekt, in de praktijk doet Louis Michel er
alles aan om Congo te laten evolueren in de positieve zin.
Dat dit
allemaal gepaard gaat met wat romantischer uitspraken van Waalse kant, kan best
zijn. In de praktijk meen ik dat de Belgische diplomatie een belangrijke rol
gespeeld heeft in Congo. Dat er nu een democratische regering is, democratische
verkiezingen hebben plaatsgevonden en het land relatief kalm is – op enkele uitzonderingen
na – mag voor een deel op het conto van België worden geschreven. Dit betekent
inderdaad niet dat daar wij te toegevend moeten zijn of dat wij een aantal
dingen moeten toedekken. Integendeel, vind ik.
U citeert
het geval van mevrouw Nlandu. Of zij een van de meest bekwame
presidentskandidaten was of niet, weet ik niet, ik ken haar niet persoonlijk.
Maar dat doet er eigenlijk ook niet toe. Zij was de advocate van Bemba, de
tegenkandidaat van Kabila en zij staat op dit ogenblik in Kinshasa terecht
wegens hoogverraad. Ik heb actie ondernomen in dat dossier. Er is een diplomaat
van onze ambassade constant aanwezig op die rechtszitting om het proces te
volgen. Ik heb al uitdrukkelijk laten weten dat ik vind dat een burger niet
berecht kan worden door een militaire rechtbank omdat dat tegen de elementaire
rechten van de verdediging is en tegen de goede rechtsgang. Ik heb ook
duidelijk gemaakt dat wij dat proces van zeer dichtbij zullen volgen, want ik
heb daar ernstige vragen bij. Ik ben zelf een deel van mijn leven advocaat
geweest en ik vind dat advocaten hun job alleen maar kunnen doen als zij
inderdaad over de nodige vrijheid en ruimte beschikken om hun functie te
vervullen. Wij moeten een advocaat niet beoordelen op basis van zijn cliënt.
Men moet een advocaat beoordelen op basis van wat hij of zij zelf doet.
07.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord en voor de duidelijkheid van
het antwoord. Ik begrijp dat de minister uiteraard – het tegenovergestelde zou
mij verbaasd hebben – zegt dat iedereen op dezelfde lijn zit in de regering en
dat het alleen een kwestie van accentverschil is. Ik apprecieer het woordje
“romantisch.” Ik weet niet of de Franstaligen…
07.04
Minister Karel De Gucht: Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is,
mijnheer Van den Eynde.
07.05 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Inderdaad.
Ik heb
nog altijd de indruk dat er een andere visie is op de politiek in Congo aan
Franstalige kant. Maar goed, ik noteer dat de heer De Gucht, die minister van
Buitenlandse Zaken is, hier met de nodige klemtonen stelt dat hij het is die de
verantwoordelijkheid draagt voor de politiek en dat het dus zijn politiek is
die prevaleert. Ik apprecieer ook de interventies ten voordele van die dame.
Wanneer
ik gezegd heb: “een bekwame presidentskandidate,” heb ik dat alleen gezegd op
basis van de diploma’s die zij kon voorleggen. Haar politieke waarde is mij
onbekend.
07.06
Minister Karel De Gucht: Ik betwist het ook niet, mijnheer Van den
Eynde. Alleen vind ik dat het niet relevant is. Dat bedoel ik.
L'incident
est clos.
De voorzitter: De vragen nrs. 13467
en 13582 van mevrouw Karine Lalieux worden op haar verzoek omgezet in
schriftelijke vragen.
08 Vraag van mevrouw Hilde Vautmans aan de minister van Buitenlandse
Zaken over "mensenrechten" (nr. 13488)
08 Question de Mme Hilde Vautmans au ministre des Affaires étrangères
sur "les droits de l'homme" (n° 13488)
08.01 Hilde
Vautmans (VLD):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, we hebben het eerder al gehad
over de oprichting van een commissie voor de mensenrechten. Dat staat ook in
het regeerakkoord onder het luik Buitenlandse Zaken.
Het is
bovendien een aanbeveling van de VN en van de Raad van Europa. Wat niet
onbelangrijk is, is dat dertien Europese landen reeds een commissie voor de
mensenrechten hebben opgericht. Het is absoluut noodzakelijk om een dergelijke
commissie te hebben zodat wij kunnen voldoen aan onze internationale
verplichtingen inzake rapportering in verband met de mensenrechten.
Op
2 mei 2006 hebben we hierover een klein debat gevoerd. U zei toen dat
men daarmee bezig was en dat alles begin 2007 operationeel zou moeten zijn. De
ngo’s hadden u een voorstel bezorgd over hoe zij dat zagen. U zei toen dat dit
werd onderzocht.
Mijn
eerste vraag is dus hoever het daarmee staat. Deze regeerperiode loopt bijna
ten einde. Het stond in het regeerakkoord en ik vind een commissie voor de
mensenrechten een absolute must. Dertien landen hebben al een dergelijke
commissie. Ik vind dat ons land niet kan achterblijven.
Een
tweede punt waarover ik graag uw visie ken, is de ratificatie van het
Facultatief Protocol bij het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en
onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Dit Protocol werd door
ons land ondertekend maar nog niet geratificeerd omdat er geen nationaal
toezichtsmechanisme bestaat. Dat is nu precies de clou. Die taak zou volgens
mij kunnen worden toevertrouwd aan de commissie voor de mensenrechten. Wanneer
zal het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag tegen foltering worden
geratificeerd?
Een derde
punt waar ik sterk aan hou en waarover we het op 2 mei uitvoerig hebben
gehad, is de prijs voor de verdedigers van de mensenrechten. Heel wat Belgen
strijden in het buitenland voor meer democratie en voor een betere wereld. Zij
laten daarbij soms het leven of keren gehandicapt terug. Ik vind dat die mensen
absoluut een keer per jaar in de bloemetjes moeten worden gezet.
Totnogtoe
wordt reeds sinds heel lange tijd jaarlijks een prijs uitgereikt door de Liga
voor Mensenrechten. Chris Van den Wyngaert mocht die prijs vorig jaar
in december in ontvangst nemen voor haar taak als rechter bij het
Internationaal Strafhof. U hebt dit onderzocht. Is de Belgische regering bereid
om steun te verlenen en om de Belgische verdedigers van de mensenrechten
jaarlijks een prijs toe te kennen voor het goede werk dat zij op wereldvlak
leveren?
08.02
Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Vautmans,
de werkzaamheden betreffende de oprichting van een commissie voor de rechten
van de mens gaan verder binnen de ad-hocwerkgroep onder leiding van de
beleidscel van de eerste minister, met actieve deelname van de andere bevoegde
departementen, waaronder Buitenlandse Zaken en Justitie.
Er werd
onder meer advies gevraagd aan het Hoog Commissariaat voor de Rechten van
de Mens. Deze bijdrage zal weldra worden overgemaakt.
Bovendien
werd aan het Hoog Commissariaat voor de Rechten van de Mens advies gevraagd over
het voorstel van de ngo's. Dit voorstel is een van de opties die wordt
onderzocht.
Het is nu echter voorbarig om mij uit te spreken over een precieze datum
waarop het nieuwe orgaan operationeel zal zijn. U kunt er echter op rekenen dat
ik in die zin zal aandringen.
De
federale en gefedereerde entiteiten onderzoeken in een werkgroep onder leiding
van de federale overheidsdienst Justitie de mogelijkheden voor de oprichting
van een nationaal preventiemechanisme, zoals bepaald wordt in het Facultatieve
Protocol bij de conventie tegen foltering. Een oplossing voor de kwestie is een
voorwaarde – zoals u terecht zegt – voor de ratificatie van het protocol. De
modaliteiten verbonden aan de procedure tot parlementaire instemming met het
protocol, behoren tot de bevoegdheid van mijn collega van Justitie.
Principieel
ben ik niet tegen het uitreiken van een prijs voor mensenrechtenverdedigers,
maar dat vereist wel een goede coördinatie van alle initiatieven. De
toekomstige Nationale Commissie voor de Mensenrechten kan het thema eventueel
bestuderen. Ik denk dat een soort vermenigvuldiging van prijzen de draagkracht
van een dergelijke prijs ook zou ondermijnen. We moeten dus denk ik tot een
gemeenschappelijk initiatief komen.
De acties
van mijn departement ten gunste van de mensenrechtenverdedigers situeren zich
voornamelijk in een internationale context. Zo ondersteunt België onder meer
het werk van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN
voor de situatie van de mensenrechtenverdedigers via financiering van de
landenrapporteurs en thematische rapporteurs van de voormalige commissie
Mensenrechten. België volgt de evaluatie op van de EU-richtlijnen inzake de
ondersteuning van de mensenrechtenverdedigers die werden aangenomen in juni
2004. De evaluatie moet leiden tot een betere uitvoering van de richtlijnen en
de identificatie van de middelen die hiervoor nodig zijn.
Ik wil
ook in het bijzonder wijzen op de inspanningen van het Belgisch
OVSE-voorzitterschap in verband met mensenrechtenverdedigers. De vaak moeilijke
situatie van mensenrechtenverdedigers was een van de prioritaire thema’s van
ons voorzitterschap binnen de human dimension van de OVSE. De problematiek
vormde het onderwerp van een bijzondere bijeenkomst van de humane dimensie, een
vergadering van de OVSE-mensenrechtendirecteurs, alsook van een voorstel voor
een OVSE-ministeriële beslissing gedaan te Brussel, dat echter geblokkeerd
werd. We hadden concreet een voorstel op tafel gelegd, dat echter door een
aantal landen is geblokkeerd. Wij kunnen binnen de OVSE alleen een beslissing
nemen bij consensus.
We hebben
ook de oprichting gefinancierd van een focal point for human rights defenders
binnen ODIHR, het Office for Democratic Institutions and Human Rights van de
OVSE.
Ook
bilateraal heb ik nog maar een paar weken geleden uitdrukkelijk kritiek geuit
op de houding van Rusland, dat een nieuwe ngo-wetgeving heeft aangenomen. Er is
trouwens een soort beweging in een aantal landen ten oosten van Wenen – zoals
men die in de OVSE noemt – om nationale ngo-wetgevingen aan te nemen die de
werking van ngo’s bemoeilijken en daardoor ook de werking van
mensenrechtenverdedigers bemoeilijken. Ik heb dat bijvoorbeeld uitdrukkelijk
gezegd in een interview in Le Soir. Het eerste gevolgd daarvan is geweest dat
onze ambassadeur in Moskou ter verantwoording is geroepen. Dat is iets waar ik
op zichzelf geen probleem mee heb, want ik vind dat wij als democratie niet
alleen het recht maar ook de plicht hebben om dat soort zaken te zeggen.
Ik wijs hierop om te benadrukken dat dit bijzonder gevoelig ligt, ook
bilateraal, wat mij niet belet dat te gepasten tijde te doen.
08.03 Hilde Vautmans (VLD): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik ben blij dat u nog eens aan de kar gaat duwen. Ik zal
kortelings een vraag zal stellen aan de eerste minister en de minister van
Justitie. Blijkbaar behoort een aantal punten tot hun bevoegdheden. De
Commissie voor de Mensenrechten zit bij de beleidscel van de eerste minister.
De ratificatie van het protocol zit dan weer bij Justitie. Ik zal die beide
ministers dan ook een beetje duwen. Ik vind het immers heel belangrijk dat dit
er nog deze legislatuur komt. Mensen gaan strijden in het buitenland. Ik ben
hen op talrijke missies tegengekomen. Dat zijn mensen die zich met hart en ziel
geven voor een betere wereld. Ik vind dan ook dat wij hen moeten belonen. U
hebt wel gelijk dat de vermenigvuldiging van de prijzen de waarde ervan doet
dalen. Er moet een goed gecoördineerd initiatief komen. De Commissie voor de
Mensenrechten moet er echt dringend komen.
08.04
Minister Karel De Gucht: Ik zal er bij de eerste minister en de minister van Justitie op
aandringen om vaart te zetten achter die initiatieven. Ik kom hen toch af en
toe tegen.
Het incident
is gesloten.
09 Question de Mme Josée Lejeune au ministre des Affaires étrangères sur
"la situation au Darfour" (n° 13497)
09 Vraag van mevrouw Josée Lejeune aan de minister van Buitenlandse
Zaken over "de situatie in Darfour" (nr. 13497)
09.01 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, monsieur le
ministre, la situation au Darfour continue d'être très inquiétante.
En effet,
cette région connaît depuis trois ans un conflit d'une violence sans précédent.
Les victimes se comptent par centaines de milliers, les droits humains sont
bafoués sans relâche, à tel point qu'on peut parler de véritable catastrophe.
Les
négociations de paix d'Abuja sur le Darfour, qui ont débuté en août 2004 sous
l'impulsion de l'Union africaine, ont abouti en mai 2006 à un accord global
signé par le gouvernement soudanais et un des trois groupes rebelles. Non
seulement cet accord n'a pas connu d'application effective, mais les
affrontements ont violemment repris depuis le mois d'août 2006.
Le
31 août dernier, le Conseil de sécurité de l'ONU a décidé, par l'adoption
de la résolution 17/06, de prendre la relève de l'Union africaine et de
déployer un nombre important de Casques bleus.
Le problème
est que le gouvernement soudanais s'oppose à la mise en œuvre de cette
résolution, empêchant ainsi une évolution favorable de la crise. Les autorités
de Khartoum n'hésitent d'ailleurs pas à minimiser le nombre de victimes du
conflit.
L'escalade
de la violence continue: selon Amnesty International, les viols et autres
violences sexuelles sont courants et continuent d'être utilisés comme armes de
guerre dans le but d'humilier la population civile, et ce, quel que soit l'âge
de la victime.
C'est
pourquoi Amnesty International a lancé le 10 décembre, avec d'autres ONG,
un appel afin de maintenir la pression sur le gouvernement soudanais et la
communauté internationale pour que le Darfour ne soit pas oublié.
Monsieur le
ministre, pouvez-vous nous informer sur la situation aujourd'hui au Darfour? En
effet, le 5 janvier, l'envoyé spécial de l'ONU s'y est rendu afin de
rencontrer les représentants du gouvernement d'unité nationale et les autres
parties concernées pour discuter des mesures nécessaires à un règlement durable
de la situation.
Quelles
mesures ont-elles été récemment prises par le gouvernement belge en faveur du
Darfour?
Comment se
déroulent les relations entre l'ONU et le gouvernement soudanais? L'accord de
paix a-t-il une chance de devenir enfin effectif?
Comment
peut-on juguler les nouvelles implications régionales du conflit, la crise s'étendant
en effet au Tchad et à la République centrafricaine?
09.02 Karel De Gucht, ministre: Madame Lejeune, je crains que
votre description de la situation du Darfour soit parfaitement correcte. La
politique européenne en faveur du Darfour constitue le cadre général de
l'action belge. Dans ce contexte, je me réfère aux conclusions sur le Darfour
que le Conseil Affaires générales et Relations extérieures a adoptées en
septembre et en octobre 2006.
Pour ce qui est des mesures récentes prises par la Belgique en faveur du
Darfour, je vous rappelle l'annonce d'une contribution d'un million d'euros à
la conférence des donateurs pour l'AMIS, la force de paix de l'Union africaine,
qui a eu lieu à Bruxelles en juillet 2006. En outre, le gouvernement belge
a décidé en novembre de contribuer pour un montant total de 720.000 euros
à deux projets en collaboration avec la Commission européenne participant à la
mise en œuvre du processus de paix pour le Darfour.
Étant donné que la mise en œuvre de la résolution 1706 du Conseil de
sécurité des Nations unies s'est heurtée à l'obstruction du gouvernement
soudanais, il est évident que les relations entre New York et Khartoum ne sont
pas au beau fixe pour l'instant. La décision du gouvernement soudanais il y a
deux mois d'expulser M. Jan Pronk, le représentant spécial du secrétaire
général de l'ONU pour le Soudan, a démontré cette situation de manière
éloquente. Dans l'intervalle, un nouveau représentant du secrétaire général de
l'ONU a été nommé, à savoir M. Eliasson, ancien ministre suédois des
Affaires étrangères.
L'accord de paix a encore une chance de devenir effectif à condition
qu'il puisse être accepté par tous les mouvements rebelles et qu'une force de
paix efficace puisse être déployée afin de vérifier la mise en œuvre de
l'accord sur le terrain. Le déploiement d'une mission de l'ONU de part et
d'autre de la frontière entre le Soudan, le Tchad et la République
centrafricaine pourrait contribuer à limiter les conséquences régionales du
conflit au Darfour. Une délégation des Nations unies s'est d'ailleurs rendue
dernièrement dans la région pour examiner les besoins et les possibilités en la
matière. On peut s'attendre à un rapport de cette délégation contenant
plusieurs options dont s'inspireront les mesures prises par le Conseil de
sécurité – dont nous faisons partie par ailleurs.
Je voudrais ajouter deux précisions. Premièrement, on parle souvent de
la "province du Darfour" mais il ne faut pas oublier que le Darfour a
la taille de la France. Ce n'est pas une province comme les nôtres: il s'agit
d'un territoire très étendu. Deuxièmement, le régime de Khartoum refuse toute
ingérence internationale. D'après l'article 7 de la Charte des Nations unies,
les Nations unies peuvent intervenir sur la base du principe de "responsability
to protect".
Pour cela,
il faut une décision du Conseil de sécurité. Or, intervenir contre le gré du
régime à Khartoum est naturellement très risqué et dangereux. Il faudrait un
nombre conséquent de Casques bleus; je ne suis pas un expert militaire mais il
me semble qu'il en faudrait au moins 100.000.
Nous sommes
très préoccupés par cette situation au Darfour. Au mois de mars, je me rendrai
en Afrique; j'ai l'intention d'aller à Khartoum mais aussi au sud du Soudan et
au Darfour, étant donné que ce sujet figurera continuellement à l'agenda du
Conseil de sécurité. Il s'agit là d'un problème très difficile, très épineux et
pour lequel je crains qu'il n'y ait pas de solution immédiate.
09.03 Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie.
Avez-vous déjà connaissance du rapport de l'envoyé spécial de l'ONU? Son départ
était prévu le 5 janvier. Disposez-vous déjà des résultats ou d'un rapport
éventuel de cet envoyé spécial de l'ONU? Quand aurons-nous les résultats? Fin
de semaine ou début de la semaine prochaine?
09.04 Karel De Gucht, ministre: Il n'y a pas encore de rapport.
Nous en aurons connaissance quand il sera arrivé à New York car nous faisons
partie du Conseil de sécurité. On peut s'attendre à ce que le rapport soit
rédigé pour la fin de ce mois.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
10 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister
en minister van Financiën over "de verkoop van het Belgisch
ambassadegebouw in Tokio" (nr. 13505)
10 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et
ministre des Finances sur "la vente du bâtiment de l'ambassade de Belgique
à Tokyo" (n° 13505)
10.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, de Belgische ambassade werd voor een bedrag
van blijkbaar 419,60 miljoen euro aan een Japans consortium verkocht.
Dat is ook het antwoord op een vraag die ik in dat verband in het najaar van
2006 stelde.
Blijkbaar
is er een erfpacht voor lange duur voor de projectontwikkelaar, waarbij ook in
tijdelijke en blijvende huisvesting voor het huidige ambassadepersoneel zal
dienen te worden voorzien. De operatie zou gebeurd zijn op basis van een
erfpacht die, naar ik heb begrepen, 55 jaar zou duren. Blijkbaar zou België op
het einde van de erfpacht opnieuw volle eigenaar van het hele onroerende
patrimonium worden. Klopt dat of niet?
Mijnheer
de minister, ik heb nog een paar andere, concrete vragen die ook op de u
bezorgde lijst stonden.
Voor welk
bedrag en voor welke periode zal België het gebouw of delen ervan huren? Welk
rendement heeft de projectontwikkelaar ter zake?
Welk
bedrag werd door de regering voor een mogelijke meerwaardebelasting
gereserveerd? Hoeveel bedraagt de eventuele meerwaardebelasting? Ik verneem dat
er betwistingen zijn over de vraag of de meerwaardebelasting al dan niet zou
zijn verschuldigd? Wat zijn daaromtrent de argumenten? Wanneer zullen wij over
de kwestie uitsluitsel krijgen?
Werd de
totale, eventuele meerwaardebelasting of slechts een gedeelte gereserveerd?
Waarom werd in voorkomend geval slechts een gedeelte gereserveerd? Zijn er nog
andere taksen of lasten op de verkoopoperatie? Zo ja, om welke taksen of lasten
gaat het?
Welk
bedrag zal uiteindelijk in de begroting als meeropbrengst uit de verkoop worden
opgenomen?
Hoeveel
bedragen de totale kosten van de adviesverlening?
Wat is de
bestemming van het nieuwe gebouw?
Wat is de
finaliteit van het bedrag van 28,8 miljoen euro, die werd opgenomen in het
wetsontwerp houdende derde aanpassing van de uitgavenbegroting?
Hoeveel
kandidaten-promotoren waren er uiteindelijk?
10.02
Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, staat u mij toe eerst de aard van de operatie
te omschrijven. De heer Verherstraeten stelt immers een aantal vragen die erop
wijzen dat hij geen perfect begrip heeft van de aard van de operatie, wat ik
hem niet verwijt. Ik stel het alleen vast.
Er werd
geen erfpacht gegeven. Wij huren ook niet opnieuw een ambassade in. Dat klopt
niet. Wij hadden eerst in termen van een erfpacht gedacht. Uit nader onderzoek
bleek echter dat een dergelijke operatie niet ESER-conform is. Een dergelijke
operatie kan met andere woorden conform de ESER-richtlijnen niet als een
inkomst worden geboekt.
De
operatie die nu is gebeurd, gaat over een terrein van ongeveer 8.000 m².
Daarvan worden zowat 6.500 m² tegen een bepaalde prijs verkocht, te weten
419,6 miljoen euro. Zowat 2.000 m² blijven eigendom van de
Belgische Staat. Op het terrein dat eigendom van de Belgische Staat blijft,
wordt tegen een vast, afgesproken prijs een nieuwe residentie en Kanselarij
opgericht. Dat betekent in een land als Japan ook huisvesting voor onze
ambassadepersoneel.
Dat is de
aard van de transactie. De nieuwe ambassade, residentie, Kanselarij en
appartementen voor ons personeel blijven eigendom van de Belgische Staat. Dat is de natuur van de operatie.
Een van
de voorwaarden is dat de koper een voorstel indient voor de bouw op hetzelfde
terrein van een nieuwe huisvesting voor de Belgische ambassade, waarvan de
Belgische Staat de volle eigendom zal verwerven. Al die voorwaarden staan
beschreven in het Europees publicatieblad van 8 maart, zoals dat trouwens
verplicht is, gezien de omvang van de transactie.
Op basis
van die publicatie hebben acht kandidaten een deelnemingsaanvraag ingediend.
Uiteindelijk hebben er zeven effectief een initiële offerte ingediend. Alle
zeven kandidaten is dan de kans geboden hun offerte te verbeteren. De finale
offertes zijn grondig geanalyseerd op basis van vooraf vastgestelde
gunningscriteria met het oog op de selectie van een voorkeursbieder, met wie
dan verder onderhandeld is, met de bedoeling om het bod te maximaliseren. Die
onderhandelingen hebben intussen geleid tot het sluiten van de nodige
definitieve contracten, die op datum van 14 december 2006 zijn
ondertekend. Dat is de stand van zaken. Er waren dus initiële offerten, een
discussie, de definitieve offerten en de keuze van een voorrangsbieder. Met die
voorrangsbieder is dan nog onderhandeld. Trouwens, in die laatste
onderhandelingsfase is het bod nog behoorlijk verbeterd met betrekking tot de
Net Present Value, waarover het echt gaat, want dat is wat men echt
"verdient".
De
bruto-opbrengst van de verkoop bedraagt 419,6 miljoen euro. Van in
het begin werd wel degelijk rekening gehouden met de kosten voor zowel de
tijdelijke als de nieuwe huisvesting van de ambassade, waarvoor de kandidaten
voorstellen moesten indienen als onderdeel van hun offerte. Voor die onderdelen
werd overigens een gedetailleerd lastenboek opgesteld, waarin onze
minimumvereisten werden gedefinieerd.
Ik heb u
reeds gezegd dat de Belgische Staat eigenaar zal zijn van de nieuw op te
richten ambassade in Tokio. Zij zal in een apart gebouw dezelfde voorzieningen
verschaffen waarover de ambassade momenteel beschikt, namelijk een Kanselarij,
de residentie van de ambassadeur, vijf dienstwoningen voor uitgezonden
personeel, een aantal vertrekken voor dienstpersoneel, een garage, technische
ruimtes, een tuin en een multifunctionele zaal voor het organiseren van
activiteiten.
Ik heb
daarjuist reeds gezegd dat van de kandidaten verwacht werd dat zij voorstellen
formuleerden voor de tijdelijke huisvesting van de ambassade, waarvan de kosten
mede onderdeel uitmaken van hun offerten. De kosten van de tijdelijke
huisvesting bedragen 5,7 miljoen euro. De tijdelijke ambassade
bevindt zich in Shiba-Kun en de tijdelijke residentie in Giro. Die kosten voor
tijdelijke huisvesting zijn daarin dus verdisconteerd.
In een of andere reactie heb ik uw collega, de heer Bogaert, een paar
dingen horen zeggen die niet juist waren. Hij citeerde als opbrengst 519,6
miljoen euro, terwijl het gaat om 419 miljoen euro. Ik heb ook
nooit een ander bedrag geciteerd.
Hij zegt
ook dat de ambassade plots moest worden verkocht omdat er zogezegd problemen
inzake de gevoeligheid voor aardschokken. U mag met mijn groeten aan de heer
Bogaert zeggen dat Tokio inderdaad een plek is waar aardschokken kunnen
voorkomen. Er zijn een paar jaar geleden nog zware aardschokken geweest in Kobe
met veel slachtoffers. Er is inderdaad een verslag waaruit blijkt dat de
Kanselarij niet meer voldoet aan de specificaties om te weerstaan aan
aardschokken. Dat heeft te maken met het feit dat men de Kanselarij heeft
vergroot door er een verdieping op te zetten in een stalen constructie. Ik ben
geen burgerlijk ingenieur, maar een heterogeen gebouwde constructie met
daarboven een stalen constructie blijkt bijzondere risico's in te houden voor
seismologische gevoeligheid. Dit zijn officiële verslagen die ertoe hebben
geleid dat wij de Kanselarij sowieso moesten ontruimen en herbouwen. Ik vind
dit niet zomaar uit. Ik zeg dit omdat ik zou willen vragen dat ook de oppositie
niet zomaar dingen zou uitvinden. U zegt dit met mijn complimenten aan uw
collega Bogaert.
10.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Ik zal hem die mare uiteraard overmaken, mijnheer de
minister. Ik dank u ook voor uw antwoord.
Mijnheer
Bogaert heeft die opmerkingen in de plenaire vergadering gemaakt. Ik was
daarbij aanwezig. Hij heeft eigenlijk geciteerd uit de voorbereidende werken
van de programmawet, waarin naar de seismologische argumenten werd verwezen.
Die argumenten zullen wel objectief zijn, mijnheer de minister. Ik trek uw
woorden ter zake uiteraard niet in twijfel.
Het
gerucht over de verkoop van de ambassade van Tokio kwam bij elke begroting ter
sprake, zelfs voor het aantreden van de paarse regering. De eerlijkheid gebiedt
ook dat te zeggen. Het feit dat u van de erfpachtconstructie, die u eerst heeft
opgezet, bent afgeweken omwille van de ESER-neutraliteit toont aan dat, naast
het seismologische, uiteraard het budgettaire aspect van primordiaal belang was
om de begroting van 2006 in evenwicht te krijgen. Dat is de essentie van het
verhaal veeleer dan het seismologische aspect.
Via mijn
overige vragen tracht ik te zoeken naar de net present value, om de totale
operatie te kunnen beoordelen op het vlak van de rendabiliteit. Ik heb er nooit
bezwaar tegen dat de overheid een gebouw verkoopt. De essentie is onder welke
voorwaarden dit gebeurt. Zijn het voordelige voorwaarden voor de
belastingbetaler? Er zijn kosten aan verbonden waarnaar ik specifiek heb
gevraagd. Ik heb daarop geen antwoord gekregen. Hebt u ze administratief te
uwer beschikking? Kan ik ze ontvangen of kunt u ze mij schriftelijk bezorgen?
10.04
Minister Karel De Gucht: Als u mij schriftelijk een vraag stelt,
dan zal ik u daarop schriftelijk antwoorden, mijnheer Verherstraeten.
Ik weet
niet of u ooit in de ambassade in Tokio geweest bent.
10.05 Servais
Verherstraeten (CD&V):
Jammer genoeg niet.
10.06
Minister Karel De Gucht: Misschien moet u er eens naartoe gaan. Het gebouw staat er nu nog.
Eigenlijk is het een versleten kot. Dat is de realiteit. Men heeft daarover
zeer romantische verhalen verteld, maar het is een versleten villa uit de
jaren ’60, met een Kanselarij die nog het best van al te vergelijken is
met het soort van moderne werfketen die men op een bouwwerf zet. Daarmee heeft
ze nog het meest van doen. De Kanselarij loopt op een natuurlijke wijze over in
de ambassade. De gedachte dat daar een soort van nationaal juweel staat, moet
ik u ontnemen want dat is dus niet waar.
Wij
moesten daar een nieuwe ambassade hebben. Ik vind dat ik als minister van
Buitenlandse Zaken de plicht heb om het patrimonium van België in het
buitenland op een zo goed mogelijke manier te beheren. Ik vind dat dit mijn
plicht is. Ik vind, eerlijk gezegd, dat het nog niet zo slecht is dat wij daar
nu een volledige nieuwe ambassade zullen hebben, een schitterend appartement,
een schitterende residentie, een multifunctionele zaal en een zwembad en dat ik
op de koop toe nog 420 miljoen euro verdien. Ik vind dat dus niet slecht.
Ik vind het zelfs goed. Ik vind het een verstandige vorm van rentabiliteit van
het patrimonium. Ik heb er geen enkel probleem mee om dat waar dan ook te verdedigen.
De net present value ken ik niet uit het hoofd. Ze wijkt een beetje af van het
cijfer van 419, maar ik kan u de berekening geven. Ze is opgemaakt volgens
internationale standaarden. Als u mij daarover schrijft, dan krijgt u daarop
onmiddellijk een antwoord.
U mag
voor mijn part ook bij ons op de administratie komen zitten. Wij zullen u
koffie en koekjes geven. Voor mijn part mag u al die dossiers 14 dagen aan een
stuk lezen. Ik heb daarmee geen enkel probleem, want de procedure is op de
meest open manier gebeurd die u zich maar kunt indenken. Natuurlijk doet een
regering er alles aan om een begroting te doen kloppen. Als dat niet zou
gebeuren, wat zou u dan zeggen? Natuurlijk zorgen wij ervoor dat de begroting
klopt, maar als het resultaat daarvan is dat wij nu een moderne ambassade
zullen hebben in Tokio, dan moet u mij eens zeggen wat daaraan verkeerd is.
10.07 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister,
u weet maar al te goed dat de teneur van mijn vraag niet was: “moest de
ambassade verdorie wel verkocht worden?” of “laat dat gebouw toch staan in zijn
huidige toestand”. Ik deel uw mening. Onze commissarissen van Buitenlandse
Zaken zullen ongetwijfeld uw mening delen dat de huisvesting van ons personeel
in die landen degelijk en uitstekend moet zijn, zodat zij in optimale
omstandigheden kunnen functioneren en hun belangrijke taak aldaar kunnen
vervullen. Tot daar zijn wij het met elkaar perfect eens. Het kan ook perfect
zijn dat men met de verkoop van eigendom en patrimonium een goede budgettaire
zaak doet.
Over het kloppen van een begroting kunnen wij een andere mening hebben.
De cijfers kunnen kloppen. Echter, indien duurzame goederen die een overheid
bezit worden verkocht louter om lopende uitgaven te dekken, klopt de begroting
in de betekenis die u er net aan gaf wel, maar het is niet mijn overtuiging dat
wij dan goed bezig zijn. Indien duurzame middelen worden verkocht, zouden ze
opnieuw in duurzame middelen moeten worden geïnvesteerd, zodat ze als het ware
worden geherinvesteerd. Als ze echter worden gebruikt om lopende uitgaven te
dekken en op die manier structurele problemen in onze budgettaire toestand te
verdonkeremanen, zou ik dat betreuren. Als dat de loutere finaliteit van een
verkoopoperatie is, dan betreur ik verkoopoperaties.
10.08
Minister Karel De
Gucht: Mijnheer Verherstraeten, het is heel eenvoudig. De
ambassade van Tokio is een van de monsters van Loch Ness van de Belgische
politiek. Ik heb het gebouw bezocht en er met gezonde, Vlaamse ogen naar
gekeken. Welk gebouw staat er? Het is een oud kot. Dat is mijn eerste
bedenking.
Tweede
bedenking, ons land moet niet met versleten gebouwen in het buitenland worden
vertegenwoordigd. Dat vind ik niet. Wij moeten er in het buitenland een zekere
stijl op na houden. Wij zijn geen ontwikkelingsland.
Ten
derde, er zijn verslagen die melding maken van gevaar bij aardbevingen. Het
ligt ook in een gebied waar aardbevingen plaatsgrijpen. Ik heb onmiddellijk
beslist dat wij ervoor moeten zorgen dat wij daar zo vlug mogelijk weg zijn en
dat wij alternatieven hebben. Beeldt u zich eens in dat er een aardbeving komt
en er Belgische slachtoffers vallen. Dan zouden u en uw collega Bogaert wel wat
anders zeggen.
Ik heb de
verantwoordelijkheid over de veiligheid van ons personeel in het buitenland. Ik
ben blij dat zij binnenkort het gebouw kunnen verlaten. Als er in Tokio een
aardbeving gebeurt, wat perfect mogelijk is en trouwens in het verleden al is
gebeurd, dan zou u eens wat zien. Dan is het hek van de dam, terecht trouwens.
10.09 Servais Verherstraeten (CD&V): Ik wilde nog een
vraag stellen over de rendabiliteit van de operatie as such.
De voorzitter: Ik heb begrepen dat de
koffie en de koekjes klaar staan.
10.10
Minister Karel De Gucht: Mijnheer Verherstraeten, als u operaties
met dezelfde rendabiliteit doet, zal u niet arm sterven.
10.11 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister,
dergelijke kapitalen zijn niet aan mij besteed.
L'incident
est clos.
11 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van
Buitenlandse Zaken over "de moord op een Belgisch diplomaat in Khartoem in
1973" (nr. 13604)
11 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires
étrangères sur "l'assassinat d'un diplomate belge à Khartoum en 1973"
(n° 13604)
11.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, 33 jaar geleden, op 1 maart 1973
bestormde een commando van 8 mensen van de toenmalige terreurorganisatie Zwarte
September de Saudische ambassade in Khartoem, waar op dat ogenblik een receptie
plaatsvond. Er werden drie gijzelaars genomen: de ambassadeur van de Verenigde
Staten, de zaakgelastigde van dezelfde ambassade en een Belgisch diplomaat. Die
drie mensen werden de dag erna neergeschoten.
Vrij kort
daarna beweerde een analist van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA dat de
hele operatie werd uitgevoerd in opdracht van Yasser Arafat die toen aan het
hoofd van de PLO stond en nog geen president was van de Staat Palestina.
Het
verhaal is 33 jaar oud, maar nu blijkt dat het Amerikaanse departement van
Buitenlandse Zaken tot dezelfde conclusie is gekomen. De moord op de drie
diplomaten werd dus georganiseerd door iemand die later als staatshoofd van
Palestina werd erkend.
Het is 33
jaar geleden, maar het is toch een moord op een Belgische staatsburger en een
moord op een Belgische diplomaat. Ik heb u daarstraks horen zeggen, en terecht,
dat u vindt dat u zorg moet dragen voor onze diplomaten.
Ik neem
aan dat u op de hoogte bent van de feiten, mijnheer de minister. Was u daarvan
al vroeger op de hoogte? Welke conclusies en welke gevolgen verbindt u aan dit
verhaal?
11.02
Minister Karel De
Gucht: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van den Eynde, de heer
Guy Eid had de Belgische nationaliteit, maar hij was een contractueel agent die
optrad als zaakgelastigde terwijl de ambassadeur in Egypte verbleef. Hij is
inderdaad het slachtoffer geworden van een aanslag in 1973, waarvan gedurende
33 jaar de omstandigheden steeds onduidelijk zijn gebleven. Wij hebben ook
kennis genomen van de persberichten, waarin werd beweerd dat de Amerikaanse
overheid op de hoogte zou zijn geweest van die omstandigheden. Wij hebben
contact opgenomen met de Amerikaanse overheid om meer informatie te verkrijgen
over die beweringen, teneinde een verdere verduidelijking over deze zaak te
krijgen. Ik heb daarop nog geen antwoord gekregen. Als wij die inlichtingen
krijgen, zullen wij die aan het Parlement bezorgen.
11.03 Francis Van den
Eynde (Vlaams
Belang): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.
L'incident
est clos.
Het incident
is gesloten.
12 Question de Mme Colette Burgeon au ministre des Affaires étrangères
sur "le bilan de l'aide belge aux victimes du tsunami en Asie du Sud-Est
en décembre 2004" (n° 13624)
12 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de minister Buitenlandse Zaken
over "de balans van de Belgische hulp aan de slachtoffers van de tsunami
die in december 2004 Zuidoost-Azië heeft getroffen" (nr. 13624)
12.01 Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, monsieur le
ministre, selon un certain nombre de médias, six pays européens: l'Allemagne,
la Finlande, la France, la Grande-Bretagne, les Pays-Bas et la Suède, ainsi que
les États-Unis auraient écrit à la mi-décembre une lettre demandant à la
direction générale de la police thaïlandaise d'enquêter sur un éventuel
détournement de fonds.
Rappelons
que le bilan en pertes humaines du tsunami qui a frappé l'Asie du Sud-Est
s'élève, selon le rapport officiel du 26 juin 2005, à au moins 222.046 morts et
disparus, entre 216.000 et 232.000 morts selon différentes évaluations,
principalement en Indonésie, au Sri Lanka et en Thaïlande.
Le ministère
belge des Affaires étrangères a-t-il eu vent de cette demande émise auprès des
autorités thaïlandaises par nos partenaires européens et américain? Pourquoi ne
s'est-il pas associé à cette demande?
Deux ans
après cette tragédie, quel est le bilan de la contribution belge quant à
l'efficacité de l'aide aux victimes du tsunami en termes d'aide d'urgence,
d'aide à la reconstruction ou de prêts pour des projets en développement?
Un
partenariat pour la mise ne place de projets à long terme existe-t-il avec les
autorités concernées? Si oui, sur quoi portent-ils?
Existe-t-il
un travail de coopération entre les autorités locales ou les porteurs de
projets locaux et les différentes sources de financement belges?
12.02 Karel De Gucht, ministre: Madame Burgeon, je vous propose
de vous transmettre les éléments de réponse à une question écrite introduite
par un membre du Sénat.
Il s'agit,
d'une part, des chiffres et, d'autre part, d'une description des projets pour
les années 2005, 2006 et 2007.
Ces éléments
de réponse m'ont été transmis par le ministre de la Coopération au
développement, M. De Decker, compétent en la matière. Je vous
transmettrai également des chiffres plus récents que je viens de recevoir.
Une
actualisation des projets est prévue en ce moment même par les services du
département du ministre De Decker et par les autorités concernées sur
place. Je suis tout à fait prêt à en informer le Parlement ou à transmettre la
demande au ministre De Decker.
Pour
répondre à votre première question, l'identification n'a pas été financée par
la Belgique. Nous ne sommes donc pas directement concernés. Il est vrai que
nous avons envoyé une équipe spécialisée pour l'identification des cadavres
directement après le tsunami mais nous ne sommes pas intervenus dans le
financement de cette identification. Les informations parues dans la presse ont
trait à une période ultérieure; or c'est seulement pendant la période qui a
suivi directement le tsunami que l'équipe d'identification est intervenue.
Je vous
transmets les données techniques. Vous me dispenserez de les lire.
12.03 Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, je remercie le
ministre pour sa réponse. Si j'ai encore des questions à la suite de la lecture
des données techniques, je reviendrai sur ces points.
Het incident
is gesloten.
13 Question de M. Éric Libert au ministre des Affaires étrangères sur
"la Convention-cadre du Conseil de l'Europe pour la protection des
minorités nationales" (n° 12847)
13 Vraag van de heer Éric Libert aan de minister van Buitenlandse Zaken
over "het Kaderverdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van
nationale minderheden" (nr. 12847)
13.01 Éric Libert (MR): Monsieur le président, monsieur le
ministre, le 4 octobre dernier, l'Assemblée parlementaire du Conseil de
l'Europe a, à nouveau, dans la recommandation 1766 – sauf erreur de ma part, il
doit s'agir de la cinquième! –, déploré que la Belgique était toujours en
défaut de ratification de la Convention-cadre pour la protection des minorités
nationales, et ce plus de cinq ans après sa signature le 31 juillet 2001.
À cet égard,
le Conseil de l'Europe a rappelé que la protection des minorités nationales
était essentielle à la préservation de la stabilité sociale et politique, à la
sécurité démocratique, à la prévention des tensions sociales mais également à
la promotion de la diversité des cultures et des langues en Europe, ainsi qu'à la
garantie de l'égalité pleine et effective entre les personnes.
Dès lors, le
Conseil de l'Europe recommande une nouvelle fois au Comité des ministres de
poursuivre ses efforts pour encourager les États membres qui ont signé mais qui
n'ont pas encore ratifié la Convention-cadre à le faire sans réserve ni
déclaration restrictive.
Lors
d'interventions précédentes, le 14 décembre 2004 et le 12 janvier
2005, vous m'aviez répondu que de toute manière les décisions du Conseil de
l'Europe n'avaient pas de valeur contraignante mais simplement une valeur
d'avis et que, par ailleurs, la notion de minorité nationale, dont je rappelle
pourtant clairement qu'elle a été définie par la résolution 1301 du Conseil de
l'Europe du 26 septembre 2002, faisait toujours l'objet de
divergences au sein de la Conférence interministérielle de politique étrangère.
Par
ailleurs, j'ai appris qu'en juillet dernier, lors de la quinzième session
annuelle de l'Assemblée parlementaire de l'OSCE, sous la présidence de notre
pays, une déclaration avait été adoptée, qui avait notamment réaffirmé les
dispositions figurant dans la résolution sur les minorités nationales prise par
l'Assemblée parlementaire de l'OSCE lors de sa session de juillet 2004 à
Edimbourg.
Rappelons
que cette résolution invitait les parlements et les gouvernements en défaut à
ratifier la Convention-cadre dans les plus brefs délais et sans réserve.
Par
conséquent, monsieur le ministre, devant ces nouvelles recommandations qui
condamnent l'État belge pour ses carences en la matière, pouvez-vous me faire
savoir si la position du gouvernement belge a évolué depuis lors. Dans
l'affirmative, dans quel sens?
Une position
officielle de notre pays en cette matière a-t-elle été prise sous notre
présidence de l'OSCE?
Quel est
l'état des travaux concernant la Convention sur la protection des minorités
nationales au sein de la CIPE (Conférence interministérielle de politique
étrangère)?
Une réponse
officielle du gouvernement belge à la suite de cette recommandation sera-t-elle
adressée aux instances du Conseil de l'Europe?
Enfin,
avez-vous été interrogé sur la question des minorités nationales en Belgique
par les représentants d'autres États membres de l'OSCE sous la présidence de
notre pays? Dans l'affirmative, quelle a été votre réponse?
13.02 Karel De Gucht, ministre: Monsieur le président, monsieur
Libert, comme déjà signalé précédemment, la CIPE a chargé, lors de sa session
du 15 mars 2005, le groupe de travail Convention-cadre sur la
protection des minorités nationales de la poursuite de ses travaux en vue de la
rédaction d'un "status quaestionis" d'une façon aussi précise
techniquement et aussi neutre que possible, fondée sur les constatations
suivantes. Premièrement, des gouvernements régionaux et communautaires souhaitent
créer des conditions pour la ratification. Deuxièmement, un gouvernement
régional et communautaire ne souhaite pas le faire à ce stade. Troisièmement,
il existe un consensus en ce qui concerne certaines définitions techniques
relatives notamment aux résolutions 12/01 de 1993 et 13/01 de 2002 de
l'Assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe.
Le groupe de
travail précité devait être recomposé à la suite des élections régionales de
juin 2004. À ce jour, la plupart des experts ont été désignés mais la structure
paritaire – la composition de ce groupe de travail – fait encore l'objet de
discussions qui n'ont pas pu être finalisées lors de la dernière réunion de la
CIPE le 12 décembre dernier. La demande de la COCOF qui souhaite être
représentée, pose encore problème.
En ce qui
concerne les travaux récents entrepris au sujet de la protection des minorités
nationales dans le cadre de la présidence belge de l'OSCE, je puis confirmer
que:
- aucune
prise de position officielle de notre pays n'a été prise relative à la
Convention-cadre pour la protection des minorités nationales sous la présidence
belge de l'OSCE;
- je
n'ai pas été interrogé sur la question des minorités nationales en Belgique par
les représentants d'autres pays membres de l'OSCE, sous la présidence belge;
- le
groupe de travail précité pourra reprendre ses activités en 2007, dans l'espoir
qu'il pourra déposer son rapport définitif à la CIPE dans le courant de l'année
2007.
Cela
permettra à la CIPE de faire sa propre évaluation quant au suivi à donner, de
manière consensuelle, par le Royaume de Belgique à la Convention-cadre pour la
protection des minorités nationales. Ses conclusions pourront être ensuite
portées à la connaissance des instances du Conseil de l'Europe.
En
poursuivant leurs travaux au sein du groupe de travail, puis au sein de la
CIPE, je puis vous assurer que les autorités belges, tant fédérales que
fédérées, utiliseront à bon escient, lors de l'évaluation finale, l'étroite
marge de manœuvre dont elles disposent et qui leur est reconnue par les
instances au Conseil de l'Europe à l'égard tant de la Convention-cadre
elle-même que des résolutions de l'Assemblée parlementaire sur lesquelles une
ratification éventuelle qui porterait sur le texte de la Convention-cadre
n'aurait qu'un effet indirect.
13.03 Éric Libert (MR): Monsieur le ministre, ne pourrait-on
pas paraphraser votre réponse par une réponse plus franche que vous m'avez déjà
produite antérieurement, à savoir que les travaux de la CIPE étaient simplement
bloqués? C'est ce que vous m'avez répondu un jour. Il me semble que c'est
l'exacte vérité et que, maintenant, la situation n'a pas évolué. On ne voit
d'ailleurs pas comment aller plus loin en la matière.
13.04 Karel De Gucht, ministre: Il est vrai que les travaux sont
bloqués, mais c'est du fait de la COCOF: elle veut être représentée, ce qui met
en danger la parité. C'est pourquoi nous n'avançons pas. Une discussion s'est
tenue sur cette question lors de la réunion du 12 décembre dernier. Une
parité est indispensable dans la composition de ce groupe d'experts; la COCOF
veut y être mêlée, faire partie de ce groupe de travail, ce qui aggrave encore
la disparité entre la partie flamande et la partie francophone du pays. Voilà
où la solution est à trouver.
Sans doute
conviendrait-il que vous en parliez avec vos amis de la COCOF pour dégager une
solution.
13.05 Éric Libert (MR): Monsieur le président, monsieur le
ministre, puis-je me permettre de vous faire observer que vous n'avez fait
aucune allusion à la COCOF lorsque vous m'avez indiqué que les travaux étaient
bloqués à la CIPE?
Quand bien
même le "phénomène" COCOF - je dis "quand bien même" car je
n'ai pas procédé à des vérifications en la matière – serait intervenu, il ne
changeait rien à l'état de blocage qui était antérieur.
Cela dit,
une question plus fondamentale se pose peut-être. Vous avez dit qu'une Région
était opposée à la ratification de la Convention-cadre. Nous savons qu'il
s'agit de la Région flamande. Soyez rassuré, je ne ferai pas de réquisitoire à
ce sujet contre ladite Région aujourd'hui.
Toutefois,
se pose une question de logique et de bon sens européen. Par la recommandation
1301 de 2001, le Conseil européen a été bien plus loin que de définir la notion
de minorité nationale. Quarante-cinq pays ont désigné quelles étaient les
minorités nationales à protéger en Belgique. Cela s'est fait de manière très
équilibrée, vous vous en souvenez. Cela concerne aussi bien les personnes
d'expression néerlandaise dans la partie francophone du pays que les personnes
d'expression française dans la Région flamande. Je ne parle pas des Allemands
qui n'ont, bien entendu, pas non plus été oubliés.
Ce faisant,
et ce quelle que soit la position d'une Région ou d'une Communauté, qu'est-ce
qui empêche l'État fédéral - je rappelle qu'au niveau des instances
européennes, c'est lui le premier interlocuteur - de prendre position et
d'obtempérer aux cinq recommandations du Conseil de l'Europe et de ratifier
sans réserve la Convention-cadre sur la protection des minorités nationales?
J'aurais pu
comprendre que, lorsque l'on a signé la convention en 2000 ou en 2001, l'on
définisse la notion de minorité nationale. Mais les recommandations du Conseil
de l'Europe sont arrivées plus tard. Lorsque l'on a institué la CIPE, on ne
savait pas que le Conseil de l'Europe désignerait les minorités à protéger.
Maintenant que celles-ci ont été définies, 45 pays se sont penchés sur le sujet
et je présume donc que la Belgique ne va pas réinventer tout un nouveau
concept. Qu'est-ce qui empêche encore l'État fédéral de se prononcer, tout en
regrettant, déplorant ou constatant simplement qu'une Région ne suit pas, et de
suivre cette recommandation?
13.06 Karel De Gucht, ministre: Monsieur le président, chers
collègues, je vais vous envoyer le compte rendu de la dernière session de la
CIPE. Il pourra vous intéresser.
Ceci dit, il
est évident que le clivage existant entre la partie flamande et la partie
francophone a naturellement aussi ses influences sur le gouvernement fédéral.
Par
ailleurs, il s'agit d'un traité mixte qui devrait être ratifié non seulement
par les autorités fédérales mais aussi par les autorités fédérées.
13.07 Éric Libert (MR): Le "la" pourrait être donné
par les autorités fédérales. Il ne manquerait dès lors pas de faire diapason
sur les Communautés et Régions.
13.08 Karel De Gucht, ministre: C'est un vœu pieux et les vœux
pieux sont normalement sans effet sur la politique réelle.
13.09 Éric Libert (MR): Je ne partage pas tout à fait votre
point de vue et je vous souhaite mes meilleurs vœux pour l'an nouveau.
Le président: C'est en effet le moment
d'adresser ses vœux.
L'incident
est clos.
Het incident
is gesloten.
La réunion
publique de commission est levée à 12.28 heures.
De openbare
commissievergadering wordt gesloten om 12.28 uur.