Commission
de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société |
Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en
de maatschappelijke Hernieuwing |
du mardi 19 dÉcembre 2006 Matin ______ |
van dinsdag 19 december 2006 Voormiddag ______ |
La séance est ouverte à 10.34 heures et présidée par Mme Dominique Tilmans.
De vergadering wordt geopend om 10.34 uur en voorgezeten door mevrouw Dominique Tilmans.
Magda De Meyer (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, ik zal beginnen met punt 8 van de agenda. Punt 4 zijn samengevoegde vragen. Mochten ondertussen andere collega's komen opdagen, kan ik die vraag straks stellen.
De voorzitter: U hebt het woord voor vraag nr. 12899, mevrouw De Meyer.
01 Vraag van mevrouw Magda De Meyer aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de onbillijkheid bij de toekenning van een verwarmingstoelage" (nr. 12899)
01 Question de Mme Magda De Meyer au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "les situations injustes dans le cadre de l'octroi de l'allocation de chauffage" (n° 12899)
01.01 Magda De Meyer (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag handelt over de toekenning van de verwarmingstoelage. Ook dit jaar koos de federale overheid voor de stookolietoelage. Vanaf 1 september kunnen mensen met een laag inkomen opnieuw bij het OCMW terecht voor een tegemoetkoming. De drempelwaarde van 0,4 euro per liter is meer dan bereikt. De aanvragen stromen bij de OCMW's binnen. Tenzij het om een verkeerde interpretatie gaat, blijkt in de praktijk dat er een discriminatie bestaat. OCMW's signaleren me dat twee gezinnen met hetzelfde brutogezinsinkomen toch geen aanspraak kunnen maken op de fameuze premie.
Het voorbeeld dat gegeven wordt is het volgende. Twee gezinnen behoren tot categorie 2 en hebben allebei een bruto-inkomen van 14.000 euro. Het verschil tussen beide gezinnen is dat in gezin A alleen de man een inkomen heeft en in gezin B zowel de man als de vrouw een inkomen hebben. De man heeft een inkomen van 10.000 euro en de vrouw een inkomen van 4.000. Gezin A met één inkomen van 14.000 euro kan wel aanspraak maken op de verwarmingstoelage omdat de vrouw ten laste kan worden genomen. Gezin B met exact hetzelfde inkomen kan geen aanspraak maken op de verwarmingstoelage omdat de vrouw niet ten laste kan worden genomen. Beiden hebben nochtans hetzelfde inkomen.
De sociaal assistent deelt me mee dat dit ongenoegen schept bij de mensen die naast de toelage grijpen.
Mijnheer de minister, mijn vragen zijn de volgende.
Is de situatie zoals ik ze geschetst heb correct? Is dit een wenselijke ongelijkheid? Kan die ongelijkheid verholpen worden of is de interpretatie niet correct?
01.02 Minister Christian Dupont: Mevrouw de voorzitter, de opvatting van het Sociaal Stookoliefonds bestaat er wel degelijk in een bredere doelgroep te bereiken dan de groep personen waarvoor het OCMW in het algemeen tussenbeide komt. Er werden andere categorieën van personen opgenomen omwille van hun statuut of omwille van het bedrag van het bruto-inkomen van hun gezin.
Om de groep personen te bepalen die worden beschouwd als personen met een laag inkomen, heeft de wet op het Sociaal Stookoliefonds zich in alle logica en vanuit een bekommernis van coherentie geïnspireerd op een inkomensplafond dat bepaald is in een bestaande wet, namelijk de wet van het RIZIV gericht op de eerste categorie, in casu de rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, het RVV-statuut. Wij zullen natuurlijk zo vlug mogelijk overgaan naar het OMNIO-statuut.
Het geval dat u aanhaalt, stelt inderdaad een rechtvaardigheidsprobleem dat werd opgemerkt bij de evaluatie van het Sociaal Stookoliefonds. Deze evaluatie werd voorgesteld in de Ministerraad op 15 september 2006. Samen met de uitgavenstaat van het fonds, de financiering ervan en het systeem van de gespreide betaling van de facturen. Op mijn vraag heeft de Ministerraad mij de opdracht gegeven een reeks aanpassingen en verbeteringen van de toegangsvoorwaarden tot het Sociaal Stookoliefonds voor te stellen. Deze wijzigingen moeten in juli 2007 in de programmawet worden ingevoegd om in werking te treden tegen de volgende verwarmingsperiode. Het is immers beter te vermijden dat de huidige verwarmingsperiode in twee wordt gesplitst. Dat zou leiden tot verschillende beheersmodaliteiten en een grote bron van verwarring zaaien.
U hebt echter gelijk dat er een probleem van rechtvaardigheid is in het geval dat u aanhaalt.
01.03 Magda De Meyer (sp.a-spirit): Er zou dus een oplossing worden gevonden voor volgend jaar maar nog niet voor dit jaar? Dat is jammer voor de betrokkenen. Ik kan mij voorstellen dat dit heel wat onvrede veroorzaakt.
01.04 Minister Christian Dupont: Ja, maar het OCMW kan toch beslissen om tussenbeide te komen.
01.05 Magda De Meyer (sp.a-spirit): Met eigen middelen?
01.06 Minister Christian Dupont: Ja.
01.07 Magda De Meyer (sp.a-spirit): Hebt u een idee over het aantal gevallen?
01.08 Minister Christian Dupont: Nee. Ik denk dat er toch een aantal gevallen zijn.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
02 Question de Mme Dominique Tilmans au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "le préfinancement de certains soins délivrés par les CPAS qui est contraire à la loi belge concernant l'IVG" (n° 13275)
02 Vraag van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de prefinanciering van sommige geneeskundige verstrekkingen door OCMW's die in strijd is met de Belgische wet betreffende de zwangerschapsonderbreking" (nr. 13275)
02.01 Dominique Tilmans (MR): Monsieur le ministre, je souhaiterais vous interroger sur le préfinancement de certains soins délivrés par les CPAS et qui concernent l'IVG. La loi d'avril 1990 précise que l'IVG doit être pratiquée avant la douzième semaine de la conception. Il est exact de dire que d'autres pays sont beaucoup plus tolérants que la Belgique, notamment les Pays-Bas, qui autorisent cette IVG jusqu'à la vingt-deuxième semaine.
Certaines personnes se font assister par le centre de planning familial, qui n'apporte pas d'aide financière mais qui renvoie vers les CPAS pour un préfinancement. C'est ainsi que les CPAS se trouvent parfois amenés à préfinancer des soins liés à l'IVG pratiquée à l'extérieur de la Belgique, comme en Hollande. Il s'agit là manifestement d'un contournement de la loi: en effet, en cas d'IVG au-delà de 12 semaines, l'acte pose problème. Certains CPAS financent donc des soins non autorisés en Belgique et contournent de cette manière la loi relative à l'IVG, même s'il s'agit d'avances remboursables.
Monsieur le ministre, êtes-vous au courant de telles pratiques? N'estimez-vous pas qu'il serait prudent de clarifier la situation et d'envisager la rédaction d'une circulaire à l'égard des CPAS afin de les informer de l'illégalité de cette situation?
02.02 Christian Dupont, ministre: Madame la présidente, conformément à l'article 57 de la loi organique des CPAS, le CPAS a pour mission d'assurer aux personnes l'aide due par la collectivité. Cette aide n'est pas seulement palliative ou curative, mais aussi préventive; elle peut être matérielle, sociale, médicale, médico-sociale ou psychologique.
Comme vous le savez, c'est le CPAS et le CPAS seul qui décide quelle est l'aide la plus appropriée. Surtout en matière d'aide sociale, l'autonomie locale joue un rôle important et mène à une grande flexibilité d'octroi ou non d'une certaine aide. Si un CPAS juge qu'une aide précise X est plus appropriée et indispensable dans le cas d'une personne Y, il est le seul juge en la matière.
L'appréciation de la part de mon administration se trouve au niveau du remboursement de l'aide octroyée par le CPAS. Dans certaines limites bien décrites, le SPP Intégration sociale rembourse les CPAS pour la prise en charge de certains frais d'IVG effectués sur le territoire belge et conformément à la loi belge. Il va de soi que tout ce qui dépasse ce cadre est exclu de tout remboursement par l'État. En Belgique, comme vous l'avez dit, l'IVG n'est autorisée que dans un délai de 12 semaines suivant la conception. En dehors de ce délai, elle est toujours possible pour des raisons médicales.
Aucun cas d'abus dans le chef des CPAS en cette matière ne m'a été communiqué. Dès lors, une circulaire à ce sujet ne me semble pas nécessaire pour l'instant.
02.03 Dominique Tilmans (MR): Monsieur le ministre, effectivement, il me semble que les CPAS ne déclareront pas des abus en la matière. Cependant, il existe des cas manifestes où des femmes vont avorter à l'étranger, au-delà des 12 semaines. Il s'agit bien là d'un contournement de la loi, même si l'on peut comprendre la détresse de ces femmes. Il s'agit là d'un problème humain, mais le problème concerne l'intervention d'un CPAS pour un acte réalisé en dehors de la Belgique.
Voilà le problème: la dualité entre aider un cas social et le respect du droit belge. Je tenais à vous en informer.
02.04 Christian Dupont, ministre: Pour ce qui nous concerne, il n'y a pas de remboursement de l'État dans les cas que vous décrivez.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La présidente: Mme Belhouari n'étant pas présente pour le moment, nous passons à la question de Mme De Meyer.
02.05 Magda De Meyer (sp.a-spirit): De politiek in de commissie is dat iemand die wel aanwezig is niet het slachtoffer mag worden van iemand die er niet is.
02.06 Minister Christian Dupont: U bent er altijd. Ik begrijp u dan ook. Ik heb er trouwens niets tegen.
03 Vraag van mevrouw Magda De Meyer aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de evaluatie van de onderhoudsplicht in rusthuizen" (nr. 13244)
03 Question de Mme Magda De Meyer au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "l'évaluation de l'obligation alimentaire dans les maisons de repos" (n° 13244)
03.01 Magda De Meyer (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijn vraag gaat inderdaad over de evaluatie van de onderhoudsplicht in de rusthuizen.
Mijnheer de minister, dit jaar werd in uw opdracht een evaluatie uitgevoerd met betrekking tot de nieuwe regels in verband met de onderhoudsplicht. Daarbij werden uniforme barema's ingevoerd die gelden voor alle rustoorden. De studie bestond uit een kwantitatief en een kwalitatief gedeelte.
Ik had graag een overzicht gehad en de conclusies uit beide delen. Ik had ook graag specifiek antwoord gehad op de volgende concrete vragen.
Ten eerste, vinden de OCMW's de nieuwe wet al dan niet rechtvaardig?
Ten tweede, hoeveel Vlaamse OCMW's vonden dit en hoeveel Waalse?
Ten derde, hoeveel Vlaamse OCMW's factureren effectief die onderhoudsplicht, en hoeveel Waalse?
Ten vierde, welke moeilijkheden ondervinden de OCMW's in het algemeen bij de uitvoering van de nieuwe wet?
Ten vijfde, heeft het uniforme barema gezorgd voor een verhoging van de inkomsten voor de OCMW's?
Ten zesde, wat vinden de onderhoudsplichtigen zelf van de nieuwe wet?
Ten zevende, werden er meer beroepen bij de administratie ingesteld dan vroeger? Is er ook hier een onderscheid tussen Vlaanderen en Wallonië?
Ten achtste, wat is het gemiddelde onderhoudsgeld dat wordt gevorderd door de OCMW's?
Ten slotte, wat is de globale conclusie van het onderzoek?
03.02 Minister Christian Dupont: Mijnheer de voorzitter, ik zal beginnen met de globale conclusies van het onderzoek dat door de universiteiten van Antwerpen en Luik werd gevoerd.
Praktisch iedereen gaat akkoord met het principe van het eenheidsbarema. Zowel in Vlaanderen als in Wallonië vindt de meerderheid van de respondenten dat de onderhoudsplicht behouden moet blijven. De familiale solidariteit beschouwt men als een belangrijke pijler van het maatschappelijk bestel. Men moet slechts een beroep doen op de collectieve solidariteit wanneer er geen andere mogelijkheden resten. Bijgevolg moet de steun van het OCMW residuaal blijven. 45% van het totaal aantal ondervraagde OCMW’s verklaart spontaan dat de nieuwe regeling tot meer rechtvaardigheid leidt dan de voorgaande. Bijna 38% heeft geen mening. Slechts 17% vindt het nieuwe systeem minder rechtvaardig. De onderzoekers besluiten dat er vooral positief op het eenheidsbarema wordt gereageerd.
Op uw vraag over de verdeling van deze resultaten over de drie Gewesten, kan ik u meedelen dat 60% van de Brusselse OCMW’s het nieuwe systeem rechtvaardiger vindt. In Vlaanderen is dat 42% en in Wallonië 48%. Bij deze laatstgenoemden hadden respectievelijk 34% en 45% geen mening.
Wat het aantal rusthuisdossiers betreft waarbij er onderhoudsplichtigen zijn op wie een deel van de kosten wordt verhaald zijn de cijfers voor 2005 als volgt: op een totaal van 1.158 dossiers gaat het om 142 dossiers in Brussel, 790 in Vlaanderen en 226 in Wallonië.
Als er problemen worden vastgesteld, gaat dit niet over de toepassing van het eenheidsbarema op zich, maar eerder over de soms divergerende notie van billijkheid. Die notie hangt natuurlijk totaal af van de lokale autonomie. Aangezien er behoudens het barema niets aan de bestaande wetgeving is gewijzigd, zijn er verder geen noemenswaardige problemen te melden. Integendeel, het merendeel van de OCMW’s vindt juist dat het nieuwe barema tot een administratief eenvoudigere procedure heeft geleid.
Uit de studie blijkt dat het gewijzigde systeem geen verhoging noch verlaging van de inkomsten heeft teweeggebracht. Ik wens te preciseren dat het geenszins de bedoeling van de wetgever was om via dit barema de financiële situatie van de OCMW’s te verbeteren. Het barema is ingevoerd om meer gelijkheid tussen de onderhoudsplichtigen te creëren aangezien het vorige systeem tot disparate toepassingen leidde.
Thans kom ik tot de reactie van de onderhoudsplichtigen. Een eerste belangrijke vaststelling is dat de onderhoudsplichtigen slechts zelden op de hoogte zijn van de wijziging van de wetgeving. Zij zijn ervan overtuigd dat de terugvordering reeds uniform was, nog voor het koninklijk besluit in werking trad. Hun interesse gaat vooral uit naar de al dan niet aftrekbaarheid van hun financiële bijdrage.
Het zal niemand verbazen dat de reacties van de onderhoudsplichten in hoge mate afhangen van de schaal die voordien werd gebruikt op het OCMW en van het feit of men meer of minder diende te betalen. Logischerwijze waren de reactie bij een stijging van het bedrag negatief en bij een daling of afschaffing positief. De onderhoudsplichtigen klagen eveneens vaak over de onrechtvaardigheid die wordt gecreëerd door de cumulatie van inkomsten.
De evolutie van het aantal beroepen bij de rechtbank of bij de geschillencommissie van de administratie maakt geen deel uit van het onderzoek. Ik kan u hierover dan ook geen nadere gegevens bezorgen.
Het gemiddelde onderhoudsgeld dat door de OCMW’s wordt gevorderd, bedraagt 1.313 euro op jaarbasis.
De globale conclusie van dit onderzoek is, zoals ik reeds aanhaalde, dat de invoering van het eenheidsbarema door een meerderheid als een vooruitgang wordt beschouwd, in de overtuiging dat het nieuwe systeem tot meer gelijkheid leidt. Dat was onze hoofdbekommernis.
Voor het overige is er een aantal interessante punten naar voren gekomen, onafhankelijk van de hoofdconclusie waaraan moet worden gewerkt. Ik denk aan de verspreiding van een informatiebrochure voor de potentiële onderhoudsplichtigen, een reflectie betreffende de discriminatie die er bestaat tussen samenwonenden en gehuwden en eveneens een reflectie en een actie met betrekking tot de berekening van het kindsdeel na het overlijden van een van de onderhoudsplichtigen.
Over dat laatste komt binnenkort een omzendbrief. Dus als bijvoorbeeld een van de vier sterft, moet het deel normaal niet worden herberekend. Soms wordt dat gedaan, maar dat is niet logisch en dat is niet wat de wet wil. Dat zullen wij verduidelijken in een omzendbrief. Dat is een van de resultaten van de studie.
Het onderzoek was dus eerder positief. Er zijn een paar problemen waaraan onmiddellijk kan worden gewerkt: de herberekening die er niet moet zijn en het probleem van al dan niet gehuwde samenwonenden.
03.03 Magda De Meyer (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, hoe wilt u dat probleem van de samenwonenden oplossen? Gaat u daarvoor een wetswijziging doorvoeren, zodat voor de onderhoudsplicht ook samenwonenden meetellen bij de berekening van de cumul van de inkomsten, wat de bedoeling is?
03.04 Minister Christian Dupont: Wij hebben een juridisch advies gevraagd aan de administratie.
03.05 Magda De Meyer (sp.a-spirit): U weet dat die onderhoudsplicht in Vlaanderen wat moeilijk ligt. U spreekt over een gemiddelde van 1.313 euro op jaarbasis. Het kleine onderzoek dat wij in onze regio gevoerd hebben, toont aan dat mensen 400 à 500 euro onderhoudsgeld per maand moeten betalen, wat echt heel veel is. Ik heb een probleem met dat hoge bedrag, omdat men de rusthuisprijzen niet onder controle heeft. Zolang er geen serieuze controle is van de rusthuisprijzen, zorgt men via de onderhoudsplicht ervoor dat de familie betaalt voor rusthuisprijzen die niet onder controle zijn, wat ik niet eerlijk vind.
Ik ben heel blij dat er een omzendbrief komt betreffende de berekening van het kindsdeel, want er zijn heel veel OCMW’s in Vlaanderen die het gewoon omslaan op de andere kinderen, als er een kind wegvalt. Mijn interpretatie was altijd dat een kindsdeel beperkt is tot het kindsdeel. Heel veel OCMW’s passen dat zo niet toe. Onze partij blijft in elk geval ijveren voor de afschaffing van de onderhoudsplicht.
03.06 Minister Christian Dupont: Een paar Vlaamse gemeenten hebben dit gedaan.
Het incident is gesloten.
04 Question de Mme Talbia Belhouari au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "le rapport relatif à la pauvreté chez les personnes d'origine étrangère" (n° 12715)
04 Vraag van mevrouw Talbia Belhouari aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "het verslag over armoede bij personen van buitenlandse afkomst" (nr. 12715)
04.01 Talbia Belhouari (PS): Monsieur le ministre, la Fondation Roi Baudouin vient de publier un rapport sur la pauvreté chez les personnes d'origine étrangère en Belgique. Cette étude menée par l'université de Liège et l'université d'Anvers précise que plus de 50% des personnes d'origine turque et marocaine vivent en dessous du seuil de pauvreté, à savoir avec moins de 777 euros par mois, tandis que le revenu moyen des Belges et des Européens est de 1.150 euros par mois.
La position socio-économique des personnes d'origine étrangère est très vulnérable en raison de plusieurs facteurs:
- un taux de chômage très élevé de 38% contre 6% chez les Belges et 12% chez les Européens;
- un état de santé global moins bon que celui des Belges qui s'explique par l'appartenance de ces personnes à un milieu défavorisé;
- la disparition de plus en plus remarquable de la solidarité ethnique qui formait une sorte de garantie aux immigrés contre la précarité. Or ce phénomène a engendré des conséquences négatives comme la dépendance, la mauvaise connaissance du français ou du néerlandais, l'attachement à des valeurs qui datent de l'époque de l'émigration et qui sont de moins en moins compatibles avec la société du XXIème siècle.
Par ailleurs, et suite au débat que nous avions eu sur la pauvreté, je souhaiterais savoir si des contacts ont été pris avec les entités fédérées à ce propos et si des stratégies sont développées. Si oui, lesquelles l'ont été dans le cadre du programme de lutte contre la pauvreté?
04.02 Christian Dupont, ministre: Madame la présidente, madame Belhouari, l'étude de la Fondation Roi Baudouin a le mérite d'attirer l'attention sur un aspect peu connu de la pauvreté. L'université d'Anvers a aussi récemment réalisé une étude sur la pauvreté chez les jeunes et même les très jeunes d'origine étrangère.
L'étude de la Fondation Roi Baudouin nous confronte à la réalité suivant laquelle même au sein d'une problématique aussi poignante que celle de la pauvreté, certains groupes de la population sont davantage exposés que d'autres. Nous disposons de chiffres à ce sujet.
Bien que les données sur lesquelles l'étude se fonde ne soient plus très récentes, aucun élément n'indique que la situation a changé.
Les chiffres publiés constituent le premier volet quantitatif de l'étude.
Le volet qualitatif, prévu pour octobre, devrait nous donner une meilleure idée des processus qui se cachent derrière ces chiffres.
Il nous paraît important de prendre en compte des situations précises. Je pense ici notamment aux problèmes linguistiques qui se sont posés lors de la réalisation de l'enquête et aux autres manière de dépenser.
Grâce à des études portant sur des domaines politiques spécifiques comme l'emploi, nous sommes au courant de la situation. Des initiatives politiques ont été prises.
Dans ce contexte, je vous renvoie au rapport stratégique sur la protection sociale et l'inclusion 2006-2008 qui a été rédigé récemment et qui a été adopté le 6 octobre par le Conseil des ministres dans le cadre de la Stratégie de Lisbonne revue.
Dans le chapitre concernant le plan national "Inclusion sociale", on remarque que le taux d'emploi des personnes qui n'ont pas la nationalité d'un des États membres des 25 ainsi que des personnes sous-scolarisées ou avec un handicap demeure très en dessous de celui de la population active totale.
Dès lors, l'objectif "Action, activation et diversité" doit être envisagé comme l'un des trois buts principaux. Il porte sur les groupes à risque mentionnés, y compris les personnes d'origine étrangère et/ou ne disposant pas de la nationalité belge.
Pour la première fois, un objectif quantifiable est avancé, indiquant les résultats à obtenir dans un avenir proche. Il s'agit simplement de ramener le taux de chômage des personnes de nationalité ou d'origine étrangère au niveau de celui du travailleur belge. Aujourd'hui, le taux de chômage des personnes issues de pays ne faisant pas partie de l'Union européenne est quatre fois plus élevé que celui des Belges: 32% contre 8% en 2005. À l'horizon 2010, ces taux doivent se situer au même niveau.
Cet objectif est d'ailleurs repris dans le Programme national de réforme que la Belgique a présenté à l'Union européenne.
Le plan national "Inclusion sociale" est préparé et soutenu par la Conférence interministérielle "Intégration dans la société" et implique tous les niveaux de pouvoir. Tout comme l'autorité fédérale, les entités fédérées sont responsables dans le cadre de leurs compétences des actions concrètes qui doivent être prises en ce domaine. Je reconnais bien volontiers avec vous que ce problème grave et lancinant mine notre cohésion sociale. C'est l'une des raisons pour lesquelles nous avons modernisé nos lois contre les discriminations de manière à les rendre plus efficaces et à faire cesser plusieurs discriminations. Des exemples récents que nous avons vus dans la presse pourront être sanctionnés beaucoup plus vite dès que ces lois auront été votées.
Voici pour le premier axe principal.
Le deuxième concerne la pauvreté chez les enfants, et le troisième les conditions de logement décent pour chacun. Ce sont des problèmes importants. Il est évident que notre société ne peut pas vivre de cette manière.
04.03 Talbia Belhouari (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je pense que nous sommes d'accord. À plusieurs reprises, je vous ai interrogé sur la discrimination à l'embauche visant les personnes d'origine étrangère. Ici, j'ai profité de la publication du rapport dans le contexte de la Journée contre la misère, qui a eu lieu le 17 octobre, pour attirer de nouveau votre attention sur ces problèmes.
Comme vous l'avez dit, certaines sanctions ne sont pas prises aussi rapidement qu'elles le devraient. Nous devons donc rester vigilants.
04.04 Christian Dupont, ministre: Il faut le dire et le redire, madame Belhouari. Les choses avancent lentement, mais elles avancent. Elles mûrissent dans tous les milieux et tous les partis.
Het incident is gesloten.
05 Question de Mme Talbia Belhouari au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "le retard des avances de subventions octroyées aux CPAS" (n° 12968)
05 Vraag van mevrouw Talbia Belhouari aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de laattijdige storting van de voorschotten op de subsidies voor de OCMW's" (nr. 12968)
05.01 Talbia Belhouari (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous connaissons tous le rôle joué par les CPAS pour assurer la subsistance économique et sociale de nos concitoyens fragilisés par la pauvreté. Le CPAS étant un véritable levier socio-économique pour ces personnes, il doit aujourd'hui trouver lui-même un levier financier.
En effet, il se peut que certains CPAS doivent se tourner vers les banques ou autres bailleurs de fonds pour trouver l'argent nécessaire pour honorer leurs obligations et assurer le paiement mensuel des revenus d'intégration sociale aux bénéficiaires. Cette pratique serait engendrée par le retard des avances de subventions que le gouvernement fédéral verse aux CPAS sur une base trimestrielle. Qu'en est-il exactement?
Le coût des opérations financières avec les banques est souvent élevé. Il génère des excédents de pertes sur les fonds propres des CPAS et profite aux banques. C'est la raison pour laquelle, monsieur le ministre, je souhaiterais savoir si vous pouvez nous éclairer sur les raisons de certains retards éventuels des avances ou subventions dues aux CPAS et qui sont de nature à mettre à mal leur bonne gestion et leur bonne pratique.
Est-il possible que le gouvernement fédéral effectue des versements mensuels de ces subventions, ce qui s'avère plus opportun pour chacun des acteurs?
05.02 Christian Dupont, ministre: Madame la présidente, je pense que je peux annoncer une bonne nouvelle à Mme Belhouari. La connexion des CPAS à la Banque-Carrefour est une totale réussite. Depuis sa mise en place, le fonctionnement est optimal. À présent, on ne peut plus parler de retards, car les CPAS sont rétribués dans les 5 à 6 semaines. J'ai déjà eu l'occasion de le préciser.
Toutefois, pour d'aucuns, il subsiste des retards. Mais il n'y en a plus! Les délais observés sont les plus courts possibles, compte tenu du temps pour introduire le dossier, etc. Ceci n'a pas été sans poser de problèmes, pas là où on le suppose habituellement, mais dans mon département. En effet, nous avons dû rattraper un retard de 4 à 5 mois sur une année. Ce n'était pas évident au niveau budgétaire! Donc, il y aura un tout léger report sur 2007, mais globalement cette opération est des plus réussies et l'opération de récupération est elle-même une réussite, puisque nous avons épongé l'arriéré pour le revenu d'intégration.
L'année prochaine, nous passerons au même système pour ce qui concerne la loi de 1965, avec une opération de récupération. Là aussi, il y aura une demi-année de retard à éponger.
Néanmoins, en cette matière, j'estime que tous ceux qui ont contribué à l'opération – les CPAS et notre administration – peuvent être contents du travail accompli pendant cette législature. Je leur tire mon chapeau car il n'est pas évident de passer d'un ancien système à un système complètement informatisé sans que cela ne pose des problèmes et il y en a eu très peu.
Cette question était intéressante mais je crois qu'elle est réglée.
05.03 Talbia Belhouari (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette bonne nouvelle.
05.04 Christian Dupont, ministre: Parfois, on désespère que des choses arrivent mais en l'espèce, je suis content qu'elles se soient passées.
05.05 Talbia Belhouari (PS): Quand j'ai appris cette nouvelle, je trouvais dommage d'enrichir les banques. Je préfère que cet argent serve à des projets sociaux.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de aanpassing van de gebieden voor positief grootstedelijk beleid" (nr. 13048)
06 Question de Mme Nahima Lanjri au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "la modification des zones d'actions positives des grandes villes" (n° 13048)
06.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de voorzitter, eerst en vooral ben ik blij dat mijn vraag eindelijk, na meer dan een maand, opnieuw op de agenda staat. Ik had mijn vraag op 14 november ingediend.
Mijnheer de minister, ik stel vast dat op uw website staat te lezen dat voor het federaal grootstedenbeleid de woonkwaliteit in de achtergestelde buurten een van de topprioriteiten is. Ik vind het dan eigenlijk ook wel jammer om vast te stellen dat dat alleen op papier het geval is.
06.02 Minister Christian Dupont: Maar, mevrouw Lanjri, waarom bent u zo agressief tegenover mij? We zijn nog maar in de morgen en u begint mij zo aan te vallen!
06.03 Nahima Lanjri (CD&V): Zo vroeg in de morgen? Ik hoop dat u al een kopje koffie hebt gekregen, mijnheer de minister. Blijft u gerust zitten.
Mijnheer de minister, het heeft niet alleen met u te maken. Ik wil gewoon aankaarten dat ik in deze commissie al sinds lang en verschillende keren naar de studie heb gevraagd. Ik sprak in 2004 uw voorgangster, mevrouw Arena, er al over aan. In december 2004 antwoordde u op een mondelinge vraag van mij dat het juist was dat de afbakening van die gebieden niet klopte. Er zaten namelijk ook zogenaamde betere wijken bij. Er moest een nieuwe studie komen. Daarop hebt u toen positief geantwoord, zeggende dat u een nieuwe studie zou laten uitvoeren. Dan zouden we zien hoe we de gebieden moeten afbakenen in de verschillende Gewesten.
In mei 2005 antwoordde u op een mondelinge vraag dat de studie klaar zou zijn in december 2005. Blijkbaar was dat toen niet het geval, want in januari 2006 stelde ik opnieuw de vraag hoe het zat met die studie, en toen zei u dat u wel al wat resultaten had, maar nog niet in publiceerbare vorm.
Ondertussen zijn we bijna een jaar verder en de studie heb ik ondertussen gezien, maar ik heb toch nog een aantal vragen.
Wat zijn de conclusies die u aan de studie verbindt of denkt eraan te verbinden?
Zijn er daarover al beslissingen genomen in de Ministerraad?
Ik had er al langer op aangedrongen, onder meer laatst bij de bespreking van de beleidsnota, om die zaak ook hier in de commissie grondig door te praten vooraleer de zaak echt werd veranderd.
Welke criteria werden er toegevoegd of weggelaten?
Wat is het resultaat? Zijn er veel nieuwe zones bijgekomen? Zijn er ook nieuwe steden of gemeenten bijgekomen? Heeft dat geleid tot de wijziging dat kansrijke buurten er nu uitvallen, zodat er nu dus een correctie komt?
Heeft dat gevolgen voor het beleid van de federale overheid? In het geval er meer gebieden worden afgebakend, worden er dan eventueel meer middelen uitgetrokken om dat dan ook te realiseren?
Dat zijn mijn vragen. Ik heb ook verwezen naar de vorige vragen die ik daarover gesteld heb. Ik vind het toch belangrijk dat wij daar nog eens een goede bespreking aan wijden. Hopelijk zijn wij dan met meer aanwezigen, mijnheer de minister, dan bij de tête-à-tête die vandaag het geval is. Graag hoor ik uw antwoord op die materie, die toch heel belangrijk is, zeker in het licht van de verkiezingen die er geweest zijn, de gemeenteraadsverkiezingen. Er zijn nieuwe gemeentebesturen geïnstalleerd. Die nieuwe gemeentebesturen zullen de nieuwe wijken toch wel moeten kennen om te weten welke middelen zij daarvoor kunnen gebruiken en welke gebieden in aanmerking komen voor die fiscale vrijstellingen. Het is toch wel belangrijk dat zij weten waar zij iets kunnen doen en wat zij daar nog aan kunnen toevoegen vanuit de gemeente zelf.
06.04 Minister Christian Dupont: Mevrouw Lanjri, ik dank u voor uw vraag en voor uw constante belangstelling voor deze belangrijke kwestie.
Ik zou u eerst willen geruststellen. De woonkwaliteit is toch een van onze topprioriteiten. Ik herinner u eraan dat wij een huisvestingsprogramma hebben bij Grootstedenbeleid dat 200 miljoen euro waard is. Kortom, er is dus toch veel geld geïnvesteerd in het probleem van de woonkwaliteit.
Daarnaast zijn recentelijk, mede voorbereid door de interministeriële conferenties stedenbeleid en huisvesting, verschillende initiatieven goedgekeurd door de regering die de noodzakelijke dynamiek op de huisvestingsmarkt moeten ondersteunen. Ik denk dan aan de fiscale vermindering voor de woningen die via een sociaal verhuurkantoor verhuurd zullen worden. Wij hebben zeker te weinig “geconcessioneerde” en sociale woningen in ons land. Wij hebben wel de vermindering van de BTW op de sociale woningen.
De studie heeft – u zegt het – vertraging opgelopen. Die heeft te maken met de complexiteit van het onderwerp, de beschikbaarheid van de gegevens, en het feit dat wij niet over een nacht ijs wilden gaan alvorens onze resultaten te publiceren. Kortom, we beschikten over alle resultaten maar niet over de conclusies van de verantwoordelijken voor de studie. Er is nu toch een einde gekomen aan uw wachten, uw te lange wachten.
Ik zou u het voorstel willen doen, mevrouw de voorzitster van de commissie, dat wij samen met de onderzoekers hier het rapport zouden voorstellen in een van de volgende commissies en dat men die mensen zou kunnen ondervragen. Het zijn specialisten. Ik stel voor dat wij die mogelijkheid creëren in januari.
Zij zullen dat met veel meer talent dan ik doen.
Het eindrapport van de studie is sinds 29 november beschikbaar. Het betreft een document van een zestigtal pagina’s met een dertigtal kaarten. Er wordt in 1.000 Nederlandstalige en 1.000 Franstalige versies voorzien. Het zal ook op de website van onze POD te vinden zijn.
Conclusies. De methodiek voor de bepaling van de buurten in moeilijkheden op verschillende vlakken verschilt van de eerste atlas. Wij moeten vaststellen dat de meeste probleembuurten uit de vorige studie zich structureel nog aan de onderkant van de sociale ongelijkheden blijven situeren, al is er een vooruitgang. Sociale ongelijkheden worden door de ruimtelijke concentratie van problemen verstrekt. Dat is nu niet anders dan bij de vorige studie.
Door het toepassen van een ruimere drempelwaarde voor de analyse van de probleembuurten, 30% van de bevolking in de zeventien stadsgewesten tegenover 15% in de vorige studie, krijgen wij echter een breder en genuanceerder beeld van de evolutie van de woonkwaliteit in de stadsbuurten. De studie gaat dus over 30% in plaats van 15% van de bevolking. Men werkt dus op een andere schaal, een ander niveau van ongelijkheid van de verschillende buurten. Er is nu ook een categorie van buurten met kleine moeilijkheden, of van buurten die in moeilijkheden zouden kunnen komen. De eerste studie toonde alleen de problemen die veel aandacht vergden. Ook buurten in lichte moeilijkheden komen hierdoor in beeld, zoals ik reeds zei.
De criteria. De studie van 2001 was gebaseerd op twee verschillende sets van variabelen, uitgevoerd door twee onderzoeksteams. De twee onderzoeksteams hebben elk hun eigen set van variabelen gebruikt. Deze sets bestonden uit respectievelijk elf en vijftien variabelen. Op basis van deze twee sets werd één synthesemaat in 2001 ontwikkeld. De huidige studie vertrekt vanuit één set van tweeëntwintig variabelen, aan de hand waarvan een synthesemaat werd ontwikkeld.
Deels stemmen de variabelen overeen met eerder gebruikte criteria, zoals bijvoorbeeld inkomen per inwoner, aandeel van de arbeiders in de actieve bevolking, aandeel van de woningen met centrale verwarming en aandeel van de werkzoekenden. Deels gaat het om nieuwe variabelen, zoals huishoudens met internetaansluiting, of indicatoren die de perceptie van de leefomgeving en de gezondheidstoestand meten.
In nog een aantal andere gevallen gaat het om de omgekeerde interpretatie van een vroegere variabele, zoals bijvoorbeeld het aandeel van de eigenaars van woningen in de studie 2006 versus het aandeel van de huurwoningen in de studie 2001 of huishoudens met of zonder auto.
In een laatste reeks variabelen groepeert of herformuleert een variabele uit de huidige studie een aantal variabelen uit de vorige studie, zoals bijvoorbeeld het aandeel van de eenouderhuishoudens waarin geen enkele persoon in het bezit is van een diploma van minstens hoger secundair onderwijs versus het aandeel van de huishoudens met kinderen waarvan het hoogste diploma hoger secundair onderwijs bedraagt, met daarnaast een indicator rond het aandeel van de alleenstaanden.
Kunnen de twee studies en de afbakening van de zones worden vergeleken? Ik weet dat het verleidelijk is om vergelijkingen tussen de twee studies te maken. Echter, wanneer de criteria worden gewijzigd, moeten wij met vergelijkingen erg voorzichtig zijn. Er werd vertrokken van één geïntegreerde set variabelen. De variabelen zijn niet dezelfde. Bovendien werd de drempelwaarde aangepast. In de studie van 2006 worden dus heel wat meer buurten overschouwd dan in de studie van 2001.
Het gaat dus in grote mate om een andere studie en om een verbeterde versie van de vorige studie. Het is een andere studie, die heeft geprobeerd om kritieken op de eerste atlas te counteren.
De nieuwe afbakening van de buurten in moeilijkheden zal alleszins worden gehanteerd bij de voorbereiding van de nieuwe stadscontracten en huisvestingscontracten voor de periode 2008-2010. Het is dus een cadeau voor de volgende legislatuur. Aan de hand van de resultaten zal in overleg met iedere stad worden bekeken waar de middelen van het grootstedenbeleid het beste worden ingezet.
Een onmiddellijk effect is er niet. Het gaat om een wetenschappelijke studie. De fiscale gunstmaatregelen voor een positief grootstedenbeleid in de zones werden in het koninklijk besluit van 4 juni 2003 voor een periode van zes kalenderjaren vastgelegd. Voornoemd koninklijk besluit blijft dus gelden.
Het goede nieuws is dat de studie er is. Ik vind dat zij beter is dan de vorige en dat zij het materiaal verschaft om met betrekking tot de nieuwe contracten en de nieuwe conventies van de volgende periode met de steden te kunnen werken op een goede wetenschappelijke basis. Het slechte nieuws is dat zij een beetje laat komt. Het laatste goede nieuws is dat wij na Nieuwjaar een voorstelling door de onderzoekers zullen krijgen, tenminste als u op die dag niet kwaad zult zijn. Dan zouden zij immers vertrekken. Ik ken ze, het zijn zeer gevoelige personen zoals ik.
06.05 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik wil nog een verduidelijking over de parameters. U zegt dat onder meer het aantal huurwoningen en de werkloosheidsgraad als parameters zijn gebruikt. Dat zijn de normale criteria. Uiteraard zijn er sowieso grote verschillen tussen de Gemeenschappen. Heeft men de vaststelling welke buurt kansarmer is dan een andere gemeente in de buurt afgetoetst aan een nationale parameter of aan een parameter van die regio? De werkloosheid in Vlaanderen ligt immers lager dan die in Wallonië. Houdt men daarmee rekening wanneer men parameters gebruikt? Anders vergelijkt men appelen met citroenen. Ik weet niet of in de studie rekening werd gehouden met de regionale verschillen. Ten laatste, in hoeverre werden de gemeentebesturen betrokken bij het onderzoek zelf?
06.06 Minister Christian Dupont: De indicatoren die gehanteerd worden zijn zeer algemeen Belgisch.
Er is het aandeel eigenaarswoningen.
06.07 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, er zijn heel grote verschillen – dat weet u ook – in de drie verschillende Gewesten.
06.08 Minister Christian Dupont: Neen, er zijn verschillen tussen de grote steden en de rest van het land. In de grote steden zijn er minder eigenaars dan in de rest van het land.
06.09 Nahima Lanjri (CD&V): Op het vlak van werkloosheid zijn de verschillen enorm.
06.10 Minister Christian Dupont: Er is een indicator over de beschikbare woonvertrekken: woonkamer, speelkamer, privébureau, badkamer.
Er is een indicator voor de staat van de woning.
Er is een indicator over het aandeel woningen zonder centrale verwarming, geïnstalleerd door een Vlaming of een Waal, dat heeft geen belang.
Er is een indicator voor de perceptie van de kwaliteit van de leefomgeving.
06.11 Nahima Lanjri (CD&V): Het inkomen, het gezinsinkomen en het inkomen per capita, en de werkloosheidscijfers zijn toch wel verschillend.
06.12 Minister Christian Dupont: Iemand die werkloos is, is werkloos.
06.13 Nahima Lanjri (CD&V): Ik weet dat wie werkloos is, werkloos is. U zegt dat wij de meest kansarme gebieden in een bepaalde regio moeten afbakenen. Armoede is relatief. Men kan in een gemeente of regio wonen waar er weinig werkloosheid of veel werkloosheid is. Als men net boven het nationaal gemiddelde zit in een stad in Wallonië, heeft men het misschien nog goed, terwijl …
06.14 Minister Christian Dupont: Ah neen, stel dat iemand werkloos is en de rest van de buurt is ook werkloos, om een geforceerd voorbeeld te nemen. Dat men geen centrale verwarming heeft, is toch niet normaal. Men leeft in een zeer benadeelde buurt en er moet een speciale tussenkomst komen. Men mag toch niet beschouwen dat een aantal dingen daar normaler zijn.
06.15 Nahima Lanjri (CD&V): Er zijn toch grote verschillen. Ik wil gewoon vragen of u met die verschillen rekening kan houden in de oefening. Het gaat niet over kleine verschillen, maar over verschillen waar men een afwijking ziet tussen het nationale cijfer en het cijfer voor het Gewest. Ik wil vragen dat u, als dat grote verschillen zijn omdat er een andere levenswijze is, daarmee dan ook rekening houdt in de studie. Dat is mijn vraag.
Ik stel voor dat u mijn vraag eens voorlegt aan de specialisten en dat wij dit bespreken als de zaken in de commissie besproken worden. Mijnheer de voorzitter, wij moeten dat nu ook afspreken. Het is ook de vraag van de minister dat wij afspreken dat de specialisten hier worden uitgenodigd zodat wij deze studie ten gronde kunnen bespreken.
Mijnheer de minister, u zegt dat de criteria en de afbakening van de gebieden sowieso tot einde 2007 vastliggen. U zegt dat ze voor zes jaar werden vastgelegd, dus tot einde 2007.
Zijn de steden betrokken geweest bij het onderzoek zelf? Hebben die ook een inbreng gedaan in de parameters en dergelijke?
06.16 Minister Christian Dupont: Zij werden erbij betrokken. Men heeft hen geconsulteerd.
06.17 Nahima Lanjri (CD&V): Is het mogelijk om bij de voorstelling van de studie behalve de specialisten misschien een paar mensen van de steden zoals Charleroi, Luik, Antwerpen, Gent te kunnen horen? Dan krijgen we een duidelijker beeld van wat nodig is. Vindt u dat een goed idee, mijnheer de minister en mevrouw voorzitter?
Ik vind het ook al goed dat we de studie hier bespreken. Misschien is het handig om de specialisten of de mensen van de steden ook te horen. Een aantal dan, niet iedereen moet vertegenwoordigd zijn, maar toch mensen die werken in de kansarme gebieden of verantwoordelijken. Dat kunnen de burgemeesters of anderen zijn. In Antwerpen is er bijvoorbeeld een speciale cel die heel wat cijfergegevens heeft over buurten en wijken. Wij hebben ook een sociale cel met betrekking tot kansarmoede. Ik denk dat we dit eens moeten bekijken of het aan de stad zelf overlaten iemand af te vaardigen aan de hoorzitting deel te nemen.
06.18 Minister Christian Dupont: We zullen het de onderzoekers vragen en proberen een paar vertegenwoordigers van de steden te krijgen om te getuigen.
06.19 Nahima Lanjri (CD&V): Ik hoop dat dit voor januari is. Voorzitter, hebt u er enig idee van of dit in januari kan? De minister is klaar, dat weet ik.
La présidente: Nous en rediscuterons lors d'une prochaine séance de commission: nous n'allons pas en parler à trois.
06.20 Nahima Lanjri (CD&V): Mijn vraag is het te agenderen om het in de voltallige commissie te kunnen bespreken.
La présidente: Nous poserons la question au président.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Annelies Storms aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "een recent geval van discriminatie bij aanwerving" (nr. 13281)
07 Question de Mme Annelies Storms au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "un cas récent de discrimination à l'embauche" (n° 13281)
07.01 Annelies Storms (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, een tijdje geleden verscheen in de krant een artikel over een 34-jarige Vlaming van Turkse afkomst die heel zijn leven al in Vlaanderen woont. Hij had gesolliciteerd voor een functie bij de beveiligingsfirma Euro-Lock in Drongen, in mijn stad. Per mail had hij het volgende antwoord gekregen: “Wij moeten u jammer genoeg melden dat u niet de geschikte persoon bent voor de vacante betrekking binnen ons bedrijf.”
Het bleek echter dat de secretaresse vergeten was de interne mail, die eronder hing, te wissen. Daardoor stond er bij: “Kan jij die persoon afwimpelen? Een vreemdeling die beveiliging zal verkopen, dat heb ik nog niet gezien.”
Ik was echt gechoqueerd toen ik dat artikel in de krant las. Het is spijtig om vast te stellen dat mensen gedwongen worden om zelfs bij sollicitaties een beroep te doen op een advocaat om een kans te krijgen om te solliciteren.
De betrokkene heeft contact genomen met het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Het is mij niet duidelijk wat er daarna nog gebeurd is. De organisatie Kif Kif heeft wel het initiatief genomen om de klanten van Euro-Lock aan te schrijven om hun aandacht te vestigen op het gebeurde. Blijkbaar zou H&M toch gezegd hebben de samenwerking met Euro-Lock even te schorsen wegens het weinig ethische gedrag dat Euro-Lock aan de dag heeft gelegd.
Mijnheer de minister, van u had ik graag het volgende vernomen.
Kan het geval beschouwd worden als een schending van de antidiscriminatiewet?
Op welke manier kan actie ondernomen worden tegen dergelijke praktijken? Heeft het centrum al verdere stappen gezet?
Bent u van oordeel dat de praktijktest, zoals ingevoerd in de antidiscriminatiewet van 2003, een oplossing kan bieden? De discussie daarover is hier al een aantal keren aan bod gekomen en ik weet dat u van goede wil bent.
Weet u of er nog iets zal gebeuren in verband met de praktijktest in deze legislatuur?
07.02 Minister Christian Dupont: Mevrouw Storms, net zoals u ben ik aangegrepen en geschokt door de feiten die u aanhaalt. De betrokkene is in Vlaanderen geboren en hij heeft hier altijd gewoond. Als lid van de uitvoerende macht laat ik het gerecht een uitspraak doen over een overtreding van de wet. Ik bevestig u echter dat reeds de wet van 25 februari 2003 de discriminatie op basis van de nationale afkomst verbiedt. De aanwerving van een kandidaat weigeren wegens zijn afkomst, ongeacht zijn afkomst, is een duidelijke discriminatie. Dat lijkt hier het geval te zijn geweest.
In het kader van die wet kan een vordering tot staking door het slachtoffer worden aangevraagd bij een vereniging die de strijd tegen de discriminatie aangaat, met name het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding. Zodra de zaak bij de stakingsrechter aanhangig wordt gemaakt, kan hij de discriminatie vaststellen en de staking vorderen.
In het kader van de feiten die u aanhaalt, lijkt noch de praktijktest noch de verdeling van de bewijslast, die in de wet van 2003 wordt geregeld, juridisch noodzakelijk. Het motief van de weigering lijkt duidelijk vermeld in de tekst die als bijlage per elektronische post bij het antwoord wordt gevoegd.
Kijken wij even naar de toekomst. In het kader van de wetsontwerpen tot hervorming van het federaal recht inzake antidiscriminatie, die ik in het Parlement heb ingediend, zou bij de burgerlijke rechtbank een nieuw systeem worden georganiseerd. Wanneer de ontwerpen wet zullen zijn, zal het slachtoffer voor dezelfde feiten een schadevergoeding kunnen krijgen die overeenstemt met drie tot zes maanden van zijn of haar brutoloon.
Als de werkgever zou recidiveren, dan zou de zaak gesanctioneerd kunnen worden. Deze sancties lijken mij doeltreffend en ontradend, net zoals de Europese richtlijnen het eisen. De Europese richtlijnen verwijten aan onze wetten dat ze niet altijd doeltreffend zijn. Ze zijn genereus, maar moeilijk toepasbaar, dus niet altijd doeltreffend. Bovendien machtigen deze wetsontwerpen de parketten deze feiten bij het gerecht aanhangig te maken, net zoals dit reeds mogelijk was voor de actoren die door de wet van 2003 werden gemachtigd. Tenslotte behouden deze wetsontwerpen de beruchte en geduchte praktijktesten als een van de feiten die de verdeling van de bewijslast mogelijk maakt. Wij blijven echter werken aan het probleem van de praktijktesten en aan de verbetering van het voorontwerp dat wij ooit hebben voorgesteld. Dus wij blijven hopen en werken.
07.03 Annelies Storms (sp.a-spirit): Mijnheer de minister. Ik heb inderdaad de wetsontwerpen zien passeren die de richtlijnen omzetten. In het veld is ook daar een beetje commotie rond, met name rond het depenaliseren van een aantal feiten. Ik heb onvoldoende tijd gehad om na te gaan of die commotie al dan niet terecht is en ik zal mij er dus nog niet over uitspreken. In dit geval zal de praktijktest inderdaad niet veel opgeleverd hebben. Misschien had anoniem solliciteren die man een grotere kans gegeven om die job te kunnen bemachtigen. Het is spijtig dat die man door zijn vreemd klinkende naam niet de kans heeft gekregen om zijn kwaliteiten te tonen aan die werkgever. Ik ben benieuwd naar wat de rechtbank hiermee zal doen. Tot nu toe heeft de antidiscriminatiewet inderdaad heel weinig geleid tot sanctioneringen, soms maar vijf per jaar.
Wij moeten ons als wetgever afvragen of de wet effectief is, want blijkbaar is hij niet echt toepasbaar. Hij wordt in elk geval niet veel toegepast. Het is een goede zaak dat er wordt nagedacht hoe wij het effectiever kunnen maken.
Uiteindelijk, bij racisme en discriminatie rijzen de haren mij te berge. Ik heb heel veel haar op mijn hoofd. Ik word steeds heel kwaad van dergelijke dingen. Als wetgever voelt men zich dan machteloos als men ziet dat er wetten gemaakt worden, die dan geen effect hebben op het terrein.
Dergelijke situaties kunnen natuurlijk niet alleen veranderen met een repressief beleid. Dat weet iedereen. Er zal meer nodig zijn dan dat alleen.
Ik ben wel blij om in u een medestander te vinden in de strijd tegen racisme en discriminatie. Dat wilde ik nog even zeggen, op het einde van dit jaar.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
La présidente: Nous devrions maintenant passer à la question n° 13392 de M. Francis Van den Eynde. Ce dernier étant absent, sa question tombe conformément au Règlement.
La question n° 12101 de Mme Lahaye-Battheu est transformée en question écrite.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.38 uur.
La réunion publique de commission est levée à 11.38 heures.