Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
Commissie
voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt |
du mercredi 13 dÉcembre 2006 Après-midi ______ |
van woensdag 13 december 2006 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.24 heures et présidée par M. Jean-Claude Maene.
De vergadering wordt geopend om 14.24 uur en voorgezeten door de heer Jean-Claude Maene.
01 Vraag van mevrouw Trees Pieters aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de dierenartsen die verbonden zijn aan het FAVV en de gecertificeerde opleiding" (nr. 13270)
01 Question de Mme Trees Pieters au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "les médecins vétérinaires liés à l'AFSCA et la formation certifiée" (n° 13270)
01.01 Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de minister, ik kom nogmaals terug op de problematiek van de dierenartsen verbonden aan het FAVV. Het gaat om 16 dierenartsen die hun carrière bij het IVK zijn gestart in 1986. Door de Copernicus-hervorming werden zij ingeschaald in schaal A23, terwijl collega's met dezelfde functie, anciënniteit en beoordeling in schaal 32 terechtkwamen. Slechts enkele dagen verschil in leeftijd veroorzaakte het onderscheid. Het is een fundamentele onrechtvaardigheid. Het is niet de eerste keer dat ik dat aankaart.
De 16 in A23 hadden in eerste instantie zelfs niet het recht een gecertificeerde opleiding te volgen om op die manier zich op te werken tot A32. De enige mogelijkheid voor de dierenartsen was te wachten tot er ergens in het land een plaats vrijkomt en deelnemen aan een examen.
Intussen hebt u in juli hierover met de vakbonden onderhandeld en werd verkregen dat vanaf 1 september 2007 deze dierenartsen kunnen deelnemen aan de gecertificeerde opleiding en hierdoor een competentietoelage kunnen verwerven.
Toch blijft het fundamentele probleem van ongelijkheid bestaan, enkel en alleen veroorzaakt door de Copernicus-hervorming. Indien de hervorming niet had plaatsgevonden, waren de 16 dierenartsen allemaal reeds 10F en gelijk aan de collega's. Door de Copernicus-hervorming werden ze wel in 10F bevorderd, maar mochten ze niet overstappen naar schaal A32 wegens enkele dagen leeftijdsverschil. Dat is het enige verschil! Daardoor moesten ze blijven op A23.
Een paar van de 16 dierenartsen geven zelfs leiding aan collega's die twee graden hoger staan.
Meer zelfs, de kloof tussen beiden zal nog verdiepen. De personeelsleden in A32 kunnen de gecertificeerde opleiding die hen na 6 jaar op niveau A33 brengt, volgen. De 16 gedupeerden blijven ook met een gecertificeerde opleiding op niveau A32. Een minderheid van personen is hier door de mazen van het net gevallen.
Ik heb daarvoor reeds een oplossing gegeven. Ik heb er al bij u op aangedrongen om een amendement op artikel 22 door te voeren. Zo kunnen de mensen die per 30 november 2004 ten minste 18 jaar graadanciënniteit hebben in graad 10E en een beoordeling “zeer goed” hebben per 1 december 2004, de graad A32 bekomen en aldus op gelijke wijze behandeld worden als hun collega’s. Ondanks de gecertificeerde opleiding blijft er, mijnheer de minister, een fundamentele en volkomen onterechte ongelijkheid bestaan. In hoeverre overweegt u die te verhelpen? Wat doet u met het door mij voorgestelde amendement?
01.02 Minister Christian Dupont: Mevrouw Pieters, ik dank u voor uw vraag. Ik denk dat het de vijfde vraag over hetzelfde onderwerp is.
Mevrouw, ik kan mij helemaal niet aansluiten bij uw voorstel tot wijziging. Dat zou een verschil in behandeling tegenover andere personeelscategorieën tot stand brengen en het eigenste principe van alle overgangsmaatregelen op het vlak van integratie op losse schroeven zetten. Deze maatregelen moeten de personeelsleden de verhogingen van hun bezoldiging die zij in de vroegere loopbaan zouden hebben genoten, waarborgen en niet de verhogingen die in de nieuwe loopbaan bestaan. Ik hamer op het feit dat de principes inzake integratie die u in vraag stelt in uw voorstel, als geheel rechtvaardig werden beoordeeld door de Raad van State en dat zelfs in het geval van de gevrijwaarde vlakke loopbanen.
Dat is hier – laat het duidelijk zijn – niet het geval. Dierenartsen moesten vroeger tijdens hun loopbaan solliciteren voor een bestaande vacature om een bevordering te krijgen. Slechts een aantal van hen evolueerde tijdens de loopbaan en de hiërarchie op voorwaarde dat er vacatures voorhanden waren.
De overgangsmaatregel die u nogmaals ter discussie stelt, is vooral gunstig voor de vroegere 10E, aangezien zij nu de garantie van de schaal 10F ontvangen, terwijl ze dat niet noodzakelijk zouden gekregen hebben in hun vroegere loopbaan.
Ten slotte zou ik er nog op willen wijzen dat het FAVV kan beslissen om posten open te stellen voor de bevordering naar A3 en de dierenartsen nieuwe carrièremogelijkheden te bieden op basis van hun competenties en verdiensten. Een deel van het antwoord kan dus worden gegeven door het FAVV, dat kan beslissen om posten open te stellen als het dat nodig vindt voor de bevordering naar A3. Maar het is niet aan mij om dat in zijn plaats te beslissen.
01.03 Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, graag geef ik hierop een korte repliek.
Mijnheer de minister, het is inderdaad niet aan u om te beslissen in de plaats van het FAVV. Ik kan alleen aan het FAVV vragen dat het plaatsen openstelt, maar u weet evengoed als ik dat die plaatsen niet onbeperkt zijn. Zestien plaatsen voor de betrokkenen, die zich over heel het land situeren, ik vraag me af of het FAVV hierop kan ingaan.
U schuift een hele verklaring voor de zoveelste keer naar voren, maar u vergeet dat er een ongelijkheid gecreëerd is via de Copernicus-hervorming, die de overheid moet herstellen. Zo moeten enkele van de zestien betrokkenen opleiding geven aan mensen die hoger gerangschikt of jonger zijn en dezelfde carrière hebben doorlopen terwijl ze zelf door Copernicus twee niveaus lager zitten. Door dat voorbeeld moet u toch wel begrijpen dat dat niet normaal is.
De Copernicushervorming, die door de overheid is beslist, heeft negatieve effecten en moet door de overheid worden gerepareerd, of de Raad van State nu zijn toezegging hieraan heeft verleend of niet. U zou in eerste instantie voor de zestien mensen een opwaardering moeten realiseren. Ik kan me niet voorstellen dat dat zoveel geld kost en dat dat tot zoveel problemen zou leiden. U kunt het oplossen, als u dat wilt.
Het incident is gesloten.
Le président: Monsieur le ministre, Mme Detiège n'étant pas encore là, préférez-vous patienter si vous disposez d'un peu de temps? Dans le cas contraire, je reporterai sa question.
01.04 Christian Dupont, ministre: Monsieur le président, tout dépend de ce que vous entendez par "un peu de temps". Je ne vais pas m'en aller de suite et laisser Mme Detiège sur la touche.
Le président: Ce qui m'inquiète, c'est que les collègues n'ont pas été informés des modifications intervenues dans l'ordre du jour. Monsieur Arens, vous confirmez? En effet, j'ai constaté que nombre de collègues arrivaient conformément à l'ordre du jour initialement annoncé. Nous devions commencer nos travaux à 14.15 heures avec l'examen d'un projet de loi et le secrétaire d'État, qui devait le présenter, a dû s'absenter. Nous avons adressé un fax aux parlementaires leur demandant de nous rejoindre plus tôt, mais il semblerait que ces fax n'ont pas été réceptionnés par tous les membres de la commission. Il était prévu d'entendre Mme Detiège à 14.45 heures.
01.05 Joseph Arens (cdH): Monsieur le président, moi-même, je n'aurais pas remarqué que des modifications étaient intervenues dans l'ordre du jour. Cependant, nous avons quand même été prévenus, puisque nous avons reçu le rectificatif qui précisait clairement au point 1: "À la demande du secrétaire d'État à la Simplification administrative adjoint au premier ministre, le point est reporté à une date ultérieure." Mais comme ce point concernant un projet de loi est présenté sous la même forme, je viens seulement de le remarquer.
Le président: Mme Detiège devant se présenter à 14.45 heures, sera-t-elle là ou pas? Là est toute la question! Je n'ai pas envie de vous faire patienter non plus, monsieur le ministre, et c'est sans problème que je peux reporter la question.
01.06 Christian Dupont, ministre: Monsieur le président, je peux attendre jusqu'à 14.45 heures. Il est déjà 14.36 heures! Nous n'allons pas en faire un plat! Quelle est la suite des travaux?
Le président: Ensuite, nous travaillons avec le ministre de l'Intérieur pour une série de questions!
Monsieur le ministre, nous essayons en vain de joindre Mme Detiège. Aussi, pour ne pas vous faire patienter inutilement, nous allons reporter sa question. Cette décision me semble correcte!
01.07 Christian Dupont, ministre: Si j'ai le bonheur de la croiser dans le couloir, je reviens!
Le président: Dans ce cas, vous lui répondez directement!
01.08 Christian Dupont, ministre: Non, je reviendrai en commission.
02 Question de M. Joseph Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le statut CALog" (n° 13400)
02 Vraag van de heer Joseph Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het CALog-statuut" (nr. 13400)
02.01 Joseph Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, le statut du personnel CALog a été largement révisé lors de négociations syndicales, voici quelques mois. La plupart des mesures prévues à la suite de ces négociations doivent entrer en vigueur le 1er janvier 2007.
Monsieur le ministre, aucune disposition légale n'a encore été publiée à ce sujet. Pourriez-vous m'indiquer si un texte est actuellement en préparation? Si oui, pour quand est-il prévu?
Je m'interroge également sur l'insertion des CALog dans leurs nouvelles échelles. Des directives ont-elles été diffusées? Si non, pourriez-vous m'en indiquer les raisons?
Enfin, qui se chargera des insertions: le SSGPI ou les zones de police?
02.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, la mise en œuvre du nouveau statut CALog nécessite l'adaptation de dispositions légales existantes, voir l'adoption de nouvelles dispositions. Celles-ci font l'objet d'un projet de loi qui sera déposé dans les prochains jours au parlement.
Deuxièmement, l'insertion du personnel CALog est, quant à elle, réglée par un projet d'arrêté royal qui prévoit un passage automatique au 1er janvier 2007 des anciennes échelles vers les nouvelles. Ce projet, d'ailleurs approuvé par le Conseil des ministres, est actuellement soumis au contrôle administratif budgétaire et sera ensuite soumis à l'examen du Conseil d'État. Il ne pourra donc être adopté avant le 1er janvier 2007.
Ceci ne porte toutefois aucun préjudice pour les membres du personnel concerné puisque, dès la publication de l'arrêté, leurs droits seront régularisés à compter de la date de son entrée en vigueur, soit au 1er janvier 2007.
Troisièmement, pour le personnel statutaire, comme déjà précisé, le passage automatique des anciennes échelles vers les nouvelles en fonction d'un tableau des correspondances est prévu par l'arrêté royal. C'est donc le secrétariat social qui opérera la conversion d'échelles, dès la publication de l'arrêté et la régularisation pécuniaire pour la période écoulée entre le 1er janvier et la date de publication.
Aucune action particulière n'est donc attendue de la part de l'employeur, sauf pour ce qui concerne les membres du personnel contractuel dont le contrat de travail devra être revu et adapté aux nouvelles échelles.
02.03 Joseph Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. Je me permettrai seulement une petite question supplémentaire.
Vous parliez du projet de loi déposé dans les
prochains jours; il s'agira donc d'un projet de loi qui nous sera soumis pour
examen au début janvier? (Acquiescement de la part du ministre)
Je vous remercie.
02.04 Patrick Dewael, ministre: C'était initialement prévu dans la loi portant des dispositions diverses, mais nous l'avons retiré par respect évident envers le parlement. Ces dispositions seront donc introduites par un projet de loi particulier.
02.05 Joseph Arens (cdH): Et vous en avez d'ailleurs été félicité, monsieur le ministre. C'est très bien.
02.06 Patrick Dewael, ministre: Je craignais que vous l'ayez oublié, monsieur Arens.
02.07 Joseph Arens (cdH): Non, cela ne s'oublie pas aussi facilement.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Joseph Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le contingent maladie du personnel policier" (n° 13401)
03 Vraag van de heer Joseph Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het ziektecontingent van het politiepersoneel" (nr. 13401)
03.01 Joseph Arens (cdH): Monsieur le ministre, le personnel policier opérationnel et CALog statutaire bénéficie d'un contingent de trente jours de congé de maladie par an. Le solde de ceux-ci est cumulable tout au long de leur carrière. En vue de combattre l'absentéisme en fin de carrière, il a été négocié un rachat de 10% du solde accumulé. La date de mise en application de cette mesure étant prévue pour le 1er janvier 2007, nombre de membres du personnel de la police intégrée qui avaient demandé leur pension ont finalement repoussé celle-ci à une date ultérieure afin de bénéficier de cette nouvelle procédure, ce qui me semble logique.
Monsieur le ministre, qu'en est-il du texte légal transposant cette mesure et pour quelle date est-il prévu? En outre, une disposition du statut policier prévoit que lorsqu'un membre du personnel de la police intégrée a atteint l'âge de la pension anticipée, s'il est malade plus de 365 jours, il est mis à la pension d'office. Or, il n'a pas été déterminé si, dans ce cadre, les 10% du contingent racheté seront calculés sur la totalité du contingent ou sur les 365 jours restant à partir de l'âge de la pension anticipée. Pourriez-vous m'éclairer sur ce point?
03.02 Patrick Dewael, ministre: L'attribution d'un boni aux membres du service de police intégrée, proportionnel au solde de leur contingent de jours de congé pour maladie en fin de carrière, a effectivement été concédée aux organisations syndicales à l'occasion de l'évaluation globale du statut. Le protocole conclu à l'issue de l'évaluation prévoit une entrée en vigueur, non pas au 1er janvier 2007, mais bien au 1er juillet 2007, avec effet pour les mises à la pension à partir du 1er août 2007.
Jusqu'ici seul le principe de pareille mesure a été défini - un projet d'arrêté royal vient d'être rédigé par le service compétent pour régler les modalités d'application de la mesure. Ce projet et les modalités qu'il prévoit doivent encore être négociés avec les syndicats. Il m'est en conséquence impossible de vous apporter une réponse quant à la date de publication dudit arrêté et plus encore de présager des modalités d'application de la mesure sur lesquelles les négociations et ensuite le contrôle administratif et budgétaire s'accorderont.
Mon éclairage sur la question concrète posée ici ne pourra donc être donné qu'au terme des concertations et consultations encore à mener.
03.03 Joseph Arens (cdH): Je remercie le ministre pour cette réponse tout en précisant que c'est un dossier que je considère comme volumineux; je ne m'attendais pas à découvrir, chez certains agents, autant de jours de congé de maladie cumulés à la fin de la carrière – et j'estime qu'il faut tout mettre en œuvre pour que ça se passe au mieux pour les agents qui ont toujours travaillé sans être malades, ce qui est important aussi.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: M. Goutry va arriver; M. Charles Michel a signalé qu'il transformait sa question n° 13261 en question écrite; la question n°13283 de M. Bart Tommelein est retirée. M. Stijn Bex n'est pas là. Mme Storms a demandé le report de sa question n° 13288.
- Mme Valérie Déom au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le racisme dans les stades de football belges" (n° 13318)
- M. Claude Marinower au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le racisme dans les stades de football" (n° 13382)
- mevrouw Valérie Déom aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het racisme in de Belgische voetbalstadions" (nr. 13318)
- de heer Claude Marinower aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "racisme in het voetbalstadion" (nr. 13382)
04.01 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, la nouvelle campagne de lutte contre le racisme "Ne faites pas le singe dans les stades" semble malheureusement incapable d'empêcher des pseudo-supporters de proférer des insultes racistes dans nombre de stades de notre pays. Cette constatation devient même effrayante au vu de la dernière actualité française.
Pour rappel, à l'issue du match de football Hapoël Tel Aviv – Paris-Saint-Germain au Parc des Princes, une centaine de hooligans s'en sont pris à un jeune juif de 23 ans et un policier en civil s'est porté à son secours. Ce policier, un jeune Martiniquais de 32 ans, a fait usage de son arme de service en état de légitime défense puisqu'il était face à une horde de personnes excitées et extrêmement agressives, selon les propres mots du procureur de la République de Paris.
Un supporter du PSG, membre des "Boulogne Boys", un groupe réputé proche de l'extrême droite, a été tué et un autre blessé. Le gouvernement français a immédiatement réagi. De nouvelles mesures ont été annoncées pour interdire de stade les hooligans et des interdictions ont été immédiatement prononcées.
Si ce drame a eu une telle répercussion dans notre pays et dans le monde entier, c'est parce que la violence et le racisme dans les stades de football ne sont pas l'apanage de la France et le Paris-Saint-Germain n'est pas le seul club où des supporters brandissent le drapeau ou entonnent des chants nazis. Certains clubs de notre pays sont également réputés pour héberger dans leurs tribunes des dangereux extrémistes de ce type.
Sur les deux dernières journées de championnat de première division, des cris et propos racistes ont émané d'au moins trois de nos stades, tandis que des groupes de supporters des équipes de Lokeren et de Charleroi se retrouvaient sur un parking pour en découdre à coup de battes de baseball.
À l'occasion d'une question précédente, en mars dernier, vous m'aviez annoncé des modifications à l'arrêté royal dit "caméra". Les caméras sont en effet le moyen le plus fiable d'identifier les supporters extrémistes, racistes et violents.
Ma question sera donc triple.
1. Tous les clubs se sont-ils conformés à cette obligation de disposer de caméras?
2. Quelles sanctions encourent les clubs ne se conformant pas à cette obligation?
3. L'identification des supporters indésirables est-elle réellement suivie d'effet, c'est-à-dire d'une interdiction de stade ou d'un signalement à la police sur base des images récoltées?
Vous m'aviez annoncé également avoir donné l'instruction à vos services d'élaborer une circulaire concernant la lutte contre le racisme dans les stades de football. Plus de huit mois plus tard qu'en est-il? Cette circulaire est-elle enfin finalisée? Quelles sont les mesures concrètes qui y sont inscrites?
04.02 Claude Marinower (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ga niet veel toevoegen aan hetgeen mevrouw Déom heeft gezegd, enkel een paar elementen.
Ik ben even gaan terugkijken naar alle krantenknipsels van 11 en 12 oktober 2006 - dus van een goede twee maanden geleden - over de nieuwe campagne die toen werd opgezet: “Hang de aap niet uit”. Het was zeer zeker een bijzonder goed initiatief, net zoals het initiatief van een jaar voordien van de zwart-witte bandjes. Ik heb u regelmatig ondervraagd iedere keer dat er een nieuwe campagne gaande was van de zwart-witte bandjes, na de campagne van “voor de wedstrijd, de twee ploegen samen” met een grote banner waar de slogans waar men tegen streed, op stonden enzovoort.
Jammer genoeg moet men vaststellen dat op de kop zes weken na de lancering van die campagne die oerwoudkreten, zoals een van de kranten schreef, net iets harder dan anders klonken. Er werd daaraan deze keer wel bijzonder veel aandacht gegeven. Het valt trouwens erg op dat iedereen het heeft gehoord, maar de scheidsrechter was blijkbaar slachtoffer van acute doofheid en de Belgische Voetbalbond van acute blindheid. Iedereen had blijkbaar een absolute paralysie, want er volgde geen enkele reactie. Bij mijn weten is er wel sprake geweest van “veel willen, maar heel weinig doen”, wat klassiek is. Het resultaat daarvan is dan ook onthutsend.
Ik heb in de krant ook iets zien staan over een student criminologie die een studie had gemaakt over de uitingen van racisme in de stadia. Niet tot mijn verrassing zijn de resultaten van die studie – ik weet niet of u ze kent, mijnheer de minister – onthutsend. Het gaat om 1968 uitingen van racisme. 48,1% daarvan is voor rekening van bepaalde supportersgroepen van Germinal-Beerschot. Op de tweede plaats komt Antwerp met 17,5%. Dat betekent dat de twee Antwerpse ploegen maar liefst 65% van die 100% racistische uitingen vertegenwoordigen. Had u zich daaraan verwacht? Ik had u dat de vorige keer ook al gezegd.
Ik ben verheugd te lezen dat u erop staat dat artikel 55 van de voetbalwet meer wordt toegepast en dat men daar meer zou tegen optreden. Daarnaast plaats ik echter dat laatste incident op Beerschot, waar zelfs geen proces-verbaal voor racisme is opgesteld. Nu gaat men dat met camera’s volgen. Ik vraag mij alleen maar af of u ons kunt zeggen, niet zozeer welke maatregelen u met de Bond bent overeen gekomen, want dat hebben wij gelezen, maar of u niet vindt dat de Bond eindelijk eens definitief voor zijn verantwoordelijkheden moet worden geplaatst.
Het kan toch niet zijn dat keer op keer een nieuwe campagne wordt gelanceerd, die heel veel geld kost en met heel veel slogans gepaard gaat, terwijl degenen die het moeten toepassen, namelijk de Bond, de clubs, de stewards, dat niet doen en niet optreden. Ik had daarover graag uw visie gekend, mijnheer de minister.
04.03 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, tout d'abord, je tiens à vous informer qu'en Belgique, nous ne sommes heureusement pas confrontés aux mêmes problèmes d'agression physique que ceux qui se sont déroulés au stade du Paris-Saint-Germain.
Malgré les faits relatés dans la presse, aucune preuve n'existe aujourd'hui concernant ladite confrontation entre les supporters de Lokeren et de Charleroi. Un récent arrêté royal du 22 février 2006 a introduit de nouvelles dispositions dans le but d'améliorer la qualité et l'efficacité des systèmes de surveillance par caméras dans les stades. Les dispositions s'appliquent aux matches organisés en première et en deuxième divisions ainsi qu'aux matches internationaux.
À l'heure actuelle, une amende administrative de 500 à 250.000 euros peut être infligée aux organisateurs qui ne respectent pas les obligations prescrites dans l'arrêté royal précité. Néanmoins, un avant-projet de loi actuellement soumis à la section législation du Conseil d'État augmente la sanction minimale à 2.500 euros.
Tous les procès-verbaux rédigés dans le cadre de la loi "football" sont suivis par la cellule "football". Lorsque la procédure administrative se solde par une interdiction de stade infligée à l'intéressé, les coordonnées et la durée d'interdiction de stade sont communiquées via l'Union belge aux différents clubs et polices afin de veiller au respect de la sanction. La cellule "football" a du 1er janvier au 1er novembre 2006, pris 1.082 décisions, a infligé 933 interdictions de stade et un total de 455.325 euros d'amendes administratives.
L'élaboration de la circulaire traitant de la lutte contre le racisme dans les stades de football est achevée. Le 4 décembre dernier, j'en ai discuté avec le président de l'Union belge. Après la trêve hivernale, cette circulaire sera diffusée à tous les partenaires.
Cette circulaire vise tous les acteurs impliqués dans le monde du football. Elle énumère les directives que tous les acteurs doivent respecter dans la lutte contre ce comportement condamnable. Elle rappelle les responsabilités de chacun. Elle comporte un plan pour agir contre les chœurs racistes.
“Racistische
spreekkoren” zegt men in het Nederlands. Excuseer mij ervoor dat ik niet meteen
het Franse woord kende.
Je reprends le fil de ma réponse: ce plan se traduira par l'engagement de stewards et de responsables de la sécurité en collaboration avec les services de police, avec les speakers dans les stades, avec les arbitres et par la sensibilisation.
Troisièmement, une brochure d'initiatives éventuelles contre les chants racistes et heurtants.
L'objectif de la circulaire est de:
- lutter contre le comportement raciste, discriminant et provocateur ainsi que contre les chants heurtants lors des matchs;
- indiquer les limites de tolérance lors d'un tel comportement;
- responsabiliser tous les acteurs concernés à suivre les directives et d'encourager le fair-play dans et aux alentours des stades de football et d'évaluer sur une base permanente ces directives;
- et enfin, stimuler la diversité sociale dans les tribunes.
In antwoord op de vragen van collega Marinower zou ik willen herhalen dat ik effectief op maandag 4 december – dat was wat werd gevraagd – overleg heb gepleegd met de bondsvoorzitter.
Ik heb er bij de voetbalbond op aangedrongen dat zij actief een rol zouden opnemen in de strijd tegen het racisme door effectief consequent gebruik te maken – eindelijk, zou ik zeggen – van artikel 55 van de disciplinaire code van de FIFA. Het artikel werd door de KBVB een aantal maanden geleden effectief overgenomen in het bondsreglement. Via dit artikel is het mogelijk clubs waarvan de supporters zich racistisch gedragen, effectief sancties op te leggen. Men kan financiële sancties opleggen, men kan hen verplichten om bijvoorbeeld achter gesloten deuren te spelen, men kan zelfs punten aftrekken. Welke sanctie spreekt meer tot de verbeelding dan het aftrekken van punten tijdens de competitie?
Waartoe heeft de bondsvoorzitter zich tijdens een toch wel vrij constructief gesprek geëngageerd? Ten eerste, hij heeft aangegeven dat hij wil ingaan op mijn vragen. Hij zal ook de scheidsrechters binnenkort uitdrukkelijk aan alle regels herinneren, zoals de mogelijkheid tot het tijdelijk of definitief stilleggen van de wedstrijd. U weet dat de scheidsrechters er niet zo happig op waren om hun rol ter zake in te vullen. Ik denk dat als dit kadert in een geheel van responsabilisering en als zij vaststellen dat ook de anderen hun verantwoordelijkheid opnemen, zij niet kunnen en niet zullen achterblijven. Dat is een eerste engagement van de bondsvoorzitter.
Ten tweede, als de scheidsrechter in geval van racistische spreekkoren toch geen verslag zou opmaken, zal het bondsparket autonoom optreden op basis van een klacht van een club. De bondsvoorzitter heeft aangegeven dat dit ook zal gebeuren op basis van een rapport van mijn diensten indien zij op die bewuste wedstrijd aanwezig waren, of op basis van een verslag van de politie. Dat vind ik toch wel heel verregaand, want anders zou men zich altijd ergens achter kunnen verschuilen. Van het ogenblik dat mijn diensten aanwezig zijn of er een politieverslag bestaat, heeft de bondsvoorzitter gezegd zijn verantwoordelijkheid te zullen invullen.
Ten derde, hij heeft zich ook akkoord verklaard met de inhoud van de rondzendbrief. Daar is geen minuut discussie over geweest. Wij hebben die rondzendbrief goed voorbereid. Hij is nu door mij ondertekend en voorziet, zoals duidelijk gemaakt in de pers, voor alle actoren die bij het voetbalgebeuren betrokken zijn, in een stappenplan voor hun optreden. Iedereen zal nu voor wat hem of haar aangaat, moeten aangeven wat men concreet zal ondernemen. Dat werd uitdrukkelijk aangegeven.
Ten vierde, de voetbalwereld werkt aan een uniform reglement van inwendige orde en aan een reglement burgerrechtelijke uitsluiting dat kan worden toegepast. Onnodig u te zeggen dat het moeilijk werken is wanneer men ziet dat verschillende clubs nog altijd totaal verschillende reglementen van inwendige orde toepassen. Het is dus goed dat de bond werkt met artikel 55, maar het zou nog beter zijn dergelijke gedragingen, die bij mijn weten in de meeste of omzeggens alle reglementen aan de clubs zijn verboden, op een efficiëntere manier tegen te gaan met een uniform reglement dat alle clubs zouden delen.
Het is goed dat de Voetbalbond werkt met artikel 55 maar het zou nog beter zijn indien dat soort van gedragingen, die overigens bij mijn weten in omzeggens alle reglementen van de clubs effectief verboden zijn, op een efficiëntere manier tegengegaan konden worden, wanneer men een uniform reglement zou hebben dat alle clubs zouden delen. Ik zal erop toezien dat de Voetbalbond zijn engagement daadwerkelijk naleeft, tot daar een aantal elementen van antwoord.
04.04 Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Heureusement, nous n'avons pas encore connu des actes comme ceux qui ont été commis en France mais j'estime qu'il ne faut pas attendre que cela arrive. La difficulté que rencontrent beaucoup de pays pour endiguer ce problème est l'absence de solution miracle.
Selon moi, il faut peut-être essayer de distinguer véritablement le hooliganisme - qui répand la haine - et les propos racistes qui font finalement tache d'huile – je dirais tache brune – sur les autres supporters.
Je ne suis pas persuadée qu'une augmentation du plafond des sanctions de manière transversale est une réponse adaptée au phénomène. Nous devons combattre le phénomène du hooliganisme et pas le reste. Je n'ai pas la solution mais peut-être pourrait-on essayer d'appliquer des mesures spécifiques à ce problème.
Les groupes de supporters sont organisés, parfois même en ASBL, etc. Ne pourrait-on envisager des interdictions de stade communes à l'ensemble d'un groupe de supporters si l'un ou l'autre a commis une infraction particulièrement grave, comme par exemple le fait de crier ou chanter des propos racistes ou de s'attaquer physiquement à une personne. Le problème se poserait alors – on l'a vu en Grande-Bretagne – de jouer à stade fermé mais manifestement, les violences sont commises en dehors des stades.
J'ai pris bonne note des différentes dispositions qui vont apparaître dans la circulaire. Je suppose qu'on pourra en avoir connaissance de manière détaillée une fois qu'elle sera publiée et applicable au début de l'année prochaine.
Vous avez également parlé des stewards. Les former ou améliorer leur formation serait peut-être une bribe de solution mais encore une fois, je suis d'accord avec vous, cela doit valoir pour tous les clubs. Ceux-ci doivent également prendre leurs responsabilités en la matière.
04.05 Claude Marinower (VLD): Mijnheer de minister, een aantal vaststellingen blijft overeind. Er is in België bij mijn weten, behalve één keer, toen een scheidsrechter zich beledigd voelde door uitingen over zijn moeder, nog nooit één voetbalwedstrijd ook maar één minuut stilgelegd. Blijkbaar, op het moment dat een heel stadion van alles hoort, wordt er door de lokale politie toch géén proces-verbaal voor racisme opgesteld. Dat zijn spijtige vaststellingen.
Een voormalig voorzitter van een veel grotere Nederlandse voetbalploeg zei een paar dagen geleden: “Zo lang we dat overlaten aan een aantal “ – zo’n groot aantal is dat niet – “hersenlozen en geschiften,” – zo noemde hij het – “blijven we in de problemen zitten.”
Ik noteer alleszins het engagement van de Belgische Voetbalbond.
Ik zal van zeer dichtbij een en ander volgen, en ik weet dat u dat ook zult doen, mijnheer de minister. Bij de eerste gelegenheid dat een dergelijk jammerlijk incident zich opnieuw zou voordoen in het Antwerpse of elders, zal ik dat signaleren en zal ik u erover ondervragen. Daarbij verheug ik mij over één zaak: blijkbaar, na een heel lange tijd – het valt niet meteen onder uw departement –, moeten zware incidenten die zich voordeden bij een zaalvoetbalwedstrijd in Hasselt, eindelijk door een rechtbank worden berecht. Die zaak vangt aan in februari 2007, na heel lange tijd. We zien wel wat er daar van komt.
04.06 Minister Patrick Dewael: Nogmaals, als de verschillende actoren nu, via de rondzendbrief, op hun verantwoordelijkheid kunnen worden gewezen, dan wil ik eerst even nagaan wat de evolutie zal zijn. Volgens mij zal dat in de komende maanden van heel kortbij gevolgd moeten worden. Ik twijfel er niet aan dat u dat zult doen, en ik zal dat van mijn kant ook doen.
Als ik vaststel dat er niet méér assertiviteit bij de voetbalbond voor de dag komt, sluit ik trouwens niet uit dat ik de FIFA zal aanschrijven. Als ik manifest zou vaststellen dat het artikel 55 dode letter zou blijven, dan zal ik de FIFA aanschrijven. Dan kunnen via die weg eventueel financiële sancties tegenover de Voetbalbond worden overwogen. Dat is nog een ultieme stok achter de deur. Ik zeg u heel duidelijk dat ik daar heel veel belang aan hecht. Ik sluit die mogelijkheid niet uit, le cas échéant.
L'incident est clos.
Le président: M. Goutry étant absent et vu que c'est la deuxième fois que sa question était à l'ordre du jour, elle est donc considérée comme retirée.
05 Vraag van de heer Stijn Bex aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de uitvoering van de wapenwet" (nr. 13285)
05 Question de M. Stijn Bex au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la mise en oeuvre de la loi sur les armes" (n° 13285)
05.01 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb inderdaad een vraag betreffende de uitvoering van de wapenwet, met name over wat er juist gebeurt met de ingezamelde wapens.
U weet dat er een grootschalige wapeninzamelactie heeft plaatsgevonden de afgelopen weken die een groot succes was. De lokale politiezones hebben bijna 50.000 wapens ingezameld. Die wapens worden in eerste instantie in het lokale politiekantoor opgeslagen en worden daarna overgebracht naar een centraal wapendepot in de provincie. Vervolgens worden zij voor definitieve vernietiging overgebracht naar de hoogovens van Arcelor in Gent of Luik.
Mijnheer de minister, men heeft mij al twee keer gesignaleerd dat een wapen dat door een particulier werd ingeleverd nadien op de zwarte markt zou zijn aangetroffen. Ik heb daarvan al kort melding gemaakt toen ik de minister van Justitie ondervroeg over de uitvoering van de wapenwet. Zij zei mij toen dat zij van dergelijke praktijken vooralsnog geen weet had. Ik weet uiteraard dat bij dergelijke individuele gevallen klacht moet worden ingediend. Ik stel vragen bij de algemene veiligheidsgaranties die ingebouwd zitten in de procedure. De overheid kan ter zake wel de nodige voorzorgen nemen waardoor de procedure zo sluitend mogelijk is.
In die context heb ik dan ook de volgende vragen. Ten eerste, welke procedure wordt er gehanteerd voor de ingezamelde wapens vanaf het moment dat zij worden ingediend tot hun uiteindelijke vernietiging? Is daarvoor een protocol? Zijn daar afspraken rond gemaakt?
Ten tweede, wie staat in voor het transport van de ingezamelde wapens naar het centraal wapendepot enerzijds en naar Arcelor anderzijds? Op welke manier is dit transport beveiligd?
Ten derde, welke garantie heeft men dat de vernietiging van de ingeleverde wapens ook effectief gebeurt? Op welke manier en door wie wordt hierop toegezien?
Die vragen gaan eigenlijk over het feit of er in heel die vernietigingsprocedure voldoende garanties en voldoende controlemechanismen zijn ingebouwd om te vermijden dat wapens al te gemakkelijk zouden kunnen verdwijnen. Het mag niet alleen wachten zijn op een klacht van een individu dat bij toeval ontdekt dat een diefstal heeft plaatsgevonden. Er moeten voldoende controlemechanismen ingebouwd zitten in de procedure zelf.
Ik wou ook van de gelegenheid gebruik maken om uw standpunt te vernemen over de vraag van de politievakbond Sypol. Zij vroegen een uitzondering op de wapenwet voor agenten die wapens in privé-eigendom bezitten en gebruiken. Zij vroegen concrete garanties voor een gratis verlenging van hun vergunning, zeg maar een voorkeursregime voor politiemensen. Ik vond het bijzonder vreemd dat er voor privégebruik een vraag bestond naar een voorkeursbehandeling voor politiemensen.
Ik zie daar zelf geen enkele grond toe. Ik vind het zelfs eigenaardig dat die vraag vanuit politievakbonden wordt gesteld. In zekere zin maakt die mij zelfs ongerust over de filosofie met betrekking tot het privéwapenbezit door politieagenten die er leeft, alsof zij met die privéwapens een bijzondere opdracht zouden moeten vervullen, die mij dan totaal onbekend zou zijn. Ik wou dus ook van de gelegenheid gebruikmaken om daarover uw standpunt te kennen.
05.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega's, ik denk dat een aantal van die vragen ook al aan bod is gekomen tijdens de discussie over de beleidsnota en de begroting in de commissie, maar ik ga nog kort op een aantal aspecten in, zoals ze ook door collega Bex naar voren zijn gebracht.
Ten eerste wil ik algemeen opmerken dat de wapens worden binnengebracht door de eigenaars op lokale verzamelpunten, een of meerdere naargelang de grootte van de politiezone in kwestie. Er wordt nagekeken in de documentatie of zij niet geseind staan. Zo niet, dan worden zij in ontvangst genomen, desnoods anoniem. Een wapeninspectie wordt uitgevoerd en het wapen gaat vervolgens naar een zekere bewaarplaats. De politiezones brengen de bij hen ingezamelde wapens naar de Dirco's Gent en Luik, waar na een controle van de inventaris een zogenaamde decharge wordt verleend. Na een kortstondige bewaring worden de wapens dan in verzegelde containers door leden van het interventiekorps overgebracht naar de hoogovens van Arcelor in Zelzate of, voor Luik, de Proefbank voor vuurwapens in Luik. De Proefbank is een openbare instelling, die onder de bevoegdheid valt van de minister van Economische Zaken en onder meer bevoegd is voor het testen en neutraliseren van vuurwapens. De Proefbank bezorgt de wapens aan de hoogovens van Arcelor in Chertal.
Wat de Dirco van Gent aangaat, blijven de leden van het begeleidingsteam bij de vernietiging aanwezig, tot het laatste wapen in de hoogoven verdwenen is. Zij blijven daarbij present. In Luik gebeurt de vernietiging op verantwoordelijkheid van de Proefbank voor vuurwapens.
Wat uw laatste vraag over de politievakbond Sypol betreft, kan mijn antwoord eigenlijk heel kort zijn. Politieambtenaren zijn burgers zoals alle anderen. Dus krijgen zij van mij geen enkele voorkeurbehandeling.
05.03 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord, dat het voordeel van de duidelijkheid heeft, zeker op dat laatste punt.
Ik heb een concrete vraag, mijnheer de minister. Wat de controle van de inventarissen op het niveau van de Dirco's in Gent en Luik betreft, is het u bekend of die lijsten altijd kloppen? Zijn er daar al problemen gesignaleerd zoals wapens die blijkbaar wel op de lijst staan, maar toch niet in het aangeleverde pakket zitten? Is daar controle op? Indien u daarvan niet op de hoogte bent, is het misschien niet aangewezen om toch eens te informeren hoe het daarmee juist zit?
Voor het overige denk ik dat u duidelijk hebt kunnen aangeven dat er toch heel wat controlemechanismen in zitten. Ik denk echter dat het nuttig zou zijn om na te kijken of er zich daar effectief een probleem zou kunnen stellen.
05.04 Minister Patrick Dewael: Er zijn geen problemen gesignaleerd, mijnheer de voorzitter. Informeren kan uiteraard geen kwaad en problemen moeten altijd worden opgelost als ze zich stellen.
L'incident est clos.
- de heer Claude Marinower aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "een geval van agressie tegen joodse jongeren" (nr. 13339)
- de heer Bert Schoofs aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de feiten van agressie gericht tegen een groep chassidische Joden op 30 november te Beringen" (nr. 13444)
- M. Claude Marinower au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "une agression dont ont été victimes de jeunes Juifs" (n° 13339)
- M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les faits d'agression commis contre un groupe de Juifs hassidiques à Beringen le 30 novembre" (n° 13444)
06.01 Claude Marinower (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb vorige week een vraag ingediend naar aanleiding van de incidenten in Beringen op de avond van 30 november. Vorige week heb ik uw collega van Justitie in de plenaire vergadering erover ondervraagd. Het zal nu dus niet gaan – dat hoeft ook niet – over het justitiële aspect van die feiten, maar wel over het aspect dat onder uw bevoegdheid valt, meer specifiek het optreden van de politie van Beringen.
De feiten zijn bekend, maar ik wil toch op een paar gegevens terugkomen. De groep chassidische joden uit Antwerpen komt omstreeks 20.30 uur of 21.15 uur toe in Beringen. Zij laden de bus uit en betreden het jeugdhuis dat zij voor een nacht hebben gehuurd. Binnen het halfuur wordt dat huis bekogeld met een aantal stenen. Op foto’s, die u ook hebt gezien, was te zien dat het niet ging om kleine keitjes. Beeld u in wat er zou zijn gebeurd als dat een uur of twee later was gebeurd. De hoofdkussens lagen dicht bij de ramen. Men kan zich goed voorstellen welk drama daar zou zijn gebeurd. De verantwoordelijke van het jeugdhuis wordt verwittigd, die op zijn beurt de politie verwittigt. De politie komt ter plaatse. De agenten zouden mijns inziens zeer snel vastgesteld moeten hebben dat zij met onvoldoende manschappen waren. In plaats van versterking op te roepen, ziet de groep joodse jongeren hoe de politie met een aantal van de stenengooiende jongeren gaat discussiëren. Plots gebeurt het onwaarschijnlijke. In plaats van versterking te hebben opgeroepen en het nodige te hebben gedaan om de rust te herstellen, zodat de jongeren – of het nu joden zijn of anderen – de nacht op een normale manier konden doorbrengen in een door hen afgehuurd jeugdhuis, heeft de politie een andere boodschap.
Tegen de begeleiders zeggen de agenten dat zij de veiligheid niet kunnen waarborgen. De politie raadt de groep aan om terug te keren naar Antwerpen. Volgens wat ik vernomen heb, zou de politie in een eerste fase hebben voorgesteld om een politiebus ter beschikking te stellen. Stel het u even voor: een groep jongeren maakt een uitstap naar Beringen en zou midden in de nacht in een politiebus terug naar Antwerpen moeten worden gebracht! De groep heeft – mijns inziens volkomen terecht – beslist om zelf een bus te laten komen. De aangevallen slachtoffers vertrekken dus; ze verlaten Beringen in het midden van de nacht. Op dezelfde avond gebeurt er niets meer. Niemand werd voorgeleid, niemand werd opgepakt. De feiten waren gebeurd en donderdag werden de boeken gesloten.
Vrijdag bleek op een of andere manier het parket van Hasselt op de hoogte te zijn gesteld. Dan is alles in een stroomversnelling terechtgekomen; dan is men heel snel te werk gegaan.Ten eerste konden de daders vrij snel worden geïdentificeerd, opgepakt en voorgeleid. Ten tweede, de daders waren al voor de procureur verschenen en voordat de kranten van maandag verschenen, was er al een beslissing genomen. Ik spreek mij niet uit over de omvang of de soort van de straf. Eenieder die daarbij rechtstreeks betrokken is, moet zijn verantwoordelijkheid daarin nemen, de slachtoffers enerzijds en degenen die de straf hebben opgelegd anderzijds.
Wat mij veel meer bezighoudt is de rol van de overheid in Beringen. Er is gebleken dat een aantal jongeren werd uitgedaagd door het zichtbaar jood zijn, dat er te veel aan was. In een eerste fase heeft men gezegd dat die jongeren niet wisten waarover het ging. Toen ik vanmorgen heel vroeg op kantoor kwam, ben ik toevallig een van die jongeren tegengekomen. Hij kwam spontaan naar mij toe en zei: “Ik was in Beringen. Laat u niet wijsmaken dat die jonge Turken niet wisten waarover het ging. Door wat ze riepen, wist men perfect dat ze wisten dat het een groep joodse jongeren was. Ze riepen leuzen als: “Ga terug naar Duitsland! Laat daar het vergassingseffect verdergaan! Heil Hitler!” Ze deden de nazi-groet enzovoort. Ze wisten dus perfect waarover het ging.
Mijnheer de minister, wat was op de avond van 30 november betreffende dit specifieke aspect de rol van de overheid, in dit geval de politie en/of de burgemeester of het college van Beringen, dat laat ik in het midden? Ik weet wat er daarna is gebeurd: verontschuldigingen, mails en faxen.
Er is blijkbaar – dat kon ik op die datum niet in mijn vraag verwerken – een onderzoek geopend en het Comité P schijnt gelast te zijn.
Wat is uw houding ten overstaan van de feiten die u al bekend zijn? Wat zijn de bevindingen die u daarover heeft gedaan?
Sta mij toe om nog een randbemerking te maken, mijnheer de minister. Ik heb gemerkt dat een collega van dit Parlement een week na mij de minister van Justitie heeft ondervraagd en toen ik een van de commentaren las, collega Schoofs, dacht ik dat ik droomde. U hebt blijkbaar maandag op de gemeenteraad van Beringen voorgesteld om een gedenkteken op te richten. U hoopt dat de joodse mensen opnieuw naar Beringen komen en u stelt dat de gemeente verplicht is om hen uit te nodigen. Dat gedenkteken gaat over het feit dat in datzelfde huis in 1941 op een bepaald ogenblik 146 joodse mensen werden opgepakt en opgesloten.
Collega Schoofs, ik heb een voorstel voor een erecomité om dat gedenkteken te openen. Ik twijfel tussen Roeland Raes en Jean-Marie Le Pen. Ik weet niet wie van uw twee vrienden of partijmensen dat gedenkteken zou kunnen openen. U hebt nog een paar namen in reserve: de heer Haider en nog een aantal van uw andere vrienden en misschien als buitenlandse gast de Bulgaarse vriend van mevrouw Morel met wie zij zo graag op een foto paradeert, en die een site heeft waarop iedere stad wordt afgebeeld naargelang de joodse aanwezigheid daar. Ik stel voor dat u daarmee een erecomité vormt. Het zal echt een evenement zijn in Beringen en ik denk dat veel mensen op de eerste rij zullen staan om dat mee te maken.
Men moet toch maar geen schaamtegevoel hebben!
06.02 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Dit vraagt uiteraard om een repliek. Ik zal straks terugkomen op wat de heer Marinower zegt.
Ik heb echter eerst nog een aantal concrete punten met betrekking tot de feiten. Het dossier van collega Marinower is blijkbaar niet volledig met betrekking tot de feiten die zich ginder in Beringen hebben afgespeeld. Ik heb de burgemeester inderdaad maandagavond geïnterpelleerd over die feiten. Hij heeft daar een zeer uitvoerige uitleg over gegeven die geruime tijd in beslag heeft genomen, zoals het ook hoort. Volgens het verslag van de burgemeester – en dat is toch wel eigenaardig – blijkt dat bij het wisselen van de wacht de politieagenten van de eerste ploeg vertrokken zijn en dat de tweede ploeg pas een kwartier later is gearriveerd. De joodse tieners zijn dus blijkbaar nog een kwartier zonder enige aanwezigheid van de politie blootgesteld aan daden van agressie. Ik kan begrijpen dat men op dat moment beslist te vertrekken naar Antwerpen. Ik geloof dat de veiligheid dan niet meer kan worden gewaarborgd.
De burgemeester van Beringen is formeel. Noch de verantwoordelijke bij de politie - ook een inspecteur van de gerechtelijke politie die daar aanwezig was - noch de burgemeester zelf of een van de Beringse politici die hem konden vervangen heeft expliciet tegen de joodse tieners en hun begeleiders gezegd dat ze moesten vertrekken, dat dit beter voor hen was. Ze hadden er wel alle begrip voor dat die mensen zijn vertrokken. Ik kan dat ook begrijpen, na het kwartier onrust dat ze nog hebben moeten doorstaan, zonder enige begeleiding van de politie. Nadien zijn er blijkbaar nog zeven politiemensen toegekomen. Mijnheer de minister, ik hoop dat u daarover duidelijke informatie kunt verschaffen.
Uiteraard wisten de Turkse jongeren wat ze deden. Men heeft dat nog proberen in de doofpot te stoppen of te minimaliseren. Dat is typisch iets voor het establishment, men beschuldigt graag een gemeenschappelijke vijand. Ik zag dat net nog gebeuren. In eer en geweten zeg ik dat ik wel tegen wat kritiek kan. Ik zal echter in mijn repliek ook reageren op wat de heer Marinower heeft gezegd. Dat bewaar ik echter liever tot het laatste.
Uit het verslag van de burgemeester van Beringen blijkt in elk geval dat het jeugdhuis verscheidene keren is aangevallen gedurende de jongste twee jaar. Het is een resem van vijf à tien feiten van min of meer ernstige aard. De feiten met de joodse tieners waren de ergste van allemaal. Er zijn verschillende malen ruiten ingegooid en er zijn verschillende malen mensen bedreigd, meestal jongeren omdat het een jeugdcentrum is. Het feit dat het om joodse tieners ging heeft een bijzondere vorm van agressie opgewekt. Dat heeft ertoe geleid dat men – excuseer de uitdrukking, iedereen hier aanwezig – à la tête du client, van het uitzicht van die joodse jongeren wel gerichte uitspraken is beginnen uiten.
Ik heb inderdaad, in tegenstelling tot collega Marinower, betreurd dat de minister van Justitie dergelijke zaken toelaat bij haar parket. Een parketmagistraat of een procureur voert een bepaald beleid. Over een rechter spreek ik mij niet uit, die doet onafhankelijk uitspraak. Ik wil echter toch nog eens zeggen dat het parket in Hasselt zich eens goed moet gaan bezinnen over de antisemitische incidenten die zich in Beringen en elders in Limburg op verschillende tijdstippen hebben voorgedaan, omdat men die minimaliseert.
Tot hier mijn betoog, straks reageer ik in eer en geweten op wat de heer Marinower heeft gezegd.
06.03 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, er is over deze feiten terecht ook al een en ander in de pers verhaald. Ik zou willen verwijzen naar het antwoord dat collega Onkelinx vorige week dinsdag heeft gegeven in de commissie voor de Justitie. Ik sluit mij volmondig aan bij haar antwoord en uiteraard ook bij de algemene verontwaardiging over dit gebeuren. Zulke feiten kunnen niet in onze samenleving en ze moeten dan ook passend worden bestraft. Het feit dat dit gebeurt ten aanzien van joodse jongeren en dat daarbij hitlerkreten worden geuit, doet mij gruwen. Het roept allemaal herinneringen op aan een weerzinwekkend verleden.
Het is een goede zaak geweest dat de daders effectief konden worden gevat door de politie en onmiddellijk konden worden gestraft door het gerecht. Ik heb geen inzage in het gerechtelijk dossier en kan mij daarover niet uitspreken als minister van Binnenlandse Zaken. Dat kan ik wel wat betreft de klachten over het politieoptreden. De politie kwam ter plaatse na het incident en zou de jongeren hebben geadviseerd om huiswaarts te keren omdat zij hun veiligheid niet zouden kunnen garanderen. Dat heb ik daarover vernomen. Ik kan op dit ogenblik alleen maar meedelen dat dit wordt ontkend door de lokale politie en dat ik daarover een onafhankelijk onderzoek heb gevraagd aan de diensten van het Comité P. Ik hoop dat dit zo snel mogelijk zal worden afgerond en naar ik aanneem zal dit de nodige klaarheid brengen in deze zaak.
Voor de federale regering is de strijd tegen het racisme een absolute prioriteit. Ik zou kunnen verwijzen naar het antwoord van collega Onkelinx, maar ook naar het antwoord dat ik daarjuist heb gegeven naar aanleiding van de incidenten in een aantal voetbalstadia. Ook voor de politiediensten is dit een prioriteit. Ook optreden tegen racisme is voorzien in de opleiding van de politie, zowel in de basisopleiding als in de voortgezette opleiding waarin politieagenten worden gevormd. Ik heb er vorige week al melding van gemaakt dat recent, met het budget van de federale politie, twee voltijdse lesgevers werden aangeworven via het gelijke kansencentrum. Zij zullen in alle politiescholen les gaan geven over de racismewetgeving en het concrete handelen van de politie. Het is belangrijk dat deze attitude wordt aangescherpt tijdens de opleiding van politiemensen. Ook in de nationale gegevensbank is racisme een apart misdrijf.
Zo kom ik tot het correct optreden van politiediensten zelf. In de deontologische code wordt duidelijk bepaald dat de politie te allen tijde correct, niet-discriminerend en niet-racistisch moet optreden. Als men dat niet doet, leidt dat tot mogelijke tuchtsancties.
Er is dus wel degelijk een grote bekommernis en aandacht van mijnentwege opdat de politie ter zake zich op een consequente manier zou opstellen. Ik denk dat van in de opleiding hiervoor de nodige assertiviteit moet worden gevormd.
Ik verheug mij er ook over dat de Turkse gemeenschap zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en zich ook openlijk heeft geëxcuseerd en gedistantieerd van de feiten. Het feit dat deze jongeren nu zelf hun excuses willen aanbieden aan de getroffen joodse jongeren is een goede en noodzakelijke stap. Naast repressie blijven dialoog en inspanningen voor een daadwerkelijke multiculturele samenleving en integriteitsbeleid noodzakelijk.
Ik denk dat het ook een taak is voor het onderwijs. Zonder het gerechtelijke dossier te kennen, heb ik wel de persverklaringen van de procureur des Konings van Hasselt kunnen noteren, namelijk dat de jongeren niet zouden hebben geweten welk leed de joodse gemeenschap is aangedaan tijdens het naziregime. Ik denk dat we die les nooit mogen vergeten. In een meer algemene context moet, naast het politieoptreden en het gerechtelijke optreden, ook het onderwijs hier een blijvende verantwoordelijkheid invullen.
Tot daar, mijnheer de voorzitter, collega's, een aantal elementen van antwoord.
06.04 Claude Marinower (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik noteer met genoegen uw doorgedreven wil om het te laten onderzoeken. Graag liefst een snel onderzoek, zodat het Comité P zo snel mogelijk haar bevindingen zou leveren. Ik denk dat het voor eenieder van belang is te weten wat daar effectief is gebeurd. Als ik hoor dat tussen de twee shiften van de politie er vijftien minuten zouden verlopen zijn, vraag ik mij af waarom de bus die uiteindelijk de jongeren is komen ophalen, op die 15 minuten er niet is gekomen. Dat sluit nog nauwer aan bij de omstandigheden die ik daarstraks heb weergegeven.
Ik onderschrijf volledig de maatregelen die zijn genomen om fulltime lesgevers in de politiescholen les te laten geven over een aantal zaken die tot nu toe niet onmiddellijk in het politiepakket zaten, zoals iedere vorm van racisme, antisemitisme en inlevingsvermogen ten overstaan van andere gemeenschappen die deel uitmaken van onze Belgische samenleving.
Ik heb ook de excuses van de Turkse gemeenschap gelezen. Gelukkig heeft men zich onmiddellijk gedistantieerd.
U hebt het over de rol van het onderwijs, dat in dit geval duidelijk voor een aantal van die jongeren – zeker voor de betrokken jongeren – volledig heeft gefaald, evenzeer als de opvoeding daarin heeft gefaald. Ik las de commentaren die naar aanleiding van die feiten waren geschreven, onder andere in De Standaard en het Belang van Limburg of van Joost Loncin in Het Volk van 5 december, waarin hij schreef – niet helemaal ten onrechte – dat er als jood uitzien en in een moslimbuurt komen, blijkbaar ook al een provocatie is, wat als "rechtvaardiging" zou worden gebruikt om de agressie bot te vieren.
Collega Schoofs, ik ben bijzonder geïnteresseerd in uw repliek. Ik neem aan – om een van de vrienden van uw partijleiding te parafraseren – dat dit een detail zal zijn in deze geschiedenis.
Voorzitter:
Joseph Arens.
Président:
Joseph Arens.
06.05 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb ook de verontschuldigingen genoteerd van de Turkse gemeenschap. Ik heb dat ook in de gemeenteraad in Beringen gezegd. Ik viseer de Turkse gemeenschap in deze niet, laat dat duidelijk zijn.
Mijnheer de minister, hetgeen u zegt betreffende de lesgevers, dat men niet genoeg kan weten en niet genoeg kan kennen, valt op zich toe te juichen, maar er mag ook een harder optreden van de politie volgen in dergelijke zaken. Het zijn niet die Joodse tieners die op dat moment de wijk moeten nemen, het zijn die Turkse jongeren die op dat ogenblik de wijk moeten nemen.
Collega Marinower, ik wil nog even terugkomen op het persoonlijke feit. Ik heb het u reeds gezegd vanop het spreekgestoelte. Ik ben niet de hoeder van mijn broeder of mijn zuster. Ik heb dat toen gezegd in verband met collega Roeland Raes, want daar refereerde u aan. Ik heb mijn eigen idee in verband met hetgeen collega Raes daarover heeft gezegd destijds en ik zal hem dat zelf wel zeggen recht in de ogen kijkend. Het heeft hem trouwens ook zijn politieke carrière bij het Vlaams Belang gekost, daarover moet u duidelijk zijn. Het is echter niet aan mij of aan mijn partij om iemand dan volledig te defenestreren. Het zal een rechtbank zijn die uiteindelijk de beslissing neemt in het geval van de heer Raes.
U zegt dat er ontmoetingen op internationaal vlak zijn met mensen die antisemitische uitspraken hebben gedaan. Men zal dat met een vergrootglas willen volgen wanneer dat over ons gaat, want wij worden geacht, ik voel mij trouwens helemaal niet aangesproken, de erfgenamen te zijn van een gruwelijke ideologie die miljoenen mensenlevens heeft geëist.
Dan moet men heel veel parlementsleden, ook van een andere strekking, eens checken en eens kijken welke mensen van socialistische strekking uit het Oostblok zij reeds de hand hebben geschud. Er zijn mensen die destijds bij Ceausescu zijn gaan dineren. Men moet dan een rechte lijn trekken.
Mijnheer Marinower, ten slotte, u mag dit van mij aannemen of niet. Wanneer mijn partij zich ooit dergelijke ideologieën zou eigen maken, dan is dat mijn partij niet meer. Wanneer mijn partij mij zou verbieden om in Beringen een gedenkteken te vragen voor de mensen die daar geslachtofferd zijn – ik ken de geschiedenis ondertussen zeer goed, ze werd mij bijgebracht door mensen met goede banden met de Joodse gemeenschap –, is dat mijn partij niet meer. Ik volg in deze de officiële partijlijn en geen andere. Ik doe dat niet uit komedie of hypocrisie. Ik doe dat uit eer en geweten en uit mijn hart. Mijnheer Marinower, daarvoor kijk ik u recht in de ogen.
06.06 Claude Marinower (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer Schoofs, als ik het niet in uw repliek aan minister Onkelinx had gelezen, had ik er niet over gesproken. Ik herinner mij perfect in welke context die discussie reeds eerder heeft plaatsgevonden, met trouwens een onderbreking door uw fractieleider, de heer Annemans. Ik zie dat perfect voor mij.
Het persoonlijke aspect is dat u opriep om een gedenkteken op te richten. Hetgeen u zegt over de heer Raes is allemaal correct. De waarheid gebiedt mij echter te zeggen dat hij zijn politieke carrière, zijn senatorschap heeft moeten inleveren, maar dat hij vandaag, 13 december 2006, nog steeds op de loonlijst staat van medewerkers van uw partij en dat hij niet zo lang geleden, twee maanden en vijf dagen geleden, op de lijst stond voor uw partij voor een mandaat in de gemeenteraad van Lovendegem, waar hij nog steeds secretaris van de afdeling is. Daarover gaat het mij.
Ik ben er van overtuigd dat vele mensen boter op hun hoofd hebben met betrekking tot ontmoetingen die zij hebben gehad. De heer Le Pen is echter nu reeds twee keer veroordeeld voor zijn uitspraken over het detail. Dit belet uw eigen partijleden echter nog steeds niet om die ontmoetingen en gezellige Europese samenkomsten te hebben.
U weet perfect dat uw uitleg vandaag dezelfde is als de uitleg die u mij al had gegeven. Het gaat over wat er in uw partij nog allemaal gebeurt.
06.07 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Toch nog een klein wederwoord. Gezellige bijeenkomsten met de heer Le Pen? Wanneer ik de heer Le Pen zou ontmoeten, zou ik hem, als beleefd mens, inderdaad de hand drukken, en ik zou met hem over politiek spreken. Maar ik maak zijn uitspraken niet tot de mijne, dat in elk geval.
Ik wil iedereen de hand drukken. Er zijn mensen die míj de hand weigeren te drukken om vooroordelen die ze tegen mij hebben, en die dateren uit een heel ver verleden, uit een tijd toen ik nog niet eens geboren was.
Mijnheer Marinower, wanneer u zaken hebt te bespreken met bepaalde mensen uit mijn partij, dan vraag ik u met aandrang om dat te doen. Ik heb daar geen problemen mee. U richt hier het woord tot mij. Ga maar met hen spreken! U zult van hen hetzelfde antwoord verkrijgen als van mij. (…)
06.08 Claude Marinower (VLD): (…)
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Jean-Claude Maene au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les dispositifs mis en place en Belgique pour se prémunir contre des actes de terrorisme nucléaire" (n° 13350)
07 Vraag van de heer Jean-Claude Maene aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de maatregelen die werden genomen om België te beschermen tegen daden van nucleair terrorisme" (nr. 13350)
07.01 Jean-Claude Maene (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, la vieille Europe vient de connaître son premier acte de terrorisme nucléaire: l'empoisonnement mortel début novembre à Londres de M. Alexandre Litvinenko. Selon les informations dont nous disposons, cette personne a été empoisonnée par une substance radioactive rare, le polonium 210. Plus de 12 lieux et trois avions auraient également été contaminés par cette substance à l'occasion de cet assassinat. À l'heure actuelle, on ne connaît pas encore les conséquences des contaminations, de faible ampleur paraît-il. La police anglaise soupçonne l'acte d'une mafia d'origine russe qui aurait réussi à se procurer illégalement cette substance dans une centrale nucléaire russe.
Il semble que la police anglaise devrait vérifier ses sources puisque, selon un communiqué qui vient d'être diffusé, toute personne vivant aux États-Unis et disposant de 69 dollars peut aller sur un site dont je tairai ici le nom mais que je tiens à votre disposition et acheter 3.700 Bq de polonium 210. La réalité dépasse la fiction!
Monsieur le ministre, cette affaire ne concerne pas directement la Belgique: pour l'instant, aucun lieu dans notre pays n'aurait été contaminé par cette substance. Toutefois, la relative facilité avec laquelle les assassins auraient agi pose la question des dispositifs mis en place par la Belgique et par les autres pays européens contre ce genre d'acte de terrorisme nucléaire.
Pouvez-vous faire le point sur la question, au sujet des dispositifs contre le terrorisme de ce type, mais aussi d'un point de vue de la sécurité civile de nos concitoyens? Pour ce qui est de la sécurité nucléaire, quels sont les moyens et les dispositifs mis en place pour lutter contre ce type de dissémination de substances radioactives, en sachant qu'on peut en trouver pour une somme modique aux Etats-Unis, quasiment en vente libre?
07.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, l'empoisonnement de M. Litvinenko au polonium 210 radioactif ne peut être considéré comme un acte de terrorisme nucléaire, comme le dit M. Maene. Il s'agit de toute apparence du meurtre prémédité d'une personne bien précise. C'est donc, selon moi, un acte criminel mais pas un acte terroriste. Le meurtre a manifestement été commis à l'aide d'une substance nocive dont la toxicité est due à sa radioactivité. Aucune substance nucléaire n'a toutefois été utilisée, même s'il est possible que le polonium 210 ait été fabriqué par irradiation par un réacteur nucléaire qui n'est pas utilisé pour la production d'électricité.
Le seul incident de ce genre dans notre pays concernait les lettres contenant de la poudre radioactive, envoyées en 2005 à plusieurs instances officielles. À l'époque déjà, l'objectif était apparemment d'atteindre des personnes isolées.
La contamination radioactive des personnes est toutefois une forme extrêmement inhabituelle de criminalité. Cette technique risque de laisser des traces en de nombreux endroits fréquentés par l'auteur de l'acte et sa victime. Ces traces sont relativement faciles à détecter puisqu'il s'agit précisément de substances radioactives. Si le cas devait se présenter dans notre pays, nous pourrions compter sur l'expertise de nos organismes spécialisés, à savoir l'Agence fédérale de contrôle nucléaire et le Centre d'étude de l'Énergie nucléaire qui peuvent faire appel à l'aide de leurs collègues étrangers.
L'Agence propose un rôle de garde disponible 24 heures sur 24; il a déjà démontré son utilité lors d'incidents et de menaces comme dans le cas des lettres contenant de la poudre.
À la suite de l'incident Litvinenko, il convient de se demander si un acte semblable est possible à une grande échelle comme la propagation de substances radioactives par des conduites d'eau, des systèmes de ventilation ou la chaîne alimentaire dans le but de toucher des pans entiers de la population. Cette problématique s'inscrit dans le même cadre que les bombes "sales". Dans ce cas, il s'agit davantage de semer la panique et la terreur psychologique.
Une des initiatives dans la lutte contre ce genre de terreur consiste à éviter que des substances radioactives soient librement disponibles à grande échelle. L'Agence internationale de l'énergie atomique a développé dans ce cadre un code de conduite sur la sûreté et la sécurité des sources radioactives. L'Agence travaille actuellement à la concrétisation de ce code dans la réglementation nationale. La problématique du terrorisme dit CBNR (risques chimiques, biologiques, nucléaires et radiologiques) pourrait être une des nouvelles tendances du terrorisme international.
Plusieurs initiatives ont été prises en Belgique. Le Centre de crise a élaboré une procédure "envois suspects" dans le cadre de la menace CBNR. Cette procédure est revue et actualisée en collaboration avec la police fédérale, le parquet fédéral, la sécurité civile et le SPF Santé publique, tout comme la circulaire commune de la ministre de la Justice et du Collège des procureurs généraux consacrée au terrorisme.
Néanmoins, afin de lutter de manière coordonnée contre ce phénomène, j'ai demandé à la direction générale Centre de crise de mettre en place un plan ayant pour objectif de gérer les conséquences d'un attentat CBNR. Ce plan est actuellement en cours de développement.
07.03 Jean-Claude Maene (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Selon moi, cette problématique devrait être envisagée au niveau international.
Il est ici question d'un produit en provenance de la Russie. Nous savons qu'il est en vente libre, en tout cas, en dessous d'un certain seuil, aux États-Unis.
Ne serait-il pas temps de se pencher sur cette question au niveau mondial et d'interdire de manière formelle le recours à ce type de produits qui sont de véritables bombes? C'est à ce niveau qu'une réponse doit être donnée. Une réponse au niveau belge ne suffit pas.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Présidente:
Corinne De Permentier.
Voorzitter:
Corinne De Permentier.
La présidente: M. De Groote étant absent, je propose de reporter sa question n° 13397.
08 Question de M. Joseph Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le personnel MROP au sein de la DAR" (n° 13402)
08 Vraag van de heer Joseph Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het personeel HHOO bij de DAR" (nr. 13402)
08.01 Joseph Arens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, un certain nombre de membres du personnel de la DAR, plus particulièrement du personnel MROP, qui s'investissent depuis plusieurs années dans les missions habituelles de la DAR, risquent de se voir écartés de l'unité suite à une demande de spécialisation plus poussée du personnel, souhaitée par la direction.
En effet, le nouveau niveau de spécialisation demandé est trop élevé en ce qu'il consiste en l'obligation de décrocher le brevet "Arrest". Ce brevet est considéré comme étant tant psychologiquement que physiquement difficile à acquérir. Or, ces personnes remplissent parfaitement leurs missions depuis des années et lorsqu'il manque du personnel breveté dans les missions spécialisées, on n'hésite pas à faire appel à ces personnes dites "non spécialisées". Ici, le personnel féminin et/ou plus âgé est particulièrement visé et inquiet, ce qui se comprend.
Dans un autre ordre d'idées, je ne comprends pas pourquoi il est exigé que les brevetés "Arro" doivent également posséder le brevet "Arrest" et inversement, alors que les missions sont totalement différentes.
De plus, un certain nombre de membres du personnel en possession d'une version "light" du brevet "Arrest", obtenue antérieurement, se verraient dans l'obligation de représenter les épreuves pour l'obtention dudit brevet.
Monsieur le ministre, ne serait-il pas plus opportun d'imposer ces nouvelles règles de brevets aux nouveaux venus à la DAR?
Que pensez-vous de l'idée de prévoir des mesures transitoires pour les membres du personnel qui travaillent depuis plusieurs années à la DAR?
08.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, cher collègue, premièrement, la réserve générale est en pleine restructuration suite à la mise en place du corps d'intervention. Elle deviendra une unité spécialisée destinée à fournir un appui spécialisé de haute qualité.
Deuxièmement, cette restructuration génère, comme dans toute entreprise, l'étude de différentes hypothèses afin d'obtenir une organisation interne optimale basée, entre autres, sur une polyvalence modulée des membres du personnel. Les travaux préparatoires à cette restructuration tiennent compte de la modification de la demande en termes de renforts. Le tout est basé sur un travail impliquant des experts externes à la réserve générale afin de fixer objectivement des nouvelles fonctionnalités ainsi que les tâches de calculer les capacités nécessaires, de déterminer la structure adéquate et de définir les différents profils de compétences et de spécialisation.
Troisièmement, c'est dans ce cadre que se situent les éléments repris dans la question posée, créant parmi le personnel des inquiétudes bien compréhensibles mais prématurées, selon moi. En effet, je peux vous rassurer à ce titre: les mesures transitoires évoquées sont actuellement discutées avec les représentants du personnel afin de tenir compte des services rendus par de bons éléments de cette unité depuis des années.
Enfin, quatrièmement, la définition des nouveaux profils de fonctions s'appliquera, par contre, aux membres du personnel qui seront recrutés dans le futur.
08.03 Joseph Arens (cdH): De votre réponse, je retiens que des mesures transitoires seront prévues pour les personnes en place actuellement et qui rendent de très bons services, nous le savons tous.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. Joseph Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les effectifs réels du personnel de police fédérale au sein des provinces" (n° 13403)
09 Vraag van de heer Joseph Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het aantal personeelsleden van de federale politie in de provincies" (nr. 13403)
09.01 Joseph Arens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer, par province et par cadre, le nombre de membres du personnel affectés à la police fédérale?
Ensuite, pour l'arrondissement de Bruxelles-Capitale, par cadre et par régime linguistique, le nombre de membres du personnel affectés à la police fédérale?
09.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, monsieur Arens, je ne citerai pas les chiffres en ces lieux, mais je tiens à votre disposition un tableau reprenant la répartition par cadre, par régime linguistique et par province. Comme je l'ai avec moi, je vais vous le présenter immédiatement.
09.03 Joseph Arens (cdH): Je vous remercie, monsieur le ministre.
Het incident is gesloten.
10 Question de M. Joseph Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'allocation de proximité des agents de police" (n° 13405)
10 Vraag van de heer Joseph Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de nabijheidstoelage voor de agenten van politie" (nr. 13405)
10.01 Joseph Arens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, pour les agents de police, anciennement appelés "auxilaires de police", il a été acquis dernièrement, lors de négociations syndicales, qu'ils percevraient, à partir de ce 1er janvier 2007, l'allocation de proximité aux mêmes conditions que les inspecteurs de police. Pourtant, après quelques recherches, il apparaît qu'aucune disposition légale n'est venue confirmer ce qui précède. Cette absence de texte inquiète fortement le personnel policier concerné.
Monsieur le ministre, pourriez-vous m'indiquer si un texte légal est prévu à ce sujet? Dans l'affirmative, pour quelle période? Dans la négative, pourriez-vous m'en expliquer les raisons?
10.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, cher collègue, que vos recherches d'un texte légal concernant l'attribution d'une allocation de proximité aux agents auxiliaires de police n'aient pas abouti n'est pas étonnant.
Le statut pécuniaire des membres du personnel de la police intégrée est en effet réglé par voie d'arrêté royal. Je peux, à ce sujet, vous confirmer qu'un projet d'arrêté insérant dans ce statut pécuniaire le bénéfice de l'allocation de proximité pour les agents de police a été soumis, le 14 novembre dernier, à la procédure de contrôle administratif et budgétaire. La publication de cet arrêté royal interviendra certainement durant le premier trimestre 2007 et sans préjudice aucun pour le personnel concerné. Comme vous l'indiquez, il prendra effet au 1er janvier 2007 et les droits des intéressés seront régularisés en conséquence.
10.03 Joseph Arens (cdH): Je remercie le ministre pour sa réponse.
Het incident is gesloten.
La présidente: En raison de son absence, la question no 13415 de M. François-Xavier de Donnea est reportée. La question n° 13418 de Mme Marie-Claire Lambert est retirée.
11 Question de Mme Corinne De Permentier au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la sécurisation du vote automatisé" (n° 13485)
11 Vraag van mevrouw Corinne De Permentier aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken over "de beveiliging van de geautomatiseerde stemming" (nr. 13485)
Président:
Joseph Arens.
Voorzitter:
Joseph Arens.
11.01 Corinne De Permentier (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la question du vote automatisé a suscité de nouvelles discussions lors des dernières élections communales. Certaines autorités locales ont ouvertement remis en cause ce mode particulier d'expression électorale et, plus globalement, on remarque que la méfiance demeure dans le chef des électeurs. Plus de dix ans après l'introduction du système, les citoyens ne sont visiblement toujours pas pleinement convaincus de la rigueur, voire et c'est bien plus grave, de la légitimité du vote automatisé.
Mon groupe est très préoccupé par ce problème et nous pensons que le scrutin électronique offre de vrais avantages tant pour les électeurs que pour les autorités à l'occasion des opérations de dépouillement. Abandonner un tel dispositif serait un vrai recul et procéderait d'un manque flagrant de créativité. Cela étant, il est un fait qu'il faut redonner confiance au citoyen. On touche ici au cœur des droits démocratiques.
Dans cette logique, nous nous sommes récemment réjouis de lire que vous aviez confié à un groupe de travail un examen minutieux du dispositif en vigueur. Le rythme électoral belge ne laisse cependant que peu de temps à la réflexion. Il faut en effet croire que les conclusions de ce groupe ne seront pas disponibles à temps pour déduire quelque aménagement avant le scrutin législatif de juin prochain. Quelles seront dès lors les mesures prises pour tendre vers une plus grande sécurisation du système, et partant, vers une meilleure image du vote automatisé?
Il faut noter sur le plus long terme que nous sommes par ailleurs à la croisée des chemins. Dans les mois qui viennent, des investissements importants vont être engagés pour le renouvellement du matériel. Nous avons eu l'occasion de dire, lors de la discussion de votre note de politique générale, combien les choix techniques qui devront être faits seront cruciaux. Je pense en premier lieu au scrutin bruxellois de 2009 et le défi que posent, en matière de lisibilité, des listes électorales de 89 noms sur un seul écran. Cet élément propre à Bruxelles sera-t-il pris en compte? Enfin, la question du "ticketing" est-elle toujours en débat? C'est une piste qui a déjà été creusée mais il apparaît qu'un des principaux écueils du dispositif actuel est son incapacité à renseigner l'électeur sur l'idée que ses choix ont bel et bien été entérinés.
11.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chère collègue, je voudrais tout d'abord vous inviter à consulter les rapports rendus par les différents collèges d'experts régionaux au sujet du vote automatisé à l'occasion des élections du 8 octobre dernier. Dans ces rapports sont recensés et détaillés les problèmes survenus lors des élections locales. Les conclusions de ces rapports seront mises à profit par l'administration pour renforcer encore la fiabilité et la sécurité des systèmes de vote automatisé utilisés dans notre pays.
Je vous donne maintenant un aperçu des mesures déjà prises par le législateur mais aussi par mon administration.
D'abord, à chaque élection, les différentes assemblées parlementaires désignent des experts qui contrôlent toutes les étapes du vote automatisé. Ensuite, les codes sources du logiciel électoral sont remis à des responsables des partis politiques. Troisièmement, ces mêmes codes sont accessibles au public sur notre site internet le jour même des élections. Quatrièmement, l'original du logiciel électoral est conservé dans le coffre d'une banque aux fins de pouvoir le comparer en cas de contestation à chacun des logiciels installés dans les bureaux de vote.
Cinquièmement, un organisme indépendant est chargé de contrôler le hardware et les logiciels appelés à être utilisés avant que le ministre de l'Intérieur n'agrée ces systèmes. Chaque électeur peut visualiser son suffrage après avoir voté en réintroduisant sa carte magnétique dans n'importe quelle machine à voter du bureau de vote. Enfin, avant l'ouverture du bureau de vote, le président et les autres membres du bureau effectuent des votes tests sur des cartes magnétiques. Ces cartes sont visualisées à la clôture des opérations.
Je vous informe par ailleurs que le rapport des experts est accessible sur le site internet de sept organisations internationales. Comme il est rappelé dans ce rapport, le but de cette visite n'était pas de produire un "assessment" du vote électronique belge mais bien de profiter de la grande expérience de la Belgique en cette matière pour améliorer la connaissance de ces systèmes de vote électronique et pour développer des méthodes d'observation des nouvelles technologies en matière électorale.
Par ailleurs, comme je l'ai déjà précisé lors de la discussion de ma note de politique générale, un accord de coopération a été conclu avec les Régions le 20 juillet 2005. Cet accord de coopération prévoit le statu quo en matière de vote automatisé pour les élections de 2006 et de 2007. En exécution de ces dispositions, un groupe de travail a été mis sur pied qui est chargé de réfléchir à l'avenir du vote électronique dans notre pays.
Dans le cadre de cette réflexion, il a été décidé de confier aux universités belges une étude comparative portant sur l'ensemble des systèmes de vote électronique utilisés dans le monde et notamment ceux utilisés en Italie, aux États-Unis et aux Pays-Bas. Sur la base des conclusions de cette étude universitaire qui s'achèvera dans le courant de l'année 2007, un débat démocratique pourra s'ouvrir dans les différents parlements de notre pays sur les procédures de vote à mettre en œuvre après 2008.
Une partie de l'étude comparative confiée aux universités belges sera consacrée à la détermination des normes techniques auxquelles les nouveaux systèmes devront satisfaire et ce, en vue de la rédaction d'un cahier des charges pour un système de vote électronique adapté au système électoral belge.
Le nombre élevé de candidats à élire pour l'élection du Parlement bruxellois sera pris en compte dans ce cahier des charges.
En ce qui concerne le "ticketing", l'étude comparative à laquelle procèderont les universités abordera bien évidemment les avantages et les inconvénients des systèmes de vote électronique qui délivrent aux électeurs une preuve papier du vote qu'ils ont encodé.
11.03 Corinne De Permentier (MR): Excellente réponse, monsieur le ministre!
Je ne remets pas du tout en question le vote automatisé; vous savez que j'ai défendu cette idée tout au long des années durant lesquelles nous avons travaillé ensemble. Toutefois, le "ticketing" me semble être une véritable nécessité. Si l'on veut rendre confiance au citoyen, il faut impérativement mieux aviser l'électeur. Vous venez de donner un exemple qui consiste, après le vote, à introduire sa carte électorale dans n'importe quelle machine pour consulter le vote émis. L'électeur n'est pas au courant de cette possibilité!
De plus, le "ticketing" pourrait éviter toute une série de recours; en effet, il permettrait à l'électeur d'enregistrer son choix. Si je prends par exemple les recours en annulation des élections qui sont actuellement pendants au Conseil d'État, il faut savoir que l'un d'entre eux concerne un bureau de vote où l'on a constaté qu'il y avait plus de cartes dans l'urne que d'électeurs inscrits. Sans doute des cartes tests n'ont-elles pas été comptabilisées en tant que telles! On peut dès lors se demander quel vote a été émis au moyen de ces cartes tests!
Dans d'autres bureaux, on retrouve moins de cartes dans l'urne que d'électeurs étant venus voter tout simplement parce que les personnes responsables des bureaux de vote – assesseurs et autres – n'ont pas glissé systématiquement les cartes dans l'urne. On sait que la formation de ces personnes est courte; c'est le juge de paix qui désigne les bureaux pour les élections communales. Selon moi, une meilleure information doit leur être délivrée afin de rendre confiance au citoyen et améliorer la sécurité du vote.
En tout état de cause, en ce qui concerne les mesures prises par le ministère de l'Intérieur, le système me semble parfait mais avec quelques faiblesses, bien sûr.
Het incident is gesloten.
12 Question de M. Melchior Wathelet au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la validité juridique des éthylomètres qui seront utilisés lors des contrôles 'alcoolémie' de fin d'année" (n° 13426)
12 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de rechtsgeldigheid van de ademanalysetoestellen die tijdens de eindejaarscontroles zullen worden gebruikt" (nr. 13426)
12.01 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, la police de la circulation lancera très bientôt sa traditionnelle campagne de contrôles "alcoolémie" de fin d'année. Pour ce faire, elle utilisera les appareils servant à mesurer le taux d'alcool, les éthylomètres.
Or, il semblerait qu'un doute sérieux pèse sur la validité juridique de ces appareils dont la plupart, livrés aux unités concernées en début d'année courante, n'auraient pas été homologués par l'IBSR, comme le prévoit la législation en vigueur. Mieux, de nombreuses unités de la police de la circulation ne disposeraient pas, à quelques jours du lancement de la traditionnelle campagne de contrôles "alcoolémie" de fin d'année, des appareils répondant aux prescrits légaux et auraient été invitées par leur hiérarchie soit à recourir à l'appui des zones de police locale, soit à la prise de sang en cas d'accident.
Monsieur le ministre, pourriez-vous me faire savoir comment il se fait que des éthylomètres qui ont été livrés aux unités de police concernées au début de l'année 2006 et qui devaient être homologués par l'IBSR ne l'ont pas été et ne le sont toujours pas pour une grande partie?
Quelles suites la police va-t-elle devoir donner à tous ces contrôles qui sont, pour le moins, mis en difficulté ou qui pourraient être contestés ultérieurement devant les tribunaux, par exemple?
12.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, des renseignements qui me sont communiqués par la direction générale de la police administrative et la direction de la police de la route, il ressort que les nouveaux appareils d'analyse d'haleine Alcotest 8510 BE ont été livrés à la police fédérale dans le courant du deuxième trimestre de cette année et non pas au début de l'année 2006.
À la suite d'une procédure en justice, entre autres contre l'Institut Belge pour la Sécurité Routière, ces appareils n'ont pu être distribués dans les unités de la police de la route que vers le 10 octobre 2006. Au moment de la livraison des appareils à la police fédérale, ils portaient les marques d'agréation de la division Métrologie du SPF Économie, PME, Classes Moyennes et Énergie, instance qui est à la base de la réglementation métrologique.
Le Collège des procureurs généraux s'est prononcé, pour une période transitoire, sur la question de la validité des éthylomètres qui n'ont pas été soumis à la vérification de l'Institut. À la suite de cette décision, la police fédérale a présenté la première moitié de ces analyseurs aux services de l'Institut pour un recalibrage anticipé; l'autre moitié restant en service aux seules fins de formation du personnel.
Dans le courant de cette semaine, 51 coffres d'appareils vérifiés par l'Institut seront mis à la disposition des unités de la police fédérale. À court terme, 53 appareils supplémentaires seront vérifiés par l'Institut. La police fédérale est donc sereine en ce qui concerne le bon déroulement de la campagne anti-alcool de cette fin d'année et ne devra pas faire appel aux appareils des zones de police locale.
12.03 Melchior Wathelet (cdH): Je ne suis pas sûr d'avoir tout compris! Donc, en octobre 2006, les appareils sont livrés au sein de la police de la route et de la police administrative. Là, on se rend compte qu'il n'y a pas eu contrôle de l'IBSR. Le service métrologique marque son accord, mais l'IBSR n'a pas pu vérifier la conformité de ces différents appareils. Ensuite, 51 autres appareils sont livrés, mais ceux-là ont été contrôlés par l'Institut, est-ce bien cela?
12.04 Patrick Dewael, ministre: Oui!
12.05 Melchior Wathelet (cdH): Donc, il reste une partie qui ne l'a toujours pas été?
12.06 Patrick Dewael, ministre: Ils ont été contrôlés de façon accélérée. Donc, à un moment donné, une concertation a eu lieu, au cours de laquelle des mesures ont été prises pour accélérer le contrôle de ces appareils!
12.07 Melchior Wathelet (cdH): Donc, ils sont tous contrôlés maintenant?
12.08 Patrick Dewael, ministre: À ma connaissance, cet institut ne relève pas de mes compétences! Donc, je ne suis pas en mesure de vous dire si tous les contrôles ont été effectués! Il ne faut pas rire, monsieur Wathelet! Il faut poser les questions au ministre compétent!
12.09 Melchior Wathelet (cdH): Tout à fait d'accord, mais si je pose la question sur ce que va faire la police par rapport à ces éthylomètres non vérifiés par l'IBSR, le ministre Landuyt me dira que tous les contrôles ont été effectués et qu'il ignore ce que la police en fera!
12.10 Patrick Dewael, ministre: Ah non! Ce n'est pas une réponse! Si vous posez la question au ministre Landuyt de savoir si l'Institut a clôturé tous ses contrôles, c'est une réponse de sa part!
12.11 Melchior Wathelet (cdH): Donc, vous, vous acceptez que des policiers effectuent des contrôles sans savoir si oui ou non, l'Institut…
12.12 Patrick Dewael, ministre: Ah non!
12.13 Melchior Wathelet (cdH): Dans ce cas, vous savez si oui ou non, l'Institut a clôturé ses contrôles!
12.14 Patrick Dewael, ministre: Je sais uniquement que les appareils utilisés sont en ordre!
12.15 Melchior Wathelet (cdH): Donc, la procédure comprend le contrôle par l'Institut. Donc, les appareils ont été contrôlés par l'IBSR!
12.16 Patrick Dewael, ministre: Oui, pour ceux qui sont utilisés!
12.17 Melchior Wathelet (cdH): Pour ceux qui sont utilisés!
12.18 Patrick Dewael, ministre: Mais, c'est la réponse que je vous donne!
Het incident is gesloten.
13 Question de M. François Bellot au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'évolution du nombre de radars fixes" (n° 13437)
13 Vraag van de heer François Bellot aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de evolutie van het aantal flitspalen" (nr. 13437)
13.01 François Bellot (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, plusieurs zones de police en Région wallonne ont proposé l'acquisition de radars fixes dans le cadre de l'utilisation du Fonds des amendes routières, marché 2006. Quel est le nombre total de radars fixes commandés par les zones de police en Région wallonne et l'accroissement que cela représente par rapport au nombre de radars fixes placés le 1er janvier 2006?
13.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, les dotations émanant du Fonds de sécurité routière permettent en effet l'acquisition de radars fixes de vitesse, tant pour les zones de la police locale que pour la police fédérale. La Direction générale des moyens matériels de la police fédérale a ouvert un marché pour l'acquisition de radars fixes auquel les zones de police peuvent s'inscrire, sans être cependant obligées de passer par ce marché. Les zones de police sont libres d'acquérir des radars par le marché de la police fédérale ou par un autre marché de leur choix.
Il m'est donc impossible de vous dire aujourd'hui quelles zones de police de la Région wallonne ont acquis des radars fixes et combien. Pour vous donner un chiffre exact, il faut interroger chaque zone de police, ce qui prend un certain temps. Il en est de même pour l'accroissement du nombre de radars depuis le 1er janvier 2006. La police fédérale ne dispose de ces données que pour les routes régionales et les autoroutes. Les autorités locales ont seules la maîtrise de la gestion des voiries locales et des radars placés sur celles-ci. Il faudrait donc interroger chaque zone de police pour connaître le nombre exact de radars en fonction sur leur territoire.
13.03 François Bellot (MR): Monsieur le ministre, ces appareils doivent également faire l'objet d'un agrément du service de métrologie. Je suppose qu'on pourrait obtenir ce renseignement auprès de ce service?
13.04 Patrick Dewael, ministre: Oui.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. François-Xavier de Donnea au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le statut des civils travaillant pour le laboratoire de la police scientifique" (n° 13415)
14 Vraag van de heer François-Xavier de Donnea aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het statuut van het burgerpersoneel in een laboratorium voor wetenschappelijke politie" (nr. 13415)
14.01 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, d'après mes renseignements, il existerait une nette différence de traitement entre la rémunération des civils engagés au laboratoire de la police scientifique et celle de leurs collègues effectuant exactement le même travail, mais engagés sous statut de policier.
N'est-ce pas discriminatoire de traiter de manière différente des personnes se trouvant dans une situation identique et effectuant un travail identique?
Cette discrimination est-elle, selon vous, susceptible de justification objective?
D'autre part, à supposer que cette différence de traitement se justifie par la formation d'officier de police suivie par les agents ayant le statut de policier, est-il normal que les "civils" soient dépêchés souvent seuls sur les lieux d'un crime ou d'un délit sans encadrement policier quelconque et sans qu'aucune formation d'autodéfense ou de tir ne leur soit dispensée?
J'aimerais donc voulu savoir ce que vous inspirent ces situations.
Pouvons-nous espérer voir un ajustement des statuts pécuniaires de ces deux catégories de travailleurs afin d'éliminer d'éventuelles discriminations?
Ne faudrait-il pas, sans aller jusqu'à une formation policière, dispenser certains cours et formations au personnel civil afin de lui permettre de se défendre dans l'exercice de sa fonction?
14.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, les membres du cadre administratif et logistique concerné n'ont, jusqu'à présent, jamais travaillé seuls sur le terrain. Ce personnel CALog était toujours accompagné par un membre du cadre opérationnel revêtu de la qualité d'officier de police judiciaire, auxiliaire du procureur du Roi.
Afin de libérer de la capacité des membres du cadre opérationnel, j'ai cependant pris l'initiative de déposer un projet de loi octroyant une compétence policière limitée aux civils travaillant pour la police technique et scientifique. Ce projet a été adopté par la Chambre. Les membres du CALog concernés pourront donc bientôt intervenir seuls, bien entendu après avoir terminé avec fruit la formation adéquate relative à la gestion de la violence et afférente à leurs compétences.
Le fait que les intéressés ne bénéficieront pas des mêmes salaires que leurs collègues opérationnels est justifié par le fait qu'ils n'auront que des compétences techniques spécifiques, des compétences policières limitées et ne pourront donc pas exercer les mêmes missions.
Il conviendrait d'arrêter de regarder "dans l'assiette du voisin". Le fait qu'ils n'ont pas reçu une formation de self-défense ou de tir se justifie par le fait qu'ils n'interviennent que pour des constatations techniques et scientifiques sur les lieux d'un crime ou délit, et non dans des missions d'intervention policière. Ils se trouvent donc dans la même situation que beaucoup d'autres, tels des magistrats ou des experts, qui descendent sur des lieux sécurisés par une intervention préalable.
Cela étant, je tiens à faire remarquer que les nouvelles dispositions relatives au statut des CALog, que j'aurai l'honneur de déposer à la Chambre dans les prochaines semaines, permettront d'accorder aux intéressés des échelles barémiques qui dépassent celles du cadre moyen opérationnel.
14.03 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
J'ai l'impression que le projet de loi que vous annoncez répond à une partie des objections qu'on peut faire à l'égard des différences de statut actuelles. Ceci dit, je ne crois pas que vous empêcherez les êtres humains de regarder dans l'assiette des autres. C'est malheureusement un vilain défaut que nous avons probablement tous, même s'il est vrai que, parfois, nous devons nous concentrer sur notre propre assiette. Malheureusement, la nature humaine est ainsi faite que ce vœu pieux sera difficile à appliquer de façon permanente et unanime.
14.04 Patrick Dewael, ministre: Tant que vous le qualifiez de vilain défaut, je n'ai aucun problème.
Nous avons discuté de ce problème au sein de cette commission, dans cette salle, pendant des heures lorsque nous avons étudié mon projet de loi. À ce moment, j'ai annoncé l'autre projet qui sera approuvé par le Conseil des ministres et discuté au sein du parlement, je crois, au mois de janvier prochain.
14.05 François-Xavier de Donnea (MR): Comme vous le savez, la pauvreté est une notion relative. On est toujours pauvre par rapport à quelqu'un d'autre. C'est souvent par comparaison aux autres que l'on se sent heureux ou malheureux.
14.06 Patrick Dewael, ministre: Cela explique le malheur de beaucoup de gens.
L'incident est clos.
15 Vraag van mevrouw Katrien Schryvers aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de regeling voor het overdragen van vakantiedagen bij de politiediensten" (nr. 13463)
15 Question de Mme Katrien Schryvers au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le régime relatif au transfert des jours de congé au sein des services de police" (n° 13463)
15.01 Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij hebben vernomen dat over het overdragen van vakantiedagen een akkoord met de vakbonden zou zijn bereikt. In de nieuwe regeling zouden de verlofdagen van het lopende jaar niet tegen 31 december moeten worden opgenomen. Zij zouden tot 1 april van het daaropvolgende jaar overdraagbaar zijn.
Mijn vragen daaromtrent zijn de volgende.
Wat is de precieze regeling die werd overeengekomen, indien inderdaad een akkoord werd bereikt?
Is het aantal overdraagbare dagen onbeperkt of is het aantal beperkt?
Moet de overdraagbaarheid op een bepaalde manier worden gemotiveerd?
U weet dat mijn zorg is dat niet te veel conflicten tussen gemeente-en politiepersoneel ontstaan, waardoor de druk vergroot om bij degenen die zich tekortgedaan voelen aanpassingen te doen.
Ik meen dat er in de meeste steden en gemeenten een regeling is die bepaalt dat op 31 december of minstens voor het einde van de kerstvakantie alle verlofdagen moeten zijn opgenomen. De nieuwe regeling komt, indien de verlofdagen inderdaad tot 1 april mogen worden overgedragen, in conflict met de regeling in de gemeenten. U weet dat de gemeenten en politiemensen, ondanks het feit dat wij momenteel de politiezones kennen, toch nog heel veel naar elkaar kijken en heel sterk met elkaar gelinkt zijn. Zeker in eengemeentezones is dat het geval.
Mijn vraag daaromtrent is dan ook de volgende.
Werd met de steden en gemeenten over de invoering van het nieuwe systeem overleg gepleegd?
Wordt het systeem sowieso al onverkort van toepassing voor de verlofdagen van 2006?
15.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, in het kader van de globale herevaluatie van het statuut is overeengekomen dat de leden van het politiepersoneel voortaan onvoorwaardelijk hun niet-opgenomen vakantie- en verlofdagen van dat jaar mogen overdragen tot uiterlijk 1 april. Deze beslissing werd genomen omdat tot op heden alleen geweigerd of ingetrokken verlof kon worden overgedragen en dat systeem vooral aanleiding gaf tot veel bureaucratie. Het gaat in beide systemen vooral om een goede verdeling van de vakantiedagen waarvoor de chefs de nodige verantwoordelijkheid moeten nemen.
Het aantal over te dragen verlofdagen is onbeperkt, voor zover het belang van de dienst er zich mee verzoent. Het politiestatuut is een federale materie waarvoor de federale overheid bevoegd is. Zich afstemmen op het geregionaliseerde statuut van het gemeentepersoneel kan mijns inziens geen automatisme zijn omwille van de specificiteit van de politiefunctie en omdat de statuten van de plaatselijke besturen in de drie Gewesten niet noodzakelijk in dezelfde richting evolueren.
Men zou ook kunnen argumenteren dat het politiestatuut moet worden afgestemd op het federaal openbaar ambt. Dat zou ook maar in beperkte mate juist zijn. Een politiedienst is iets anders dan een administratie. De verschillen tussen de statuten komen trouwens in beide richtingen voor. Politiemensen hebben bijvoorbeeld geen maaltijdcheques wat het gemeentepersoneel vaak wel heeft. Dit brengt ook kosten met zich mee voor de gemeenten wat niet het geval is met de overdracht van verlofdagen voor de politie.
Met betrekking tot het raadplegen en/of het overleg. De lokale sector wordt in het onderhandelingscomité vertegenwoordigd door de Vaste Commissie voor de Lokale Politie. Bijkomend worden de noodzakelijke reglementaire teksten, conform artikel 8 van de wet op de geïntegreerde politie, voorgelegd aan de Adviesraad voor Burgemeesters die zich in deze laat adviseren door de Verenigingen voor Steden en Gemeenten. Formeel wordt de VVSG niet bij dit overleg betrokken.
15.03 Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de politie is inderdaad iets anders dan de administratie. Ik blijf echter zien dat men op vele vlakken aan mekaar gelinkt is, zeker in eengemeentezones, zoals ik reeds zei.
Ik weet ook wel dat er telkens druk is en vragen zijn om verlofdagen over te dragen. U zegt dat u voor de goede werking van de dienst overeen bent gekomen, een akkoord heeft gesloten, dat er tot 1 april kan worden overgedragen. Mijn aanvoelen daarbij is dat dit alleen maar het verleggen van het probleem is, want men gaat dan zoveel dagen overdragen tot 31 maart en dan rijst weer hetzelfde probleem.
Ik neem nota van uw antwoord en onthoud dat vanaf nu onbeperkt verlofdagen kunnen worden overgedragen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Monsieur le ministre, nous en avons terminé avec notre ordre du jour puisque les deux questions de Mme Nagy (n° 13480 et n° 13482) sont reportées ainsi que la question n° 13481 de M. Maingain.
Je vous souhaite une bonne soirée à tous et à toutes.
La réunion publique de commission est levée à 16.20 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.20 uur.