COMMISSION DES RELATIONS EXTÉRIEURES

De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 16.38 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Hendrik Daems.

Le développement des questions et interpellations commence à 16.38 heures. La réunion est présidée par M. Hendrik Daems.

De voorzitter: Vraag nr. 13075 van de heer Van der Maelen is omgezet in een schriftelijke vraag.

01 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Inga Verhaert aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de beleidsnota inzake seksuele en reproductieve geneeskunde" (nr. 13121)

- mevrouw Hilde Vautmans aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de beleidsnota inzake seksuele en reproductieve rechten" (nr. 13243)

01 Questions jointes de

- Mme Inga Verhaert au ministre de la Coopération au Développement sur "la note de politique en matière de médecine reproductive et sexuelle" (n° 13121)

- Mme Hilde Vautmans au ministre de la Coopération au Développement sur "la note de politique en matière de droits reproductifs et sexuels" (n° 13243)

01.01 Inga Verhaert (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit onderwerp is reeds gedeeltelijk aan bod gekomen.

Op 8 maart hebben wij hier aan u de vraag gesteld hoe het verder zou gaan met de opvolging van een resolutie die wij hier nagenoeg unaniem hebben goedgekeurd in 2005.

U hebt ons toen gezegd dat de beleidsnota waarvan sprake en die de uitvoering moet geven aan de resolutie dit najaar zou worden uitgewerkt en zou worden gepresenteerd aan het Parlement. Wij zijn nu bijna aan het einde van het najaar. Ik ben dus zo vrij om daarop even terug te komen.

Ik wil u even in herinnering brengen dat de resolutie SRHR vier punten bepleitte.

Ten eerste bepleitte ze dat gender in al onze ontwikkelingssamenwerking, dat is grotendeels reeds zo, een transversaal thema zou zijn.

Ten tweede bepleitte ze dat er meer middelen en aandacht zou gaan naar die Belgische actoren die knowhow en expertise hebben. Ik denk bijvoorbeeld aan Peter Piot en Marleen Temmerman.

Er stond ook in dat er een universele toegang moest komen in onze achttien partnerlanden tot SRHR.

Ten slotte bepleitte ze dat er een beleidsnota zou worden geschreven die onze visie en politiek over die Sexual and Reproductive Health Care and Rights breed zou uitdragen, dus ook bij onze ambassades in het buitenland.

Mijnheer de minister, ik heb u er ook reeds op gewezen dat de resolutie waarvan ik eerder sprak en die wij hier over de partijgrenzen heen hebben goedgekeurd, ook heeft gediend als model voor een European leaders text, die is rondgedragen door het forum waarover collega Vautmans eerder sprak. Het zou dus een beetje raar zijn mocht België, als initiatiefnemer van die zaak, zelf in gebreke blijven bij de uitvoering. Ik hoop dat er nu inderdaad een beleidsnota komt, die ook breed wordt uitgedragen.

01.02 Hilde Vautmans (VLD): Mijnheer de minister, collega Verhaert en ik hebben u op 8 maart bewogen tot iets wat u toen niet echt van plan was. Ik herinner mij dat debat nog zeer levendig. Wij hebben toen heel goed gediscussieerd en we waren ook heel blij met uw belofte.

Ik kom net terug van Bangkok. We hebben daar een Bangkok Statement goedgekeurd. Ik zal u dat opsturen en vermelden wat ons land daarmee kan doen. Landen maken echt wel werk van seksuele en reproductieve gezondheid. Wij hebben in Bangkok heel wat speechen gehoord. Ik herinner mij een vrouw op het spreekgestoelte die zei: "Eigenlijk zou er niemand in de wereld moeten sterven door seks of door een gebrek aan informatie of door een gebrek aan condooms."

Ik denk dat we voort werk moeten maken van een aparte beleidsnota. Samen met collega Verhaert stel ik weer een aantal vragen. Wij beloven dat wij u lastig zullen blijven vallen, mijnheer de minister, tot we die aparte beleidsnota hier krijgen. Ik zal op dat punt niet toegeven, al moet ik u tot het einde van de legislatuur elke week hierheen halen.

01.03 Minister Armand De Decker: Ik ken u goed genoeg om u te geloven.

01.04 Hilde Vautmans (VLD): Ik zou erop willen aandringen dat u er echt werk van maakt.

Ik heb in Bangkok hierover wat opmerkingen gemaakt in de Europese vergaderingen. Misschien is de term niet zo goed gekozen. Het is een gedrocht om uit te spreken: seksuele en reproductieve gezondheid. Misschien kunnen we in ons land eens nadenken over een betere, meer begrijpelijke verwoording, die het iets meer toegankelijk maakt. Als men aan mensen uitlegt wat het eigenlijk inhoudt, staat iedereen erachter.

Mijnheer de minister, wanneer mag de voorzitter het debat over de beleidsnota Seksuele en Reproductieve Gezondheid met u plannen?

01.05 Minister Armand De Decker: Mijnheer de voorzitter, de seksuele en reproductieve geneeskunde is een van de belangrijkste onderdelen van het Belgisch gezondheidsbeleid inzake ontwikkelingssamenwerking. In het antwoord dat mijn diensten hebben voorbereid, legt men daar onvoldoende de klemtoon op. Het is evenwel de werkelijkheid. We doen heel veel in die sector.

Aan de administratie werd opdracht gegeven een beleidsnota inzake seksuele en reproductieve gezondheid en rechten uit te werken. De administratie heeft met de verschillende Belgische actoren die actief zijn inzake ontwikkelingssamenwerking zoals DGOS, ngo's, universiteiten, het Tropisch Instituut van Geneeskunde in Antwerpen, afgesproken om deze nota op te stellen.

Daar de wet op de internationale samenwerking van mei 1999 voorschrijft dat de reproductieve gezondheidszorg als deel van de basisgezondheidszorg een prioritaire sector is van de Belgische internationale samenwerking, waarvoor een strategienota diende uitgewerkt te worden, werd de reproductieve gezondheidszorg inderdaad opgenomen in de strategienota Basisgezondheidszorg die werd opgesteld in 2002 en geëvalueerd in 2005.

Er werd gewacht op de conclusies van de evaluatie van 2006 om de lessen die hieruit werden getrokken te kunnen opnemen in de beleidsnota inzake seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Deze beleidsnota dient eveneens rekening te houden met de strategienota Kinderrechten die op dit ogenblik wordt opgesteld als gevolg van de amendering van de wet van 1999 waardoor kinderrechten als nieuw prioritair thema van de Belgische ontwikkelingssamenwerking werd ingeschreven. In deze laatste strategienota worden immers ook de seksuele en reproductieve rechten van jongens en meisjes tot 19 jaar opgenomen.

Rekening houdende met voornoemde gegevens, zal ik de beleidsnota inzake seksuele en reproductieve gezondheid in de loop van het eerste trimester van 2007 voorleggen. Het kan niet vroeger.

De voorzitter: Ik zal een commissie bijeenroepen.

01.06 Minister Armand De Decker: Er rest nog een maand. Tijdens die maand zal ik echter slechts tien dagen in België zijn.

De voorzitter: Mijnheer de minister, wij wachten heel even op de heer de Donnea voor zijn vraag. Tussen Kerst en Nieuwjaar roep ik geen commissie bijeen.

01.07 Inga Verhaert (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, wij zullen wachten op wat komt. Het zal niet meer voor mij zijn. Er is echter een batterij andere mensen die het dossier zullen volgen.

01.08 Hilde Vautmans (VLD): Mijnheer de minister, ik wacht op het verslag om te reageren. Er zijn heel wat ngo’s die het dossier volgen. Ik betreur dus dat u de deadline niet hebt gehaald. Ik zou willen vragen om de volgende deadline wel te halen en om ons de nota dan tenminste in het begin van het trimester te bezorgen. U weet ook dat de verkiezingen voor de deur staan. Het Parlement wordt altijd op tijd ontbonden. Wij moeten de evaluatie dus echt nog kunnen maken. Niemand weet immers wat de volgende legislatuur brengt en het is een te belangrijk thema. Nu wij u voor het dossier hebben gewonnen, zouden wij graag nog met u erover discussiëren.

01.09 Minister Armand De Decker: U wilt het antwoord van de Executieve zelf opstellen?

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

02 Question de M. François-Xavier de Donnea au ministre de la Coopération au Développement sur "les enfants soldats au Congo" (n° 12643)

02 Vraag van de heer François-Xavier de Donnea aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de kindsoldaten in Congo" (nr. 12643)

02.01 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le ministre, pour parler de choses plus sérieuses que du printemps, j'ai prêté énormément d'intérêt au compte rendu d'un rapport d'Amnesty International, paru le 11 octobre dernier, sur le sort des enfants soldats au Congo.

Vous savez mieux que quiconque qu'à l'occasion du conflit qui a bouleversé le Congo pendant de nombreuses années depuis 1994-1995, près de 30.000 enfants ont été mobilisés par les différents belligérants. D'après Amnesty International – je n'ai pu vérifier les chiffres moi-même –, 10 à 11.000 enfants ou adolescents seraient toujours dans l'orbite de militaires réguliers de l'armée nationale congolaise ou dans les rangs (parfois détenus en otage pour ce qui concerne les filles) de bandes de rebelles ou de militaires irréguliers qui sévissent encore notamment en Iturie.

La question se pose de savoir ce que nous pouvons faire tant au niveau de l'Union européenne que de la Belgique pour la réinsertion des enfants soldats au Congo, qu'il s'agisse d'enfants portant réellement les armes ou de jeunes filles embrigadées de force.

Quelle a été jusqu'à présent l'action de la Belgique? Quel bilan en tirez-vous? Le cas échéant, quelles sont les mesures que vous proposez pour rendre les efforts plus efficaces? Dans quel délai seront-elles mises en œuvre?

Parmi ces enfants, il y a évidemment des adolescents qui seront très difficiles à réinsérer dans des circuits scolaires normaux. Il est donc probable que, si les plus jeunes pourront se réinsérer dans des circuits scolaires normaux ou parallèles, les adolescents qui ont porté des armes et vécu dans l'orbite des militaires pendant des années seront difficilement reclassables dans des écoles traditionnelles. Pour ceux-là, peut-être faudrait-il envisager carrément des programmes de mise au travail et les encadrer soit avec des sous-officiers ou des officiers mobilisés, soit encore avec du personnel civil qui serait recruté à cet effet.

Voilà, monsieur le ministre, la portée de mes questions et de mes commentaires.

02.02 Armand De Decker, ministre: Monsieur de Donnea, vous avez raison d'interroger sur un sujet aussi grave et aussi préoccupant, non seulement au Congo mais dans toute la région.

Je me suis rendu dans le nord de l'Ouganda où la 'Lord's Resistance Army' a comme caractéristique et comme principale activité d'enlever les enfants, de transformer les garçons en enfants soldats et les filles en esclaves sexuelles. Je logeais à Gulu, dans le nord de l'Ouganda et j'allais voir les camps de l'UNICEF qui accueillent les enfants de la région pour qu'ils dorment à l'abri. Tous les soirs, des milliers d'enfants font jusqu'à 15 ou 20 kilomètres à pied pour rejoindre l'un des camps de l'UNICEF dans la ville de Gulu, à la seule fin de se mettre à l'abri de ces prédateurs et d'échapper aux razzias.

Quand on voit ce genre de choses, on se dit qu'il faut y mettre fin de n'importe quelle manière. À mon sens, il serait grand temps que la communauté internationale force le gouvernement ougandais à mettre un terme à cette situation tout à fait intolérable.

En République démocratique du Congo, cela existe aussi, même si je ne crois pas qu'il y ait encore des enfants soldats dans l'armée congolaise: la réorganisation et les brassages en cours l'empêchent. Par contre, il y a tellement de milices, de forces incontrôlées, peu contrôlées ou contrôlées de l'extérieur qu'il n'est pas exclu qu'il en reste encore beaucoup.

02.03 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le ministre, il se peut qu'il y ait encore des filles qui soient dans l'orbite de militaires réguliers.

02.04 Armand De Decker, ministre: Au niveau des initiatives belges, la Belgique a contribué à la démobilisation d'enfants associés aux forces et groupes armés à travers différents projets et programmes, par exemple l'appui au processus de réhabilitation et de réinsertion des enfants associés aux forces et groupes armés ou victimes des conflits armés à Kinshasa et dans les deux provinces du Kasaï. Ce projet est exécuté par l'ONG internationale BICE (Bureau international catholique pour l'Enfance). Le BICE a reçu deux financements de la Belgique: le premier de 1 million d'euros en 2003 et le second de 1,1 million d'euros en 2005.

Ensuite, il y a eu – et je l'ai visité – le programme de réintégration familiale et communautaire en faveur des mineurs démobilisés des forces armées à Kinshasa et dans la province de l'Équateur. Ce projet est exécuté par la Croix-Rouge de Belgique. Il a reçu deux financements: le premier de 500.000 euros en 2004 et le second de 750.000 euros en 2005. La prochaine fois que vous irez à Kinshasa, vous pourrez visiter un camp de la Croix-Rouge de Belgique qui traite des enfants soldats. C'est absolument épouvantable à visiter car on se rend compte, comme vous le disiez tout à l'heure, que beaucoup de ces enfants, qui sont adolescents, sont très difficilement récupérables. Les garçons sont encore fiers de vous montrer leurs photos lorsqu'ils portent leurs mitrailleuses, leurs fusils, leurs bandes de cartouches. Ils sont heureux de raconter les exactions auxquelles ils se sont livrés. Les filles, en général, ont un regard totalement absent. Elles sont détruites mentalement. Ce sont des fantômes qui passent! C'est absolument épouvantable!

Il y a aussi le "Multi-country Demobilization and Reintegration Program", le MDRP. La contribution belge au MDRP s'élève à 10 millions d'euros. Le MDRP et la Banque mondiale ont investi ensemble 220 millions d'euros dans les activités de démobilisation et de réinsertion en République démocratique du Congo, dont 26 millions de dollars américains pour des projets de démobilisation et de réinsertion des enfants associés aux forces et groupes armés.

Les projets sont exécutés par des partenaires stratégiques comme la Croix-Rouge de Belgique, Save the Children, Care, l'International Rescue Committee, l'International Foundation for Education and Self-Help sous la coordination de la CONADER (Commission Nationale de Désarmement, Démobilisation et Réinsertion), qui, comme vous le savez, est l'organisation de désarmement et de réinsertion de la République démocratique du Congo avec l'appui technique de l'UNICEF. La Belgique est membre du comité d'approbation des projets concernant ces enfants associés aux forces et groupes armés.

En termes de bilan, on me dit qu'en date du 31 août 2006, 27.346 enfants ont été démobilisés avec l'appui du MDRP. Ce résultat correspond sans doute à environ 90% de la quantité estimée de 30.000 enfants associés aux forces armées au début du processus.

La Belgique partage un nombre des soucis évoqués dans le rapport d'Amnesty International. Notamment en ce qui concerne le volet de réinsertion, il est montré que les résultats des projets sont restés en dessous des attentes. Il y a également des problèmes de communication et de coordination entre les organisations internationales en charge de l'exécution des projets de la CONADER.

Enfin, en ce qui concerne les filles, les chiffres de la CONADER montrent que 12% des enfants démobilisés sont des filles. Le pourcentage des filles dans les forces armées et les milices était probablement plus élevé mais les projets rencontrent des difficultés pour atteindre ces groupes cibles à cause de la stigmatisation.

Il a été observé que le processus pour faire sortir les enfants des forces armées et des milices a été plus complexe et a nécessité plus d'efforts que prévu. La présence de la Belgique dans le comité d'approbation a permis de suivre de près les discussions par rapport à la planification, la préparation et l'exécution des projets concernant les enfants soldats et d'orienter les recommandations pour améliorer leur mise en œuvre.

Nous avons développé dans l'est du Congo un programme qui vient en aide aux femmes et aux enfants subissant des violences, notamment des violences sexuelles, comme c'est fréquemment le cas dans les régions occupées par ces milices. C'est un programme de 8 millions d'euros en collaboration avec l'UNICEF et la Croix-Rouge de Belgique, etc. Dans le cadre de ce programme, nous touchons aussi à cette problématique puisque nous prenons tous les cas repris dans le champ d'activité des ONG et des organisations multilatérales qui le mettent en place.

Durant les derniers mois, les négociations avec la CONADER en vue de l'approbation des nouveaux projets pour faire face aux quantités restantes ont été difficiles. Lors de la réunion du MDRP qui s'est tenue à Paris les 5 et 6 décembre, il a été décidé dès lors que le MDRP reprendra ces dossiers en mains et qu'il les gèrera sous le régime de projets spéciaux.

Vu les divergences par rapport aux chiffres, l'exactitude des chiffres étant une question récurrente en République démocratique du Congo, une approche progressive sera suivie en fonction des données fiables. Les extensions au projet seront mises en place.

Monsieur de Donnea, voilà la réponse à votre importante question.

02.05 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Il est en effet important que la Belgique continue à appuyer, chaque fois qu'elle en a l'occasion, des initiatives du type de celle que vous avez longuement décrite.

Il est essentiel – vous y avez fait allusion –, à présent que le Congo est doté d'un parlement élu, a un président élu et qu'un gouvernement va se mettre en place, que la communauté internationale non seulement exerce une pression maximale mais apporte également son aide au gouvernement du Congo pour éradiquer toutes ces milices qui sévissent en Iturie, au Nord-Kivu et dans certaines parties du Maniema. Elles opèrent des razzias, remobilisent des personnes parmi la population qu'elles soumettent par ailleurs à leurs sévices. Par conséquent, une des priorités de la communauté internationale, au Congo comme en Ouganda ou dans les autres pays comptant encore ce genre de milices illégales, doit évidemment consister à nettoyer tout cela et de permettre à ces régions de repartir d'un bon pied tout en sachant que des dizaines de milliers de personnes sont stigmatisées à vie et éprouveront d'énormes difficultés à être et à se réinsérer dans les circuits économiques et sociaux.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.02 uur.

La réunion publique de commission est levée à 17.02 heures.