Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
du mardi 28 novembre 2006 Matin ______ |
van dinsdag 28 november 2006 Voormiddag ______ |
De
vergadering wordt geopend om 10.42 uur en voorgezeten door de heer
Melchior Wathelet.
La séance
est ouverte à 10.42 heures et présidée par M. Melchior Wathelet.
01 Question de M. François-Xavier de Donnea à la vice-première ministre
et ministre de la Justice sur "le sort réservé au bureau d'information de
Bruxelles du DHKP-C" (n° 13038)
01 Vraag van de heer François-Xavier de Donnea aan de vice-eerste
minister en minister van Justitie over "de huidige situatie van het
informatiebureau van de DHKP-C in Brussel" (nr. 13038)
01.01 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, madame
la ministre, c'est la deuxième fois que je vous interroge sur le bureau
d'information du DHKP-C en Belgique.
Je vous
avais en effet déjà interrogée en 2004, après la fameuse interview télévisée
durant laquelle M. Kimyongür faisait l'apologie d'un attentat à Istanbul. J'avais
également interrogé à deux reprises le ministre de l'Intérieur sur les
activités de ce bureau.
Aujourd'hui,
les tribunaux ont lourdement condamné les protagonistes du bureau d'information
du DHKP-C à Bruxelles. Le sérieux de mes interventions a été confirmé par non
seulement un tribunal de première instance mais aussi une cour d'appel, qui a
encore alourdi les condamnations des animateurs de ce bureau.
Le 31
octobre, j'ai reçu un courrier électronique, de l'adresse flamande
nieuws.turkije@gmail.com. Ce courrier parle au nom du bureau d'information de
Bruxelles du DHKP-C. Le titre est le suivant: "We zullen niet zwijgen,
niet vóór de VS, niet vóór de Europese Unie". Une fois de plus, ce communiqué contenait
une nouvelle tentative d'intimidation. C'est la deuxième fois que des
communiqués du DHKP-C essayent de m'intimider, au point d'ailleurs que voilà
quelques mois, la police de Bruxelles m'a téléphoné pour me demander si je
désirais une protection, offre que j'ai refusée estimant que cela ne servait à
rien.
Toujours
est-il que ce bureau continue à fanfaronner sur la place publique et à
intimider des parlementaires après avoir été clairement reconnu comme faisant
partie d'une organisation terroriste. Les tribunaux ont par ailleurs clairement
reconnu qu'il menait des activités contraires à la loi belge anti-terrorisme.
Dès lors,
madame la ministre, mes questions sont les suivantes.
Comme il
l'annonce dans ce courrier du 31 octobre, le bureau d'information du DHKP-C
a-t-il fermé ou a-t-il été fermé par les soins des autorités belges? Sinon,
pourquoi n'est-ce pas encore fait? Vous ne pouviez pas le faire mais pourquoi
le bourgmestre de Bruxelles n'a-t-il pas ordonné plus tôt sa fermeture pour des
motifs d'ordre public? Il avait en effet les moyens de le fermer car il était
localisé près des institutions européennes.
Ne
faudrait-il pas enquêter sur l'identité de la personne qui se cache derrière
l'adresse e-mail nieuws.turkije@gmail.com?
01.02 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président,
comme chacun le sait, le 7 novembre dernier, la cour d'appel de Gand a
rendu un arrêt exceptionnel et estimé que le mouvement DHKP-C devait être
désormais considéré comme une organisation criminelle et comme un groupement
terroriste. Cet arrêt confirme donc le jugement rendu par le tribunal
correctionnel de Bruges en première instance.
Nous sommes
d'ailleurs en train d'examiner cet arrêt qui fait plus de 200 pages. Nous avons
en effet un certain nombre d'indications et de conséquences à en tirer.
Pour en
revenir à DHKP-C, le pouvoir judiciaire l'a reconnu comme organisation
terroriste. Les choses sont très claires. Qu'est-ce que cela signifie? Il ne
peut désormais plus disposer de bureaux où que ce soit en Belgique. Si tel
était le cas, il pourrait y avoir une procédure judiciaire immédiate et, au
préalable, des mesures administratives visant à fermer les bureaux.
Par
ailleurs, tout collaborateur de DHKP-C est d'ores et déjà considéré comme
collaborateur d'une organisation terroriste et peut être immédiatement poursuivi
de ce chef.
Le bureau de
la rue Stévin a été fermé. Cela est confirmé par le parquet fédéral et la
Sûreté de l'État. D'ailleurs, lorsqu'on visite le site du DHKP-C, lui-même
avait averti de la fermeture du bureau depuis le 30 octobre dernier.
Pour le
moment, nous ne sommes pas au courant qu'un autre bureau ait pu être ouvert. Si
tel était le cas, comme je viens de vous l'indiquer, on prendrait immédiatement
des mesures administratives et on lancerait une procédure judiciaire à son
encontre.
En ce qui
concerne les mails ou courriers que vous recevriez, vous pouvez toujours
déposer plainte pour qu'une une information judiciaire puisse être lancée à
l'encontre des auteurs de ces courriers qui se revendiqueraient d'une
organisation terroriste.
01.03 François-Xavier de Donnea (MR): Madame la ministre, je vous
remercie.
J'ai donné
l'adresse e-mail qui diffuse ces communiqués. Je pensais qu'en tant que
ministre de la Justice, vous pourriez vous en occuper. Je veux bien me déplacer
au parquet mais cela ira plus vite si vous vous en chargez. Je vous répète donc
l'adresse email: nieuws.turkije@gmail.com.
01.04 Laurette Onkelinx, ministre: Je note.
01.05 François-Xavier de Donnea (MR): Je crois qu'il est plus facile
que vous donniez l'injonction au parquet plutôt que de m'obliger à courir au
palais de justice voir le procureur du Roi.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
02 Vraag van mevrouw Greet van Gool aan de vice-eerste minister en
minister van Justitie over "het veiligheidskorps in Antwerpen"
(nr. 13139)
02 Question de Mme Greet van Gool à la vice-première ministre et
ministre de la Justice sur "le corps de sécurité à Anvers"
(n° 13139)
02.01 Greet van Gool (sp.a-spirit): mevrouw de
minister, ik heb u vroeger al vragen gesteld over het veiligheidskorps in
Antwerpen, ten eerste, over de mogelijkheid tot uitbreiding van het contingent
agenten van het veiligheidskorps – vooral omdat er met de ingebruikname van het
nieuwe gerechtsgebouw een drastische verhoging nodig is van het personeelsbestand,
en ten tweede, over de taakinvulling van de agenten van het veiligheidskorps en
over het statuut van de leden ervan.
Wat de
uitbreiding van het contingent agenten betreft, hebt u eerder al geantwoord dat
er voor einde 2006 in een uitbreiding met 100 personeelsleden voorzien is.
Graag vernam ik wat de stand van zaken daarvan is en hoeveel mensen er
uiteindelijk aan Antwerpen zullen worden toegewezen.
Inzake de
invulling van het takenpakket heeft u gesteld dat u streeft naar een optimale
samenwerking tussen de politiediensten en het veiligheidskorps en dat u die
problematiek aan bod zou laten komen bij de bespreking die ze voor de
zomermaanden zou hebben met de leiding van de lokale politiezone Antwerpen.
Graag vernam ik wat daaruit is voortgekomen.
Ten
slotte, wat het statuut betreft, vernam ik graag wat de stand van zaken is van
de opstelling van het arbeidsreglement, van de uitvoeringsbesluiten die nog
worden genomen in verband met hun pensioenstelsel en pensioenberekening en van
de regeling inzake hun kledij.
02.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw van Gool, ten eerste, er is
effectief een uitbreiding voorzien van het veiligheidskorps met 100
personeelsleden. De wervingen gaan in 2007 van start met als voorziene datum
voor de eerste lichting april 2007. De directie van het veiligheidskorps
kan bij de huidige stand van zaken nog geen gegevens bezorgen over de verdeling
van die 100 personen over de verschillende zones.
Ten
tweede, verscheidene diensten zijn nu volop bezig om de invulling van het
takenpakket verder uit te werken en in 2007 zal daarvan het resultaat zeker
duidelijk worden. Het gesprek met de leiding van de lokale politiezone
Antwerpen heeft nog niet plaatsgevonden, maar het is wel de bedoeling dat dit
in de loop van de komende weken wel degelijk zal gebeuren.
Ten
derde, er is reeds een ontwerp van arbeidsreglement aan de vakbonden bezorgd.
Daar lijken niet te veel problemen mee te zijn, zodat het naar alle
waarschijnlijkheid begin 2007 kan worden gefinaliseerd. In dit verband is ook
de belangrijke problematiek van de arbeidstijdregeling besproken. Het dossier
ligt nu bij de directeur-generaal van het directoraat-generaal Uitvoering van
Straffen en Maatregelen en zal nadien door de dienst Personeel en Organisatie
van de Federale Overheidsdienst Justitie worden behandeld. Ook hier is de hoop
het ten laatste begin 2007 afgewerkt te krijgen.
Inzake de
problematiek van de uitvoeringsbesluiten in verband met hun pensioenstelsel
moet u zich wenden tot mijn collega die de problematiek van de pensioenen
behartigt. De personeelsleden van het veiligheidskorps die daarbij betrokken
zijn, hebben allemaal een persoonlijk schrijven ontvangen met de nodige uitleg.
Inzake de
kledij is, zoals afgesproken, het nodige tot uitvoering gekomen en hebben zij –
met uitzondering van de hemden – alle beloofde kledingstukken gekregen.
Natuurlijk is er, zoals voor de collega's van de gevangenissen, helaas nog een
achterstand voor de leveringen in het raam van hun jaarlijkse puntenlijsten.
Ik blijf
uiteraard zeer aandachtig voor de opstartproblemen waarmee het veiligheidskorps
nog kampt en ik verbind mij ertoe die op te lossen door de nodige tijd te nemen
om ze globaal op te lossen. Het is eveneens met een globale benadering dat de
situatie in Antwerpen zal worden aangepakt met nieuwe aanwervingen.
02.03 Greet van Gool (sp.a-spirit): Mevrouw de
minister, ik dank u voor uw antwoord. Wat mij eigenlijk toch een beetje
ontgoochelt, is dat was toegezegd dat tegen het einde van 2006 in nieuwe
aanwervingen zou worden voorzien terwijl die nu worden verschoven naar 2007. Ik
kan u garanderen dat de toestand in Antwerpen zeer penibel is, zeker omdat er
extra werk is door de ingebruikname van het nieuwe gerechtsgebouw, waar gewone
politieagenten mee moeten worden ingezet.
U weet
ook dat er inzake veiligheid ook andere problemen zijn in Antwerpen. Die taken
kunnen niet worden waargenomen door die politieagenten wanneer zij net in het
gerechtsgebouw zijn. Het is dus een beetje jammer dat het wordt opgeschoven
naar 2007.
U zei dat
de eerste lichting voor april 2007 zou zijn. Hebt u zicht op het aantal
aanwervingen? Zijn het die eerste honderd, of zijn het er minder?
02.04 Minister Laurette Onkelinx: In april 2007 zullen wij met de
aanwervingen beginnen.
02.05 Greet van Gool (sp.a-spirit): Beginnen? Pas in
april 2007?
02.06
Minister Laurette Onkelinx: Dan beginnen de eerste aanwervingen.
02.07 Greet van Gool (sp.a-spirit): Hoeveel van de
honderd dan?
02.08
Minister Laurette Onkelinx: Wij zullen de verdeling over de diverse
korpsen rond april 2007 hebben.
02.09 Greet van Gool (sp.a-spirit): Kortom, eigenlijk
zullen wij pas in april 2007 weten hoeveel er zullen worden aangeworven en
hoeveel er uiteindelijk zullen worden toegewezen aan Antwerpen?
02.10
Minister Laurette Onkelinx: Ja, normaal wel, in april 2007.
02.11 Greet van Gool (sp.a-spirit): Enerzijds, ik
betreur dat het nog zo lang zal duren. Ik meen dat men daar bij de politie van
Antwerpen ook niet zo gelukkig mee zal zijn. Anderzijds, gezien het feit dat er
zowel inzake het takenpakket als inzake de samenwerking nog een en ander moet
gebeuren, is het te hopen dat alles tegelijk in orde zal zijn eens die
bijkomende aanwervingen zullen gebeuren. Ik dank u.
Voorzitter: Martine Taelman.
Présidente: Martine Taelman.
L'incident
est clos.
03 Vraag van de heer Jef Van den Bergh aan de vice-eerste minister en
minister van Justitie over "slachtofferbejegening in de rechtbanken
tegenover ouders wier kind de dood vond in het verkeer" (nr. 13169)
03 Question de M. Jef Van den Bergh à la vice-première ministre et
ministre de la Justice sur "l'assistance prêtée par les tribunaux aux
parents d'enfants tués dans un accident de la circulation" (n° 13169)
03.01 Jef Van den
Bergh (CD&V):
Mevrouw de minister, een kind, een broer of een zus verliezen in het verkeer is
op zichzelf natuurlijk al een heel ernstig drama. De naasten van de
slachtoffers in de nadagen van zo’n verkeersongeval, ouders, broers, zussen en
andere familie, moeten dan ook erg tactvol en erg menselijk worden behandeld,
maar daar durft het wel eens mis te lopen.
Wij horen
dat regelmatig op het terrein, maar het werd nu ook zwart op wit gesteld in een
onderzoek van professor Katrien Hutsebaut van de KU Leuven, dat vorige week
werd voorgesteld op initiatief van de vereniging Ouders van
Verongelukte Kinderen en de vzw Zebra.
Ook in
het justitiële apparaat loopt blijkbaar nog een en ander mis op het vlak van
menselijke aanpak van de slachtoffers. Zo stelt de studie onder andere dat een
rechtbank dikwijls weinig ordentelijk en zonder al te veel respect te werk
gaat. Ernstige en banale verkeerszaken worden door elkaar gehaspeld, in plaats
van voor beide categorieën afzonderlijke zittingen te houden. Ook de vaak
afstandelijke en weinig attente houding van magistraten stoot ouders soms af.
De schadevergoeding wordt door de ouders ervaren als de weerspiegeling van de
waarde die de maatschappij aan het leven van hun kind en aan hun leed hecht,
hoewel die vergoeding nooit een waardemeter kan zijn.
Men houdt
zelfs tabellen bij aan de hand waarvan men afleidt hoeveel een kind waard zou
zijn. Daar worden dan bedragen op geplakt als 10.000 euro en dat durft
ouders wel eens te choqueren. Men zou dan ook verwachten dat de
politierechtbanken alles in het werk stellen om tot een meer respectvolle en
adequate benadering van de ouders te komen.
Mevrouw
de minister, ik zou u graag de volgende vragen voorleggen. Bent u op de hoogte
gebracht van de studie van de KU Leuven en van de inhoud ervan? Hebt u de conclusies
en de beleidsaanbevelingen ter zake al gelezen? Bent u van plan initiatieven te
nemen voor het justitiële apparaat?
Tot slot,
het behoort tot de autonome bevoegdheid van de procureurs-generaal de
werkzaamheden van de parketten en de rechtbanken te organiseren. Ware het niet
aangewezen dat het College van procureurs-generaal zich buigt over die studie
om op basis daarvan te komen tot een soort code of tot een afsprakennota, met
het oog op een meer respectvolle benadering vanwege de parketten en de politierechtbanken
ten aanzien van de ouders van verongelukte kinderen?
03.02
Minister Laurette
Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van den Bergh, ik ken
de conclusies van de studie van de KUL de u ter sprake brengt nog niet, maar ik
kan u als volgt informeren inzake het door u aangehaalde probleem dat ik zeer
goed ken.
Ingevolge
een ontmoeting die ik eind 2005 organiseerde met de verenigingen van ouders van
verongelukte kinderen heb ik de dienst voor het Strafrechtelijk Beleid
opgedragen een evaluatie uit te voeren van het strafrechtelijk beleid bij
verkeersongevallen waarbij dodelijke slachtoffers vielen. In 2006 werd een
tweede vergadering georganiseerd, nog steeds samen met de verenigingen van
ouders van verongelukte kinderen en de betrokken gerechtelijke actoren, onder
meer de vertegenwoordiger van het College van procureurs-generaal die ter zake
bevoegd is.
Tijdens
die vergadering werd met hen gedebatteerd over de eerste elementen van de
algemene denknota die werd opgesteld door de dienst voor het Strafrechtelijk
Beleid: beter informeren van de slachtoffers, systematisch spreekrecht voor de
slachtoffers tijdens de zitting, opvangvoorwaarden tijdens het proces, beheer
van de zittingen, invoeren van een specifieke overtreding inzake het ernstig in
gevaar brengen van andermans leven, expertiseproblemen voor de slachtoffers,
enzovoort. Daarna werd aan de dienst voor het Strafrechtelijk Beleid opdracht
gegeven om, nog steeds in samenwerking met de verenigingen van ouders van
verongelukte kinderen, voort te gaan met de begonnen werkzaamheden.
Alle
elementen van kwantitatieve en kwalitatieve aard moeten worden verzameld om het
fenomeen ter zake beter te kunnen afbakenen en om lessen te trekken uit de
goede praktijken ten gunste van de slachtoffers, die in bepaalde
arrondissementen ontwikkeld werden teneinde ze uit te breiden tot het hele land
en concrete aanbevelingen en voorstellen te kunnen doen.
Ik verwacht trouwens de komende dagen een eerste voorstel inzake de
mogelijkheid om in alle arrondissementen specifieke zittingen te organiseren
inzake dodelijke verkeersslachtoffers, zodat men deze zeer ernstige feiten niet
mengt met minder belangrijke zaken, bijvoorbeeld niet-betaalde boetes voor
snelheidsovertredingen of andere processen-verbaal.
De
kwantitatieve gegevens moeten voor het einde van het jaar zijn verzameld. De
analyse ervan en de organisatie van rondetafels zal gebeuren in maart 2007. Het
indienen van het eindrapport zal gebeuren in april 2007. Er werden
instructies gegeven aan de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid om dit werk
prioritair uit te voeren.
03.03 Jef Van den Bergh (CD&V): Mevrouw de minister,
ik dank u voor uw antwoord, waaruit toch enig engagement blijkt ten opzichte
van deze mensen, die toch met een ernstig drama worden geconfronteerd.
Het
probleem is natuurlijk niet nieuw. U bent er al langer mee bezig, maar het valt
mij toch weer op dat er heel veel onderzoek en heel veel overleg en rondetafels
moeten worden georganiseerd. Ik heb daarvoor natuurlijk alle begrip, maar het gaat
in de eerste plaats toch om een bepaalde instelling of benadering of een
bepaald gedrag van de mensen op het terrein. Er is nog wel wat werk inzake
opleiding en vorming.
Wat mij
wel verheugt, is de opening die u creëert voor de aparte behandeling in de
rechtbanken van de erg gevoelige dossiers, namelijk wanneer er doden zijn
gevallen in het verkeer. Ik hoop dat deze werkwijze er zeer snel zal komen.
Het incident
is gesloten.
04 Question de M. François Bellot à la vice-première ministre et
ministre de la Justice sur "la justice de paix Beauraing -
Dinant - Gedinne" (n° 13197)
04 Vraag van de heer François Bellot aan de vice-eerste minister en
minister van Justitie over "het vredegerecht Beauraing -
Dinant - Gedinne" (nr. 13197)
04.01 François Bellot (MR): Madame la présidente, madame
la ministre, voici quelques années, les justices de paix Beauraing-Gedinne et
de Dinant ont fusionné pour former un seul ressort de justice de paix.
Avant cette
fusion, ce ressort comportait deux juges de paix, cinq greffiers et
trois employés. Après fusion, nous avons encore un juge de paix,
trois greffiers et deux employés.
Si l'on peut
comprendre que différentes raisons ont justifié la fusion des justices de paix,
avec la suppression d'un juge de paix sur les deux, il n'en va pas de même
quant à la quantité et à la qualité des personnels greffiers et employés de ces
justices de paix.
En effet, le
nombre de dossiers gérés par la justice de paix unifiée reste la somme des
affaires que les deux justices de paix auraient dû traiter. Au moment où un
poste de juge a été supprimé, un poste de greffier l'a été également. Pourtant,
il apparaît que la quantité de travail que doivent affronter les trois
greffiers et les trois employés dépasse largement la capacité du cadre.
Pour rappel,
cette vaste circonscription s'étend sur plus de 95 km, allant de Sugny
jusqu'à Yvoir.
Madame la
ministre, pourriez-vous envisager de renforcer l'équipe en place qui, en
quelques années, a perdu deux greffiers sur les cinq et un juge sur les deux?
04.02 Laurette Onkelinx, ministre: Le cadre administratif
et le cadre des magistrats des justices de paix sont fixés et éventuellement
renforcés en fonction du volume d'affaires que connaît une justice de paix.
Le nombre de
points attribués pour déterminer ce cadre varie en fonction de différents
critères: nombre d'affaires mais aussi type d'affaires. Toutefois, il faut
relever que des corrections sont introduites, notamment quand il existe
plusieurs sièges. C'est le cas de la justice de paix du canton de Beauraing,
Dinant et Gedinne: trois sièges justifient du personnel supplémentaire.
Les points
utilisés pour fixer le cadre administratif sont identiques pour toutes les
justices de paix. L'analyse révèle que la justice de paix en question, sur la
base du volume de travail, peut prétendre à cinq membres du personnel au greffe
et un magistrat. Toutefois, compte tenu de l'existence de trois sièges, six
personnes sont actuellement présentes. L'effectif en place correspond donc
parfaitement au cadre.
Pour les
magistrats, le cadre prévoit un juge de paix et six juges suppléants. Il y a
actuellement un juge de paix et cinq juges suppléants. Comparaison a été faite
avec des justices de paix présentant la même physionomie (trois sièges) et le
traitement qui est réservé à la justice de paix de Beauraing, Dinant et Gedinne
est parfaitement correct.
Je tiens
également à préciser que le service du personnel de l'ordre judiciaire du SPF
Justice n'a pas reçu de demande.
L'incident
est clos.
Het incident
is gesloten.
05 Vraag van de heer Bart Tommelein aan de vice-eerste minister en
minister van Begroting en Consumentenzaken over "de algemene
rechtsbijstandsverzekering" (nr. 13234)
05 Question de M. Bart Tommelein à la vice-première ministre et ministre
du Budget et de la Protection de la consommation sur "l'assurance générale
'assistance judiciaire'" (n° 13234)
05.01 Bart Tommelein (VLD): Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de vice-eerste minister, de verzekering rechtsbijstand is er gekomen in
het kader van maatregelen om de toegang tot het gerecht voor iedereen te
garanderen.
De
verzekering moet de burgers beschermen tegen het financieel risico van een
rechtszaak. Onderhandelingen met Assuralia hebben geleid tot een
modelverzekeringscontract Rechtsbijstand. De premie zou slechts 144 euro
per jaar of 12 euro per maand bedragen.
Volgens
de regering wordt een substantiële dekking voor bijna alle materies verzekerd.
De Orde van de Vlaamse Balies spreekt dat echter tegen en stelt dat de meest
voorkomende geschillen, zoals arbeidsgeschillen, betwiste echtscheidingszaken,
bouwgeschillen en discussies over onderhoudsbijdragen voor kinderen niet worden
verzekerd. Inzake arbeidsrecht en betwiste echtscheidingszaken zou er nog een
bijkomende premie moeten worden betaald.
De
consument zal denken dat hij met een algemene rechtsbijstandsverzekering
verzekerd is voor de meeste zaken, terwijl dat niet het geval is. Op die manier
wordt de toegang niet gegarandeerd, wat wij als overheid wel laten uitschijnen.
Mevrouw
de minister, bent u niet van mening dat de rechtsbijstand beter zou worden
uitgebreid, teneinde de consument meer dekking te verschaffen in de meest
voorkomende gevallen?
05.02 Laurette Onkelinx, ministre: Nous avons fait les
deux. Nous avons étendu l'aide juridique à d'autres catégories de bénéficiaires
mais, comme je l'ai dit très souvent, des études démontrent que pour 15% de la
population, il n'y a aucun problème: quel que soit le coût de la justice, ils
peuvent se le permettre. Or, 15%, c'est aussi le nombre de personnes qui
bénéficient d'une aide juridique – et ce chiffre a légèrement augmenté.
Auparavant, il s'agissait surtout d'allocataires sociaux. Nous avons étendu
cette aide aux travailleurs à très bas revenus. Entre ces deux parties de la population,
il y a les personnes - les classes moyennes, je dirais -, pour qui l'accès à la
justice pose un problème. Dès que le procès s'avère être un peu plus compliqué
que prévu, qu'il y a recours à des experts, qu'il y a des appels, le coût
devient insupportable pour le justiciable.
Plusieurs
solutions avaient été imaginées, notamment la voie de la mutuellisation sur
laquelle il y avait divergence d'appréciation entre les ordres et, dans un
premier temps, des difficultés d'application. Je n'abandonne pas pour autant
cette idée mais dans un premier temps et à court terme, elle a engendré
quelques difficultés. Nous avons alors travaillé sur un contrat d'assurance
protection juridique qui sera en partie une mutuellisation par le modèle qu'il
représente, par la couverture que nous espérons qu'il procure et par le nombre
de bénéficiaires.
Comme vous
le savez, c'est le gouvernement qui a décidé de ce contrat. Il y a un avantage
fiscal pour diminuer le coût du contrat au bénéfice du contractant. Nous avons
travaillé sur le montant de la prime mais aussi sur la couverture prévue, sur
les franchises, sur les plafonds d'intervention, dans une négociation générale
avec les assureurs. Nous avons consulté des associations telles que Test-Achats
pour mettre à l'épreuve le contrat. Ces concertations se poursuivent. À leur
stade actuel, il est prévu de couvrir le divorce par consentement mutuel de
même que la médiation familiale. De mémoire, le divorce par consentement mutuel
représente environ 80% des divorces. Si le projet de loi sur le divorce sans
faute est voté par ce parlement, on se dirigera vers une couverture globale du
divorce dans ce pays.
Le divorce
contentieux et les litiges relatifs aux pensions alimentaires pourront être
exclus de la couverture d'assurance en raison de l'importante augmentation de
la prime que cette garantie aurait entraînée.
Ik vind
het essentieel dat de bemiddeling in familiezaken ten laste wordt genomen omdat
dat het mogelijk maakt een vreedzame en vrijwillige oplossing te vinden voor geschillen.
Dit werd nu aangetoond, met name in familiezaken.
Het
sociaal recht werd daarentegen niet aangehouden in de minimumwaarborgen, maar
zal door de verzekeringsmaatschappijen kunnen worden voorgesteld in voorkomend
geval mits een premiesupplement. De reden hiervoor is voornamelijk dat een
dergelijke dekking tot een substantiële verhoging van de premie zou hebben
geleid, terwijl een belangrijk deel van de burgers reeds kan genieten van
juridische ondersteuning door een syndicale organisatie. Een dergelijke dekking
verplichtend maken leek derhalve niet adequaat te zijn.
Ik ben er
tot slot van overtuigd dat rechtsbijstand inzake verzekeringscontracten, die
zal beantwoorden aan door de Koning vast te leggen voorwaarden, een reële
vooruitgang zal betekenen inzake de toegang tot het gerecht.
05.03 Bart Tommelein (VLD): Mevrouw de minister, ik
ben het ermee eens dat er vooruitgang wordt geboekt. Ik ben alleszins geen
vragende partij om veel te verplichten. Dat zou ingaan tegen mijn ideologie,
tegen mijn politieke overtuiging. Ik denk dat, naarmate de verzekering vordert
in de tijd, er toch een evaluatie zal moeten worden gemaakt van de inhoud en de
verhouding prijs/kwaliteit van deze bijstandsverzekering.
L'incident
est clos.
06 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister
en minister van Justitie over "de gevraagde kaderuitbreiding voor de
Ieperse gevangenis" (nr. 12610)
06 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la vice-première ministre et
ministre de la Justice sur "l'extension de cadre demandée pour la prison
d'Ypres" (n° 12610)
06.01 Sabien
Lahaye-Battheu (VLD):
Mevrouw de minister, de toestand van de Ieperse gevangenispopulatie begin
oktober – het moment dat de vraag ingediend werd – was als volgt: 117
gedetineerden zonder de halve vrijheden en de 19 gedetineerden met een
elektronische enkelband. De normale maximumcapaciteit is 67 gedetineerden. Dus
de feitelijke bezetting bedraagt ongeveer het dubbele van de maximumcapaciteit.
Dit wil
zeggen eenpersoonscellen die door twee gedetineerden worden ingenomen, mensen
die op de grond slapen. Dat is uiteraard een moeilijke situatie die resulteert
in wrijvingen en spanningen.
Mijn vraag vandaag gaat over de mogelijkheid tot officiële
kaderuitbreiding. De vraag werd vanuit de Ieperse gevangenis al een aantal keer
gesteld, omdat het personeel er door de heel hoge bezetting dubbel werk moet
verrichten.
Vandaag
bestaat het officiële kader uit 59 personeelsleden. Volgens hetgeen ik heb
vernomen, had de vroegere personeelsdirecteur van het directoraat-generaal
Uitvoering van Straffen en Maatregelen beloofd om het kader tot 64
personeelsleden uit te breiden. De huidige personeelsdirecteur zou echter
opnieuw het officiële cijfer van 59 personeelsleden hanteren.
In de
Ieperse gevangenis heerst er onduidelijkheid over het kader. Ik zou u vandaag
in uw hoedanigheid van verantwoordelijke minister dan ook het volgende willen
vragen.
Ten
eerste, bestaat er een mogelijkheid om het officiële kader uit te breiden? Zo
niet, wat is uw argumentatie? Zo ja, wanneer mag de kaderuitbreiding worden
verwacht?
06.02
Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, ik heb in 2006
beslist om het personeelskader van de gevangenis te Ieper met twee agenten uit
te breiden. Het kader bedraagt vandaag 61 fulltime equivalenten. De agenten
werden toegevoegd op basis van een analyse van het personeelskader door de
personeelsdienst.
Daarbij
aansluitend kan ik u mededelen dat mijn administratie een analyse van de
personeelskaders van alle gevangenissen maakt. De resultaten zullen mij tegen
april 2007 worden gecommuniceerd.
06.03 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mevrouw de minister, de
kaderuitbreiding van 59 naar 64, waarnaar het personeel op vandaag vraagt, werd
volgens u al ten dele gerealiseerd. U verklaart immers dat er een officiële
uitbreiding van 59 naar 61 personeelsleden is.
Ik hoop
dat de analyse tijdig zal zijn afgewerkt, zodat er voor 2007 een verhoogde of
verdere kaderuitbreiding inzit voor de Ieperse gevangenis, gezien de specifieke
problematiek van de heel zware overbezetting.
L'incident
est clos.
07 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister
en minister van Justitie over "de plaatsvervangende rechters"
(nr. 13176)
07 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la vice-première ministre et
ministre de la Justice sur "les juges suppléants" (n° 13176)
07.01 Sabien
Lahaye-Battheu (VLD):
Mevrouw de minister, deze problematiek is niet nieuw. Op 26 april van dit jaar
heeft de Hoge Raad voor Justitie een advies uitgebracht met betrekking tot het
inschakelen van plaatsvervangende rechters. In mei bent u daarover al
ondervraagd in het Parlement. Toen hebt u geantwoord dat uw diensten dit advies
bestudeerden.
De Orde
van Vlaamse Balies gaf en geeft nog altijd te kennen dat zij gekant is tegen
het gebruik van advocaten als plaatsvervangende rechters op structurele wijze.
Om de gerechtelijke achterstand op te lossen moet de overheid volgens de Orde
van Vlaamse Balies geen beroep doen op de advocaat-plaatsvervanger maar het
magistratenkorps uitbreiden. Meteen stelde de Orde ook voor om een pool van
toegevoegde rechters samen te stellen die de hiaten zou kunnen vullen als
magistraten om een of andere reden verhinderd zijn – ik denk aan ziekteverlof
of medische behandeling – om te zetelen.
Ik heb
vandaag een aantal vragen. Kunt u in dit verband intussen een definitief
standpunt innemen? Wil u het systeem van plaatsvervangende rechters bestendigen
of bent u van plan om het te hervormen? Kunt u zich vinden in het voorstel van
de Orde van Vlaamse Balies om een pool van toegevoegde rechters samen te
stellen? Zult u dat realiseren?
07.02
Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, ik kan u nog geen
definitief standpunt meedelen aangaande de thematiek van de plaatsvervangende
rechters. In het kader van een antwoord op een vraag van de heer Maingain heb
ik gepreciseerd dat de aanbevelingen van de Hoge Raad voor Justitie een
diepgaand onderzoek en overleg met de betrokken gerechtelijke autoriteiten verdienen.
Men mag bovendien niet uit het oog verliezen dat de aanwending van deze
aanbevelingen onweerlegbaar een budgettaire weerslag zal hebben die belangrijk
zou kunnen zijn.
Zoals ik
had aangekondigd, heb ik de administratie belast met het organiseren van
overleg met de gerechtelijke autoriteiten. Er zal nu vrijdag, 1 december,
een vergadering plaatsvinden. Ik hoop dat de werkgroep mij tegen het einde van
het jaar zijn conclusies zal kunnen voorleggen.
Die zullen het mij mogelijk maken voedsel te geven aan mijn
denkoefening. Ik hoop derhalve dat ik tegen het einde van het kalenderjaar in
staat zal zijn een houding aan te nemen betreffende de institutionalisering van
de plaatsvervangende rechters.
Het
wetsvoorstel van de Orde van Vlaamse Balies om een pool van toegevoegde
rechters op te richten is uiteraard interessant: het zal in het kader van die
werkgroep worden onderzocht. Het blijft echter een feit dat dit voorstel
onmiskenbaar zeer hoge kosten zal hebben en dat men in het kader van de
eindbeslissing alle elementen zal moeten afwegen, waaronder dat van de
budgettaire weerslag.
07.03 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mevrouw de minister, uw
antwoord is wat gelijklopend aan dat van de maand mei. U zegt dat er nog altijd
overleg bezig is of moet worden gepleegd. Ik betreur het dat er aan dit
prangende probleem volgens mij geen prioriteit wordt gegeven. Eigenlijk is het
niet goed voor de rechtsbedeling om systematisch in bepaalde kamers te werken
met plaatsvervangende rechters. De rechtsonderhorige krijgt in die zin een
vertekend beeld dat men sommige advocaten op het ene moment ziet pleiten, op
een ander moment ziet zetelen. Het is een prioriteit om daar dringend werk van
te maken.
Het
voorstel om een pool van toegevoegde rechters samen te stellen helpt om de
achterstand die wordt gecreëerd door de tijdelijke afwezigheid van sommige
rechters, weg te werken en te vermijden.
07.04
Minister Laurette Onkelinx: Prioriteiten, ja, maar er zal een
budgettaire impact zijn.
07.05 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Dat zijn keuzes die moeten
worden gemaakt. Daarin verschillen wij van mening.
L'incident
est clos.
08 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister
en minister van Justitie over "het verhuren van een woning aan een
illegale vreemdeling" (nr. 13179)
08 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la vice-première ministre et
ministre de la Justice sur "la location d'un logement à un étranger en
séjour illégal" (n° 13179)
08.01 Sabien
Lahaye-Battheu (VLD):
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, een kandidaat-vluchteling die
OCMW-steun ontvangt, gaat veelal op zoek naar een woning in de gemeente die
haar of zijn voorkeur geniet. Men zoekt een huurwoning, ondertekent een
huurovereenkomst en legt die ondertekende overeenkomst voor aan het OCMW die de
huur ten laste neemt. Op het ogenblik dat de kandidaat-vluchteling wordt
afgewezen en een bevel krijgt om het grondgebied te verlaten, duiken de
problemen op. Vanaf dat ogenblik verblijft de kandidaat-vluchteling illegaal in
het land. Meestal is het OCMW op dat ogenblik als enige op de hoogte van de
illegaliteit, niet de eigenaar of de verhuurder, tenzij men het zelf meedeelt.
Mijn
vraag is de volgende. Welke invloed heeft het bevel om het grondgebied te
verlaten op een huurovereenkomst? Kortom, kan een eigenaar of verhuurder van
een woning de betreffende huurovereenkomst met de illegale persoon laten
verbreken op grond van het bevel om het grondgebied te verlaten?
08.02
Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, mevrouw
Lahaye-Battheu, onder strikt voorbehoud van de bevoegdheid die hoven en
rechtbanken hebben om wetten en reglementen te interpreteren, moet ik negatief
antwoorden op uw vraag.
Of een
vreemdeling legaal of illegaal in België verblijft, betrokkene beschikt, in
zoverre hij of zij in de juridische betekenis van het woord bekwaam is, over
het recht om vrij een contractuele overeenkomst te sluiten met eender welke
andere persoon die eveneens bekwaam is. Zolang de huurder zijn uit de
huurovereenkomst voortspruitende verplichtingen nakomt, kan het bestaan van een
bevel om het grondgebied te verlaten, geen enkel motief vormen om de
overeenkomst te verbreken. Het bevel om het grondgebied te verlaten is immers
een zuiver administratieve beslissing die op geen enkel vlak de
handelingsbekwaamheid aantast van de persoon die het voorwerp van het bevel is.
08.03 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mevrouw de voorzitter, ik
heb geen repliek.
Het incident
is gesloten.
09 Question de Mme Marie Nagy à la vice-première ministre et ministre de
la Justice sur "la tutelle des mineurs étrangers non accompagnés"
(n° 13183)
09 Vraag van mevrouw Marie Nagy aan de vice-eerste minister en minister
van Justitie over "de voogdij over niet-begeleide minderjarige
vreemdelingen" (nr. 13183)
09.01 Marie Nagy (ECOLO): Madame la présidente,
madame la ministre, je souhaiterais obtenir quelques informations sur le
fonctionnement du service des tutelles. Dès lors, pourriez-vous m'apporter des
éclaircissements sur les questions suivantes.
Y a-t-il des
critères de recrutement des tuteurs et dans l'affirmative, quels sont-ils?
Les pupilles
désignés aux tuteurs le sont-ils en fonction de critères particuliers autres
que leur localisation géographique?
Organise-t-on
un contrôle ou une supervision des missions des tuteurs? Dans l'affirmative,
existe-t-il des critères objectifs sur base desquels des critiques ou des
recommandations peuvent être adressées aux tuteurs?
La formation
initiale étant relativement sommaire et les formations permanentes étant
occasionnelles, ne serait-il pas possible d'organiser une formation initiale
plus conséquente et des formations complémentaires plus fréquentes?
09.02 Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente,
chère collègue, premièrement, les critères d'agrément sont fixés par l'article
13 de l'arrêté royal du 22 décembre 2003. Le dossier de candidature
comprend une lettre de demande, un certificat de bonne vie et mœurs et toutes
pièces utiles attestant de la compétence du candidat concernant la
problématique des mineurs étrangers non accompagnés et leur encadrement. Un
entretien portant sur la motivation et les compétences du candidat a lieu
préalablement à l'agrément.
Deuxièmement,
mis à part les critères établis par l'arrêté royal et relatifs à la proximité
géographique et à l'exercice d'une fonction d'accueil à l'égard du mineur
concerné, les textes légaux et réglementaires ne prévoient pas d'autre
disposition relative à la désignation des tuteurs.
Toutefois,
la pratique montre qu'il est préférable, dans certains cas, de tenir compte du
genre du mineur ou du tuteur: par exemple en cas de mariage forcé, abus sexuel
de la fille MENA, on tiendra compte des compétences particulières du tuteur en
fonction de la problématique du mineur; on envisagera un tuteur psychologue
pour un mineur souffrant de troubles psychologiques; on tiendra compte de
l'expérience du tuteur en ce qui concerne la traite des êtres humains et les
mineurs délinquants; on tiendra aussi compte de l'urgence de la situation et de
la disponibilité du tuteur, par exemple pour des mineurs arrivant à Zaventem.
Troisièmement,
outre le contrôle exercé par les juges de paix dont la saisine est organisée
par les dispositions légales, le service des tutelles contrôle l'exercice
effectif des missions légales du tuteur.
Les moments
de contrôle sont les suivants:
- suite
à la saisine du juge de paix, que la loi impose au tuteur au minimum une fois
par an;
- au
cours des activités de permanence du service des tutelles;
- contrôle
systématique des rapports communiqués par le tuteur;
- depuis
juillet 2005, évaluation systématique par entretien individuel.
Les moyens
de contrôle sont de trois ordres. Premièrement, la coordination de gestion des
plaintes est mise en place en collaboration avec l'Agence pour l'accueil des
demandeurs d'asile. Deuxièmement, l'évaluation et le suivi des plaintes sont
effectués selon une procédure prévoyant tant des entretiens individuels que
collectifs. Troisièmement, une procédure d'accompagnement individuelle est
également mise en œuvre dans certains cas.
Quatrièmement,
la formation de base organisée au cours de cinq demi-journées permet aux
candidats tuteurs de suivre un programme varié parcourant les matières de base:
droit des étrangers, accueil et hébergement, aide à la jeunesse, collaboration
avec l'Organisation mondiale des Migrations et la Croix-Rouge. Le bilan des
formations de base effectué en fin d'année 2005 a montré la satisfaction de
l'ensemble des tuteurs et a permis de dégager des besoins en formation. La
priorité a été accordée à la supervision, reprise au programme de la formation
continuée: en 2006, six parcours de cinq séances de supervision collective par
groupes de six à sept tuteurs.
À cela
s'ajoute la prise en charge des frais relatifs à des formations ou journées
d'étude organisées par des services extérieurs ou par des groupes de tuteurs.
En outre, en
2006, la priorité a été accordée à la publication du vade-mecum, remis aux
tuteurs ce 20 novembre 2006 à l'occasion de la journée de rencontre des
tuteurs, organisée par le SPF Justice.
Enfin, il
est probable que, dans un avenir proche, l'Association des tuteurs pourra
conclure un protocole d'accord avec le SPF Justice. Cette association deviendra
le lieu de développement du savoir et du savoir-faire des tuteurs.
Het incident
is gesloten.
- M. François Bellot à la vice-première ministre et ministre de la
Justice sur "la nouvelle loi sur les armes" (n° 13217)
- M. Stijn Bex à la vice-première ministre et ministre de la
Justice sur "la mise en oeuvre de la loi sur les armes"
(n° 13247)
- de heer François Bellot aan de vice-eerste minister en minister
van Justitie over "de nieuwe wapenwet" (nr. 13217)
- de heer Stijn Bex aan de vice-eerste minister en minister van
Justitie over "de uitvoering van de wapenwet" (nr. 13247)
10.01 François Bellot (MR): Madame la présidente, madame
la ministre, la loi sur les armes est entrée en vigueur le
9 juin 2006.
Manifestement,
au vu du petit nombre d'armes rentrées dans les commissariats de police et les
demandes d'autorisation de détention d'une arme à feu, les choses tardent
significativement.
Ainsi, dans
les zones de police proches de ma circonscription, on peut considérer qu'à
peine 4 à 5% des armes détenues ont déjà fait l'objet soit d'une demande de
détention, soit d'un dépôt au sein d'un commissariat de police.
Par
ailleurs, des questions relatives à des armes très anciennes faisant partie du
patrimoine familial sont toujours soulevées par de nombreux citoyens qui les
considèrent plus comme des armes de collection, de panoplie en souvenir d'un
grand-père ou d'un arrière-grand-père que de réelles armes à feu.
Enfin, au vu
des nombreuses questions qui parviennent aux zones de police, malgré les
campagnes d'information des gouverneurs, de nombreux citoyens ne sont toujours
pas bien informés à la fois du contenu de la loi et des conséquences de la
détention d'armes après le 9 décembre.
Mme la
ministre peut-elle répondre aux questions qui suivent?
- Avez-vous
une évaluation du pourcentage d'armes déjà rentrées dans les commissariats par
rapport au nombre d'armes estimées détenues par les citoyens?
- Quelle
réponse faut-il apporter aux citoyens qui détiennent des armes faisant partie
du patrimoine familial en souvenir d'un grand-père ou d'un arrière-grand-père
chasseur? Brocher ces armes, c'est un peu comme enlever les engrenages d'une
horloge de collection; cela ne correspond plus à une œuvre ou à un souvenir
complet dans le patrimoine.
- Compte
tenu du retard dans les déclarations des armes ou le dépôt, envisagez-vous le
report de la date limite soit de la demande de détention d'arme, soit de la
remise des armes dans les commissariats de police, particulièrement encombrés
actuellement par ces problèmes?
- Quelles
dispositions sont-elles prises par rapport aux détenteurs d'une arme déjà
déclarée de très grande valeur soit par le degré de finition ou des matériaux
ou du matériel qui la compose, soit parce qu'il s'agit d'une arme historique
mais toujours en ordre de marche? Ainsi, j'ai été contacté par le détenteur
d'une arme qui a une autorisation et qui, sur la base de l'article 48, me
demande comment il va recevoir la juste rétribution d'une arme qui,
aujourd'hui, est estimée à 35.000 euros?
- Que
deviennent les armes récupérées par les zones de police et à quoi est affecté
le produit de la valorisation des différents composants qu'elles détiennent,
telle que la valeur du métal souvent de haute qualité et des crosses sculptées?
- Enfin,
des propositions de vente d'armes circulent en grand nombre sur internet. Il
s'agit souvent d'armes non connues, non déclarées. En êtes-vous informée et
quelles dispositions comptez-vous prendre à ce propos, puisque la traçabilité
est souvent imposée au détenteur mais pas au vendeur?
10.02 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mevrouw de
voorzitter, mevrouw de minister, ik heb opnieuw een aantal vragen betreffende
de uitvoering van de wapenwet. Een aantal van mijn bezorgdheden gaan in
dezelfde richting als die van de heer Bellot, zij het misschien met een iets
ander uitgangspunt.
In uw
antwoord op de parlementaire vragen van collega's Gerkens en Lavaux vorige week
in deze commissie gaf u te kennen dat u vorige week vrijdag een overleg had
gepland met alle provinciegouverneurs met betrekking tot de uitvoering van de
wapenwet. Naar aanleiding van dat overleg en een aantal zaken die mij werden
gemeld, wil ik u graag een aantal vragen stellen.
Ten
eerste, wat heeft het overleg met de provinciegouverneurs opgeleverd? Zijn
daarbij concrete problemen of vragen vanuit de provinciale diensten aan het
licht gekomen? Welke ministers waren aanwezig op deze bijeenkomst? Deze vraag
stel ik vanuit de overweging dat u al vaker te kennen gaf dat het niet alleen
uw verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat de wapenwet goed wordt
uitgevoerd, maar dat ook andere ministers verantwoordelijk zijn voor bepaalde
zaken.
Ten
tweede, plant de regering maatregelen in het kader van de wapenwet om tegemoet
te komen aan de opmerkingen die het Arbitragehof heeft gemaakt, meer bepaald
over het gebrek aan een overgangsperiode voor mensen die een vergunning hadden
die al van vóór 5 jaar dateert.
Ten
derde, er is aan het licht gekomen en er werd mij gemeld dat de lokale
politiediensten vaak zouden weigeren om munitie te aanvaarden. Mensen leveren
hun wapen in en brengen ook de munitie mee. De lokale politiediensten
aanvaarden het wapen maar vaak niet de munitie omdat de kostprijs om deze
munitie te vernietigen immers op hun rekening komt en zij daarvoor geen budget
hebben. Ik heb daarvoor minister Flahaut aangesproken omdat het leger toch een
zekere infrastructuur heeft om munitie te vernietigen. Ik dacht dat hij ter
zake zijn verantwoordelijkheid kon opnemen. Minister Flahaut verwees mij echter
naar u en hij zei dat hij u hierover reeds een brief had bezorgd waarin hij
verwijst naar afspraken ter zake tussen het leger en een privéfirma. Zal de
regering middelen vrijmaken om in de vernietiging van de munitie te voorzien en
om deze kosteloos te maken voor de lokale politie zodat mensen die met hun
munitie bij de lokale politie komen deze daar ook kunnen laten?
Een
vierde vraag gaat over de techniek waarbij de wapens onbruikbaar worden
gemaakt. Er zijn blijkbaar veel mensen die hun wapen niet onbruikbaar laten
maken of twijfelen om dat te doen omdat het wapen volgens hen gemolesteerd
terugkomt.
Op het eerste gezicht zou het reeds heel duidelijk zijn dat die wapens
niet meer bruikbaar zijn. Mijn vraag is dan ook of de regering niet kan onderzoeken
of er geen subtielere techniek kan worden gebruikt voor het onbruikbaar maken
van die wapens, zodat mensen die, zoals de heer Bellot zegt, een familiestuk of
een duur wapen bezitten, dat toch met enig vertrouwen ter beschikking kunnen
stellen om het definitief onbruikbaar te laten maken. Dat zou veel mensen over
de streep kunnen trekken, die vandaag misschien voor de illegaliteit kiezen.
Er zijn
de wapens met grote waarde en er zijn de wapens met grote sentimentele waarde.
Zouden we niet kunnen voorzien in een systeem waarbij mensen die een wapen niet
onbruikbaar willen maken, het in bewaring kunnen geven bij een erkende firma of
de overheid, gekoppeld aan een bezoekrecht voor de eigenaars, zodat die wapens
niet vernietigd moeten worden? Op die manier kan men tegemoet komen aan de
vrees of de onwil bij mensen om dergelijk stuk met emotionele waarde in te
leveren of te laten vernietigen.
Mevrouw
de minister, er heerst ook onduidelijkheid over het tarief dat gehanteerd zal
worden wanneer verscheidene vergunningen door eenzelfde persoon worden
aangevraagd. Er werd bepaald dat men in de overgangsperiode niet voor elk wapen
de volle pot moeten betalen, maar dat een degressief tarief geldt: hoe meer
wapens men laat vergunnen, hoe minder men relatief per wapen moet betalen. Wat
gebeurt er echter na de overgangsperiode? Volgens mijn informatie moet men op
dat moment voor elk wapen de volle pot betalen. Iemand die nu zijn wapens laat
vergunnen aan een degressief tarief, moet over vijf jaar wanneer hij nieuwe vergunningen
voor die wapens aanvraagt, voor elk wapen de volle pot betalen. Kunnen we niet
meer mensen aanmoedigen om in het wettelijke systeem te stappen door in het
degressief tarief te voorzien voor de toekomst, wanneer na vijf jaar een
hernieuwing wordt aangevraagd? Dat zou bezorgdheid weg kunnen nemen bij
wapenbezitters.
Tot slot
nog twee vragen die aansluiten bij elementen die pas na het indienen van mijn
vraag aan bod kwamen. Misschien kunt u daar nu al op antwoorden, anders later.
Ook de heer Bellot heeft al een vraag gesteld omtrent het aantal
vergunningsaanvragen dat werd ingediend of het aantal wapens dat werd
ingeleverd. Voor een aantal provincies zijn de gouverneurs zo vrij geweest die
cijfers al ter beschikking te stellen. Dat levert ons, parlementsleden, nuttige
informatie op om in te schatten hoe de wet wordt opgevolgd. In mijn provincie,
Vlaams-Brabant, zegt de gouverneur dat met u werd afgesproken om het aan u over
te laten de cijfers bekend te maken. Vandaar mijn vraag hoeveel wapens nu reeds
werden ingediend in de verschillende politiezones.
Hoeveel daarvan zullen worden vernietigd? Hoeveel daarvan zullen worden
geregulariseerd? Hoeveel wapens zullen eventueel worden overgedragen aan een
openbaar museum, een wetenschappelijke instelling of een politiedienst? De wet
voorziet immers in die mogelijkheid.
Tot slot,
een opmerking die mij zorgen baart en die ik u toch wil meegeven, hoewel ik
niet zeker ben of de informatie waarover ik beschik waar is. Men heeft mij
gesignaleerd dat wapens die door particulieren werden ingeleverd, nadien,
ondanks het feit dat ze bij de politie werden ingeleverd, op de zwarte markt
zouden zijn aangetroffen. Als dat waar zou zijn, is dat zeer problematisch. Dat
doet vragen rijzen bij de procedure die wordt gevolgd op het moment dat iemand
zijn wapen inlevert en de garanties die er zijn dat er niets fout loopt.
Hoeveel
wapens werden reeds daadwerkelijk vernietigd? Kan de gouverneur vrij kiezen
naar waar de wapens moeten worden gebracht? Ik dacht uit de rondzendbrief op te
maken dat dit wel degelijk het geval was. Weet u als minister welke bedrijven
of instellingen worden ingeschakeld voor de vernietiging? Op welke manier wordt
ervoor gezorgd dat de vernietiging bij de bedrijven ook daadwerkelijk gebeurt?
Op welke manier wordt daarop toegezien? Wiens verantwoordelijkheid is het dat
er niets fout loopt? Welke garantie is er dat de wapens, nadat ze zijn
ingeleverd, ook daadwerkelijk worden vernietigd en uit de samenleving
verdwijnen?
10.03 Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente,
j'aimerais tout d'abord rappeler que la loi sur les armes a été votée à la
quasi-unanimité de ce parlement; vous vous en rappellerez. À présent, on pose
certaines questions concernant, par exemple, des armes de valeur: vous avez décidé
que ces armes-là devaient aussi être concernées par la loi, qu'elles pouvaient
demeurer en la possession du détenteur pour autant qu'elles soient neutralisées
par l'action du banc d'épreuve de la province de Liège.
Vous l'avez
décidé. Ne me posez donc pas de question, mais posez-vous la question à vous,
ce qui serait plus correct.
L'urgence
d'une telle loi avait été rendue plus palpable encore par le crime raciste
d'Anvers, dont l'auteur s'était procuré sans problème une arme de chasse. Le
parlement a choisi des délais extrêmement rigoureux pour que chacun et chacune
puisse se mettre en ordre endéans une période transitoire très courte.
D'ailleurs, le parlement avait amendé le projet que j'avais déposé pour encore
réduire ces périodes.
Pour ce qui
concerne l'application de cette loi, j'ai effectivement rencontré tous les
gouverneurs de province pour l'évaluation des mesures transitoires mises en
place dans le cadre de la loi du 8 juin dernier.
Nous avons
mené une première évaluation de la collecte d'armes organisée par les
gouverneurs eux-mêmes. En effet, vu la demande d'informations constante des
détenteurs d'armes, vu aussi l'introduction d'une action en suspension de la
loi, certaines incertitudes sont apparues. L'autorité publique a gagné cette action
en suspension, mais une action en annulation reste pendante. Pour le moment,
nous avons eu gain de cause devant la Cour d'arbitrage.
Devant
toutes ces interrogations, il a été constaté que peu d'armes avaient été
restituées. Ainsi, les gouverneurs, avec l'appui du ministre de l'Intérieur et
le mien, ont organisé une grande collecte d'armes entre le 20 et le
25 novembre. À cette occasion, les détenteurs ont pu procéder à l'abandon
volontaire de leur arme à la police locale ou, pour les armes soumises à
autorisation, de les restituer ou de procéder à leur enregistrement et/ou leur
régularisation.
Cette
campagne des gouverneurs a été couronnée de succès. À l'heure actuelle – mais
les chiffres ne sont pas encore tout à fait complets – pour les abandons
volontaires, on recense un total de 47.416 armes. Pour les armes en cours de
régularisation, je ne dispose pas encore de la totalité des chiffres, mais
ceux-ci doivent osciller autour de 30.000 armes.
Avec les
gouverneurs, nous avons constaté qu'une bonne campagne d'information et un bon
dialogue avec les zones de police ont permis d'engranger un certain succès.
Nous avons dès lors décidé de poursuivre nos efforts en ce sens. En effet, le
gouvernement a accordé, à la demande des gouverneurs, une prolongation de six
mois de la période d'immunité prévue dans la loi. Celle-ci sera donc prolongée
jusqu'au 30 juin prochain. Cela ne signifie évidemment pas que nous sommes
laxistes, mais à circonstances exceptionnelles, mesures exceptionnelles. Étant
donné le vote très rapide de la loi "armes" et sa mise en œuvre
accélérée, un temps d'adaptation supplémentaire s'avérait manifestement
indispensable.
Il n'en
reste pas moins qu'une fois cette période d'immunité expirée, les contrôles
seront renforcés. Une liste des détenteurs d'armes enregistrés au registre
central et qui ne sont pas encore régularisés sera mise à la disposition des
autorités provinciales. On va ainsi croiser les banques de données. Je vous
rappelle l'échelle des peines prévues par le législateur pour le non-respect de
la nouvelle loi: une peine d'emprisonnement de un mois à cinq ans et/ou une
amende de 100 à 25.000 euros.
Ten derde, het gaat over de verlenging van de termijnen waarin kan
worden genoten van een degressieve heffing. Gelet op het feit dat tijdens de
lopende overgangsperiode veel mensen verplicht worden om vergunningen voor hun
wapens aan te vragen of te hernieuwen, is in een voordelig tarief voorzien,
voornamelijk voor de personen die vóór het einde van de immuniteitsperiode
verscheidene aanvragen tegelijk indienen.
De
Ministerraad van vrijdag heeft eveneens geopteerd voor een verlenging van de
periode tijdens dewelke de burgers kunnen genieten van degressieve bedragen van
de heffingen op wapens en dit tot 30 juni 2007. Het doel van deze
maatregel is, net als voor de immuniteitsperiode, om wapenbezitters aan te
zetten om zich in orde te stellen.
Pour rappel, quand on sera en régime normal (après le 30 juin), on
appliquera le tarif de 65 euros par autorisation.
Het gaat over 65 euro. Voor tien vergunningen is het 650 euro.
Tijdens
de amnestieperiode - tot 30 juni - wordt een
degressief tarief toegepast. Voor een vergunning wordt 65 euro betaald,
voor twee vergunningen 85 euro en voor tien vergunningen
105 euro.
J'en viens au stockage des armes et à la destruction des munitions. Le
point du stockage des armes et de leur destruction a aussi été évoqué avec les
gouverneurs. Le stockage des armes ne semble pas poser de problème majeur. À la
demande des gouverneurs, les directeurs coordinateurs de zones procèdent de
manière régulière à l'enlèvement des armes entreposées au sein des
commissariats des différentes zones de police.
De même, une
solution structurelle a été dégagée pour la destruction de ces armes. Le
directeur coordinateur de Gand a proposé à ses collègues de coordonner les
opérations de destruction d'armes chez Arcelor pour l'ensemble des provinces.
La province de Liège a, quant à elle, décidé d'organiser elle-même la
destruction d'armes récoltées sur son territoire. Cette destruction sera
réalisée au site Arcelor de Chertal.
Le stockage
et la destruction des munitions, par contre, posent des problèmes. Une solution
a été proposée par la Défense nationale. Les gouverneurs pourront recourir, par
l'intermédiaire de la Défense, aux services d'une firme allemande qui est déjà
autorisée à transporter et détruire les munitions en grande quantité. Cette
firme a des contrats avec la Défense nationale. Les coûts de cette opération
seront pris en charge par le SPF Justice. Avant tout transport, un spécialiste
de l'armée se rendra dans les provinces afin de vérifier la stabilité
suffisante des munitions.
Ten vijfde, wat de instelling van de adviesraad voor wapens, betreft,
het was onontbeerlijk dat men de professionelen van de desbetreffende sectoren
betrok bij het uitwerken van de technische uitvoeringsmaatregelen van de nieuwe
wet. Die voorziet hiertoe in de instelling van een adviesraad voor wapens. De
raad is samengesteld uit de vertegenwoordigers van de diverse sectoren die
betrokken zijn bij de wapenproblematiek, zoals lokale en federale politie, de
Proefbank, fabrikanten en verzamelaars. De raad heeft adviesbevoegdheid inzake
de technische uitvoeringsmaatregelen van de wapenwet en zal, indien nodig,
experts kunnen raadplegen.
De wet
bepaalt dat de voorzitter van de raad van rechtswege het leidende lid is van de
federale wapendienst. In dit geval is dat de heer Philippe Ide.
De
samenstelling van de raad werd vrijdag goedgekeurd door de Ministerraad en
voorgelegd aan de gouverneurs. De raad zal vóór het einde van dit jaar zijn
geïnstalleerd.
En ce qui
concerne le statut spécifique des chasseurs et des tireurs sportifs, que nous
avons également évoqué avec les gouverneurs, pour les premiers nommés, la loi
pour le permis de chasse vaut autorisation. Pour ce qui concerne les tireurs
sportifs, on a prévu un régime dérogatoire. Les Communautés compétentes doivent
légiférer en vue de créer un statut spécifique. Dès la création de ce dernier,
les détenteurs de la reconnaissance de tireur sportif seront également
considérés comme possédant une autorisation.
Le décret
sur le statut du tireur sportif a été adopté en Communauté française le
14 novembre dernier et devra entrer en vigueur début décembre 2006. Les
tireurs sportifs bénéficieront d'un régime comparable à celui des chasseurs. En
Communauté française, aucun problème ne se pose. Pour la Communauté
germanophone, un tel décret a été adopté le 20 novembre dernier et devrait
entrer en vigueur en mai 2007. Il n'y a donc pas de problème non plus pour la
Communauté germanophone. Quant à la Communauté flamande, on me dit qu'une
réflexion est en cours et qu'une initiative légale pourrait être prise dans les
semaines ou les mois qui viennent.
Par
ailleurs, je ne suis pas au courant d'un marché noir d'armes provenant des
commissariats de police. Si tel est le cas, des procédures judiciaires seraient
immédiatement engagées, puisque le détenteur d'une arme se rend à la zone de
police et reçoit un document prouvant qu'il a rendu son arme. Si, par la suite,
cette arme-là se retrouve sur le marché noir, c'est qu'il y a un problème au
niveau de la zone de police. Des procédures judiciaires seraient dès lors
immédiatement entamées. Mais je n'ai pas connaissance de plaintes concernant ce
type de marché noir; c'est la première fois, par le biais de votre question,
que j'en entendais parler. Enfin, je pense aussi que le ministre de l'Intérieur
devrait utilement être questionné à cet égard.
10.04 François Bellot (MR): Madame la ministre, je vous remercie
pour votre réponse. Cependant, il est une question à laquelle vous n'avez pas
répondu, à savoir celle relative aux armes connues et donc détenues par des
personnes bénéficiant d'une autorisation à cet égard.
L'article 48
de la loi qui nécessite un arrêté royal et des notes explicatives figurant sur
le site officiel du ministère de la Justice, mentionnent: "L'arme peut
être rendue moyennant une juste rétribution". Je vous ai cité le cas
d'armes de très grande valeur. Ainsi, pour une arme achetée il y a 5 ans et
estimée aujourd'hui à 35.000 euros, la juste rétribution est-elle la valeur de
l'arme? Il convient d'apporter plus de précisions en la matière.
Vous
indiquez que 77.000 armes sont rentrées. Selon les estimations qui avaient
circulé au moment où la loi avait été déposée, on parlait de 800.000 armes
détenues en Belgique par des citoyens. Cela signifie qu'aujourd'hui, seuls 10%
des armes, plus les armes de chasse – je le précise – ont été rentrées. Ce
chiffre doit être mis en rapport avec les 800.000 armes qui seraient sur le
territoire belge. D'ailleurs, quand je vois le nombre d'armes détenues par
certaines personnes, tout porte à croire que 800.000 à 1.000.000 d'armes, c'est
sans doute un minimum.
Je vous ai
aussi fait part tout à l'heure de cas particuliers. Par exemple, des gens qui
ont été remerciés pour des hauts faits de résistance pendant la Seconde Guerre
mondiale et qui ont reçu des armes de très grande valeur d'officiers américains
par les autorités américaines. Que fait-on de ces armes qui, si elles sont
brochées, perdent toute valeur, non seulement sentimentale mais également toute
valeur commerciale sur le marché international?
10.05 Laurette Onkelinx, ministre: C'est la raison pour
laquelle je me permets de vous dire que vous avez voté un texte prévoyant la
neutralisation de ces armes si on veut les conserver. Vous me posez une
question sur ce que vous avez voté.
10.06 François Bellot (MR): Madame la ministre, nous n'avons pas
eu l'occasion de beaucoup discuter. On connaît le climat dans lequel cela s'est
passé.
Demain, je
dépose une proposition de loi. J'espère que vous la soutiendrez puisque vous
semblez comprendre la situation de ces personnes. La révolte gronde dans les
chaumières. Les personnes qui détiennent des armes de famille (parfois avec des
chiens), des fusils qui ont 200 ans, n'acceptent pas qu'on les oblige à brocher
leurs armes. J'aimerais tout de même bien savoir quelle est votre position.
J'ai le sentiment que cette loi a pour conséquence de sanctionner l'honnête
citoyen qui avait fait la démarche de déclarer son arme. En revanche, je ne
vois aucun gangster ni brigand apporter les armes. Et les armes grises qui
étaient en circulation se retrouvent sur le marché noir!
10.07 Laurette Onkelinx, ministre: Ne faites pas de démagogie!
Vous avez voté ce texte. Nous avons eu un débat sur ces armes précieuses ou
provenant d'un héritage. Le législateur a choisi. Il peut toujours changer,
c'est vrai. C'est son droit de proposer des modifications à une loi.
Mais ne
venez pas m'interpeller sur le choix du législateur! C'est votre choix!
10.08 François Bellot (MR): Je suis tout à fait d'accord sur les
objectifs de la loi mais pas sur certaines situations telles que les armes
faisant partie d'un patrimoine. Ces situations posent problème. Et quand je
demande les statistiques de suicides, ce n'est presque jamais avec des armes de
collection.
10.09 Laurette Onkelinx, ministre: Vous n'avez pas
seulement voté pour des objectifs, mais article par article.
10.10 François Bellot (MR): Vous connaissez les circonstances dans
lesquelles le vote est intervenu. Je me suis exprimé à ce propos et je rappelle
que deux personnes, deux mandataires, deux parlementaires de mon groupe se sont
abstenus. Vos propos à leur égard étaient significatifs de l'état d'esprit du
moment. J'estime que ces parlementaires ont été pratiquement insultés pour
avoir osé s'abstenir lors de l'adoption de la loi.
10.11 Laurette Onkelinx, ministre: Je suis désolée mais
dans un parlement, chacun prend ses responsabilités. Il y a eu un projet de
loi, le parlement l'a examiné et l'a amendé et chacun a voté en son âme et
conscience.
10.12 François Bellot (MR): Demain, nous déposerons une
proposition de loi pour régler ces situations. Dernière chose, pour le commerce
au noir, aujourd'hui, des détenteurs d'armes non répertoriées les vendent à des
armuriers qui s'empressent de les revendre dans les pays de l'Est. Je trouve
cette situation encore plus grave que celle qu'on veut éviter. Je regrette de
vous le dire mais cela se passe à très grande échelle. Vous ne m'avez pas
répondu sur ce point: que fait-on pour les armes qui sont proposées à la vente
sur internet?
10.13 Stijn Bex (sp.a-spirit): Ik wil mevrouw de
minister danken voor haar uitgebreid antwoord. Verwijzend naar haar inleiding
wil ik zeggen dat wij heel duidelijk achter de uitgangspunten van de wet
blijven staan. Aansluitend bij het debat dat we daarnet hebben gehoord, het is
niet zo dat er over een nacht ijs is gegaan bij het totstandkomen van deze wet.
Dit waren wetteksten die al circuleerden in de vorige legislatuur. Ze zijn toen
ternauwernood niet goedgekeurd. Ze waren goed voorbereid door de regering en we
hebben er een kort maar intensief parlementair debat over gehad.
De
problematiek van de waardevolle wapens en de wapens met een grote emotionele
waarde is daarbij ook uitgebreid aan bod gekomen. Ik herinner mij dat collega
Wathelet daar bijvoorbeeld verschillende vragen over heeft gesteld en dat we in
de commissie tot de conclusie zijn gekomen dat er inderdaad een aantal
mogelijkheden bestaat voor die mensen. Zij kunnen hetzij als verzamelaar een
vergunning aanvragen, hetzij hun wapen verkopen aan iemand die het in zijn
bezit mag hebben, hetzij het definitief onbruikbaar laten maken. Ik vind het
echt niet in orde dat men hier doet alsof er over die wet niet nagedacht is
voor we ze hebben goedgekeurd. Er is wel degelijk over nagedacht en
gedebatteerd.
Mevrouw
de minister, wij staan dus onverkort achter de uitgangspunten van die wet. In
die zin vinden we het ook belangrijk dat de wet zo goed mogelijk wordt
opgevolgd en dat zoveel mogelijk mensen gebruik maken van de periode die ze
krijgen om zich in regel te stellen. We kennen de situatie. Er is lang
geaarzeld door veel wapenbezitters, vaak op aansturen van allerlei verenigingen
die ertoe oproepen om de wet te boycotten en die procedures aanspannen om ze te
laten vernietigen. Dat heeft ervoor gezorgd dat er eigenlijk pas op het moment
van de intensieve campagne die werd gevoerd door de gouverneurs een golf kwam
van wapens die werden ingeleverd voor vernietiging of waarvan de regularisatie
werd aangevraagd. U hebt de cijfers genoemd en ik denk dat het duidelijk is dat
die campagne van de gouverneurs zeer goed heeft gewerkt.
Aan de
andere kant moeten we ook durven erkennen dat de opmerkingen van het
Arbitragehof het noodzaken om een overgangstermijn te voorzien voor die wapens
waarvoor we die niet hadden voorzien in de wet. In die zin, om die dubbele
reden, kan ik leven met de verlenging die u hier aankondigt, tot 30 juni. We
moeten de mensen die wat hebben geaarzeld om op het aanbod van de wetgever in
te gaan toch nog de kans geven om dat te doen. Ten tweede mogen we zeker niet
het risico lopen dat de wet uiteindelijk toch nog zou worden vernietigd omdat
we niet in die overgangsperiode hebben voorzien.
Ik vind dat essentieel. Ik ben u zeer erkentelijk dat u duidelijk maakt
dat de gegevens van wie vanaf 30 juni niet in orde is, zullen worden
doorgespeeld aan de verantwoordelijke diensten. Zij zullen ervoor zorgen dat er
streng wordt gecontroleerd en, indien nodig, vervolgd en dat strenge straffen
worden uitgesproken.
U hebt
het systeem van het degressieve tarief uitgelegd. Dat wordt eveneens verlengd
tot 30 juni. Ik wil echter oproepen …
De voorzitter: (…) Dat debat heeft
heel lang geduurd. (…)
10.14 Stijn Bex (sp.a-spirit): We hoeven vandaag
niet te beslissen over de degressieve heffing. Ik denk echter dat het logisch
is dat mensen die nu bijvoorbeeld tien wapens inleveren en daarvoor een
lager tarief betalen, over vijf jaar opnieuw zullen worden geconfronteerd
met die zware kosten en dan is 650 euro wel heel veel. We moeten daarover
later nog een debat voeren.
Mevrouw
de minister, ik ben u zeer erkentelijk voor uw beslissing in verband met de
vernietiging van de munitie. Dat probleem is dus alvast van de baan.
Ik wil
ten slotte nog een heel korte vraag stellen. U zegt dat u de minister van
Binnenlandse Zaken moet aanspreken in verband met de verantwoordelijkheid van
de lokale politiediensten voor ingezamelde wapens. Geldt de
verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken vanaf het afgeven
bij de lokale politie tot de effectieve vernietiging van de wapens of dragen
daarin nog andere ministers een verantwoordelijkheid en moeten zij erop toezien
dat de vernietiging correct verloopt?
10.15 Laurette Onkelinx, ministre: Je répondais à une
question précise que vous me posiez: n'y a-t-il pas de trafics d'armes à partir
de zones de police? Si tel est le cas, il y aurait clairement un problème au
niveau judiciaire et au niveau policier. La responsabilité commune du ministre
de l'Intérieur et de moi-même serait donc également évoquée.
Pour ce qui
me concerne, je n'ai pas connaissance d'un tel fait. Si cela se produisait, je
demanderais une intervention immédiate du parquet. À l'heure actuelle, à ma
connaissance, le parquet n'a reçu aucune plainte en ce domaine, mais je
vérifierai.
Het incident
is gesloten.
11 Question de M. Melchior Wathelet à la vice-première ministre et
ministre de la Justice sur "la décharge des personnes physiques qui se
sont portées, à titre gratuit, sûretés personnelles du failli"
(n° 12991)
11 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de vice-eerste minister en
minister van Justitie over "de bevrijding van de natuurlijke personen die
zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde"
(nr. 12991)
11.01 Melchior Wathelet (cdH): Madame la présidente, madame
la ministre, la loi du 20 juillet 2005 modifie sensiblement la loi du
8 août 1997 en prévoyant la possibilité pour la caution d'être
déchargée de tout ou d'une partie de ses engagements en cas de faillite du
débiteur, que celui-ci soit une personne physique ou une personne morale.
Il est en
effet extrêmement fréquent que les gérants et administrateurs de sociétés
commerciales, principalement de SPRL, SPRLU et coopératives, se portent sûreté
personnelle des engagements de leur entreprise afin de lui obtenir du crédit
auprès des organismes financiers. Dès lors que la législation sur les faillites
ne contient pas de définition de la notion de sûreté personnelle à titre
gratuit, il semble que la jurisprudence se soit chargée de cette mission.
À cet égard,
il me revient que deux courants principaux se sont ainsi dégagés.
Premièrement,
on considère que l'organe d'une société commerciale qui se porte caution de sa
propre entreprise ne le ferait pas à titre gratuit puisque le crédit ainsi
obtenu permet à cette entreprise de fonctionner et à sa sûreté personnelle de
constituer de la sorte sa source de revenu. Cette caution n'agirait pas à titre
gratuit étant donné que sa source de revenu augmente. Cette interprétation
revient à exclure, sans autre motivation, tout gérant ou administrateur du
bénéfice de cette possibilité de décharge.
Deuxièmement,
l'autre courant considère, quant à lui, chaque demande de décharge comme un cas
particulier examiné en tant que tel. Cette interprétation se base sur l'idée
qu'il est fréquent que les gérants et administrateurs de petites entreprises
soient déjà ruinés au moment où ces dernières tombent en faillite.
Nombreux
sont ceux, par exemple, qui ont vendu leur immeuble pour créer des liquidités à
la société et qui ont bradé leur voiture, voire une partie de leur mobilier. De
plus, il est également fréquent que, dans les derniers temps de la vie de
l'entreprise, ils ne perçoivent plus de rémunération, se fiant, pour subsister
avec leur famille, au salaire voire aux allocations de chômage du conjoint.
En outre, ce
courant considère que lorsque les gérants et administrateurs perçoivent des
émoluments, ce n'est pas à titre de caution mais bien pour le travail qu'ils
accomplissent dans leur entreprise. Aucune rémunération ne leur est
spécifiquement accordée pour leur qualité de sûreté personnelle. Agissant donc
à titre gratuit, ceux-ci pourraient, dans les conditions définies par la loi,
bénéficier d'une décharge totale ou partielle.
Madame la
ministre, il semble que la jurisprudence dominante, à savoir l'absence de
décharge pour les gérants et administrateurs, soit, dans certains cas, profondément
injuste, d'autant plus que le jugement par leqel un tribunal qui s'aventurerait
à accorder une décharge dans une telle occurrence pourrait se voir réformé en
appel.
À cet égard,
madame la ministre, je souhaiterais savoir si vous confirmez la situation. En
d'autres termes, pouvez-vous me confirmer qu'il existe actuellement deux
courants concernant les sûretés personnelles à titre gratuit pour les gérants
et administrateurs?
Dans
l'affirmative, n'estimez-vous pas que la jurisprudence dominante peut, dans
certains cas, être profondément injuste? Si non, pourquoi? Si oui,
envisagez-vous de prendre des initiatives en vue de mieux définir cette sûreté
personnelle à titre gratuit?
Envisagez-vous
de mettre un terme à l'évidente disparité entre l'entreprise "personne
physique", où le failli pourrait, de même que son conjoint, bénéficier de
l'excusabilité et le gérant "sûreté personnelle" qui a toutes les
chances de ne pas être déchargé s'il a constitué une entreprise plutôt que s'il
travaille en personne physique?
11.02 Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente, je
tiens tout d'abord à rappeler que l'interprétation des lois appartient aux
cours et tribunaux.
Ceci étant,
en principe, une disposition légale claire et non ambiguë ne requiert pas
d'interprétation. Le juge pourra toutefois avoir égard au contexte de la loi
pour en apprécier la portée. Ce n'est pas à un juriste que je vais rappeler
cela!
En
l'occurrence, la règle contenue au sein de la loi du 20 juillet 2005
est claire: sauf lorsqu'elle a frauduleusement organisé son insolvabilité, le
tribunal décharge en tout ou en partie la personne physique qui, à titre
gratuit, s'est constituée sûreté personnelle du failli lorsqu'il constate que
son obligation est disproportionnée à ses revenus et à son patrimoine.
Je relève
que, par un arrêt du 7 avril 2005, la Cour de cassation a dit pour
droit que s'il lui appartient d'apprécier souverainement si un acte a été
effectué à titre gratuit, le juge du fond ne peut violer la notion de gratuité.
Je constate
également qu'il est admis qu'une personne s'engage à titre gratuit lorsqu'il
n'y a aucune contrepartie en raison de la sûreté qu'elle consent et qu'un
avantage patrimonial indirect, tel que le maintien d'une source de revenus qui
se tarirait si le débiteur principal ne voyait pas son crédit conforté par la
sûreté, ne saurait justifier de considérer que l'acte puisse être qualifié de
gratuit. À défaut, il me semble que ceci reviendrait à ajouter une condition
supplémentaire au mécanisme de décharge prévu par le législateur.
Par
ailleurs, sur le plan du contexte de la mesure et, pour conclure, les travaux
préparatoires soulignent que l'objectif de la mesure est essentiellement social
et humanitaire et vise à prononcer la décharge sauf lorsqu'il y a fraude et
lorsque l'opération présente un caractère onéreux.
11.03 Melchior Wathelet (cdH): Madame la ministre, une des
phrases que vous avez dites était assez longue. Pouvez-vous me dire si c'était
onéreux ou à titre gratuit?
11.04 Laurette Onkelinx, ministre: Il est effectivement
parfois plus facile de transmettre la réponse par écrit!
11.05 Melchior Wathelet (cdH): Si je suis bien votre
raisonnement, si la personne reçoit une rémunération indirecte, par exemple sa
rémunération en tant qu'administrateur délégué ou de gérant, à ce moment-là,
elle ne peut pas se porter caution à titre gratuit.
11.06 Laurette Onkelinx, ministre: Je répète ce que j'ai
dit: quand une personne s'engage à titre gratuit lorsqu'il n'y a aucune
contrepartie en raison de la sûreté qu'elle consent et qu'un avantage
patrimonial indirect,…
11.07 Melchior Wathelet (cdH): … sa rémunération, par
exemple...
11.08 Laurette Onkelinx, ministre: C'est cela! … tel que le
maintien d'une source de revenus qui se tarirait si le débiteur principal ne
voyait pas son crédit conforté par la sûreté, ne saurait justifier de
considérer que l'acte puisse être qualifié de gratuit.
11.09 Melchior Wathelet (cdH): Madame la ministre, je vais
relire la réponse à mon aise car elle présente de nombreuses successions de
négations et je me permettrai éventuellement de revenir.
11.10 Laurette Onkelinx, ministre: (…) l'acte décrit peut
être considéré comme gratuit.
11.11 Melchior Wathelet (cdH): Alors d'accord, je trouve
cela plus juste. Je trouvais la situation injuste: ces personnes gagnent leur
vie, sont rémunérées comme administrateurs ou comme gérants mais en même temps,
il y a une caution à titre gratuit à avancer et la rémunération peut ne pas
arriver ou la situation se dégrader. Ce n'est pas parce qu'on reçoit à un
moment des revenus de sa société que c'est directement à titre onéreux et pas à
titre gratuit.
L'incident
est clos.
12 Vraag van de heer Dylan Casaer aan de vice-eerste minister en
minister van Justitie over "SWIFT" (nr. 13128)
12 Question de M. Dylan Casaer à la vice-première ministre et ministre
de la Justice sur "la société SWIFT" (n° 13128)
12.01 Dylan Casaer (sp.a-spirit): Mevrouw de
voorzitter, mevrouw de minister, deze vraag werd vorige week uitgesteld.
Hierdoor is ze misschien reeds een beetje voorbijgestreefd. Ik weet niet of in
uw voorbereiding de laatste elementen in aanmerking werden genomen.
Voor het
zomerreces hebben wij hier in het Parlement naar aanleiding van een aantal
vragen een debat gehad over die SWIFT-affaire. Toen bleek dat die
bankinstelling vertrouwelijke klantengegevens doorspeelde aan de Verenigde
Staten omwille van de strijd tegen het terrorisme, die in de Verenigde Staten
werd gevoerd en waarvoor blijkbaar ook alle bancaire gegevens werden
doorgelicht.
Eind
september kwam er een rapport van de Belgische privacycommissie waaruit bleek
dat de Nationale Bank op de hoogte was van het een en ander maar de regering
hierover niet in kennis had gesteld.
In mijn
vraagstelling staat "deze week", maar dat is ondertussen reeds vorige
week geworden. Vorige week kwam het Europees comité van nationale
toezichthouders samen om hierover advies uit te brengen. Blijkbaar zou dat
advies ondertussen uitgebracht zijn en zou men daarin ook tot de vaststelling
gekomen zijn dat er inzake privacy het een en ander fout is gegaan.
Daarom
heb ik volgende vragen.
Ten
eerste, welke conclusies heeft de regering getrokken uit het rapport van de
privacycommissie?
Ten
tweede, welke houding en welk standpunt heeft de Belgische vertegenwoordiger
ingenomen in het comité voor toezichthouders?
Ten
derde, wat zal er gebeuren na het advies van het comité voor toezichthouders?
Wat is de volgende stap in de procedure?
12.02 Laurette Onkelinx, ministre: Je rappelle que la
Commission de la protection de la vie privée ne dépend pas du gouvernement mais
a un lien plus direct avec le Parlement qui peut toujours l'interroger.
12.03 Dylan
Casaer (sp.a-spirit): (…)
12.04 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur Casaer, vous
avez plus de pouvoirs que vous ne le croyez. Comme vous l'avez dit, un avis de
la Commission de la protection de la vie privée a été rendu le
27 septembre dernier, non pas à la demande du Parlement mais à la demande
du Collège du renseignement et de la sécurité, sur le processus de transmission
de données à caractère personnel par la société SWIFT suite aux sommations du
département du Trésor américain.
L'examen de
la Commission de la protection de la vie privée s'est concentré sur le
traitement de données à caractère personnel via le service SWIFTNet Fin et
sur le rôle de SWIFT lors de la transmission des données au département du
Trésor américain. La Commission estime que la loi belge relative à la
protection de la vie privée s'applique à l'échange de données via le service
SWIFTNet Fin. Il s'agit de transactions pouvant concerner des particuliers
belges en raison des ordres de paiement internationaux qu'ils confient à leur
banque. SWIFT a également son siège en Belgique, à La Hulpe.
De commissie meent dat inzake de normale behandeling van
persoonsgebonden gegevens in het raam van de dienst SWIFTNet Fin SWIFT
krachtens de Belgische wet met betrekking tot de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer haar verplichtingen moest nakomen.
Ten tweede,
inzake het doorspelen van persoonsgebonden gegevens aan het departement van de
Amerikaanse Schatkist wordt SWIFT geconfronteerd met een conflictsituatie
tussen het Amerikaans recht en het Europees recht. Hoewel SWIFT aanzienlijke
inspanningen heeft geleverd om via onderhandelingen met de Amerikaanse
autoriteiten een aantal waarborgen in te bouwen, maakte ze verscheidene
evaluatiefouten.
De
regering is ervan overtuigd dat het dossier alle lidstaten van de Europese Unie
aanbelangt, omdat het rechtstreeks een conflict van juridische stelsels aan het
licht brengt, dat moet worden opgelost in het kader van een zo ruim mogelijk
overleg met de Verenigde Staten.
De
regering heeft zich ertoe verbonden met haar Europese en Amerikaanse partners
alle nodige contacten te nemen om snel oplossingen uit te werken, zodat de
strijd tegen de financiering van het terrorisme met de noodzakelijke naleving
van de waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de
burgers kan worden verzoend, en dat in overeenstemming met de Europese
regelgeving.
Mijn
collega van Financiën heeft overigens op 28 september 2006 een brief
aan de Europese Commissie gericht om het resultaat van onze onderzoeken in het
dossier aan de Europese autoriteiten door te spelen.
Ten slotte
is het de bedoeling van de eerste minister om het punt op de agenda van de
volgende Europese top te plaatsen om de Europese autoriteiten uit te nodigen
tot het innemen van een standpunt over het onderwerp.
12.05 Dylan Casaer (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter,
ik dank de minister voor het antwoord, dat op een aantal punten verduidelijking
geeft. Het is hoopgevend dat ook de eerste minister het belang van het punt
inziet en op Europees niveau hierover overleg wilt plegen.
Een
parlementslid kan andere dingen zeggen dan een minister. Ik heb me gestoord aan
de arrogantie die de Verenigde Staten voor de zomer ten toon spreidden toen het
bekend werd. Hun strijd tegen het terrorisme gaat, huns inziens, boven al de
rest, zelfs boven de privacyregeltjes die in het oude Europa gelden. Het is
belangrijk dat het punt grondig bekeken wordt. Het heeft me ook gestoord dat,
hoewel SWIFT - dit is gebleken uit het rapport van de privacycommissie - al het
nodige heeft gedaan om te onderhandelen met de Verenigde Staten om de regels
toe te passen, ze niet evenzeer heeft onderhandeld met de Europese en Belgische
instanties om ook in overeenstemming te zijn met onze privacyregels, die wij
toch ook belangrijk vinden.
L'incident
est clos.
13 Vraag van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eerste minister en
minister van Justitie over "de ondersteuning van de parketten in verband
met rechtshulpverzoeken en rogatoire commissies" (nr. 13213)
13 Question de Mme Martine Taelman à la vice-première ministre et
ministre de la Justice sur "l'assistance à fournir aux parquets en ce qui
concerne les demandes d'assistance juridique et les commissions
rogatoires" (n° 13213)
13.01 Martine Taelman
(VLD):
Mevrouw de minister, iedereen heeft ondertussen kunnen vaststellen dat de
jongste decennia de misdaad sterk is geïnternationaliseerd. Dit geldt uiteraard
niet enkel voor fenomenen als eigendomsmisdrijven door rondtrekkende, veelal
Oost-Europese dadergroepen, maar ook, bijvoorbeeld, voor internationale
drugshandel en terroristische misdrijven. Het beleid probeert hier terecht op
in te spelen door het nemen van diverse initiatieven. Denken we maar aan
Europa, dat op het vlak van internationale samenwerking diverse initiatieven
heeft genomen die de strijd tegen de internationale criminaliteit moet
vergemakkelijken.
In de
beleidsnota voor 2007, mevrouw de minister, wordt vermeld dat het federaal
parket aan Eurojust steun vraagt om een betere coördinatie te verzekeren van
gerechtelijke vervolgingen tegen netwerken van helers, een initiatief dat
uiteraard kan worden toegejuicht.
Goedbedoelde
vereenvoudigingen kunnen echter soms onvoorziene problemen opleveren. Zo kon de
commissie recentelijk nog vaststellen dat bijvoorbeeld in Spanje de vragen tot
rechtshulpverzoeken en rogatoire commissies soms zeer stroef verlopen. Door de
Europese regelgeving dient er momenteel immers geen centrale autoriteit meer
tussen te komen, wat de zaken in principe zou moeten kunnen versnellen. Deze
zaken worden rechtstreeks door de bevoegde rechters behandeld.
Wat is
dan het probleem? Bevoegde rechters zijn dikwijls niet bekend met deze
procedure en krijgen soms ook vragen die zij in het eigen recht niet kennen.
Ook naar
aanleiding van het fenomeen van ladingdiefstallen, werden, bijvoorbeeld in het
arrondissement Turnhout, gelijkaardige problemen vastgesteld. Ondanks het feit
dat uiteraard zeer snel dient opgetreden te worden omdat helers de gestolen
goederen over de Nederlandse grens binnen de paar dagen verder verkochten,
moesten zij soms maanden wachten vooraleer aan verzoeken tot rechtshulp door de
Nederlanders werd voldaan. In dit concrete geval werd de zaak opgelost doordat
zeer intense, persoonlijke contacten werden uitgebouwd, leidend tot een
protocol over dit fenomeen. De betrokken magistraat meent dat de oorzaak van
het probleem ligt in het feit dat de rechtssystemen niet gelijk zijn en dat
sommige vragen tot rechtshulp verzoeken formuleren die niet gekend zijn in het
recht van de ontvangende staat, waardoor de rechters van de ontvangende staat
worden geconfronteerd met vragen waaraan zij niet kunnen voldoen of vragen die
voor hen onbekend zijn in hun eigen rechtssysteem.
Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen.
Hoe kan
de situatie worden verbeterd? Kan er op het federaal parket een structuur
worden gecreëerd die inhoudelijke ondersteuning op het vlak van de verzoeken
kan geven, om te vermijden dat onhaalbare verzoeken worden gedaan? Dat zou
tevens kunnen leiden tot de opbouw van een expertise, die het vlotter
doorstromen van de rechtshulpverzoeken kan garanderen en die de parketten kan
helpen bij het opstellen van documenten, zodat wordt vermeden dat vragen worden
gesteld waarvan men a priori weet dat er niet aan kan worden voldaan.
13.02
Minister Laurette Onkelinx: Er dient eerst opgemerkt te worden dat in
de Europese Unie de toestand inzake de internationale rechtshulp in strafzaken
sinds enkel jaren fel verbeterd is. Sedert de jaren 90 en de overeenkomst voor
de toepassing van de akkoorden van Schengen, wordt bijvoorbeeld de rechtshulp
van parket tot parket uitgevoerd. Dat principe werd herbevestigd op het niveau
van de Europese Unie door de overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende
de rechtshulp in strafzaken.
We mogen
ook de nieuwe instrumenten niet vergeten die werden ontwikkeld in de Europese
Raad Justitie en Binnenlandse Zaken en die een volledige juridisering tot regel
verheffen: het Europese aanhoudingsbevel van 2002 en het mandaat voor het
verkrijgen van het Europese bewijsmiddel, waarover in juni jongstleden een
globaal akkoord werd bereikt.
Er kan
nog meer worden gedaan. De Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken werkt
daaraan, maar men moet vaststellen dat nationale verschillen de werkzaamheden
bemoeilijken. Er wordt momenteel nagedacht over pistes die het onderhandelingsterrein
van de nieuwe Europese teksten kunnen verbeteren.
De
beschikbare werktuigen inzake de internationale gerechtelijke samenwerking zijn
uiteraard veel uitgebreider dan alleen de Europese wettelijke gereedschappen.
Ons federaal parket beschikt over verschillende instrumenten. Ten eerste, de
assistentie van Eurojust. Dat speelt een zeer belangrijke rol, zeker wanneer
ten minste drie landen hierbij betrokken zijn, en kan in uitzonderlijke
gevallen worden ingeschakeld bij bilaterale zaken wanneer rechtstreekse
contacten tussen de bevoegde gerechtelijke autoriteiten niet mogelijk zijn. Ten
tweede, het Europees justitieel netwerk. Ten derde, de verbindingsofficieren
van de federale politie. Ten vierde, de persoonlijke contacten tussen Belgische
en buitenlandse magistraten. Ten vijfde, ik heb het initiatief genomen om
verbindingsmagistraten in te zetten, zoals dat reeds bestaat in Frankrijk,
Italië, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Spanje. In 2007 zal een eerste
experiment plaatsvinden met Marokko.
De internationale
sectie van het federaal parket is samengesteld uit vier federale magistraten,
waarvan twee voltijds met de internationale rechtshulp bezig zijn. Deze
federale magistraten zijn belast met alle operationele dossiers die betrekking
hebben op de internationale samenwerking: ten eerste, ondersteuning inzake
wederzijdse rechtshulp; ten tweede, grensoverschrijdende operaties; ten derde,
gemengde onderzoeksteams en ten vierde, Europese aanhoudingsbevelen.
Alle
magistraten van deze sectie vormen het contactpunt van het Europees justitieel
netwerk. Een van de federale magistraten van de sectie Internationale
Samenwerking is de nationale correspondent van het Belgische lid van Eurojust
in Den Haag.
De
ondersteuningsstructuur binnen het federaal parket bestaat dus reeds en dit
sinds begin mei 2002 en is welbekend bij de verschillende parketten en
onderzoeksrechters die er zeer regelmatig gebruik van maken. Toch moet de
interventie van het federaal parket op het vlak van de internationale
rechtshulp als ondersteunend beschouwd worden en is zij zeker niet verplicht.
Sommige
parketmagistraten of onderzoeksrechters doen nooit, of laattijdig, een beroep
op het federaal parket. Een zekere flexibiliteit op dat vlak leek tot nu toe de
beste garantie te bieden dat de meest efficiënte weg wordt gebruikt.
Ten
derde, wat Spanje betreft, de verbindingsofficier in Spanje wordt niet
systematisch met alle rogatoire commissies belast. De meeste rogatoire
commissies worden tussen de parketten onderling behandeld. Die directe
gerechtelijke samenwerking verloopt zeer goed. De verbindingsofficier heeft
geen volledig zicht op de rogatoire commissies.
13.03 Martine Taelman (VLD): Mevrouw de minister, heel
kort nog twee punten. U haalde daarnet de verbindingsofficier in Spanje aan als
één van de bronnen van wie wij, inderdaad, onze informatie hebben gekregen.
Hij was
zeer ongerust over de lange termijn waarmee hij, althans in de zaken waarmee
hij te maken had, werd geconfronteerd. Wanneer bijvoorbeeld iemand die in
België in voorlopige hechtenis zat en men een getuige moest ondervragen die
bijvoorbeeld in de gevangenis zat in Spanje, duurde dat soms maanden. U
begrijpt dat daar problemen rezen.
Ik neem nota van het feit dat het federaal parket al is uitgerust om
dergelijke ondersteuning te bieden.
Het zou
echter niet slecht zijn dat daarvoor nog wat "reclame" wordt gemaakt
bij alle parketten. Magistraten staan immers vaak voor gesloten deuren omdat
zij niet bekend zijn met het rechtssysteem van de ontvangende staat en vragen
stellen die niet haalbaar zijn. Het is dan niet verwonderlijk dat men geen
gunstig antwoord krijgt op de vraag.
U zei dat
de flexibiliteit die deze ondersteuning biedt, tot efficiëntie heeft geleid. Ik
stel op het terrein vast dat er nog problemen blijven en het zou misschien
efficiënter zijn dat men eerst bij het federaal parket langsgaat.
L'incident
est clos.
De openbare
commissievergadering wordt gesloten om 12.20 uur.
La réunion
publique de commission est levée à 12.20 heures.