Commission de la Défense nationale |
Commissie voor de Landsverdediging |
du mardi 21 novembre 2006 Matin ______ |
van dinsdag 21 november
2006 Voormiddag ______ |
La séance
est ouverte à 10.00 heures et présidée par M. Philippe Monfils.
De
vergadering wordt geopend om 10.00 uur en voorgezeten door de heer
Philippe Monfils.
Le président: J'ignore si
M. de Donnea est présent. Nous allons donc passer immédiatement à la
question suivante. Mme Marghem ne devrait pas tarder. Par ailleurs, il
semblerait que Mme Vautmans ne vienne pas. Dès lors, comme vous êtes le seul,
on ne va pas reporter votre question. Je suggère que vous posiez votre question
inscrite au point 4 de l'agenda en attendant Mme Marghem. Par la suite, si
elle n'est toujours pas arrivée, vous poserez votre question inscrite au
point 2. Il faut avancer sinon, comme disait Eugène Ionesco – référence
culturelle à la Défense –, on sera dans "un formidable bordel"!
01 Vraag van de heer Patrick De Groote aan de minister van
Landsverdediging over "schuldsaldoverzekeringen voor militairen"
(nr. 12494)
01 Question de M. Patrick De Groote au ministre de la Défense sur
"les assurances solde restant dû contractées par des militaires"
(n° 12494)
01.01 Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer
de minister, mijn vraag was gesteld in aansluiting op een mondelinge vraag van
mevrouw Vautmans en handelt over de schuldsaldoverzekeringen voor militairen.
Hoeveel
probleemmeldingen zijn er binnengekomen bij het ministerie van Landsverdediging
inzake schuldsaldoverzekeringen voor militairen die op missie naar Libanon
vertrekken? Van welke aard zijn deze problemen? Gaat het om het betalen van een
bijkomende premie of een schorsing omtrent het verkrijgen van een
schuldsaldoverzekering?
Ten
derde, wat is het huidige resultaat van het overleg met Assuralia, dat er zou
aankomen? Loopt dat overleg nog?
Ten
vierde, welke toezeggingen hebben de verzekeringsmaatschappijen gedaan?
Ten
vijfde, wanneer verwacht u dat er uitvoeringsbesluiten komen voor het artikel
99 van de wet inzake rechtstoestanden van het personeel van Landsverdediging?
01.02 Minister André Flahaut: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, er staat vandaag een zeer
interessant artikel in de brochure van de SLFP met alle informatie over dit
punt. Er staat ook een interview in met mijn collega van Economische Zaken, de
heer Verwilghen. Er is vandaag een oplossing voor dit probleem. Wij hebben een
conventie tussen Assuralia en Landsverdediging, maar het is een globaal
concept.
Defensie
heeft dan besloten om met de Federale Overheidsdienst Economie, KMO,
Middenstand en Energie en met Assuralia, de beroepsvereniging van
verzekeringsondernemingen, een conventie te sluiten inzake de dekking van de
militairen en niet-militairen op zending in het buitenland. De conventie geldt
ook voor het burgerpersoneel bij Defensie.
Al te
vaak worden personeelsleden van Defensie, natuurlijk op buitenlandse missie,
geconfronteerd met plotse schorsingen tot dekking of met torenhoge, bijkomende
premies in het kader van een schuldsaldo- of levensverzekering. De nieuwe
overeenkomst biedt een antwoord op voornoemd probleem en stelt het personeel
gerust.
De
overeenkomst zorgt voor duidelijke afspraken tussen Defensie, Assuralia en de
verzekerde. De privéverzekeringsondernemingen worden uitgenodigd zich bij het
akkoord aan te sluiten.
Dankzij
de conventie is voortaan een efficiënte en wederzijdse informatie-uitwisseling
geregeld tussen Defensie en Assuralia, enerzijds, en tussen het personeel van
Defensie en hun verzekeraar, anderzijds. Dat alles werd geregeld in het belang
van het personeel van Defensie. Het akkoord biedt voortaan transparantie en
continuïteit inzake de dekking door privéverzekeraars van militairen en
niet-militairen die aan buitenlandse zendingen deelnemen. Het laat toe veel
ongerustheid en onzekerheid weg te nemen en vaak onaangename verrassingen uit
te sluiten bij het uitgezonden personeel en hun naasten op het thuisfront.
Ik heb
hier ook een heel technisch antwoord. Ik stel voor dat ik u het schriftelijke
antwoord overhandig. Dat is gemakkelijker voor mij en ook voor u.
01.03 Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik dank u, omdat u werk hebt gemaakt van de problemen die
de militairen op buitenlandse missie kenden met hun schuldsaldoverzekering.
Er is dus een overeenkomst opgesteld met Assuralia. We zullen uiteraard
het tijdschrift en de gegevens die u daar hebt, nauwkeurig bekijken. Ik hoop
dat het inderdaad een serieuze oplossing biedt voor die militairen.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
Le président: Trois de nos consoeurs sont
victimes des embarras de circulation, à moins qu'elles ne soient parties trop
tard de chez elles. Mme Marghem est bloquée, Mme Lejeune aussi mais dans
l'autre sens et Mme Wiaux dans le troisième sens: l'est, l'ouest et le sud. Les
trois font route et se retrouveront au Parlement à une heure indéterminée. Que
faisons-nous? Monsieur De Groote, attendez-vous galamment Mme Marghem?
Elle devrait arriver entre 10.15 heures et 10.25 heures. Je ne suis
pas l'homme de Mme Marghem, Dieu merci! M. Van der Maelen
reportera sans doute sa question puisqu'elle porte sur l'uranium appauvri,
sujet du débat que nous avons mené hier et que nous devons poursuivre. M. De
Crem n'est pas là non plus: nous allons passer à Mme Meeus.
02 Vraag van mevrouw Ingrid Meeus aan de minister van Landsverdediging
over "de militairen die zich verkiesbaar stellen" (nr. 12558)
02 Question de Mme Ingrid Meeus au ministre de la Défense sur "les
militaires qui se présentent aux élections" (n° 12558)
02.01 Ingrid
Meeus (VLD):
Mijnheer de minister, mijn vraag dateert al van begin oktober, maar ik zal ze
toch stellen.
Voor het
eerst kunnen militairen zich bij de gemeente- en provincieraadsverkiezingen
verkiesbaar stellen. Zij krijgen eveneens de mogelijkheid om de functie van
burgemeester, schepen of OCMW-voorzitter op te nemen als ze verkozen zijn. Er
werd daarover eerder dit jaar een politiek akkoord gesloten.
Vandaar
mijn vragen. Hoeveel militairen hebben gemeld bij het ministerie van Defensie
dat zij zich verkiesbaar stellen bij de komende verkiezingen? Ik zou de
volgende vraag misschien beter schriftelijk hebben gesteld. Kan ik een
overzicht krijgen van het aantal militairen dat per gemeente en per partij op
de kieslijst staat en wat de graad en rang van die kandidaten is?
02.02
Minister André Flahaut: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Meeus, dit is bijna een schriftelijke
vraag.
Tachtig
militairen hebben verklaard als kandidaat te willen deelnemen aan de verkiezingen
van 8 oktober 2006. In de wet van 14 juni 2006 staat niet
vermeld dat de kandidaten moeten meedelen tot welke partij zij behoren en ook
niet in welke gemeente zij kandidaat zijn.
Desalniettemin
was mijn departement vanaf 20 september in staat om op basis van de
definitieve lijsten een situatie per provincie en per partij op te maken: er
waren in Brussel 1, Vlaams-Brabant 10, Waals-Brabant 6, Oost-Vlaanderen 9,
West-Vlaanderen 9, Henegouwen 5, Antwerpen 8, Luxemburg 7, Limburg 17, Namen 5
en Luik 4 kandidaten. Wat de partijen betreft, was de winnaar de VLD met 14
kandidaten en vervolgens hadden we CD&V met 9, MR met 5, ECOLO met 2, N-VA
met 2, Groen! Met 2, sp.a met 8, PS met 7, cdH met 4, Vlaams Belang met 8 en
diverse lokale partijen met 20 kandidaten.
Wat de
categorieën van militairen betreft, waren er 19 officieren, waarvan de
meerderheid de graad van commandant had. Dat kan worden verklaard door het feit
dat zij zich voorbereiden op een toekomstige carrière buiten het leger. Er
waren 38 onderofficieren, waarvan de meerderheid de graad van adjudant had. Er
waren 23 vrijwilligers, waarvan de meerderheid de graad van eerste
korporaal-chef had. Er waren 69 mannen en 11 vrouwen, 51 Nederlandstaligen en
29 Franstaligen.
In de
gemeente Niel bij As, provincie Antwerpen, werd een reserveofficier met de rang
van medisch commandant, een kandidaat van Vlaams Belang, verkozen.
Et il y a un major cdH dans la commune de Nassogne, en province de
Luxembourg.
L'incident
est clos.
Het incident
is gesloten.
Le président: Madame Meeus, nous passons
au point 10 de l'ordre du jour. De la sorte, vous serez libérée.
03 Vraag van mevrouw Ingrid Meeus aan de minister van Landsverdediging
over "de medewerking van Defensie aan de wetenschappelijke Belgische basis
op Antarctica" (nr. 12689)
03 Question de Mme Ingrid Meeus au ministre de la Défense sur "la
collaboration de la Défense aux activités de la station scientifique belge en
Antarctique" (n° 12689)
03.01 Ingrid
Meeus (VLD):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in 2004 heeft de regering beslist
om een nieuwe wetenschappelijke basis op Antarctica te bouwen. Dat is voor onze
wetenschappers natuurlijk belangrijk.
De bouw en de inwijding van het nieuwe onderzoeksstation dat Princess
Elisabeth zal heten, zal eind 2007 begin 2008 plaatsvinden, en dat in het kader
van het internationaal programma van het Internationale Pooljaar dat in
2007-2008 zal doorgaan, en dat tegelijkertijd ook samenvalt met de vijftigste
verjaardag van de oprichting van de vorige Belgische Koning Boudewijn-basis.
Het station zal het voor ons land en andere naties mogelijk maken onderzoek te
doen naar onder meer de klimaatsveranderingen.
Het
wetenschappelijk belang van de nieuwe Belgische basis en het innovatieve
karakter van de gebruikte aanpak in het project springen natuurlijk meteen in
het oog. Het grootste gedeelte van de energiebehoefte zal worden voorzien door
hernieuwbare energiebronnen, waardoor deze basis wereldwijd ter zake de eerste
in haar soort zal zijn. Door voor 98% aan de energiebehoefte te voldoen door
hernieuwbare energie uit onder meer zon en wind, luidt deze basis een nieuw
tijdperk in van onderzoeksfaciliteiten die het milieu respecteren en draagt het
ontwerp actief bij tot het ontwikkelen van een bouwcultuur op Antarctica en
elders. Verder zal ook worden onderzocht hoe het afvalwater op de site kan
worden behandeld, zodat het afval eveneens kan worden gerecycleerd.
Het
ministerie van Landsverdediging heeft reeds blijk gegeven van zijn
belangstelling voor de samenwerking in dit project, vooral inzake de bouw en
het beheer van de basis en dit via het ter beschikking stellen van niet alleen
de knowhow, maar ook van materiaal en personeel.
Mijnheer
de minister, vandaar mijn volgende vragen.
Ten
eerste, wat is het concreet engagement dat Defensie is aangegaan met betrekking
tot dit onderzoeksstation?
Ten
tweede, hoeveel personeelsleden van Defensie zullen worden ingezet, hetzij bij
de voorbereiding van het programma, hetzij op de basis zelf?
Ten
derde, welke taken zullen worden uitgevoerd door Defensie?
Ten
vierde, werd reeds een akkoord gevormd tussen het ministerie van Defensie en
het ministerie van Wetenschapsbeleid en wat houdt het in?
Ten
vijfde, welke impact zal dit financieel hebben op het departement van Defensie,
met andere woorden wie betaalt wat?
03.02 André Flahaut, ministre: Monsieur le président,
il s'agit vraiment d'une question d'actualité. Autant la question précédente
était un peu décalée, autant celle-ci est vraiment "in the right
time" car ces militaires partent effectivement ce soir. Comme l'a très
bien dit Mme Meeus, pour la Défense, ce projet possède un grand rayonnement
scientifique national et international et une très haute valeur sociale.
Het is
daarom mijn uitdrukkelijke wil dat Defensie op een betekenisvolle wijze
bijdraagt tot het welslagen ervan. Daartoe en conform de beslissing van de
Ministerraad van 19 mei worden de mogelijkheden tot samenwerking in overleg met
de FOD Wetenschapsbeleid en de International Polar Foundation in detail
onderzocht.
Ze betreffen effectief een beschikbaarstelling van personeel, materieel
en expertise onder meer in het domein van logistiek, communicatie, voeding en
medische zorg, meteorologische waarnemingen, topografie en cartografie. De
samenwerkingsmodaliteiten zullen worden vastgelegd in een samenwerkingsakkoord.
De inzet
van personeelsleden zal voor elke fase van het project afzonderlijk worden
bepaald, rekening houdend met de opportuniteit op het gebied van vorming,
training en opbouw van expertise die dit project aan Defensie biedt. Er werd
recent beslist om met een marineofficier - expert in arctische navigatie -, 2
onderofficieren - specialisten mechanica -, een verpleger en een
topograaf-geograaf deel te nemen aan de Belgian Antarctic Research Expedition
(Belare) 2006 die tussen eind november van dit jaar en begin februari van
volgend jaar het constructiematerieel ter plaatse moet brengen, de
constructiesite moet voorbereiden en de naderingsroute, de constructiesite en
de landingspiste moet opmeten, afbakenen en in kaart brengen.
Voor de
tweede vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de eerste vraag. Dit akkoord zal
worden opgesteld op basis van de resultaten van de studie van de mogelijkheden
tot samenwerking en zal worden geïntegreerd in de toekomstige federale
beheersstructuur voor dit onderzoeksstation.
Nous pensons
à un service d'État particulier composé d'une structure mixte.
Quant à
l'objet de votre cinquième question, il est encore à l'étude, mais les aspects
financiers de cette coopération seront évidemment déterminés dans l'accord de
coopération. En plus des coûts, il sera également tenu compte des avantages que
présente ce projet pour la Défense dans le domaine de la formation, de
l'entraînement spécifique, de l'acquisition de l'expertise et de l'amélioration
de son image.
La
participation au Belare 2006, déjà accordée, entraînera pour le
département un coût variable en personnel de 59.000 euros – c'est
peu – qui, pour les raisons évoquées ci-dessus, sera pris en charge dans
son intégralité par le département. Le marin expert en la matière a suivi une
formation avec les Argentins. Lors de ma dernière visite au Chili, j'ai aussi
obtenu un accord pour former notre personnel à ce travail en Antarctique en
compagnie des Chiliens, qui possèdent deux bases en Antarctique.
La situation
me paraît donc très positive dans la mesure où une dimension nouvelle est ainsi
offerte aux militaires. D'ailleurs, les candidats se sont présentés avec
enthousiasme. Nous pouvons donc garantir pourvoir ce projet belge en personnel
spécialisé.
03.03 Ingrid
Meeus (VLD):
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad heel
positief wat er nu gebeurt. Het toont aan dat het leger meer inhoudt dan
vechten alleen. Het leger doet ook heel wat meer dan humanitaire opdrachten,
het doet ook mee aan wetenschappelijk onderzoek. Misschien kunnen wij later
Antarctica eens met de commissie bezoeken als het zover is, om te kijken hoe
men het daar stelt.
Le président: C'est une bonne idée. Ce
serait une mission intéressante de la commission de la Défense. J'en parlerai à
M. le ministre quand je le rencontrerai.
L'incident
est clos.
- de heer Patrick De Groote aan de minister van Landsverdediging
over "de procedure bij ernstige voorvallen bij missies en/of buitenlandse
acties" (nr. 12391)
- mevrouw Marie-Christine Marghem aan de minister van
Landsverdediging over "de ongevallen met UAV's in Kinshasa"
(nr. 13055)
- M. Patrick De Groote au ministre de la Défense sur "la
procédure à suivre en cas d'incidents graves lors de missions et/ou d'actions à
l'étranger" (n° 12391)
- Mme Marie-Christine Marghem au ministre de la Défense sur
"les accidents d'UAV à Kinshasa" (n° 13055)
04.01 Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de minister,
einde juli, begin augustus was er nogal veel commotie rond het neerstorten van
een, gelukkig onbemand, vliegtuigje in Kinshasa, dat was ingezet om met
camera's vroegtijdig mogelijke incidenten tijdens de verkiezingsstrijd op te
sporen.
In bijna
dezelfde periode gebeurde er in Afghanistan een ernstig ongeluk met een
helikopter van de Nederlandse luchtmacht. Dat was voor uw Nederlandse collega
Kamp van Defensie de aanleiding om een procedure te introduceren om ernstige
voorvallen bij militaire operaties te reconstrueren. Op de website van de
Nederlandse regering werd het initiatief uit de doeken gedaan. De procedure na
ernstige voorvallen bij missies en/of buitenlandse acties van Nederlandse
troepen bevat een aantal stappen als het inzamelen van de nodige informatie, de
verificatie van de informatie, de openbaarmaking van het voorval en de
informatie, het onderzoek, de reconstructie enzovoort.
Mijnheer
de minister, hebben wij ook dergelijke procedure? Zo ja, hoe zit die dan in elkaar?
Zo neen, denkt u eraan om een dergelijke procedure en een stappenplan uit te
werken?
04.02 Marie-Christine
Marghem (MR):
Monsieur le président, monsieur le ministre, dans le cadre de la surveillance
des élections présidentielles en République démocratique du Congo, la Belgique
a mis à la disposition de la force européenne (EUFOR) plusieurs "drones
B-Hunter" opérés par un détachement de la 80ème escadrille
d'Elsenborn. Ce détachement a rendu des services particulièrement appréciés par
la force européenne. Toutefois, il faut déplorer deux accidents qui ont
entraîné, l'un huit blessés légers et l'autre un mort et trois blessés.
Le premier
accident date du 28 juillet 2006. Il a été causé par un tir d'arme
légère qui, selon la presse, proviendrait d'un tireur du camp de Jean-Pierre
Bemba. Le second accident qui remonte au 3 octobre dernier résulterait de
la conjonction de conditions météo extrêmes (taux d'humidité et températures
particulièrement élevés) et d'une manœuvre de l'opérateur qui, en raison d'un
erreur d'appréciation de la situation, a conduit à un résultat inverse à celui
escompté.
Sur le plan
humain, les victimes ont été prises en charge par l'EUFOR et une compensation
financière serait prévue pour les ayants-droit de la personne décédée. Dans
quelle mesure la Belgique intervient-elle dans ces mesures?
D'un point
de vue opérationnel, la question se pose de savoir pourquoi le vol du 3 octobre
a été maintenu, malgré les conditions météo défavorables. Le détachement belge
disposait-il de ses propres moyens météo ou devait-il obtenir ces informations
auprès d'un autre service?
En ce qui
concerne la manœuvre fatale, si l'on ne peut remettre en cause la décision
prise par l'opérateur, on doit s'interroger sur les raisons pour lesquelles cet
opérateur a cru que l'appareil était encore au sol – et pouvait donc être
stoppé par un arrêt moteur – alors que le drone était déjà en vol. De manière
générale, ce second accident soulève la question de l'adéquation de
l'entraînement de ces militaires à des opérations dans des conditions météo
extrêmes.
Enfin, on
peut aussi se demander si ces deux drones – ainsi que le C-130 incendié dans le
hall de Sabena Technics – seront remplacés et à quelle échéance.
04.03
Minister André Flahaut:
Mijnheer de voorzitter, het algemeen order G269F, kennisgeving en beheersing
van ernstige gebeurtenissen die gevolgen hebben voor het departement van
Landsverdediging, is het basisdocument dat gebruikt wordt indien er zich
ernstige voorvallen voordoen bij missies en/of buitenlandse acties van
Belgische eenheden. Elke ernstige gebeurtenis moet onmiddellijk via het snelste
middel, zelfs mondeling, aan de adjunct-officier van het operatiecentrum worden
meegedeeld.
Ten
tweede, de adjunct-COps verwittigt en houdt de hiërarchische autoriteit op de
hoogte, alsook de minister van Landsverdediging.
Ten
derde, bij een ernstige gebeurtenis van grote omvang zal, indien nodig, het
crisiscentrum worden geactiveerd.
Ten
vierde, in geval van overlijden of ernstige verwonding van een personeelslid
van het departement van Landsverdediging worden, met het oog op de
verwittiging, de opvang en de begeleiding van de familieleden, de sociale
diensten verwittigd.
Ik kom
tot ongevallen met vliegtuigen in het bijzonder. Het is de taak van de
onderzoeksdiensten van ongevallen van het vliegwezen om ongevallen of
incidenten met militaire luchtvaartuigen te onderzoeken om verlies aan middelen
zoveel mogelijk te beperken, dit zowel in vredes-, crisis- als in oorlogstijd.
De
bevoegdheden van die diensten zijn beschreven in het algemeen order AOG-143A
van 14 november 2000. Deze dienst wordt overal ter wereld ingezet
waar ongevallen of incidenten met Belgische militaire luchtvaartuigen zich
voordoen. Deze extraterritoriale bevoegdheid wordt uitgevoerd in het raam van
de daartoe bepaalde reglementen, zowel op burgervlak als op NAVO-vlak.
Het
onderzoek beoogt een systematische analyse van alle feiten, omstandigheden,
sporen, gevolgen, getuigenissen en expertise, met het oog op de reconstructie
van de sequentie van de gebeurtenissen die tot het ongeval hebben geleid, die
het voorafgingen en die erna gebeurd zijn. Voorts beoogt het om de oorzaak te
bepalen en voor elke oorzaak aanbevelingen te doen die een herhaling ervan
kunnen verhinderen.
Met
betrekking tot het ongeval met de UAV in Kinshasa werd volgende procedure
toegepast.
Eerst was
er de activering van die diensten, zoals bepaald in het reglement uit 2000, en
vonden er interne vergaderingen plaats tussen de leden van de
onderzoekscommissie om het onderzoek ter plekke voor te bereiden. Deze ploeg
bestond uit de voorzitter van de onderzoekscommissie, verschillende
onderzoekers van die diensten, specialisten in airframe, specialisten in
motoren en specialisten in UAV, een woordvoerder MOD, een dokter en een vertegenwoordiger
van de algemene directie Material Resources en een vertegenwoordiger van de
algemene directie Juridische Steun en Bemiddeling.
Dan
volgde onderzoek ter plaatse, ondervraging van de getuigen, analyse van de
wrakstukken, bezoek aan de crashsite enzovoort.
Dan kwam
het opstellen van een voorlopig verslag met de eerste besluiten van de
onderzoekscommissie en het overmaken van het voorlopig verslag aan de
verschillende bevoegde autoriteiten bij Landsverdediging.
J'en arrive
aux questions posées par Mme Marghem.
L'indemnisation
des victimes des deux accidents survenus à Kinshasa est prise en charge par
l'EUFOR. A priori, la Belgique n'intervient pas puisque ses appareils sont sous
commandement de cette dernière.
D'un point
de vue opérationnel, il n'y avait pas de raison de ne pas maintenir le vol
planifié le 3 octobre 2006 car cette mission n'était, selon le manuel
de vol de l'UAV, absolument pas prohibitive.
En ce qui
concerne les prévisions météorologiques, le détachement UAV dispose de son
propre service météo et ne dépend donc pas d'un service local de météo.
Comme c'est
souvent le cas, un concours de circonstances est à la base de cet accident. La
distance parcourue au sol était plus longue que d'habitude à cause des
conditions atmosphériques exceptionnelles. Pour cette raison, l'observateur a
perdu le contact visuel avec l'UAV et a conclu que "quelque chose"
n'était pas normal. Il a donc averti le pilote. Celui-ci croyant que l'UAV
était au sol a déclenché l'arrêt d'urgence. L'appareil avait cependant déjà
décollé; c'est ce qui a provoqué sa perte d'altitude. Les directives
d'adaptation nécessaires aux procédures ont été promulguées pour éviter une
répétition de cet accident.
Quant à la
formation, le personnel dispose de l'expérience et des compétences suffisantes
pour effectuer des vols dans des conditions météorologiques difficiles. Je
rappelle que, pour la plupart, les équipages effectuent leurs entraînements
au-dessus d'Elsenborn ou de la Mer du Nord où les conditions météorologiques ne
sont pas toujours faciles.
Par
ailleurs, les équipages qui ont travaillé en République Démocratique du Congo
étaient tous présents en Bosnie-Herzégovine en 2005 où ils ont été confrontés à
des conditions de vol bien plus difficiles que celles rencontrées à Kinshasa.
En ce qui
concerne les deux appareils, c'est la presse qui a tiré les conclusions quant à
l'origine du projectile mais l'enquête ne permet pas de la déterminer. Une
analyse balistique est en cours à l'École royale militaire.
Quant à
retrouver l'auteur du tir ou savoir de quel camp il était, je crois que c'est
un peu prématuré et imprudent, surtout dans la période actuelle.
Il n'entre
pas dans les intentions de la Défense d'acquérir deux nouveaux appareils pour
remplacer les appareils accidentés. En revanche, en ce qui concerne le C-130
détruit, une procédure de dédommagement avec Sabena Technics est en cours. Le
rachat d'un C-130 d'occasion est également envisagé.
04.04 Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de voorzitter,
ik dank de minister voor zijn uitgebreide informatie.
04.05 Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le président, je
remercie le ministre de la Défense pour sa réponse très complète. Seule une
petite chose m'inquiète sur le plan de la logique. En ce qui concerne l'accident
du 3 octobre, vous nous dites que la piste était plus longue que d'habitude.
04.06 André Flahaut, ministre: La piste était mouillée et le
décollage a nécessité plus de temps.
04.07 Marie-Christine Marghem (MR): Le décollage a pris plus de
temps que d'habitude. Cela revient-il à dire que le pilote ne voyait plus
l'avion?
04.08 André Flahaut, ministre: Il l'avait sur son écran mais il
n'avait plus le contact visuel.
04.09 Marie-Christine Marghem (MR): Ainsi, recevant un signal
d'urgence, il a déclenché un processus inadéquat car il ne voyait plus l'avion
à l'endroit où il se trouvait réellement.
04.10 André Flahaut, ministre: Il a effectivement déclenché une
procédure.
L'incident
est clos.
Het incident
is gesloten.
Le président: Bien que l'assemblée ne soit
pas très fournie, je vais tenter d'avancer en passant aux questions
individuelles des personnes présentes, en attendant l'arrivée d'autres
collègues pour les questions ou interpellations collectives.
M. Sevenhans
retire son interpellation n° 947 sur le "concept de carrière
mixte", étant donné que M. le ministre présente le projet cet
après-midi et que toute la journée du 28 novembre 2006, nous aurons
l'occasion de discuter du projet (discussion générale, articles, amendements
éventuels, etc.) Dès lors, M. Sevenhans remettra ses interventions au 28,
lors du débat sur le projet.
Nous passons
maintenant à la question n° 12699 de M. Sevenhans sur l'intégration d'un
peloton de militaires rwandais dans Belukos.
04.11 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mijn collega Bultinck moet nog naar een andere commissie. Mag hij
zijn vraag misschien eerst stellen?
Le président: Si le ministre
est d’accord, je n’y vois aucune objection.
05 Vraag van de heer Koen Bultinck aan de minister van Landsverdediging
over "de inzet van B-Hunters voor controles op zee" (nr. 13028)
05 Question de M. Koen Bultinck au ministre de la Défense sur
"l'utilisation de B-Hunter au-dessus de la mer pour effectuer des
contrôles" (n° 13028)
05.01 Koen Bultinck (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, ik wil u en de collega’s danken voor de soepelheid. Ik zou
inderdaad dringend naar de commissie voor de Sociale Zaken moeten gaan voor de
begrotingsbesprekingen.
Mijnheer
de minister, toch wil ik even met een streekdossier – wat mij betreft, als
bewoner van de kustprovincie – bij u langskomen. U kent ongetwijfeld de
problematiek van de inzet van B-Hunters voor controles op zee. Het gaat om de
problematiek van de controle op olielozingen.
In
december 2005 hebben zowel u, bevoegd voor Landsverdediging, als uw collega
Renaat Landuyt, bevoegd voor de Noordzee, op de luchtmachtbasis van Koksijde de
B-Hunters en de eerste tests aan de media voorgesteld. Voor zover wij technisch
gezien dat dossier hebben kunnen opvolgen, is de problematiek dat
Landsverdediging over een achttiental van die onbemande vliegtuigjes beschikt,
waarvan er drie gestationeerd zijn in Koksijde om te helpen met de uitvoering
van de controle op de olielozingen.
Nu
blijkt, volgens een aantal infoberichten die ons toewaaien, dat die
vliegtuigjes op dit moment niet ingezet worden om die illegale lozingen te
controleren. Wel zouden zij her en der – dat hebben wij ook kunnen volgen –
rondvliegen in Congo.
Mijnheer
de minister, om die reden heb ik toch een aantal zeer concrete vragen.
Ten
eerste, kunt u verduidelijken waarom die B-Hunters, ondanks uw zeer duidelijke
afspraak met uw collega voor de Noordzee, niet gebruikt worden voor controles
op de olielozingen?
Ten
tweede, waarvoor worden de B-Hunters dan wel ingezet?
Ten
derde, betekent dit dan dat er een bijsturing komt van de eerdere afspraken die
gemaakt zijn tussen u en uw collega voor de Noordzee?
05.02 Minister André Flahaut: Er is een akkoord tussen de twee
departementen. Er is geen probleem met dat akkoord. Die vliegtuigen waren in
Bosnië-Herzegovina, en na die eerste opdracht in het buitenland zijn zij nu in
Congo tot eind november of tot omstreeks 10 december. Na die tweede opdracht
bestaat de mogelijkheid dat zij naar de Noordzee komen. Het is een kwestie van
prioriteit tussen de verschillende opdrachten.
Wanneer
wij met dat soort materiaal naar het buitenland kunnen gaan, biedt dat een
grote zichtbaarheid voor België en er is een zeer grote belangstelling van
andere landen voor dat soort materiaal.
05.03 Koen Bultinck (Vlaams Belang): Als u mij
toestaat, mijnheer de voorzitter, wil ik de minister danken voor zijn antwoord.
Het is stukken duidelijker, mijnheer de minister, dan het antwoord dat ik
gisteren gekregen heb in de commissie voor de Infrastructuur van uw collega van
Mobiliteit, dus ik ben blij dat ik de twee ministers over datzelfde onderwerp
heb ondervraagd.
05.04
Minister André Flahaut:
Het was een controle?
05.05 Koen Bultinck (Vlaams Belang): Ja,
parlementaire controle geeft soms wel eens een zeer duidelijk resultaat. In
deze geeft ze inderdaad een zeer duidelijk resultaat. Ik stel vast – en ik dank
u daarvoor – dat uw antwoord duidelijker is dan dat van uw collega die bevoegd
is voor Mobiliteit. In die zin kan ik met het antwoord leven dat er, laten wij
zeggen, geen te grote tijdsspanne is tussen wat aangekondigd was en beloofd
was, en wat concreet zal worden uitgevoerd. Ik hoop – en ik zal dit verder
opvolgen – dat wat u hier vandaag zegt, ook concreet op het terrein gestalte
zal krijgen vanaf december van dit jaar.
L'incident
est clos.
06 Vraag van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging
over "de integratie van een peloton Rwandese militairen in Belukos"
(nr. 12699)
06 Question de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur
"l'intégration d'un peloton de militaires rwandais dans Belukos"
(n° 12699)
06.01 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, volgens mijn informatie werd op 30 oktober aan
het personeel van het eerste regiment jagers te paard tijdens een
stafvergadering meegedeeld dat een peloton Rwandese militairen vanaf maart 2007
in hun detachement Belukos zal worden geïntegreerd. Volgens deze inlichtingen
worden deze Rwandese militairen reeds op 8 januari 2007 in België
verwacht en in Leopoldsburg opgevangen. Ze zullen door het Belgisch leger
gekleed, gevoed en getraind moeten worden. Hun logement zal moeten bewaakt
worden om te vermijden dat ze in de natuur zouden verdwijnen zoals een paar
jaar geleden het geval was met hun Congolese collega's. Ik heb begrepen dat er
‘s zaterdags in lessen moet worden voorzien en 's zondags zou er zelfs een
sociaal programma worden uitgewerkt om de Rwandezen een beetje bezig te houden
tijdens hun vrije tijd.
Voor de
aangeduide Belgische eenheid stelt dit meerdere problemen. Deze eenheid is
Nederlandstalig en het personeel is niet verondersteld de taal van de Rwandezen
te verstaan. De Rwandese militairen kennen onze bewapening niet en hebben er
nooit mee gewerkt. Bijkomend probleem waarvan ik u niet moet overtuigen is dat
hun cultuur enigszins verschillend is. Buiten de zware voorbereiding op de
opdracht krijgt de eenheid een bijkomende taak toegewezen van vorming,
opleiding en coaching. Sommige personeelsleden uit het eerste regiment jagers
te paard hebben de gebeurtenissen van 1994 in Rwanda zelf meegemaakt. Een
niet-onbelangrijk element, mijnheer de minister. Deze situatie zal wellicht
moeilijk te verwerken herinneringen oproepen.
Om deze
redenen wens ik u de volgende vragen te stellen, mijnheer de minister.
Waarom
hebt u een Nederlandstalige eenheid uitgekozen om de Rwandese militairen
tijdens hun opdracht in Belukos te integreren? Wat is de kostprijs voor uw
departement van deze integratie, zowel in de voorbereiding als tijdens de
opdracht zelf?
Mijnheer
de minister, ik heb er geen probleem mee dat we met andere militairen moeten
samenwerken in buitenlandse opdrachten. De operatie Belukos is volgens mij niet
de meest geschikte om met Afrikaanse militairen samen te werken omdat er nog
steeds een aparte relatie bestaat tussen ons land en Rwanda. Apart kan men
langs twee kanten uitleggen. Is mijn informatie correct? Welke verklaring hebt
u hiervoor?
06.02
Minister André Flahaut: Mijnheer de voorzitter, collega's, naar
aanleiding van een werkbezoek aan Rwanda in april 2006 werd met de Rwandese
autoriteiten overeengekomen dat België zou instaan voor de vorming van Rwandese
militairen in het specifiek raam van de vredesondersteunende operaties.
De
aanduiding van de pilooteenheid is gebonden aan de kalender van de aflossingen
en heeft helemaal niets te maken met het taalstelsel van de pilooteenheid. De
taal kunnen spreken is bijna verwaarloosbaar vermits de officiële voertaal
binnen het Rwandese leger Engels is.
Tot nu toe is er nog geen officiële beslissing genomen, wat betreft de
deelname van het Rwandese peloton aan de opdracht, maar ik noteer uw argumenten
over de tragische, gemengde geschiedenis tussen de twee landen in Rwanda.
06.03 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de
minister, ik neem nota van uw antwoord.
L'incident
est clos.
07 Vraag van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging
over "de voorkeursbehandeling van de stad Nijvel" (nr. 13073)
07 Question de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur "le
traitement de faveur dont bénéficierait la ville de Nivelles"
(n° 13073)
07.01 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de
minister, het mag ook al eens een beetje plezant zijn in onze commissie.
Gisterenavond ging ik naar een vergadering van de Vereniging van Vlaamse steden
en gemeenten. Er was een opleiding gepland voor de nieuwe gemeenteraadsleden.
De presentator wou de nieuwe of toekomstige gemeenteraadsleden duidelijk maken
wat nu juist de bevoegdheden zijn van een gemeente en wat niet. Hij haalde een
voorbeeld aan dat iedereen zeer duidelijk zou begrijpen. Hij zei dat een
gemeente bijvoorbeeld niet kan voorzien in haar eigen defensie. Defensie is een
nationale bevoegdheid, maar bij ons is het eigenlijk een Waalse bevoegdheid. De
driehonderd gemeenteraadsleden lagen plat van het lachen, maar dat typeert
eigenlijk hoe het momenteel gesteld is met de perceptie van Defensie in
Vlaanderen.
In die
optiek heb ik een vraagje. Ik heb een merkwaardig interview gelezen met de
nieuw verkozen burgemeester van de stad Nijvel, de heer Huart. De heer Huart -
u zult die wellicht wel kennen – verklaarde dat minister Flahaut er alles aan
gedaan heeft om met zijn ministerportefeuille de stad te verwennen. Ik geef nog
een citaat: “Ik ben de minister alvast dankbaar voor alles wat hij met het
leger voor Nijvel heeft gedaan en ik hoop dat hij dat in de toekomst ook voor
ons zal blijven doen”. Dat is toch wel een vrij krasse opmerking van, zoals ik
het heb begrepen, de toekomstige burgemeester van de stad Nijvel. U weet dat ik
u de functie graag had toegewenst, maar de verkiezingen zijn nu eenmaal anders
uitgedraaid.
Mijnheer
de minister, het is niet de eerste keer dat we in onze commissie over deze
problemen spreken, namelijk dat u soms een voorkeur laat blijken voor bepaalde
streken van het land of bepaalde steden. Ook mijn goede collega Pieter De Crem
heeft u daarover al herhaaldelijk geïnterpelleerd. Wij kregen altijd ongelijk.
Vandaag
krijgen we eindelijk gelijk van iemand uit onverdachte bron die het zou kunnen
weten, niet iemand uit rechts-katholiek Vlaanderen maar een lid van de MR.
Mijnheer
de minister, uit de voorbeelden die ik vroeger al heb aangehaald, zou moeten
blijken dat u inderdaad bepaalde streken bevoordeelde. Ik vond het een vrij
straffe uitspraak en u reageert normaal onmiddellijk als u niet akkoord gaat
met een uitspraak. Ik heb nog geen reactie van u gevonden op de uitspraken van
de heer Huart.
Mijnheer
de minister, kunt u de uitspraken bevestigen?
Een stad
verwennen, hoe doet u dat eigenlijk? Verwent u alleen maar Nijvel regelmatig of
zijn er nog andere steden?
De
laatste keer dat ik over Nijvel sprak, heb ik naar mijn oren gekregen van
voorzitter De Croo toen ik het had over het fregat. U weet dat het fregat mij
heel na aan het hart ligt. Ik heb toen vernomen dat de stad Nijvel peterstad
zou worden. Ik denk dat een stad die zijn minister zo voor schut zet niet de
eer mag genieten om peterstad te worden van een fregat. Ik stel u voor om dit ongedaan
te maken.
We kunnen
er eens mee lachen, mijnheer de minister, maar ik vind niet dat wij het in deze
commissie zomaar over ons kunnen laten gaan dat onze minister belachelijk wordt
gemaakt. Ik zou van u een ferme reactie willen.
07.02 André Flahaut, ministre: Je constate que
M. Sevenhans fait référence notamment à un article paru dans le
"Standaard" du 11 octobre 2006.
Je voudrais
simplement signaler, que quelques jours avant le scrutin, le
28 septembre 2006, le journal "L'Écho" faisait paraître un
article semblable mettant une nouvelle fois en cause ma personne, mes choix, ma
méthode de travail lors la campagne électorale nivelloise.
Je laisse la
responsabilité de ses propos à ce bourgmestre sur lequel je ne ferai aucun
commentaire mais qui est arrivé là par accident, à cause de la traîtrise d'un
parti avec qui j'avais signé un accord, le cdH pour ne pas le citer.
Ceci étant
dit, je reviens à votre question.
Tous les
éléments repris dans l'article s'appuyaient sur des rumeurs dont vous avez déjà
parlé à de multiples reprises au sein de cette commission. À chaque fois, on
vous a fourni des réponses, on vous a montré des documents. Tout cela entre
notamment dans le cadre de l'aide aux tiers.
Que ce soit
clair, je ne pouvais pas accepter que cet article paraisse comme par hasard
l'avant-veille des élections. J'ai donc demandé un correctif. Un autre article
est paru par la suite dans lequel un autre journaliste a rédigé, documents à
l'appui, un correctif. Il a été publié le vendredi précédant les élections.
Vous comprendrez aisément qu'il n'a pas été possible de s'en servir.
Monsieur
Sevenhans, vous pourrez poser toutes les questions – comme vous l'avez déjà
fait et je ne doute pas que vous le ferez encore – sur les aides qui ont été
octroyées aux villes, communes, associations. D'ailleurs, je ne doute pas que
la semaine prochaine, vous nous demanderez quels étaient les participants ou
les bénéficiaires de l'action "Défense d'avoir froid" que nous venons
de lancer. Maintenant, je peux vous assurer que, depuis le temps que je suis
là, mon souci d'équilibre entre toutes les villes du Nord, du Centre et du Sud
a été réel, que les prestations ont été facturées sur la base d'une
réglementation existante et appliquée de façon constante. Tous les dossiers sont
là pour le prouver.
Le problème
c'est que, dans ce pays, pour peu que vous fassiez quelque chose, on vous
accuse toujours de faire quelque chose! Je l'ai dit de façon très claire: je
préfère être critiqué pour avoir fait quelque chose que d'être critiqué pour
n'avoir rien fait. J'entends bien continuer ainsi.
07.03 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, het dossier zal wellicht nog wel eens in de commissie ter sprake
komen. Ik begrijp dat de minister nu zijn termijn zal uitdoen.
Mijnheer
de minister, uiteraard doet een aantal geruchten de ronde, onder andere het
heel hardnekkige gerucht dat u gouverneur zou worden. Dat kan u misschien ook
meteen tegenspreken.
(…): De heer Flahaut heeft zich
erbij neergelegd.
07.04
Minister André Flahaut: Mijnheer Sevenhans, ik blijf hier enkel voor u. U geeft nu de titel
van uw interpellatie en van uw mondelinge vragen, maar liever hier in de
commissie.
07.05 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Ik verneem uw
engagement om tot 13 mei 2007 hier te blijven. Daarna zal uiteraard
de kiezer beslissen.
Le président: Monsieur Sevenhans, le 13
mai, selon les bruits qui courent, il y aurait des élections mais il y a
tellement de rumeurs… Qui vous dit que les élections ne se dérouleront pas à la
date prévue, début juin? Ne vous réjouissez pas trop vite!
07.06 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de
minister, in Nijvel is een en ander misgelopen. Ik heb het allemaal gelezen.
cdH heeft vier verkozenen en vier schepenzetels. Daar is volgens mij dus een
serieuze koehandel gebeurd. Dat er al eens een scheef woord valt, dat kan ik
ook begrijpen.
Niettemin
vond ik het een vrij grove uitspraak. Ik moest u dus vragen om een en ander
recht te zetten. Bij deze hebt u dat gedaan, zij het niet helemaal tot mijn
genoegdoening. Dat zal u echter wellicht niet verbazen.
07.07 Minister André Flahaut: (…) dat u vraagt over het tweede artikel uit dezelfde krant.
Le président: Monsieur le
ministre, pour que je comprenne bien, vous souhaitez que ce soit annexé à votre
réponse?
07.08 André Flahaut, ministre: Oui.
Le président: Il en sera donc ainsi.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
Le président: Étant donné que les deux
collègues inscrits au point 15 de l'ordre du jour sont présents, je vais
leur donner la parole en leur rappelant toutefois que, demain, on discute du
budget de la Défense.
Les points
inscrits sont les articles, le programme justificatif, l'avis de la Cour des
comptes, etc. Je ne sais donc pas si cela vaut la peine aujourd'hui de poser
une question sur les dépenses de personnel dans le budget ou les conclusions de
la Cour des comptes car, de toute manière, on abordera ces points demain. Je
souhaitais simplement vous le rappeler. Soit vous posez vos questions
maintenant, soit vous attendez demain. C'est comme vous voulez.
- Mme Josée Lejeune au ministre de la Défense sur "les
conclusions émanant du 163ième cahier de la Cour des comptes quant au ministère
de la Défense" (n° 12939)
- Mme Brigitte Wiaux au ministre de la Défense sur "les
dépenses de personnel de la Défense nationale" (n° 13090)
- Mme Brigitte Wiaux au ministre de la Défense sur "le cadre
du Musée Royal de l'Armée" (n° 13091)
- mevrouw Josée Lejeune aan de minister van Landsverdediging over "de
conclusies van het 163e boek van het Rekenhof wat het ministerie van
Landsverdediging betreft" (nr. 12939)
- mevrouw Brigitte Wiaux aan de minister van Landsverdediging over
"de personeelsuitgaven van Landsverdediging" (nr. 13090)
- mevrouw Brigitte Wiaux aan de minister van Landsverdediging over
"de personeelsformatie van het Koninklijk Legermuseum"
(nr. 13091)
08.01 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président,
monsieur le ministre, les premières unités belges participant à la FINUL ont
été déployées avec leur matériel. Parmi ce matériel, il y a 12 transporteurs de
troupes ainsi que 27 AIFV. Sachant que la durée de la mission des troupes
belges au Liban sera d'un an et que la relève des unités a lieu après quatre
mois, deux relèves seront effectuées: d'une part, par les trois paras et,
d'autre part, si je ne m'abuse, par les Chasseurs ardennais.
Comment
s'articulent ces relèves pour ce qui est des véhicules? S'agit-il d'un départ
des unités avec leur matériel suivi de l'arrivée d'autres unités avec leurs
propres véhicules ou s'agit-il d'une relève par du personnel qui prend
possession des véhicules restés sur place, comme ce fut le cas au Kosovo où des
charistes ont remplacé leurs collègues d'autres unités alors que les Léopard
restaient sur place?
M. le
ministre peut-il apporter des précisions sur les modalités de ces relèves et
préciser notamment quelles unités constitueront le contingent de BELUFIL 2 et
de BELUFIL 4?
Le président: Madame Lejeune, je ne
comprends pas vraiment. Vous êtes en train de développer la question
n° 12776 alors que je vous ai donné la parole pour la question
n° 12939! J'ai bien parlé du problème relatif au budget, au cahier de la
Cour des comptes. Je vous propose d'attendre l'arrivée de M. De Crem
avant de développer cette question. Que voulez-vous, j'attends tout le monde.
08.02 Josée Lejeune (MR): Veuillez m'excuser, monsieur le
président. Je n'ai pas entendu.
Le président: Cela ne fait rien. Vous
savez, il y a d'excellents appareils … Pourrais-je vous demander de
reprendre?
08.03 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, j'ai vu Mme
Wiaux. Aussi me suis-je dit que je pouvais poser ma question
n° 12776. Cependant, M. De Crem n'est pas présent.
Le président: Puisque c'est moi qui
décide, je ne vous ai pas donné la parole pour poser votre question
n° 12776. Par conséquent, vous êtes priée de ne pas prendre la place du
président et je vous rends la parole pour la question n° 12939 sur
"les conclusions émanant du 163ème cahier de la Cour des
comptes quant au ministère de la Défense". Ensuite, je donnerai la parole
à Mme Wiaux sur un sujet analogue et la troisième question portera sur le Musée
royal de l'Armée. J'ignore pourquoi on a joint cette dernière à votre question.
Il s'agit probablement aussi d'un problème de personnel dans le budget. Avec
les références que je vous ai demandées de faire, ne faites pas un procès du
budget! Vous aurez l'occasion de le faire demain, lors du débat à 10 heures au
cours duquel j'espère vous voir très nombreux.
08.04 Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, j'aimerais
attirer votre attention sur deux constats mentionnés par la Cour des comptes
dans son 163ème cahier. Tout d'abord, la Cour tire un bilan plutôt
mitigé en ce qui concerne l'évolution des dépenses de personnel dans votre
ministère. En effet, la Cour indique qu'en dépit de la diminution du nombre
d'équivalents temps plein, aucune baisse des dépenses de personnel n'a pour le
moment été constatée au sein de votre département.
Les dépenses
de personnel sont estimées en 2005 à 66,7% du budget global. Elle poursuit en
faisant précisément remarquer que cela contribue à alimenter la marge
disponible dans le budget total de la Défense, notamment pour les dépenses
d'investissement.
Ensuite, la
Cour a constaté que l'effectif du Musée royal de l'Armée et d'Histoire
militaire représente plus de trois fois le cadre. Un audit réalisé par la Cour
en 2005 relevait que le cadre officiel du Musée royal de l'Armée comptait 48
unités, alors que l'effectif réel est composé de 160 personnes.
Monsieur le
ministre, pensez-vous qu'il soit possible de ramener d'ici 2015 la part des
dépenses de personnel à 50% de l'ensemble des ressources de votre ministère,
alors que ces dépenses augmentent d'année en année? Entendez-vous prendre des
mesures en ce sens et, si oui, lesquelles? Comment justifiez-vous, au sein du
Musée royal de l'Armée, un effectif trois fois plus important que celui prévu
au cadre? L'effectif réel est-il vraiment indispensable au fonctionnement
optimal du musée?
Le président: Madame Wiaux, je vous
propose de joindre vos deux questions en une seule avec la clarté et la
concision qui vous caractérisent.
08.05 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le ministre, j'ai bien
entendu les questions de ma collègue Josée Lejeune. Je ne serai donc pas
redondante par rapport à ses propos. J'ai fait la même lecture qu'elle du 163ème
cahier de la Cour des comptes concernant les dépenses de personnel de votre
département ainsi que de la problématique du cadre du Musée royal de l'Armée.
Je m'associe tout à fait aux questions que Mme Lejeune vous a posées.
08.06 André Flahaut, ministre: Monsieur le président, cela
signifie que demain, je pourrai renvoyer à ma réponse d'aujourd'hui.
Le président: Lorsqu'on vous pose des
questions sur un même sujet, vous pouvez évidemment rappeler que vous avez
répondu la veille. Ou alors, je rappellerai que vous avez répondu la veille.
08.07 André Flahaut, ministre: Le pourcentage des dépenses de
personnel mentionné dans le 163ème cahier de la Cour des comptes est
basé sur des données d'exécution du budget 2005 non définitives. De plus, la
comparaison avec le plan directeur n'est pas correcte dans la mesure où
l'objectif annoncé concerne uniquement les dépenses de personnel structurelles
et pas les dépenses de personnel liées aux programmes d'entraînement. Ces deux
éléments nous amènent à un pourcentage de 61,5 qui est sensiblement inférieur
au pourcentage indiqué par la Cour des comptes. Je le ferai effectivement
remarquer à la Cour dans la réponse que je lui adresserai.
Je tiens à
rappeler qu'on a toujours dit que le capital humain était la première richesse
de la Défense et qu'il fallait veiller à ce que les gens à l'intérieur du
département soient correctement payés. J'ai dû honorer des promesses qui
avaient été faites par certains de mes prédécesseurs, et non des moindres, qui
n'avaient jamais été exécutées, notamment pour le personnel et, comme par
hasard, le "petit" personnel, celui qui est à la base, sur le
terrain. Je n'ai donc aucune honte à avoir effectivement consacré plus de
moyens que prévu à la politique de personnel. C'était aussi un prix à payer
pour obtenir la paix sociale à l'intérieur de l'entreprise et pour permettre de
réaliser l'ensemble des autres réformes.
Néanmoins,
de nombreux efforts sont consentis dans ce domaine. Demain, nous allons sans
doute entamer l'examen d'un des projets majeurs de la future politique pour le
personnel de la Défense: le concept de la carrière mixte. Personnellement, je
crois qu'il est possible de ramener à 50% l'ensemble des ressources à
l'échéance 2015. De nouvelles initiatives de mobilité externe se concrétisent
chaque jour: les cartes d'identité, les call takers, les zones de police.
Mais le
gouvernement a aussi accepté, lors du comité de concertation de la semaine
dernière, un protocole d'accord avec les ministres en charge de l'Emploi et de
la Formation des Régions et des Communautés pour permettre la reconnaissance
des formations dispensées à l'intérieur du département de la Défense.
Cela
signifie que les personnes qui seront formées dans certains métiers au sein de
la Défense pourront valoriser leurs nouvelles compétences dans la vie civile,
ce qui facilitera leur réintégration professionnelle. De même, en termes de
recrutement, il conviendra de souligner auprès des jeunes que les formations
qu'ils suivront seront reconnues par l'ONEm, le FOREM, le VDAB, etc. Ces
arguments nous permettront de renouveler notre personnel et de le rajeunir.
L'ensemble
de ces initiatives auront donc, à terme, le résultat annoncé.
En ce qui
concerne les mesures de mobilité vers le secteur privé, je viens d'en parler.
Un autre
projet vise à rationaliser certains coûts variables dans le domaine du
personnel, tels que ceux liés aux prestations de gardes et de permanences, les
prestations de week-end, les heures supplémentaires ou les déplacements de
service. Certaines de ces dépenses ont été diminuées: il existait encore des
quartiers où ne résidait plus personne, mais toujours gardés par du personnel
au lieu d'une surveillance électronique ou d'un recours à une société privée.
Néanmoins, nous n'avons pas mis en cause la sécurité ni réduit les indemnités
destinées à ce poste.
En ce qui
concerne le plan de personnel du Musée royal de l'Armée, il faut savoir que ce
musée est considéré comme établissement scientifique de l'État. Dès lors, à
l'instar de tout organisme de ce type, il dispose d'un plan de personnel qui
prévoit un total de 48 emplois; ce volume de personnel est insuffisant.
Depuis plus de 40 ans, un détachement militaire d'appui, fort d'une
centaine de militaires, a toujours été mis à sa disposition. Il est chargé de
diverses tâches à caractère non strictement scientifique: la sécurité, la
logistique, le transport, la gestion des infrastructures et le dépôt externe.
À côté du
Musée royal de l'Armée, il existe aussi plusieurs endroits où du matériel est
entreposé. Vous conviendrez que tous les chars ne sont pas entreposés place du
Cinquantenaire. Ces dépôts doivent donc être aussi mis sous responsabilité.
Par
ailleurs, je voudrais rappeler que ce musée est l'un des plus visités de
Belgique. L'effectif est aujourd'hui indispensable si l'on considère
l'importance des collections qui y sont gérées, la taille et le nombre des
dépôts et des implantations extérieures. À titre de comparaison, les Musées
royaux d'Art et d'Histoire dont les collections ont une importance similaire,
occupent actuellement plus de 400 personnes. Il y a 48 personnes pour le cadre
du Musée royal de l'Armée, auquel il convient d'ajouter les 100 personnes en
soutien; 400 à d'autres endroits. Tant mieux pour eux mais si je demandais du
personnel supplémentaire, la première réponse que l'on me ferait serait sans
doute de chercher un moyen de créer une synergie intelligente avec le
département. Cela ne me dérange pas, d'autant que cela ne dérange pas les
militaires non plus et qu'ils travaillent correctement.
08.08 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, je remercie le
ministre pour la qualité de sa réponse.
Monsieur le
ministre, je me réjouis des avancées pour une rémunération correcte du petit
personnel. Toutefois, ce coût en personnel n'entraîne-t-il pas une réduction de
l'achat de matériel de sécurité?
Par
ailleurs, en ce qui concerne le musée, pourquoi ne pas élargir le cadre du
personnel? Si nous l'élargissons et le portons à 150 ou 160 personnes – peu
importe –, cela contribuerait à favoriser la mobilité. Vous y avez fait
allusion dans votre réponse. Sur ce point, j'éprouve des difficultés à vous
suivre. Par ailleurs, un tel élargissement pourrait également réduire le budget
"personnel" de la Défense. Si vous pouviez m'éclairer sur ce point,
j'en serais ravie.
08.09 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le ministre, je vous
remercie. Il est vrai que la qualité de votre réponse permet d'éclaircir de
nombreux points.
Je ne peux
aussi que me réjouir des corrections que vous avez apportées pour le personnel
– le petit personnel comme vous l'avez appelé, même si je n'apprécie guère ce
terme mais je n'en trouve pas de meilleur.
Je rejoins
également Mme Lejeune au sujet du cadre du musée. J'entends bien que vous
mettez une centaine de militaires en soutien du cadre pour ce musée mais il est
vrai que cette approche n'est pas très transparente. Il ne faut pas prendre ma
remarque comme un reproche mais n'y a-t-il pas moyen de trouver une solution
plus lisible?
08.10 André Flahaut, ministre: Monsieur le président, j'ai
parlé de "petit personnel" mais j'ai également dit "personnel de
base". Or, pour moi, la base est ce sur quoi tout repose, que ce soit dans
un parti politique ou ailleurs.
J'ai déjà
entendu comme objection que le personnel coûte trop cher et qu'il est difficile
d'investir partout où l'on devrait investir, notamment dans la sécurité des
gens. Je vous invite à reprendre la liste des investissements consentis depuis
deux législatures en termes de matériel et d'équipement militaires et à
regarder ce qui est encore prévu pour la sécurité de nos hommes en opération.
Voyez le nouveau type de matériel (les Jeep, les Bingo ou les autres AIV) par
rapport aux Jeep Iltis ou les achats antérieurs, il n'y a aucune comparaison.
Malgré le
fait que le budget de la Défense n'a pas augmenté depuis 1999 – c'est le budget
qui a contribué aux efforts, qui a été choisi et fixé comme priorité par le
gouvernement –, l'ensemble de notre matériel a été renouvelé: des frégates à
l'engagement pour les A400M, en passant par le programme satellitaire, les AIV,
les MPPV, les Jeep et encore toute une série d'autres choses. Sur ce point,
nous ne sommes pas suspects; nous n'avons pas repoussé des projets pour pouvoir
payer le personnel.
Nous avons
également veillé à ce que le personnel soit mieux payé et nous avons tenu
compte de son "welfare", de son '"well-being" aussi bien en
Belgique qu'en opération. Lorsque vous découvrirez l'hôpital que nous avons déployé
au Liban, vous verrez qu'il est équipé jusqu'à la télé-médecine. Peu de pays
peuvent se vanter d'avoir de telles installations en matière de composantes
médicales. C'est tant mieux! Je me réjouis aussi de tous les investissements
consentis pour le Centre des grands brûlés.
En ce qui
concerne le Musée de l'Armée, il faut tenir compte du fait que ce musée a subi
une réorientation complète. Il ne s'agit pas d'un musée où sont conservées de
vieilles pièces poussiéreuses. C'est un musée interactif dont on a voulu
changer toute la philosophie. Il doit surtout servir à faire de l'éducation à
la citoyenneté, à l'histoire et aux conflits contemporains. Lorsqu'on en
ressort, il faut que l'on soit de plus en plus convaincu de l'absurdité des
guerres et de la dangerosité des armes. C'est ma conception du Musée de
l'Armée! Tout le monde ne la partage pas mais c'est sans doute ce qui donne le
plus de perspectives et qui rapproche le plus la Défense des citoyens.
Les choses
ont été clarifiées. Lorsque je suis arrivé, le Musée de l'Armée n'était pas un
établissement scientifique; c'était un appendice de la Défense. Il était
beaucoup moins transparent qu'aujourd'hui. Actuellement, il y a un conseil
d'administration indépendant du ministère, un conseil scientifique composé de
professeurs d'université, de spécialistes en histoire militaire ainsi qu'un
responsable de la gestion administrative.
D'ailleurs,
je viens de lancer la procédure de recrutement d'un nouveau responsable sur la
base d'un "assessment" et d'un mandat, comme pour les autres
établissements scientifiques. On a abandonné ce fonctionnement nébuleux dans
lequel on nommait quelqu'un à la tête du Musée royal de l'Armée quand on ne
savait plus quoi en faire, comme dans d'autres secteurs, par exemple la Régie des
Bâtiments, la Loterie Nationale ou le Fonds des bâtiments scolaires.
On a
clarifié les pratiques mais quand on a décidé de mettre en place un
établissement scientifique, on a établi un cadre. Il n'a pas été possible de
dépasser les 48. En effet, qui dit établissement scientifique dit présence de
scientifiques. Il était difficile d'y faire entrer des gardiens de musée, par
exemple. Il y a quelques gardiens, mais c'est insuffisant par rapport à la
masse de travail. Il y a aussi le fait que ce musée n'est pas localisé en un
endroit unique: des "collections" d'avions, de chars, se trouvent à
l'extérieur. Si on avait dû constituer un cadre, on aurait dû sans doute aller
au-delà des 160. On a préféré le pragmatisme et la rapidité. Un cadre, cela veut
dire plan de personnel, cadre linguistique, contrôles administratifs et
budgétaires très longs. Aujourd'hui, on n'aurait rien, on serait toujours dans
la nébuleuse.
Nous avons
un noyau pour la partie scientifique, pour la gestion, avec un apport
supplémentaire clair et chiffré de la Défense pour une institution qui est très
proche d'elle. Si on déclarait reprendre le Musée royal de l'Armée dans
l'ensemble des établissements scientifiques, il n'y aurait pas beaucoup de
candidats à la reprise, en raison de la spécificité du musée.
L'incident
est clos.
09 Vraag van de heer Stijn Bex aan de minister van Landsverdediging over
"de opstelling van DOVO met betrekking tot de vernietiging van munitie
afkomstig van de wapeninzameling bij de lokale politie" (nr. 12970)
09 Question de M. Stijn Bex au ministre de la Défense sur
"l'attitude du SEDEE par rapport à la destruction des munitions ramenées à
l'occasion de la collecte d'armes réalisée par la police locale"
(n° 12970)
09.01 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, het zal u misschien wat verbazen dat zelfs u, de minister
van Landsverdediging, een vraag krijgt over de uitvoering van de nieuwe
wapenwet die net vóór het zomerreces door het Parlement werd goedgekeurd.
U weet
dat in het kader van die nieuwe wapenwet iedereen tot 9 december de tijd
heeft om zijn wapens straffeloos en anoniem in te leveren bij de lokale
politie. Hetzelfde geldt voor de bijhorende munitie.
Het is
een uitgangspunt van de wapenwet dat het belangrijk is om zoveel mogelijk
wapens uit de samenleving te halen. Het is volgens mij onze collectieve
verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat dit een succes wordt en dat zoveel
mogelijk mensen op die mogelijkheid ingaan.
We moeten
echter niet onder stoelen of banken steken dat de uitvoering van de wapenwet
niet altijd van een leien dakje verloopt. Collega en voorzitter Monfils kan
daarover meespreken. Ik heb zelf contacten gehad met de diensten van de
gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant om na te gaan hoe een en ander
verloopt. Het volgende viel daarbij op. Voor de wapens zelf werden op een
eenvoudige en goedkope manier afspraken gemaakt met Arcelor Gent waar ze in de
hoogovens worden omgesmolten. De lokale politie kan er dus heel gemakkelijk vanaf
geraken. Dit staat echter in schril contrast met de manier waarop de
ingezamelde munitie wordt vernietigd.
Het is
iets complexer, maar die vernietiging gebeurt via DOVO - de dienst
voor opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen. Wanneer de politiediensten
naar DOVO gaan, moeten zij een vergoeding betalen voor de vernietiging van
munitie. Uit mijn informatie blijkt dat de politiezones daardoor niet geneigd
zijn om munitie te aanvaarden en zeggen zij de mensen dat zij hun wapens wel
aannemen, maar dat ze de munitie terug mee naar huis moeten nemen. Op die
manier wordt het doel van de wapenwet toch niet helemaal bereikt.
Dit is
een vrij vreemde situatie en ik wil u dan ook in eerste instantie vragen of die
informatie klopt. Krijgt DOVO nu meer vragen van politiediensten om ingezamelde
munitie te vernietigen? Klopt het dat zij daarvoor een vergoeding aanrekenen?
Zo ja, wat zijn de tarieven? Bent u de mening niet toegedaan dat, om van de
uitvoering van de wapenwet een succes te maken, ook het leger daarin zijn
verantwoordelijkheid moet nemen? Kan de vernietiging van munitie die wordt
ingezameld in de loop van de overgangsperiode opgenomen in de wapenwet, bij
wijze van uitzondering niet kosteloos zijn voor de politiediensten?
09.02 Minister André
Flahaut: Mijnheer de voorzitter, als het niet mogelijk is, dan is
het niet mogelijk. Voor Defensie is het niet mogelijk. Voor de munitie van het
type kleine kaliber beschikt Defensie niet over de nodige installaties om die
conform de geldende milieurichtlijnen te vernietigen. Daarvoor doet Defensie
een beroep, voor zijn eigen kleine kaliber, via een open contract en tegen
betaling, op de industrie.
Een
schrijven aangaande de openstelling van dat open contract voor de FOD Justitie
is in opmaak op het kabinet van mijn collega Onkelinx. Wij hebben een contract
met een privéfirma om dat te doen.
Si la
Justice veut se joindre au contrat, c'est possible, mais il faudra quand même
payer. Ce n'est pas une question de mauvaise volonté, certainement pas! J'ai
d'ailleurs dit que j'allais emmener mes armes aussi mais on ne veut pas les
prendre dans les commissariats de police!
09.03 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, als ik
het goed begrijp, leeft bij de lokale politiemensen de idee dat zij met die
munitie naar DOVO moeten, terwijl DOVO een contract heeft gesloten met een
privéfirma voor de vernietiging.
09.04
Minister André Flahaut: Wij beschikken op dit ogenblik inderdaad
niet over de middelen om de wapens van klein kaliber te vernietigen.
09.05 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de
minister, u verwijst naar de minister van Justitie. Als we haar ondervragen
over de uitvoering van de wapenwet, verwijst zij, waar mogelijk, naar de
minister van Binnenlandse Zaken om in oplossingen te voorzien.
Dat is
het probleem met betrekking tot de uitvoering van die goede en belangrijke wet.
De regering zou, mijns inziens, best eens collectief nadenken over een manier
om de problemen die zich voordoen, op te lossen in plaats van de bal steeds in
het andere kamp te werpen. Ik verwijt u dat niet.
09.06
Minister André Flahaut:
Mijnheer de voorzitter, collega's, ik heb mijn collega van Justitie een
concrete oplossing van een soort van cocontract voorgesteld.
09.07 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de
minister, op hoop van zegen zal ik de minister van Justitie vragen hoe zij
tegenover uw voorstel staat. Hopelijk komt er een oplossing voor het probleem.
Mijnheer
de voorzitter, ik dank de minister voor het antwoord.
L'incident
est clos.
- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over
"de uitvoeringsbesluiten van de wet betreffende het statuut van de
officieren van het medisch technisch korps van de medische component"
(nr. 12886)
- de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over
"het statuut van het medisch technisch korps van de medische dienst"
(nr. 13072)
- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "les arrêtés
d'exécution de la loi fixant des dispositions spécifiques relatives au statut
des officiers du corps technique médical du service médical"
(n° 12886)
- M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur "le statut du
corps technique médical du service médical" (n° 13072)
10.01 David Geerts (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik
dank u voor de zeer goede timing en agendasetting van de commissie.
Mijnheer
de minister, ik heb een korte vraag over de uitvoeringsmodaliteiten van de wet
betreffende het statuut van de officieren van het medisch technisch korps van
de medische component, zoals zij gepubliceerd werd in het Staatsblad van 5
april.
De
doelstellingen van de wet waren een betere rechtszekerheid geven aan de leden
van de medische component en duidelijkheid scheppen over hun loopbaan en
statuut. In de wet werd een grote delegatiebevoegdheid toegekend aan de Koning,
omdat het een zeer technische wet was, die verder uitgewerkt diende te worden.
Ik kom
tot mijn vragen.
In welke
mate zijn er al artikelen van de wet uitgevoerd? Wat is de timing voor de nog uit
te voeren artikelen? Een zeer belangrijke instelling in de wet is de medische
autoriteit. Wat is de stand van zaken? Is de medische autoriteit al in functie?
Zo ja, hoe functioneert zij?
10.02 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, ik luisterde met stijgende verbazing naar de vraag van de heer
Geerts. Mijnheer Geerts, u weet dat ik tegen die wet was. Ik meen dat ik het
bij het rechte eind had.
Wellicht
weet de heer Geerts dit nog niet, maar vanmiddag is er een eerste opening naar
het debat over het gemengde loopbaanconcept. Ik heb de teksten uiteraard
doorgenomen, want ik wou erover al interpelleren vandaag, maar ik wil toch
specifiek eens wijzen op artikel 242 van het voorontwerp van wet betreffende
het gemengde loopbaanconcept. Dat artikel bepaalt namelijk, mijnheer Geerts,
dat de wet van 5 maart 2006, tot vaststelling van bijzondere bepalingen
betreffende het medisch technisch korps van de medische dienst, opgeheven
wordt.
In de
memorie van toelichting wordt dat als volgt gemotiveerd: “Deze wet bepaalt
bijzondere bepalingen toepasselijk op de militairen van het medisch technisch
korps, inzonderheid de basis van de vlakke loopbaan. Aangezien deze militairen
deel uitmaken van de militairen die een vlakke loopbaan doorlopen in het nieuwe
statuut en zij aan de bijzondere bepalingen toepasselijk op de militairen die
een dergelijke loopbaan doorlopen, worden onderworpen, kan deze wet worden
opgeheven.” Een wet wordt blijkbaar rapper opgeheven dan hij wordt ingediend.
Dat is nogal vreemd. Ik vraag mij af waartoe het nieuwe statuut van het medisch
technisch korps dan diende. Het werd slechts enkele maanden geleden door de
Kamer goedgekeurd. Was de motivatie in de memorie van toelichting u toen nog
niet bekend? Mijneer Geerts, u kende die argumenten blijkbaar ook niet
allemaal. Ik neem aan dat u anders niet meegewerkt had aan die wet.
Er is echter een vraag die ook de heer Geerts stelt. Ze is wel heel
interessant. Werd de wet al gebruikt om officieren-geneesheren van de medische
dienst te bevorderen? U zult zich wel herinneren dat ik beweerde dat de wet
werd goedgekeurd op basis van een specifiek geval.
Mijnheer
Geerts, ik ben uiteraard, samen met u, heel geïnteresseerd in het antwoord van
de minister.
Mocht het
antwoord positief zijn, hoeveel officieren werden bevorderd en in welke graad
werden zij bevorderd?
In het
andere geval, of zelfs in beide gevallen, werd de Kamer dan niet misbruikt om
de bewuste officieren tot elke prijs te kunnen bevorderen?
Ik ben
heel geïnteresseerd in het antwoord van de minister.
10.03 Minister André
Flahaut: Mijnheer de voorzitter, de wet van
5 maart 2006 tot vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende
het statuut van de officier van het medisch-technisch korps van de medische
dienst legt de principes van de herwaardering van het statuut van de officieren
van het technisch-medisch korps vast. De medische overheid die door de Koning
wordt aangesteld voor de uitoefening van de door de wet toegekende
bevoegdheden, is de spilfiguur in de uitvoering van de herwaardering.
Drie
verschillende ontwerpen van koninklijk besluit zullen de wet van 5 maart
2006 uitvoeren. De inwerkingtreding van de uitvoeringsbesluiten zal grotendeels
afhangen van de administratieve en budgettaire controleprocedure. Het gaat om
de volgende ontwerpen: een ontwerp van koninklijk besluit houdende maatregelen
voor interne organisatie, dat voornamelijk de plaats bepaalt die de medische
overheid dient in te nemen in de structuur van Defensie, een ontwerp van
koninklijk besluit tot wijziging van het geldelijk statuut voor de officier van
het technisch-medisch korps, een ontwerp van koninklijk besluit omvattende alle
reglementaire bepalingen met betrekking tot het nieuwe statuut van de officier
van het technisch-medisch korps, met uitsluiting van de bepaling van het tweede
hierboven vermelde ontwerp van koninklijk besluit.
Bevoegdheden
en verantwoordelijkheden van de medische overheid worden nauwgezet omschreven
in de wet van 5 maart 2006, in het bijzonder in de artikelen 7, 8,
11, 21 en 22. De wet van 5 maart 2006 trad nog niet in werking en werd
aldus nog niet gebruikt om officieren-geneesheren van de medische dienst te
bevorderen.
10.04 David Geerts (sp.a-spirit): Mijnheer de
minister, ik heb natuurlijk weet van artikel 242. Dat is echter niet
tegenstrijdig met de toenmalige wet. Ik denk immers dat, in het concept van de
gemengde loopbaan, de wet ten volle kan worden uitgevoerd. Destijds was het
reeds de bedoeling – u moet de parlementaire toelichting er maar eens op
nalezen – dat geneesheren of andere paramedici ofwel expert of deskundige
waren. De twee spreken elkaar dus totaal niet tegen.
De enige
bedoeling van de wet toen was om vooruit te lopen voor een bepaalde categorie,
omdat de nood daar het hoogst was. Ik vertrouw erop dat de uitvoeringsbesluiten
inzake de medische autoriteiten en andere met de nodige snelheid zullen worden
genomen, zodat ook het concept van de gemengde loopbaan kan worden uitgevoerd.
10.05 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, ik hoor de heer Geerts pleiten voor enige snelheid. Ik hoop dat
ook, anders is ze opgeheven voor ze wordt uitgevoerd. Het is evident dat er dan
snelheid nodig is.
Ik noteer
dat de bepaling nog niet werd toegepast. Dat is een duidelijk antwoord. Ik neem
daarmee genoegen, als het waar is uiteraard.
Ik zal het anders uitdrukken. De wet die werd goedgekeurd heeft een
tijdelijk karakter. Dat bewijst dat het een ad hoc-wet is of zal worden. Dat
zal afhangen van de KB's die nog moeten verschijnen, wat waarschijnlijk zeer
vlug zal gebeuren. Ik zal ze met zeer veel aandacht doornemen. Wellicht zullen
we nog terug naar deze commissie komen met gelijkaardige vragen.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
Le président: En l'absence de nouvelles de
M. De Crem, nous allons passer aux questions jointes à son interpellation
no 946. Nous ne pouvons attendre les membres indéfiniment; il
est déjà 11.35 heures.
- mevrouw Josée Lejeune aan de minister van Landsverdediging over
"de deelname van Belgische eenheden aan UNIFIL" (nr. 12776)
- mevrouw Brigitte Wiaux aan de minister van Landsverdediging over
"de veiligheid van de Belgische militairen die in Libanon worden
ingezet" (nr. 12903)
- de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over
"de inzet van medisch personeel in Libanon" (nr. 13116)
- Mme Josée Lejeune au ministre de la Défense sur "la
participation à la FINUL d'unités belges" (n° 12776)
- Mme Brigitte Wiaux au ministre de la Défense sur "le
déploiement de militaires belges au Liban et leur sécurité"
(n° 12903)
- M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur "le
déploiement de personnel médical au Liban" (n° 13116)
11.01 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, je ne vais pas
reprendre le développement que j'ai fait tout à l'heure: vous avez déjà entendu
mes questions. Je préfère que Mme Wiaux développe sa question.
11.02 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le ministre, lors des
commissions d'août ou de septembre, vous avez déclaré au sujet de l'engagement
des militaires belges au sein de la FINUL que toutes les garanties possibles
ont été obtenues de l'ONU pour que les soldats belges puissent travailler dans
les meilleures conditions de sécurité tant au niveau de la structure de
commandement que des règles d'engagement. En outre, le gouvernement a prévu au
sein même de notre contingent une force de protection de 80 militaires
spécialement chargée de la sécurité, force qui pourrait même être portée à 138
personnes.
Le rapport
du Secrétaire général des Nations unies du 12 septembre dernier estimait
que le nombre de bombes n'ayant pas explosé provenant d'armes à sous-munitions
s'élève à 125.000. Pour les Nations unies, il s'agit d'un obstacle au
déploiement de l'armée libanaise et de la FINUL ainsi qu'un frein au retour des
familles dans le Sud-Liban.
Au sujet des
mines anti-personnel, selon Kofi Annan, l'armée israélienne a remis certaines
cartes mais pas assez précises pour être exploitées sur le terrain. Pourtant,
des résolutions du Conseil de sécurité prévoient qu'Israël communique à l'ONU
les cartes des mines terrestres posées au Liban qui sont encore en sa
possession.
Monsieur le
ministre, je souhaitais obtenir quelques précisions tant il est vrai que la
sécurité de nos militaires au Liban me tient à cœur. Au sujet du rapport du
Secrétaire général dénonçant le manque de collaboration israélienne, avez-vous
eu l'occasion de prendre contact avec l'armée israélienne? Selon la presse et
certains rapports, des armes à sous-munitions ont été larguées sur 451 emplacements.
Les soldats belges sont-ils également chargés du déminage de ces
sous-munitions? Qu'en est-il de la localisation de ces bombes non explosées?
Les soldats israéliens auraient déclaré qu'elles avaient été larguées sans plan
précis.
11.03 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de
minister, ik heb een aansluitende vraag, los van de opmerkingen van de
collega's, waarin ik mij wel kan terugvinden. Ik wil er graag een speciaal
luikje aan toevoegen, namelijk de inzet van het medisch personeel.
Het is genoegzaam
bekend dat onze militairen deelnemen aan de operatie UNIFIL en naar Libanon
gaan. Onder hen zullen er ook een tachtigtal leden van de Medische Component
zijn, die daar een veldhospitaal zullen ontplooien en uitbaten. Ondertussen is
dat allemaal gebeurd.
Over
hoeveel anesthesisten, urgentisten, intensivisten, orthopedisten en algemene
chirurgen beschikt de medische component op dit ogenblik? Het zal u duidelijk
zijn waarom ik de vraag stel.
Kunnen ze
momenteel allemaal ingezet worden voor een soortgelijke operatie?
Wat zal
de samenstelling zijn van de eerste UNIFIL-rotatie? Hoeveel rotaties zullen we
kunnen houden?
Zullen er
voldoende capaciteiten overblijven in het militair hospitaal te
Neder-Over-Heembeek om de eventuele zieke of gekwetste militairen op te vangen?
Ten
slotte, welke andere operationele opdrachten zullen op hetzelfde ogenblik door
de medische component kunnen uitgevoerd worden? Volgens welk schema?
Mijnheer
de minister, wij zitten een beetje krap in personeel. Het is natuurlijk allemaal
heel mooi om die operaties aan te vangen, maar kunnen we ze tot een goed einde
brengen? Vandaar mijn bijkomende vragen.
11.04 André Flahaut, ministre: Monsieur le président, je crois
qu'il est intéressant de joindre quelques réponses qui étaient destinées à M.
De Crem.
Le président: Les parlementaires sont
libres et le ministre aussi.
11.05 André Flahaut, ministre: La mise en place du détachement
belge, que j'ai eu l'occasion de visiter pour la deuxième fois la semaine
dernière, s'est déroulée sans difficulté, en plusieurs phases, du 27 septembre
au 9 octobre.
Au moment où
je vous parle, la situation est calme. Bien qu'au niveau du Liban, la situation
politique interne soit toujours assez préoccupante, aucun incident n'est à
signaler.
Une analyse
quotidienne de la situation sécuritaire ainsi qu'une analyse hebdomadaire plus
globale sont effectuées par le service général du renseignement et de la
sécurité.
Les services
de l'hôpital de campagne sont les interventions chirurgicales, la réception des
patients, les soins intensifs, les soins de patients ambulatoires, les soins
dentaires. En appui de ces activités, un service de radiologie, un laboratoire
et un service d'approvisionnement médical sont prévus. Je peux vous assurer
qu'il s'agit de matériel de très haute qualité. Les opérations s'effectuent
dans de nouveaux types de containers que certains d'entre vous ont peut-être
déjà vus – il y en a en Afghanistan. Les tentes sont identiques à celles de
Kalimi.
L'hôpital de
campagne est déployé en premier lieu par le personnel militaire et civil
d'UNIFIL. À l'heure actuelle, les opérations se déroulent à plein régime. Il y
a eu 2.052 actes médicaux en un peu plus de 30 jours. Je communiquerai les
détails par écrit. Au sujet de la rotation, et pour répondre à la question de
M. Sevenhans, des négociations, ont lieu avec plusieurs pays comme la France,
la Slovaquie, l'Ukraine, la Bulgarie, la Suisse et le Chili pour que nous
puissions laisser sur place nos installations hospitalières et pour permettre à
des médecins d'autres nations de travailler avec le matériel à disposition.
Cela s'est déjà fait ailleurs et cela me paraît logique. On ne va pas ramener
l'hôpital et obliger d'autres pays à apporter le leur: la structure est là.
Les unités
de déminage, quant à elles, exercent plusieurs tâches et appuient le
déploiement du détachement. Elles ont préparé et nettoyé le camp, qu'on appelle
"camp des scorpions" car il y avait soi-disant beaucoup de scorpions.
Je peux vous dire que le service de désinfection sur place a trouvé un scorpion
depuis le début, mais, en revanche, beaucoup de guêpes! On va peut-être changer
le nom du camp!
L'appui à
l'UNIFIL s'est fait avec des réparations, l'entretien et la construction
d'infrastructures, des routes et des ponts notamment. On appuie également la
reconstruction du Liban-Sud avec la remise en état d'immeubles et d'équipements
d'utilité publique, ce qui est de nature à nous rapprocher de la population
locale.
En ce qui
concerne les munitions non explosées, donc le déminage, nous avons trouvé et
rendu inoffensives plus de 3.000 pièces en 19 jours. Il est clair que dans
cette zone du Liban, il y a eu un véritable tapis de bombes non explosées qui
impose une prudence permanente et qui donne un travail énorme à nos unités. Nous
ne déplorons aujourd'hui – touchons du bois! – aucun accident. Il n'y a eu
qu'un incident mineur: en ramassant une munition non explosée dont la charge ne
se trouvait plus à l'intérieur, le détonateur s'est enflammé et a blessé un de
nos démineurs aux mains. Il n'a été que légèrement blessé et a été soigné dans
notre hôpital. On constate qu'il y a tous les types d'armes, dont beaucoup sont
américaines. On trouve également des reproductions de rochers en polyester qui
camouflent des bombes sur les routes. Il est clair que l'opération de déminage
d'un champ d'oliviers par exemple, permet la reprise de l'activité.
Tout cela se
déroule dans le cadre d'UNIFIL et c'est la raison pour laquelle il y a un
général qui travaille à son quartier-général, au "Demining Coordination
Centre". Le commandement belge est sous commandement de l'UNIFIL et tous
les militaires opèrent par sous-mandat de l'UNIFIL, selon les règles
d'engagement dont nous avons parlé.
Le coût de
l'opération, qui s'étale de septembre 2006 au 15 avril 2007 – cela
entrera peut-être dans la discussion budgétaire de demain – s'élève à
15,4 millions d'euros.
S'il y avait
une prolongation de six mois, on serait dans le même ordre de dépenses. Il est
évident que 10,7 millions sont à charge du budget de la Défense;
4,7 millions pourraient, à terme, être remboursés par l'ONU.
En réponse à
la question de M. Sevenhans, la participation à cette force n'a pas
d'implication sur les autres opérations en cours ni sur les engagements pris en
d'autres endroits et qui continuent à être exécutés.
En ce qui
concerne les questions de Mme Lejeune, pour cette mission, on a voulu assurer
une protection maximale contre les mines et autres tirs d'armes légères. Les
véhicules blindés de type M113 et AIFV ont donc été mis à la disposition des
troupes. Ces véhicules resteront sur place et serviront aux différents
détachements qui se succèderont sur le théâtre. Les véhicules d'appui médical,
le Pandur et Unimog Ambulance, resteront également sur place pour toute la
durée de l'opération.
En fonction
de la situation sécuritaire sur place, il est évident que d'autres véhicules
pourraient être mis en place si nécessaire. On peut penser à certains véhicules
Jeep de type civil blindés qui permettraient à certains responsables des unités
de faire des déplacements vers Tyr ou même Beyrouth. Cela représente deux
heures et demie sur une route ayant souffert de bombardements. Faire la route
autrement qu'en 4x4 ou véhicules blindés prendrait beaucoup trop de temps.
Afin de
réduire les nuisances occasionnées par les véhicules à chenille et d'améliorer
la mobilité de nos troupes, certains AIFV seront remplacés en février 2007 par
les nouveaux véhicules du type MPPV qui ont été récemment acquis.
En ce qui
concerne les relèves pour les détachements BELUFIL 2 et 3, les capacités de
déminage et de reconstruction seront constituées de militaires du Service d'enlèvement et de destruction d'engins explosifs à
Oud-Heverlee, du 4ème Bataillon de Génie de Amay et du 11ème
Bataillon de Génie de Burcht. Les unités-pilotes et fournissant le détachement
de protection seront le 3ème Bataillon de Parachutistes de Tielen
pour BELUFIL 2, suivi en planning du Régiment des Chasseurs Ardennais de
Marche-en-Famenne pour BELUFIL 3.
Pour la
relève du personnel de service au sein des installations médicales du
rôle 1 et 2, la composante médicale puise dans les différentes unités
médicales.
J'en viens
aux questions de Mme Wiaux. Dans le cadre de cette opération BELUFIL,
l'état-major n'a pas de contact direct avec l'armée israélienne. Toutes les
informations sont transmises via les Nations unies. De même, le commandement
BELUFIL reçoit ces informations via l'UNIFIL. Comme je l'ai dit, les militaires
belges interviennent dans l'enlèvement des sous-munitions dans les environs de
Tibnin.
Depuis la
fin du conflit, le United Nations Mine Action Coordination Centre for South
Lebanon effectue des reconnaissances afin de compléter l'information obtenue
d'Israël localisant un maximum, et avec le plus de précisions possible, les sous-munitions.
Ces données (les cartes israéliennes, les données des Nations unies) sont mises
à disposition du BELUFIL. C'est sur la base de ces informations que le
détachement décide d'agir en choisissant les sites. Je précise aussi – cela m'a
été dit la semaine dernière – que des sites sont parfois ajoutés en fonction
des demandes formulées par les populations locales pour permettre, par exemple,
une récolte.
Ik kom dan tot de vragen van de heer Sevenhans over de inzetbare
specialisten. 3 van de 7 inzetbare anesthesisten, 9 van de 11 urgentisten, 1
van de 4 intensivisten, 7 van de 7 chirurgen en 7 van de 7 orthopedisten nemen
deel aan de operatie.
De
samenstelling van de eerste UNIFIL-rotatie is gepland zoals het eerste
detachement. Na een herziening van de opdracht in januari 2007 kunnen lichte
aanpassingen worden uitgevoerd. Het detachement zal bestaan uit een cel
Commando, een module Tandheelkunde, een evacuatiesectie, een module Hygiëne,
een module Triage en Reanimatie, een module Laboratorium, een module
Radiologie, een module Sterilisatie, een module Intensieve Zorg, twee
chirurgische modules, een module Hospitalisatie en een module Battle Stress
Recovery. Dat geeft een totaal van 80 personen.
Er worden
in het totaal in 3 rotaties voor het volledige detachement voorzien. Sommige
gespecialiseerde functies – chirurgen, anesthesisten, intensivisten en
urgentisten – hebben een rotatiepolitiek van 1 maand. Vanaf februari 2007
zullen we naar een multinationale samenwerking in dit domein evolueren. Besprekingen
dienaangaande zijn bezig.
In de
korte maar intensieve voorbereidingsfase van de operatie werd rekening gehouden
met de werking van het militaire hospitaal om de slagorde UNIFIL voor
specialisten te bepalen. De inzet van de specialiteiten werd dusdanig gepland
dat het hospitaal op een normale wijze kan blijven functioneren. Bij de
planning van die inzet in Libanon werd rekening gehouden met alle lopende
operaties. Bijgevolg zullen alle geplande operaties op een degelijke wijze
medisch ondersteund kunnen worden. Ik denk hierbij aan ISAF, KFOR, EUFOR RDC
enzovoort.
11.06 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le président, je
remercie M. le ministre pour les précisions qu'il nous a apportées concernant
le Liban. En joignant les questions des uns et des autres, nous avons eu un bon
éclaircissement de la situation.
11.07 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, ik moet de minister bedanken voor zijn volledig antwoord. Het doet
mij plezier.
Le président: Je ne vous reconnais plus,
monsieur Sevenhans. C’est la deuxième fois que vous remerciez le ministre ce
matin. Ce n’est pas possible: on finira par vous offrir l'apéritif!
L'incident
est clos.
Het incident
is gesloten.
- Mme Brigitte Wiaux au ministre de la Défense sur "les
manoeuvres militaires 'Quick Response 2006'" (n° 12553)
- M. Theo Kelchtermans au ministre de la Défense sur
"l'exercice appelé 'Quick Response'" (n° 12868)
- mevrouw Brigitte Wiaux aan de minister van Landsverdediging over
"de militaire manoeuvres 'Quick Response 2006'" (nr. 12553)
- de heer Theo Kelchtermans aan de minister van Landsverdediging
over "Quick Response" (nr. 12868)
12.01 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le président,
monsieur le ministre, dans le courant de la seconde quinzaine du mois de
septembre de cette année, un exercice militaire appelé "Quick Response
2006" a traversé l'ensemble du pays.
Ces
manœuvres ont rassemblé plus de 8.000 militaires belges et étrangers. Elles
avaient notamment pour but de favoriser l'engagement commun auprès de la
société civile et de confronter les troupes à des situations particulières,
telles l'évacuation de compatriotes, des manifestations de foule, des
traversées de cours d'eau, des catastrophes naturelles et j'en passe.
Quels
enseignements peut-on tirer de ces exercices pour l'armée belge? Je vous
remercie de nous éclairer sur ce sujet.
12.02 Theo
Kelchtermans (CD&V):
Mijnheer de voorzitter, mijn vraag gaat in dezelfde richting. Ik heb ook met
veel belangstelling de mediatieke verslaggeving over de Quick Response gevolgd.
Ik vond het trouwens een bijzondere ervaring te zien hoe een aantal landen –
Frankrijk, Luxemburg, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en België – gezamenlijk
daaraan deelnamen.
Ik vind
het ook verwonderlijk dat vaak niet de moed wordt betoond om ook even de minder
goede kanten van het geheel te vermelden. Daarvoor dient immers precies de
oefening. Ik was dan ook verrast toen ik bij lezing van het tijdschrift van de
Algemene Centrale van het Militair Personeel vrij uitvoerige commentaar bij de
Quick Response las. Daardoor kreeg ik een enigszins ander beeld. Daarom stel ik
u de vraag.
In de
oktobereditie van het tijdschrift – in de vraag geef ik u de bladzijden,
namelijk 11, 12 en 13 – werd heel uitvoerig geschreven, met onder andere een
aantal getuigenissen, over soms kleine, maar toch essentiële punten die niet
goed waren.
Het
betrokken artikel had ook een bitter einde. Militairen stelden namelijk dat,
hoewel zij erbij waren geweest, zij na het bekijken van de beelden op tv de
indruk kregen dat zij er niet bij waren geweest. Wat zij op tv zagen, was
immers totaal anders van wat zij zelf hadden meegemaakt.
Ik wil er
niet negatief over zijn. Mijn enige bemerking is dat de resultaten van een
dergelijke, belangrijke oefening meer moeten worden geobjectiveerd.
Wie maakt
de evaluatie van de internationale oefening?
Wat was
de evaluatie die de Belgische Defensiestaf heeft gemaakt?
Zijn er
ook onafhankelijke, beoordelende personen die een dergelijke evaluatie maken?
Kunt u
instemmen met wat ik in het tijdschrift “De Schildwacht” las, met de
commentaren die ik hoor en met de conclusie die ik maak na het lezen van het
betrokken artikel in “De Schildwacht” voor het militair personeel?
Daarom
vraag ik ook naar de sterke en zwakke punten van de waarheidsgetrouwe oefening.
12.03 André Flahaut, ministre: Il y a sans doute des
militaires qui n'ont pas été satisfaits de la façon dont les choses étaient
organisées, qui n'ont pas été suffisamment impliqués dans l'exercice. Mais cela
arrive toujours. Le problème, c'est que ce sont ces militaires qui écrivent et
que c'est de ceux-là qu'on parle. On a déployé pendant dix jours 8.000
militaires. Il y en a sans doute 7.988 qui sont satisfaits. Et
il y en a 12 qui n'ont pas trouvé leur satisfaction. C'est de ceux-là que l'on
parle!
Mais,
monsieur Kelchtermans, je vous rassure, des évaluations sont effectivement en
cours. Plusieurs éléments sont repris.
Het evaluatieproces van de oefening Quick Response was volledig
gebaseerd op de methoden gebruikt door het departement Operaties en Trainingen
van de defensiestaf. Gedurende de oefening was een twintigtal evaluatoren
specifiek ermee belast om de nieuwe concepten op het vlak van de
commandoprocedure van het gebruik en de coördinatie van de verschillende
middelen, ter beschikking gesteld van de tactische chef, een benadering
gebaseerd op de te bereiken effecten en in het domein van de verwerving en de
verwerking van informatie, op te volgen. Het dispositief werd aangevuld met de
tachtig contactarbiters, belast met de begeleiding van de contacten tussen
beide kampen.
Op het
einde van de oefening werd onmiddellijk een debriefing georganiseerd met de
deelnemers van het terrein. Alle stadsspecialisten zijn daarbij de revue
gepasseerd en veel lessen werden reeds getrokken. Sindsdien werd dat aantal
geïdentificeerde lessen, ongeveer vijfhonderd op dit moment, samengebracht in
een database om ze te groeperen per domein en volgens prioriteiten.
In de
komende maanden zal de staf van de landcomponent in nauwe samenwerking met de
drie andere componenten de studie van de database voortzetten, om structurele
lessen te kunnen trekken, zodat de vastgestelde tekortkomingen verbeterd zouden
worden op een duurzame wijze.
In het
kader van de oefening werd er in de strikte zin van het woord geen beroep
gedaan op onafhankelijke beoordelaars.
Mais comme
vous l'avez dit, il y avait des participants et des observateurs étrangers.
Nochtans is de opgebouwde structuur om dit type van oefening te
organiseren, per definitie multidisciplinair. Daarom werd vanuit de gehele FOD
Landsverdediging personeel gevraagd een specifieke expertise ter beschikking te
stellen voor de evaluatie. Deze evaluatie van de oefening moet dus beschouwd
worden als een open proces, kritisch en transparant, waarvan het doel was
uitmuntendheid te zoeken, zonder tekortkomingen en gebreken weg te moffelen.
Het zou
een illusie zijn te beweren dat we de sterke en zwakke punten, geïdentificeerd
tijdens de oefening, hier in detail kunnen overlopen. De geïnteresseerde lezer
kan deze nochtans raadplegen door het nakijken van het document.
Het
eerste besluit van de leiding van de oefening, en conséquence avec les leçons
identifiées, kan ter beschikking gesteld worden, indien gevraagd. Men zal
zodoende vaststellen dat de evaluatie van de oefening de volledige aandacht van
de organisatoren heeft getrokken en dat ze gebaseerd is op juiste en objectieve
feiten.
Il est
évident qu'un tel exercice se pratiquant tous les dix ans, voire tous les cinq
ans dans une moindre mesure, il convient d'en profiter pour tirer un maximum
d'enseignements.
L'exercice a
donc débuté le 18 septembre pour se terminer le 29 septembre sur
l'ensemble du territoire belge. Il avait pour but d'entraîner tous les échelons
militaires aux processus de planification et de décision, mais également de
déployer et d'entraîner le "Special Forces Group" et les "Battle
Groups" multinationaux sous la direction d'un quartier général belge du
niveau brigade.
Nous
voulions mettre en œuvre l'exécution d'opérations multinationales dans le cadre
de l'Union européenne, de l'OTAN ou encore de sous-mandats ONU et également
tester l'exécution d'opérations actuelles et futures dans un
environnement-contexte, dû notamment à une menace terroriste. Il ne s'agissait
donc pas de l'exercice traditionnel tel qu'exécuté jusqu'il y a peu de groupes
s'affrontant dans une plaine. Il fallait également confronter les commandements
militaires à des situations nouvelles exigeant une adaptation permanente des
plans établis.
Le scénario
était fictif et permettait de préparer les unités d'une manière intensive à des
missions à l'étranger, entre autres dans le cadre du "NATO Response
Force" ou encore des "EU Battle Groups". Précisons également
qu'une opération d'évacuation de ressortissants a été mise en place afin de
préparer à cette éventualité touchant à des Européens bloqués dans un pays en
difficulté.
J'ai ainsi
détallé le bilan et la méthode de travail. Nous continuons encore le travail de
rédaction de règles nouvelles en fonction des leçons tirées.
L'exercice
n'a pas connu trop d'accidents ni trop de problèmes avec les riverains et les
autorités locales.
12.04 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le président, je remercie le
ministre pour toutes ces précisions fort intéressantes. Pour la partie du
Brabant wallon où j'habite, on ne peut pas dire que nous ayons reçu beaucoup de
critiques, remarques ou interrogations à ce sujet. Au contraire, on ressentait
une certaine fierté à voir nos militaires belges et les autres utiliser nos
chemins.
12.05 Theo
Kelchtermans (CD&V):
Mijnheer de minister, ik ben benieuwd naar de inhoud van het rapport. Zodra ik
het ontvang zal ik het rustig doornemen.
De
klachten gaan vaak ook over de kleine dingen. Wat dat betreft, zijn het veeleer
de soldaten en de lagere hiërarchie die hier hun klachten uitspreken. Ik weet
niet of daar altijd voldoende aandacht aan gegeven wordt. Het gaat over de
sanitaire voorzieningen, de keukens, de voorraden, de distributie, de
velddouches, enzovoort. Dikwijls zit het moreel van de mensen in dat soort
zaken.
Ik moet u
zeggen – ik heb er geen referentie aan gemaakt, maar ik geef het u even mee om
het eens te bekijken – dat dit aansluit bij een ander beoordeling over Libanon.
U bent daar juist geweest, maar u weet hoe dat gaat: men hangt een mooi beeld
op wanneer de minister daar komt. Het is wel goed dat u daar naartoe gaat. In
het tijdschrift van november lees ik echter alweer enkele getuigenverklaringen
in verband met de Belgische troepen die vertrokken zijn. Ik weet wel dat die
geobjectiveerd moeten worden, maar ik leg ze u voor. Het gaat grotendeels om
een aantal klachten die ik ook al bij de Quick Response hoorde. Het gaat ook
weer over kleinigheden, vooral over communicatie, enzovoort. Ook nu eindigt het
ermee dat men op de toppen van zijn tenen loopt omdat er een aantal ongenoegens
bestaat waarvoor er onvoldoende aandacht is. Ik breng dat dus onder uw
aandacht.
12.06 André Flahaut, ministre: Vous savez combien je suis
présent sur tous les terrains. Il y aura encore une visite au Liban le 22 et le
23 décembre: j'invite les parlementaires à m'y accompagner, ainsi qu'en
Afghanistan le 24, dans la Baltique le 25 et au Kosovo le 26. On peut faire un
tour complet.
(…): (…)
12.07 André Flahaut, ministre: Sur place, au Liban, avec les
organisations syndicales. Mais je doute que le nouveau matériel soit installé
la nuit précédant ma visite. Ceux qui me connaissent savent que j'ai l'habitude
de pousser les portes fermées et d'aller ailleurs que là où conduit le tapis
rouge. Les derniers achats effectués pour l'hôpital, pour le support et pour la
communication dans les opérations à l'extérieur sont sans doute mieux que ceux
utilisés lors des exercices en Belgique.
Il est clair
que l'hôpital de campagne R2 déployé au Liban n'a plus grand-chose à voir avec
l'hôpital de campagne destiné aux exercices en Belgique. Est-il plus important
d'avoir du matériel à la pointe du progrès et de la modernité en Belgique ou en
opération pour quatre mois? Nous devons privilégier l'équipement en opération,
que ce soit le logement, les véhicules, les structures de cuisine et autres
supports et surtout les moyens de communication.
Au Liban,
pour 400 personnes, il y a 20 postes d'ordinateurs pour communiquer avec la
Belgique, 20 postes de téléphone fixe réservés aux communications sociales. De
temps en temps, il y a des pannes, c'est vrai, et je reçois une foule de
messages disant que c'est un scandale d'envoyer des gens là-bas et de rester
sans nouvelles. On envoie du courrier par avion. Au dernier décollage, il y
avait trois tonnes de courrier pour le Liban et l'envoi précédent datait de
deux semaines! On ne lésine pas sur les moyens pour la communication sociale et
le confort, où que nos troupes se trouvent. J'ai même refusé d'externaliser
certaines fonctions au Liban, notamment pour la cuisine, pour être sûr que nos
gars aient les frites, l'américain et les boulettes qu'ils aiment quand ils le
souhaitent.
L'incident
est clos.
13 Vraag van de heer Theo Kelchtermans aan de minister van
Landsverdediging over "het overlevingspensioen van sommige weduwen van
piloten" (nr. 12893)
13 Question de M. Theo Kelchtermans au ministre de la Défense sur
"la pension de survie de certaines veuves de pilotes" (n° 12893)
13.01 Theo Kelchtermans (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag stel ik uit constructieve
belangstelling. U hebt zich ter zake zeer sterk geëngageerd, mijnheer de
minister, en dat apprecieer ik nog steeds. Ik hoor ook van de betrokkenen dat
zulks enorm geapprecieerd wordt. Er wordt daaraan ook opvolging gegeven.
Mijnheer
de minister, ik ben met u overeengekomen dat ik u op geregelde tijdstippen naar
de vorderingen in het dossier mocht vragen. Ik doe dat bij deze in opvolging
van de vragen die ik heb gesteld in november en in maart.
Mijn
vragen zijn de volgende.
Wat is er
intussen gebeurd?
Is er
vordering in het dossier?
Ik woon
in dat gebied. Ik ben onder de indruk van de situatie van een aantal weduwen
die nauwelijks nog de huur van een sociale woning kunnen betalen. Dat is een
onrechtvaardigheid die alleen die betrokken groep overkomt. Dat is niet
correct. Ik moet u daarvan niet overtuigen. Ik zou dus graag weten binnen welke
termijn dit probleem eindelijk helemaal van de baan zou kunnen zijn.
13.02 Minister André
Flahaut: In antwoord op mijn brief van 9 mei, na uw vraag van
maart, heeft de minister van Pensioenen op 29 mei geantwoord dat hij zijn
goedkeuring niet kon verlenen aan een herziening van de wetgeving voor de betrokken
groep personen, maar dat hij, in het licht van nieuwe elementen, bereid was de
problematiek opnieuw te bestuderen. Bovendien wenste hij niet dat er een
terugwerkende kracht zou worden gegeven aan een eventuele wijziging van de wet,
maar amendementen zijn perfect mogelijk.
Recentelijk
werd mij een nieuw element meegedeeld. Ik heb een brief bij van generaal-majoor
Croeckaert en luitenant-generaal Mandel. Het betreft een brief van 27 oktober,
waarin een nieuw element werd meegedeeld, dat momenteel wordt bestudeerd door
de staf. Indien dit element nuttig zou blijken in dit dossier, zal ik niet
nalaten mijn collega-minister van Pensioenen hierover te informeren.
Je vais
envoyer cet élément en appuyant le dossier. Jusqu'à présent, j'ai donc respecté
mon engagement envers vous visant à appuyer le dossier. Avec ce nouvel élément
du 27 octobre qui a été étudié, on va lancer un nouveau groupe de travail avec
le ministre des Pensions pour faire évoluer ce dossier positivement en tenant
compte des échéances proches.
L'incident
est clos.
Het incident
is gesloten.
Le président: Nous avons épuisé l'ordre du
jour. Toutes les questions ont reçu de réponses.
La réunion
publique de commission est levée à 12.05 heures.
De openbare
commissievergadering wordt gesloten om 12.05 uur.