Commission de l'Economie, de la Politique scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

 

du

 

mardi 14 novembre 2006

 

Matin

 

______

 

 

van

 

dinsdag 14 november 2006

 

Voormiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.15 uur en voorgezeten door mevrouw Simonne Creyf.

La séance est ouverte à 10.15 heures et présidée par Mme Simonne Creyf.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, mijn excuses voor het chaotische begin van deze vergadering. De commissievoorzitter is ziek en de ondervoorzitters zijn hetzij onderweg, hetzij elders.

 

Een aantal vragen werd ingetrokken. Wij gaan van start met het derde punt op de agenda. De heer François Bellot is niet aanwezig en aldus blijven de samengevoegde vragen over van mevrouw Dierickx, mevrouw Lejeune en de heer Verherstraeten.

 

01 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Hilde Dierickx aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de Europese stroomonderbreking" (nr. 12924)

- mevrouw Josée Lejeune aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de nood aan een intensere samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het vlak van energie" (nr. 12941)

- de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de stroompanne van zaterdag 4 november 2006" (nr. 13026)

01 Questions jointes de

- Mme Hilde Dierickx au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la panne d'électricité en Europe" (n° 12924)

- Mme Josée Lejeune au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la nécessité d'une collaboration accrue entre États membres de l'Union européenne en matière énergétique" (n° 12941)

- M. Servais Verherstraeten au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la panne de courant survenue le samedi 4 novembre 2006" (n° 13026)

 

01.01  Hilde Dierickx (VLD): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over de grote Europese stroomonderbreking op 4 november. Door een overbelasting van het elektriciteitsnet in Noord-Duitsland ontstond het risico dat een groot deel van Duitsland, of bijna heel Duitsland, en een groot deel van Europa dagenlang zonder stroom zouden komen te zitten. Om dat te voorkomen, moesten in heel Europa preventief gebieden zonder stroom worden gezet.

 

De grote stroomonderbreking heeft miljoenen mensen, ook duizenden Belgen, zonder stroom gezet. Het is niet de eerste keer dat dit gebeurt. In 2003 is dat ook al in Italië gebeurd. De stad Milaan viel toen zonder stroom. Enkele Italiaanse steden hadden zelfs een dagenlange stroomonderbreking.

 

Heel wat autoriteiten op het gebied van energievoorziening hebben een verklaring afgelegd en deze stroomonderbreking becommentarieerd. Het is natuurlijk normaal dat zij, naargelang hun bevoegdheid en interesse, een andere invalshoek en een andere verklaring hebben voor deze stroomonderbreking. Wij kunnen echter niet voorbijgaan aan de verklaring van de heer Pierre Bornard, een directielid van de Franse netbeheerder RTE. Hij zei dat wij op het nippertje aan een grote, totale Europese black-out ontsnapt zijn. Ook VUB-professor Johan Deconinck bevestigde dat wij in het verleden al enkele keren nipt bij een Europese black-out geweest zijn.

 

Een mogelijke verklaring voor de onderbreking is de langzame afbouw van de kernenergie in Duitsland, België en Nederland, terwijl men onvoldoende in alternatieven voorziet.

 

We moeten daarvoor een beroep doen op andere bronnen, op andere landen, waarbij Frankrijk onze grootste leverancier blijkt te zijn. Dat was vandaag opnieuw in de actualiteit. Frankrijk beschikt nog over een overproductie. De elektriciteitsvoorziening vanuit Frankrijk is dus voor België zeer belangrijk.

 

De gevolgen van een volledige black-out die enkele dagen zou duren zijn ook voor België natuurlijk niet te overzien. We moeten er natuurlijk alles aan doen om dit te vermijden. Dit zou voor de economie zeer zware gevolgen hebben, maar het kan zelfs levensbedreigend zijn op het vlak van de volksgezondheid.

 

België heeft beslist om een geleidelijke kernuitstap te overwegen, natuurlijk op voorwaarde dat er in voldoende alternatieven kan worden voorzien.

 

Mijnheer de minister, mijn vraag houdt verband met de studie van het Planbureau over kernenergie. Wat is de huidige houding van de Belgische regering in verband met kernenergie en in verband met de Europese black-out, de stroomonderbreking? Gaat de federale regering maatregelen nemen om een volledige stroomonderbreking van het elektriciteitsnetwerk te voorkomen? Zullen er Belgische maatregelen worden genomen? Zult u aandringen op initiatieven op Europees gebied?

 

01.02  Josée Lejeune (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question s'articule également autour de la panne d'électricité en provenance d'Allemagne. Cette panne a eu d'importantes répercussions en Belgique et en Europe de l'Ouest. Elle serait la conséquence d'un abaissement de fréquence en Allemagne.

 

La Commission européenne n'a pas manqué de réagir. Elle plaide pour une collaboration plus étroite entre les 25 États membres afin d'éviter que de telles pannes se reproduisent. Elle prône également la création d'un groupe européen d'opérateurs qui pourrait imposer des normes techniques à tous les États membres dans le but d'assurer une circulation correcte de l'électricité sur les réseaux de l'Union européenne.

 

En outre, le porte-parole du commissaire européen en charge de l'Énergie a indiqué que l'Union européenne avait besoin d'un régulateur européen afin de gérer les questions de transmission d'énergie à travers les frontières.

 

Dès lors, monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes.

 

Quelle est la position du gouvernement?

Quelles mesures le gouvernement envisage-t-il d'adopter à la suite de la déclaration de la Commission européenne en matière d'énergie?

Jugez-vous nécessaire de renforcer la collaboration entre les États membres afin d'éviter des problèmes tels que ceux rencontrés le 4 novembre?

 

01.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, als het waar is dat een cruiseschip dat allemaal heeft veroorzaakt in Europa, dan zult u begrijpen dat men zich daarbij vragen stelt.

 

Mijnheer de minister, hetgeen mij heeft gefrappeerd is het volgende.

 

Ik heb een uur in het donker mogen zitten. Ik heb van dat geluk mogen proeven. Wij hebben in Mol een steenkoolcentrale, een kleine centrale, en niettegenstaande dat gegeven zaten wij toch zonder licht. Op zich is dat niet dramatisch, men hoort solidair te zijn.

 

Ik was alleen verrast toen ik, bij wijze van spreken, de dag erna vernam dat als zoiets zich nog eens voordoet, het zich steeds in dezelfde regio's zou voordoen. Ik ben pro solidariteit tussen de Staten onderling, maar ik ben ook pro solidariteit tussen de regio's en de gemeentes in het geheel. Daarom vind ik dat er daar toch een beurtrol zou mogen zijn. Wat is uw mening daaromtrent?

 

Mijnheer de minister, ten tweede, ik was onaangenaam verrast dat de gemeentebesturen en zelfs de intercommunales mij komen melden zijn dat zij niet geïnformeerd waren ter zake. Ik stel vast dat de gemeentebesturen nu wel een verontschuldigingbrief van Elia hebben gekregen. Wat is de reden waarom zij niet werden geïnformeerd? Hoe gaat u dat in de toekomst doen?

 

Ten derde, er was uiteraard het ministerieel besluit van 3 juni 2005 met een bepaalde volgorde van dadelijk afschakelbare afnemers: de export, gevolgd door de rurale, de industriële en de stedelijke afnemers. Andere landen opteren bijvoorbeeld voor de stedelijke afnemers. Zo is bijvoorbeeld in Parijs, de lichtstad, het licht uitgevallen. Vanwaar komt die volgorde? Wat is de reden? Hoe is dat bepaald? Gebeurt dat afschakelen automatisch?

 

Naast het niet informeren van de gemeentes en intercommunales, meen ik te weten dat de gewestregeringen wel werden betrokken, maar niet bij de concrete invulling van waar men gaat afsluiten. Was dat niet opportuun geweest? Gaat men dat aanpassen in de toekomst?

 

Ten slotte zijn er uiteraard bemerkingen met betrekking tot de vergoeding van schadelijders. Het is perfect mogelijk dat ondernemingen en desgevallend ook particulieren schade hebben geleden. Er is met betrekking tot de aansprakelijkheid en tot de schadevergoeding op dit ogenblik legistiek weinig geregeld op dat het vlak. Zal die worden aangepast? Wat kan er nog aan bijkomende investeringen gebeuren om wat zich twee zaterdagen geleden heeft voorgedaan, te voorkomen?

 

01.04 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, collega’s Dierickx, Lejeune en Verherstraeten, eerst wil ik zeggen dat een black-out, zoals dat wordt genoemd, de nachtmerrie is die bestaat voor elke transmissienetbeheerder of distributienetbeheerder, en uiteraard ook voor elk van de vijfentwintig Europese ministers voor Energie. De eerste verantwoordelijkheid die rust op energievoorziening, op de verantwoordelijke minister, is dat de bevoorradingszekerheid kan worden gegarandeerd.

 

We leven niet in een maatschappij met een nulrisico op black-outs, spijtig genoeg. Ik denk dat wij er wel voortdurend aan moeten werken om ons daartegen maximaal in te dekken. Wat dat betreft, is volgens mij de gouden stelregel dat er Europees gedacht moet worden om die aangelegenheid aan te pakken. Kijk trouwens naar de reactie van de Europese commissaris, de heer Piebalgs, die onmiddellijk te kennen heeft gegeven dat Europa een antwoord moet kunnen bieden op dat soort van incidenten.

 

Nu, dat is gemakkelijk gezegd, want de Europese Commissie heeft een werkstuk afgeleverd, het Groenboek, om toe te laten op dat soort van zaken makkelijk te kunnen reageren.

 

Dans le livre vert, une préférence est nettement marquée pour une Europe disposant d'un réseau supranational, pour de bonnes interconnexions entre les pays, pour des investissements réguliers et pour un régulateur à l'échelon européen.

 

À vrai dire, je n'ai aucun espoir pour l'instant de voir les ministres européens se mettre d'office d'accord pour suivre la piste de M. Piebalgs. Pourtant, j'ai défendu cette piste et la Belgique fut le pays qui a soutenu le plus le livre vert du commissaire.

 

Wij moeten specifiek kijken naar wat ons hier in België is overkomen. De oorzaak werd geschetst. Daarbij kunnen vragen worden gesteld. Dat laat ik in het midden. Het onderzoek is in ieder geval lopende. Er werd door Europa een onderzoek bevolen. Het ander onderzoek werd bevolen door alle lidstaten die getroffen zijn geweest.

 

Je voudrais m'en référer au fameux arrêté royal du 19 décembre 2002 qui a établi le règlement technique pour la gestion du réseau de transport et l'accès à celui-ci, qui prévoit la mise en place d'un code de sauvegarde et d'un code de reconstitution établis par le gestionnaire du réseau ainsi que la mise en place, par le ministre en charge de l'Énergie, d'un plan de délestage qui a été mis en œuvre par l'arrêté royal du 3 juin 2005. Nous essayons donc de trouver des réponses pour des phénomènes soudains et sous certaines conditions.

 

Artikel 2.3.1, dat trouwens al werd aangehaald door collega Verherstraeten, geeft de volgorde van degenen die moeten worden afgeschakeld. Men begint eerst met de grootverbruikers die met de transmissienetbeheerder een contract hebben gesloten inzake de afschakeling. Men heeft dat afgesproken onder meer wanneer er congestie ontstaat. Daarna volgt de export van elektriciteit buiten de regelzone, die wordt afgeschakeld. Daarna volgt de bevoorrading van de afnemers in de rurale gebieden, de industriële productieprocessen, de stedelijke zones en de laatsten die men desgevallend zou moeten afschakelen, zijn ziekenhuizen en het openbaar vervoer.

 

We waren hier dus aanbeland in een situatie waarbij het afschakelen van de grootverbruikers en de directe afnemers, wat als eerste was gebeurd, nog niet voldoende was. Dat heeft de transmissienetbeheerder Elia ertoe aangezet de rurale zones af te schakelen. Dat was ongelukkig voor wie in een rurale zone woont, ook al was het maar voor een uur. Dat ene uur is op zichzelf niet dramatisch, maar het zorgt toch voor ongemak en doet ons afvragen hoe we ons daartegen kunnen verzetten.

 

En ce qui concerne les délestages réalisés, il me faut souligner qu'ils sont automatiques dans les postes à haute tension des réseaux, selon leur spécificité – localisation, niveau de tension, type de clientèle raccordée – et non selon une liste nominative des communes. Il me semble important de souligner cette automaticité.

 

Ainsi, les événements se déroulant durant un week-end, c'est via les moyens de communication que nous avons appris l'occurrence des incidents. Des discussions sont actuellement en cours avec les représentants de la direction générale Énergie pour mettre en place une procédure d'information immédiate, dès qu'un seuil déterminé d'incident est atteint.

 

D'ailleurs, j'avais insisté sur ce point lors du grave problème de l'hiver 2005 dû au "galopage des lignes": la moitié de la Flandre, une partie des Pays-Bas et de l'Allemagne avaient été touchées. Il a été nécessaire de trouver une solution et une façon de communiquer. C'est pourquoi je reste en contact étroit avec les "service providers" pour permettre d'envoyer des messages par sms, seul moyen qui continue à fonctionner dans une telle situation. Même les PC ne sont plus opérationnels.

 

L'évaluation d'une coupure s'avère a priori difficile vu les multiples formes qu'elle peut revêtir. Par contre, les gestionnaires du réseau de transport procèdent a posteriori à l'évaluation de chaque incident survenu sur le réseau, quant à son impact et aux aménagements nécessaires pour éviter son renouvellement.

 

Sur la question de la responsabilité, il n'existe pas de système automatique qui détermine l'organisme chargé de prendre en charge les dommages. Il appartient donc aux cours et tribunaux d'apprécier la responsabilité des intervenants dans le processus. Ensuite, il convient de prendre les décisions nécessaires.

 

Voorzitter: Dalila Douifi.

Présidente: Dalila Douifi.

 

Wij moeten in het dossier misschien één belangrijk onderscheid maken. Ik weet dat het de zaken compliceert. Mocht het transmissienet hebben gefaald, dan draagt natuurlijk de federale overheid de verantwoordelijkheid. Het transmissienet valt immers onder haar verantwoordelijkheid, weliswaar via Elia. In het bewuste geval werd echter het distributienet oordeelkundig uitgeschakeld volgens een plan dat in een koninklijk besluit was vastgelegd. Op dat vlak dragen de regionale overheden en de regionale ministers van Energie de verantwoordelijkheid.

 

In elk geval moet het incident er ons toe aanzetten om maximaal met elkaar af te spreken over de wijze van opereren. Het heeft immers weinig zin om de moeilijke structuur van ons land in te roepen om aan een bevolking te melden wie de kwestie had moeten regelen. Een maximumoverleg tussen alle niveaus is hier nodig. Daaraan wordt ook gewerkt.

 

Ik kom nu tot de maatregelen die door de federale overheid werden getroffen om een black-out te verhinderen. Er werden zes maatregelen uitgewerkt.

 

De eerste maatregel is het systeem van de studie over de perspectieven van de elektriciteitsbevoorrading. De studie werd ingevolge een wetswijziging opgedragen aan de Algemene Directie Energie, die op dat vlak samenwerkt met het Federaal Planbureau. De studie moet de verhouding verifiëren tussen de voorzienbare vraag naar energie, enerzijds, en de productiemogelijkheden, anderzijds.

 

Daarin kadert ook gedeeltelijk de vraag van mevrouw Dierickx, namelijk de vraag of er voldoende energiebronnen zijn. De redenering die erop wordt nagehouden, is dat het probleem bestaat omdat er in de toekomst kerncentrales zullen worden gesloten. Ze zijn echter momenteel niet gesloten. Het productieniveau dat wij momenteel kennen, is ook het productieniveau van het verleden. De vraag rijst natuurlijk in hoeverre dat alles moet worden beoordeeld. U zal zich herinneren dat ik in die optiek de “studie 2030” heb besteld. De studie zal, zoals u weet, op het einde van de huidige week door de professoren aan de panels die met de materie werden belast, worden kenbaar gemaakt.

 

De tweede maatregel is dat de transmissienetbeheerder Elia, samen met de Algemene Directie Energie en met het Federaal Planbureau, een plan voor de ontwikkeling van het transmissienet opstelt. Het plan maakt het voorwerp uit van een goedkeuring door de minister bevoegd voor Energie. Het draagt bij tot de verificatie van tegelijkertijd de beschikbaarheid en de voldoende hoeveelheid van de transportmiddelen inzake elektriciteit, dus het netwerk tussen de productiesites en de te bevoorraden verbruikers, met inbegrip van de beheerders van het distributienet. De spanning moet echter hoger dan 70 kilovolt zijn. De rest valt niet onder mijn bevoegdheid, ook al zou ik dat misschien willen.

 

Ten derde, er is het technisch reglement van 19 december 2002, waarnaar ik heb verwezen, met de afschakeling waarin in het reglement wordt voorzien.

 

Ten vierde, ik heb mijn administratie gevraagd een studie inzake de bedrijfszekerheid van de netwerken uit te voeren. Ik wil een maximale investering zien in de netwerken en zekerheid hebben dat de netwerken in staat zijn om de doorstroming van de productie te garanderen. Dat probleem was niet aan de orde.

 

U weet dat ik erg veel belang hecht aan interconnectie. Een vijfde maatregel die ik genomen heb, is de ondertekening van twee memoranda, een met Frankrijk en een met Nederland, ter bevordering van de interconnectie inzake elektriciteit. Dat heeft aanleiding gegeven tot een bredere formule, een bredere markt en een vijfhoeksoverleg tussen de drie Benelux-landen, Frankrijk en Duitsland om onze verschillende spelers zoals de regulatoren en de transmissienetbeheerders, maximaal samen te brengen om maatregelen te nemen die toelaten binnen de regionale markt bevoorradingszekerheid te kunnen garanderen. Dat geeft ons het voordeel een begin van Europees denken te maken en straks misschien gemakkelijker de stap te kunnen zetten naar een Europees netwerk.

 

Ten slotte, op Europees niveau heeft men een richtlijn betreffende de veiligheid van de elektriciteit aangekondigd. Spijtig genoeg is men daarmee nog niet kunnen landen. De richtlijn voorziet onder meer in een percentage aan productiereserve, zodat in geval van extra problemen de piek kan worden opgevangen.

 

En ce qui concerne la position du gouvernement par rapport aux déclarations de la Commission européenne en matière d'énergie, je vous ai donné notre point de vue. Nous sommes allés très, très loin. Par contre, l'Allemagne et la France, qui sont deux acteurs dominants dans la construction européenne, sont très réticentes. Le problème que nous venons de connaître et qui a pris naissance en Allemagne provoquera peut-être une réflexion de la part des Allemands et, je l'espère, des Français et les amènera à revoir leur position.

 

En ce qui concerne la nécessité d'accroître la collaboration entre les États membres afin d'éviter les problèmes, je ne peux que souscrire au contenu du livre vert. La Belgique est l'un des seuls pays avec les quatre autres que je viens de citer à avoir essayé d'organiser un marché plus vaste que son propre marché. Des pays encore trop attachés à leur souveraineté négligent une collaboration qui pourrait éviter le genre de problème que nous avons connu.

 

De heer Verherstraeten stelde een bijkomende vraag omtrent de kwaliteit van de netwerken.

 

Eerst en vooral wil ik zeggen dat wij daaraan internationaal werken via de interconnectoren. De afstemming van de netwerken op mekaar, internationaal gezien, lijkt mij de meest gepaste oplossing te zijn.

 

Ook wat het binnenlands netwerk betreft, is het overduidelijk dat bijkomende investeringen voor transmissie en distributie voortdurend noodzakelijk zijn. Wat dat betreft, heeft Elia een indicatief plan dat zij proberen door te trekken tot op het regionale niveau.

 

Mijnheer Verherstraeten, tenslotte stelde u een vraag over de aanmoediging van bijkomende productie. Bijkomende productie is inderdaad wat ons meestal veilig kan stellen in dergelijke omstandigheden, ook al is er een eigen steenkoolelektriciteitswinning op het grondgebied van de gemeente waar u woont. Ik denk dat het wetsontwerp van de niet-benutte sites, dat geagendeerd staat, een belangrijk instrument is, omdat dat ontwerp precies aanzet om de productie-eenheden die nu niet gebruikt worden, vrij te geven ten opzichte van de concurrentie en ze op die manier terug in productie te nemen, met een bijkomende elektriciteitsproductie tot gevolg.

 

Mevrouw de voorzitter, dit was een wat uitgebreid antwoord, maar er werden dan ook drie vragen gesteld, en het incident op zich rechtvaardigt die vragen volledig.

 

01.05  Hilde Dierickx (VLD): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord, waarin u de maatregelen uiteenzet.

 

01.06  Josée Lejeune (MR): Madame la présidente, j'avoue que la réponse du ministre a été très longue et complète; il a ainsi répondu à l'ensemble de mes questions.

 

01.07  Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, gelukkig zijn de gevolgen van dit incident nog relatief beperkt gebleven. Het had erger kunnen zijn. Laat ons dat als positieve noot geven.

 

Dit toont in elk geval aan hoe voorzichtig wij moeten zijn met de productie en met beslissingen omtrent de productie, die risico's zouden inhouden voor de productieafname. Ik deel uw mening dat er reservecapaciteit moet zijn. Dat is volgens mij ook de reden waarom de elektriciteitsmarkt nooit helemaal geliberaliseerd kan en mag zijn, want dan gaat men risico's nemen. Men moet een buffer hebben. De totale vrije markt op het vlak van energie bestaat niet. Anders neemt men risico's.

 

We zijn het uiteraard met u eens inzake die Europese gedachte en de interconnectie. Als een dergelijk incident zich echter in de toekomst nog zou voordoen, meen ik dat men wat diligenter moet zijn ten aanzien van de bevolking en ten opzichte van de ondernemingen die daarvan het slachtoffer zouden zijn of zijn geweest.

 

Ik vind dat er ook solidariteit moet spelen. U zegt dat de lijst van de gemeenten niet nominatief is, maar Elia stelt dat het toevallig ook op die plaatsen zal zijn dat zich de volgende keer weer een incident zal voordoen. Dat kan in mijn ogen niet. Hier moet een beetje solidariteit spelen zodanig dat er beweging in zit.

 

Ten tweede, waar het potentieel mogelijk is, moet er vooraf worden geïnformeerd. Men is wat dit betreft in gebreke gebleven.

 

Ten derde, ik denk dat er hoe dan ook moet worden vergoed. Ik pleit er niet voor om dat louter op het niveau van de rechtbanken te doen. Immers, dit soort incidenten kan economisch veel te belangrijke gevolgen hebben en men zou dan soms jarenlange procedures moeten afwachten die de werkgelegenheid in het gedrang zouden kunnen brengen. Daarom pleit ik voor overleg met alle actoren in de regio om op één of andere manier een solidariteitsmechanisme in te bouwen, teneinde snel een antwoord te kunnen bieden aan wie toevallig - mogelijk ernstige - schade lijdt door omstandigheden. Ik pleit voor een regeling ter zake.

 

01.08 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, ik wil nog zeer kort reageren. Ik heb Elia drie zaken gevraagd.

 

Ten eerste vroeg ik om te bekijken of het afschakelplan niet op een andere manier moet worden benaderd.

 

Ten tweede lijkt het op voorhand verwittigen van het deel van de bevolking dat zal getroffen worden, mij absoluut noodzakelijk. Er zijn technische middelen om dat de kunnen realiseren en ik wil daarin een doorbraak.

 

Ten derde wil ik het overleg opstarten om te komen tot een regeling voor schadevergoeding. Ik moet dat echter met alle actoren doen, de regio’s inbegrepen. Zij zijn immers verantwoordelijk voor het distributienet. We hebben vorige keer al gezegd dat het van het incident afhangt, maar ik denk dat we toch moeten proberen om een afdoende regeling tot stand te brengen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Questions jointes de

- Mme Muriel Gerkens au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "une étude confidentielle commandée au Bureau fédéral du Plan relative à la production d'électricité" (n° 12890)

- Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "l'étude sur l'énergie nucléaire réalisée par le Bureau du Plan" (n° 12978)

- Mme Muriel Gerkens au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "l'étude 'Énergie 2030'" (n° 12987)

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "een confidentiële studie over de elektriciteitsproductie die bij het Planbureau werd besteld" (nr. 12890)

- mevrouw Simonne Creyf aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de studie van het Planbureau inzake kernenergie" (nr. 12978)

- mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de studie 'Energie 2030'" (nr. 12987)

 

02.01  Muriel Gerkens (ECOLO): Madame la présidente, j'ai effectivement deux questions qui portent sur le même thème.

 

Ma première question concerne l'étude réalisée par le Bureau fédéral du Plan relative à la production d'électricité.

 

Fin octobre, nous avons eu l'occasion de lire dans les journaux que cette étude confidentielle concernait les modes de production d'électricité et qu'elle proposait différents scénarios. Je ne vais pas m'attarder ici sur ces différents scénarios car ils sont logiques: si on prend des mesures, on aboutit à telle conclusion, si on n'en prend pas, on aboutit à telle autre conclusion.

 

Cette étude du Bureau du Plan est sortie en même temps que les conclusions de l'Agence européenne pour l'Environnement. Par rapport à l'étude du Bureau fédéral du Plan concernant la production d'électricité et les émissions de CO2, l'Agence européenne pour l'Environnement parlait également de la manière dont la Belgique respectait ses engagements dans la réduction de CO2. Je m'aperçois que ce qui est dit des scénarios du Bureau du Plan – je n'ai pas eu accès à cette étude – c'est qu'ils ne prennent en compte, pour calculer nos émissions de CO2 et évaluer la pertinence des modes de production d'électricité, que les efforts de réduction de CO2 sur le territoire belge.

 

Par contre, le ministre Tobback refuse les conclusions de l'Agence européenne pour l'Environnement qui tendent à dire que la Belgique ne fait pas grand chose. Il dit que la Belgique exécute une grande partie de ses engagements via les mécanismes de flexibilité, par des mesures qui sont prises en faveur d'une réduction de CO2 dans les pays en voie de développement notamment.

 

Ce genre de choses m'inquiète et m'énerve parfois parce je me dis que, si la Belgique veut prendre des mesures sensées et durables en matière de CO2 et en matière de plan énergétique, il faut que les références choisies par l'ensemble des membres d'un gouvernement et par les centres d'études soient identiques! Il faut se mettre d'accord sur les critères d'évaluation de la pertinence des mesures prises et à venir.

 

Par rapport à ce constat, j'aurais souhaité que vous m'expliquiez comment on en arrive à ces divergences. N'est-il pas possible d'unifier et d'harmoniser les études et leurs conclusions?

 

De la même manière, d'après les personnes qui ont eu accès à cette étude, l'étude du Bureau fédéral du Plan ne prendrait pas en compte non plus le potentiel d'éoliennes offshore, ni celui de l'importation de l'électricité verte, ni celui de la biomasse.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous cette information?

 

Le Bureau fédéral du Plan a-t-il réalisé cette étude conformément à vos souhaits ou indépendamment de votre volonté? Dans ce dernier cas, cette étude vous satisfait-elle?

 

Par ailleurs, une autre étude est en cours. D'après les informations en ma possession, elle devrait bientôt être terminée, voire même présentée. Il s'agit de la fameuse étude "Énergie 2030", étude que vous avez commandée sur la politique énergétique à long terme.

 

Je vous ai déjà interrogé à différentes reprises pour savoir qui participait à la réflexion. Vous m'avez alors communiqué la liste des personnes. Aujourd'hui, il semble se confirmer qu'il n'y aura pas de "peer review" (relecture par des scientifiques) des résultats de cette étude. Si tel devait être le cas, j'en serais surprise car une étude de ce type est toujours suivie, en principe, d'une telle relecture. Cela avait d'ailleurs été le cas à la suite de l'étude "Ampères" sous le précédent gouvernement: une "peer review" avait été effectuée par un groupe international d'experts. Pourtant, il semblerait que vous vouliez vous limiter à une relecture de l'étude par des panels. Je partage l'intérêt pour une telle démarche qui peut s'avérer utile mais elle ne remplace pas une "peer review".

 

Dès lors, j'aurais voulu savoir ce qu'il en était.

 

Est-il vrai que les résultats de cette étude seront prochainement présentés?

 

La relecture sera-t-elle réalisée par des panels ou une "peer review" sera-t-elle effectuée? Dans l'affirmative, qui composera le groupe de scientifiques et quel sera son planning? Dans le cas contraire, pourquoi renoncer à cet enrichissement? S'il s'agit de panels, qui les composera et sur la base de quels critères?

 

Enfin, puisque cette étude "Énergie 2030" semble se terminer, quel en est son coût?

 

02.02  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, dat de problematiek inzake CO2-uitstoot en de opwarming van de aarde de jongste weken groot nieuws is, mag duidelijk zijn. Terecht overigens, want de opwarming van de aarde is een urgent en bedreigend probleem. Daar de regering die problematiek recentelijk ook heeft erkend lijkt het ons nuttig te wijzen op de studie van het Federaal Planbureau over het belang van kernenergie in verband met de uitstoot van broeikasgassen. Het Planbureau stelt in zijn rapport, bestemd voor de Commissie 2030, dat in 2030, indien het scenario voor de kernuitstap zoals dat wettelijk is verankerd door de paars-groene regering wordt voortgezet, 95% van onze energievoorziening uit fossiele brandstoffen zal komen, met een gigantische stijging van de CO2-uitstoot als gevolg.

 

Het Planbureau spreekt van een uitstoot in de energiesector die 33% hoger zal liggen dan in 1990 terwijl het Kyotoprotocol precies voorschrijft dat wij tussen 2008 en 2012 7,5% minder broeikasgassen zouden moeten uitstoten dan in 1990.

 

Daarnaast is er de recentelijk verschenen World Energy Outlook 2006 van het Internationaal Energieagentschap, waarin een vurig pleidooi voor kernenergie wordt gehouden om zo onder meer de uitstoot van broeikasgassen onder controle te houden. Volgens dat rapport zal de vraag naar energie bovendien stijgen met naar schatting 53% tegen 2030, of jaarlijks met 1,6%. De olievraag zou tegen 2030 stijgen tot 116 miljoen vaten per dag, tegen 85 miljoen vandaag, met een prijsstijging tot 58 dollar per vat tegen 2010 en tot 97 dollar tegen 2030 als gevolg. Dat alles zou naast het duurder worden van de energie ook een gigantische stijging van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen teweegbrengen, waardoor volgens het IEA investeringen in kernenergie noodzakelijk blijven.

 

Mijnheer de minister, mijn vragen zijn de volgende. Ik neem aan dat u kennis hebt genomen van beide rapporten. Ik wil u vragen of u de bevindingen van die studies deelt.

 

In welke fase zit de studie van de Commissie 2030 die ons duidelijkheid zal moeten verschaffen over onze energiebevoorrading op middellange en lange termijn? Wanneer wordt het eerste rapport voorgesteld? Zal het Parlement inzage krijgen in dat eerste rapport, zoals u ons eerder beloofde? Wordt er binnen de regering gesproken over het verlaten van de nucleaire uitstap, onder andere gelet op de uitspraken van de eerste minister in Lahti naar aanleiding van de Finse Top?

 

Op de Finse top heeft de eerste minister zelf gezegd dat Europa het debat over kernenergie moet heropenen. Kunnen we met de huidige wet op de kernuitstap de Kyotonorm halen en het percentage aan uitstoot van broeikasgassen reduceren?

 

02.03  Marc Verwilghen, ministre: Madame la présidente, chères collègues, en ce qui concerne l'étude menée par la Commission Énergie 2030, le rapport préliminaire me sera remis par le président et les vice-présidents de ce groupe ce vendredi 17 novembre. Il sera ensuite présenté aux représentants des différents "review panels". Il conviendra, par conséquent, d'attendre jusqu'au moment où je disposerai de la première version, c'est-à-dire le pré-rapport ou les préliminaires, de ce fameux groupe.

 

J'ai d'ailleurs répété maintes fois qu'une procédure d'examen critique doit être effectuée au préalable par différents "review panels", représentant les milieux socio-économiques (Conseil central de l'Économie), environnementaux (CFDD), financiers (Banque Nationale), scientifiques (BACAS), les Régions (CONCERE/ENOVER) ainsi que la Commission européenne avec la DG TREN et l'Agence internationale de l'Énergie (AIE). Parmi ces six panels figurent quatre belges et deux étrangers.

 

Cette "review" qui est, à proprement parler, faite par les "stakeholders" et les milieux concernés aura lieu entre la mi-novembre 2006 et le début de 2007. Dès que les panels auront rentré leurs observations concernant le rapport préliminaire, le rapport définitif sera rendu par la Commission Énergie 2030.

 

Je vous signale également que le coût de cette étude s'élève à 55.000 euros.

 

Avant que ce processus ne soit terminé, certainement pas avant d'avoir reçu moi-même l'étude que j'ai commandée, il n'est ni possible ni souhaitable de commenter quelque aspect que ce soit de cette étude, certainement pas sur la base de fuites ou de rumeurs lapidaires répercutées souvent hors contexte et de façon inappropriée. Il faudra donc attendre le moment où je recevrai les documents et la fin de la procédure. En effet, il est insensé d'installer une procédure si on ne la suit pas.

 

Quant à l'étude commanditée par mon collègue de l'Environnement, M. Bruno Tobback, au seul Bureau du Plan, elle porte essentiellement sur le post-Kyoto à l'horizon 2020 et 2050.

 

Elle a été conçue par une méthodologie propre au Bureau du Plan. Les conclusions de cette étude sont désormais publiques. Celle que j'ai commandée à la Commission Énergie 2030 est d'une tout autre nature et porte sur l'ensemble de la question de l'énergie: sécurité de l'approvisionnement, durabilité, compétitivité, impact économique, etc. Elle a été confiée à des experts des milieux académiques belges, français et allemands.

 

Le rapport demandé à cette occasion par la commission au Bureau du Plan est uniquement destiné à quantifier les différents scénarios élaborés dans le cadre de cette étude qui constituera une contribution à la Commission 2030 parmi d'autres travaux commandés aux experts qui la composent. Il est donc inopportun de commenter ce document du Bureau du Plan en dehors du contexte particulier dans lequel il a été requis.

 

Wat uw vragen betreft, mevrouw Creyf, ze zijn van dezelfde aard. Ik herhaal dat het een voorlopig rapport betreft. Het zal mij vrijdag worden bezorgd. Ondertussen werd op 7 november de World Energy Outlook 2006 officieel voorgesteld. Die wordt ook geanalyseerd. De resultaten ervan worden momenteel door mijn diensten onderzocht. Vermits ik nog niet in het bezit ben van de resultaten van de werkgroep 2030, kan ik moeilijk de correlatie tussen beide maken. Ik beschik over de ene studie, over de andere zal ik beschikken. Als ik over beide zal beschikken, kan ik de correlatie maken.

 

Aangaande de werkgroep met betrekking tot het prerapport moet ik u vervolgens meedelen dat ik mij ook geëngageerd heb om het voorlopige rapport te bezorgen aan het Parlement, wanneer het bezorgd zal worden aan de review panels. Ik heb trouwens dienaangaande een afspraak gemaakt met de voorzitter, die als datum 28 november heeft gekozen. Ik zal vragen aan de beide deskundigen, de voorzitter en de vicevoorzitter, om op dat ogenblik het rapport uiteen te komen zetten voor de Parlementsleden van deze commissie.

 

Het eindrapport moet binnen zijn uiterlijk zes maanden na de publicatie in het Belgisch Staatsblad, dus in elk geval vóór 19 juni 2007. De commissie heeft mij reeds een aantal keren te kennen gegeven dat men in elk geval deze termijnen zal kunnen houden. Zolang het definitieve rapport er niet is, kan en zal de Belgische regering geen standpunt innemen, maar zij zal dat in elk geval op basis van het eindrapport doen.

 

Om een adequaat antwoord te geven op de vragen die bijkomend worden gesteld in het laatste onderdeel, meen ik dat ik zal moeten wachten tot het ogenblik waarop wij effectief over de nodige gegevens beschikken, maar uw geduld zal dus niet op de proef worden gesteld, vermits de afspraken gemaakt zijn.

 

02.04  Muriel Gerkens (ECOLO): Monsieur le ministre, votre réponse me rassure au niveau de la relecture. En effet, on avait parlé de panel et non de "peer review", ce qui me laissait à penser qu'il n'était plus question de recours à des experts extérieurs nationaux et internationaux. Vu votre réponse, il s'agit bien d'un "peer review" même si c'est le terme panel qui est utilisé.

 

Il nous reste maintenant à attendre le rapport préliminaire. Je prends note du fait qu'il sera déposé chez vous, qu'un examen sera effectué par des experts externes, que nous aurons l'occasion de prendre connaissance de ce rapport et éventuellement d'en discuter avec vous.

 

J'en arrive au Bureau fédéral du Plan. Il est question d'une étude demandée par M. Tobback au sujet des émissions de CO2. Dans le cadre de l'étude "Énergie 2030", est-ce qu'une demande a été faite concernant les émissions de CO2? S'agit-il d'une étude d'ordre uniquement économique et énergétique?

 

02.05  Marc Verwilghen, ministre: Non. En ce qui concerne les aspects environnementaux, les engagements pris par la Belgique sont également repris dans la mission confiée à la Commission Énergie 2030. Autrement dit, cette dernière doit également se prononcer sur ce point. Si tel n'était pas le cas, les engagements de la Belgique n'auraient aucun sens.

 

02.06  Muriel Gerkens (ECOLO): Ce sont donc les engagements de la Belgique qui sont pris en compte, via les mesures internes belges et les mécanismes de flexibilité que nous utilisons. Ces deux aspects sont-ils intégrés dans les données? En effet, le Bureau du Plan n'intègre pas les mécanismes de flexibilité.

 

02.07  Marc Verwilghen, ministre: (…)

 

02.08  Muriel Gerkens (ECOLO): D'accord.

 

02.09  Marc Verwilghen, ministre: Cela faisait partie de la mission. Je peux difficilement dire que vous pourrez le vérifier en lisant le rapport car je n'en connais pas le contenu. De toute façon, la mission prévoit qu'il faut tenir compte des engagements et de la façon dont ils sont exécutés.

 

02.10  Muriel Gerkens (ECOLO): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Je tiens quand même à vous signaler que j'ai également adressé ma question au ministre Tobback, concernant les aspects du Bureau du Plan.

 

Cela dit, je suis parfois exaspérée de constater qu'en fonction des objectifs poursuivis, on définit le problème de manière différente. Si je trouve normal que, pour demander une étude, l'on tienne compte de l'ensemble des engagements, il est en revanche anormal, selon moi, que pour demander une étude qui vise un autre objectif, on définisse les critères, les références d'une autre manière. Dans ce cas, on reste, en effet, dans des cas d'école et dans des démonstrations visant à prouver le bien-fondé de ce à quoi on veut aboutir. Ce genre de pratique est inacceptable. Toute étude demandée par un gouvernement doit poser le problème de la même façon ou tenir compte des mêmes données.

 

02.11  Simonne Creyf (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik heb vooral nota genomen van de timing van de commissie 2030. U herinnert zich wellicht dat het rapport aanvankelijk eind 2006 klaar zou zijn. Door de laattijdige publicatie van de samenstelling van de commissie is alles een beetje opgeschoven. Het is duidelijk dat het rapport niet gepresenteerd zal worden tijdens deze legislatuur. Deze regering zal zich niet meer over het probleem buigen. Het zal op de onderhandelingstafel van de volgende regeringsvorming komen. Wellicht wordt het een van de zwaarste dossiers in die onderhandelingen. Ondertussen krijgen we geen antwoord van de minister op vragen ter zake.

 

Mijnheer de minister, het verheugt me wel dat u bereid bent het voorlopige rapport van de commissie 2030 aan het Parlement te overhandigen. Dat is een positief engagement ten opzichte van het Parlement.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de Mme Colette Burgeon au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "les retombées des programmes Columbus et ATV pour l'industrie et la communauté scientifique belges" (n° 12914)

03 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de voordelen van de Columbus- en ATV-programma's voor de Belgische industrie en wetenschappelijke wereld" (nr. 12914)

 

03.01  Colette Burgeon (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, avec le retour en vol des navettes Discovery en juillet et Atlantis en septembre, l'assemblage de la station spatiale internationale (ISS) a repris, ouvrant la voie au lancement du laboratoire européen Columbus qui devrait s'arrimer à la station à l'automne 2007. L'ISS représente, pour la communauté scientifique internationale, une étape majeure pour la compréhension et la maîtrise de ce monde.

 

Le laboratoire européen Columbus est actuellement en préparation aux États-Unis pour un lancement prévu dans tout juste un an. Il sera un des principaux modules équipés de la station spatiale internationale, un laboratoire de pointe à usage universel. Il permettra de réaliser des expériences en science de la vie et en étude des métaux et des fluides.

 

Le laboratoire doit rester opérationnel pendant dix ans et recevoir quelque 500 expérimentations par an, dont certaines utiliseront des équipements multi-utilisateurs.

 

Quels sont les montants investis par la Belgique dans la mise au point de Columbus? À quel pourcentage du montant total cela correspond-il? Quels sont les partenaires privés et publics belges qui participent au programme Columbus?

 

Pour la phase 2 du programme Columbus, la contribution de 3% aux coûts fixes, soit 13,44 millions d'euros, et de 3% aux coûts variables, soit 6 millions d'euros, proposée dans la note d'orientation programmatique pour la politique spatiale belge sera-t-elle respectée par le gouvernement?

 

En ce qui concerne le véhicule européen non habité transportant de façon automatisée du fret vers l'ISS (ATV), à quel stade de développement du projet en est l'Agence spatiale européenne? Quels sont les partenaires privés et publics belges qui participent à ce programme? À concurrence de quels montants?

 

Quelles sont les retombées espérées en recherche et développement pour nos entreprises et nos institutions scientifiques?

 

03.02  Marc Verwilghen, ministre: Madame la présidente, collègue Burgeon, je vous remettrai ma réponse chiffrée et je me limiterai ici aux quatre questions.

 

D'abord, la Belgique a participé au programme de développement du module européen Columbus à raison de 3%, via le programme ISS Development, qui disposait d'une enveloppe financière de 2,6 milliards d'euros, dont 1,2 milliard pour Columbus.

 

Les partenaires belges du programme sont Alcatel Bell, ETCA, Logica, SABCA, SAIT, SAS, Spacebel Informatique, Trasys, ULB et Verhaert.

 

À votre deuxième question, ma réponse est affirmative: le financement est compris dans l'enveloppe spatiale globale de la Belgique.

 

Troisièmement, le premier modèle de l'ATV, dénommé "Jules Verne", est en phase de tests. Les équipes restent mobilisées pour régler les derniers détails en vue d'un vol entre la mi-mai et la mi-septembre 2007. Les accords internationaux prévoyant que l'ESA contribue aux coûts fixes d'exploitation de l'ISS au moyen de fret embarqué sur l'ATV, il est important que le Jules Verne soit lancé avant l'arrimage de Columbus à l'ISS. Ce dernier marquera en effet le début officiel de l'utilisation européenne de l'ISS à proprement parler.

 

Les partenaires belges dans le développement de l'appareil sont Alctatel Bell, EHP, RHEA, SAS et Verhaert.

 

Le retour industriel et scientifique vers la Belgique n'est pas calculé élément par élément, mais sur l'ensemble du programme. La déclaration de programme prévoit un retour garanti de 0,90% pour chaque État participant à la fin du programme.

 

En ce qui concerne votre quatrième et dernière question, de nombreux projets scientifiques européens bénéficieront de l'arrivée de Colombus qui, en donnant un accès européen propre à l'ISS, permettra de réaliser les expériences essentielles prévues en microgravité. Les équipes belges concernées bénéficient d'un soutien financier de la Politique scientifique fédérale, notamment à travers le programme PRODEX. Les contributions belges à ces projets peuvent être classées comme suit par domaine de recherche:

 

- huit activités en science des matériaux, dont vous verrez la répartition entre les universités;

- sept activités en physique des fluides;

- quinze activités en biologie;

- huit activités en physiologie.

 

Le module Columbus sera arrimé à l'ISS avec, à son bord, un ensemble de laboratoires comprenant une série d'instruments, qui devront être remplacés ou améliorés dans le futur afin de permettre la réalisation d'autres expériences. Outre les scientifiques, l'industrie belge pourra aussi, dès lors, bénéficier des travaux complémentaires liés à ces activités.

 

03.03  Colette Burgeon (PS): Je vous remercie pour votre exposé très complet. C'est une manière de mettre en évidence nos chercheurs et de montrer que la Belgique comprend des gens de qualité.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: La question n° 12953 de M. Wathelet est reportée.

 

04 Vraag van mevrouw Simonne Creyf aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de benoeming van de leden van de Raad van Toezicht van de Ombudsdienst Verzekeringen" (nr. 12954)

04 Question de Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la nomination des membres du Conseil de surveillance du Service de l'Ombudsman des Assurances" (n° 12954)

 

04.01  Simonne Creyf (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, we hebben al een paar keer gepraat over de ombudsdienst inzake verzekeringen. Nu moeten we vaststellen dat dit voor de verbruiker eigenlijk een triest en ontgoochelend einde kent.

 

Wat is de huidige situatie? Wie klachten heeft in verband met verzekeringen kan zich wenden tot drie verschillende instanties, namelijk de FOD Economie, de ombudsdienst van de sector of de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen. Dat is niet onbelangrijk want volgens mijn informatie gaat het om ongeveer vijfduizend klachten per jaar waarvan er zo’n vierduizend afgehandeld worden door de ombudsdienst inzake verzekeringen en een duizendtal door de CBFA. Het is dus belangrijk dat die ombudsdienst er komt en dat het één ombudsdienst wordt die goed functioneert.

 

De minister heeft dat ingezien en is overgegaan tot het opzetten van een nieuwe structuur, vooral een nieuwe juridische structuur. De ombudsdienst wordt dus een vzw, met een Raad van Toezicht. In die Raad van Toezicht zouden de verbruikers twee plaatsen krijgen van de zeven mandaten. De consumentenorganisaties, verenigd in de Raad voor het Verbruik - waarbij het trouwens gaat om vijftien diverse consumentenorganisaties en niet zomaar eentje - hebben gezegd dat ze niet akkoord kunnen gaan met de nieuwe structuur. Zij verwijzen daarbij naar de ombudsdienst die bestaat in de banksector en die daadwerkelijk volgens een heel andere structuur is opgebouwd. De consumentenorganisaties, verenigd in de Raad voor het Verbruik, hebben dan ook geweigerd om hun vertegenwoordigers aan te duiden.

 

Groot was dus onze verbazing toen vorige week woensdag in het Belgisch Staatsblad het ministerieel besluit verscheen met de samenstelling van de Raad van Toezicht van de Ombudsdienst Verzekeringen. Daarin verschijnen, als vertegenwoordigers namens de verbruikers, de namen van mevrouw Cathy De Waele en de heer Danny Jamart. Mijnheer de minister, kunt u ons meer uitleg verschaffen over de vertegenwoordigers van de verbruikers, zijnde mevrouw Cathy De Waele en de heer Danny Jamart, rekening houdend met het feit dat de verbruikersorganisaties geweigerd hebben hun vertegenwoordigers aan te duiden omdat ze niet akkoord gingen met de samenstelling en de structuur van de ombudsdienst inzake verzekeringen?

 

04.02 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Creyf, in eerste instantie zou ik toch erop willen wijzen dat de Raad voor het Verbruik werd uitgenodigd om twee personen aan te stellen die als consumentenvertegenwoordigers in de raad van toezicht van de nieuwe ombudsdienst voor de Verzekeringen zitting zouden hebben. De groepering van consumentenverenigingen binnen de Raad voor het Verbruik, en dus niet de raad in zijn geheel, heeft het niet opportuun geacht om in te gaan op mijn uitnodiging. Zij was onder meer van mening dat de consumenten geminoriseerd zouden zijn in de raad van toezicht.

 

Zoals ik reeds verschillende keren op parlementaire vragen heb geantwoord, is dat laatste een misvatting. Het is in elk geval een verkeerde voorstelling van zaken. Op de 7 leden, die de raad van toezicht telt, is er slechts een enkele vertegenwoordiger van de verzekeringsondernemingen. De overige leden zijn onafhankelijk en neutraal, streven het algemeen belang na of verdedigen de belangen van verzekerden. De raad van toezicht is immers samengesteld uit 2 vertegenwoordigers van de consumenten. Het is ook de enige categorie die twee vertegenwoordigers heeft, naast een vertegenwoordiger van de CBFA, een vertegenwoordiger van mezelf en van de FOD Economie, een vertegenwoordiger van de verzekeringstussenpersonen en een onafhankelijke deskundige.

 

Ik heb de houding van de groepering van consumentenverenigingen altijd betreurd, omdat op die manier de operationele werkzaamheid van de ombudsdienst niet alleen werd vertraagd, maar nagenoeg onmogelijk werd gemaakt. Zoals ik heb aangekondigd in een antwoord op een vraag van mevrouw Lalieux, heb ik na de weigering andere organisaties gepolst. Ik verheug mij erover dat die organisaties wel een vertegenwoordiger hebben willen sturen. Op die manier hebben zij hun verantwoordelijkheid op zich genomen en kan de raad van toezicht werken. De ombudsdienst kan nu van start gaan. Het zij herhaald dat dat enkel in het belang van de consument kan zijn.

 

Mevrouw De Waele is een bestuurslid van de Liberale Mutualiteit, de heer Jamart werkt op het West-Vlaamse Liberaal Ziekenfonds. Ik heb ter zake niets te verbergen. Voor mij is het belangrijkste dat de ombudsdienst functioneert en dat hij niet lam kan worden gelegd, zoals sommigen misschien hadden gehoopt.

 

04.03  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, de verbruikersorganisaties kunnen niet akkoord gaan met de structuur van de ombudsdienst voor de Verzekeringen. U houdt hiermee geen rekening en u benoemt twee politieke, liberale vrienden. Beiden stonden op de VLD-lijsten bij de vorige gemeenteraadsverkiezingen. Een vertegenwoordigt de Liberale Mutualiteit, de ander is een directeur van de Liberale Mutualiteit in Bredene. Mevrouw Cathy De Waele heeft ook zitting in de raad van bestuur van de Liberale Mutualiteit. U moet mij eens uitleggen hoe twee liberale vertegenwoordigers garant kunnen staan voor de verdediging van de belangen van de consumenten. Ik vind het een kaakslag voor de gebruikers en de gebruikersorganisaties.

 

Het illustreert heel duidelijk dat de nieuwe relatie met het middenveld, zoals door partijvoorzitter Bart Somers naar voren werd gebracht, enkel kan gelden voor het liberale middenveld. Hét middenveld is hier zeker niet bij gediend. Ik vind dit eigenlijk niet kunnen, mijnheer de minister: u benoemt twee politieke vrienden op een ogenblik dat er 15 verbruikersorganisaties zeggen dat ze niet akkoord kunnen gaan met de structuur van de ombudsdienst. Dat neemt niet weg, mijnheer de minister, dat de manier waarop de betrokken persoon de dossiers behandelt, op een correcte manier gebeurt.

 

Het gaat er nu ook niet over of de leden in die raad van bestuur de belangen van de verbruikers wel of niet dienen. Het gaat erover dat 15 verbruikersorganisaties, verenigd in de Raad voor het Verbruik, niet akkoord kunnen gaan en dat u daartegenover twee liberale vrienden benoemt.

 

04.04 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, ik zal die ombudsdienst beoordelen op het moment dat hij zijn werk heeft kunnen presteren. Ik zal dus perfect kunnen nagaan of de doelstellingen die voorzien waren binnen de ombudsdienst, namelijk het respecteren van het algemeen belang, gerespecteerd worden.

 

Over verbruikersorganisaties die hun verantwoordelijkheid niet opnemen, ik ben dat stilaan beu aan het worden. Ik heb dat de vorige keer ook reeds gezegd. Het is ten aanzien van die verbruikersorganisatie dat ik dat vrij affirmatief zeg. Het is niet de eerste discussie die wij met die verbruikersorganisatie hebben gekend binnen de verzekeringswereld. Ik heb hen tot op heden nooit exacte cijfers willen afnemen. Op het moment dat ze kunnen tussenkomen en hun rol kunnen vervullen nemen ze hun rol niet op. Op mensen die niet bereid zijn positief mee te werken aan een positief project kan ik moeilijk blijven wachten.

 

04.05  Simonne Creyf (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik kan begrijpen dat u ongelukkig bent omdat de verbruikers niet wensen mee te werken aan dit project, maar het is hun goed recht, hun stem wordt gehoord. Zij hebben daar recht van spreken. Zij gaan niet akkoord en dan benoemt u als minister twee liberale vrienden. Mijnheer de minister, het is dat laatste dat ik onmogelijk kan aanvaarden.

 

De voorzitter: Dan kunnen wij dit punt, dat vrij scherp was, afronden. Mijnheer de minister, mevrouw Creyf, ik neem aan dat u op dit punt geen vrienden zult worden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Vraag 12962 van de heer Van Biesen wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

05 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de onduidelijkheid rond de toepassing van het AREI aangaande keuring van particuliere elektrische installaties" (nr. 12976)

05 Question de M. Hagen Goyvaerts au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "le manque de clarté qui règne à propos de l'application du RGIE en ce qui concerne le contrôle des installations électriques domestiques" (n° 12976)

 

05.01  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over nogal wat onduidelijkheden in de uitvoering van het algemene reglement op de elektrische installaties (AREI) bij de keuring van particuliere installaties.

 

Op 20 april is het koninklijk besluit van 1 april 2006 in het Staatsblad verschenen, waarbij een wijziging wordt aangebracht aan het AREI. Artikel 271, dat vanaf 1 oktober van toepassing is op zowat twee miljoen huishoudelijke installaties, bepaalt dat particuliere installaties om de vijfentwintig jaar gekeurd moeten worden op de conformiteit met het AREI. In de praktijk komt dat erop neer dat installaties die voor 1981 werden gebouwd, uiterlijk in oktober 2006 gekeurd hadden moeten worden.

 

Los van de laattijdigheid, hebben heel wat keuringsorganismen die die opdracht dienen uit te voeren vanuit uw departement Energie begin oktober nog bijkomende toelichtingen of voorstellen tot wijzigingen gepresenteerd gekregen aan andere artikels van dat AREI, zoals een nieuw artikel 271 bis, 273, 274 en 275, waardoor zij natuurlijk in de praktische onmogelijkheid zijn om op een retroactieve manier hun opdracht uit te voeren. In de praktijk leidt dat natuurlijk ook tot heel wat verwarring. Bovendien kan ik mij toch niet van de indruk ontdoen dat een dergelijke nonchalance wel eens de veiligheid van een aantal elektrische installaties in het gedrang kan brengen.

 

Bijkomend aan het koninklijk besluit van 1 april 2006 wordt ook artikel 276 gewijzigd, waardoor eigenaars die overdracht doen van een eigendom van wooneenheid – een huis, een appartement of een studio – een conformiteitsattest moeten voorleggen aangaande de elektrische installatie van het betrokken pand, afgeleverd door een erkend organisme. Ook daarover blijkt er in de praktijk nogal wat onduidelijkheid te zijn.

 

De bedoeling van uw departement Energie, dat deze materie afhandelt, was om over die wijzigingen een soort van informatiecampagne te organiseren door middel van een nieuwe website en de productie van een aantal documenten, zodat het voor de betrokkenen wat duidelijk zou worden. Ook de lijst van erkende organismen zou geactualiseerd moeten worden en definitief moeten worden vastgelegd, zodat notarissen en immobiliënmakelaars weten waaraan zij zich moeten houden. De bedoeling was om dat rond de periode van 8 november te doen.

 

Zoals min of meer te verwachten was, hebben de keuringsorganismen, de immobiliënsector en de notarissen hun ongenoegen geuit over de te volgen procedure evenals over de timing en ook over de uitvoering van een aantal wijzigingen. Ik meen te weten dat daarover op uw kabinet een hartig woordje werd gesproken.

 

Mijnheer de minister, bijgevolg vond ik het opportuun om u over de kwestie een aantal vragen te stellen. Het zijn een achttal vragen. Ik overloop ze even voor de volledigheid van het verslag.

 

Ten eerste, klopt het gegeven dat de betrokken informatiecampagne voor onbepaalde duur zou zijn uitgesteld?

 

Ten tweede, kan u enige verduidelijking geven bij of een verklaring geven over de ondoordachte, amateuristische aanpak van de materie door uw departement Energie? Immers, als het koninklijk besluit al op 20 april 2006 werd gepubliceerd, moet in feite toch niet tot oktober 2006 worden gewacht om erover te communiceren.

 

Ten derde, hoe komt het dat uw diensten pas op 13 oktober 2006 de keuringsorganismen hebben ingelicht over voorstellen tot wijzigingen van het AREI?

 

Ten vierde, vindt u het rechtvaardig en gepast om wijzigingen in het reglement op elektrische installaties met terugwerkende kracht in te voeren?

 

Ten vijfde, kan u toelichten hoe de keuringsorganismen de keuring van elektrische installaties met terugwerkende kracht dienen uit te voeren?

 

Ten zesde, hoeveel controleurs hebt u op uw departement Energie ter beschikking om de conformiteit op te volgen en/of na te gaan?

 

Ten zevende, werd ondertussen al meer duidelijkheid gecreëerd over de toepassing van artikel 276 bij de verkoop, bij schenking, bij erfenis of bij verkoop met de bedoeling een wooneenheid te slopen? Zijn daarvoor dezelfde modaliteiten van toepassing?

 

Ten slotte, mevrouw de voorzitter, is het de bedoeling om het betrokken koninklijk besluit alsnog te verfijnen? Zo ja, binnen welk tijdskader denkt u dat te realiseren?

 

Mijnheer de minister, ik ben uitermate benieuwd naar uw antwoord.

 

05.02 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Goyvaerts, eerst wil ik even de grond van de zaak bespreken.

 

Ik durf te stellen dat algemeen in alle discussies die werden gevoerd, de bijkomende maatregel die wordt getroffen en die de beveiliging van toekomstige kopers van woningen inhoudt, wordt toegejuicht.

 

In antwoord op uw eerste vraag wijs ik erop dat ik de informatiecampagne betreffende de herkeuring van de elektrische installaties na 25 jaar heb uitgesteld. Waarom heb ik dat gedaan? Daarmee beantwoord ik ook uw tweede vraag. Ik heb de informatiecampagne uitgesteld, omdat ik ze wil koppelen aan een informatieronde ter precisering van de toepassingsmodaliteiten van de uitvoering van een controlebezoek van een huishoudelijke installatie bij de verkoop van een huis, appartement of studio, dus van een wooneenheid, zoals u dat noemde.

 

In antwoord op uw derde vraag merk ik op dat de erkende controleorganismen tijdens de algemene vergaderingen, die plaatsgrepen sinds begin 2006, werden geconsulteerd omwille van hun ervaring en om beter alle elementen te kennen, vooraleer ze worden onderworpen aan een herkeuring. Het schrijven van 13 oktober 2006 bevatte met andere woorden reeds verschillende elementen waarvan voornoemde organismen al lang op de hoogte waren, vermits de elementen juist waren uitgediscussieerd of daarover discussies aan de gang waren.

 

Ten vierde, de informatie die aan de erkende organismen werd doorgespeeld, bevat de interpretaties van de bestaande reglementering. Zij werd toch als niet voldoende duidelijk aanzien. Ik heb dan ook gesteld dat het nodig is om de reglementering te concretiseren en te verduidelijken.

 

Uw vijfde vraag, de erkende organismen zijn in het bezit van die informatie en weten dus hoe daarmee moet worden omgegaan.

 

Uw zesde vraag, de reglementering bepaalt expliciet dat de bezoeken in het licht van de conformiteit niet zullen worden uitgevoerd door mijn diensten, maar door de erkende organisaties.

 

Uw zevende vraag, ik heb de intentie om een precisering aan te brengen in verband met de draagwijdte. Ik wil artikel 276 aanpassen door het te beperken tot de enkele verkoop van een huis, appartement of studio - dus een wooneenheid - en niet de andere te viseren. Het is immers specifiek daar dat de bescherming moet worden georganiseerd.

 

Alles wordt in het werk gesteld om de aanpassingen waarvan sprake uit te voeren vóór 1 januari 2007 zodat de maatregel in elk geval tegen dan van toepassing zal zijn en de informatiecampagne zal lopen.

 

05.03  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

U zult mij niet horen zeggen dat het document geen goede punten inhoudt. Wat de elektrische installaties in particuliere wooneenheden betreft, werden punten toegevoegd die tot verbetering zullen leiden.

 

Ik betreur echter de manier waarop uw departement voor Energie, onder leiding van mevrouw Fauconnier, deze aangelegenheid op een weinig professionele manier heeft afgehandeld. Ik betreur het feit dat men zo laattijdig reageert. Dat was overigens ook een beetje de inhoud van uw antwoord.

 

U verwijst naar een overleg. Ik neem aan dat het gaat over het gemeenschappelijk technisch overlegorgaan. Dat is ook een orgaan waarvan ik het fijne nog niet heb begrepen. Ik zal daarover een aantal schriftelijke vragen stellen. Ik heb echter de indruk dat het niet goed werkt.

 

Ik stel bijgevolg vast dat u nu wat gas moet terugnemen om het geheel te verfijnen. U hebt de termijn vastgelegd op 1 januari 2007. U weet dat dit snel dichterbij komt. Ik hoop dat u binnen die termijn het geheel kunt afronden en dat de notarissen en de vertegenwoordigers van de immobiliënsector alsdan wat gekalmeerd zijn en zullenl weten waar zij aan toe zijn.

 

Voor het overige zullen wij de evolutie van het dossier volgen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de Mme Muriel Gerkens au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la position de la Belgique dans le cadre du projet de règlement européen REACH" (n° 12980)

06 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "het standpunt van België inzake het ontwerp van Europese verordening REACH" (nr. 12980)

 

06.01  Muriel Gerkens (ECOLO): Madame la présidente, je reviens sur le projet de règlement européen REACH.

 

Le processus de première lecture de ce projet s'est déroulé au Parlement européen et au Conseil des ministres Économie. Néanmoins, étant donné l'absence d'accord, la seconde lecture est en cours.

 

Pour rappel, le projet REACH vise en principe à mieux enregistrer, contrôler et réguler les substances chimiques, dans le but d'éviter toute une série de cancers, malformations ou maladies, ainsi que les méfaits sur l'environnement pouvant résulter de l'utilisation et de la production de certaines substances chimiques.

 

La commission Environnement du Parlement européen a voté à une écrasante majorité, fin septembre ou début octobre, une nouvelle mouture du texte qui réintroduit certains préceptes que le Parlement européen avait déjà approuvés mais que le Conseil avait refusés en première lecture. Il s'agit notamment de la réintégration du principe de substitution qui prévoit l'obligation, pour les industriels, de remplacer les substances dangereuses lorsqu'une autre possibilité existe. Si tel n'est pas le cas, l'industrie disposerait alors de cinq années d'autorisation au cours desquelles elle devra proposer une option moins dangereuse. Ce volet a pour ambition non seulement de protéger contre les effets néfastes de ces substances chimiques mais aussi de stimuler l'innovation.

 

Aujourd'hui, REACH continue de susciter la mobilisation. Ce mercredi 18 octobre, plus de 1.000 personnalités scientifiques, 1.500 ONG internationales, 250.000 citoyens européens, l'ensemble des conseils de l'ordre des médecins et toute une série d'autres organismes de médecins, représentant apparemment 2 millions de médecins des États membres de l'Union européenne, ont signé l'Appel de Paris qui datait de 2005. La semaine dernière, la mobilisation était encore énorme lors de la nouvelle réunion des membres de l'Appel de Paris qui s'est tenue à Paris. Ils demandent que le programme européen REACH corresponde à ce qui a été adopté par la commission Environnement du Parlement européen.

 

Le vote en plénière aura lieu le 17 novembre. Ensuite, le Conseil devra se prononcer sur ce texte.

 

Depuis la première attitude adoptée par la Belgique au Conseil européen, les différents ministres du gouvernement belge ont pris différentes positions. Dès lors, pouvez-vous nous détailler la position qui sera défendue par la Belgique au vu de ces nouveaux éléments?

 

Le gouvernement va-t-il se rallier aux conclusions de la commission Environnement du Parlement européen?

 

Plus précisément, quelle est la position de la Belgique sur le renforcement de la procédure d'enregistrement des substances, la substitution des produits et sur la limitation à cinq années des autorisations des produits à substituer?

 

06.02  Marc Verwilghen, ministre: Madame la présidente, madame Gerkens, je serai assez bref car vous me demandez où en est le dossier. Les positions du Conseil et du Parlement européens sur l'ensemble du dossier REACH sont connues et le gouvernement belge mettra tout en œuvre afin d'arriver à un texte qui soit acceptable pour tous.

 

Ceci suppose qu'une solution de compromis devra être trouvée tant au sein de chacun des co-législateurs, à savoir le Conseil et le Parlement européens, qu'entre ceux-ci en prenant en compte la position de la Commission européenne. Parvenir à un accord sur le règlement dans son ensemble est la priorité de la Belgique. Il importe donc de prendre en considération l'opinion de toutes les parties concernées.

 

La question de la substitution des substances dangereuses est certainement la plus délicate à trancher. Nous continuons à défendre la position commune que notre pays a approuvée le 13 décembre 2005. La Belgique est clairement contre une substitution obligatoire et a défendu que "l'autorisation ne devrait être accordée que si les avantages socio-économiques l'emportent sur les risques engendrés par l'utilisation de la substance et s'il n'y a pas d'alternatives disponibles plus sûres et à un coût raisonnable. Cette alternative doit être raisonnablement accessible et développée sur une échelle permettant son implémentation comme substitut sous des conditions viables économiquement et techniquement."

 

Il importe dès lors de pouvoir évaluer également au cas par cas la durée des autorisations qui seront délivrées avec un délai maximum de 10 ans.

 

En ce qui concerne le renforcement de la procédure d'enregistrement, la Belgique soutient pleinement les efforts de la présidence finlandaise dans le cadre du trialogue. Espérons que cette matière puisse être tranchée lors du prochain Sommet!

 

06.03  Muriel Gerkens (ECOLO): Madame la présidente, je suis évidemment très déçue de la réponse du ministre. Refuser la substitution obligatoire est effectivement le compromis auquel la Belgique a participé. Je pense pourtant qu'au sein du gouvernement belge, aucun accord n'est intervenu entre les différents ministres concernés (Économie, Santé et Environnement).

 

Monsieur le ministre, vous semblez dire que la position officielle de la Belgique sera le refus de la substitution obligatoire. Ce faisant, la Belgique refuse d'adopter une position de pointe pour protéger la santé publique, mais aussi pour pousser l'industrie chimique à l'innovation, sachant que cette dernière innove d'ailleurs très peu en termes de substances chimiques actuellement.

 

Je le répète, je suis déçue et j'espère vraiment que le gouvernement mènera des discussions en vue d'amener la Belgique à une position de pointe et je regrette qu’elle n'opte pas, avant même la fin de la deuxième lecture, pour une position plus "guerrière" en faveur de la santé.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de Mme Muriel Gerkens au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "l'accord entre la Belgique et la Russie dans le domaine nucléaire" (n° 12988)

07 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "het akkoord tussen België en Rusland op nucleair gebied" (nr. 12988)

 

07.01  Muriel Gerkens (ECOLO): Monsieur le ministre, il existe un projet d'accord entre la Belgique et la Russie dans le domaine nucléaire. Ce texte, qui date de 1999 et peut-être même d'avant, n'a jamais été signé. D'après certaines informations, vous seriez en train de négocier un nouvel accord qui viserait notamment à valoriser le know how de Belgonucléaire.

 

Je voulais vous interroger pour que les choses soient claires et que je ne me base pas uniquement sur des rumeurs.

 

Le projet d'accord antérieur entre la Belgique et la Russie a-t-il finalement été signé? Si oui, quel est la teneur du texte? Si non, pourquoi?

 

Quel est le but d'un nouvel accord que vous négocieriez avec la Russie?

 

Le nouveau projet d'accord, s'il y en a un, prévoit-il également le recyclage du plutonium d'armes nucléaires afin de l'utiliser dans le secteur de la production d'électricité?

 

07.02  Marc Verwilghen, ministre: Collègue Gerkens, l'accord entre la Belgique et la Russie prendra la forme d'un "memory of understanding" (MoU).

 

Tout d'abord, il existe effectivement un projet de MoU entre la Belgique et la Russie dans le domaine de la recherche nucléaire, mais il n'est pas encore signé. Du côté russe, l'élaboration d'un tel projet constitue un processus assez lent, qui requiert l'approbation de différentes instances. Il est, en outre, nécessaire de procéder par itérations avant de parvenir à un texte final. De plus, chaque itération implique la répétition de ce long processus du côté russe.

 

Ensuite, le but de ce MoU est de promouvoir la coopération scientifique entre les deux États dans le domaine de la recherche nucléaire, et cela d'une manière générale. Plus spécifiquement, les thèmes principaux mentionnés dans l'accord sont la sûreté des installations nucléaires, le cycle du combustible nucléaire avancé, la gestion des déchets nucléaires et du combustible usé, le démantèlement des installations nucléaires, la radioprotection et la non-prolifération des matériaux fissiles.

 

Enfin, il n'est nulle part fait mention de votre troisième point dans le MoU.

 

07.03  Muriel Gerkens (ECOLO): Madame la présidente, je remercie le ministre de m'informer de l'évolution de ce dossier.

 

Monsieur le ministre, je suis rassurée d'apprendre l'absence de négociation en vue du recyclage du plutonium des armes nucléaires.

 

La présidente: Vous n'êtes donc plus déçue?

 

07.04  Muriel Gerkens (ECOLO): Dans ce cas, non, madame la présidente.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de Mme Muriel Gerkens au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "l'interdiction du commerce des peaux de phoques et produits dérivés" (n° 12801)

08 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "het verbod op de handel in zeehondenvellen en afgeleide producten" (nr. 12801)

 

08.01  Muriel Gerkens (ECOLO): Madame la présidente, monsieur le ministre, au mois d'avril de cette année, vous aviez déposé à la Chambre deux projets de loi relatifs au commerce des animaux et leurs produits dérivés dont l'un porte sur l'interdiction d'importation et de commerce de tout produit à base de phoques.

 

Il me semblait exister une quasi-unanimité au sein du Parlement pour travailler sur ce projet et faire en sorte que la Belgique serve d'exemple dans l'Union européenne, sachant que les Pays-Bas et l'Italie n'allaient pas tarder à nous suivre.

 

Ce texte a été discuté en commission. Des auditions ont eu lieu durant le mois de mai dernier. Tout s'est déroulé dans la plus grande sérénité; les parlementaires ont été unanimes. Cependant, nous n'avons pas pu entendre les représentants du Canada qui avaient pourtant demandé à être reçus par la Chambre.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous me dire où en est ce texte? Va-t-on quand même tenter de l'adopter avant la fin de la législature? Les retards enregistrés sont-il dus au mécontentement du gouvernement canadien auquel notre gouvernement ne voudrait pas déplaire et qui, de par ce fait, bloque les travaux sur ce projet de loi?

 

08.02  Marc Verwilghen, ministre: Madame la présidente, collègue Gerkens, le dossier n'est pas bloqué, bien au contraire.

 

Le 5 mai 2006, le Canada et la Norvège ont communiqué leurs objections à l'endroit de ce projet de loi via l'Organisation mondiale du Commerce. La Belgique est obligée de donner la possibilité aux deux pays d'exposer leurs griefs avant d'approuver le projet de loi. Au terme d'une concertation entre la Chambre et le gouvernement, il a été décidé que je mènerais ces discussions. J'ai donc eu un entretien avec M. Hearn, ministre canadien de la Pêche et des Océans, le 30 août dernier. Le projet de loi a été évoqué en détail le 7 septembre à mon cabinet avec les délégations canadienne et norvégienne et en présence des cabinets de mes collègues Van den Bossche et Demotte. Depuis lors, le Groenland a aussi manifesté son opposition au projet de loi.

 

Comme vous le savez, la Commission européenne doit défendre ce dossier pour la Belgique au sein de l'OMC. D'emblée, la Commission a donc été étroitement associée aux discussions avec les deux pays. Elle est en train de formuler une réponse officielle aux objections émises qu'elle devrait remettre fin de ce mois. Durant toutes ces réunions, les pays où la chasse au phoque est pratiquée ont, bien entendu, argumenté leur opposition au projet de loi. Au Canada, notamment, la chasse au phoque est un thème très sensible. J'ai pu le constater moi-même pendant la mission. Ce pays a donc exercé une pression importante pour que ce projet soit abandonné ou pour que des échappatoires soient prévues afin que des produits dérivés des phoques puissent quand même atterrir sur le marché belge.

 

Les arguments du Canada, de la Norvège et du Groenland n'ont toutefois rien changé à l'intention du gouvernement de continuer avec ce projet à la Chambre. Nous pourrons reprendre la procédure dès que l'OMC aura pris sa décision.

 

08.03  Muriel Gerkens (ECOLO): Vous aurez la réaction à la fin du mois de novembre. On peut donc espérer que d'ici la fin de l'année, on adoptera ce projet.

 

Je suis satisfaite que nous résistions aux pressions de ces pays chasseurs de phoques.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De behandeling van de vragen en interpellaties eindigt om 11.44 uur.

Le développement des questions et interpellations se termine à 11.44 heures.