Commission des Finances et du Budget

Commissie voor de Financiën en de Begroting

 

du

 

mardi 7 novembre 2006

 

Matin

 

______

 

 

van

 

dinsdag 7 november 2006

 

Voormiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 10.11 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.

De vergadering wordt geopend om 10.11 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.

 

Le président: Comme disait un auteur latin bien connu: "Rari nantes in gurgite vasto." Je crois que c'était Virgile, mais je n'en suis plus sûr - à moins que ce ne soit Cicéron.

 

01 Question de M. Luc Gustin au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la réduction de valeur sur actions propres" (n° 12794)

01 Vraag van de heer Luc Gustin aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de waardevermindering op eigen aandelen" (nr. 12794)

 

01.01  Luc Gustin (MR): Monsieur le secrétaire d'État, j'ouvre la séance par une question quelque peu technique qui concerne la réduction de valeur sur actions propres. Lorsqu'une société anonyme, une société en commandite par actions ou encore une SPRL acquiert ses propres actions ou parts dans les conditions prescrites par le Code des sociétés et qu'elle les conserve en portefeuille, l'opération doit être en principe fiscalement neutre tant que subsiste cette société.

 

En cas de réduction de valeur sur les actions ou parts propres acquises, ce régime de neutralité fiscale est mis en œuvre par l'article 186 du Code des impôts sur les revenus 1992, en vertu duquel la société est censée distribuer un dividende à concurrence du montant des réductions de valeur actées. Le montant du dividende compense ainsi le prélèvement sur les réserves taxées qui résultent de l'enregistrement de la réduction de valeur.

 

Afin que la neutralité soit complète, l'administration admet que cette réduction de valeur soit fiscalement déductible, par dérogation à la règle générale de l'article 198, alinéa 1er, 7° du même Code. S'il en était autrement, il y aurait double imposition du même montant: d'une part, comme dividende à mentionner au cadre III de la déclaration fiscale, en vertu de l'article 186 du Code des impôts sur les revenus 1992, et d'autre part, comme dépense non admise à mentionner au cadre II de la déclaration, en vertu de l'article 198, alinéa 1er, 7° du même Code.

 

Lorsque la législation comptable prescrit de reprendre la réduction de valeur au cours d'un exercice ultérieur, quel est le traitement fiscal de cette reprise?

 

Une reprise de réduction de valeur sur titres est, selon la règle, un bénéfice imposable. Il est cependant fait exception à cette règle lorsque la réduction de valeur n'est pas fiscalement déductible.

 

Compte tenu du principe de neutralité fiscale du rachat d'actions propres, peut-on également admettre que lorsque la réduction de valeur sur actions ou parts propres est taxée en tant que dividende distribué, conformément à l'article 186 du Code des impôts sur les revenus 1992, la reprise de cette réduction de valeur n'est pas imposable?

 

01.02  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur Gustin, j'ai le plaisir de vous confirmer que dans l'hypothèse d'une reprise de réductions de valeur sur actions ou parts propres actée à l'époque suite à une dépréciation réelle, les dispositions de l'article 74 alinéa 2, 1o deuxième tiret de l'arrêté royal d'exécution du Code des impôts sur les revenus trouvent effectivement à s'appliquer, ce qui devrait aller dans le sens souhaité dans la question.

 

01.03  Luc Gustin (MR): Je vous remercie pour cette précision.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het tijdstip van ingebruikname van de nieuwbouw bij het bestaande gerechtsgebouw te Ieper" (nr. 12532)

02 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la date prévue pour la mise en service de la nouvelle annexe du palais de justice d'Ypres" (n° 12532)

 

02.01  Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb inderdaad een vraag over de nieuwe vleugel die aansluit bij het bestaande gerechtsgebouw in Ieper. Het is zo dat de werken voor de nieuwbouw halverwege 2001 zijn opgestart, intussen meer dan vijf jaar geleden. Het probleem vandaag is dat die vleugel er staat, maar dat de rechtbank nog altijd geen zicht heeft op de werkelijke datum van ingebruikneming. Dat zou te wijten zijn aan een probleem met de telecommunicatie. Op een recente werfvergadering werd door de leidende architect meegedeeld dat het dossier eigenlijk over het hoofd was gezien en dat het nu pas van de Regie in Brugge naar het centraal bestuur in Brussel zou zijn verzonden voor de afhandeling en vastlegging van het budget, waarna ook dat dossier kan worden afgewerkt.

 

Thans is het gebouw dus zo goed als gebruiksklaar. De meubels staan er. De verwarming en de elektriciteit werken. Toch vreest de rechtbank dat de ingebruikneming op de lange baan zal worden geschoven, temeer daar de laatste berichten laten uitschijnen dat alle nog te verrichten vastleggingen van budgetten voor de gevangenissen zouden worden voorbehouden.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik wil u vandaag vragen duidelijkheid te verschaffen over het dossier inzake de telecommunicatie en in verband met de datum van ingebruikneming. Een van de laatste beloftes was dat het gebouw in oktober 2006 zou kunnen worden opengesteld. Die datum is natuurlijk al overschreden, maar mijn vraag is of het nog voor dit jaar zal zijn.

 

Klopt het dat alle nog te verrichten vastleggingen zullen worden voorbehouden voor de investeringen die in de gevangenissen moeten gebeuren?

 

02.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mevrouw Lahaye-Battheu, het dossier is reeds aanbesteed. Het voorliggend bod werd ingediend voor een bedrag van 207.749,36 euro.

 

Zodra deze kredieten kunnen worden gereserveerd, kan tot de uitvoering van de werken worden overgegaan. De bouwkundige werken en de technische installaties zijn zo goed als voltooid. De ingebruikname van het gebouw is evenwel slechts mogelijk na de aanleg van de telecommunicatievoorzieningen.

 

Het is correct dat een groot deel van de nog in 2006 te verrichten vastleggingen voor de beveiliging van de gevangenissen voorbehouden zijn. Derhalve is er geen budgettaire ruimte meer om de telecommunicatie-uitrusting voor het Ieperse gerechtsgebouw vast te leggen ten laste van de kredieten van de Regie der Gebouwen in 2006.

 

Bovendien is sinds geruime tijd de bij de Regie der Gebouwen geaccrediteerde inspectie van Financiën tegenstander van een tenlasteneming van de kosten voor telefonie door de Regie der Gebouwen.

 

Een beslissing van de Ministerraad van 9 juni 2006 aangaande de aanpassing of vervanging van telefooncentrales met analoge inkiezing lijkt zijn standpunt bij te treden.

 

In de notificatie van de Ministerraad wordt het volgende gesteld. Ten eerste, de vervanging of de aanpassing door de Regie der Gebouwen zal gebeuren in overleg met de bezettende dienst. Ten tweede, de Regie der Gebouwen zal na de aanpassing of vervanging de operatie factureren aan de bezettende dienst. Ten derde, de bezettende dienst zal de betrokken uitgave dienen te compenseren binnen zijn eigen begroting.

 

Er kan worden verwacht dat de Inspectie van Financiën deze notificatie van de Ministerraad zal aangrijpen om uitgaven voor telefonie ten laste van de Regie negatief te adviseren. Vermits de kosten voor telefonie waarschijnlijk door de bezettende dienst ten laste dienen te worden genomen, zou een oplossing voor een spoedige ingebruikname erin kunnen bestaan dat de FOD Justitie in zijn begroting in de nodige middelen voorziet en de Regie der Gebouwen hiervan op de hoogte stelt. De provinciale directie van de Regie der Gebouwen nam hiervoor reeds de nodige initiatieven.

 

02.03  Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik stel vast dat het er niet zo goed uitziet voor de ingebruikname van de nieuwe vleugel. Ik betreur dat. Een paar weken geleden kwam de Hoge Raad voor de Justitie op bezoek in het gerechtsgebouw in Ieper en wij hebben toen vergaderd in die nieuwe vleugel. Zoals ik al heb gezegd wordt die verwarmd, staan daar de meubels en staat alles te wachten om het gebouw in gebruik te nemen. Volgens uw uitleg zal dat zeker niet voor morgen zijn, omwille van de discussie over het dossier van de telefonie.

 

Een bijkomende vraag nog. U hebt gezegd dat de Regie der Gebouwen al contact heeft opgenomen met de FOD Justitie, om te vragen of zij dat in hun budget willen opnemen. Waren dat recente contacten of dateren die al van enige tijd geleden? Graag duidelijkheid daarover. Is de nota van de Ministerraad waarnaar u verwijst recent, of niet?

 

02.04  Hervé Jamar, secrétaire d'État: À l'heure actuelle, nous attendons la réponse. Normalement, elle devrait être positive, puisque la répartition des frais devrait être conforme au texte dont je viens de vous donner lecture. Mais à ce stade, nous n'avons toujours pas la réponse officielle. La volonté est d'aboutir au plus vite bien entendu, ce dans l'intérêt de tous. J'ose espérer que cette problématique trouvera une solution très rapidement. Peut-être serait-il opportun d'effectuer un nouveau rappel à ce sujet.

 

02.05  Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Ik diende de vraag aanvankelijk in bij de minister van Justitie, die ook bij het dossier is betrokken. Zij antwoordde mij echter dat zij niet bevoegd was, omdat het de bevoegdheid van de Regie der Gebouwen was. Nu zal ik mij met de gekregen informatie opnieuw tot haar wenden.

 

02.06  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Dans l'intervalle, l'Inspection des Finances a donné son avis. Elle contrôle les dépenses en fonction des services. C'est l'élément déterminant qui oblige un service à intervenir plutôt qu'un autre. Je pense que maintenant, nous n'avons plus le choix: il faut que chacun prenne ses responsabilités dans son secteur.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le régime fiscal des indemnités versées par l'OSSOM" (n° 12637)

03 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het belastingstelsel voor de door de DOSZ uitgekeerde vergoedingen" (nr. 12637)

 

03.01  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, à la suite d'un arrêt de la Cour d'arbitrage, le gouvernement avait décidé, en 2000, de défiscaliser intégralement les indemnités pour accidents de travail (AT) ou maladies professionnelles (MP) octroyées à des personnes dont le taux d'invalidité n'est pas supérieur à 20% ou octroyées en tant que complément à une pension de retraite ou de survie. Dans le cas où le taux d'invalidité est supérieur à 20%, la personne concernée conserve toujours la possibilité de prouver qu'il n'y a pas perte de revenus et dans le cas contraire, une exonération est octroyée pour la partie de l'indemnité qui correspond au taux d'invalidité de 20%.

 

Toutefois, l'article 39, tel qu'issu de la modification législative du 19 juillet 2000, limite la portée de cette défiscalisation aux seules prestations attribuées en application de la législation sur les AT ou les MP. Si nous nous félicitons de cette avancée obtenue notamment à la suite de la pression des organisations syndicales, il nous est cependant revenu que les indemnités que certains contribuables perçoivent via l'OSSOM ne pouvaient bénéficier de ce régime de défiscalisation. De fait, dans le régime de l'OSSOM, si les indemnités acquises en application de la loi de 1960 (période coloniale) sont bien visées par la loi de 2000, la couverture AT n'est plus prévue depuis 1963 dans la loi mais seulement dans les contrats complémentaires du régime général.

 

Il semble que les indemnités acquises dans le cadre de ce contrat sont considérées par l'administration fiscale comme extralégales et, de ce fait, ne sont pas visées par la loi de 2000. Elles restent donc encore imposées. Cette situation particulière m'amène à vous poser deux questions.

 

Les indemnités versées par l'OSSOM pour les accidents de travail ou maladies professionnelles ne pourraient-elles pas être assimilées à des indemnités légales et, par ce fait, ne plus être imposables si elles répondent aux conditions prévues par l'article 39 du CIR 1992?

 

Dans l'affirmative, cette assimilation pourrait-elle être effectuée avec un effet rétroactif au 1er janvier 2000, date à laquelle la loi a été votée?

 

03.02  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame Lalieux, je peux vous confirmer que l'Office de sécurité sociale d'outre-mer (OSSOM) a déjà adressé une demande en ce sens à notre administration et que cette problématique fait actuellement l'objet d'une enquête approfondie au cours de laquelle l'OSSOM a été dûment consulté.

 

Les résultats de cette enquête ne nous sont malheureusement pas encore parvenus de l'OSSOM. Notre administration m'assure qu'elle sera très prochainement en mesure de communiquer ses conclusions à l'OSSOM. Ainsi, il s'agit bien d'un échange de communications et de consultations.

 

Je ressens une légère frustration quant à la réponse que je vous donne aujourd'hui; c'est pourquoi j'insisterai auprès de notre administration pour relancer au plus vite les pourparlers. J'espère pouvoir, pour la fin de l'année 2006, vous fournir des conclusions plus précises et définitives. Bien sûr, l'OSSOM est également concerné dans la finalisation d'une conclusion la plus positive possible.

 

03.03  Karine Lalieux (PS): Monsieur le secrétaire d'État, j'espère que vous reviendrez bien vite. Dans le cas qui nous occupe, il s'agit du principe de l'égalité entre les personnes: tout le monde devrait pouvoir bénéficier de cette défiscalisation. Je ne pense pas qu'une telle décision puisse grever le budget de l'État. Il convient plutôt de réparer un oubli d'une législation votée en 2000.

 

Je reviendrai donc avec cette question d'ici à la fin de l'année afin d'obtenir les conclusions des échanges de points de vue entre les deux organisations.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de M. Benoît Drèze au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la déductibilité fiscale de prothèses coûteuses non remboursées" (n° 12690)

04 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de fiscale aftrekbaarheid van dure prothesen die niet worden terugbetaald" (nr. 12690)

 

04.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, certaines prothèses externes de haute technologie, assez onéreuses, ne sont remboursées par aucun organisme ayant cette vocation. Je pense ici notamment aux mutuelles, aux assurances privées, au Fonds de solidarité ou à l'AWIPH en Région wallonne. La charge de telles prothèses incombe donc entièrement à la personne dont l'état de santé exige son utilisation.

 

Dans certains cas, le fait de disposer de cette prothèse est indispensable pour la poursuite d'une activité professionnelle. Ainsi, je voudrais vous citer l'exemple d'un kinésithérapeute qui, pour pouvoir continuer à exercer son activité professionnelle, a besoin d'une prothèse de genou de haute technologie qui coûte 25.000 euros, montant quand même assez important. Cette prothèse n'est pas remboursée. Elle est donc totalement à sa charge.

 

Monsieur le ministre, en l'état actuel des choses, ce type de prothèse peut-il être repris dans les frais professionnels en vue d'une déductibilité fiscale? Dans la négative, avec le souci de valoriser l'activité professionnelle, pourriez-vous prendre des dispositions pour que ce soit le cas à l'avenir?

 

04.02  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur Drèze, conformément à l'article 53, §1er du Code des impôts sur les revenus, les frais relatifs aux prothèses doivent être considérés en principe comme des dépenses à caractère personnel. Par conséquent, sauf circonstances exceptionnelles qui doivent naturellement être examinées au cas par cas, de telles dépenses ne constituent pas des frais professionnels déductibles. Nous estimons que si une initiative devait être prise en la matière, elle relèverait plutôt de la compétence de notre collègue des Affaires sociales.

 

Le cas que vous nous soumettez relève peut-être desdites circonstances. Une certaine souplesse est donc envisageable. Nous ne pouvons cependant pas nous appuyer sur un principe général, car il serait difficile d'admettre globalement que toute prothèse pourrait rentrer dans les frais professionnels déductibles. Mais vous nous soumettez un cas assez interpellant qui pourrait être examiné sur le plan des circonstances exceptionnelles.

 

04.03  Benoît Drèze (cdH): J'ai déjà interrogé votre collègue des Affaires sociales sur ce type de situation, notamment parce que, voici un an, il avait évoqué une ouverture à la suite des marges éventuelles dans le budget de l'INAMI. Des perspectives se dessinent avec la loi santé votée avant les grandes vacances. Cependant, elles me semblent porter davantage sur le moyen terme que le long terme.

 

Il a émis des réserves sur une discrimination positive liée à l'activité professionnelle. C'est la raison pour laquelle, en désespoir de cause, je m'adresse à vous. Je comprends très bien que, d'une manière générale, vous ne puissiez pas répondre par l'affirmative. Toutefois, pour des cas individuels, l'administration des Finances ne pourrait-elle pas accepter une déduction des frais professionnels?

 

Si j'entends bien votre propos, il incombe au contribuable de s'adresser à son interlocuteur local pour lui soumettre sa situation et voir si une ouverture est possible sur la base de l'article 53, §1er. C'est bien cela?

 

04.04  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Effectivement.

 

04.05  Benoît Drèze (cdH): Merci beaucoup.

 

Le président: Est-ce que des jambes ou des bras artificiels sont remboursés actuellement par l'INAMI?

 

04.06  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, tout dépend du type de prothèse. Dans le cas qui m'occupe, il s'agit d'une personne qui peut vivre dans sa vie privée avec une prothèse mécanique classique, mais qui ne jouit pas de la mobilité suffisante pour exercer son métier de kinésithérapeute. Il existe sur le marché du matériel électronique qui agit comme une jambe normale, sans devoir actionner des cliquets pour bouger la jambe: il suffit de s'appuyer d'une certaine manière sur le pied. Une telle technique rend possible son activité professionnelle au contraire de sa situation antérieure.

 

Cependant le coût de 25.000 euros est à sa charge et le matériel doit être remplacé tous les cinq ans. Vous imaginez donc le problème que cela entraîne pour quelqu'un qui jouit d'un revenu moyen. Pour l'État, si un coup de pouce peut être apporté pour permettre cette activité professionnelle, c'est tout bénéfice: il s'agit d'un chômeur en moins et d'un travailleur cotisant en plus.

 

Voilà donc l'option qui m'anime. Si une écoute peut se produire sur le plan local, il me semble possible de convaincre.

 

04.07  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Les cas peuvent être considérés différemment suivant que le maintien de la profession en dépend. Si quelqu'un invoque le besoin de ce type prothèse pour avoir une chance de trouver un travail ou de réaliser de longs déplacements, on s'écarte alors des circonstances exceptionnelles. Le lien entre le type de prothèse et le travail de l'intéressé est aussi essentiel.

 

C'est pourquoi cette notion de circonstance exceptionnelle, au cas par cas, est très difficile à intégrer dans la formulation générale d'une réglementation.

 

En tant qu'avocat, j'ai appris que, dans le cas d'un plaidoyer pour des intérêts civils à cause de la perte d'un doigt, les indemnités étaient nettement plus élevées pour un pianiste que pour un brave retraité. La spécificité des circonstances est importante à considérer, d'où ces circonstances exceptionnelles pour les intéressés qui veulent faire valoir leurs droits auprès de leur interlocuteur local.

 

04.08  Benoît Drèze (cdH): Je vous remercie pour votre ouverture.

 

04.09  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Oui, je suis pro Drèze en la matière.

 

Le président: Normalement, toute dépense faite pour acquérir ou maintenir un revenu professionnel est déductible. Si ce lien peut être établi, le receveur ou le contrôleur des contributions devrait accepter la défiscalisation.

 

Faudrait-il une modification législative pour être sûr que ce soit acquis?

 

04.10  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le ministre, je propose que cela soit examiné au plan local: nous verrons ensuite les résultats. Si cela s'avère difficile à obtenir, je reviendrai vers vous.

 

04.11  Hervé Jamar, secrétaire d'État: (…) avec peut-être une réponse qui vous permet d'argumenter les circonstances exceptionnelles.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de accijnsverhoging voor diesel" (nr. 12855)

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de accijnsheffing op onbestaande biodiesel" (nr. 12869)

05 Questions jointes de

- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'augmentation des accises sur le gasoil" (n° 12855)

- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les droits d'accise sur le biodiesel inexistant" (n° 12869)

 

05.01  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, deze vraag handelt over de accijnsverhoging op een onbestaande biodiesel.

 

Het is de bedoeling om binnen afzienbare tijd met de diesel aan de pomp een klein deel biodiesel te vermengen. De regering heeft daartoe recent vier bedrijven aangeduid die de milieuvriendelijke diesel mogen produceren, waarbij men in een eerste periode tot 3% biodiesel mengt met de gewone diesel en later tot 5%.

 

Er stelt zich evenwel een probleem. Op dit ogenblik is er geen biodiesel op de markt verkrijgbaar. Het kan van zes maanden tot een jaar duren vooraleer men op grote schaal biodiesel kan tanken. Dit is niet alleen in het nadeel van de gewone chauffeur, de modale autobestuurder die bij elke tankbeurt van 50 liter bijkomend een halve euro aan de Belgische fiscus overmaakt. Vooral de transportsector is daar niet echt gelukkig mee omdat hij door de accijnsverhoging met een aanzienlijke prijsverhoging wordt geconfronteerd.

 

Tegelijk met de accijnsverhoging wordt immers een gedeelte van de accijnzen verminderd die de transporteurs kunnen terugvorderen. Dat is het mechanisme dat erachter steekt. Door deze maatregel wordt de prijsverhoging voor de transportsector sterker. Bovendien betaalt de sector nog eens btw op de totaliteit die wordt berekend op de prijs van de brandstof.

 

Dit geheel doet een aantal vragen rijzen.

 

Op 31 oktober verscheen de aankondiging in het Belgisch Staatsblad dat vanaf 1 november diesel via de accijnsverhoging 1,3 eurocent duurder wordt. Gelet op de uiteenzetting die ik zopas heb gegeven, wens ik daarover een aantal vragen te stellen.

 

Ten eerste, wat is de motivering van het KB van 27 oktober 2006 dat op 31 oktober jongstleden werd gepubliceerd?

 

Ten tweede, en dat is de hoofdvraag, vindt u het rechtvaardig en redelijk om een accijnsverhoging in te voeren voor een olieproduct dat niet op de markt beschikbaar is?

 

Ten slotte, bent u bereid om de accijnsverhoging in te trekken in afwachting van de aanwezigheid van biodiesel in diesel?

 

05.02  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de heer Goyvaerts benaderde reeds vrij volledig de verschillende aspecten. Ik zal niet in herhaling treden.

 

Is de beslissing van de regering gebaseerd op een vergissing?

 

Is het mogelijk dat de regeringsmaatregel wordt teruggeschroefd?

 

Zal de regering voor de wegtransportsector, die toch met heel wat problemen wordt geconfronteerd, een bijzondere inspanning leveren door bijvoorbeeld de professionele diesel opnieuw te verhogen met het bedrag van de bijkomende heffing?

 

05.03 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, ik heb de eer in kennis te brengen dat het koninklijk besluit van 27 oktober 2006 tot wijziging van bepaalde tarieven inzake accijnzen betreffende de biobrandstoffen, een koninklijk besluit is tot aanpassing van de wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen. Het is in het bijzonder een aanpassing van artikel 2. Immers, de tarieven waarin in voornoemd artikel sprake is, zijn de tarieven die op 7 maart 2006 van toepassing waren.

 

Sinds voornoemde datum voerde de regering negen neerwaartse cliquets uit inzake accijnzen voor een bedrag van 23,30 euro per 1.000 liter.

 

Het was dus raadzaam de wet opnieuw aan te passen met het oog op de toepassing van de accijnsvrijstelling voor FAME vermengd in diesel met ingang van 1 november 2006.

 

Bij de laatste cliquet op 25 augustus 2006, die in de derde editie van het Belgisch Staatsblad van 25 augustus 2006 werd bekendgemaakt, werd de bijzondere accijns op gasolie van de GN-code 27101941 met een zwavelgehalte van niet meer dan 50 mg per kg vastgesteld op 104,8206 euro per 1.000 liter bij 15°C. Daarenboven wordt in het voornoemde koninklijk besluit van 27 oktober 2006 de bijzondere accijns voor gasolie van de GN-code 27101941 met een zwavelgehalte van niet meer dan 50 mg per kg aangevuld met ten minste 3,37% vol FAME van de GN-code NC38249099, die voldoet aan de NBN-EN-norm 14214, vastgesteld op 103,95 euro per 1.000 liter.

 

Rekening houdend met het feit dat 3,37% FAME een kleinere energie-inhoud heeft dan 3,37% diesel en dat een liter van het mengsel diesel-FAME in de voornoemde verhouding bijgevolg een kleinere energie-inhoud heeft dan een liter diesel van volledig fossiele oorsprong, komt het tarief van 103,9500 euro per 1.000 liter voor het vermengd product overeen met het tarief van 104,8206 euro per 1.000 liter voor het fossiel product. Er is dus geen verschil in accijns tussen de twee producten wanneer met de respectieve energie-inhoud rekening wordt gehouden.

 

Wij hebben ons dus gehouden aan de budgettaire neutraliteit die verbonden is aan de operatie waartoe de regering heeft beslist tijdens de Ministerraad van Gembloux. Wij hebben ons tevens gehouden aan de voorschriften van artikel 16 van richtlijn 2003/96/EG tot herstructurering van de belasting op energieproducten die alle lidstaten overcompensatie van de extra kosten ten gevolge van de productie van het biologisch product verbiedt.

 

Bijgevolg is het enige verschil dat dus nog zou kunnen bestaan in de prijs van het product dat aan de pomp wordt geleverd, van economische aard, aangezien de prijs van 3,37% FAME, exclusief taksen, iets hoger is dan 3,37% diesel van fossiele oorsprong. Een liter fossiele diesel, exclusief taksen, kost dus minder dan een liter van het vermengd product volgens de bovenvermelde verhoudingen.

 

Ten slotte, wat betreft het op de markt brengen van het product, werden de vier firma’s die zijn erkend voor de levering van het biologisch product aan de mengers, op de hoogte gebracht van die erkenning op 20 oktober 2006. Ten minste twee daarvan kunnen het product direct verstrekken, aangezien zij bij de officiële indiening van hun offerte hebben verklaard klaar te zijn. Die termijn is weliswaar redelijk kort. Als het nieuwe product niet op 1 november 2006 aan de pomp verkrijgbaar is, lijkt het redelijk om aan te nemen dat het slechts om een kwestie van dagen gaat.

 

05.04  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw technische uitleg. Het klopt inderdaad dat u vanaf 1 november een accijnsverhoging mocht invoeren, op voorwaarde uiteraard dat de brandstof waarop deze van toepassing is, effectief beschikbaar is. U steekt dat weg onder de mantel van de biodiesel, maar die is momenteel niet op de markt.

 

U zei daarnet zelf dat u omstreeks 20 oktober de vier bedrijven de erkenning hebt gegeven om te kunnen produceren en dat twee ervan op korte termijn de biodiesel ter beschikking zouden kunnen stellen. Dat is nu niet het geval. U geeft ook uitleg over de energetische waarde om uw accijnsverhoging te motiveren, maar aan de pomp doet dit zowel voor de transportsector als voor de modale autogebruiker niet ter zake. De overheid krijgt nu wel extra inkomsten omdat u een accijnsverhoging hebt doorgevoerd, zonder dat het product daaraan werd aangepast. Dat is een typisch paarse redenering: het gaat eerst om de centen.

 

Ik betreur het dat men altijd zo voortvarend is met het invoeren van accijnsverhogingen. Volgens het liberale principe had men misschien eerst kunnen wachten tot het product op de markt aanwezig was, zodat de concurrentie had kunnen spelen en men aan de pomp het voordeel van biodiesel gemerkt zou hebben. Dat is tegenwoordig echter helemaal niet het geval.

 

05.05  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, u hebt een volledig overzicht gegeven van de prijsberekening en ik veronderstel dat dit correct is. Blijkbaar minder juist is de bewering dat biodiesel onmiddellijk leverbaar is. U vermeldt twee firma's die onmiddellijk zouden kunnen leveren, maar volgens de gegevens waarover wij beschikken is dit niet het geval en wordt er vandaag aan de pomp geen biodiesel geleverd. Misschien komen op korte termijn kleine hoeveelheden beschikbaar, dat weet ik niet. Het is echter geen correcte manier van optreden om een accijnsverhoging door te voeren als er nog geen biodiesel kan worden geleverd. Dat feit klagen wij aan.

 

U maakt gebruik van dit vacuüm om op deze manier de inkomsten van de overheid te verhogen en een accijnsverhoging door te voeren. Dat is ook het protest dat men hoort van de individuele autobestuurders en van de wegtransporteurs die al met heel veel problemen worden geconfronteerd en die het gevoel hebben dat u de biodiesel aangrijpt om een accijnsverhoging door te voeren en dus de lasten op deze sector nogmaals te verhogen.

 

05.06  Hervé Jamar, secrétaire d'État: C'est apparemment une question de onze jours maximum. Les firmes étaient prêtes. Il ne me semble pas que onze jours vont changer la face du monde.

 

05.07  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de staatssecretaris, u had evengoed elf dagen kunnen wachten met het invoeren van de accijnsverhoging. Bovendien zie ik geen enkele commerciële verdeler van brandstoffen daar enige vorm van reclame voor maken. Ik meen dus dat zij voorlopig ook een afwachtende houding zullen aannemen tot zij werkelijk het product in hun brandstoftanks kunnen aanbieden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. Jean-Marc Delizée au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la répartition du supplément de la quotité exemptée pour enfants de parents divorcés" (n° 12716)

06 Vraag van de heer Jean-Marc Delizée aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de verdeling van de toeslag op de belastingvrije som voor kinderen van gescheiden ouders" (nr. 12716)

 

06.01  Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, chers collègues, ma question porte sur la répartition du supplément de la quotité exemptée pour enfants de parents divorcés, phénomène auquel on doit faire face dans différents départements, y compris dans le domaine de la fiscalité.

 

La loi du 4 mai 1999 a élaboré un régime fiscal concernant l'éducation conjointe assurée par les parents divorcés. En vertu de l'article 132bis du Code des impôts sur les revenus, les parents qui ne font pas partie du même ménage mais qui exercent conjointement leur autorité parentale sur les enfants communs et en ont la garde conjointe ont la possibilité de diviser entre eux la majoration de la quotité exemptée pour enfants à charge.

 

Une condition est cependant requise: les parents doivent introduire une demande commune et écrite; chaque parent devant joindre une lettre de demande à sa déclaration aux impôts sur les revenus. Cette demande est irrévocable. Elle doit être signée par les deux parents. De surcroît, elle est valable pour un seul exercice d'imposition et doit donc être renouvelée d'année en année.

 

Dans la pratique, cela pose des difficultés. Il est fréquent, lorsqu'il y a mésentente ou évolution dans les relations entre les ex-époux, que l'un des conjoints refuse de signer cette demande.

 

Je m'interrogeais donc quant à la nécessité de cette demande annuelle et de cette signature conjointe. Un partage de l'avantage fiscal ne pourrait-il pas être automatique et proportionnel aux dépenses réellement engagées par les ex-époux, et ce sans accord préalable du bénéficiaire de l'avantage dans son intégralité? De quel recours dispose un contribuable dans le cas où l'ex-conjoint refuse de marquer son accord à ce sujet?

 

Par ailleurs, cet article règle uniquement la répartition du supplément de la quotité de revenu exemptée d'impôts pour enfants à charge. Serait-il dès lors envisageable d'étendre cette règle à d'autres suppléments ou frais déductibles, par exemple les frais de garde, proportionnellement aux frais engagés par chacun des deux parents?

 

J'ai noté à ce sujet cette citation de l'Institut professionnel des comptables et des fiscalistes agréés: "Lorsque les parents choisissent tous deux d'exercer l'autorité parentale, seul le parent qui a l'enfant à charge peut déduire les frais de garde. Cependant, ces parents ont la possibilité de demander la répartition de la quotité exemptée pour les enfants à charge. Par contre, la quotité exemptée supplémentaire pour les enfants de moins de trois ans ne peut pas être répartie." La Cour d'arbitrage juge que cela porte atteinte au principe d'égalité. Cet avis a été rendu le 12 janvier 2005.

 

Sur la base de ce raisonnement, on pourrait argumenter que d'autres avantages fiscaux, tels que les frais de garde, peuvent être déduits proportionnellement par les deux parents. La condition étant bien entendu que les deux parents supportent les frais ensemble et que les plafonds légaux soient respectés.

 

Cet arrêt de la Cour d'arbitrage n'a toutefois pas une portée générale. "Afin que cela s'applique à chacun", dit l'Institut professionnel des comptables, "le fisc doit changer de point de vue. Tant que cela n'est pas le cas, il ne reste au contribuable qu'à introduire une réclamation et à se rendre éventuellement devant un tribunal par la suite pour obtenir gain de cause". Je peux vous donner les références de cette citation, si vous le souhaitez!

 

Une modification de l'article concerné du Code des impôts sur les revenus peut-elle être envisagée? Dans quel délai éventuel? Votre département a-t-il pris des contacts avec le SPF Justice et/ou avec le Conseil supérieur de la Justice et/ou avec la Fédération des notaires pour mener une réflexion sur le fait de permettre aux magistrats et aux notaires de prévoir, dans des conventions ou des jugements de divorce, le sort à réserver à l'avantage fiscal pour enfants à charge dans le cas de garde alternée pour réellement assurer une équité entre les parents et une situation plus juste que la situation actuelle?

 

06.02  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur Delizée, vous soulevez une problématique très importante que rencontrent pas mal de personnes dans leur vie quotidienne. Effectivement, à la suite de l'arrêt rendu par la Cour d'arbitrage le 12 janvier 2005, notre département a étudié la question et je peux vous dire que vos préoccupations me paraissent globalement, voire totalement rencontrées dans un projet de loi portant dispositions diverses. On espère le faire voter avant la fin de cette année encore. Il est actuellement soumis à l'avis du Conseil d'État.

 

Il y est notamment prévu de simplifier les formalités à remplir par les contribuables. Ils ne devront donc plus introduire, chaque année, une demande écrite conjointement dans leur déclaration à l'impôt sur les revenus. Il suffira simplement qu'ils mentionnent dans leur déclaration qu'un ou plusieurs de leurs enfants se trouvent dans la situation visée à l'article 132bis que l'on se propose de modifier.

 

Ce projet sera tout prochainement soumis en commission des Finances. Mon collaborateur va vous remettre ici l'extrait du projet de loi reprenant l'entièreté de l'exposé des motifs qui mentionne les conditions, à savoir tenir éventuellement à la disposition de l'administration soit les conventions de divorce, soit la décision judiciaire qui en parle ou tout document qui confirme la situation familiale. Cela constituera pour les familles une avancée importante en matière de simplification administrative. Vous allez donc recevoir ce projet.

 

06.03  Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse, qui rejoint effectivement mon analyse et mes constatations. L'on est face à un phénomène de société: il s'agit de situations humaines, parfois délicates, qui sont évolutives et certains parents peuvent se sentir lésés, le dialogue nécessaire n'existant pas toujours entre les uns et les autres.

 

Certes, une rigueur administrative est imposée ici. Elle a des effets sur les nouveaux ménages constitués par les ex-parents divorcés.

 

Je vous remercie de votre réponse. Je vois qu'une issue se dessine. Je serai particulièrement attentif aux documents que vous me transmettez ainsi qu'à ce projet de loi portant des dispositions diverses. Je crois que, s'il peut aboutir, il permettrait de résoudre un certain nombre de situations délicates sur le terrain.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het nieuwe gerechtshof in Gent" (nr. 12815)

07 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le nouveau palais de justice de Gand" (n° 12815)

 

07.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, gisteren, naar aanleiding van de voorstelling van het jaarverslag van het Rekenhof, werd er kritiek geleverd omtrent de bouw en de financiële, technische en boekhoudkundige operaties die werden opgemaakt voor het justitiepaleis van Antwerpen. Er werd uitdrukkelijk gesteld dat dit belangrijke meerkosten heeft teweeggebracht voor de belastingbetaler.

 

Ik stel vast dat, aangaande het justitiepaleis van Gent, veel indicatoren terugkomen die we bij het justitiepaleis van Antwerpen al zagen.

 

De eerste is het aanvankelijk opzet om met een erfpachtovereenkomst te werken en de Regie der Gebouwen te laten huren gedurende een huurtijd gelijk aan de erfpachtovereenkomst, om vervolgens terug eigenaar te worden aan het einde van het huurcontract. Dat aanvankelijk opzet was er bij Antwerpen en is er ook bij Gent. De overdracht van die zakelijke rechten aan een nieuwe firma en een nieuw huurcontract is er bij Antwerpen gekomen en heeft, geactualiseerd, meerkosten vertegenwoordigd van 36 miljoen euro. Dat opzet is er nu ook voor Gent. Er is reeds een marktbevraging gebeurd voor Gent in de vakantieperiode tussen 29 juni en 20 juli, die blijkbaar weinig succes heeft gekend, aangezien er een nieuwe oproep tot kandidaten werd gelanceerd in september, waarbij de kandidaten zich kenbaar moesten maken voor begin oktober.

 

Een tweede aspect is de stijging van de kostprijs in Antwerpen. Dat hebben we ook in Gent vastgesteld, waar aanvankelijk 75 miljoen euro was uitgetrokken, maar waar men in het begrotingsconclaaf van 11 oktober 2005 reeds op 128 miljoen euro zat.

 

Een derde gelijkenis die ik vaststel tussen Antwerpen en Gent is het feit dat voor die marktbevraging opnieuw een beroep wordt gedaan op expertise bij derden, bij een groot accountantskantoor, om een consultancy uit te voeren naar aanleiding van de operatie van de overdracht van de zakelijke en de economische rechten die de Regie der Gebouwen nog heeft op het justitiepaleis. U weet dat, aangaande Antwerpen, de kostprijs van die consultant ook bijna verdrievoudigd is geworden.

 

Mijnheer de staatssecretaris, sta mij toe een aantal concrete vragen te stellen.

 

Wat is de meest recente raming van de totale kostprijs van het project in Gent? Hoe groot is het aandeel daarin van erelonen, notariskosten, studiekosten en bouwkosten?

 

Welke consultant staat de overheid bij? Voor welk bedrag werd die opdracht toegewezen?

 

Zijn er meer prestaties gevraagd? Indien ja, hoeveel bedragen die, en werden ze contractueel afhankelijk gemaakt van de goedkeuring door de overheid?

 

Wat is de reden van de tweede oproep tot kandidaten in september? Werden er bij de oproep tot kandidaten in september onvoorwaardelijke offertes ingediend op het vlak van de voorziene duurtijd van het huurcontract en de huurprijs?

 

Hoever staat het met de verdere onderhandeling met de kandidaten? Hoeveel kandidaten zijn daarbij betrokken? Zullen die onderhandelingen leiden tot een verhoging van de initieel voorziene duurtijd, die net zoals in Antwerpen 27 jaar bedraagt, en huurprijs van 9,7 miljoen euro per jaar?

 

Wat is de prijs die betaald zal worden voor de overname van het leasecontract en de economische rechten?

 

Ik stel vast dat in de begroting voorzien was in een provisie van 500.000 euro voor een eventuele schadevergoeding en intresten. Wat is de precieze oorzaak van de eis tot schadevergoeding die aan de grondslag ligt van het aanleggen van die provisie van 500.000 euro?

 

Werd het verkoopdossier voor advies voorgelegd aan het INR? Wat waren de bevindingen van het INR inzake de ESER-neutraliteit?

 

Werd er advies gevraagd aan de inspectie van Financiën in verband met het verkoopdossier? Wat waren de bevindingen van dat advies?

 

07.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Wat uw eerste vraag betreft, de huidige investeringskosten bedragen 140.124.306 euro, btw inbegrepen, waarbij de bouwkosten 104.522.978 euro vertegenwoordigen en de promotiekosten 35,6 miljoen euro, projectbeheer, verzekeringen, financieringskosten, studiekosten en andere secundaire kosten.

 

De budgetverhoging met 12 miljoen euro van 128 miljoen euro naar 140 miljoen euro is hoofdzakelijk te wijten aan een realistische raming voor bijkomende bedragen voor verrekeningen en regularisatiestaten op basis van de reeds ingediende verrekeningsvoorstellen en regularisatiestaten, plus 6 miljoen euro, een onvoorziene nog grotere stijging van de prijsherzieningsindexen sinds de budgetaanvraag in 2005, plus 3,3 miljoen euro, en een stijging van de secundaire kosten, studiekosten, projectbeheerskosten en financieringskosten als rechtstreeks gevolg van de bovenstaande stijging van de bouwkosten.

 

Naast de eigenlijke budgetverhoging tot 140 miljoen euro is nog een supplementair bedrag nodig voor de voorafbetaling aan de promotor van te recupereren bedragen van derden en voor de definitieve betaling van de geclaimde bedragen door de promotor en aannemers van percelen voor termijnverlengingen in de startperiode van de werken – ik denk aan grondwatervervuiling – en in de eindperiode van de werken.

 

Het supplementair bedrag geraamd op 12,2 miljoen euro betreft grotendeels te recupereren kosten voor uitgevoerde werken op aanvraag van derden of ten laste van derden, raming 5,7 miljoen euro. Hierin zit een belangrijk deel voor meerkosten ten gevolge van grondvervuiling door aanpalende eigenaars. Het betreft tevens de claims van promotoren en aannemers ten gevolge van termijnverlengingen, die zullen worden betaald via eigen middelen van de regie. De onderhandelingen hierover zijn nog lopende.

 

In uw tweede vraag vroeg u naar de consultant bij de overdracht van rechten en plichten. Dat is Deloitte Corporate Services CVBA op de Louizalaan in Brussel. Het bedrag is 227.903,50 euro, inclusief btw.

 

Momenteel zijn geen meerprestaties verricht. De eventuele meerprestaties dienen te worden aangetoond aan de hand van timesheets en zijn uiteraard onderworpen aan de goedkeuring door de overheid.

 

Uw derde vraag ging over de tweede oproep tot kandidaten. De tweede oproep werd gepubliceerd, omdat de eerste oproep in de vakantieperiode tussen 29 juni en 20 juli 2006 was verschenen. Daardoor was de kans niet gering dat het bericht aan de aandacht van een aantal potentiële investeerders was ontsnapt. Voor de operatie dient de concurrentie zo ruim mogelijk worden gemaakt om zo meer kansen te creëren om tot een gunstige bieding te komen. Na de eerste oproep waren er tien kandidaten. Na de tweede oproep zijn er nog vier bijgekomen, waaronder nog drie belangrijke bankgroepen.

 

Ten vierde, bij de kandidaatstelling zelf werden nog geen offertes gevraagd. Het verkoopsdossier werd aan de 14 kandidaten bezorgd met de vraag om hun bieding in te dienen op maandag 6 november 2006. In het verkoopsdossier is momenteel bepaald dat de Regie der Gebouwen het gebouw voor 36 jaar van de investeerder zal huren. De prijs voor de overname van de rechten en plichten van de Regie der Gebouwen is uiteraard nog niet bekend gezien de nog lopende procedure.

 

De vijfde vraag betreft de provisie van 500.000 euro. De opgegeven vermoedelijke hoeveelheden bewapening voor gewapend beton, vermeld in het bijzonder bestek, zijn een duidelijke onderschatting gebleken van de uitgevoerde hoeveelheden voor de kernwanden van het gebouw. De kernwanden zouden oorspronkelijk in ter plaatse gestort beton worden uitgevoerd, maar de promotor heeft voorgesteld en verkregen dat de wanden in semiprefabbeton konden worden uitgevoerd. Op die manier verwezenlijkte men een hogere kwaliteit en kon de dikte van de wanden worden beperkt.

 

De onderdelen van deze wanden werden geprefabriceerd door een onderaannemer van de promotor. Door de grotere hoeveelheid te plaatsen wapening heeft deze firma heel wat meer werkuren moeten presteren om de wanden te fabriceren dan door haar gepland bij de prijsbieding aan de promotor. De prijsbieding was immers gebaseerd op de globale vermoedelijke hoeveelheid beton per kubieke meter zoals vermeld in het bestek. Deze meerprestaties lagen aan de basis van de ingediende schadeclaim.

 

Ten zesde, het advies van het INR. Het verkoopdossier werd voor advies voorgelegd aan het INR. Er werd nog geen antwoord ontvangen. Te verwachten valt dat het advies inzake de ESER-neutraliteit gunstig zal zijn omdat het dossier nagenoeg identiek is aan dat van Antwerpen.

 

Ten zevende, het advies van de Inspectie van Financiën. De inspecteur van Financiën, geaccrediteerd bij de Regie der Gebouwen, zit in het steering comité. Hij was met raadgevende stem betrokken bij de opmaak van het verkoopdossier en heeft achteraf geen opmerkingen meer geformuleerd. Wanneer het verkoopdossier wordt geoptimaliseerd op basis van suggesties van kandidaten en van de meest recente gegevens over het project, zal de inspecteur van Financiën opnieuw rechtstreeks betrokken zijn.

 

07.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw grondig antwoord.

 

Samen met u verheugt ik mij erover dat er een nieuw justitiepaleis komt in Gent. Die behoefte was meer dan noodzakelijk. Alleen stel ik samen met u het volgende vast. We zijn vertrokken van 75 miljoen en zitten thans op 140 miljoen, bijna een verdubbeling.

 

Wat de consultancyopdracht betreft, komt de kostprijs ongeveer overeen met die van Antwerpen. Nochtans moet precies hetzelfde werk gebeuren. Ik simplificeer wellicht iets te veel als ik zeg dat het knip-en plakwerk is. Het grote intellectuele werk dat vorig jaar heeft plaatsgevonden, zou als het ware kunnen worden gekopieerd. Bijgevolg stel ik me vragen bij de kostprijs. Ik breek een lans opdat de timesheets door meer dan een persoon worden opgevolgd zodat er controle is. Op dit punt is vorige keer een en ander misgelopen.

 

Wat de procedure zelf betreft, zullen we de resultaten afwachten. Samen met u hoop ik dat het voorstel zo gunstig mogelijk zal zijn. Zelfs met een zeer gunstig voorstel ben ik ervan overtuigd dat het een enorme kost voor de maatschappij zal zijn en dat de belastingbetaler, louter voor een debudgetteringsoperatie, al weer fenomenaal veel geld zal betalen. U weet dat ik destijds de extrapolatie heb gemaakt van Antwerpen op Gent. Indien de cijfers van dezelfde grootorde zullen zijn, is de meerkost thans reeds meer dan 20 miljoen euro. Ik betreur dit, maar dank u toch voor uw grondig en transparant antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het gerechtsgebouw in Antwerpen" (nr. 12816)

08 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le palais de justice d'Anvers" (n° 12816)

 

08.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, inzake het justitiegebouw van Antwerpen is er, behalve de uit de pan swingende kostprijs en de mijns inziens voor de belastingbetaler heel slechte operatie, ook het probleem van de gebouwen zelf.

 

Volgens berichtgevingen in een aantal kranten zouden reeds 27 van de 95 cellen omwille van technische mankementen niet meer bruikbaar zijn. Dat zou tot gevolg hebben dat een vijftal gevangenen soms in één eenmanscel moeten zitten.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ook in politiekringen zou het ontwerp van het cellencomplex, dat in augustus 2006 na een regenbui al eens blank stond, als een mislukking worden beschouwd. Zo zou er geen loper zijn om alle celdeuren te openen, wat in noodsituaties bij een snelle evacuatie gevaarlijk zou kunnen zijn.

 

Ik heb voor u dan ook de volgende, concrete vragen.

 

Klopt het dat een aantal cellen thans niet kan worden gebruikt? Indien ja, om hoeveel cellen gaat het precies? Wat is de oorzaak van het feit dat die cellen tijdelijk buiten dienst zijn?

 

Welke remediërende maatregelen zijn of zullen er worden genomen?

 

Wat is het kostenplaatje voor de herstelling?

 

Klopt het dat er geen loper is om alle celdeuren te openen? Indien ja, hoe wordt dan een snelle evacuatie in noodsituaties gegarandeerd?

 

Zijn er nog andere gebreken opgedoken? Indien ja, over welke gebreken gaat het?

 

Hoe wordt aan de problemen een antwoord geboden?

 

08.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, de Regie der Gebouwen bevestigt dat door vandalisme 21 cellen buiten gebruik werden gesteld. In 20 gevallen is de oorzaak van de tijdelijke buitengebruikstelling het feit dat de celparlofoon aan stukken werd getrapt. In één geval werd het slot onklaar gemaakt.

 

De stukgetrapte celparlofoon zal worden vervangen door een meer tegen vandalisme bestendig exemplaar of zal zo nodig worden afgeschermd. Eerst zal een prototype worden geïnstalleerd dat door Justitie moet worden geëvalueerd. Ook wordt overwogen een druksluiting per celdeur aan te brengen. Ook daarvoor wordt een proefopstelling uitgevoerd. Een kostprijs voor de ingrepen kan pas worden gegeven na de evaluatie van de proefopstellingen en prototypes.

 

Ten tweede, tot op heden is er geen loper voorhanden voor het openen van de deuren, omdat het beloofde sleutelplan laattijdig aan de Regie werd bezorgd. Binnen afzienbare tijd zal het echter mogelijk zijn om door middel van drie lopers – een loper per celgang – het geheel van de cellen te openen.

 

Ten derde, op dit ogenblik werden geen andere gebreken gemeld.

 

De voorzitter: Mijnheer Verherstraeten, bent u tevreden?

 

08.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Wat het antwoord van de staatssecretaris betreft, ben ik tevreden, voorzitter. Wat het vandalisme betreft, uiteraard niet. Het probleem met dat cellencomplex en het onder water lopen ervan, mijnheer de staatssecretaris, ligt wellicht ook aan het gegeven dat aanvankelijk niet gepland was dat die cellen in de kelders zouden komen. Door het feit dat Binnenlandse Zaken nieuwe celwagens had gekocht die te hoog waren om binnen te kunnen langs het aanvankelijk voorziene traject, heeft men het project eigenlijk moeten wijzigen, met tot gevolg belangrijke meerkosten van, meen ik, zo’n 60 miljoen Belgische frank. Nu zitten wij met dat probleem.

 

Wat het sleutelplan betreft, vind ik een en ander verbazend. Mij lijkt het logisch dat een sleutelplan er komt wanneer het gebouw wordt opgeleverd, maar niet nadat het gebouw bijna een jaar in gebruik is.

 

Hopelijk kunnen de cellen zo snel mogelijk worden hersteld.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de aftrekbaarheid in de vennootschapsbelasting van de gewestelijke belastingen" (nr. 12872)

09 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la déductibilité des impôts régionaux dans le cadre de l'impôt des sociétés" (n° 12872)

 

09.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, graag had ik even teruggekoppeld naar de regeringsverklaring, waarin de eerste minister heeft laten blijken dat er zou worden gesleuteld aan de aftrekbaarheid van gewestelijke en gemeentelijke belastingen voor vennootschappen en ondernemingen.

 

Graag had ik vernomen of de regering inderdaad de bedoeling heeft een einde te maken aan de aftrekbaarheid van gewestelijke belastingen voor vennootschappen en ondernemingen.

 

Zal dat alleen gelden voor de gewestelijke belastingen of zal dat ook gelden voor provinciale en gemeentelijke belastingen?

 

Is het ook de bedoeling de aftrekbaarheid van de onroerende voorheffing af te schaffen?

 

09.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer Devlies, ik bevestig dat de regering geen beslissing heeft genomen waardoor het bestaande stelsel van de aftrekbaarheid van gewestelijke belastingen of van lokale belastingen, provinciale of gemeentelijke belastingen, zou worden gewijzigd. Rekening houdend met de beperking die door de wet van 24 december 2002 werd ingevoerd, blijven de bovenvermelde belastingen aftrekbaar.

 

09.03  Carl Devlies (CD&V): Dat is een positief antwoord. De uitdrukkingen die de eerste minister in zijn toelichtingen aan de Kamer heeft gebruikt, waren immers nogal sibillijns. Hij sprak over een nieuw mechanisme van aftrekbaarheid in verband met de belastingen van regio’s en gemeenten, dat zou worden ingevoerd. Ik citeer de heer Verhofstadt: “Als ik het in een zin mag uitdrukken: hoe lager de belastingen, hoe hoger de aftrekbaarheid”. Dat principe heeft hij gelanceerd op 17 oktober. Ik mag dus concluderen dat dat vandaag niet meer ter sprake is. Dat is een positieve kentering.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het uitblijven van het jaarverslag 2005 van de algemene administratie der belastingen" (nr. 12873)

10 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le retard en ce qui concerne le rapport annuel 2005 de l'administration générale des impôts" (n° 12873)

 

10.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, wij hebben gisteren het rapport van het Rekenhof ontvangen met daarin de commentaar van de eerste voorzitter en de voorzitter. Andermaal is gebleken dat de cijfers die door de FOD Financiën ter beschikking worden gesteld, toch wel zeer onvolledig en weinig dienstig zijn om nader onderzoek op uit te voeren.

 

Zo is er bijvoorbeeld het geval met betrekking tot de resultaten die u zou geboekt hebben in de strijd tegen de fiscale fraude. Het Rekenhof zegt dat de cijfers die door u ter zake worden vooropgesteld, momenteel niet of nauwelijks te controleren vallen. Hij maakt daarbij het grootste voorbehoud.

 

Er was een andere studie met betrekking tot de werkelijke beroepskosten voor de loontrekkenden. Bij gebrek aan cijfers heeft men moeten concluderen dat die studie niet kon afgewerkt worden.

 

In 2003 heeft het Rekenhof reeds een rapport gemaakt waarin werd gevraagd aan de FOD Financiën om zijn verslagmethode, zijn rapportering van rekeningen en cijfers op een andere manier te brengen. Het hof heeft er ook de nadruk op gelegd dat het nodig was om het jaarverslag van de administratie van de belastingen uiterlijk in de maand juni te brengen. Vandaag stel ik vast dat wij nog steeds geen verslag hebben van de administratie van de belastingen. Het is nu november en tot nu toe heb ik geen resultaten gezien van aanpassingen van dat jaarverslag, zoals gevraagd door het Rekenhof.

 

Het meest recente jaarverslag, waarover wij beschikken, is het jaarverslag 2004. Toen was er nog geen enkele aanpassing gebeurd om rekening te houden met de adviezen van het Rekenhof.

 

Kunt u mij zeggen wat de situatie vandaag is en waarom er nog steeds geen jaarverslag 2005 ter beschikking is?

 

10.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer Devlies, in verband met de laattijdige publicatie van het jaarverslag deelt mijn administratie mij het volgende mee, en ik citeer: “Wij hadden ons voorgenomen het jaarverslag voortaan op te stellen op basis van de ontwikkelde boordtabel in plaats van de manuele staten waarvan tot op heden gebruik werd gemaakt. Moeilijkheden met het tijdig bijwerken van de boordtabellen hebben dat voornemen in de war gestuurd. Momenteel wordt alles in het werk gesteld om het jaarverslag, zowel de gedrukte als de elektronische versie, in de loop van deze maand te publiceren en om de moeilijkheden met de boordtabellen op te lossen zodat het jaarverslag 2006 zonder dergelijke vertraging zou kunnen worden gepubliceerd. Een team onder leiding van de administrateur-generaal zal hiertoe worden samengesteld.”

 

10.03  Carl Devlies (CD&V): Ik noteer dat het jaarverslag binnen enkele weken zal worden gepubliceerd en dat u dan in de presentatie rekening zult hebben gehouden met de vragen van het Rekenhof. Ik vermoed dat de verwijzing naar die boordtabellen in die zin gaat, namelijk de vragen die destijds door het Rekenhof zijn gesteld om de presentatie aan te passen zodoende dat men functionaliteit, resultaten en dergelijke op een efficiënte manier zou kunnen beoordelen. We wachten het resultaat dus af.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De behandeling van de vragen en interpellaties eindigt om 11.20 uur.

Le développement des questions et interpellations se termine à 11.20 heures.