Commission des Relations extérieures |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen |
du mercredi 25 octobre 2006 Après-midi ______ |
van woensdag 25 oktober 2006 Namiddag ______ |
De
vergadering wordt geopend om 15.09 uur en voorgezeten door de heer
Hendrik Daems.
La séance
est ouverte à 15.09 heures et présidée par M. Hendrik Daems.
01 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de minister
van Buitenlandse Zaken over "de Chinese
'Labour Contract Law'" (nr. 12463)
01 Question de M. Dirk Van der Maelen au ministre
des Affaires étrangères sur "la loi chinoise
'Labour Contract Law'" (n° 12463)
01.01 Dirk Van
der Maelen (sp.a-spirit):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, er is al lang een debat bezig
tussen wat men doorgaans protectionisten noemt en anderzijds freetraders. Ik
denk dat er in België consensus over is dat andere landen die economisch nog
niet op het niveau van de landen van het Noorden staan, de kans moeten krijgen
zich economisch te ontwikkelen. Parallel met die economische ontwikkeling moet
dan de sociale wetgeving tot stand komen.
Diegenen
die China kennen, weten dat de meeste toestanden die men daar ziet, getuigen
van wild kapitalisme. Ik vind het een heel goede ontwikkeling dat de Chinese
overheid probeert een Labour Contract Law tot stand te laten komen.
Die wetgeving, voor zover ik daar informatie over heb, is een sociale wetgeving
die zeker nog niet de vergelijking kan doorstaan met de sociale wetgeving die
er bij ons bestaat. Ik vind dat op zich een heel goede evolutie en ik zou
verwachten dat de politiek erachter staat. Ik zou nog een stap verder durven
gaan: ik zou verwachten dat het internationale patronaat, namelijk de patroons
van internationale bedrijven die in China actief zijn, dat ook zou zien als een
gunstige ontwikkeling waarbij de sociale bescherming van China een stukje in de
richting gaat van wat in ons Europees en zelfs, mag ik wel zeggen, Amerikaans
sociaal model aanvaardbaar is.
Wat stel
ik vast? Dit is de reden van mijn vraag. Ik stel vast dat in China op een zeer
agressieve manier strijd wordt gevoerd tegen deze sociale wetgeving door de
American Chamber of Commerce – tot daar aan toe, zou ik zeggen – maar
ook door de European Union Chamber of Commerce. Zij gaan zeer agressief te werk
en dreigen met herallocatie van toekomstige investeringen indien de sociale
wetgeving zoals omschreven in de Labour Contract Law tot stand zou
komen. Het toeval wil dat er zich onder de leden van de European Union Chamber
of Commerce een aantal Belgische bedrijven bevindt. Nog meer toeval is dat de
voorzitter daarvan op dit ogenblik een Belg is: de heer Serge Janssens de
Varebeke, chief representative van de NV Fortis Bank in Bejing.
Ik heb twee vragen. Ten eerste, hebben de Europese ministers van
Buitenlandse Zaken reeds een standpunt ingenomen ten aanzien van die
Labour Contract Law? Ten tweede, wat vindt u van het lobbywerk van de
European Union Chamber of Commerce? Als dat moet, mag dat uw persoonlijke
mening zijn.
01.02 Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, mijnheer
Van der Maelen, zoals u zelf zegt, wordt nog steeds gewerkt aan het
wetsvoorstel China Labour Contract Law in de Chinese nationale
assemblee zelf. Het is met andere woorden nog geen wetgeving.
De
definitieve versie van de wettekst werd nog steeds niet vrijgegeven of
gepubliceerd. Men beschikt wel al over een aantal gegevens. In het wetsvoorstel
zullen maatregelen worden opgenomen ter verbetering van de veiligheid op de
werkvloer, wordt inspectie op de werkvloer verplicht, komen er
minimumsalarissen en een financiële vergoeding voor overuren, wordt het aantal
werkuren per week verminderd, wordt voorafgaande consultatie met de vakbonden
vereist vooraleer er belangrijke ontslagen vallen, enzovoort. Dit is met andere
woorden een evolutie in de richting van onze praktijken, zij het dan in een
afgezwakte versie.
Vooraleer
de tekst wordt gefinaliseerd, hebben de Chinese autoriteiten naar de reactie
gepeild van alle betrokken partijen, zijnde de vertegenwoordigers van de
arbeiders, Chinese en buitenlandse ondernemingen, en de Chinese kamer van
koophandel. Er was dus een soort sociaal overleg.
De
Europese kamer van koophandel in China heeft na consultatie van haar leden de
volgende basispositie ingenomen. Vooraleer de Chinese autoriteiten een nieuwe
wet uitwerken, zouden ze erop moeten toezien dat de bestaande wordt toegepast
en nageleefd, wat nu niet het geval is.
Zo zijn
er twee regelgevingen die de Europese en Amerikaanse bedrijven in China
absoluut toegepast willen zien, namelijk de beperking van de werkweek tot
44 uur, zoals in Europa, en het verbod op tewerkstelling van jongeren van
minder dan 16 jaar, wat een ILO-principe is, een principe van de
International Labour Organisation.
In
tegenstelling tot de Chinese bedrijven hebben de Europese en Amerikaanse
bedrijven zich altijd aan die principes gehouden en zij willen dus dat ook de
Chinese bedrijven zich daaraan zouden houden.
Het kader
waarin het hele debat over de nieuwe regelgeving wordt gevoerd in China
situeert zich op het niveau van de migrant workers, Chinese arbeiders die
intern migreren op zoek naar werk in de grootsteden. Deze worden inderdaad door
de Chinese bedrijven uitgebuit. Europese bedrijven werken echter niet met
migrant workers.
Bovendien
produceren de meeste leden van de Europese kamer van koophandel voor de Chinese
markt. Het gaat dus niet om gedelokaliseerde bedrijven die op zoek zijn naar
maximale winst uit goedkope arbeid die naar believen kan in- of uitgezet
worden.
Niettemin
wacht de Europese kamer van koophandel tot de definitieve versie van het
wetsvoorstel klaar is vooraleer ze een definitief standpunt inneemt.
De Europese ministers van Buitenlandse Zaken hebben over dit
wetsvoorstel nog geen standpunt ingenomen, omdat de finale versie van dit
voorstel in China nog ter discussie is. Het wetsvoorstel staat trouwens op de
agenda van de dialoog over de mensenrechten die tussen de Europese Unie en
China wordt gevoerd en zal eveneens worden besproken in het kader van de
internationale arbeidsorganisatie.
Dat is de stand van zaken op dit ogenblik, mijnheer de voorzitter.
01.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de
voorzitter, sta mij toe dat ik in de houding van zowel de Amerikaanse kamer van
koophandel als de Europese kamer van koophandel de bevestiging zie van wat door
velen al werd voorspeld en gezegd, namelijk dat al die mooie codes en
liefdesverklaringen van grote bedrijven om maatschappelijk verantwoord te
ondernemen grotendeels lippendienst is. Als men uit is op een naar elkaar toe
groeien van economische modellen, of sociale modellen geënt op de economische
modellen, zie ik niet in hoe men iets tegen de Labor Contract Law kan
hebben. Integendeel, het is een beweging in de goede richting. Ik vind de
houding die de Europese kamer van koophandel aanneemt hypocriet. Ik zal dit
trouwens ook aan de Fortisbank bezorgen en hen vragen of ze de mooie woorden
die zijn opgenomen in het Sustainability Code of Conduct niet zijn vergeten.
01.04 Minister Karel De Gucht: Ik denk dat u toch een beetje moet
opletten om daarover een oordeel te vellen zonder alle elementen in hun juiste
context te plaatsen. Ik denk dat wij geen meningsverschil ten gronde hebben,
maar wat een aantal Europese bedrijven vrezen, niet totaal ten onrechte, is dat
men de Chinese Labor Contract Law goedkeurt maar dat ze in de
praktijk alleen voor Europese en Amerikaanse bedrijven zal worden toegepast.
Diezelfde bedrijven moeten echter in eerste instantie op de Chinese markt
concurentieel zijn. Zeer velen in Europa hebben het idee om in China te
investeren louter met de bedoeling om naar andere delen van de wereld te
exporteren. Dat is dus niet waar. De eerste markt voor bedrijven in China is
meer en meer de Chinese markt. De buitenlandse bedrijven zitten daar toch wel
gesandwicht tussen enerzijds een aantal bezorgdheden die voor ons minimumnormen
zijn – wij staan immers veel verder dan dat – en anderzijds de bezorgdheid om
concurrentieel te zijn op de Chinese markt, met andere woorden om daar op een
gelijkwaardige manier te worden behandeld.
Mijnheer
Van der Maelen, ik zou u aanraden om u toch nog even verder te informeren – ik
zal dat zelf ook doen, want ik vind uw vraag zeer interessant – over hoe de
praktijk er in China uitziet. Ik zal aan onze ambassade vragen om een speciaal
verslag te maken over de maatschappelijke en economische context van dit
probleem. Ik krijg immers de indruk dat de Europese bedrijven daar gewoon
proberen om, net zoals anderen, goedkoop te produceren om uit te voeren. Dat is
een circuit dat iets te kort door de bocht gaat.
Ik zou me daarover eerst willen informeren vooraleer ik een definitief
standpunt inneem. Ik ben er niet van overtuigd dat uw lectuur de enig mogelijke
is.
01.05 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Zoals de minister
zegt, weet ik ook dat er na een oorspronkelijke golf van investeringen met de
bedoeling producten uit te voeren, nu een tweede beweging bezig is.
Internationale bedrijven vestigen zich daar om voor de Chinese markt te werken.
Blijft toch het feit dat een voldoende groot aantal van die bedrijven werkt om
te "re-exporteren".
Als het
probleem zich voordoet zoals u het zegt – Ik sluit dat niet uit en wacht met
belangstelling op de informatie die u zult krijgen. Bovendien zal ik mij ook
eens wenden tot het internationaal vakverbond. – dan vind ik het wel raar dat
die internationale bedrijven zich niet richten tot de Chinese overheid om aan
te dringen op een correcte toepassing voor alle spelers op die markt. Nee, zij
verzetten zich tegen een aantal van de bepalingen in die nieuwe labourwet,
bepalingen die ik belangrijk vind.
Als het
een probleem is van toepassing van de wetgeving dan ben ik het met u eens. Ik
merk dit echter niet in hun verzet. Zij hebben het over het feit dat zij
tegenstander zijn van bepaalde ontwikkelingen in de Chinese wetgeving.
L'incident
est clos.
02 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de
minister van Buitenlandse Zaken over "de mogelijke opheffing van het
embargo tegen Turks Cyprus" (nr. 12370)
02 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre des
Affaires étrangères sur "l'éventuelle levée de l'embargo contre la partie
turque de Chypre" (n° 12370)
02.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
minister, deze vraag heeft een korte voorgeschiedenis. In 2002 diende mevrouw
Pehlivan, senator voor de sp.a uit Gent, een voorstel van resolutie in dat op
het eerste gezicht zeer onschuldig oogde. Het ging over het cultureel erfgoed
van Famagusta, een niet onbelangrijke stad in Cyprus. Een paar dagen voor het
document in de Senaat ter sprake kwam, verklaarde de dame echter in een Turkse
krant dat, indien haar tekst zonder meer goedgekeurd werd, het zou neerkomen op
een impliciete erkenning van de Turkse bezetting van een deel van Cyprus. Toen
dat hier bekend werd, werd het voorstel van mevrouw Pehlivan dermate
geamendeerd – ik meen mij te herinneren door personen die nu deel uitmaken van
de MR – dat het gevaar dat dit de erkenning van de bezetting van Cyprus zou
bevestigen niet meer bestond. België heeft deze bezetting immers steeds als
wederrechtelijk beschouwd.
Deze
zomer was het echter weer zover. Mevrouw Pehlivan was in de maand juli op
Cyprus. Volgens de Turks-Cypriotische krant Kibris van 11 juli verklaarde ze op
een persconferentie in Famagusta dat het Belgisch parlement in oktober het
embargo zou opheffen dat op dit ogenblik nog bestaat tegen Turks Cyprus, dit op
basis van een document dat door drie – ik weet niet waarom het er slechts drie
zijn – regeringspartijen voorbereid wordt. Ik vermoed dat zij daarmee de VLD,
de sp.a en de PS bedoelt. Wat er ook van zij, een en ander zou met zich
meebrengen dat de regering, op basis van een parlementair initiatief van een
aantal meerderheidspartijen, voortaan de militaire bezetting van een deel van
het eiland Cyprus zou aanvaarden, wat neerkomt op een bocht van 180 graden ten
opzichte van de politiek die hieromtrent door België sinds 1974, toen de
bezetting begon, wordt gevoerd.
Nu meende
ik dat het passend, billijk en rechtvaardig was om u te vragen of het verhaal
klopt. Is de regering, op basis van een parlementair initiatief of op basis van
een regeringsinitiatief, op dit ogenblik een bocht aan het nemen wat betreft
haar houding tegenover de Turkse militaire bezetting van een deel van Cyprus?
02.02 Minister Karel
De Gucht: Mijnheer Van den Eynde, ik zou er in de eerste plaats
op willen wijzen dat er noch op internationaal noch op Belgisch vlak een
embargo bestaat tegen het noordelijke gedeelte van de republiek Cyprus.
In de
verschillende resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties die op
de kwestie Cyprus betrekking hebben, wordt wel bepaald dat geen daden mogen
worden gesteld die kunnen worden geïnterpreteerd als een erkenning van het
noordelijke deel van het eiland.
Na de
gebeurtenissen van 1974 besloot de regering van de republiek Cyprus evenwel de
haven van Famagusta en een aantal kleinere havens die zich in het noordelijke
deel van Cyprus bevinden, en dus niet meer onder de controle van Nicosia
vallen, van het internationale, maritieme verkeer af te sluiten. De
Internationale Maritieme Organisatie heeft van voornoemde beslissing akte
genomen. De beslissing geldt mutatis mutandis ook voor de luchthavens van het
noordelijke deel van het eiland.
Enerzijds
respecteren wij de beslissingen van de Cypriotische regering, die de enige en
wettige vertegenwoordiger is van een EU-lid. Anderzijds proberen wij echter
binnen de Europese Unie tot een oplossing te komen. Met name het Finse
Voorzitterschap is op dat vlak heel actief. De oplossing is hopelijk een stap
vooruit op de weg naar de hereniging van het eiland en maakt het ook mogelijk
dat verdere onderhandelingen tussen de Europese Unie en Turkije worden gevoerd.
U weet
immers dat eind 2006 een belangrijke evaluatie van de onderhandelingen met
Turkije op til is. In het kader daarvan werkt het Finse Voorzitterschap aan een
aantal voorstellen, die onder andere betrekking hebben op de voormelde havens,
met name de haven van Famagusta en een aantal kleinere havens rond Famagusta.
Op dit
ogenblik is echter geen enkele sprake van een bocht van de Belgische regering.
Mijnheer Van den Eynde, u ontwaart echter altijd vele bochten in het werk van
de Belgische regering. Van enig bochtenwerk is dus geen sprake.
02.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
minister, u noemt het geen embargo. Sta mij toe te beweren dat daarover ten
minste twijfel kan bestaan. Hoe het kind ook wordt gedoopt, is evenwel niet
belangrijk, zolang het maar een naam heeft.
Het woord
“embargo” komt echter niet van mij. Het woord “embargo” staat te lezen in de
verklaring van een vooraanstaand senator van een meerderheidspartij in de
voornoemde, Turks-Cypriotische krant van 11 juli 2006. Zij heeft dat woord
gebruikt.
U
antwoordt mij bovendien dat de Belgische regering vooruitgang probeert te
boeken in de zaak en een en ander probeert te bereiken via de Europese Unie, op
dit ogenblik met name via het Finse Voorzitterschap.
Sta mij toe ervan uit te gaan – tenzij u mij nu tegenspreekt, maar ik
meen dat uit het einde van uw antwoord te mogen concluderen – dat het niet de
bedoeling is de militaire bezetting te erkennen. Indien dat wel het geval is,
dan zou ik het wel graag vernemen.
Als dat
niet geval is, dan kan ik alleen maar vaststellen dat de betrokken senator een
standpunt ingenomen heeft dat niet het standpunt is van de meerderheidspartijen
en de regering. Dat kan ik u niet kwalijk nemen. U bent niet verantwoordelijk
voor verklaringen van om het even welke verkozene, ook al is hij of zij lid van
de meerderheid. Ik kan dan alleen maar vaststellen dat dat standpunt niet in overeenstemming
is met de werkelijkheid.
02.04
Minister Karel De Gucht: Mijnheer Van den Eynde, het is inderdaad
niet de bedoeling om de Turkse bezetting of de Turkse aanwezigheid op Cyprus te
legitimeren. Het is de bedoeling om een oplossing te vinden voor het conflict
op Cyprus, dat er al is sinds 1974. Dat is ook de bedoeling van het Finse
V-oorzitterschap. U moet maar eens naar Cyprus gaan en de green line bezoeken,
dan ziet u welke absurde situatie wij daar meemaken op Europees grondgebied.
Inderdaad,
ik ben niet verantwoordelijk voor wat parlementsleden zeggen, want dan zou ik
ook verantwoordelijk zijn voor wat u zegt. Beeldt u zich dat eens in.
02.05 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Ik ben geen lid
van de meerderheid.
02.06 Minister Karel De Gucht: Gelukkig niet.
02.07 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Dat vind ik ook.
02.08 Minister Karel De Gucht: Dan hebben wij toch een punt van
overeenstemming.
De voorzitter: Het cordon sanitaire is
gebroken.
02.09 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
minister, ik ken de situatie. Ik heb Nicosia bezocht. U zegt dat dat in Europa
ondenkbaar is, maar wij hebben zoiets van 1961 tot 1989 in Berlijn gekend. De
situatie is dezelfde. Dat is te betreuren. Dat men naar een oplossing zoekt, ligt
voor de hand. De bezetting blijft wederrechtelijk.
L'incident
est clos.
- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van
Buitenlandse Zaken over "het opzetten van internationale initiatieven inzake
een verbod op clustermunitie" (nr. 12476)
- mevrouw Talbia Belhouari aan de minister van Buitenlandse Zaken
over "de internationale initiatieven inzake het verbod op
clustermunitie" (nr. 12761)
- M. Dirk Van der Maelen au ministre des
Affaires étrangères sur "les initiatives internationales concernant
l'interdiction des armes à sous-munitions" (n° 12476)
- Mme Talbia Belhouari au ministre des Affaires étrangères sur
"les initiatives internationales concernant l'interdiction des armes à
sous-munitions" (n° 12761)
03.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de
minister, op 16 februari van dit jaar heeft de Kamer zich uitgesproken
voor een wettelijk verbod op clustermunitie, nadat de Senaat dat vorig jaar
reeds had gedaan.
In de
zomer hebben wij de verwoestende gevolgen gezien van clustermunitie in
Zuid-Libanon. Tientallen mensen zijn daar het slachtoffer geworden van de zeer
hoge percentages van niet-ontplofte clusterbommen. Voor degenen die het debat
in de Kamer hebben meegemaakt, er werd beweerd dat ongeveer 5% van de
clusterbommen niet ontplofte. Nu blijkt dat dat in Zuid-Libanon een veel hoger
percentage was.
Mijnheer
de minister, ik heb drie vragen aan u.
Ten
eerste, het kan natuurlijk altijd dat een regering, nadat haar Parlement een
beslissing heeft genomen, zelf de pelgrimstaf opneemt om dat idee
internationaal te propageren. Daarom vraag ik dit. Heeft onze regering reeds
initiatieven genomen om andere landen ervan te overtuigen om met ons mee de
stap te zetten in de richting van een verbod op clustermunitie?
Ten
tweede, in de loop van volgende maand start een derde toetsingsconferentie van
de conventie over conventionele wapens. Sommige landen hebben aangekondigd dat
ze daar een initiatief zullen nemen om een proces op gang proberen te brengen
met het oog op een verdrag over een verbod op clustermunitie, naar het
voorbeeld van het verdrag met betrekking tot de landmijnen. Als zo'n proces
zich aftekent, zal België daar een voortrekkersrol spelen; zullen wij dat mee ondersteunen?
Ten
derde, gelet op de weerstand van grote landen als de Verenigde Staten en
Rusland tegen een verbod op clustermunitie, is het niet uitgesloten dat een
initiatief ter zake op de derde toetsingsconferentie niet van de grond geraakt.
Een aantal landen, onder meer Noorwegen en Canada, heeft aangekondigd dat zij,
als men er op de internationale conferentie niet in slaagt om de wagen op gang
te krijgen, naar het voorbeeld van hetgeen gebeurd is met betrekking tot de
landmijnen, via individuele initiatieven van een aantal lidstaten het proces op
gang zullen proberen te krijgen. Mocht het op de derde toetsingsconferentie
niet lukken, zal België zich dan aansluiten bij de initiatieven van landen als
Noorwegen om alsnog buiten de toetsingsconferentie een proces tot wereldwijd
verbod op clustermunitie mee op gang te trekken?
03.02 Talbia Belhouari (PS): Monsieur le président,
monsieur le ministre, en effet, le 16 février dernier, la Chambre des
représentants votait en séance plénière une loi interdisant la fabrication, le
commerce et l'utilisation des armes à sous-munitions.
Le
9 juin 2006, date de la publication de la loi au Moniteur belge et
donc de son entrée en vigueur, la Belgique devenait ainsi le premier pays au
monde à interdire les armes à sous-munitions. Cette législation belge constitue
un détonateur important dans le combat mené pour l'interdiction des armes à
sous-munitions à l'échelle mondiale.
Cependant, à
ce niveau international, le dossier semble vivre une période critique. En
effet, du 6 au 17 novembre prochain se déroulera à Genève la Conférence
d'examen des États parties à la convention de 1980 sur certaines armes
classiques. C'est dans cette enceinte que doit se traiter la question de
l'interdiction internationale des armes à sous-munitions, mais ce combat mené
depuis 30 ans n'a à ce jour recueilli aucun progrès significatif.
Si la loi
belge sur l'interdiction des armes à sous-munitions a bel et bien entraîné de
nombreuses initiatives d'autres États allant dans le même sens – 19 États ont,
à des degrés divers, avancé sur la question –, la règle du consensus en vigueur
dans le cadre de ces négociations risque d'empêcher ces élans de se
concrétiser.
Une autre
option pour parvenir à l'interdiction internationale des armes à sous-munitions
existe. En effet, la Norvège s'apprête à lancer, en dehors du cadre de la
convention de 1980 sur certaines armes classiques, un nouveau processus de
négociation, similaire au processus d'Ottawa qui a conduit, je vous le
rappelle, à la signature, en 1977, par 122 pays, de la convention interdisant
les mines antipersonnel.
Dès lors,
monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes.
Pouvez-vous
nous assurer que nos diplomates belges qui participeront en novembre prochain
aux négociations de Genève recevront des instructions claires afin que non
seulement notre législation nationale sur l'interdiction des armes à
sous-munitions mais aussi les principes qui la sous-tendent soient promus au
niveau international?
Par
"principes qui la sous-tendent", j'entends surtout la nécessité de
mettre fin à l'hécatombe que causent les armes à sous-munitions parmi les
populations civiles qui en sont affectées ainsi que la nécessité d'interdire
les armes à sous-munitions, car elles sont contraires au droit international
humanitaire, parce que notamment non discriminantes.
Si ces
négociations se révèlent être un échec, pouvez-vous nous assurer que la
Belgique participera pleinement et activement à l'initiative de la Norvège?
03.03 Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, België heeft dit jaar een sterk politiek
signaal gegeven tegen het onbeperkte gebruik van clustermunitie, door de
goedkeuring van de wetten van 16 februari en 30 maart 2006 die
voor bepaalde categorieën van clustermunitie een verbod inhouden van aanmaak,
transit en gebruik. Dit belangrijke feit werd internationaal toegelicht tijdens
de bijeenkomst van de expertengroep inzake explosieve oorlogsresten in het
licht van de conventie over bepaalde conventionele wapens te Genève.
Naar
aanleiding van het recente conflict in Libanon is de aandacht internationaal
toegenomen voor de problematiek van de niet-ontplofte munitie, inzonderheid de
clustermunitie. De specifieke taken inzake het opruimen van zulke munitie, die
onze troepen uitvoeren in Libanon, illustreren de prioriteit die ons land geeft
aan deze kwestie.
Comme
toujours, notre action initiale doit se concentrer sur la promotion d'une
approche commune de la part de l'Union européenne.
Dans ce
contexte, je peux vous dire que, durant la troisième Conférence d'examen de la
convention sur certaines armes classiques qui aura lieu en novembre 2006,
l'Union européenne plaidera pour que le mandat du groupe d'experts en matière
des restes explosifs de guerre soit pour le moins prolongé. Le but est d'obtenir
de la part de la communauté internationale (les acteurs les plus relevants
inclus) un engagement à des discussions continues.
Un deuxième
pas serait de convaincre les autres États pour que le mandat de ce groupe
d'experts soit plus concentré sur la sous-munition afin que celle-ci devienne
une priorité.
Enfin, nous
voulons que l'on porte plus d'attention au respect du droit humanitaire
international et au problème de la sous-munition non explosée dans des
situations post-conflictuelles.
Ik heb
mijn diensten opdracht gegeven om via diplomatieke demarches de wens van ons
land over te maken om ter zake concrete resultaten te boeken tijdens de komende
toetsingsconferentie.
Tevens
heb ik erop aangedrongen de problematiek van de clustermunitie specifiek aan te
kaarten tijdens de komende werkzaamheden van de eerste commissie van de
Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Ik wil de resultaten van deze
demarches en de afloop van de toetsingsconferentie van de Conventie over
bepaalde conventionele wapens - CCW - afwachten en grondig
analyseren om daaruit de gepaste conclusies te trekken aangaande een mogelijke
toekomstige actie van ons land, die ik in ieder geval niet uitsluit.
03.04 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Kunt u
ons op de hoogte houden van het resultaat van die derde toetsingsconferentie?
Zou het mogelijk zijn daarvan een verslag te krijgen? Als u daaraan de voorkeur
geeft, kunnen we u daarover ook een vraag stellen en aan de hand daarvan dan
met mekaar het resultaat van die derde toetsingsconferentie evalueren, aan u de
keuze, mijnheer de minister.
03.05
Minister Karel De
Gucht: Mijnheer de voorzitter, ik stel voor dat we het verslag
bezorgen. Als er dan nog iemand de onweerstaanbare drang voelt om een vraag te
stellen, kan hij of zij dat altijd doen.
03.06 Talbia Belhouari (PS): Monsieur le ministre, la loi
belge interdisant les armes à sous-munitions est une législation forte, qui a
eu un véritable effet boule de neige sur la scène internationale. Il est
essentiel que la Belgique pionnière continue à être proactive dans le cadre des
négociations internationales qui se tiennent sur le sujet, qu'il s'agisse des
négociations de Genève ou de l'initiative norvégienne. Cela a d'autant plus de
sens et aura d'autant plus de poids à l'heure où elle se prépare à siéger au
sein du Conseil de sécurité de l'Organisation des Nations unies.
Je vous
remercie pour les réponses que vous m'avez apportées et je me rallie à la
réplique de mon collègue Dirk Van der Maelen.
Het incident
is gesloten.
04 Question de Mme Brigitte Wiaux au ministre des Affaires
étrangères sur "l'utilisation de mines antipersonnel et d'armes à
sous-munitions au Liban" (n° 12547)
04 Vraag van mevrouw Brigitte Wiaux aan de minister van
Buitenlandse Zaken over "het gebruik van antipersoneelsmijnen en
clusterwapens in Libanon" (nr. 12547)
04.01 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le président, je ne
développerai pas une nouvelle fois la question que j'ai posée il y a quelques
semaines sur les mines antipersonnel et les armes à sous-munitions et sur
l'obtention des cartes des champs de mines que doivent fournir les autorités
israéliennes aux Nations unies, avec le corollaire de la sécurité de nos
soldats au Liban. Nous en avons discuté lors de la déclaration de politique
fédérale la semaine dernière.
En répondant
à M. Dirk Van der Maelen, vous avez également répondu à mes
questions. Monsieur le ministre, depuis jeudi dernier, avez-vous de nouvelles
précisions à m'apporter?
04.02 Karel De Gucht, ministre: Monsieur le président, madame
Wiaux, la question des cartes concernant les emplacements des mines terrestres
au Sud-Liban est un sujet de contentieux entre Israël et le Liban qui remonte
au retrait israélien de cette région en 2000. Le Liban maintient qu'Israël
n'avait pas remis, à l'époque, l'entièreté des cartes en sa possession. C'est
ce point que rappelle la résolution 1701 du 11 août dernier.
À cet ancien
problème est venu s'ajouter celui de la grande quantité de munitions non
explosées résultant des bombardements de cet été. La résolution 1701 ne fait
pas directement allusion à ce problème, étant donné que son ampleur n'est
apparue graduellement qu'après le cessez-le-feu. Il s'agit ici essentiellement
de bombes larguées par avion plus difficiles à localiser que des mines
antipersonnel placées systématiquement au sol. C'est de cela qu'il s'agit
lorsque le secrétaire général des Nations unies affirme, dans son rapport du 12
septembre, que les cartes fournies par Israël ne sont pas assez précises pour
une utilisation opérationnelle.
Lors de ma
visite dans la région, à la fin août, j'ai soulevé la question de la
localisation des mines, après que la décision ait été prise de fournir à la
FINUL des troupes belges chargées notamment de missions spécifiques en matière
de déminage. Israël m'a affirmé clairement son intention de remettre, dans les
plus brefs délais, à l'ONU toutes les informations en sa possession. Et je dois
dire que j'ai pu vérifier le respect de cet engagement lors de ma visite et de
mes contacts avec la FINUL et le gouvernement libanais.
Je
veillerai, bien entendu, à ce que cet engagement soit complètement respecté,
mais c'est d'abord au secrétaire général des Nations unies et à ses services
qu'il appartient de s'en assurer. Le rapport du secrétaire général auquel vous
vous référez était une première évaluation, reflétant la situation du moment,
d'un processus de transfert d'informations en cours. Cela doit être mis en
rapport avec l'évolution enregistrée depuis lors. Il est donc important
d'attendre l'évaluation de la FINUL réalisée sur la base des informations
techniques fournies par sa composante "déminage".
Le ministre
de la Défense est mieux placé que moi pour évaluer ces données sur la base des
besoins militaires sur le terrain.
Par
ailleurs, je note que les Nations unies ont récemment confirmé avoir reçu
d'Israël les cartes des champs de mines.
Toutefois,
si vous désirez recevoir une réponse claire et précise sur l'éventuel risque
encouru par nos troupes, je vous conseille de vous adresser au ministre de la
Défense auquel j'ai fait part du souci déjà exprimé en séance plénière par M.
Van der Maelen.
04.03 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le ministre, je vous
remercie pour votre réponse et je ne manquerai pas d'interroger le ministre de
la Défense.
Het incident
is gesloten.
- Mme Brigitte Wiaux au ministre des Affaires étrangères sur
"la présidence belge de l'OSCE" (n° 12552)
- M. Patrick Moriau au ministre des Affaires étrangères sur
"la présidence de l'OSCE de la Belgique et son élection au Conseil de
sécurité de l'ONU" (n° 12762)
- mevrouw Brigitte Wiaux aan de minister van Buitenlandse
Zaken over "het Belgisch voorzitterschap van de
OVSE" (nr. 12552)
- de heer Patrick Moriau aan de minister van Buitenlandse
Zaken over "het Belgisch voorzitterschap van de OVSE en de verkiezing van
België in de VN-Veiligheidsraad" (nr. 12762)
05.01 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le président,
monsieur le ministre, je souhaiterais connaître les objectifs que vous vous
étiez fixés en assumant la présidence de l'OSCE. Quel est votre bilan après
quelques mois?
Les
objectifs paraissaient – et paraissent toujours – fort ambitieux, d'autant plus
qu'il s'agit d'une association comptant plus de 50 membres décidant par
consensus. Ces objectifs concernaient la promotion de la règle de droit, le
renforcement de la dimension économique de l'organisation, la participation à
la réforme de l'OSCE, les progrès dans la résolution des "conflits
gelés" et le fait d'assurer le rôle clé de l'OSCE au sujet du statut du
Kosovo.
Monsieur le
ministre, vous avez indiqué à la presse que vous vous étiez aperçu du
bien-fondé de l'expression "conflits gelés". La résolution de ces
conflits est en effet un travail de longue haleine. La Belgique s'est donc
résignée à créer des conditions favorisant des solutions politiques.
Monsieur le
ministre, pourriez-vous nous exposer les différentes actions entreprises dans
cette optique ainsi que votre sentiment au sujet de la réforme et de l'avenir
de l'organisation?
05.02 Patrick Moriau (PS): Monsieur le ministre, ma question va
dans le même sens et comporte une série de sous-questions.
1. À
deux mois de la fin de l'exercice – nous allons céder le relais à l'Espagne et
nous savons tous que la Belgique va entamer un mandat de deux ans comme membre
non permanent du Conseil de sécurité –, quel bilan tirez-vous de la présidence
belge de l'OSCE?
2. Plus
précisément, quels sont – Mme Wiaux a posé la même question – les résultats
engrangés par votre action en ce qui concerne la réforme de l'organisation, le
renforcement de la coopération dans le domaine de l'économie et
l'environnement, la lutte contre la criminalité internationale et la promotion
de l'État de droit et enfin, la résolution des conflits dits "gelés"
dont on a déjà parlé?
3. La
Belgique compte-t-elle – cela me paraît excessivement important – soutenir la
candidature du Kazakhstan à la présidence de l'OSCE en 2009 alors que, vous le
savez, toutes les élections dans ce pays depuis son indépendance ont été
contestées par l'organisation?
4. De
la présidence de l'OSCE à la participation au Conseil de sécurité des Nations
unies, des liens ont-ils été établis?
5. Quelles
sont les priorités de la Belgique pour 2007 et 2008 dans le cadre de ce mandat?
6. Comment
votre département s'organise-t-il en vue de ce nouveau mandat?
05.03 Karel De Gucht, ministre: Monsieur le président, en
novembre 2005, le Conseil des ministres a approuvé une note contenant les axes
principaux de notre présidence à l'OSCE. Nous sommes maintenant à deux mois de
la fin de notre présidence et je me réjouis que les activités énumérées dans ce
document aient, pour la plus grande partie, été réalisées.
La réforme
vise à renforcer l'efficacité de l'OSCE. Elle comporte deux volets. Le premier
porte sur le fonctionnement et la structure de l'organisation. Le second, plus
controversé, porte sur l'observation électorale ainsi que la mise en œuvre des
engagements pris. Comme convenu à Lublijana, l'ODIHR, Bureau des institutions
démocratiques et des droits de l'homme, déposera sous peu un rapport sur cette
seconde partie. Pour sa part, le Conseil permanent fera rapport sur ses travaux
concernant la première partie.
Le mois de
novembre sera utilisé par la délégation belge à Vienne pour préparer des
projets de décision ou de recommandation en vue de la réunion ministérielle de
Bruxelles. Le résultat dépendra de ses efforts propres, mais plus encore de la
disposition des pays participants à faire preuve d'une attitude constructive.
Le transport
était le thème du 14ème Forum économique. Un projet de décision est
en préparation pour assurer le suivi de ce thème après la fin de la présidence
belge. Quelques pistes de réflexion sont la coopération entre l'OSCE et
l'UNECE, l'aide aux pays enclavés, etc.
Aujourd'hui
même, une conférence OSCE est organisée à Bruxelles sur le rôle des
gouvernements et des organisations internationales dans le domaine de la
promotion de la sécurité de l'énergie.
Au sujet de
la lutte contre le crime organisé, il y a non seulement un projet de décision
en préparation mais également une réunion à Bruxelles, le
24 novembre 2006, des chefs de police des 56 pays de l'OSCE pour discuter
de ce thème. Au cours de la présidence, beaucoup d'attention a été consacrée à
l'analyse du système de justice criminelle. Sur le terrain, je mentionnerai un
projet pilote en Kirghizie au sujet de l'analyse de la menace posée par le
crime organisé.
En ce qui
concerne la promotion de l'État de droit, le séminaire annuel de l'ODIHR était
consacré aux thèmes de l'État de droit et des systèmes de droit criminel. Sur
le terrain, je mentionnerai un cours pour les juges en Ukraine sur la
législation électorale de ce pays.
La
prévention des conflits fait partie des principaux objectifs de l'OSCE. En tant
que "chairman-in-office" de l'OSCE, j'ai pu contribuer à la
libération de quatre officiers russes inculpés d'espionnage par la Géorgie et à
leur retour en Russie. Nous avons offert nos bons offices aux deux parties en
les appelant à relancer les négociations visant à mettre fin au conflit gelé
opposant la Géorgie et l'Ossétie du Sud. À notre initiative, une conférence des
bailleurs de fonds de l'OSCE consacrée au redressement économique dans la zone
de conflit entre la Géorgie et l'Ossétie du Sud s'est tenue à Bruxelles, le 14
juin 2006.
Cette
conférence a récolté l'équivalent de plus de 10 millions d'euros.
En ce qui
concerne la Moldavie-Transnistrie, nous avons testé des idées pour aider le
processus de règlement politique, et ceci dans trois domaines: les statuts de
la Transnistrie à l'intérieur de la République moldave, l'internationalisation
des forces de maintien de la paix et la dimension socio-économique du processus
de règlement politique.
En ce qui
concerne le Nagorno-Karabakh, j'ai appuyé activement les efforts des
coprésidents du groupe de Minsk. J'ai eu entre autres, en marge de la
conférence de la Mer Noire à Bucarest, différents entretiens avec les
présidents Aliev et Kocharian. La perspective d'un nouveau sommet entre les
chefs d'État d'Arménie et d'Azerbaïdjan semble se préciser; il devrait avoir
lieu avant la fin de cette année.
En ce qui
concerne la candidature du Kazakhstan en 2009, en tant que CiO, j'agis et dois
agir comme "honest broker". J'ai rencontré, à de multiples reprises,
les parties concernées, notamment le ministre des Affaires étrangères du
Kazakhstan; la dernière fois, c'était le 5 octobre à Bruxelles. Je le
rencontrerai à nouveau, ainsi que le président kazakh, le 7 novembre
prochain à Astana.
J'en viens à
votre question portant sur les Nations unies: lorsque la Belgique a posé sa
candidature au Conseil de sécurité en 1999, elle l'a fait en parallèle avec sa
candidature pour la présidence de l'OSCE cette année, dans le cadre d'une
expression globale de notre engagement multilatéral.
Je m'apprête
à faire, dans les jours prochains, une communication au gouvernement au sujet
de la participation de la Belgique au Conseil de sécurité. Je m'adresserai
ensuite, et à bref délai, après concertation avec les présidents des
commissions des Affaires étrangères de la Chambre et du Sénat, au Parlement à
propos du contenu à donner à notre participation au Conseil de sécurité.
Celle-ci portera également sur la manière dont le département des Affaires
étrangères s'est organisé pour donner efficacement des orientations à notre
représentation à New York.
05.04 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le président, je remercie le
ministre pour toutes ces précisions.
05.05 Patrick Moriau (PS): Monsieur le président, je remercie
aussi le ministre pour le bilan particulièrement intéressant. Je trouve qu'on
devrait recevoir une note de synthèse sur l'ensemble.
Cependant,
un élément me frappe et m'a poussé à poser la question: manifestement, rien n'a
été fait en ce qui concerne l'ex-Yougoslavie. Pourtant, nous savons bien que le
problème subsiste: problème du Kosovo, problème de la Bosnie-Herzégovine. En
tant que représentant au sein de l'OSCE, j'ai déjà dit avoir l'impression que
cette partie des Balkans est complètement oubliée.
On sait,
grâce aux rapports de l'OTAN notamment, que le feu peut reprendre à n'importe
quel moment car la question n'est absolument pas réglée. En Bosnie-Herzégovine,
si le Kosovo proclame son indépendance, on risque de voir la Republika Srpska
demander à son tour son indépendance et son rattachement. On a vu aux dernières
élections que le problème reste entier. L'action de l'OSCE devrait pourtant
être prépondérante à ce niveau.
L'incident
est clos.
Het incident
is gesloten.
06 Question de M. François-Xavier de Donnea au ministre
des Affaires étrangères sur "le meurtre d'une ressortissante belge au
Maroc" (n° 12575)
06 Vraag van de heer François-Xavier de Donnea aan de minister
van Buitenlandse Zaken over "de moord op een Belgische vrouw in
Marokko" (nr. 12575)
06.01 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président,
monsieur le ministre, en septembre dernier, un diplomate de la représentation
de l'Union européenne à Rabat était assassiné ainsi que sa femme, de
nationalité belge. Il s'agissait de M. et Mme Missir de Lusignan.
Je voudrais
tout d'abord connaître les mesures judiciaires que les autorités marocaines ont
prises à la suite de l'assassinat de ce fonctionnaire européen et de sa femme.
A-t-on déjà connaissance de certains résultats de l'enquête, notamment quant
aux motifs réels du ou des meurtriers? Le Maroc a-t-il, à la suite de cet
assassinat, pris des mesures supplémentaires pour protéger la communauté
diplomatique et les autres résidents étrangers à Rabat en particulier et au
Maroc en général?
06.02 Karel De Gucht, ministre: Monsieur le président, monsieur
de Donnea, le Wali, la plus haute autorité de la province, a personnellement
tenu informé l'ambassadeur de Belgique, l'ambassadeur d'Italie et le
représentant de la délégation européenne de chaque étape de l'enquête menée par
la police marocaine.
Les
informations et les pièces recueillies par les enquêteurs sur le lieu du crime
ont permis l'arrestation rapide, le 19 septembre dernier, du présumé
meurtrier. La reconstitution judiciaire a eu lieu le 21 septembre au
domicile des deux victimes.
Le suspect a
été auditionné le 22 septembre par le juge d'instruction auprès de la cour
d'appel de Rabat et a avoué les faits. Il est poursuivi par le parquet général
pour homicide volontaire avec préméditation, vol qualifié, consommation et
trafic de stupéfiants et falsification.
Selon les
informations transmises par les autorités marocaines, le motif du double
meurtre est un vol qui aurait dégénéré en crime crapuleux. D'après ces
autorités, il n'existe aucune motivation ou revendication d'ordre religieux ou
politique. Les mêmes sources nous ont précisé que le présumé meurtrier a agi
seul.
Suite à cet
assassinat, les autorités marocaines n'ont pas pris de mesures supplémentaires
en vue de protéger la communauté diplomatique et les autres résidents
étrangers. En revanche, les responsables locaux ont invité les diplomates à
redoubler de vigilance.
Enfin,
plusieurs ambassades, y compris la délégation européenne, ont pris l'initiative
de faire appel à des entreprises privées de gardiennage pour la protection du
domicile des membres de leur personnel.
06.03 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, je
remercie le ministre pour ces précisions.
L'incident
est clos.
Het incident
is gesloten.
07 Question de M. Philippe Monfils au ministre des Affaires
étrangères sur "la ratification de la Convention sur la protection et la
promotion de la diversité des expressions
culturelles" (n° 12600)
07 Vraag van de heer Philippe Monfils aan de minister van
Buitenlandse Zaken over "de ratificatie van de Conventie ter bescherming
en stimulering van de diversiteit van culturele
uitdrukkingen" (nr. 12600)
07.01 Philippe Monfils (MR): Monsieur le ministre, je vous
avais interrogé le 13 juin déjà sur la non-ratification par la Belgique de la
convention de l'UNESCO sur la diversité culturelle, convention qui a été votée
à une écrasante majorité lors de la session plénière de la 33e
Conférence générale de l'UNESCO.
Cette
convention pose enfin les fondements juridiques permettant à chaque État de
préserver sa diversité culturelle, ce qui était réclamé par le monde culturel
de tous les pays. La Communauté française a joué un rôle très important de
pionnier dans le secteur.
Malgré les appels de la Commission européenne encourageant une
ratification rapide, rien ne semble bouger en Belgique. C'est la raison pour
laquelle je me permets de vous poser encore la question. Le 13 juin, vous m'avez
dit que votre département préparait le dossier d'assentiment et qu'il serait
bientôt bouclé. Dès lors, je voudrais savoir où en est le dossier? Est-il
terminé? Quand ce projet d'assentiment pourrait-il être soumis au Conseil des
ministres et au parlement?
07.02 Karel De Gucht, ministre: Monsieur Monfils, merci pour
votre attention soutenue pour ce dossier. Je voudrais vous assurer que mes
services finaliseront le dossier d'assentiment de la Convention sur la
protection et la promotion de la diversité et des expressions culturelles d'ici
peu.
07.03 Philippe Monfils (MR): Je vous remercie, monsieur le
ministre, encore que ce mot ne signifie pas grand-chose sauf que,
manifestement, vous continuez à porter intérêt à la chose, ce dont je me
réjouis.
J'espère
simplement que cette convention sur la diversité culturelle ne subira pas le
sort d'autres conventions européennes, comme le droit des minorités,
perpétuellement bloquée pour des raisons qui pourraient éventuellement être à
l'origine du ralentissement de vos efforts – pas de vous personnellement,
mais des Affaires étrangères – visant à faire ratifier la Convention sur
la diversité culturelle.
Nous verrons
bien. Pouvez-vous m'indiquer une date approximative à laquelle je pourrai vous
interroger? Je me ferai alors le plaisir de revenir dans cette enceinte sur le
même sujet.
07.04 Karel De Gucht, ministre: Comme vous, je suis conscient du
fait que la Convention sur les minorités de l'Union européenne pose un problème
politique en Belgique. Tout le monde en est bien conscient. Cependant, je ne
crois pas que ce soit le cas pour cette convention-ci.
07.05 Philippe Monfils (MR): Je suis heureux de vous
l'entendre dire, monsieur le ministre, et je vous en remercie.
Het incident
is gesloten.
08 Question de M. François-Xavier de Donnea au ministre
des Affaires étrangères sur "la lutte contre l'islamisme
radical" (n° 12625)
08 Vraag van de heer François-Xavier de Donnea aan de minister
van Buitenlandse Zaken over "de strijd tegen het radicaal
islamisme" (nr. 12625)
08.01 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président,
monsieur le ministre, lors de la récente polémique qui a opposé la Sûreté de
l'État et le Comité R concernant l'efficience ou l'efficacité de la lutte
menée par la Sûreté de l'État contre l'islamisme radical, un élément m'a
interpellé.
D'après le
Comité R, la Sûreté de l'État ne surveillerait pas suffisamment les jeunes
qualifiés d'islamistes qui se rendent dans des pays ou des zones sensibles, où
se mènent actuellement des actions de type terroriste. On sait que l'islam
radical a recruté en Europe dans le passé et recrute sans doute encore
aujourd'hui parmi les jeunes issus de l'immigration pour les envoyer, à
l'époque, en Afghanistan et en Tchétchènie et aujourd'hui, vraisemblablement,
au Pakistan ou en Irak. Certains restent là-bas pour y mener le combat.
D'autres reviennent dans leur pays d'origine ou en Europe, gavés de discours de
haine et de violence.
Malheureusement,
on perd la trace de ces personnes dès qu'elles quittent la Belgique dans la
mesure où souvent il n'y a pas de vol direct entre la Belgique et l'Irak ou le
Pakistan, par exemple. Ces jeunes recrues se rendent dans ces pays via des pays
tiers. Dès lors, je me demande si l'on ne pourrait pas – si on ne l'a déjà fait
– établir des accords de coopération ou d'échange de données avec les pays
riverains de ces zones sensibles, de façon à pouvoir identifier les
ressortissants belges qui se présentent aux postes frontières de ces pays ou,
tout simplement, qui introduisent une demande de visa en Belgique à l'ambassade
d'Irak, du Pakistan, de Syrie, de Jordanie, pays de transit potentiels vers les
zones où sévissent les formes les plus extrémistes de l'islamisme radical.
Des
initiatives ont-elles déjà été prises en ce sens?
Estimez-vous
concevable de prendre de telles initiatives?
08.02 Karel De Gucht, ministre: Monsieur le député, la question
de la lutte contre la radicalisation fait l'objet d'une attention soutenue des
autorités dans le cadre du plan Radicalisme. Une part de cette problématique a
effectivement trait à l'endoctrinement subi par un certain nombre de jeunes
lors de voyages dans des zones sensibles.
Comme vous
le relevez, il n'est pas aisé de suivre les déplacements de nos ressortissants
vers ces zones, notamment en raison du fait que ces déplacements se font via
plusieurs pays.
Quant à
l'opportunité ou la faisabilité de conclure des accords de coopération ou
d'échange de données avec ces pays lorsque des personnes introduisent une
demande de visa ou se présentent aux frontières, elle présente sans doute un
certain nombre de difficultés.
J'en
mentionnerai notamment deux: d'une part, la capacité desdites autorités à
mettre en œuvre un tel accord s'il était conclu, en raison notamment de la difficulté
de contrôler l'accès à tout ou partie de leur territoire; d'autre part, la
volonté limitée d'un certain nombre de pays à collaborer de manière effective
en cette matière.
Enfin, il ne
faut pas négliger certains aspects relatifs au respect de la vie privée
lorsqu'on traite d'échange de données à caractère personnel.
Ceci ne doit
pas nous empêcher de chercher effectivement à améliorer l'échange
d'informations par tous les canaux appropriés.
J'ajouterai
qu'un signalement de personnes aux fins de localisation existe dans le cadre
d'Interpol.
Enfin et
sans vouloir sous-estimer l'importance de cette problématique, je conclurai en
indiquant que, d'après mes informations, ce sont davantage encore les
phénomènes d'autoradicalisation en Europe même qui inquiètent aujourd'hui nos
services spécialisés.
08.03 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, je
remercie le ministre pour sa réponse. Je ne sous-estime pas les difficultés
qu'il a évidemment mentionnées. Néanmoins, cette piste de réflexion devrait
être poursuivie, ne fut-ce qu'avec les pays susceptibles d'accepter une
coopération. Je pense notamment que des pays comme la Jordanie pourraient être
sensibles à cette démarche, dans la mesure où ils souffrent également du
terrorisme et dans la mesure où la frontière de ce pays avec l'Irak est
extrêmement importante.
L'incident
est clos.
09 Vraag van de heer Miguel Chevalier aan de minister van
Buitenlandse Zaken over "de toenemende spanningen in
Zuidoost-Azië" (nr. 12629)
09 Question de M. Miguel Chevalier au ministre des Affaires
étrangères sur "la montée des tensions en Asie du
Sud-Est" (n° 12629)
09.01 Miguel Chevalier (VLD): Mijnheer de minister,
nadat Noord-Korea een aantal maanden geleden tests met een langeafstandsraket
had gedaan, wilde het land een stuk breien aan dat succesverhaal door recent
uit te pakken met een volgens dat land zeer geslaagde kernproef. Ik vind dat de
nieuwsuitzendingen van de Noord-Koreaanse televisiezender een zeer hoog
amusementsgehalte hebben.
Verschillende
landen in de regio, in het bijzonder Japan en Zuid-Korea, brachten toen hun
militair arsenaal in verhoogde staat van paraatheid. De recente kernproef
betekent voor hen dan ook een ernstige bedreiging en de daarmee gepaard gaande
propaganda legde een hypotheek op de stabiliteit in de regio.
Intussen
werd in de VN een resolutie goedgekeurd die reis- en handelsbeperkingen tegen
Noord-Korea afkondigt. Tevens werd een embargo ingesteld op wapens en daarmee
verbonden materiaal en op luxegoederen. Voorlopig komen er geen directe
militaire acties, vooral op vraag van Rusland en China.
We
blijven intussen de nieuwsuitzendingen van de Noord-Koreaanse staatstelevisie
bekijken en blijkbaar bereidt men zich daar voor op een tweede kernproef. Op
zijn beurt heeft een andere grote wereldleider, president Bush, aangekondigd
dat hij een resem vergeldingsmaatregelen in petto heeft indien de tweede
kernproef plaatsvindt.
Ondertussen
werd er opgeroepen om een zeslandenoverleg over het kernprogramma van
Noord-Korea te hervatten. Noord-Korea eist echter op zijn beurt dat de
provocaties van de VS aan zijn adres stoppen.
Mijnheer
de minister, met betrekking tot die toch vrij onrustwekkende evolutie wil ik
graag uw standpunt kennen en u een aantal vragen stellen. Noord-Korea is voor
zijn voedselbevoorrading nog altijd zeer sterk afhankelijk van het buitenland
en van allerlei voedselprogramma’s die door donororganisaties in Noord-Korea
worden verdeeld.
Welk
effect zou een eventueel embargo of een stopzetting van de voedseltransporten
hebben? Ik weet het niet en ik zie daarin ook geen aanleiding voor de
Noord-Koreaanse autoriteiten om van strategie te veranderen wat hun programma
betreft. Ik weet ook niet of zij het eventueel raken van hun bevolking in de weegschaal
zouden leggen.
Zal
België, eens het effectief lid wordt van de VN-Veiligheidsraad, aanvaarden dat
vergeldingsmaatregelen zoals de opheffing van de voedselbevoorrading, worden
genomen tegen Noord-Korea, indien het doorgaat met zijn kernprogramma?
Vindt u
dat de situatie voor de ene een zoveelste provocatie is van Noord-Korea ten
opzichte van zijn andere buren of ziet u daarin een permanente en onomkeerbare
isolatie van de relatie van Noord-Korea met de internationale gemeenschap?
Ten slotte, we praten veel over de noodzaak van een gemeenschappelijk
Europees buitenlands beleid. Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken?
Welke discussie wordt op Europees niveau hierover gevoerd? Wat zijn de
standpunten van de collega's? Wordt er eventueel een gezamenlijk buitenlands
beleid vastgelegd gelet op de ontwikkelingen in Zuidoost-Azië en Noord-Korea?
09.02
Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, ik denk dat we het
erover eens zijn dat de recente Noord-Koreaanse kernproef een bijzonder
verontrustende ontwikkeling is. Wij hebben die proefneming ook in de scherpste
bewoordingen veroordeeld.
Wat het
eerste gedeelte van uw vraag betreft, wens ik te stellen dat er nooit sprake
van is geweest om de humanitaire hulp aan de Noord-Koreaanse bevolking terug te
schroeven, laat staan stop te zetten. Onze humanitaire hulp wordt in principe
niet beïnvloed door de huidige crisis. VN-resolutie 1817 voorziet zelfs in
uitzonderingen op het sanctieregime op grond van humanitaire redenen. In een
land waar tot voor kort nog hongersnood heerste, is het een regelrechte schande
dat een disproportioneel deel van de schaarse middelen gaat naar de
ontwikkeling van langeafstandsraketten, nucleaire wapens en bewapening in het
algemeen.
Met
betrekking tot het tweede deel van de vraag, wens ik mee te delen dat de
internationale gemeenschap vooreerst gezamenlijk heeft willen reageren op de
test in Noord-Korea in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Resolutie
1718, uitgevaardigd onder artikel 41 van het Handvest, treft juridisch bindende
maatregelen tegen het Noord-Koreaanse regime. De maatregelen zijn in de eerste
plaats gericht tegen proliferatie van rakettechnologie en
massavernietigingswapens.
Op
Europees niveau heeft reeds intens overleg plaatsgevonden in verband met de
uitvoering van de resolutie, evenals over de houding die de Unie tijdens de
komende maanden tegenover Noord-Korea dient aan te nemen.
Het gaat
duidelijk om een daad van provocatie, die een ernstige bedreiging inhoudt voor
de stabiliteit in de regio en de vrede en veiligheid op wereldvlak. Zelf ben ik
overtuigd van de kracht van samenwerking en dialoog als enige weg naar
veiligheid in de wereld. Resolutie 1718 bevat dan ook een oproep om terug te
keren naar de Six Party Talks en de opdrijving van diplomatieke inspanningen.
09.03 Miguel Chevalier (VLD): Mijnheer de voorzitter, ik
dank de minister voor zijn zeer expliciete standpunten en uitspraken in het
dossier. Ik denk dat er ook garanties ingebouwd zijn in het antwoord dat ons
land nooit zal toelaten dat het droogleggen van de voedselbevoorradingen
eventueel als stok achter de deur zou gebruikt worden om het land en de
bevolking te treffen, maar dat er inderdaad best voor wordt gekozen om, hoe
moeilijk en moeizaam het soms ook gaat, op internationaal niveau de politieke
dialoog voort te zetten.
L'incident
est clos.
10 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van
Buitenlandse Zaken over "de bevindingen van de experts van ODIHR met
betrekking tot de elektronische verkiezingen van 8 oktober
jongstleden" (nr. 12686)
10 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre
des Affaires étrangères sur "les constatations des experts du BIDDH à
propos des élections électroniques du
8 octobre dernier" (n° 12686)
10.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, de onmiddellijke aanleiding voor deze vraag
vond ik in een persmededeling van 5 oktober.
Ik lees de eerste paragraaf: “OVSE-voorzitter Karel De Gucht, de
Belgische minister van Buitenlandse Zaken, is verheugd over de aanwezigheid in
België van een groep deskundigen van ODIHR, het Bureau voor Democratische
Instellingen en Mensenrechten van de OVSE. Deze experts zullen het systeem van
de elektronische stemming onderzoeken in het kader van de
gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober”.
Daar ik
zelf meer dan eens deel heb uitgemaakt van een delegatie parlementsleden die de
verkiezingen in een aantal Europese landen ging volgen in opdracht van ODIHR,
had ik graag vernomen wat de bevindingen van deze experts zijn, of zij
opmerkingen hadden, en zo ja, welke en welke gevolgen wij aan die opmerkingen
zullen geven.
10.02
Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van den
Eynde, de politieke verbintenissen die België is aangegaan in het kader van
OVSE verplichten ons land ertoe om, wanneer verkiezingen worden georganiseerd,
het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten uit te nodigen om
deze verkiezingen waar te nemen. Als voorzitter van de OVSE heeft ons land een
voorbeeldrol te vervullen en werd een dergelijke uitnodiging aan ODIHR bezorgd
om de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober te observeren. Het bureau kon
echter geen positief gevolg geven aan de uitnodiging om een observatiemissie te
sturen, gegeven het feit dat zij in oktober reeds te zwaar waren belast inzake
de uitvoering van observaties in de OVSE-regio.
ODIHR gaf
echter te kennen dat het interessant zou zijn om de verkiezingen van 8 oktober
aan te grijpen om een onderzoek te verrichten naar het Belgisch systeem van
elektronische stemming. Dankzij de actieve en efficiënte steun van de
gewestelijke en federale autoriteiten hebben drie ODIHR-experts van 4 tot en
met 9 oktober hun taak kunnen volbrengen.
In
tegenstelling tot de gestandaardiseerde verkiezingswaarneming loopt een
dergelijke studiemissie niet uit op een verklaring over de vastgestelde
bevindingen. De expertenmissie had tot doel ODIHR toe te laten ervaring op te
doen en op termijn nieuwe methoden op punt te stellen om de elektronische stemming
efficiënt te kunnen waarnemen. De in België gemaakte studie draagt bij tot een
brede en vergelijkbare studie van de elektronische stemmingssystemen in
verscheidene OVSE-landen. Deze globale studie moet ertoe leiden dat ODIHR
technieken ontwikkelt met het oog op de versterking van de observatie van het
elektronisch stemmen.
Gezien de
belangstelling die de ODIHR-studie in België heeft gewekt, heb ik aan de
directeur van ODIHR gevraagd of hij in staat is om op voorlopige basis reeds
enkele elementen van de in België gemaakte studie mee te delen. Ik wacht op
zijn antwoord en zal u uiteraard op de hoogte houden, eenmaal ik het antwoord
heb ontvangen. Ik geef u alvast mee dat ODIHR haar belangstelling uitdrukte om
de parlementaire verkiezingen in 2007 waar te nemen met het oog op het
versterken van hun expertise ter zake.
10.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik dank hem bij voorbaat
ook voor het toesturen van dat eventueel verslag.
Ik heb begrepen dat het niet zeker was dat men het kan opstellen. Ik
houd mij aanbevolen. Ik neem aan dat elk lid van de Kamer er kennis van zal
willen nemen. Come and see next time.
L'incident
est clos.
11 Vraag van de heer Walter Muls aan de minister van Buitenlandse
Zaken over "het schietincident op de
Nangpa La-bergpas" (nr. 12706)
11 Question de M. Walter Muls au ministre des Affaires
étrangères sur "la fusillade qui a eu lieu au col du
Nangpa La" (n° 12706)
11.01 Walter Muls (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, mijn
vraag gaat over een schietincident op de bergpas Nangpa La in Tibet, op de
grens met Nepal. Tibet wordt al meer dan vijftig jaar bezet en onderdrukt door
het Chinese Rode Leger. De vraag die ik u stel betreft een incident dat ook al
het onderwerp heeft uitgemaakt van vragen in het Italiaanse parlement en heeft
ook al een sterke uitspraak van uw Canadese college teweeggebracht.
In het
Himalayagebergte werden einde september door Chinese soldaten minstens twee
Tibetaanse vluchtelingen neergeschoten. Zij waren op weg door de bergpas
Nangpa La. Tijdens hun vlucht werden zij door die soldaten beschoten.
Buitenlandse bergbeklimmers waren daar getuige van en hebben vastgesteld dat
Chinese soldaten ongewapende mensen hebben doodgeschoten.
Ik citeer
een klein stukje uit Het Laatste Nieuws van 12 oktober: “Het was vanuit het
basiskamp aan de voet van de Cho Oyu, de zesde hoogste bergtop ter wereld, dat
tientallen bergbeklimmers op 30 september getuige waren van een barbaars
tafereel. “Ik zag een groep mensen naar de bergpas Nangpa La stappen”,
vertelt Steve Lawes, een Britse alpinist. ”Toen hoorden we plots twee schoten
weerklinken. Het kunnen waarschuwingsschoten geweest zijn. De mensen begonnen
zich over de gletsjer te haasten, maar toen startte het schieten opnieuw. Wij
waren minder dan driehonderd meter verwijderd van de Chinese soldaten die
vuurden. We zagen ze knielen, hun wapens schouderen en richten. Dat waren
duidelijk geen waarschuwingsschoten. Een persoon viel neer, kwam terug recht,
maar viel dan opnieuw”. Het artikel gaat nog een stukje verder.
Van de
groep vluchtelingen, een zeventigtal, zijn er uiteindelijk zowat veertig de
grens over geraakt. Zij zijn in Nepal terechtgekomen, onder bescherming van het
Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN. De rest, een dertigtal
waaronder een groot aantal kinderen, werd opgepakt en weggevoerd. Na het
incident werd de groep bergbeklimmers door Chinese diplomaten onder druk gezet
om het voorval te verzwijgen. Alleen is het probleem voor de Chinese overheid
geweest dat er ook een televisieploeg aanwezig was, die de beelden heeft
gefilmd. Ik kan iedereen hier alleen maar aanraden eens te kijken naar
www.protv.ro.
Op het beginscherm ziet men onmiddellijk het eerste beeld van de feiten
die zich voordoen. Men ziet daar mensen die in een lange rij door de sneeuw
stappen en een Chinese soldaat die zich op de knie zet, mikt en de eerste en de
laatste in de rij gewoon neerschiet. De Chinese overheid heeft geprobeerd dat te
minimaliseren. Ze heeft dan gezegd dat die soldaten zich moesten verdedigen.
Ook
markant, mijnheer de minister, is een nieuwsbulletin van 20 oktober van de
Mission of the People’s Republic of China to the European Union, hier in
Brussel gevestigd. Ze zeggen: “The guards persuaded them to go back home
immediately according to law. However, they attacked the guards instead of
listening to the persuasion”. Het officiële Chinese verhaal is dat de soldaten zich moesten verweren
en dat het dus zelfverdediging was, terwijl duidelijk blijkt dat de mensen die
daar liepen totaal ongewapend waren en van zeer korte afstand werden
neergeschoten.
Ik
verwijs naar artikel 51 van het charter van de VN dat stipuleert dat het recht
op zelfverdediging enkel slaat op gewapende aanvallen, wat hier niet het geval
was. Dat is recentelijk nog eens verduidelijkt in het VN-rapport “Prevention
of human rights violations committed with small arms and light weapons”. Daarin staat duidelijk vermeld
dat artikel 51 niet kan ingeroepen worden als het gaat over zelfverdediging van
individuele personen.
Ik stel
vast dat China andermaal de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
schendt, namelijk artikel 14, en het Verdrag van Genève betreffende de status
van vluchtelingen van 28 juli 1951. Jammer genoeg, mijnheer de minister,
collega’s, is dit niet het eerste en naar ik vrees ook niet het laatste
incident dat zich voordoet met de Chinese autoriteiten in en rond Tibet.
Ten
eerste, ik had graag van u vernomen, mijnheer de minister, of u met de VN
stappen plant om deze zaak aan de agenda van de Mensenrechtenraad te brengen.
Ten
tweede, plant u stappen om op de hoogte gebracht te worden van het lot van de
gevangengenomen vluchtelingen en bent u bereid om aan te dringen op hun snelle
vrijlating?
Ten
derde, bent u bereid om net zoals uw Canadese collega China om een
onafhankelijk onderzoek te vragen?
11.02
Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, de beelden over
het incident aan de Nangpa La bergpas die door een Roemeense tv-ploeg verspreid
werden hebben mij ook zeer geschokt. Het lijkt hoe dan ook moeilijk
aanvaardbaar dat heden ten dage aan grenzen nog ongewapende burgers beschoten
worden. Beschieten van burgers maakt geen deel uit van wat zelfs in de huidige
tijden van algemeen verstrengde grenscontroles als gangbare grenscontrole kan
worden beschouwd.
Het
incident werd in Beijing bij de Chinese autoriteiten te berde gebracht tijdens
de recente mensenrechtendialoog Europese Unie-China. Bij die gelegenheid werd
de Chinese kant om verduidelijking gevraagd betreffende het incident. Hierbij
werd er eveneens op aangedrongen dat de Chinese autoriteiten de schuldigen voor
het gerecht zouden dagen. China beloofde tijdens de mensenrechtendialoog meer
informatie en uitleg te zullen verstrekken. We wachten daar dus nu op.
11.03 Walter Muls (sp.a-spirit): Mijnheer de
voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord en vooral voor het begin van
zijn antwoord, waarin hij duidelijk zijn persoonlijke visie heeft laten
blijken.
Ik heb
ook vernomen dat minister Reynders, die op dit ogenblik in China is, zijn
bezorgdheid over de mensenrechten heeft geuit. De eerste minister heeft een
aantal maanden geleden de geestelijke leider van Tibet, de Dalai Lama ontmoet.
Ik hoop
alleen maar dat al deze verschillende initiatieven de Chinese overheid ertoe
zullen bewegen om uiteindelijk de mensenrechten in Tibet te respecteren en de
beperkte autonomie, die Tibet onder Chinese vlag vraagt, uiteindelijk toe te
kennen.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 12747 van de
heer Van den Eynde wordt op vraag van de indiener naar een volgende vergadering
uitgesteld.
12 Question de M. Mohammed Boukourna au ministre des Affaires
étrangères sur "la situation actuelle au Proche-Orient" (n° 12752)
12 Vraag van de heer Mohammed Boukourna aan de minister van
Buitenlandse Zaken over "de huidige toestand in het
Midden-Oosten" (nr. 12752)
12.01 Mohammed
Boukourna (PS):
Monsieur le président, monsieur le ministre, la situation politique du
Proche-Orient reste très tendue: au Liban avec la problématique du Hezbollah et
les suites de l'invasion israélienne du Sud-Liban; en Palestine avec la menace
d'une troisième Intifada et du côté israélien la volonté de démettre l'Autorité
palestinienne en rétablissant sa propre autorité sur les territoires occupés;
et en Israël même, une très grande frustration de n'avoir pas pu utiliser des
moyens encore plus destructeurs lors de l'invasion, ce qui a affaibli le
gouvernement israélien.
Comme cela a été souligné par tous les rapports et comme nous pouvons le
constater chaque jour, au Liban et dans les territoires occupés, les besoins
humanitaires de reconstruction et d'aide à la population sont énormes et l'aide
ne semble jamais suffisante. Face à ce constat qui se répète depuis des
décennies, seule une solution globale pour la région permettra de créer une
paix durable et un développement soutenable au Proche-Orient. Selon nous, cette
solution globale doit passer avant tout par la résolution du conflit israélo-palestinien
et par la création d'un État palestinien viable.
Je vais résumer ma question, monsieur le ministre, car je sais que vous
êtes pressé. Elle ne sera plus tout à fait conforme à sa version écrite mais
l'essentiel s'y retrouvera. J'en arrive à la conclusion. Des progrès politiques
sont urgentissimes, au vu de la situation désastreuse à Gaza en particulier.
Les conséquences d'une poursuite sur la voie militaire et sécuritaire sont bien
trop néfastes pour les deux parties pour que cette option à elle seule puisse
être envisagée et envisageable.
Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes.
Quelle solution politique la Belgique compte-t-elle proposer dans les
enceintes européennes et internationales en vue de relancer le processus de
paix israélo-palestinien?
Comptez-vous
faire ce qui est en votre pouvoir pour faire pression sur Israël pour que les
taxes dues aux Palestiniens leurs soient restituées, taxes qui ont été bloquées
depuis l'élection du Hamas il y a quelques mois?
Que pensez-vous
de la proposition de la Fédération internationale des droits de l'homme
d'appeler l'Union européenne à se distancier du Quartet afin de pouvoir mieux
aider la population palestinienne? Il semble, selon cette Fédération, que
l'Union européenne soit un peu coincée à cause du rôle joué par les États-Unis
notamment, qui alourdit les éventuelles propositions que l'Union européenne
pourrait faire. Il faudrait qu'elle retrouve une certaine autonomie puisqu'elle
se singularise notamment par son rôle dans la construction. L'Union européenne
semble donc un peu bloquée dans cette fonction. Il faudrait peut-être faire
preuve d'imagination pour ramener les parties à la table des négociations.
12.02 Karel De Gucht, ministre: Monsieur Boukourna, vous me
posez des questions qui diffèrent un peu de celles reprises dans votre question
écrite.
12.03 Mohammed Boukourna (PS): Monsieur le ministre, j'ai un
peu résumé pour ne pas vous retarder.
12.04 Karel De Gucht, ministre: Cela ne me gêne pas. Vous me
demandez quelle initiative nous voulons prendre. À de maintes reprises, j'ai
insisté pour que l'Europe prenne plus d'initiatives dans ce conflit au
Proche-Orient. Il faut observer qu'en ce moment, nous sommes un peu au point
mort. Mais tout le monde est au point mort. La question est de savoir comment
débloquer la situation. Je n'ai pas de solution "clé sur porte" pour
ce problème. Néanmoins, je pense que certains pas sont importants.
Je prends
l'exemple de la restitution des taxes dues à l'Autorité palestinienne. Ces
taxes leur appartiennent. Le fait qu'elles ne soient pas versées et le fait que
l'Union européenne soit dans une impasse budgétaire - il n'y a pas d'accord
pour verser des montants additionnels! - font qu'une vraie pénurie se manifeste
à Gaza et dans les territoires occupés.
Ceci rend la
gestion de ce territoire presque impossible, que ce soit par le Fatah ou le
Hamas. Il est important que ces montants soient restitués.
Par contre,
je ne suis pas convaincu qu'il faille se désolidariser du Quartet. Je ne le
crois pas. Je crois en effet que nous ne pouvons pas arriver à une quelconque
solution au Proche-Orient si les Américains ne sont pas prêts à nous soutenir.
Or, le Quartet nous donne la possibilité d'influencer les Américains.
Il est vrai
que les administrations précédentes ont été beaucoup plus actives au
Moyen-Orient et que l'administration Bush a pris, jusqu'ici, très peu
d'initiatives dans cette région. Il est également vrai qu'il est très difficile
d'influencer notamment l'État d'Israël si cette démarche n'est pas soutenue par
les États-Unis. Nous sommes en quelque sorte condamnés à travailler ensemble et
à faire des propositions ensemble. Dans le cas contraire, nous ne pourrions pas
avancer.
Si,
maintenant, vous nous demandez quelles initiatives précises nous comptons
prendre, nous avons déjà pris un engagement au Proche-Orient, notamment en
envoyant, au Liban, 400 de nos militaires actifs dans le déminage. En tant que
prochain membre du Conseil de sécurité, nous nous efforcerons de toute façon à
apporter des solutions pour la situation extrêmement compliquée au
Moyen-Orient. De là à faire des propositions concrètes en ce moment même, je
n'oserai pas m'avancer.
12.05 Mohammed Boukourna (PS): Monsieur le ministre, je vous
remercie pour vos réponses. Je tiens cependant à apporter une petite précision:
je n'ai évidemment pas demandé qu'on se désolidarise du Quartet mais que l'on
prenne un peu nos distances, par exemple dans les domaines humanitaires, quand
il s'agit d'aider la population.
Pour l'instant,
il y a énormément de sanctions qui sont prises vis-à-vis du gouvernement du
Hamas. Il me semble que l'Europe pourrait jouer un rôle un peu plus important
que celui qu'elle s'accorde actuellement ou qui lui est accordé par le Quartet.
C'est mon impression!
12.06 Karel De Gucht, ministre: Monsieur Boukourna, comme j'ai
essayé de vous l'expliquer, en ce moment, il n'est pas possible pour l'Europe
de venir en aide à la population palestinienne.
Durant
l'année 2006, nous avons déjà dépensé plus de 300 millions d'euros,
ce qui représente un montant supérieur à celui de l'année dernière.
Le budget
communautaire ne prévoit pas de dépenses supplémentaires en la matière. Je
répète donc que, pour le moment, nous ne disposons pas des moyens financiers et
budgétaires pour venir en aide à la population palestinienne. Autrement dit, si
le budget le prévoyait, une décision consensuelle pourrait sans doute être
prise pour au moins intervenir au niveau de certains secteurs palestiniens.
C'est parce que le budget ne prévoit pas cette dépense, que nous avons pensé à
des contributions bilatérales. Toutefois, ce mécanisme fonctionne très mal,
pour ne pas dire qu'il est désastreux en termes de résultat dans la plupart des
cas.
Il ne s'agit
donc pas ici d'un manque de volonté politique de venir en aide à la population
palestinienne, mais bien d'un manque de possibilités budgétaires. Voilà pour la
première constatation.
Il faut
également constater que le président Abbas a tenté en vain de former un
gouvernement d'unité nationale. En tout cas, on peut dire que, jusqu'ici, il
n'y est pas parvenu. Or, suivant un accord du Quartet, il avait été décidé
d'avancer, à la condition qu'un gouvernement d'unité nationale soit formé.
Une des
raisons pour lesquelles la formation de ce gouvernement nationale n'a pu être
réalisée est, notamment, l'existence de divergences à l'intérieur même du
Hamas, entre ceux qui se trouvent sur le terrain et ceux qui se trouvent à
Damas. C'est un constat.
La situation
- on pourrait discuter tout un après-midi sur ce sujet – est donc extrêmement
compliquée. Cependant, il ne faut pas pour autant, en tout cas pour le moment,
se désolidariser et suivre notre propre chemin.
12.07 Mohammed Boukourna (PS): Monsieur le ministre, je
prends acte de votre préoccupation particulière pour la restitution des taxes
qui constituent un véritable droit et une sorte d'autonomie financière pour les
Palestiniens. Je me réjouis donc de la réponse que vous m'avez donnée, monsieur
le ministre.
L'incident
est clos.
13 Vraag van mevrouw Inga Verhaert aan de minister van Buitenlandse
Zaken over "de resolutie van de IPU over het huidige regime in de
Filippijnen" (nr. 12759)
13 Question de Mme Inga Verhaert au ministre des Affaires
étrangères sur "la résolution de l'UIP sur le régime actuellement en place
aux Philippines" (n° 12759)
13.01 Inga Verhaert (sp.a-spirit): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, wij hebben het in deze commissie
al eens eerder gehad over de mensenrechtenschendingen in de Filippijnen en wat
wij als parlementslid of wat de Belgische regering daaraan mogelijk kan doen.
Ik ben vandaag zo vrij om daarop nog eens terug te komen. Immers, vorige
week, tussen 16 en 18 oktober, heeft de Interparlementaire Unie of IPU een
resolutie goedgekeurd die het huidig regime in de Filippijnen in heel scherpe
bewoordingen veroordeelt. De tekst spreekt zich onder andere erg scherp uit
tegen de arbitraire aanhouding van parlementslid Beltran, die nu al bijna zeven
maanden aansleept; ook de behandeling van de zogenaamde “Batasan 6” door het
Arroyo-regime wordt door de IPU als een beknotting van de parlementaire
vrijheid bestempeld. In de tekst is zelfs sprake van “a grave attack against
parliament itself”.
Intussen
heb ik mij een klein beetje kunnen verdiepen in de problematiek. Ik heb de kans
gehad om te spreken met mensen van zowel de oppositie als de meerderheid, die
nogal vrijpostig hun verhaal kwamen brengen, met mijns inziens zwakke
verklaringen voor de bedreigingen die momenteel geuit worden aan leden van de
oppositie.
Het is
mij toch opgevallen, ondanks onder andere het bezoek van president Arroyo aan
België en na verschillende berichtgevingen van internationale organisaties
zoals Amnesty International, dat er niet erg veel lijkt te bewegen. Vandaar dat
ik vandaag deze vraag stel.
Mijnheer
de minister, zal de tekst die vorige week door de IPU werd aangenomen, een
effect hebben op de manier waarop de Belgische regering tegen de situatie
aankijkt? Zijn er veranderingen daarin? Zal dat eventueel gevolgen hebben voor
de relaties tussen België en de Filippijnen?
13.02
Minister Karel De
Gucht: Mevrouw Verhaert, volksvertegenwoordiger Krispin Beltran,
vicevoorzitter van de Bayan Muna-partij, werd samen met andere
volksvertegenwoordigers onder arrest geplaatst op 25 februari 2006, de dag
na de afkondiging van de noodtoestand op de Filippijnen door president Arroyo,
een proclamatie die op 3 maart 2006 werd ingetrokken.
Ikzelf,
zoals de collega’s van de Europese Unie, volg de toestand van de mensenrechten
in de Filippijnen op de voet.
Tijdens
het bezoek van president Arroyo aan België midden september, waaraan u
refereert, werd dat onderwerp door eerste minister Verhofstadt en mijzelf
direct en specifiek bij haar ten berde gebracht. Bij die gelegenheid wees ik
eveneens op de toestand van de verscheidene extrajudiciële moorden op personen
die banden bleken te hebben met de oppositie of het gewapende verzet. President
Arroyo antwoordde daarop dat zij een speciale commissie opgericht heeft onder
voorzitterschap van een onbesproken vroegere rechter van het opperste
gerechtshof om elk geval ten gronde te onderzoeken en de verantwoordelijken van
die moorden voor het gerecht te brengen.
Ik zal mijn aandacht voor de Filippijnen zeker niet laten verzwakken en
erop toezien dat het inderdaad concreet gebeurt. Ik moet u zeggen dat het
engagement van mevrouw Arroyo zeer expliciet was.
13.03 Inga Verhaert (sp.a-spirit): Het verheugt mij te horen dat wij daarop zullen toezien,
want ik ben veeleer sceptisch, wat de door het regime genomen maatregelen
betreft. Ik heb vorige week nog met mensen uit het Filippijnse Parlement kunnen
praten. Zij vertellen mij nog altijd dezelfde verhalen over pesterijen bij
buitenlandse reizen, waarbij zij geen visa krijgen en waarbij zij niet onder
hun dienstpaspoort mogen reizen. Ik verwijs ook naar de aanhouding van
parlementslid Beltran, die volgens de tekst van IPU, alsook volgens
bijvoorbeeld Amnesty International, op zeer losse schroeven gebaseerd is.
Het incident
is gesloten.
14 Question de Mme Marie Nagy au ministre des Affaires
étrangères sur "l'arrêt des pourparlers en Colombie pour un échange
humanitaire des otages" (n° 12764)
14 Vraag van mevrouw Marie Nagy aan de minister van Buitenlandse Zaken
over "het afbreken van de gesprekken in Colombia over een humanitaire
uitwisseling van de gijzelaars" (nr. 12764)
14.01 Marie Nagy (ECOLO): Monsieur le président, monsieur le
ministre, j'ai pris connaissance de la décision du président de la Colombie de
mettre fin aux négociations entre le gouvernement et les FARC qui visaient à
trouver un accord pour une solution humanitaire à la libération des otages
détenus par les FARC. Il en serait revenu au choix d'une opération militaire de
sauvetage.
Chacun est
conscient que l'option militaire risque d'être une condamnation à mort des
otages face à des groupes armés dont les pratiques de violation des droits de
l'homme ne feront que s'amplifier face au déploiement des militaires. La
Belgique peut vivement s'inquiéter de cette décision et, selon moi, pourrait
intervenir auprès des autorités colombiennes pour les prier instamment
d'abandonner l'option armée qui serait presque certainement fatale aux otages
et de poursuivre les négociations en cours, comme d'ailleurs la France l'a fait
récemment.
En outre,
ces négociations ont reçu l'appui de trois pays: la France, l'Espagne et la
Suisse. Ces derniers ont agi auprès des deux parties en conflit pour parvenir à
un accord humanitaire. Ils bénéficient du soutien de l'Organisation des Nations
unies, des organisations non gouvernementales de défense des droits de l'homme
et de l'ensemble des opinions publiques internationales. La fédération
internationale des comités Ingrid Betancourt, dans un communiqué de presse du 22 octobre
dernier, s'est jointe aux familles des otages détenus par les FARC pour
demander à son tour la reprise des négociations.
Monsieur le
ministre, je souhaiterais connaître la position de la Belgique et les actions
que vous pourriez entreprendre pour faire en sorte qu'une solution négociée non
militaire soit trouvée au problème des séquestrés, premier pas vers un
authentique respect des droits de l'homme dans ce pays et vers une solution
pacifique au conflit interne qui secoue la société colombienne.
14.02 Karel De Gucht, ministre: Monsieur le président, madame la
députée, tout d'abord, je déplore que l'attentat contre l'école militaire ait
mis fin aux tentatives de rapprochement avec les FARC, initiées par le
gouvernement colombien voilà cinq ans.
Je condamne
fermement cet attentat ainsi que tous les autres actes de violence commis par
des acteurs armés illégaux en Colombie. Je suis toutefois d'avis qu'il faut
continuer de privilégier la voie des négociations et tenter d'obtenir un accord
humanitaire en vue de la libération des otages. Les différents projets de
diplomatie préventive en faveur du processus de paix témoignent de l'engagement
de la Belgique en Colombie.
Je compte me
rendre en Colombie le mois prochain et profiter de cette occasion pour insister
auprès de mes interlocuteurs colombiens pour qu'ils reprennent le plus
rapidement possible la voie du dialogue.
J'insisterai
également pour qu'une tentative de libération des otages par la force ne soit
pas envisagée car celle-ci mettrait grandement en danger la vie de ces
derniers.
14.03 Marie Nagy (ECOLO): Monsieur le président, je remercie
M. le ministre pour sa réponse. Je pense qu'au vu de l'historique des
tentatives de libération, il est conscient de l'importance du risque
d'entreprendre ce type de démarche. Des manifestations importantes ont eu lieu
en Colombie; la France a pris position pour tenter de sauver les négociations
sur l'accord humanitaire. Aussi son voyage et ses déclarations sont-ils des
éléments qui peuvent être importants dans le cadre de la sensibilisation des
autorités colombiennes à cette problématique.
La
perpétration d'attentats doit être condamnée. Il ne s'agit pas là de méthodes
respectables, surtout dans une société qui cherche une issue démocratique.
Etant donné que certaines autorités ont aussi exprimé leur doute aujourd'hui en
la matière, on ne peut pas directement attribuer cet attentat aux FARC. Par
conséquent, clore directement les négociations pour l'accord humanitaire risque
de nuire surtout aux otages qui sont aux mains des FARC.
Je remercie
le ministre pour ses réponses. J'espère qu'il aura l'occasion d'exprimer ses
préoccupations au cours de son voyage.
L'incident
est clos.
Het incident
is gesloten.
La réunion
publique de commission est levée à 16.45 heures.
De openbare
commissievergadering wordt gesloten om 16.45 uur.