Commission des Finances et du Budget

Commissie voor de Financiën en de Begroting

 

du

 

mardi 24 octobre 2006

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

dinsdag 24 oktober 2006

 

Namiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.49 uur en voorgezeten door de heer Bart Tommelein.

La séance est ouverte à 14.49 heures et présidée par M. Bart Tommelein.

 

01 Vraag van de heer Walter Muls aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de Regie der Gebouwen" (nr. 12435)

01 Question de M. Walter Muls au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la Régie des Bâtiments" (n° 12435)

 

01.01  Walter Muls (sp.a-spirit): Mijnheer de staatssecretaris, deze morgen was ik op zoek naar een das die bij mijn hemd paste maar ik zie dat u hem draagt. We zullen in het vervolg beter moeten afspreken, dan zijn we assorti.

 

De Regie der Gebouwen is een probleemdepartement dat mij al een tijdje na aan het hart ligt. Dat geldt zeker voor de relatie tussen de Regie der Gebouwen en het ministerie van Justitie. Een aantal vragen heb ik naast de minister van Financiën ook aan de minister van Justitie gesteld. Telkenmale ging ik van hier naar daar als het ging over bepaalde renovatiewerken aan de gevangenissen. Het ging onder ander over de medische dienst in Sint-Gillis. Dan hebben we de schandalen gekend waarbij een aantal mensen van de Regie der Gebouwen opgepakt werd op verdenking van omkoping. Recentelijk, in de maand augustus, is er terug een aannemer aangehouden die verdacht wordt van actieve omkoping en schriftvervalsing.

 

Er zou blijkbaar ook een probleem zijn met het dak van de gevangenis van Sint-Gillis dat gerenoveerd is voor naar men zegt 900.000 euro. Dat zou meer dan het dubbele zijn van de kostprijs die vooropgesteld was.

 

Ik had u daarover graag enkele vragen gesteld. Ten eerste, vallen de werken aan dat dak onder de wet op de overheidsopdrachten van 24 december 1993? Ten tweede, wanneer werd de gunningsprocedure voor de werken gestart? Ten derde, kunt u wat meer uitleg geven over de exact gevolgde gunningsprocedure? Ten vierde, op basis van welke criteria werd beslist om met de gekozen firma in zee te gaan? Ten vijfde, wanneer en door wie werd ontdekt dat meer dan het dubbele werd aangerekend? Ten zesde, klopt het genoemde bedrag van 900.000 euro? Ten zevende, wanneer gingen de werken van start? Ten achtste, wanneer werden de werken afgerond en opgeleverd?

 

01.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer Muls, ten eerste, de wetgeving op de overheidsopdrachten is van toepassing.

 

Ten tweede, het betreft vier stockbestellingen op basis van een openbare stockaanbesteding gehouden op 10 maart 2004 met betrekking tot dakwerken aan gebouwen van de federale overheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Er was in vier loten voorzien. De gevangenis te Sint-Gillis ressorteert onder lot 2. De publicatie gebeurde op 26 februari 2004.

 

Ten derde, met een stockaanbesteding is het mogelijk gedurende drie jaar bestellingen te plaatsen bij de laureaat van de aanbesteding op basis van referteprijzen. Bij een dergelijke aanbesteding wordt namelijk een prijzenborderel gevoegd voor de meest voorkomende werken, in verband met de aard en inhoud van de aanbesteding. In onderhavig geval betreft het werken aan daken, aflopen en perifere werkzaamheden.

 

Inschrijvers geven bij de aanbesteding prijs met een vast min- of meerpercentage ten opzichte van het prijzenborderel.

 

Voor werken in de gevangenissen wordt, anderzijds, een vast verhogingspercentage van 20% in rekening gebracht, om rekening te houden met de moeilijke werkomstandigheden.

 

Elke stockaanbesteding mag ook steeds 242.000 euro, inclusief de btw, bedragen. In een kalenderjaar mag voor hoogstens 907.500 euro, inclusief de btw, worden vastgesteld.

 

Ten vierde, het enige criterium is de prijs.

 

Ten vijfde, het potentiële overfactureren wordt onderzocht in het kader van een lopend onderzoek bij de Regie der Gebouwen door de Centrale Dienst voor de Bestrijding van de Corruptie.

 

Ten zesde, het betreft vier stockbestellingen ten belope van in totaal circa 815.000 euro, inclusief de btw.

 

Ten zevende en ten achtste, de vier stockbestellingen werden op verschillende tijdstippen uitgevoerd in de loop van 2005, gaande van februari tot december.

 

01.03  Walter Muls (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik zal de details nog eens in het schriftelijk verslag nakijken.

 

Minister Reynders is hier vandaag niet aanwezig. Ik had aan hem nochtans nog een bijkomende vraag willen stellen. U zult hem de vraag echter wel willen bezorgen.

 

Ik had hem een aantal maanden geleden gevraagd naar de audit die hij door de Lloyd had laten uitvoeren aan het begin van zijn aantreden als minister. Hij antwoordde toen het volgende op mijn vraag om de audit bekend te maken: “Wanneer zal ik een volgende audit aan het Parlement voorleggen? Na de begrotingscontrole zal ik het Parlement een aantal voorstellen voorleggen, misschien ook tot aanpassing van de wet. Naast de audit zal ik ook nieuwe voorstellen met betrekking tot de conclusie van die audit doen”.”

 

Ik zou enkel willen vragen dat de minister, conform het antwoord dat hij toen aan mij gaf, de audit effectief zou bekendmaken en eventuele voorstellen zou voorleggen. Ik zal daarover later eventueel nog een bijkomende vraag stellen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het gebouw waar de controlediensten van de FOD Financiën in Vorst gehuisvest zijn" (nr. 12464)

02 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le bâtiment qui héberge les services de contrôle du SPF Finances à Forest" (n° 12464)

 

02.01  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de controlediensten van de FOD Financiën zijn onder meer gevestigd in Vorst op de Place Morichar. Het gebouw waarin die diensten van de FOD zijn gevestigd is eigendom van een Panamese vennootschap.

 

Ik zou de minister willen vragen of hij het met mij eens is dat de FOD Financiën op dat vlak geen goed voorbeeld geeft en dat het niet gepast is dat een openbare overheidsdienst gebouwen huurt die eigendom zijn van een schermvennootschap die, zoals hier het geval is, is gevestigd in Panama.

 

Mag ik de mening van de minister kennen en, zo hij het met mij eens is, weten welke maatregelen hij zal nemen?

 

02.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, de Regie der Gebouwen heeft op 8 januari 1976 van de SPRL Construction et Réalisation Immobilière (Corim) het gebouw gelegen Moricharplein 30 gehuurd. Het gebouw veranderde enkele keren van eigenaar en kwam uiteindelijk terecht in handen van de door u genoemde firma. Die verandering werd in 1986 door de Regie zoals de vorige geacteerd in een bijvoegsel bij het huurcontract. Er dient opgemerkt dat de Regie der Gebouwen in niets optreedt bij de verkoop van een gebouw dat zij heeft gehuurd en dat zij geen enkele vat heeft op dit type van transacties.

 

Tot besluit dient te worden opgemerkt dat dit gebouw zal verlaten worden in het raam van een functionele hergroepering van de FOD Financiën in Brussel die in het tweede semester van 2008 een tweede vestigingplaats krijgt, namelijk in de gerenoveerde Financietoren.

 

02.03  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Ik ben blij te vernemen dat om andere redenen dan het door mij aangebrachte feit, namelijk dat het gebouw eigendom is van een Panamese vennootschap, de FOD Financiën dit gebouw toch gaat verlaten. Ik heb dit wel gebruikt als sprekend voorbeeld – vind ik – van een feit dat mij stoort en wel dat de FOD Financiën gebouwen huurt van vennootschappen in eigendom van een schermvennootschap.

 

Ik zal u een grote reden geven en die illustreren aan de hand van vier voorbeelden. Een grote reden is dat die schermvennootschappen juist zijn opgericht om te ontsnappen aan bepaalde fiscale verplichtingen. Als de Belgische Staat een gebouw van een schermvennootschap huurt, is hij bezig om zelf fiscale inkomsten mis te lopen.

 

Als men dit doet, ken men de oorsprong van de fondsen niet waarmee het onroerend goed is gekocht. Als dat door een natuurlijke persoon of een Belgische vennootschap gebeurt, kan men eventueel de tekenen en indiciën toepassen. Dat is de eerste grote kans dat men inkomsten misloopt.

 

Ten tweede, bij overlijden van de eigenaar, en in dit geval bij het overlijden van degene die achter de schermvennootschap zit, worden het onroerend goed en/of de aandelen van de offshoreconstructie over het algemeen niet aangegeven. Er bestaat dus een heel groot risico op successiefraude.

 

Ten derde, de huur en andere inkomsten van die offshorestructuur verdwijnen onmiddellijk uit het zicht van de Belgische fiscus.

 

Ten vierde, bij verkoop van dit gebouw zal de verkoper de verkregen som opnieuw parkeren op een offshorerekening in een fiscaal paradijs, verkozen voor de fiscus. De koper van de aandelen – indien het een Belgische belastingsplichtige is – kan de oorsprong van de fondsen waarmee hij de aandelen heeft gekocht, verbergen en de belasting op tekenen en indiciën ontkomen.

 

Dat zijn dus vier redenen die duidelijk maken dat de kans dat de Belgische fiscus fiscale inkomsten misloopt die anderen en andere vennootschappen moeten betalen. Daarom vind ik het storend dat de Belgische fiscus ter zake niets doet.

 

In de commissie voor de Globalisering breng ik een debat op gang over fiscale paradijzen. Ik heb bestudeerd wat in de ons omringende landen ter zake wordt gedaan. Ik stel voor dat de staatssecretaris contact opneemt met zijn eigen administratie. Het is mogelijk door de schermvennootschap heen te kijken en de echte eigenaar, een natuurlijke persoon of een Belgische vennootschap, van dit soort gebouwen te achterhalen.

 

Er zijn verschillende landen in Europa waar dat lukt. Ik vind dat het voor de Belgische FOD Financiën ten aanzien van de gebouwen die zij zelf huurt, een fluitje van cent moet zijn daar doorheen te kijken. Ik wil ook een pleidooi houden om tot meer rechtvaardige fiscaliteit te komen. Op dit ogenblik lekken in België en in andere Europese landen enorme fiscale inkomsten weg, omdat men hoe langer hoe meer gebruikmaakt van schermvennootschappen en fiscale paradijzen. Het is de plicht van de FOD Financiën daaraan iets te doen en langs die weg meer inkomsten binnen te brengen.

 

Ik herhaal dat het objectief van de Actie Wisselgeld altijd is geweest met de meerinkomsten langs die weg onder meer de belastingen op arbeid voor middeninkomens en lage inkomens te verlagen. Alleen al daarom moet de FOD Financiën een beleid ontwikkelen. Zij moet beginnen voor eigen deur te vegen en kijken welke van de gebouwen die zij huurt eigendom zijn van een schermvennootschap.

 

02.04  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, pour avoir participé à ces commissions, je sais l'intérêt que M. Van der Maelen porte à tous ces types de fraudes potentielles et je suis d'accord avec lui.

 

Je tiens cependant à nuancer une chose: de nombreux propriétaires se sont succédé, le dernier propriétaire connu étant la société belge Sogepro, rachetée via la représentation de la société Fortis. M. Van der Maelen parle de la "location qui tombe sur notre compte"; celle-ci est payée par Fortis.

 

Lorsqu'on fait une recherche cadastrale approfondie, on peut tomber sur des propriétés que l'on ne soupçonnait peut-être pas initialement. Je ne rentre pas ici dans le débat de fond. Je tenais simplement à nuancer cette réponse en fonction de ces éléments: nous avons eu connaissance de représentants belges, de sociétés belges, à savoir Sogepro et Fortis. Or, dans toute transaction commerciale, il n'est pas interdit pour une société d'où qu'elle vienne, même du bout du monde, de se faire représenter par une personne physique ou morale qui prend des dispositions.

 

Notamment à la suite de votre question, on constate les véritables propriétaires, après avoir effectué des recherches cadastrales. Il faut aussi reconnaître que notre droit civil est tel que tout le monde peut être propriétaire en Belgique, moyennant le paiement de la propriété.

 

02.05  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik wens kort te repliceren. Ik heb dat voorbeeld genomen, niet om met een beschuldigende vinger naar de FOD Financiën of naar iemand anders te wijzen. Ik weet zelfs niet eens welke minister op dat moment bevoegd was voor de Regie der Gebouwen. Ik vermoed dat het verschillende ministers waren, van verschillende politieke partijen, die ter zake verantwoordelijk waren in de loop van de jaren.

 

Waar ik wel op wijs, is dat er in andere landen van de Europese Unie een ministerie van Financiën is dat nagaat en bepaalt welke eigendommen op hun eigen grondgebied allemaal in het bezit zijn van schermvennootschappen en dat men daar een beleid en technieken heeft ontwikkeld om door die schermen heen te kijken en de echte eigenaar van dat gebouw te bepalen en die persoon dan ook te verplichten dezelfde belasting te betalen als de Belg, de natuurlijke persoon of de Belgische vennootschap die correct is en zich verbergt achter een schermvennootschap.

 

Men wil met andere woorden dat soort van achter de schermen werkende personen of vennootschappen dezelfde belasting opleggen als aan de correcte belastingbetaler. Ik zou graag zien gebeuren dat ons ministerie van Financiën dergelijke acties opzet.

 

Ik zal hier niet onthullen welke die technieken zijn, want als anderen dat weten, gaan zij daar misbruik van maken, maar ik stel voor dat de minister contact opneemt met zijn administratie en dat die dan maar contact opneemt met de ministeries van Financiën in die andere landen waar men die technieken heeft ontwikkeld.

 

Voor mij gaat het om rechtvaardige fiscaliteit. Iedereen moet zijn belastingen betalen. Als iedereen dat doet, kunnen wij met zijn allen – zeker degenen die nu hun belastingen correct betalen – iets minder betalen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het sluiten van administratieve akkoorden met buitenlandse fiscale administraties in het kader van de uitwisseling van informatie" (nr. 12465)

03 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la conclusion d'accords administratifs avec des administrations fiscales étrangères dans le cadre de l'échange d'informations" (n° 12465)

 

03.01  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, inderdaad, op hetzelfde elan. Fiscale fraude wordt helaas hoe langer hoe meer een internationaal fenomeen. Des te belangrijker wordt de uitwisseling van informatie tussen fiscale administraties. Op dit vlak loopt België achter op een reeks van ons omringende landen. Wij hebben veel te weinig akkoorden met de administraties uit de buurlanden die ons moeten toelaten over de juiste informatie te beschikken.

 

Op 27 september 2005 heb ik een schriftelijke vraag gesteld. Ik kreeg als antwoord van de minister van Financiën dat men dit soort van administratieve akkoorden ging sluiten met de lidstaten van de Europese Unie. Buiten de Europese Unie ging men voorrang geven aan Marokko, Rusland en Turkije. Op 15 februari 2006, ongeveer 6 maanden later, heb ik een mondelinge vraag gesteld omdat ik had aangekondigd dat ik hierop elke zes maanden zou terugkomen. Vandaag zijn wij helaas al oktober. Dat heeft te maken met het feit dat wij in september niet al te veel hebben vergaderd.

 

Ik vraag nu opnieuw aan de minister hoe het staat met de gesprekken over het sluiten van administratieve akkoorden met Duitsland, Griekenland, Polen, Spanje en de andere Europese landen. Hoever staan wij met de drie landen buiten de Europese Unie, Marokko, Rusland en Turkije inzake het sluiten van administratieve akkoorden die ons moeten toelaten om de informatie uit te wisselen?

 

03.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, de stand van zaken inzake de genoemde landen is als volgt.

 

Ten eerste, Duitsland. In 2004 werd een eerste ontwerp van administratief akkoord aan de Duitse autoriteiten gezonden. Hierop werd geen antwoord ontvangen. Op 7 februari 2006 werd een nieuw ontwerp van akkoord gezonden. De Duitse autoriteiten hebben de ontvangst daarvan gemeld, maar zijn nog niet ingegaan op de grond van de zaak.

 

Ten tweede, Spanje. In december 1998 heeft de Spaanse belastingsadministratie voorgesteld om een administratief akkoord inzake wederzijdse bijstand af te sluiten. Zij heeft ons ook een ontwerp van akkoord gezonden. In 1999 werd een Belgisch tegenvoorstel verzonden, dat sindsdien onbeantwoord is gebleven. Op 28 februari werd een herzien ontwerp van akkoord verzonden.

 

Ten derde, Griekenland. Op 13 maart 2006 werd een ontwerp van akkoord aan de Griekse autoriteiten verzonden. Marokko: op 3 april 2006 werd een ontwerp van akkoord aan de Marokkaanse autoriteiten gezonden. Polen: in april 2005 hebben in Brussel onderhandelingen plaatsgevonden die echter niet tot een volledig akkoord hebben geleid. Rusland: gevolggevend aan een Russisch voorstel om een akkoord tot wederzijdse bijstand af te sluiten, werd een ontwerp van akkoord gezonden aan de Russische autoriteiten in 2003 en nogmaals in januari 2005.

 

Ik kom aan Turkije. Op 16 maart 2006 werd een ontwerp van akkoord aan de Turkse autoriteiten toegezonden.

 

De komende weken zal de Belgische belastingadministratie opnieuw contact opnemen met die landen teneinde de besprekingen die moeten leiden tot het concretiseren van de ontwerpen van akkoord zo spoedig mogelijk aan te vatten.

 

Voor het einde van het jaar zal de Belgische belastingadministratie ook ongeveer twintig andere landen, dit zijn voornamelijk Europese landen, contacteren met het oog op het afsluiten van dergelijke akkoorden tot administratieve bijstand.

 

Je terminerai en indiquant que tout cela dépend parfois de l'État et de la possibilité technique d'échange d'informations. Il y a parfois des mauvaises volontés, des bonnes volontés; mais il y a parfois aussi des pays qui sont moins évolués que d'autres au niveau de l'échange d'informations, de la possibilité même d'échange d'informations. C'est aussi un élément qu'il ne faut pas sous-estimer.

 

Cela dit, je suis totalement d'accord avec vous au sujet de la nécessité d'avancer dans ces dossiers.

 

03.03  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik stel vast dat wij wat betreft België blijven bij de vier landen waarmee wij een administratief akkoord hebben. Ondanks de inspanningen van de administratie – de staatssecretaris heeft dat voorgelezen – hebben de contacten nog niet geleid tot nieuwe akkoorden. Bijvoorbeeld Nederland heeft drie maanden geleden wel een akkoord met Spanje gesloten. Mijnheer de staatssecretaris, ik zal u binnen zes maanden opnieuw de vraag stellen om te zien waar we dan staan met het sluiten van akkoorden.

 

U hebt verwezen naar de technische uitwisselingsmogelijkheden via informatiedragers en zo meer. Waarschijnlijk ligt daar wat betreft België ook uw probleem, dat wij zelf nog niet bij machte zijn om via internet informatie uit te wisselen. Het zou goed zijn als onze administratie op dit vlak een bijzondere inspanning doet om beter uitgerust te zijn en sneller en makkelijker informatie te kunnen verstrekken aan onze partners. Dergelijke akkoorden zijn er immers allemaal op basis van wederkerigheid. Je moet bij machte zijn om het land waaraan je voorstelt een akkoord te sluiten, de nodige informatie te bezorgen. Het is blijkbaar helaas nog altijd niet mogelijk dat via internet te laten verlopen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Herman Van Rompuy aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de berekening van de nettobestaansmiddelen in hoofde van kinderen ten laste" (nr. 12664)

04 Question de M. Herman Van Rompuy au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le calcul des moyens d'existence nets dont bénéficient des enfants à charge" (n° 12664)

 

04.01  Herman Van Rompuy (CD&V): Mijnheer de voorzitter, collega Devlies, collega Wathelet, ik dank u dat u mij even laat voorgaan voor een veel minder belangrijk onderwerp.

 

Mijnheer de staatssecretaris, u hebt mijn vraag ontvangen. Het gaat over de nettobestaansmiddelen die in aanmerking komen voor het berekenen van de aftrekken voor kinderen ten laste en de verschillen in interpretatie die de verschillende taxatiekantoren maken, over die overgang van bruto naar netto. Kan er daar geen gelijke behandeling komen, zodat iedereen weet waaraan hij toe is?

 

Dat is heel kort de essentie van mijn vraag.

 

04.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Rompuy, de aangehaalde commentaar heeft betrekking op de toestand vóór de wet van 10 augustus 2001 houdende de hervorming van de personenbelasting. In het kader van de eerste krachtlijn van die hervorming, namelijk de vermindering van de fiscale druk op de inkomsten uit arbeid, is het percentage van de forfaitaire beroepskosten op de eerste schijf van 3.750 euro vóór indexering van de bezoldigingen van werknemers verhoogd van 20% tot 25%.

 

In tegenstelling tot artikel 51 van het bovenvermelde wetboek werd artikel 142 van datzelfde wetboek niet aangepast. Dat laatste artikel bepaalt hoe het nettobedrag van de bestaansmiddelen moet worden vastgesteld om te beoordelen of een persoon ten laste is van de belastingplichtige of niet.

 

Dat betekent dat de kosten die bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens van het brutobedrag van de bestaansmiddelen mogen worden afgetrokken op 20% zijn vastgesteld met dien verstande dat wanneer de bestaansmiddelen bestaan uit bezoldigingen van werknemers of uit baten de aftrekbare kosten ten minste 250 euro vóór indexering bedragen.

 

De berekeningswijze is ook opgenomen in de toelichting bij de aangifte in de personenbelasting en in de door de FOD Financiën uitgegeven brochure Studentenarbeid, weerslag op de belastingtoestand van de student en die van zijn ouders.

 

Het in artikel 142, tweede lid; van bovenvermeld wetboek vermelde forfait van 20%, dat een eenvormig en lineair percentage is, mag dus niet worden verward met het in artikel 51 van datzelfde wetboek bedoelde forfait, dat slechts voor bepaalde beroepsinkomsten van toepassing is en dat zeer sterk verschilt naargelang de aard van de beroepsinkomsten waarop het betrekking heeft.

 

Wat de door een student verkregen bezoldigingen voor werknemers betreft, moet het nettobedrag van de bestaansmiddelen voor het aanslagjaar 2006 in de praktijk als volgt worden vastgesteld.

 

Van het brutobedrag van de bezoldigingen worden eerst de persoonlijke bijdragen ter uitvoering van de sociale wetgeving afgetrokken, waaronder de solidariteitsbijdragen. Indien de bezoldigingen ter uitvoering van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten zijn verkregen, wordt vervolgens de eerste schijf van 2.120 euro in mindering gebracht, overeenkomstig artikel 144, zevende lid, van voormeld wetboek. Ten slotte wordt het resultaat van de vorige bewerking verminderd met het hoogste van de volgende drie bedragen.

 

Het eerste bedrag slaat op de door de student verantwoorde, werkelijke kosten die hij in 2005 heeft betaald of gedragen om de bewuste bezoldigingen te verkrijgen of te behouden, in de mate dat de kosten op het resultaat van de vorige bewerking betrekking hebben.

 

Of 20% van het resultaat van de vorige bewerking. Ten derde, 350 euro. Met het oog op een eenvormige toepassing zullen de bovenvermelde principes zo spoedig mogelijk in een rondzendbrief worden opgenomen.

 

04.03  Herman Van Rompuy (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord en voor de mededeling dat de richtlijnen binnenkort in een rondzendbrief zullen worden opgenomen, zodat er eenzelfde wijze van behandeling is over alle taxatiekantoren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de versnelling van het inkohieringsritme" (nr. 12501)

- de heer Melchior Wathelet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het tempo waarin de inkohieringen en terugbetalingen inzake de vennootschapsbelasting verlopen" (nr. 12591)

05 Questions jointes de

- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'accélération du rythme d'enrôlement" (n° 12501)

- M. Melchior Wathelet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le rythme des enrôlements et des remboursements en matière d'impôt des sociétés" (n° 12591)

 

05.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, toen de regering met het probleem van de rekenfout van 883 miljoen euro werd geconfronteerd, nam zij een aantal compenserende maatregelen zoals onder meer het ritme van de inkohieringen voor de vennootschappen versnellen. Oorspronkelijk was er sprake van een bedrag van 364 miljoen euro. Ik verneem graag op hoeveel dit bedrag vandaag wordt geraamd.

 

Ik heb ook vastgesteld dat de top van de administratie aan verschillende kantoren richtlijnen heeft gegeven om prioriteit te geven aan aanslagen die aanleiding zouden geven tot bijkomende betalingen ten voordele van de Belgische Staat.Voor bedrijven die geld van de Belgische Staat moeten recupereren, legde men strenge normen op en stelde men dat er eerst een grondige controle moest gebeuren en er toch vijf keer moest worden nagedacht vooraleer tot terugbetaling over te gaan. We krijgen daardoor het gevoel dat de terugbetalingen worden verschoven naar 2007 en de bijbetalingen in het voordeel van de begroting 2006 zullen komen. Welk bedrag voorziet u?

 

Ik verneem ook graag wat het uiteindelijke bedrag van het jaar 2005 is dat u via de inkohiering in de vennootschapsbelasting hebt verworven. Gaat u akkoord met de stelling dat de inkomsten uit de inkohiering aanslagjaar 2006 begrotingstechnisch gezien eenmalige inkomsten zijn? Kunt u bevestigen dat het om een eenmalige ontvangst gaat?

 

Ten slotte, welke houding neemt u aan ten opzichte van de personenbelasting? In de vennootschapsbelasting dient er door de belastingplichtige bedrijven te worden bijbetaald. Er is een bijkomend inkomen voor de Belgische Staat met betrekking tot het aanslagjaar. Wat de personenbelasting betreft, gebeurt precies het omgekeerde. De Belgische Staat moet een bedrag van ongeveer 2,5 miljard euro terugbetalen aan de burgers. Welke houding zult u daar aannemen? Het is duidelijk dat u voor de ontvangsten zegt dat deze moeten worden geboekt in 2005. Wat is uw houding ten opzichte van de terugbetalingen? Verschuift u die naar 2006?

 

05.02  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, ma question est pour ainsi dire la même que celle de mon collègue Devlies.

 

Il est donc apparu que le budget 2006 souffrait d'un déficit assez important - 883 millions d'euros -, ce parce que l'enrôlement au niveau de l'IPP avait été accéléré et qu'un certain nombre de filtres avaient été ignorés, autrement dit "sortis" des mécanismes informatiques, entre le 9 et le 22 mai. L'enrôlement avait donc été trop important par rapport à ce qu'il aurait dû être, ce qui a été à l'origine d'un trou de 883 millions dans le budget de 2006.

 

Pour pallier ce trou, un certain nombre de mesures ont été avancées, notamment un enrôlement plus rapide de l'impôt des sociétés. Ces dernières devraient ainsi être enrôlées avant le 30 novembre 2006 pour pouvoir imputer cet enrôlement sur le budget de 2006 plutôt que d'être enrôlées dans le courant de l'année 2007 ou en tout cas, après le 30 novembre 2006, l'enrôlement étant alors imputé sur le budget de 2007.

 

Cette pratique me semble assez surprenante. En effet, c'est justement une précipitation dans l'enrôlement qui est à l'origine du trou de 883 millions d'euros. Pourtant, c'est avec la même précipitation que l'on veut procéder à l'enrôlement de l'impôt des sociétés. Je signale que le terme "précipitation" est le mot utilisé par le gouvernement lui-même dans le cadre de l'annexe budgétaire à la déclaration de politique gouvernementale.

 

Ce qui est encore plus choquant, monsieur le secrétaire d'État, ce sont les notes de service, les circulaires qui sont adressées au sein de l'administration des Finances et dans lesquelles on ne se contente pas de dire qu'il faut se précipiter pour enrôler les sociétés durant l'année 2006. Ces directives et circulaires vont même plus loin puisqu'il y est stipulé que si les sociétés doivent récupérer de l'argent, il faut attendre et l'imputer pour 2007 afin d'éviter de grever le budget de 2006.

 

Selon moi, le signal donné aux sociétés est extrêmement mauvais dans la mesure où il consiste à dire que l'on va se précipiter pour enrôler leur impôt dans le cadre de l'année 2006. Peu importe si elles doivent contester! Cela concernera 2007. Comme M. Delporte le disait dans le cadre de l'impôt des personnes physiques, des contestations auront bien lieu. De plus, si les sociétés doivent récupérer parce qu'elles ont fait preuve d'honnêteté et qu'elles ont payé leur impôt, on postposera pour 2007. C'est là – je le répète – un très mauvais signal donné aux sociétés.

 

Monsieur le ministre, n'estimez-vous pas que le signal donné est effectivement mauvais? Qu'attendez-vous de cet enrôlement précipité des sociétés pour le budget de 2006? Ne pensez-vous pas que l'on risque de devoir le refaire en 2007? Ma question va dans le sens de celle de M. Devlies qui a parlé d'une mesure "one shot". Si on l'anticipe en 2006 pour ne pas avoir un gros problème en 2007, ne sera-t-on pas contraint d'anticiper une nouvelle fois l'enrôlement en 2007 pour aller plus vite et pour que le budget 2007 ne soit pas injustement pénalisé par rapport aux budgets de 2006 et 2008?

 

05.03  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, chers collègues, il y a effectivement un lien entre les deux questions. Si M. Devlies pose également des questions pour 2005 et 2006, M. Wathelet se base en partie sur des annexes ou sur la presse pour en tirer une conclusion à sa manière politique. Selon moi, l'une des questions est davantage d'ordre technique tandis que l'autre est plus d'ordre politique.

 

Voor de heer Devlies, maar ook een beetje voor de heer Wathelet, het volgende. La deuxième partie est pour vous.

 

Zoals u weet, wordt de vennootschapsbelasting niet enkel vereffend op het ogenblik van het inkohieren. Immers, er worden reeds voorafbetalingen en voorheffingen betaald door de betrokken ondernemingen. Na afsluiting van het inkomstenjaar dient elke vennootschap normaliter een fiscale aangifte in. Op basis daarvan wordt de kohierbelasting stricto sensu berekend. De belasting of de teruggave die eruit voortvloeit, volgt in principe de tweede maand na de maand van inkohiering.

 

Wat het aanslagjaar 2005 betreft, geef ik u een aantal cijfergegevens. Er dient aangestipt te worden dat de normale inkohieringstermijn loopt tot 31 december 2007. Derhalve zijn de actuele cijfers enkel indicatief en dus nog niet volledig. Hier volgen enkele cijfers. Voorafbetalingen voor het aanslagjaar 2005: 7.531.931.407 euro. Voorheffingen voor het aanslagjaar 2005: 525.303.407 euro. Positieve inkohieringen voor het aanslagjaar 2005: 1.812.518.356 euro. Negatieve inkohieringen voor het aanslagjaar 2005: 1.010.199.302 euro. Het voorlopig resultaat van de globale belasting is 8.859.553.868 euro.

 

Ten tweede, de inkohiering inzake de personenbelasting voor het aanslagjaar 2006 zal inderdaad in oktober 2006 van start gaan. De budgettaire implicaties van deze operatie zullen uiteraard afhankelijk zijn van de omvang van de gerealiseerde inkohieringen en de samenstelling van deze inkohieringen. Momenteel voorziet de begroting in een bedrag van 364 miljoen euro als weerslag van de inkohieringen in 2006, zonder daarbij een onderscheid te maken tussen vennootschaps- en personenbelasting. Uiteraard betreft dit een raming. Voor elke raming geldt dat het uiteindelijke resultaat kan afwijken in plus of min.

 

Plus spécifiquement et dans la foulée, pour M. Wathelet, mais cela intéressera aussi M. Devlies, je confirme que le gouvernement a effectivement décidé d'entamer, le plus vite possible, l'enrôlement de l'impôt des sociétés exercice 2006 ainsi que de l'impôt des personnes physiques. L'ordre a été donné à mon administration à cet effet.

 

De plus, il a été décidé que cette année encore auront lieu les enrôlements des sociétés. Apparemment, l'ordre donné ne traduit pas la décision du gouvernement à ce sujet. La circulaire qui ferait une distinction de traitement entre les entreprises qui doivent payer et les entreprises qui sont remboursées est en contradiction avec la décision du gouvernement. On pourrait d'ailleurs se poser des questions au niveau d'une discrimination potentielle entre contribuables.

 

Je constate que l'on parle ici des exercices 2005 et 2006, de l'impôt des sociétés, de l'impôt des personnes physiques et de conclusions tirées en fonction d'un événement, de déclarations ou d'articles x ou y. Quant à moi, je m'en tiens aux faits et à ce que je vois.

 

Je peux vous dire, par exemple, qu'en matière d'impôt des sociétés, le 20 octobre 2006 – il y a quatre jours – toute une série d'enrôlements ont déjà pu être effectués tant en "te betalen" qu'en "terug te betalen". Le deuxième "shot" est prévu le 6 novembre prochain pour l'un comme pour l'autre. J'affirme donc très clairement et avec certitude qu'il n'est aucunement donné priorité – d'ailleurs ce ne serait pas si facile à faire même si on le voulait – à ce qui serait remboursable à l'État plutôt qu'à tout ce qui serait remboursable par lui. Les deux "shots" dont je vous parle – 20 octobre et 6 novembre 2006 – sont tous les deux assurés dans leur fonctionnement et dans leur envoi tant en matière de perception que de remboursement. Cela devait être précisé.

 

J'ajoute – et cela rejoindra une interpellation qui sera abordée plus tard car tout se tient dans ce fameux débat sur l'enrôlement, les perceptions et tout le reste – que j'ai présidé personnellement une réunion avec l'ensemble des personnes responsables en termes d'enrôlement et de mise en route de cette chaîne "impôt 2006-2007". Tout se présente a priori sous les meilleurs auspices même si je ne peux évidemment pas prévoir tous les cas de force majeure.

 

Il ne faut pas tirer des conclusions hâtives de tout ce qui est dit, entendu, lu ou que sais-je encore. Nous avons 30.000 fonctionnaires qui s'expriment peut-être parfois par-ci, par-là. Quoi qu'il en soit, je peux vous affirmer que ce que je vous dis aujourd'hui est le résultat d'une réunion avec des managers qui ont, clairement et de manière responsable, exprimé leur position hier.

 

Voilà ce que je peux vous dire à ce stade-ci. Je pense avoir été suffisamment complet dans cette réponse.

 

05.04  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, het verwondert mij dat er binnen de administratie rondzendbrieven worden verspreid die tegenstrijdig zijn aan de instructies van de regering. Dit wijst een beetje op de chaotische situatie. Als die bewuste rondzendbrief waarin wordt opgeroepen om aanslagen waarin terugbetaling dient te gebeuren, zoveel mogelijk naar achter te verschuiven, wordt tegengesproken door de instructies van de regering, veronderstel ik dat er een nieuwe rondzendbrief is geweest. Ik had daar dan wel graag de inhoud van gekend.

 

Het is gemakkelijk om te zeggen dat er een rondzendbrief is bij de administratie die ondertussen gemakkelijk een maand geleden werd verzonden waarvan de inhoud tegenstrijdig was aan de instructies van de regering. Dat is toch geen antwoord, mijnheer de staatssecretaris. Dan zou je moeten kunnen aantonen welke nieuwe instructies aan de administratie werden gegeven. Tot dusver blijft het voor mij zo dat u probeert om inzake vennootschapsbelasting zoveel mogelijk binnen te halen in het jaar 2006 en de terugbetalingen zoveel mogelijk te verschuiven naar 2007.

 

Met betrekking tot het bedrag van 364 miljoen dat u vooropstelt zegt u dat dit personen- en vennootschapsbelasting betreft en dat het niet mogelijk is dit bedrag op te splitsen. Dat is toch geen manier van begroten! U zou toch een opsplitsing moeten kunnen maken tussen inkomsten en uitgaven van personenbelasting en vennootschapsbelasting. Dat lijkt mij zeer elementair. U kunt dat blijkbaar niet.

 

Ik had de cijfers van 2005 gevraagd om aan te tonen dat er ook voor 2005 een belangrijk bedrag werd gerealiseerd via de inkohiering. Dat belangrijk bedrag dat werd gerealiseerd met betrekking tot aanslagjaar 2005, werd ontvangen in het jaar 2006. In het jaar 2006 ontvangt u dus tweemaal: met betrekking tot het aanslagjaar 2005 en met betrekking tot het aanslagjaar 2006. U kan dat maar eenmaal doen. U kan maar gedurende een begrotingsjaar ontvangsten hebben van de inkohieringen van twee verschillende aanslagjaren. Daarom is dat ook een eenmalige ontvangst. U hebt daarop niet geantwoord. Het staat evenwel boven alle twijfel dat deze techniek thuishoort bij de techniek van de eenmalige ontvangsten: u kan die maar eenmaal realiseren. Als u het volgende jaar tijdig kunt inkohieren, zult u enkel de ontvangsten van aanslagjaar 2007 hebben.

 

Met betrekking tot de personenbelasting blijft u zeer vaag. Bent u al begonnen met de inkohiering daarvan? Wat voorziet u daarvoor? Er is een bedrag van 2,5 miljard euro terug te betalen aan de belastingplichtigen met betrekking tot de inkomsten van het jaar 2005: aanslagjaar 2006, inkomsten 2005.

 

05.05  Melchior Wathelet (cdH): Je suis étonné d'entendre que la circulaire envoyée à l'intérieur de l'administration fiscale diffère de ce que le gouvernement souhaite. Je dois bien vous avouer, monsieur le secrétaire d'État, que je préfère votre version actuelle à celle qui semblerait figurer dans cette fameuse circulaire. Vous dites que l'on a simplement précipité l'enrôlement et que son caractère positif ou négatif pour les entreprises importe peu.

 

Il est inquiétant que deux messages existent ou, en tout cas, que celui du gouvernement ne soit pas bien transmis par cette circulaire. Un manager de crise pourrait-il résoudre ce type de problème?

 

Ensuite, il y a effectivement eu une précipitation cette année, comme le gouvernement l'a écrit. Ce mot figure dans l'annexe budgétaire distribuée aux parlementaires la semaine dernière.

 

05.06  Hervé Jamar, secrétaire d'État: (…) C'est "accélération" qui est écrit.

 

05.07  Melchior Wathelet (cdH): Si vous voulez, nous le lirons ensemble. Si c'est le mot "accélération", je ferai mon mea culpa, sinon je vous demanderai de faire le vôtre.

 

En tout cas, vous allez plus vite. C'est de cette manière que le gouvernement a pu justifier le fait que, de 883 millions de "problèmes", nous ne devions plus en affronter que 350. La précipitation existe donc bel et bien. C'est ce qui vous permet de sortir ce chiffre de 364 millions d'euros.

 

Une nouvelle fois, cela a été décidé au détriment du budget de l'année prochaine. Car vous avez pu capitaliser et  pour 2006 et pour 2007; mais l'année prochaine, soit vous anticipez de nouveau l'enrôlement - et vous n'y perdez pas trop - soit vous ne le faites pas - et nous y perdrons sur les deux tableaux. En effet, nous perdrons alors ce qui a déjà été imputé en 2006, et si une erreur se produit dans le système classique, ce qui devrait être imputé pour 2007 sera perdu et remis pour le budget de 2008.

 

C'est le problème de cette mesure 'one shot'. Certes, elle améliore ou embellit - si tant est que ce soit possible - le budget de 2006. Cependant, elle pose un sérieux problème pour le budget de 2007.

 

05.08  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, six ou sept questions portent sur le manager de crise et peut-être que d'autres interpellateurs sont également concernés. Puisqu'on me pose cette question, je me dois de préciser certaines choses, quitte à dépasser le temps de parole imparti pour une question orale.

 

Je veux bien inviter M. Devlies à vivre tous les jours dans les locaux du cabinet pour qu'il puisse observer les instructions données. Je vous dis précisément aujourd'hui quelles sont les instructions données à notre administration pour effectuer les enrôlements et la taxation. Un arrêté royal a été pris le 11 octobre et publié hier au Moniteur belge; des dispositions très précises ont été arrêtées hier. Je veux bien, eu égard à nos excellents contacts, que vous passiez une demi-journée par semaine au cabinet où je vous expliquerai chaque fois quelles instructions nous donnons au jour le jour. Je vous répète que les instructions ont été données dans ce sens et pas dans un autre.

 

Ensuite, il y a un an ou il y a dix mois, on me reprochait de ne pas aller vite. On reprochait au système informatisé d'être lent. Par exemple, Vensoc, le logiciel de déclaration de l'impôt des sociétés par voie informatique fonctionne vraiment pour la première fois cette année; l'année dernière, il s'agissait encore d'un projet pilote. Les chiffres sont bons. L'impôt des sociétés de plus en plus informatisé permet à l'outil moderne des Finances de fonctionner mieux et plus vite.

 

On me reprocherait presque aujourd'hui ce bon fonctionnement. L'année dernière, les murs de cette salle tremblaient sous les reproches qu'on faisait au système et, cette année, on lui reprocherait presque de fonctionner trop bien. Il faut savoir ce qu'on veut! Vensoc est lancé, l'impôt des sociétés est lancé, des délais de référence sont donnés à l'administrateur. Il a dit qu'il ferait de son mieux pour tenir les délais. L'impôt sera perçu de la meilleure manière qui soit.

 

Pour ce qui est de l'impôt des personnes physiques, je suis désolé de vous dire que tax-on-web donne de meilleurs résultats. On me demande de prévoir l'impôt tax-on-web. Or, la fin des déclarations tax-on-web via les mandataires, c'est fin octobre. Je veux bien jouer au prophète mais je crois qu'il y a une limite à tout. Avec trois mois d'avance par rapport à l'année dernière – mais vous allez sûrement nous reprocher de bien fonctionner –,  10.000 articles seront envoyés le 27 octobre prochain. Je le retiens car c'est la date anniversaire de mon mariage! Que va-t-on nous dire? Que c'est pour percevoir plus vite et mieux l'impôt. Il faut savoir ce qu'on veut!

 

Enfin, je ne suis pas d'accord avec votre interprétation: il ne s'agit pas d'un "one-shot". À partir du moment où l'outil Finances fonctionne, où la modernisation fonctionne, nous percevrons mieux non seulement cette année mais aussi l'année prochaine. Tout sera avancé dans le temps chaque année. Je ne faisais pas partie du gouvernement qui a décidé de reporter d'un jour le paiement du salaire des fonctionnaires pour gagner un mois. Je n'étais pas de ceux-là. Alors ne me faites pas la morale à cet égard.

 

La réforme Coperfin, la modernisation des Finances, les investissements, tout cela a un but. Lequel? Obtenir le plus rapidement possible l'enrôlement et pouvoir traiter la déclaration diligemment. Nous y parvenons. Aujourd'hui, vous nous faites le procès selon lequel nous voulons aller vite pour combler le déficit de cette année.

 

Je veux bien qu'on tire toutes les conclusions qu'on veut! Je suis secrétaire d'État à la modernisation des Finances; j'ai constaté hier que le démarrage était bon, qu'il promettait de bons résultats – je ne parle même pas en termes de chiffres fiscaux mais en termes de fonctionnement de l'outil. Nous avons une mission à remplir, tous ensemble.

 

De voorzitter: Dank u. Vooral mijn complimenten aan uw echtgenote, mijnheer de staatssecretaris. Mijnheer Devlies, nog een korte repliek?

 

05.09  Carl Devlies (CD&V): Eveneens mijn complimenten, mijnheer de staatssecretaris. Men vroeg hier net of de wittebroodsweken nog bezig zijn?

 

Mijnheer de staatssecretaris, u hebt verwezen naar het koninklijk besluit van 11 oktober 2006, dat duidelijkheid zou creëren in alle inkohieringen, maar dat koninklijk besluit – ik heb het hier voor mij liggen – bevat enkel de toekenning van verscheidene algemene directies binnen de Federale Overheidsdienst Financiën en bevat niets concreets over inkohieringen of werkmethodes.

 

Daarnet ging het over tegengestelde instructies die door de administratie werden gegeven en die blijkbaar niet gesteund werden door de regering. De vraag is: hoe heeft men daaraan verholpen, hoe heeft men dat rechtgezet?

 

Een ander punt was het eenmalig karakter van de ontvangsten in het jaar 2006, waarbij men de inkohiering inzake vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 2005 en 2006 allebei in het jaar 2006 doet. Dat is een eenmalige ontvangst.

 

Vervolgens gingen mijn vragen over het feit dat bepaalde ontvangsten worden versneld en dat uitgaven naar de toekomst worden verschoven. Dat is het systeem dat nu gebruikt wordt. Daarop, mijnheer de staatssecretaris, hebt u niet geantwoord. U antwoordt in zeer algemene bewoordingen, maar op de concrete feiten wordt geen antwoord gegeven.

 

05.10  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, pour en revenir aux mesures  dites "one shot", dans cette déclaration de politique générale, le paiement de certains pécules de vacances a été anticipé. C'est une bonne mesure tant que chacun y trouve son compte. Mais il s'agit à nouveau d'une mesure de type "one shot".

 

Quant à l'enrôlement plus rapide, vous me dites que tout va très bien.

 

05.11  Hervé Jamar, secrétaire d'État: J'ai dit "tout va mieux"!

 

05.12  Melchior Wathelet (cdH): Le problème des 883 millions d'euros que l'on a connu cette année n'a rien d'un grand succès!

 

Dernier élément, c'est sur le fait qu'il s'agisse d'une mesure "one shot".

 

05.13  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Enfin, monsieur Wathelet, un impôt annuel n'est pas un 'one shot'!

 

05.14  Melchior Wathelet (cdH): Je vous rejoins sur un point, monsieur le secrétaire d'État: si on parvient encore à anticiper l'année prochaine, grâce à une meilleure perception et un bon travail, il est vrai que cette mesure ne se fera pas au détriment du budget 2007. Je vous l'accorde! Le problème, c'est que ceci a été artificiellement gonflé dans le budget 2006: d'une part, on a le produit qui reste de 2005 et, d'autre part, on anticipe quelque chose que l'on aurait pu avoir en 2007. Les rentrées sur l'année 2006 sont donc plus importantes que ce qu'elles auraient dû être. C'est en tout cas une bonne année charnière pour vous. Malgré cela, vous n'arrivez pas à atteindre l'équilibre pour 2006.

 

Monsieur le secrétaire d'État, j'ai retrouvé l'annexe budgétaire à la déclaration de politique générale de 2007. Je cite vos mots: "préserver l'équilibre prévu pour 2006", et il est inscrit de la part du gouvernement "la précipitation de l'enrôlement de l'impôt des sociétés débutera aux mois de novembre et décembre et générera un montant de 340 millions d'euros". Il est donc bien question de "précipitation". Je n'ai fait que citer.

 

05.15  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Cela vient d'une mauvaise traduction de la version néerlandaise.

 

05.16  Melchior Wathelet (cdH): Il s'agit maintenant d'une mauvaise traduction, excusez-moi! Franchement!

 

C'est inscrit, j'avais donc raison!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Mag ik alle deelnemers aan dit debat erop attent maken dat zij ruimschoots boven hun spreektijd gegaan zijn.

 

06 Question de M. Jacques Chabot au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'arrêt du Conseil d'État du 5 décembre 2005" (n° 12504)

06 Vraag van de heer Jacques Chabot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het arrest van de Raad van State van 5 december 2005" (nr. 12504)

 

06.01  Jacques Chabot (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, par décision du 12 janvier 1999, les services généraux du secrétariat général du ministère des Finances ont rejeté la demande de l'un de vos fonctionnaires de la TVA qui demandait de pouvoir consulter sur place et d'avoir communication sous forme de copies de toutes les pièces de son dossier d'examen, en ce compris les réponses modèles utilisées par les correcteurs, ainsi que la liste des points attribués question par question. Contre cette décision, ce fonctionnaire a introduit une requête en annulation devant le Conseil d'État en date du 13 mars 1999.

 

L'arrêt rendu par le Conseil d'État le 5 décembre 2005 a annulé la décision administrative.

 

La motivation de cet arrêt est surprenante. En effet, le Conseil d'État précise que: "Il est apparu que les "modèles de réponse" spécifiquement sollicités par le requérant existaient bel et bien alors que la directrice du service Examens en niait l'existence; c'est à tort que l'État belge a invoqué l'article 6, §3, 3° de la loi du 11 avril 1994 pour rejeter la demande du requérant au motif qu'elle est manifestement abusive; que par ailleurs, ces documents devaient également figurer dans le dossier administratif déposé au Conseil d'État".

 

- Quelles sont les conséquences de cet arrêt sur l'organisation administrative?

- Quelles sont les raisons qui ont incité un haut fonctionnaire à dissimuler certains documents tant lors des demandes de consultation du requérant que devant une institution aussi prestigieuse que le Conseil d'État?

- Quelles sont les mesures qui ont été prises à cet égard?

- Des instructions précises ont-elles été données au service Examens et lesquelles?

- D'autres plaintes ont-elles été enregistrées à ce sujet?

- Quelle est la suite qui a été réservée dans le cas présent?

 

06.02  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur Chabot, par un arrêt du 5 décembre 2005, le Conseil d'État a contraint le département des Finances à fournir au requérant les renseignements qu'il a demandés et qui lui avaient initialement été refusés. Le refus reposait bien évidemment sur une position commune de nos services et de ceux du Selor, le service Examens agissant dans le cadre strict du protocole défini par le Selor. L'arrêt dont question a été soumis pour examen au Selor afin de savoir quelle lecture il en ferait, comme les conclusions qui en seraient éventuellement tirées erga omnes. À l'heure actuelle, nous ne connaissons toujours pas la position définitive du Selor. Il est évident que le service Examens s'alignera sur cette position.

 

Deuxièmement, il ressort qu'aucun reproche, à notre sens, ne peut être adressé aux dirigeants du service Examens puisque leur conduite a été dictée dans le strict respect des règles convenues avec le Selor.

 

Troisièmement, depuis le prononcé de cet arrêt, aucune autre plainte de même espèce n'a été enregistrée au service Examens et aucun autre dossier relatif à cette question n'est pendant devant le Conseil d'État.

 

Quatrièmement, dans les limites du protocole passé avec le Selor, le service Examens a toujours répondu avec rapidité aux demandes d'informations et d'accès à leurs copies émanant des candidats. Nous ne voyons donc pas, a priori, en quoi l'arrêt du Conseil d'État pourrait être source de démotivation voire de découragement. Mais c'est un dossier qui reste effectivement ouvert puisque nous attendons la position définitive du Selor de sorte que nous puissions adopter une position valant pour l'avenir et pour tous.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Jacques Chabot au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le fonds ARKimedes" (n° 12518)

07 Vraag van de heer Jacques Chabot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het ARKimedes-fonds" (nr. 12518)

 

07.01  Jacques Chabot (PS): Monsieur le ministre, la déclaration à l'IPP comprend, pour la première fois, à l'exercice d'imposition 2006 un cadre X intitulé "Crédit d'impôt pour l'acquisition du fonds ARKimedes".

 

La base juridique en est un décret flamand du 19 décembre 2003 relatif à l'activation du capital-risque en Flandre. Le 8 juin 2006, le fonds ARKimedes a été créé permettant à l'investisseur privé de mettre un capital-risque à la disposition de PME et d'entreprises débutantes en Région flamande, conformément à l'arrêté du gouvernement flamand du 3 décembre 2004 paru au Moniteur du 30 décembre de la même année.

 

Un crédit d'impôt est accordé, via la déclaration IPP, pour les dépenses faites en vue d'acquérir des actions du fonds ARKimedes.

 

Les conditions à réunir sont les suivantes: le contribuable doit être assujetti à l'IPP, il doit avoir son domicile au 1er janvier 2006 en Région flamande et il doit joindre la preuve de la souscription des actions ainsi que la preuve de la conservation de celles-ci.

 

Le fédéral lui accordera alors un crédit d'impôt de 8,75% des dépenses réellement faites avec un maximum de 250 euros par contribuable et par période imposable.

 

Cela signifie-t-il que les fonctionnaires fédéraux doivent désormais vérifier des déclarations fiscales en tenant compte de critères édictés par une Région?

 

Quel est le coût de cette opération au niveau fédéral, notamment en moyens humains et informatiques? Il me revient que des agents s'inquiètent de n'avoir reçu aucune instruction à ce sujet. Une circulaire administrative sera-t-elle bientôt élaborée?

 

Le crédit d'impôt sera-t-il toujours accordé et selon quelle importance si le contribuable quitte la Flandre pour s'installer à Bruxelles ou en Région wallonne?

 

Quelle est la disposition du Code des impôts sur les revenus qui légitime cette mesure?

 

07.02  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur Chabot, pour les première et cinquième questions, c'est sur la base de la loi spéciale relative au financement des Communautés et des Régions que la Région flamande a pu instaurer une réduction générale à l'impôt des personnes physiques. Le Code des impôts sur les revenus 1992 et les arrêtés pris en son exécution confèrent à l'administration des contributions directes les droits d'investigation et de contrôle afin de veiller à une juste perception de l'impôt.

 

En ce qui concerne votre deuxième question, il n'est pas possible de déterminer précisément le coût de cette opération au niveau fédéral. Elle ne nécessite toutefois pas de moyens humains supplémentaires, et les adaptations au programme informatique sont relativement minimes.

 

Pour la troisième question, je puis vous répondre que la publication d'une circulaire est bien prévue, mais je vous avoue qu'elle n'a pas encore commencé à être préparée, dans la mesure où nous attendons toujours de la Communauté flamande des réponses aux diverses questions qui ont été posées par notre administration.

 

Quant à la quatrième question, il résulte des articles 6 et 7 de la loi spéciale du 16 janvier 1989 relative au financement des Communautés et des Régions et de l'article 31, §6 du décret du 19 décembre 2003 relatif à l'activation du capital-risque en Flandre qu'un contribuable qui n'est pas ou plus imposable dans une commune de la Région flamande ne peut pas bénéficier du crédit d'impôt. En vertu de l'article 31, §6 du décret, la situation s'apprécie au 1er janvier de l'exercice d'imposition.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: De samengevoegde vragen nrs. 12520 en 12711 van de heer Mark Verhaegen en mevrouw Katrien Schryvers worden geschrapt omwille van hun afwezigheid.

 

Vraag nr. 12532 van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu wordt uitgesteld.

 

08 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Magda De Meyer aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het jaarverslag van de Dienst Alimentatievorderingen" (nr. 12549)

- de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de blijvende problemen bij de Dienst Alimentatievorderingen" (nr. 12554)

08 Questions jointes de

- Mme Magda De Meyer au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le rapport annuel du Service des créances alimentaires" (n° 12549)

- M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les problèmes persistants au sein du Service des créances alimentaires" (n° 12554)

 

08.01  Magda De Meyer (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, in 30 domeinkantoren en 145 registratiekantoren van de Algemeen Administratie Patrimoniumdocumentatie, het vroegere kadaster, kunnen onderhoudsgerechtigden die problemen hebben met een niet-betaling van onderhoudsgeld aan kinderen en ex-partners sinds twee jaar aankloppen bij DAVO. Bij de opstart van de dienst rekende men op zo’n 120.000 aanvragers van wie het onderhoudsgeld niet, te laat of onvolledig werd uitbetaald. Men schatte een nood aan zo’n 220 personeelsleden, maar uiteindelijk zijn volgens het jaarverslag van DAVO twee jaar na datum 87 personen voltijds in dienst en zijn er nog geen 10.000 dossiers in behandeling.

 

DAVO kan naast het maandelijks verschuldigde onderhoudsgeld ook achterstallen vorderen en kan nu ook voorschotten uitbetalen. Hiervoor is wel de originele uitvoerbare titel van het vonnis nodig en daar knelt het schoentje. Ook voor het opsnorren van de onderhoudsplichtige en het nagaan van zijn solvabiliteit moeten gegevens worden uitgewisseld met de Kruispuntbank. Hier hebben we opnieuw een probleem. Die automatische uitwisseling is nog steeds niet gerealiseerd, ten nadele van de onderhoudsgerechtigden, ondanks de vele beloftes en de lange tijd die daar als is over heengegaan. De bekendheid van DAVO blijft een probleem. Als men ziet dat er de afgelopen twee jaar 9.716 dossiers geopend zijn waarvan nog maar de helft volledig is, denken we dat er toch nood is aan een beetje meer bekendmaking van de dienst. Er is namelijk wel een heel grote nood aan deze dienst op het terrein.

 

In 20% van de gevallen gaat het over onderhoudsplichtigen die in het buitenland gedomicilieerd zijn. De promotie voor DAVO werd tot op heden enkel gevoerd, voor zover ik weet, via een brochure en een folder op 10.000 exemplaren. Als men een folder verspreid op slechts 10.000 exemplaren kan men niet verwachten dat daar veel volk op afkomt. Er is ook een groen nummer, maar ook daar wordt geen reclame voor gemaakt.

 

We hebben een vrij evenwichtige verdeling van de DAVO-dossiers over het grondgebied. Het gaat uiteraard voornamelijk over vrouwen die dossiers indienen en vaak om één of meerdere onderhoudsgerechtigden. DAVO treedt nu op voor 16.324 kinderen en 576 volwassenen.

 

In heel wat alimentatievonnissen wordt niet in een automatische sommendelegatie voorzien, wat het nochtans veel eenvoudiger zou maken om geld te vorderen bij de onderhoudsplichtige. Bovendien moet het slachtoffer zelf een kopie van het vonnis met uitvoerbare titel, de zogenaamde grosse, binnenleveren bij DAVO. Een van de vragen die kan worden gesteld is of DAVO dat eigenlijk niet zelf kan doen. Om de administratieve rompslomp uit de handen te nemen van de onderhoudsgerechtigden lijkt het mij toch veel eenvoudiger dat DAVO rechtstreeks een dergelijke kopie van het vonnis zou kunnen opvragen. Het gaat hier toch om openbare zaken, waarvoor men niet langs een advocaat zou moeten passeren. Als men weet dat sommige advocaten tot 200 euro durven vragen voor deze simpele service, dan lijkt mij dat toch een beetje overdreven.

 

Het zou ook goed zijn mochten alimentatieschulden absolute voorrang krijgen bij invordering. Waarom geeft men alimentatieschuld niet het karakter van een fiscale schuld? Wordt er niet betaald, laat het dan onmiddellijk bijtellen of verrekenen bij de belastingbrief of bij de teruggave van de belastingen. Dat lijkt mij veel eenvoudiger.

 

Er is ook duidelijk nood aan een informatiecampagne. Ook daar hebben we het al over gehad. De inkomensgrens die nu geldt om een beroep te kunnen doen op voorschotten ligt erg laag. Als men slechts 1.175 euro per maand mag verdienen, verhoogd met 56 euro per kind ten laste, om een beroep te kunnen doen op voorschotten, dan veroordeelt men elke alleenstaande moeder om thuis te blijven. Van een werkloosheidsval gesproken.

 

Het is bovendien ook niet normaal dat voor een gehandicapt kind geen hoger bedrag mag verrekend worden, zoals dat elders in de sociale zekerheid het geval is.

 

Kortom, twee jaar na de invoering van de DAVO blijkt er toch nog wat werk aan de winkel, ondanks de goede wil van de administratie, die met heel weinig middelen en mensen probeert om daar toch iets van te maken. Het lijkt mij dat er een aantal structurele hefbomen moeten verbeteren en veranderen om de werking van de dienst te optimaliseren. Voor een groot deel alleenstaande moeders betekent het maandelijks alimentatiegeld immers het verschil tussen in armoede belanden of niet. Daarom heb ik volgende concrete vragen.

 

Ten eerste, wordt er een bijkomende promotiecampagne gepland voor de DAVO?

 

Mijnheer de minister, ten tweede, overweegt u een administratieve vereenvoudiging door de DAVO zelf te machtigen om de zogenaamde grosse op te vragen?

 

Ten derde, kunt u leven en u akkoord verklaren met het idee alimentatieschuld te beschouwen als fiscale schuld, zodanig dat een rechtstreekse verrekening via de belastingbrief mogelijk zou worden?

 

Ten vierde, bent u bereid om de inkomensgrens voor het betalen van voorschotten drastisch op te trekken en het bedrag voor het kind ten laste te verdubbelen ingeval van handicap?

 

Ten slotte, bent u bereid om van de automatische gegevensuitwisseling tussen de DAVO en de Kruispuntbank een absolute prioriteit te maken?

 

08.02  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, collega De Meyer heeft terecht aangehaald dat de problematiek met betrekking tot alimentatievorderingen te maken heeft met het feit dat ex-echtgenoten of ex-samenwonenden geen rechten kunnen puren uit die wetgeving en dat de inkomensgrens erg laag ligt. Collega De Meyer, tussen haakjes herinner ik u eraan dat dit precies werd goedgekeurd door de paarsgroene meerderheid aan de vooravond van de verkiezingen.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik onderschrijf enkele praktische problemen die de collega heeft aangehaald. Wat mij frappeert, is het feit dat die dienst een enorm snel personeelsverloop kent. Twintig procent van het personeel zou daar al vertrokken zijn. De dienst zou slecht bekend zijn, onvoldoende doelpubliek bereiken en er zouden invorderingen niet gebeuren. Er doen geruchten de ronde dat dossiers die werden overgenomen van de diverse ocmw’s bij gebrek aan personeel uiteindelijk in de feiten verticaal werden geklasseerd. Collega De Meyer wees reeds op de problematiek van de gegevensuitwisseling met de Kruispuntbank.

 

Vandaar de volgende concrete vragen. Zijn er sinds juni 2006 extra personeelsleden aangeworven? Indien ja, hoeveel? Hoeveel overgenomen ocmw-dossiers zijn er? In hoeveel van die dossiers zijn inmiddels concrete stappen gezet? Binnen welke termijn na indiening van de aanvraag wordt er overgegaan tot invordering van de achterstallige onderhoudsgelden, enerzijds, en tot de uitbetaling van voorschotten, anderzijds? Op welke manier wordt het invorderingsbeleid gevoerd? Wat zult u concreet ondernemen om effectief te kunnen invorderen? Welk bedrag is tot op heden ingevorderd en betaald aan voorschotten?

 

Hoever staat het met de gegevensuitwisseling met betrekking tot de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid? Welke problemen zijn er en hoe wordt hieraan verholpen? In welke timing voorziet u? Overweegt u fiscale maatregelen om onderhoudsplichtigen ertoe aan te zetten alimentatie correct te betalen? Indien ja, dewelke?

 

08.03 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, hier volgt mijn antwoord op de samengevoegde vragen.

 

Ik bemerk dat bepaalde vragen hun oorsprong vinden in het evaluatieverslag 2005 met betrekking tot de Dienst voor alimentatievorderingen en de wet van 21 februari 2003. De minister en ik hebben dat evaluatieverslag nog niet ontvangen.

 

(…): (…)

 

08.04 Staatssecretaris Hervé Jamar: Dat is zo. We hebben het evaluatieverslag nog niet ontvangen.

 

De voorzitter van de evaluatiecommissie heeft mij ondertussen medegedeeld dat het verslag zich in de eindfase bevindt en dat het volgens de planning in de maand november 2006 aan de bevoegde minister zal worden bezorgd. Artikel 29 van de wet van 21 februari 2003 bepaalt dat de minister van Financiën het evaluatieverslag zal voorleggen aan de federale wetgevende kamers. Natuurlijk ben ik, met de minister, bereid een algemeen debat te voeren naar aanleiding van de bespreking van dat verslag.

 

Ik stel voor om de vragen betreffende de bekendheid – voor dewelke ik niettemin verwijs naar mijn antwoord op 13 juni 2006 – de administratieve vereenvoudiging, bijvoorbeeld het bekomen van de grosse wanneer eventuele oplossingen afhangen van Justitie, de verhoging van het bedrag in de voorwaarden met betrekking tot de bestaansmiddelen of andere voorstellen, te behandelen tijdens die bespreking.

 

Niettemin zal ik u antwoorden op een aantal meer specifieke vragen.

 

Ten eerste, hoewel de informatie-uitwisseling tussen de instellingen van de sociale zekerheid en de DAVO nu gebeurt op papieren dragers, worden vandaag nog altijd onderhandelingen gevoerd om een geautomatiseerde toegang tot deze informatie te verkrijgen. Deze aanvraag tot toegang moet evenwel beantwoorden aan bepaalde criteria. Deze criteria liggen aan de basis van de ondervonden problemen, bij wijze van voorbeeld de problematiek van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of van de beveiliging van de gegevens.

 

Ten tweede, wat de medewerkers betreft, bij de oprichting van de DAVO op 1 juni 2004 werden een honderdtal medewerkers uit de verschillende entiteiten van de FOD Financiën ter beschikking gesteld van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie en verdeeld over de dertig kantoren der domeinen binnen dewelke de plaatselijke DAVO-diensten werden ondergebracht.

 

Begin juni 2006 waren er nog 83 medewerkers, wat overeenkomt met 81,6 voltijdse eenheden, op post in de verschillende DAVO-diensten. Wat de anderen betreft, ofwel hebben zij zelf beslist om terug te keren naar hun administratie van oorsprong, ofwel werd van ambtswege een einde gemaakt aan hun medewerking. In het kader van het personeelsplan 2006 werd de toelating gegeven om een dertigtal contractuelen voor onbepaalde duur aan te werven. De lijst van kandidaten werd door Selor opgemaakt en doorgestuurd. Spijtig genoeg zijn veel van deze kandidaten niet opgedaagd. Na een selectie van de anderen is het niet zeker dat het getal 30 zal worden gehaald.

 

Ten derde, wat betreft de dossiers die van de ocmw’s werden overgenomen, wordt in de vraag niet verduidelijkt welke dossiers eigenlijk worden beoogd. Ofwel gaat het om dossiers die aan de DAVO werden overgedragen in het kader van de overname van de opdracht tot het betalen van voorschotten, in welk geval het geheel van de dossiers die door de ocmw’s werden overgedragen aan de DAVO overgenomen werden en waarin de betaling van voorschotten startte op 1 oktober 2005. Ofwel gaat het om dossiers voor dewelke de DAVO belast is met de invordering van de vroeger door de ocmw’s toegekende voorschotten, in welk geval alle door de ocmw’s medegedeelde dossiers werden verwerkt in het geautomatiseerde systeem en waarvoor de inning of de invordering wordt voortgezet.

 

Ten vierde, wat betreft de tijdsduur waarna de interventie begint, volgens artikel 9 van de wet van 21 februari 2003 beschikt de dienst over 30 dagen om een beslissing tot tussenkomst te nemen, voor zover de aanvraag volledig is. In sommige gevallen vertraagt de tijd die nodig is om de benodigde documenten of informatie te verzamelen, teneinde het dossier te vervolledigen, het nemen van de beslissing. Zodra de positieve beslissing ter kennis werd gebracht, kan de betaling van de voorschotten starten, alsook de inning en invordering van het onderhoudsgeld en de achterstallen.

 

Ten vijfde, wat de invordering betreft, de overname van de ocmw-dossiers, het in orde brengen overeenkomstig de DAVO-wet en de hernieuwing van de toekenning van de voorschotten in deze dossiers, hebben een belangrijke investering gevraagd vanwege de medewerkers. Niettemin wordt de invordering nu versterkt. In de periode tussen 1 oktober 2005 en eind augustus 2006 werd een bedrag van ongeveer 13 miljoen euro uitbetaald als voorschot.

 

Tevens werd 598 euro ingevorderd.

 

08.05  Magda De Meyer (sp.a-spirit): Werd er 598 euro ingevorderd? Dat is forsig!

 

08.06 Staatssecretaris Hervé Jamar: 598.000 euro.

 

08.07  Magda De Meyer (sp.a-spirit): Klein detail!

 

08.08 Staatssecretaris Hervé Jamar: Ik ben een beetje moe, sorry.

 

08.09  Magda De Meyer (sp.a-spirit): Tja, wat moet ik daarop repliceren? Mijnheer de staatssecretaris, u geeft eigenlijk geen antwoord. Het spijt me. Het is een bijzonder frustrerend antwoord, dat er geen is. Ik heb een aantal concrete vragen gesteld. Ik hoor van u dat de kruispuntbanken ermee bezig zijn. U zei ook dat er weinig mensen zijn, dat er al veel zijn vertrokken en dat er al wat geld is ingevorderd.

 

Dat verandert niets aan mijn bedenking ten gronde dat er op dit moment tienduizend mensen genieten van de DAVO, terwijl het objectief honderdtwintigduizend mensen bedroeg. Er is toch wel mis met die dienst? Dat moet u nu toch eerlijk toegeven. U bereikt nog geen 10% van het aantal mensen dat u vooropgesteld had te bereiken. Er is dan toch echt wel iets mis.

 

Ik vraag daarom dringend aan de commissie om het jaarverslag van DAVO hier ernstig te bekijken. Ik noteer dat de minister het verslag nog altijd niet ontvangen heeft, wat bijzonder eigenaardig is. Ik meende dat de wet bepaalde – collega Verherstraeten moet mij daarin misschien helpen – dat het jaarverslag van de DAVO in januari klaar moest zijn. Misschien kunt u de opdracht geven om de twee jaarverslagen ineens samen te bespreken in januari van volgend jaar! Waar zijn we mee bezig? U bent nu al tien maanden te laat met het jaarverslag. Tien maanden! Dat is toch niet normaal! Is dat normaal? Nee, toch. Ben ik misschien de enige die dat abnormaal vindt? Ik vind het in ieder geval niet normaal en dat maakt mij lastig – het spijt me – omdat het gaat om vrouwen die het bijzonder moeilijk hebben. We spreken hier over mensen met een inkomen van ongeveer duizend euro, voor wie tweehonderd tot driehonderd euro per maand een wezenlijk verschil uitmaakt. Ik vind de manier waarop dit behandeld wordt, niet ernstig. Ik vraag aan de commissie en haar leden om bij hoogdringendheid het jaarverslag van de DAVO op de agenda te plaatsen zodra de minister het ontvangt.

 

08.10  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, ik bevestig dat het jaarverslag reeds in januari op de ministeriële bank had moeten liggen. Ik sluit mij aan bij uw standpunt en bij dat van collega De Meyer.

 

Mijnheer de voorzitter, ik hoop dat u die bespreking dan ook wilt agenderen, in het licht van het akkoord van de minister, zodra het verslag in zijn bezit is, in de maand november. Bij wijze van spreken kunt u dat punt op de eerste vergadering van de maand december op de agenda plaatsen om daarover een uitvoerige bespreking te voeren in deze commissie.

 

Mijnheer de minister, ik begrijp dat u zegt dat u bereid bent om daarover te debatteren en over de minimumgrenzen te spreken.

 

Welnu, als u over de minimumgrenzen gaat spreken, heeft dit uiteraard budgettaire consequenties. Ik heb vorige week de nota's van deze regering doorgenomen met betrekking tot het budget 2007 en daarin wordt volgens mij in niets extra voorzien met betrekking tot deze problematiek.

 

Mijnheer de minister, wat u uitbetaalt en invordert verhoudt zich tot ongeveer 4% of 5% en vroeger, toen de OCMW’s hiervoor exclusief bevoegd waren, werden precies dezelfde percentages ingevorderd en geïnd. Dit is de logica zelf, aangezien uiteraard de schuldeisers zelf hun best doen om dit rechtstreeks te pakken te krijgen, want dit is de beste weg. Pas in tweede orde stappen zij, vroeger naar het OCMW en thans naar de DAVO. Daarvoor werd een administratie opgericht van honderd mensen die het zelf niet meer zien zitten en die de dienst verlaten om terug naar hun oorspronkelijke dienst te gaan. U bevestigt het cijfer van 20%, met alle gevolgen van dien voor de efficiënte werking van die dienst. Ik vind dit een schrijnende allocatie van overheidsmiddelen.

 

Ik stel mij de vraag of we niet beter de regeling van destijds hadden gehandhaafd met een veel hogere minimumgrens, zodat er meer had kunnen uitgekeerd worden. Verspil niet te veel energie aan die invorderingen, want ik vrees dat u kosten aan het creëren bent op het sterfhuis. Dat waren politieke keuzes, maar eens die gemaakt zijn, moet er efficiënt worden naar gehandeld. Ik deel dan het schrijnende ongenoegen van collega De Meyer.

 

08.11  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, les intervenants sont membres de la commission d'évaluation et sont visiblement au courant du projet de rapport que nous n'avons pas. Je voulais le préciser pour que ce soit acté tout simplement.

 

08.12  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik wens daarop kort te repliceren! Ik beschouw dit als een persoonlijk verwijt.

 

Men geeft mij de opdracht om mee in die evaluatiecommissie te zitten. Ik volg dat op, hoewel ik destijds aan de minister het voorbehoud heb geformuleerd of daar wel parlementsleden in thuishoren. Men wilde dat per se. Er zijn echter toch ook mensen van de administratie, neem ik aan, waarvoor uw minister politiek verantwoordelijk is, die dit opvolgen. Men heeft toch geen verslag nodig om de problemen te kennen met betrekking tot de informatiedoorstroming naar de Kruispuntbank, met betrekking tot het personeelsverloop, met betrekking tot de slechte cijfers of met betrekking tot het verslag waarbij niet aan de wettelijke verplichtingen inzake timing wordt voldaan!

 

08.13  Annemie Roppe (sp.a-spirit): (…)

 

De voorzitter: Mevrouw Roppe, u bent niet “gevat” in deze discussie.

 

08.14  Annemie Roppe (sp.a-spirit): Ik denk dat ik wel “gevat” ben in deze discussie.

 

De voorzitter: Ik ga al heel de namiddag over de schreef wat de reglementering betreft. Ik laat altijd maar alles toe. Als ik moet toelaten dat een buitenstaander zich mengt in de discussie van een gewone vraag, dat kan toch niet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van mevrouw Annemie Roppe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de begrotingscijfers 2006-2007" (nr. 12550)

09 Question de Mme Annemie Roppe au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les chiffres budgétaires 2006-2007" (n° 12550)

 

09.01  Annemie Roppe (sp.a-spirit): Ik krijg nu het woord, dus ik neem het woord. Ik kan u meegeven dat ik lid ben van de Evaluatiecommissie en mevrouw De Meyer niet. Het ontwerp van het evaluatierapport is inderdaad klaar en werd op ruime schaal verspreid. Het zal dus officieel aan de minister worden overhandigd.

 

Het zou mij inderdaad verwonderen – en daarin moet ik collega Verherstraeten gelijk geven – dat de diensten van de staatssecretaris niet op de hoogte zijn van alle problemen die zich rond DAVO voordoen. Tot zover mijn tussenkomst met betrekking tot de vorige vraag.

 

09.02  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Il reste une chose que tout le monde oublie, c'est la loi sur la protection de la vie privée. Excusez-moi, mais il y a une procédure à respecter et les délais ne le sont pas. Je n'ai pas dit cela forcément à votre intention même si c'est ce que vous avez compris. Le ministre discutera d'un rapport lorsqu'il en aura totalement pris connaissance, conformément à la loi.

 

De voorzitter: Dan vraag ik dat iedereen zich vanaf nu, bij de volgende vragen, aan het Reglement van deze Kamer houdt. Iedereen heeft gelijk en ik geef al de hele namiddag aan iedereen de kans om eens een laatste woordje te zeggen, maar we gaan hier ons boekje te buiten wat het Reglement betreft. Het woord is aan mevrouw Roppe, enkel voor de vraag nr. 12550.

 

09.03  Annemie Roppe (sp.a-spirit): Over het andere zullen we een schriftelijke vraag stellen aan de minister.

 

In de periode van de begrotingscontrole werden er meerdere vergissingen gesignaleerd in verband met de te betalen belastingen door particulieren. Onlangs nog werd mij een dossier doorgegeven waarbij aan de betrokkene, een bruggepensioneerde, gevraagd werd een bedrag van 7.027 euro bij te betalen. Nadat men contact opnam met de administratie bleek het hier wel degelijk om een vergissing te gaan en diende de betrokkene 77 euro terug te krijgen.

 

Mijnheer de minister, hebt u weet van het aantal misrekeningen die met het geciteerde geval vergelijkbaar zijn? Wat zijn de redenen die aan de grondslag liggen van dit aantal misrekeningen? Hebben deze misrekeningen enige impact op de begroting? Op welke wijze kan de eventuele impact op de begroting worden opgevangen?

 

In vorige discussies in deze commissie en ook in de plenaire vergadering hebben we het gehad over de grote vergissingen. Hier gaat het wel degelijk over de kleine vergissingen. Ik dank de staatssecretaris bij voorbaat reeds voor zijn antwoord.

 

09.04 Staatssecretaris Hervé Jamar: De door het geachte lid meegedeelde inlichtingen zijn onvoldoende precies om op de gestelde vraag te kunnen antwoorden. Ik vraag dan ook aan het geachte lid om mij meer informatie over het bedoelde geval mee te delen. Ik zal niet nalaten dat geval te laten onderzoeken en daaruit de gevolgen te trekken.

 

Le cas n'est pas suffisamment décrit que pour pouvoir en tirer toutes les conséquences fiscales. Répondre de manière très précise à un problème comme celui-là, qui peut avoir des orientations différentes suivant certaines nuances, est hasardeux, raison pour laquelle nous sommes à votre entière disposition pour le faire. Ce n'est pas assez précis en l'état.

 

09.05  Annemie Roppe (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik denk dat ik toch twee keer moet slikken vooraleer ik hierop kan repliceren.

 

Het probleem is wel degelijk dat we vastgesteld hebben – dat zal ik niet alleen geweest zijn – dat er heel wat vergissingen zijn gebeurd bij particulieren. De administratie van Financiën moet daar weet van hebben, want er zijn ook heel wat rechtzettingen gebeurd. Het dossier dat ik als voorbeeld heb aangehaald, is er een uit een hele reeks vergissingen. In dit geval werd correct opgetreden en een rechtzetting gedaan, zoals ook in andere dossiers gebeurde.

 

Mijn vraag is enkel wat de omvang is van de kleine vergissingen bij de particulieren en welke impact ze eventueel op de begroting hebben.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de M. Jacques Chabot au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la notion de 'lien' dans le cadre des frais de garde d'enfants" (n° 12559)

10 Vraag van de heer Jacques Chabot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het begrip 'band' in het kader van de kinderopvangkosten" (nr. 12559)

 

10.01  Jacques Chabot (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, les sommes consacrées au paiement de frais de garde d'enfants sont fiscalement déductibles, notamment lorsqu'elles ont été effectivement payées à des écoles maternelles ou primaires, ou à des institutions ou milieux d'accueil qui ont un lien avec l'école ou le pouvoir organisateur.

 

Il me revient que la notion de "lien" est floue, qu'elle suscite donc des interprétations diverses et que l'avantage fiscal devient souvent aléatoire en pareil cas.

 

Mes questions sont dès lors les suivantes.

 

1. Quels sont les critères qui permettent de définir ce "lien"?

 

2. Un lien avec les locaux est-il suffisant? Que se passe-t-il quand les garderies sont bien organisées dans les écoles, mais par des associations de parents, par exemple? La déduction fiscale est-elle autorisée dans ce cas?

 

3. La déduction ou non des stages sportifs suscite de nombreuses controverses. Selon certains, seuls les stages organisés par l'ADEPS sont déductibles. Est-ce exact ou d'autres institutions sont-elles aussi autorisées à délivrer des attestations? Quelle sera la solution apportée, par exemple, lorsqu'un club sportif dépend d'une fédération sportive, de judo ou d'athlétisme?

 

4. Si le modèle d'attestation est bel et bien initié par le SPF Finances, l'interprétation de la réglementation est très variable en pratique et donne lieu ou non à la délivrance de l'attestation. Ce système ne devrait-il pas être modifié?

Les instructions seront-elles adressées par votre département aux personnes et institutions susceptibles de délivrer ces attestations? Une circulaire administrative précisera-t-elle ce qu'il faut entendre par "lien" avec l'école ou le pouvoir organisateur?

 

5. De manière générale, une condition exigée pour la déduction des frais de garde est que le contribuable recueille, pendant la période imposable, des revenus professionnels. Cela signifie qu'un rentier qui aurait bénéficié d'un infime jeton de présence, par exemple, pourrait revendiquer la déduction fiscale. Dès lors, ne faudrait-il pas soit supprimer cette condition, soit  mieux préciser de quels revenus professionnels il s'agit?

 

10.02  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, en réponse à votre quatrième question, je vous informe qu'une circulaire en la matière est disponible sur le site "www.fisconet.be" depuis le 20 juillet 2006.

 

Dans la mesure où cette circulaire répond aux trois premières questions, je ne crois pas pouvoir faire beaucoup mieux que d'y renvoyer. Je vous en remets d'ailleurs un exemplaire.

 

Pour les questions 1 et 2, vous lirez le n° 36 et vous verrez qu'un lien personnel ou juridique quelconque avec l'école est requis et que ce lien est établi notamment lorsque les associations de parents, constituées par les parents des élèves qui suivent l'enseignement d'une école maternelle ou primaire (école fondamentale), utilisent pour la garde en dehors des heures normales de classe, l'infrastructure de l'école, tels que bâtiments, matériels, cours de récréation, etc.

 

Pour votre troisième question, je me réfère au n° 33: vous constaterez que les stages sportifs visés dépassent largement ceux qui sont organisés, par exemple, par l'ADEPS.

 

En ce qui concerne votre cinquième question, je vous signale que la condition qui impose au contribuable de recueillir des revenus professionnels existe depuis de nombreuses années, en fait depuis que la disposition permettant la déduction des frais de garde d'enfants de moins de trois ans a été instaurée par la loi du 7 décembre 1988 portant réforme de l'impôt sur les revenus et modification des taxes assimilées aux timbres. Cette condition est fondée sur le principe que c'est généralement lorsque le contribuable travaille qu'il doit supporter des frais de garde d'enfants.

 

Nous ne pensons pas qu'il soit opportun de la supprimer ou alourdir le régime fiscal des frais de garde.

 

Je me tiens à votre disposition pour toute information complémentaire. Ce sujet est fréquemment à la une; en effet, nombre d'associations, de pouvoirs organisateurs et d'organisateurs de stages de vacances posent très souvent des questions pratiques. Nous essayons, dans la mesure du possible, d'y répondre, surtout par le site fisconet.be qui est très complet.

 

Monsieur Chabot, je peux vous transmettre les documents. Il y a 44 pages. Je ne suis pas sûr que M. le président aurait apprécié que j'en lise la totalité!

 

10.03  Jacques Chabot (PS): Je vous remercie, monsieur le ministre.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter:  Vraag nr. 12562 van collega Viseur werd ingetrokken.

 

11 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het witwassen van smeergeld met betrekking tot het toekennen van werken aan overheidsgebouwen" (nr. 12583)

11 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le blanchiment de pots-de-vin versés dans le cadre de l'adjudication de travaux dans des bâtiments publics" (n° 12583)

 

11.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik zal kort zijn.

 

Op 27 september hield de Brusselse onderzoeksrechter Bruno Bulthé twee bankiers aan op verdenking van het witwassen van smeergeld in het kader van het dossier van omkoping van topambtenaren bij de Regie der Gebouwen.

 

De bankiers zouden een sleutelrol hebben gespeeld bij een poging tot witwassen van 3 miljoen euro. Het geld zou afkomstig zijn van steekpenningen voor het toekennen van werken aan overheidsgebouwen.

 

Mijnheer de staatssecretaris, dat lazen wij ook in de Vlaamse pers.

 

Daarom heb ik ook de volgende vragen voor u.

 

Bent u zinnens over te gaan tot burgerlijke partijstelling namens de Staat?

 

Zal de Belgische Staat zich minstens als benadeelde persoon stellen? Gebeurt er ook een intern onderzoek bij de Regie? Indien ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Welke opvolging gebeurt er? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de andere fraudedossiers wat interne en externe opvolging betreft? Zoals u weet, is dit jammer genoeg niet het eerste dossier bij de Regie der Gebouwen dat dit jaar is opgedoken.

 

11.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Verherstraeten, u stelt drie vragen.

 

Ten eerste, is de minister van plan om over te gaan tot een burgerlijke partijstelling namens de Staat of zal de Belgische Staat zich minstens als benadeelde persoon stellen? De Regie der Gebouwen, optredend in naam en voor rekening van de Belgische Staat, zal zich te gepasten tijde burgerlijke partij stellen in de strafrechtelijke procedures die desgevallend tegen de in verdenking gestelde personen worden opgestart.

 

Ten tweede, welke opvolging is er? Op 22 juni 2006 werd aan I-Force CVBA een opdracht toegewezen met als voorwerp een onderzoek in te stellen naar de mogelijke risico's op misbruiken bij de toewijzing en de uitvoering van overheidsopdrachten bij de Regie der Gebouwen. De opdracht van I-Force bestaat uit 4 elementen. Ten eerste, een analyse opstellen vanuit het oogpunt van de gevoeligheid voor misbruiken van de door de Regie gehanteerde procedures, werkwijzen, beslissings-, opvolgings- en controlemethodes bij de toewijzing, de uitvoering en de betaling van de overheidsopdrachten. Ten tweede, het detecteren van de meest gevoelige plekken en het oplijsten van de risico's. Ten derde, het aanreiken van concrete voorstellen tot verbetering, herdenking dewelke de Regie moeten toelaten een programma op te starten dat op korte termijn tot zichtbare verbeteringen moet leiden. Ten vierde, het aanreiken van krachtlijnen voor de inrichting en de werking van een bij de Regie der Gebouwen op te richten auditdienst.

 

Teneinde de uitvoering van deze opdrachten op te volgen, werd een begeleidingscomité opgericht waarin de Inspectie van Financiën en het Rekenhof zijn vertegenwoordigd. Eerstdaags wordt een preliminair rapport verwacht. Het definitief rapport zal dan enige tijd later worden ingediend.

 

Uw derde en laatste vraag handelde over de stand van zaken met betrekking tot de andere fraudedossiers wat interne en externe opvolging betreft.

 

Het gerechtelijk onderzoek wordt voortgezet. De Regie der Gebouwen noch ikzelf worden op de hoogte gebracht van de resultaten van dit gerechtelijk onderzoek. Ambtenaren die ondervraagd en/of aangehouden werden, worden in afwachting van het resultaat van het vooronderzoek een aangepaste functie toegewezen. Naar aanleiding van recente onderzoeksverrichtingen heeft de Regie evenwel zelf een aantal onregelmatigheden kunnen vaststellen. Op basis hiervan werd onmiddellijk een tuchtprocedure tegen de betrokken ambtenaar gestart. Op basis van deze vaststellingen worden thans door de Regie nieuwe interne controlemaatregelen voorbereid.

 

11.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.

 

Mijnheer de minister, bij dat soort fraudedossiers pleit ik er altijd voor zich minstens benadeeld persoon te stellen – daarom niet burgerlijke partij – zodat men ingelicht wordt over de voortgang van het dossier en eventuele verschijningsdata voor raadkamer, KI of correctionele rechtbank. Ik stel vast dat dit tot op heden niet is gebeurd.

 

Ik neem akte van het feit dat u een bureau heeft aangeduid. Ik stel mij de vraag in welke mate dit compatibel is met het gegeven dat reeds een ander bureau werd aangeduid met betrekking tot de hervorming van de Regie der Gebouwen. Naar aanleiding van de hervorming van de Regie der Gebouwen werd reeds een paar jaar geleden gewezen op de problemen van fraudegevoeligheid. Pas anno 2006 werden naar aanleiding van de aanhoudingen, die enkele maanden geleden zijn gebeurd, enkele stappen gezet.

 

Ik volg de rapporten op en ik neem aan dat "eerstdaags" uiterlijk het einde van dit jaar zal betekenen. Ik herbekijk deze zaak begin volgend jaar.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de M. Joseph Arens au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les logements de service des fonctionnaires de police" (n° 12623)

12 Vraag van de heer Joseph Arens aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de dienstwoningen voor politieambtenaren" (nr. 12623)

 

12.01  Joseph Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, en réponse à une question concernant les logements de service des fonctionnaires de police, que je lui avais posée en avril dernier, le ministre de l'Intérieur, Patrick Dewael, m'indiquait qu'il y avait 963 logements occupés par les membres des services de police. Le ministre précisait également que le projet de loi-programme prévoyait la possibilité pour la Régie des Bâtiments ou pour toute autre autorité, de disposer du logement occupé à condition d'attribuer au membre du personnel un autre logement équivalent se trouvant dans le même arrondissement.

 

Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes.

 

1. Ces 963 logements seront-ils tous vendus à terme? Si oui, dans quel délai?

2. Quels sont les logements qui sont actuellement concernés par une vente?

3. Pouvez-vous nous communiquer une liste des biens qui ont déjà été vendus? Je parle évidemment toujours des logements des services de police.

4. Le projet de loi-programme prévoit de reloger les policiers concernés en leur attribuant un logement équivalent. Qu'entend-on par "logement équivalent"?

5. Certains policiers, par exemple, occupent actuellement une maison. Risquent-ils de se retrouver en appartement?

6. Quel sera le délai de préavis pour quitter le logement en cas de vente?

7. Le projet de loi prévoit de les reloger dans le même arrondissement, certains arrondissements étant très étendus, y a-t-il risque qu'ils soient relogés à des dizaines de kilomètres de leur logement actuel?

8. Est-il possible que des familles ayant des enfants scolarisés et des conjoints travaillant à proximité des logements actuels soient complètement délocalisées?

9. Est-il envisageable de permettre aux occupants actuels, qui en feraient la demande, d'acquérir le bien qu'ils occupent à des conditions acceptables? Par conditions acceptables, j'entends que le bien puisse, par exemple, être isolé d'un lot, pour que l'éventuel acheteur ne doive pas acheter la totalité du lot quand il s'agit d'un appartement.

 

12.02  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur Arens, je vous remettrai copie de la réponse car certaines données sont assez détaillées. Il me semble donc préférable que vous puissiez disposer de la réponse du ministre plutôt que de devoir prendre des notes.

 

1. Au 13 octobre, sur 1.471 logements d'ex-gendarmes, 825 restent encore occupés par des ayants droit des services de police locale et fédérale. Tous ces logements seront vendus à terme, au fur et à mesure que leurs occupants partiront en pension - pour certains, ce sera en 2040 – et/ou perdront leur droit. Quand je parle de 2040, il s'agit de la date ultime.

 

2. Actuellement, sur 1.471 logements d'ex-gendarmes, 178 logements sont concernés par une vente programmée et à réaliser avant le 31.12.2006.

 

3. Conformément à ce que vous avez demandé, voici la liste des biens déjà vendus. Deux logements ont été vendus à Vorselaar, Veldstraat, - je vous épargne tous les détails -, un logement a été vendu à Gavere, Kasteeldreef, un à Orp-Jauche, avenue Gossia, trois à Thuin, rue de Stourpre, un à Anderlues, chaussée de Charleroi, deux à Clavier, rue de la Gendarmerie, quatre logements à Sambreville, route de Velaine, un logement à Havelange, rue d'Athy, un logement à Somme-Leuze, rue du Tilleul, un logement à Philippeville rue de la Gendarmerie, un logement à Doische, rue Pireuse, deux logements à Couvin, rue de la Libération, un logement à Couvin, Cul-des-Sarts, résidence Lille-Bonn. Vu les nombreuses procédures de vente actuelles, cette liste change chaque semaine. Il faut y être attentif.

 

4. Le texte néerlandais de la disposition est rédigé comme suit: "Un autre logement suffisamment grand en fonction de la composition de famille est proposé. Un logement équivalent implique donc qu'un logement similaire en termes de superficie est mis à disposition, étant entendu qu'il est tenu compte d'un éventuel changement dans la composition de famille à l'égard de la composition des familles qui existait déjà à l'époque de l'attribution du précédent logement".

 

5. Il est possible qu'une personne autrefois installée dans une maison se voie attribuer un appartement comme logement. La réglementation en vigueur prévoit en effet le droit au logement, mais pas à un type de logement en particulier. Une modification de la situation familiale peut, le cas échéant, influer sur le type de logement s'il y a une possibilité.

 

6. Le règlement interne de l'ex-gendarmerie qui règle la procédure concernant l'attribution et l'évacuation des habitations de l'État et qui s'applique toujours – du moins par analogie – fixe un délai de trois mois pour permettre l'évacuation du logement en cas d'évacuation définitive du logement lors du changement d'affectation et lorsque l'intéressé doit trouver un logement à ses propres frais. Il est donc raisonnable d'accorder au moins un délai de trois mois dans la mesure du possible pour préparer le déménagement en cas de vente du logement.

 

7. La possibilité que vous évoquiez existe, mais il convient cependant d'ajouter que nous essayerons d'éviter que de telles situations se produisent.

 

8. Il sera tenu compte, dans la mesure du possible, de la situation familiale des intéressés, ainsi que du lieu de travail du partenaire et de l'école des enfants.

 

9. À l'heure actuelle, la police fédérale restitue à la Régie des Bâtiments un logement qui se libère. Si ce dernier n'a plus d'usage, un logement est cédé au comité d'acquisition qui doit procéder à la vente publique du bien au plus offrant. La zone de police qui a encore besoin de superficie peut faire valoir un droit de préemption. Cette vente publique est ouverte à tout un chacun. La vente d'un logement à la demande de l'occupant est une situation qui n'est pas prévue actuellement. Ce nouveau point doit être confronté à la réglementation existante en la matière. Le comité d'acquisition vend les biens immobiliers de l'État en vente publique au plus offrant. Si l'occupant se voyait attribuer un droit de préemption, par exemple en deuxième ordre, cela signifierait qu'il pourrait acheter le logement au montant de l'offre la plus élevée. S'il trouve éventuellement que ce montant n'est pas acceptable, cela suscitera alors éventuellement des problèmes car il y aura une autre offre. La personne qui aurait introduit la demande de vente du logement et ne l'achèterait pas pourrait perdre ses droits au logement. Il n'est donc pas possible de répondre aujourd'hui à cette question de manière totalement complète ou totalement concrète car cela requiert une analyse approfondie, voire des concertations ultimes.

 

12.03  Joseph Arens (cdH): Je remercie le ministre pour cette réponse mais je lui dis que trois mois pour se reloger, c'est relativement court. Certains proposent d'acquérir le bien qu'ils occupent. La question visait alors davantage des biens isolés plutôt qu'un ensemble de logements, surtout si cela concerne des appartements dans un même immeuble. Il faudrait des solutions pour que certains agents puissent acquérir ces immeubles. D'une manière générale, je regrette toujours la vente de bâtiments de l'État, d'autant que dans certaines régions, le manque d'effectifs policiers est dû à des logements trop chers. Pouvoir acquérir le bien occupé serait donc la formule idéale pour résoudre les problèmes rencontrés dans certaines zones.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Patrick De Groote aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de mogelijkheid tot fiscale inbreng van kinderopvang na de leeftijd van 12 jaar" (nr. 12631)

13 Question de M. Patrick De Groote au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la possibilité de déduire fiscalement les frais de garde pour les enfants de plus de 12 ans" (n° 12631)

 

13.01  Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, het kostgeld dat wordt betaald aan internaten, is sinds het inkomstenjaar 2005 aftrekbaar als uitgave voor kinderopvang, uiteraard mits een aantal voorwaarden zijn vervuld, onder meer bepaald in artikel 115 van het Wetboek der Inkomstenbelasting.

 

Uitgaven met betrekking tot het kostgeld moeten zijn gedaan vóór de kinderen de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt en uiteraard moet het betreffende internaat voor de opvang zijn erkend, gesubsidieerd en/of gecontroleerd door Kind en Gezin, of moet het een kleuterschool of lagere school zijn.

 

De verruiming van de aftrek voor de oppaskosten dringt zich op, zeker voor de kinderen die bijna niet anders kunnen dan op internaat gaan. Daarbij lijkt mij een grens van twaalf jaar niet opportuun, zeker niet voor de specifieke gevallen van gespecialiseerde instellingen met als annex een internaat. Ik geef het voorbeeld van kinderen met een auditieve of visuele handicap. Er zijn personen die wegens een drukke loopbaan ervoor kiezen hun kinderen te plaatsen in een internaat, maar er zijn ook personen die geen keuze hebben, bijvoorbeeld wegens de te grote afstand tussen hun huis en de gespecialiseerde instelling in kwestie, waar zij hun kinderen naartoe moeten sturen wegens een bepaalde handicap.

 

Ouders van kinderen met een specifieke handicap, die dus geen andere keuze hebben dan ze naar een gespecialiseerde onderwijsinstelling te sturen en die bovendien door de te grote afstand tussen hun huis en die gespecialiseerde onderwijsinstelling geen andere keuze hebben dan ze naar een internaat te laten gaan, kunnen de kosten die verbonden zijn aan het verblijf in het internaat, niet meer inbrengen als aftrekbare uitgaven voor kinderopvang, eens de leeftijd van twaalf jaar is bereikt. Dat lijkt een hiaat in de wetgeving.

 

Bent u op de hoogte van de problematiek? Hebt u al vragen daarover gehad? Hebt u al een voorstel daarvoor? Wordt daaraan gewerkt op korte termijn? Of behoudt u de situatie zoals die nu is?

 

13.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer De Groote, bij de uitwerking van de recentste wetswijziging van artikel 113 van het Wetboek der Inkomstenbelastingen van 1992, die werd geconcretiseerd door artikel 170 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen, werd overwogen om de leeftijd voor uitgaven voor de opvang van kinderen met een handicap te verhogen tot vijftien of eenentwintig jaar.

 

Het voorstel werd voornamelijk wegens budgettaire redenen verworpen, alsook omdat er bij de bespreking in de betrokken partijen geen enkele overeenstemming aangaande de leeftijd werd bereikt.

 

Ik wens er echter de aandacht op te vestigen dat de gespecialiseerde opvang in semi-internaten en/of internaten voor gehandicapte kinderen in de meeste gevallen wordt gesubsidieerd door de bevoegde diensten van de Gemeenschappen, zoals het Vlaams Fonds voor de Integratie van Personen met een Handicap of het "Agence wallonne pour l'Intégration des Personnes handicapées". Bijgevolg overweeg ik momenteel geen onmiddellijke aanpassing van de bestaande reglementering, maar ik volg dit aspect van het dossier met bijzondere aandacht.

 

Après avoir participé il y a quelques jours à l'opération CAP 48, je me sens personnellement fortement sensibilisé par ce type de demande. Je me ferai le relais auprès du gouvernement pour tenter de trouver des solutions, si possible en concertation avec les Communautés. J'estime, pour ma part, que les places en milieu semi-ouvert et autres ne sont pas suffisamment nombreuses; il y a là aussi une importante difficulté à gérer.

 

Votre question est tout à fait la bienvenue et doit rester ouverte. Je m'en ferai le porte-parole à vos côtés, si vous le voulez.

 

Président: François-Xavier de Donnea.

Voorzitter: François-Xavier de Donnea.

 

13.03  Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de minister, het is uiteraard een probleem, anders zou men niet overwogen hebben om de leeftijd van 15 naar 21 te brengen. Ik vind het jammer dat dit om budgettaire redenen, en vooral omdat er geen overeenstemming bereikt werd aangaande de leeftijd, geen doorgang heeft gevonden. Ik hoop dat u de mogelijkheid nog openlaat voor de toekomst. Ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de adviseurs van de regering bij de oprichting van de vastgoedbevak" (nr. 12650)

14 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les conseillers du gouvernement lors de la mise en place de la sicafi" (n° 12650)

 

14.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, het arrest van 11 oktober 2006 waarmee de Raad van State de regeringsbeslissing van 15 september schorste waarbij Cofinimmo werd aangewezen als partner voor de oprichting van de vastgoedbevak deed wat stof opwaaien.

 

Deze operatie was bedoeld om bijna 600 miljoen euro in kas te krijgen en zodoende de begroting 2006 - althans cijfermatig en volgens de boekhoudkundige “regels” van paars - in evenwicht te krijgen.

 

De Raad van Staat heeft daar een stokje voor gestoken. Toen we de minister daarover ondervroegen in de plenaire vergadering wees hij met een beschuldigende vinger naar de adviseurs die hem hadden bijgestaan in heel deze operatie.

 

Er werden een advocatenkantoor, een financieel adviseur en een vastgoedbevakadviseur aangesteld. Voor elk van hen afzonderlijk wil ik de volgende vragen stellen. Welke door hen te leveren prestaties werden in het lastenboek opgenomen? Werden dienaangaande al prestaties gefactureerd? Voor welke bedragen gebeurde dat? Werden er reeds facturen ingediend met betrekking tot niet in het lastenboek opgenomen prestaties? Indien ja, om welke bedragen ging het dan? Ik wens wat dat betreft een antwoord, zowel inzake de advocaten, de financieel adviseur als de vastgoedbevakadviseur.

 

Werd in de verschillende lastenboeken voorzien in eventuele sancties in geval van wanprestaties? Indien ja, in welke specifieke omstandigheden zullen er sancties komen ten aanzien van de hierboven genoemde adviseurs? Worden er gerechtelijke acties overwogen? Wat zijn de fouten en de tekortkomingen van deze adviseurs ter zake?

 

14.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Vooraf wil ik zeggen dat de drie raadgevers geselecteerd zijn na afloop van een overheidsopdracht. Er is geen beroep aangetekend.

 

Wat uw eerste vraag betreft, de diensten die het advocatenkantoor in het kader van het oprichten van de bevak moet verlenen zijn in het lastenkohier bepaald en bestaan uit drie delen: de haalbaarheidsstudie, de structurering van de transactie en de beursintroductie en de plaatsing van de effecten. In het kader van de structurering van de transactie was het meer bepaald de missie van het advocatenkantoor om de voorwaarden voor de overdracht van de gebouwen naar een vastgoedpartner voor te bereiden en de Staat bij te staan in de onderhandelingen met de potentiële vastgoedpartners. De juridische partner heeft in het kader van dit dossier nog geen dienstverlening gefactureerd, in welke hoedanigheid ook.

 

Wat uw tweede vraag betreft, vooreerst was er een haalbaarheidsstudie. De interventie van de financiële raadgever in deze fase omvat bijstand aan de Staat bij de analyse van de beoogde bevaktransactie conform de ESER-normen, het opstellen van een kalender voor de beoogde transactie en een analyse van de financiële structuur van de toekomstige bevak, een analyse van de wenselijkheid van een strategische partner voor de oprichting van de bevak alsook bijstand bij een eerste selectie van de gebouwen wier overdracht aan de bevak beoogd werd.

 

De tweede fase had als doel de beoogde bevaktransactie te structureren. Deze fase omvat bijstand bij de definitieve keuze van de gebouwen die overgedragen zouden worden aan de bevak, het opstellen van een financieel plan voor de bevak, bijstand bij het opstellen van de huurovereenkomsten die afgesloten zouden worden tussen de Staat en de bevak, bijstand van de Staat bij de onderhandelingen die gevoerd zouden worden met een strategische partner, bijstand bij het opstellen van de corporate governance-regels van de bevak en diens statuten en bijstand bij de analyse van de rol van de Regie der Gebouwen en van de noodzakelijke wijzigingen aan het reglementair kader of het wettelijk kader in verband met de beoogde transactie.

 

De derde fase ten slotte omvat het structureren van de beursintroductie van de bevak en het plaatsen van de aandelen van de bevak bij Belgische en buitenlandse institutionele investeerders en Belgische retail investeerders.

 

Conform de contractuele bepalingen werd door de financiële raadgever een factuur van 1.133.333 euro, exclusief BTW, ingediend. Deze factuur heeft betrekking op een forfaitaire vergoeding pro rata temporis. Facturen met betrekking tot niet in het lastenboek voorziene prestaties werden niet ingediend.

 

Ten derde, het lastenkohier inzake de aanstelling van een vastgoedraadgever die ermee wordt belast de Staat bij te staan bij de oprichting van een bevak, vermeldt de volgende dienstverleningen. Een, de analyse van de federale vastgoedportefeuille. Twee, de vorming van de vastgoedportefeuille van de bevak. Drie, de ontwikkeling van een strategie voor het technisch beheer van de goederen.

 

De vastgoedraadgever heeft een eerste deel van zijn missie, die op 27 februari 2006 van start ging, in verschillende fases voltooid. Een, de gebouwen identificeren. Twee, de criteria voor de selectie van die gebouwen bepalen. Drie, de waarde van het geheel schatten. Vier, een eerste bezoek brengen aan een honderdtal gebouwen. Vijf, een eerste selectie van gebouwen voorstellen.

 

Vervolgens heeft de definitieve selectie van de portefeuille verschillende maanden in beslag genomen, met het oog op de naleving van alle belangen van de verschillende componenten van de Staat. Dankzij dit eerste werk kon de Regie der Gebouwen dit dossier voorbereiden.

 

Het tweede deel van de missie bestond uit het bezoeken van alle gebouwen, het laten verrichten van de schattingen, waardebepalingen en technische audits, uit te voeren werken van een kleine honderd gebouwen door technische experts en vastgoedexperts. De vastgoedraadgever heeft ook meegewerkt aan de opmaak van de huurovereenkomsten, de verplichtingen van de nieuwe eigenaar ten opzichte van de Regie der Gebouwen van de Staat, opdat het beheer van de gebouwen en de rol van de Regie der Gebouwen zouden worden bepaald in het kader van de oprichting van de bevak.

 

Het geheel van die drie missies werd door de vastgoedraadgever uitgevoerd voor een forfaitair bedrag dat door het ICT op 640.000 euro werd vastgesteld.

 

Daarnaast heeft de vastgoedraadgever de Staat ook bijgestaan in diverse bijkomende missies met het oog op de oprichting van de bevak, de oprichting van de dataroom, of activiteiten verbonden aan het selectieproces voor de vastgoedpartner van de Staat.

 

Alle andere werken die door de vastgoedraadgever zijn verricht, hebben gediend voor de structurering van het goed dat de portefeuille van de bevak moest vormen en voor de optimalisering van de prijs, wat steeds nuttig zal zijn.

 

Ik kom tot uw vierde vraag. Het lastenkohier bevestigt het gemeenrecht door te bepalen dat de dienstverlener de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de fouten en gebreken in de geleverde diensten, in het bijzonder in de studies, de rekeningen of andere door hem ingediende stukken bij de uitvoering van de opdracht. Bovendien beschermt de dienstverlener de aanbestedende overheid tegen de schadevergoedingen en interesten die zij aan derden verschuldigd is tengevolge van een vertraging in de uitvoering van de diensten of het tekortschieten van de dienstverlener.

 

Ik kom tot uw vijfde en laatste vraag. Overeenkomstig mijn antwoord op uw vierde vraag kan ik bevestigen dat de aangetoonde fouten van een dienstverlener bestraft zullen worden. Meer in het algemeen kan erop gewezen worden dat het werk van de verschillende raadgevers nuttig is, zelfs mocht de beoogde oprichting van een bevak niet doorgaan. Het werk van de verschillende raadgevers heeft namelijk toegelaten om de gebouwen waarvan de overdracht aan de bevak overwogen werd, te analyseren vanuit juridisch, financieel en technisch oogpunt. Mocht de Staat alsnog beslissen om deze gebouwen te verkopen, zou deze analyse toelaten om het verkoopproces te bespoedigen en de verkoopprijs te optimaliseren.

 

14.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik moet het volgende vaststellen. Waar de minister in de plenaire vergadering zeer affirmatief was en met beschuldigende vinger wees naar de adviseurs beperkt u zich vandaag tot de mededeling dat het theoretisch mogelijk moet zijn dat ze een schadevergoeding betalen als ze fouten hebben gemaakt. U wijst echter op geen enkele fout of onvoorzichtigheid. Ik vind dit zeer bizar en ik stel vast dat de minister zijn woorden van de plenaire zitting als het ware inslikt.

 

Ten tweede, als ik de opdrachten analyseer zoals u ze gegeven hebt aan de drie diverse adviseurs en dit samen lees met het arrest van de Raad van State, heeft de Raad van State een schorsing van de beslissing van de regering van 15 september uitgesproken louter op basis van een onvoldoende motivering, dat u afweek van de normale aanbestedingsprocedures en dat u opteerde voor de onderhandelde procedure. De keuze van de onderhandelde procedure blijkt totaal niet in de opdacht te hebben gelegen van een van de drie adviseurs. Als er dus iemand verantwoordelijk is dan is het de regering zelf, de minister die daarvoor politiek verantwoordelijk is.

 

Verder stel ik vast dat de erelonen van twee van de drie adviseurs – en ze zijn blijkbaar niet volledig – nu reeds, inclusief btw, meer dan 2 miljoen euro bedragen. Daar moeten dan bovenop nog de kosten komen van het advocatenkantoor en dat voor een operatie die niet kan doorgaan. Ik vind dit allemaal zeer betreurenswaardig.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Question de M. Melchior Wathelet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les conséquences de l'introduction d'une taxe de 1,1% sur les primes d'assurance vie" (n° 12651)

15 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de gevolgen van het invoeren van een heffing van 1,1 percent op de levensverzekeringspremies" (nr. 12651)

 

15.01  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, la presse s'est récemment fait l'écho du fait que l'application, depuis le 1er janvier 2006, d'une taxe de 1,1% sur les primes d'assurance-vie aurait pour conséquence que les épargnants délaisseraient massivement ce type de placement. Assuralia prévoit ainsi un recul de près de 29% de l'encaissement des contrats de la branche 21.

 

À cet égard, monsieur le ministre, pourriez-vous me communiquer le montant des recettes perçues depuis le 1er janvier 2006 à ce jour à la suite de l'introduction d'une taxation de 1,1%, frappant les montants souscrits et investis dans les produits d'assurance-vie figurant dans la branche 21?

 

En outre, pourriez-vous me préciser si le montant atteint à ce jour par la perception de cette nouvelle taxe correspond aux prévisions budgétaires que vous aviez escomptées? Dans la négative, à concurrence de quelle somme et comment envisagez-vous de suppléer à ce manque de recettes?

 

Le président: Monsieur Wathelet, je vous remercie pour votre concision.

 

15.02  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, je vais tenter d'en faire preuve tout autant!

 

L'article 137 de la loi-programme du 27 décembre 2005 a inséré dans le Code des taxes assimilées au timbre un article 175.3 qui dispose que la taxe annuelle sur les opérations d'assurance est réduite à 1,10% pour les opérations d'assurance sur la vie, même si elles sont liées à un fonds d'investissement, et les constitutions de rentes viagères ou temporaires, lorsqu'elles sont conclues par des personnes physiques. Cette disposition s'applique aux primes et contributions échues à partir du 1er janvier 2006.

 

Les recettes totales perçues au cours des neufs premiers mois de l'année 2006 pour les opérations d'assurance sur la vie, visées par l'article 175.3 précité et soumises au taux de 1,10%, s'élèvent à 99.053.131,72 euros.

 

La prévision budgétaire escomptée pour l'année 2006 s'élève à 174,3 millions d'euros. Il convient d'observer qu'au cours du dernier trimestre de l'année 2005, un effet d'anticipation s'est produit de manière telle que des investissements massifs ont eu lieu pendant cette période, avec cette conséquence que les recettes générées par cette nouvelle taxe se sont avérées très faibles durant le premier trimestre 2006. Il convient également d'observer que beaucoup d'investissements se produisent en fin d'année. En conséquence, la prévision budgétaire escomptée pour l'année 2006 peut être, à notre sens, confirmée.

 

Le président: Monsieur Wathelet, vous avez droit à une minute pour votre réplique.

 

15.03  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, je vous remercie mais ce ne sera pas utile.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de M. Melchior Wathelet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le rôle de la SOPIMA dans la gestion des bâtiments occupés par le SPF Finances à la rue du Paradis à Liège" (n° 12652)

16 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de rol van SOPIMA in het beheer van de gebouwen in de rue du Paradis te Luik waar de FOD Financiën gehuisvest is" (nr. 12652)

 

16.01  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, constituée le 20 décembre 1996 sous la forme d'une société anonyme au capital de 8.190 milliards de francs belges, réparti entre l'État belge qui détient 1.606 actions souscrites et libérées, la Société fédérale de participation qui détient 30 actions et la Régie des Bâtiments deux actions, la SOPIMA a pour objet social d'acquérir et de gérer pour compte propre ou pour le compte de tiers toute opération de vente, de cession, de développement et d'investissement en matière immobilière.

 

Il me revient que son chiffre d'affaires serait en régression constante et que, depuis sa fondation, la SOPIMA aurait connu de multiples modifications de son capital qui n'atteindrait plus que le montant de 120.714.440 euros après réduction de celui-ci.

 

Monsieur le secrétaire d'État, voici mes questions.

 

1. Quel est le capital actuel de la SA SOPIMA?

2. Quels en sont les actionnaires actuels, ainsi que leurs parts d'actions respectives?

3. L'État belge est-il représenté au conseil d'administration? Si oui, par qui et comment?

4. Les immeubles occupés par le SPF Finances dans la rue du Paradis à Liège ont-ils été, intégralement ou partiellement, ajoutés en apport au capital de ladite société? Dans le cas où ils feraient seulement l'objet d'un simple contrat de gestion, moyennant quelles conditions? S'il s'agit d'un contrat d'apport, quelle en est la nature juridique: propriété totale, nue-propriété, ou bien seuls l'usus et le fructus ont-ils été apportés?

5. La SA SOPIMA est-elle en droit de céder son patrimoine immobilier à une société d'investissement immobilière telle que la sicafi sans devoir recourir à une délibération gouvernementale particulière?

6. Les immeubles de la rue du Paradis occupés par le SPF Finances figurent-ils, en tout ou en partie, dans la liste des immeubles arrêtée par le gouvernement en vue de constituer son apport minoritaire dans la sicafi qui devrait être créée d'ici la fin de l'année 2006?

 

16.02  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, j'aurais voulu être plus long, mais je serai bref.

 

Le président: Plus vous êtes bref, plus on vous aime.

 

16.03  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Je dois d'abord faire remarquer que la SA SOPIMA relève de la compétence du secrétaire d'État aux Entreprises publiques, M. Tuybens. Pour une partie des questions, il conviendrait donc de s'adresser à lui.

 

Je pourrai répondre aux questions 4 et 6.

 

Question 4. Les immeubles en question faisaient bien partie de l'apport en nature à la SOPIMA. Un contrat de bail a d'ailleurs été souscrit ensuite par la Régie avec la SOPIMA en tant que bailleur.

 

Question 6. Les immeubles en question figuraient effectivement dans la liste initiale des biens susceptibles de passer dans la sicafi.

 

Pour les autres questions et pour des raisons déontologiques que vous comprendrez, je vous invite à vous adresser à mon excellent collègue Bruno Tuybens.

 

16.04  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Quand il y a un apport en nature dans une société telle que la SOPIMA, l'immeuble devient propriété de la SOPIMA; la Régie des Bâtiments ne peut plus que le louer. Si le bâtiment entre dans la liste de la sicafi, il s'agit alors d'un transfert de la SOPIMA vers la sicafi, si toutefois celui-ci est réalisé – de nouvelles péripéties pourraient en effet encore se dérouler. Si j'ai bien compris, il s'agit d'un transfert de la pleine propriété?

 

16.05  Hervé Jamar, secrétaire d'État: En grande partie mais des nuances doivent être apportées. Je réserve toutes ces réponses car il y a la problématique de l'apport et du transfert de propriété mais, grosso modo, je vous suis dans votre raisonnement.

 

16.06  Melchior Wathelet (cdH): Je m'en référerai alors à M. Tuybens pour le surplus.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Question de Mme Marie Nagy au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le coût des mesures proposées pour l'accueil de l'enfant" (n° 12704)

17 Vraag van mevrouw Marie Nagy aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de kostprijs van de voorgestelde maatregelen voor kinderopvang" (nr. 12704)

 

17.01  Marie Nagy (ECOLO): Monsieur le ministre, à l'occasion de la rentrée, le gouvernement a proposé de nouvelles déductibilités fiscales pour l'accueil de l'enfant. De prime abord, ces mesures peuvent paraître sympathiques mais elles sont inéquitables sur le plan social. En effet, les hauts salaires seront privilégiés car ils récupèreront un montant plus important que les bas salaires. En outre, cela nécessite d'engager des dépenses pendant un an avec un remboursement fiscal dans la deuxième année seulement. Or on sait que pour les bas salaires, l'engagement des dépenses, même remboursées ultérieurement, peut être difficile.

 

Par ailleurs, ces déductions fiscales s'avéreront peu performantes en matière de création d'emplois et donc, en définitive, en matière d'augmentation de la capacité d'accueil des enfants. Dans son éditorial du 20 septembre dernier, le secrétaire général de la Ligue des Familles chiffrait le coût des mesures proposées et évoquait une alternative plus juste sur le plan social et plus créatrice d'emplois via le Maribel social. Il existe donc une autre possibilité à côté de la déductibilité proposée par le fédéral: la création de postes via le Maribel social. Ce dispositif dépendant de la Sécurité sociale invite le secteur non marchand à consacrer une partie des cotisations patronales à la création d'emplois dans les associations sous contrôle du fonds sectoriel géré paritairement par les syndicats et le patronat accompagnés du commissaire du gouvernement et avec l'aval du ministre de tutelle.

 

Le calcul effectué par la Ligue des Familles permet d'estimer qu'en consacrant le même montant, par exemple l'équivalent de 15 euros de déductibilité par enfant par jour multipliés par le nombre d'enfants concernés, et en faisant une estimation du coût d'un emploi avec le Maribel social, il serait tout à fait possible de créer 13.088 emplois pour l'accueil des enfants rien qu'en Communauté française. La démonstration est limpide: avec le même budget, on aurait un résultat plus équitable et répondant davantage aux besoins des enfants et des parents.

 

Monsieur le ministre, pourquoi le choix du gouvernement s'est-il porté sur une déductibilité fiscale peu sociale plutôt que sur le financement de structures d'accueil et de création d'emplois?

 

17.02  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame Nagy, le gouvernement a examiné diverses pistes concernant l'accueil des enfants, mais, jusqu'à présent, c'est la piste fiscale qui a été retenue. Nous sommes en commission des Finances et je réponds sur ce qui a trait à la nature fiscale des questions. La déclaration gouvernementale ne vous apprendra donc rien à ce sujet, vous l'aurez constaté.

 

J'attire aussi l'attention sur le fait que la politique de l'accueil des enfants ressort en premier lieu des entités fédérées et que c'est à ce niveau que pourraient être examinées d'autres pistes. Nous serons attentifs à toute nouvelle proposition de loi. J'ajoute que le ministre Reynders et moi-même avons défendu des déductibilités plus importantes mais nos compétences, jusqu'à preuve du contraire, sont les matières fiscale et financière. Nous serions évidemment prêts à discuter d'une éventuelle proposition de loi. Les entités fédérées ont un rôle important à jouer en cette matière. Chacun s'accordera sans doute à considérer que créer de l'emploi dans le non-marchand pour l'accueil de l'enfant est d'importance; je vous rejoins.

 

17.03  Marie Nagy (ECOLO): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse.

 

Si je comprends bien, vous opérez des déductibilités parce que c'est de votre compétence de réaliser des mesures fiscales. Cependant, si je suis bien votre raisonnement, je pourrais proposer au gouvernement via une proposition de loi d'utiliser les mêmes montants, qui constituent des dépenses au budget fédéral, pour produire un mécanisme de Maribel social au lieu d'un mécanisme de déductibilité.

 

C'est bien l'objet de ma question et celle de la Ligue des Familles: pourquoi les montants consacrés aux dépenses fiscales via les déductibilités ne sont-ils pas utilisés pour réduire les cotisations en vue de la création d'emplois? Par principe, vous ne semblez donc pas opposé à ce choix, mais vous tenez à rester dans votre compétence, dans votre domaine.

 

Je poursuivrai mon investigation auprès des ministres du gouvernement pour comprendre comment le choix politique a été opéré pour privilégier une formule plutôt qu'une autre, pour d'autres raisons que la simple compétence fiscale du ministre.

 

17.04  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Le gouvernement est toujours disposé à accueillir les bonnes propositions. En outre, il ne faut pas croire que les déductions fiscales ne sont pas créatrices d'emplois. En effet, beaucoup de familles utilisent davantage tous les instruments de déduction fiscale mis à leur disposition pour l'accueil de l'enfant et engendrent par ce biais une création d'emplois indirects.

 

Il ne s'agit sûrement pas de déterminer le social et le fiscal en tout blanc ou en tout noir, ni de décider de déplacer un budget d'un poste à un autre: il existe des solutions partout, et au fédéral et dans les entités fédérées. Ce sujet, le cas échéant, à la suite d'une proposition constructive, pourrait relever d'un comité de concertation tenu par le gouvernement avec les autres entités. 

 

17.05  Marie Nagy (ECOLO): Je vous entends bien. Cependant, j'apporterai une nuance de taille à votre raisonnement. Les déductibilités ne concernent que les personnes en mesure de payer des impôts et donc d'en déduire.

 

17.06  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Ce sont les crédits d'impôt.

 

17.07  Marie Nagy (ECOLO): D'accord, mais cela concerne socialement une seule catégorie, alors que l'accueil des enfants peut impliquer des catégories plus vastes que celles qui peuvent bénéficier des simples déductibilités. Il faut donc se demander où se situe le "rendement" social et plus important en accueil de l'enfant.

 

17.08  Hervé Jamar, secrétaire d'État: J'ai répondu qu'il y a un crédit d'impôt.

 

Le président: Votre temps de parole est épuisé, madame Nagy. Merci d'être venue nous poser vos questions.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Questions jointes de

- M. Melchior Wathelet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les suites réservées à l'arrêt de la Cour d'arbitrage du 18 octobre 2006 suspendant certaines dispositions relatives à la cotisation d'emballage" (n° 12717)

- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la cotisation d'emballage" (n° 12736)

18 Samengevoegde vragen van

- de heer Melchior Wathelet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de gevolgen van het arrest van het Arbitragehof van 18 oktober 2006 tot schorsing van sommige bepalingen inzake de verpakkingsheffing" (nr. 12717)

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de verpakkingsheffing" (nr. 12736)

 

18.01  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, comme on l'a suggéré en séance plénière la semaine dernière, nous nous permettons de revenir sur la portée exacte de l'arrêt de la Cour d'arbitrage prononcé le 18 octobre dernier qui suspend certaines dispositions relatives à la cotisation d'emballage.

 

En effet, la Cour d'arbitrage avait insisté dans son arrêt du 14 décembre 2005 sur la nécessité de prévoir un système d'exonération pour les emballages recyclables, similaire à celui prévu pour les emballages réutilisables, en considérant que la cotisation d'emballage différenciait à ce point les deux types d'emballages qu'elle était manifestement discriminatoire. Le fait de n'avoir aucune exonération possible pour les emballages recyclables alors qu'il y avait une cotisation qui n'existait pas pour les emballages réutilisables était, selon la Cour d'arbitrage, manifestement discriminatoire.

 

Dans son arrêt du 18 octobre 2006, la Cour dit en résumé que le fait de ne pas supprimer la cotisation mais de la réduire à zéro ne change rien à la discrimination prévue. Selon la Cour, les modifications contenues dans la loi du 20 juillet 2006 ne prendraient pas en compte les conditions évoquées par son arrêt du 14 décembre 2005 auxquelles le bilan environnemental global pourrait se révéler positif pour certains emballages non réutilisables et auxquelles, compte tenu des données scientifiques disponibles, ces emballages pourraient entrer en ligne de compte pour un régime plus favorable que celui auquel ils sont soumis.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous me préciser si l'arrêt de la Cour d'arbitrage du 18 octobre 2006 risque d'avoir des conséquences budgétaires? Si non, pourquoi? Si oui, lesquelles?

 

Pourriez-vous également me préciser quelles suites vous envisagez de réserver à cet arrêt? En d'autres termes, envisagez-vous de prendre des initiatives afin de mettre un terme à la discrimination existant entre les emballages réutilisables et les emballages recyclables?

 

Dans la foulée des débats entourant la déclaration gouvernementale, je souhaiterais savoir si vous estimez, comme la Fedis, que le raisonnement de la Cour d'arbitrage pourrait s'appliquer au projet de cotisation sur les emballages que vous avez proposé dans la cadre de la confection du budget 2007. Dans la négative, pourquoi? Si vous voulez suivre l'arrêt de la Cour d'arbitrage, ce qui me semble normal, qu'envisagez-vous de faire pour y répondre?

 

18.02  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, het onderwerp kwam vorige week donderdag tijdens de plenaire vergadering reeds kort aan bod. De minister gaf toen een heel beknopt antwoord. Hij verklaarde dat er geen enkel probleem rees en verwees naar het opnieuw in werking treden van artikel 371 van de gewone wet van 16 juli 1993 in zijn vroegere redactie.

 

Ik zou toch even nog willen wijzen op de besprekingen die wij op 10 juli 2006 hier in de commissie voerden. Het verslag van voornoemde besprekingen is klaar en duidelijk en werd uitgebracht door de heer Luk Van Biesen. Het was andermaal een goed verslag van de heer Van Biesen.

 

Tijdens de bespreking werd toen verwezen naar de adviezen van de Raad van State en naar de bemerkingen van het Arbitragehof. Ik stelde toen ook letterlijk dat het wetsontwerp op geen enkele manier het onderscheid maakte tussen, enerzijds, de herbruikbare drankverpakkingen en, anderzijds, de niet-herbruikbare drankverpakkingen die aan recyclage waren onderworpen.

 

Er werd uitdrukkelijk gezegd dat, indien de minister geen verantwoording gaf, het Arbitragehof het nieuwe wetsontwerp ook zou vernietigen. Dat werd uitdrukkelijk gezegd tijdens de bijeenkomst van de commissie.

 

De minister legde de waarschuwing naast zich neer. Wij stellen thans vast dat het Arbitragehof opnieuw tot een schorsing is overgegaan.

 

De minister verklaart dus dat artikel 371 opnieuw kan worden ingeroepen. Ik vraag me af hoe dat kan, vermits het artikel door dezelfde gebreken is aangetast als de artikelen die ten grondslag lagen van de verschillende vernietigingen en schorsingen door het Arbitragehof.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik had graag van u vernomen hoe de redenering ter zake functioneert.

 

Ik had ook graag vernomen wat de opbrengst van de verpakkingsheffing is voor het jaar 2006 tot op heden. Wat is de prognose voor het volledige jaar 2006?

 

Ten slotte, ik veronderstel dat u in staat moet zijn om een evaluatie van de milieubalans van de heffing te geven. Het is immers een heffing die zogenaamd een belangrijk milieukarakter heeft. Bij de voorbereidende werken is er sprake van een milieubalans. Wat is de evaluatie van de milieubalans?

 

Ik moet wel opmerken dat bij de voorbereidende werken geen enkele maal het woord “CO2” ter sprake kwam. Het kwam pas vorige week voor de eerste maal ter sprake na de bekende ontmoeting tussen de eerste minister en de heer Al Gore.

 

Wat is de milieubalans van de maatregel? U moet de milieubalans vandaag kunnen maken.

 

18.03  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Je vais essayer de compacter les deux réponses. Les philosophies des deux se rejoignent en effet, même si la question de M. Devlies est davantage chiffrée.

 

Avant d'aborder les conséquences de l'arrêt que vient de rendre la Cour d'arbitrage (156/2006) le 18 octobre dernier, je me permettrai de resituer le problème.

 

L'instauration de la cotisation d'emballage a été effectuée dans un cadre budgétairement neutre, à savoir la suppression de l'accise de 4,96 euros par hectolitre sur les eaux de boisson, la réduction de 7,44 euros à 3,72 euros par hectolitre sur les limonades et la réduction du taux de TVA de 21 à 6% sur toutes ces boissons et, en compensation, le paiement d'une cotisation d'emballage de 9,8537 euros par hectolitre sur les emballages non respectueux de l'environnement, les autres emballages en étant exonérés.

 

Ceci signifie qu'en suspendant la perception de cette cotisation d'emballage, on supprime l'une des deux branches de la balance. Dans les faits, l'arrêt 156/2006 du 18 octobre est un arrêt de suspension qui a les mêmes effets qu'un arrêt d'annulation pour la durée de la suspension. En d'autres termes, la suspension implique le retour à l'état antérieur du droit. Je renvoie à cet égard à l'arrêt de la Cour d'arbitrage 30/2003 du 26 février 2003. En l'espèce, s'il s'agit ici de la suspension de l'article 371, tel qu'il apparaît dans la loi du 20 juillet 2006, cette suspension signifie donc en droit que l'article 371, dans sa rédaction du 9 juillet 2004, existe toujours et redevient d'application. Il existe donc toujours une base législative à la perception de la cotisation d'emballage de 9,8537 euros par hectolitre. L'administration ne peut se dispenser d'exécuter la loi.

 

Actuellement, je ne peux donc préjuger d'une nouvelle décision de la Cour d'arbitrage au cas où serait mise en cause la légalité de l'article 371 de la loi tel qu'il existait à partir de la mise en vigueur de la loi du 9 juillet 2004.

 

Mijnheer Devlies, wat de fiscale ontvangsten betreft, zijn er de volgende cijfers. Voor 2004: 203.814.275 euro en voor het jaar 2005 343.912.883 euro.

 

Ik kom nu tot het jaar 2005, voor 9 maanden.

 

(…): (…)

 

18.04 Staatssecretaris Hervé Jamar: Nee, er zijn twee applicaties voor het jaar 2005. Ik zei daarnet: het jaar 2004 en het jaar 2005 en twee applicaties voor het jaar 2004. Voor 9 maanden was het  275.782.749 euro. In het jaar 2006 was het voor negen maanden 272.621.623 euro.

 

U moet weten dat deze verpakkingsheffing op 1 april 2004 tegen het tarief van 9,8537 eurocent per hectoliter werd ingevoerd, dat het tarief op 10 januari 2005 naar 14,5037 eurocent per hectoliter steeg en ten slotte op 27 juni 2005 opnieuw op het oorspronkelijke niveau werd gebracht. Dat tarief is nog steeds van toepassing.

 

De milieubalans valt onder de bevoegdheid van de minister van Leefmilieu en ik raad u aan u hiervoor tot hem te wenden.

 

18.05  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le ministre, je comprends que, pour la balance environnementale, vous préfériez vous en référer à votre collègue. Mais, vous savez, nous ne sommes pas dupes. Nous savons que ces cotisations sont faites dans un but purement budgétaire. La Cour d'arbitrage n'est pas dupe non plus, étant donné que, dans son arrêt, elle souligne à de nombreuses reprises que cette taxe a uniquement un impact budgétaire et n'a absolument aucun impact environnemental.

 

Ensuite, ce qui m'inquiète, c'est l'absence d'enseignement que vous retirez des propos de la Cour d'arbitrage. Vous dites: "Ne vous inquiétez pas. Tout va très bien. On suspend simplement une mesure et on retombe sous l'ancienne mesure". Cependant, la Cour d'arbitrage a pointé du doigt la discrimination. Et la discrimination, vous la maintenez. Peu vous importe, du moment que la cotisation reste d'application et que vous pouvez faire rentrer de l'argent dans les caisses. Je trouve cela tout à fait inquiétant.

 

J'ai envie de citer un des ministres de votre gouvernement, le ministre des Finances lui-même, qui se déclarait encore et toujours favorable à une sortie complète du système des écotaxes. Je pense que cela paraît tout à fait contradictoire avec sa volonté de venir encore une fois en remettre une supplémentaire dans le courant de cette année 2007; laquelle est faite uniquement dans un souci budgétaire, sans aucune implication au niveau environnemental et va poser exactement les mêmes problèmes que nous continuons à souligner et que souligne continuellement le secteur.

 

18.06  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, de heer Wathelet heeft het terecht over discriminatie. In principe mag men discrimineren, maar men moet het dan wel verantwoorden.

 

Het moet worden gemotiveerd. In de voorbereiding van de betrokken wet ontbreekt iedere motivering. Wij hebben daarop gewezen bij de bespreking van het wetsontwerp. Ik stel vast dat het Arbitragehof uitdrukkelijk verwijst naar de voorbereidende werken, naar de besprekingen hier in de commissie en naar het feit dat er geen motivering of verantwoording is geweest.

 

Ik stel u vandaag opnieuw de vraag in verband met de milieubalans. U kunt die niet geven. Er is geen milieubalans. U zegt dat het de zaak van de minister van Leefmilieu is. De minister van Leefmilieu was vorige week donderdag ook aanwezig in het Parlement en kon toen de vraag ook niet beantwoorden.

 

Het is niet alleen de zaak van de minister van Leefmilieu. Het is in de eerste plaats uw verantwoordelijkheid als minister van Financiën. U hebt die elementen nodig om tot verantwoording en motivering over te gaan. U beschikt over geen enkele motivering.

 

Het Arbitragehof heeft reeds voorafgaandelijk verwezen naar uw theorie met betrekking tot het hernemen van artikel 371 in zijn oude versie. Het Arbitragehof zegt daarover dat het, rekening houdend met de draagwijdte van het arrest nr. 186/2005, niet kan vooruitlopen op de vraag of artikel 371 zal worden toegepast noch op de afloop van het contentieux, waartoe die toepassing zou kunnen leiden. Het hof maakt reeds het grootste voorbehoud met betrekking tot de toepassing van artikel 371. U hebt geen enkele motivering. Als u een motivering zou kunnen geven, zou u dat nu doen. U kan dat echter niet. Het is een gewone algemene heffing. Het is geen milieuheffing. U kunt daarop niet antwoorden. Dat is duidelijk.

 

De voorzitter: Mijnheer Devlies, dit is geen interpellatie, maar een mondelinge vraag. U moet de tijdslimiet respecteren. Ik denk dat u en de heer Wathelet uw standpunten uitvoerig hebben kunnen toelichten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van mevrouw Trees Pieters aan de staatssecretaris voor Modernisering van de Financiën en de Strijd tegen de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "het BTW-regime voor artistieke prestaties" (nr. 12722)

19 Question de Mme Trees Pieters au secrétaire d'État à la Modernisation des Finances et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances, sur "le régime de TVA applicable aux prestations artistiques" (n° 12722)

 

19.01  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, op 19 december 2005 heb ik de eerste keer een vraag gesteld in deze commissie over de btw-vrijstelling voor uitvoerende artiesten. Een rechterlijke uitspraak bepaalde immers dat de btw-vrijstelling voor individuele uitvoerende artiesten inging tegen de fiscale neutraliteit. Om die reden heeft de regering beslist dat ook rechtspersonen zouden vallen onder de btw-vrijstelling voor uitvoerende artiesten, dit met ingang van 1 januari 2006.

 

U antwoordde mij dat er op dat eigenste ogenblik – op het moment dat we hier in commissie zaten – een vergadering tussen de sector en de administratie plaatsvond en dat de administratie de dag zelf of de dag nadien een definitieve beslissing zou nemen. Die beslissing werd mij niet bekendgemaakt, maar ik heb ze vernomen toen ik een schriftelijke vraag gesteld heb aan de minister van Financiën. Via die weg heb ik het antwoord vernomen. De minister van Financiën heeft mij verklaard dat de regeling om de btw-vrijstelling uit te breiden tot de uitvoerende artiesten en rechtspersonen, zou worden uitgesteld tot 1 juli 2006.

 

Op 28 maart 2006 heb ik mijn vraag over de definitieve invoering van een btw-regime voor uitvoerende artiesten opnieuw voorgelegd. De staatssecretaris heeft mij toen geantwoord dat er nog altijd geen definitieve regeling in zicht was en dat de datum van 1 juli werd behouden.

 

Begin juni stelde ik opnieuw een vraag om na te gaan of de regeling klaar zou zijn tegen 1 juli. U hebt toen verklaard dat 1 juli niet zou worden gehaald en dat de regeling werd uitgesteld tot 1 januari.

 

Ondertussen zit de sector op zijn ongemak, als u dat verstaat in het Nederlands. Zij weten niet waar zij momenteel staan. Zij horen niets. Zij leven in een zeer dubieuze situatie wat de toekomst betreft. Zij vragen mij heel duidelijk uw intenties daaromtrent te kennen. Het jaareinde is in zicht. Ik vraag u dan ook heel duidelijk wat de stand van zaken in dit dossier is. Treedt de nieuwe btw-regeling voor uitvoerende artiesten in werking op 1 januari 2007?

 

19.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mevrouw Pieters, er zijn verschillende partijen betrokken bij de problematiek inzake de draagwijdte van het artikel 44, § 2, 8° van het btw-wetboek: de artiesten, de culturele centra, de organisatoren van manifestaties en dergelijke, die bovendien kunnen handelen met of zonder winstoogmerk.

 

Uit de contacten van de administratie met de bedoelde partijen is gebleken dat de belangen van de ene partij niet noodzakelijk dezelfde zijn als die van een andere partij. Soms zijn ze zelfs tegengesteld. Het is bijgevolg niet eenvoudig de resultaten van de gesprekken samen te vatten in een uniforme regeling, die voor iedereen aanvaardbaar is. De administratie heeft in dit verband op 19 juli 2006 een voorstel gedaan. Dat voorstel wordt momenteel onderzocht door het kabinet. Gelet op de complexiteit van het dossier acht ik het niet realistisch dat een nieuw btw-stelsel voor artiesten en organisatoren van culturele manifestaties binnenkort in werking zal kunnen treden.

 

Ik kan u evenwel geruststellen: elke wijziging zal tijdig worden meegedeeld aan alle betrokkenen. Er zal hun ook de nodige tijd verleend worden om zich, in voorkomend geval, aan een nieuwe regeling aan te passen.

 

Ik merk ten slotte op dat intussen niemand wordt benadeeld, aangezien op dit ogenblik, rekening houdend met de rechtspraak ter zake, iedereen het stelsel kan kiezen dat hem het best past. Dat is voor mij ook belangrijk.

 

19.03  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de minister, voor mij is het ook belangrijk dat niemand benadeeld wordt, maar de regering heeft een nieuw systeem aangekondigd. Het is de regering, die de artiesten anderhalf jaar laat wachten op een nieuw systeem, dat om de zes maanden in vooruitzicht gesteld wordt. Dat is toch duidelijk? Wij hebben het niet uitgevonden. Het is de regering, die verklaard heeft dat er een nieuwe btw-regeling ingevoerd zou worden.

 

Ik kan dus alleen maar concluderen dat u verschillende partijen samenbrengt, dat er verschillende belangen zijn, dat er op dit ogenblik nog altijd geen overeenkomst is en dat u tijdig de betrokken artiesten zult verwittigen. Het enige positieve wat ik er kan uithalen, is dat zij tijdig op de hoogte gebracht zullen worden.

 

Over een aantal maanden zal ik de vraag dus opnieuw stellen, voor de vierde keer.

 

19.04  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Ecoutez, il y a eu une concertation avec le secteur. Nous avons constaté que plusieurs de ses branches n'étaient pas d'accord entre elles.

 

Dans l'intervalle, les acteurs concernés peuvent choisir le régime qui leur convient le mieux. Et vous me dites que le gouvernement n'agit pas comme il le devrait! Excusez-moi, mais alors nous avons un vrai problème de compréhension.

 

19.05  Trees Pieters (CD&V): Neen, mijnheer de staatssecretaris. U hebt het systeem van btw-vrijstelling in vraag gesteld en reeds verscheidene keren gezegd dat er iets anders zou komen. Die mensen kijken uit naar wat er op 1 januari 2007 zal komen. Nu blijkt dat het allemaal veel moeilijker is dan aanvankelijk werd ingeschat en op dit ogenblik blijft het huidige stelsel – dat u nu een goed systeem vindt – bestaan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Samengevoegde vragen van

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het hernieuwde verzoek tot aanstelling van een crisismanager op de FOD Financiën" (nr. 12730)

- de heer Melchior Wathelet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de verklaringen van de vice-eerste minister en minister van Begroting over de nood aan een crisismanager voor de FOD Financiën" (nr. 12742)

20 Questions jointes de

- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la demande réitérée de désigner un manager de crise au SPF Finances" (n° 12730)

- M. Melchior Wathelet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les propos de la vice-première ministre et ministre du Budget à l'égard de la nécessité de disposer d'un manager de crise au SPF Finances" (n° 12742)

 

De voorzitter: Mijnheer Devlies, wij hebben er vanmorgen reeds lang over gesproken, maar goed.

 

20.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, inderdaad, wat voorafging is genoegzaam bekend en iedereen is intussen op de hoogte van de ernstige toestand die zich voordoet bij de FOD Financiën. Dat was reeds het geval bij het begin van het jaar, toen ik minister Reynders heb geïnterpelleerd over de situatie.

 

Bij die gelegenheid hebben wij voor de eerste keer gevraagd dat een crisismanager zou worden aangesteld. De minister heeft dat geweigerd en ook de meerderheidspartijen zijn ons daarin niet gevolgd.

 

Wij hebben in de daaropvolgende maanden vastgesteld dat de problemen zich hebben doorgezet en zelfs zijn verergerd. De chaos op het departement wordt dan ook alsmaar groter. De klap op de vuurpijl was de vergissing rond de 883 miljoen euro. Deze catastrofale vergissing had vermeden kunnen worden. De nodige informatie was aan de minister ter beschikking gesteld maar werd genegeerd.

 

Men heeft een begrotingswijziging opgemaakt op basis van foute gegevens. Dit heeft verregaande gevolgen gehad, in die mate dat de regering haar begroting heeft moeten herwerken. De begrotingsaanpassing 2006 maar ook de opmaak van de begroting 2007 hebben ertoe geleid dat de regeringsverklaring met een week werd uitgesteld. Dit alles was het gevolg van de problemen bij de FOD Financiën.

 

Een van de slachtoffers daarvan is natuurlijk ook de minister van Begroting die haar begroting opmaakt op basis van cijfers die worden aangeleverd door de FOD Financiën. Wij hebben het voorbije weekend vastgesteld dat de minister van Begroting zelf ook de aanstelling van een crisismanager vraagt. Zij wordt daarin bijgetreden door heel wat actoren. Niet iedereen vraagt een crisismanager – er zijn er ook die een gewone manager vragen – maar iedereen vraagt wel dat er maatregelen worden genomen. Deze situatie kan niet blijven voortduren.

 

Rekening houdend met de vraag die vanuit de regering zelf is gekomen bij monde van de vice-premier en minister van Begroting, vraag ik mij af of het standpunt van de minister van Financiën is gewijzigd. Gaat men ermee akkoord om deze crisismanager aan te stellen? Zo niet, voorziet men dan in andere maatregelen om deze catastrofale situatie te verhelpen?

 

20.02  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, la presse s'est récemment fait l'écho de la volonté de la vice-première ministre et ministre du Budget de mettre en place un manager de crise au sein du SPF Finances.

 

Il est vrai que, comme beaucoup de parlementaires et de citoyens, la ministre du Budget n'a pu que constater les nombreux dysfonctionnements au sein du SPF Finances. Début juillet, elle avait d'ailleurs à de nombreuses reprises contesté les chiffres qui lui avaient été présentés dans le cadre de la confection du budget.

 

Les révélations relatives au trou de 883 millions d'euros qui ont eu lieu, par la suite, lui ont d'ailleurs donné raison.

 

Je pense donc que la vice-première ministre et ministre du Budget a voulu s'inscrire dans une démarche tout à fait proactive et constructive en vue de trouver une solution aux multiples dysfonctionnements que l'on a malheureusement pu découvrir au sein du SPF Finances. Je pense notamment au temps de l'envoi et au traitement des déclarations fiscales, au remboursement de l'impôt ou au fonctionnement de tax-on-Web, à l'absence de sécurité juridique du programme Cadnet-bis, ainsi qu'à un certain nombre de mauvaises applications ou à l'absence de succès de la réforme Coperfin.

 

Monsieur le ministre, je souhaiterais savoir si vous partagez l'opinion de la vice-première ministre sur la nécessité de mettre en place un manager de crise au sein du SPF Finances? Dans la négative, pourquoi? Estimez-vous que la gestion est optimale ou constastez-vous, comme la ministre du Budget, qu'il y a effectivement un certain nombre de dysfonctionnements au sein du SPF Finances? Envisagez-vous de prendre des initiatives afin de mettre fin à ces différents dysfonctionnements au sein de votre administration?

 

20.03  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur Wathelet, nous avons déjà parlé longuement, ce matin, de cette problématique suite à une demande de M. De Crem, si mes souvenirs sont bons. Nous allons donc recommencer.

 

Monsieur Wathelet, vous faites état de déclarations faites dans la presse, samedi dans le "Standaard" et dimanche lors de l'émission "Zevende Dag", par la vice-première ministre et ministre du Budget.

 

Vous aurez déjà remarqué l'énorme différence entre les déclarations faites dans le "Standaard" et celles faites durant l'émission "Zevende Dag". On a pu constater un mécanisme de retrait assez prononcé. Je ne veux nullement polémiquer. J'explique cela par le fait que, quand on parle de manager de crise, on a l'impression de donner une importance énorme à l'appellation que l'on veut donner. Je voudrais également faire remarquer que, dimanche, j'ai entendu la ministre dire que cela se ferait après les élections législatives, que cela ne concernerait pas nécessairement que les Finances, mais aussi beaucoup d'autres départements.

 

Pourquoi pas? Elle a également dit qu'elle ne remettait pas du tout en cause l'ultra-compétence du ministre des Finances, etc.

 

Je veux bien que l'on polémique autour de cela. Moi, je suis secrétaire d'État aux Finances et je constate ce qui suit.

 

Indépendamment des déclarations qui ont eu lieu après des élections, après une semaine budgétaire pendant laquelle on n'a plus parlé de cela, après une commission qui a eu lieu il y a quelques semaines lors de laquelle le ministre des Finances a donné beaucoup d'explications par rapport à cette erreur grave commise au sein de notre département, après tout cela, ressort, un samedi ensoleillé, une déclaration, alors que le ministre des Finances venait de s'envoler pour l'Asie.

 

Moi, je ne fais que le constater. Je suppose qu'il n'y a là que pure coïncidence. Ce n'est qu'une constatation personnelle.

 

Ce qui est important, c'est que des dispositions ont été prises: un arrêté royal a été pris le 11 octobre 2006. Je l'ai dit ce matin mais je le rappelle: cet arrêté royal prend des dispositions très précises et modalise tout le fonctionnement d'une cellule provisoire de la chaîne d'IPP-ISOC pour l'année considérée. Aux côtés de M. Colpin qui gère les douanes, de M. Philipsen qui gère la cellule Fraude fiscale et de M. Vandercapellen qui s'occupe du recouvrement, M. Carlos Six a été désigné pour piloter tout ce qui a trait à ce qu'on appelle généralement l'AFER, c'est-à-dire l'enrôlement et la taxation. Cet arrêté royal du 11 octobre 2006 a été publié au Moniteur belge du 23 octobre, soit hier matin.

 

C'est une constatation qui est faite et j'ai déjà dit précédemment – étant donné que tout se rejoint aujourd'hui – que j'ai déjà eu plusieurs réunions, dont une très importante hier. Visiblement, on se sent surpris que cela fonctionne relativement bien; l'impôt des sociétés et celui des personnes physiques démarrent bien. Tout se présente relativement bien. On ne peut pas non plus exclure qu'un jour ou l'autre, un problème se posera. Je ne peux en effet pas garantir qu'un incendie ne va pas se déclarer dans l'imprimerie des Finances, comme cela s'est passé l'an dernier. Tout peut toujours se passer et on ne cessera de nous attaquer sur la question.

 

En tout état de cause, je constate que, pour l'impôt des personnes physiques, les premiers envois se sont faits deux à trois mois plus rapidement que l'an dernier, à savoir le 27 octobre. C'est déjà une première constatation en termes techniques et non politiques, bien sûr.

 

Pour le reste, pour parler du manager de crise, je vais employer une image. Je veux bien amener un quatrième entraîneur à l'équipe nationale de football mais si quelqu'un rate un penalty, ce n'est pas une raison pour nommer un cinquième entraîneur. Nous avons quelque 30.000 fonctionnaires et tous les syndicats s'accordent à dire que dans notre équipe de management, on trouve des personnes qui conviennent parfaitement à la bonne marche du département. Je n'ai pas entendu de voix discordantes. Les syndicats s'expriment visiblement contre la désignation d'un manager de crise.

 

Il serait malvenu de dire qu'on va encore aller chercher quelqu'un de l'extérieur qu'on va payer relativement cher. On a fait allusion à quelques cas dans le passé; certaines relations se sont bien terminées, d'autres pas. J'en resterai là dans mon analyse politique.

 

Indépendamment de ces déclarations de week-ends d'automne qui ont agité les plateaux de télévision et la presse, je répète que le 11 octobre, avant tout cela, des décisions concrètes ont été prises, formalisées aujourd'hui dans des réunions, qui donnent déjà des résultats dans le lancement des chaînes IPP et ISOC. Je me répète puisqu'on me pose à nouveau la question: quand le ministre disposera du rapport complet, il se présentera devant la commission pour présenter ses conclusions. Je parle de la fameuse problématique des 883 millions dans laquelle il ne s'agit pas d'une erreur informatique de scannage ou d'un mauvais fonctionnement technique mais d'une intervention humaine sur des filtres, ce que tout le monde sait.

 

Je laisserai au ministre, qui a été particulièrement visé dans cette affaire, le soin de compléter ces informations à son retour d'Asie. En tout état de cause – il s'agit d'un terme inapproprié voire démesuré –, ce n'était pas malintentionné. Ces propos ont dû dépasser les pensées de celui qui les a tenus, c'est du moins mon interprétation.

 

20.04  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, als wij luisteren naar de staatssecretaris, is er duidelijk geen probleem. De heer Wathelet heeft echter een aantal problemen opgesomd die zich de voorbije maanden heeft voorgedaan. Hij vergat echter de twee vernietigende verslagen van het Rekenhof, met betrekking tot de werking van de AOIF, de administratie voor ondernemings- en inkomstenfiscaliteit, de administratie die zich bezighoudt met de controles. Dat zijn twee vernietigende verslagen. Zij komen bij de lijst die reeds werd geciteerd.

 

De staatssecretaris zegt dat minister Van den Bossche zich al heeft bedacht, dat zij het zo niet had bedoeld en dat zij op de terugtocht is. In elk geval, als een minister van Begroting en een vice-eerste minister zo’n verklaring aflegt, ga ik ervan uit dat deze doordacht is en stoelt op concrete gegevens en vaststellingen en dat het niet zonder meer een uit de lucht gegrepen verklaring is.

 

Mevrouw Van den Bossche werd inderdaad geconfronteerd met belangrijke problemen en heeft terecht een bemerking daarover gemaakt. Ik vind het spijtig dat de staatssecretaris al die argumenten op lichtzinnige wijze wegwuift. Wij hebben dat ook met andere dossiers gezien. Er is ook de discussie over de verpakkingsheffing. Dat was dezelfde soort discussie, waarbij men de argumenten van de Raad van State en van het Arbitragehof wegwuift en toch op lichtzinnige wijze voortgaat met dat dossier.

 

De minister spreekt ook over het rapport van de auditcommissie. Hij zegt dat de 883 miljoen euro een menselijke fout was. Inderdaad, aan de basis was dat een menselijke fout. Tegelijk is het ook een informaticafout. De buitendiensten hadden vastgesteld dat die vergissing was gebeurd, maar de informatica was niet in staat die fout recht te zetten, waardoor de foute cijfers zijn blijven circuleren.

 

De uiteenzetting van de staatssecretaris duidt nogmaals aan hoe belangrijk het is dat wij de kans krijgen de top van de administratie te horen. De minister heeft dat vanmorgen geweigerd. Ik denk nochtans dat zulks bijzonder belangrijk is.

 

Vandaag heb ik ook een artikel gelezen van professor Van Istendael, een autoriteit inzake fiscaal recht, die de fiscale administratie goed kent. Hij spreekt van een zachte verwaarlozing en zegt dat fiscale cadeautjes belangrijker zijn dan goed beheer. De fiscale materie is immers zo complex geworden door de maatregelen die de regering de voorbije jaren heeft genomen. Alleen al het aantal codes nam dit jaar andermaal toe met 33 eenheden. Het wordt dus alsmaar complexer.

 

Er is natuurlijk ook de verregaande politisering van de top van de administratie, die ongetwijfeld een negatief effect heeft op de werking van de FOD Financiën. Die politisering zou dringend moeten worden teruggeschroefd.

 

De voorzitter: Dit onderwerp werd al deze morgen langdurig gedebatteerd. Bis repetita placent!

 

20.05  Melchior Wathelet (cdH): C'était à l'ordre du jour des questions.

 

Le président: Je demanderai à chacun de respecter son temps de parole.

 

20.06  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, je peux essayer d'y arriver.

 

L'expression "précipitation de l'enrôlement de l'impôt des sociétés" a été mal traduite. Maintenant, j'entends que la ministre du Budget a demandé l'arrivée un manager de crise, mais qu'en réalité, ce n'est pas exactement ce qu'elle a voulu dire. Elle l'a dit dans le "Standaard", puis s'est exprimée différemment le lendemain à la télévision.

 

Het woord "crisismanager" werd door de minister zelf in de mond genomen.

 

Le mot "manager de crise", ce n'est pas moi qui l'ai inventé, c'est elle!

 

20.07  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Mais qu'a-t-elle ajouté le lendemain?

 

20.08  Melchior Wathelet (cdH): Manager de crise; elle l'a aussi dit à la télévision.

 

20.09  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Et puis, et puis?

 

20.10  Melchior Wathelet (cdH): Je ne vais pas reprendre l'ensemble de ses propos.

 

20.11  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Donc, vous isolez un mot au milieu d'un contexte.

 

20.12  Melchior Wathelet (cdH): D'abord "précipitation" a été mal traduit; et maintenant, "manager de crise", ce n'est pas tout à fait ce qu'elle a voulu dire!

 

20.13  Hervé Jamar, secrétaire d'État: Vous l'interrogerez, n'est-ce pas!

 

20.14  Melchior Wathelet (cdH): Ne vous tracassez pas!

 

Un autre élément amusant est que vous dites qu'elle s'est rétractée. Mais vous aussi, vous avez parfois des courbes rentrantes. Lorsque les 883 millions d'euros étaient perdus, il s'agissait de chiffres infimes d'après le ministre des Finances – 0,3% du PIB, c'est-à-dire: rien! Aujourd'hui, vous confirmez que c'était une erreur grave. Et ça l'était, en effet! Neuf cent millions d'euros, ce n'est pas rien dans un budget!

 

En tout cas, l'aspect positif est que les déclarations de la ministre du Budget confirment les dysfonctionnements au sein de l'administration des Finances. Qu'elle demande un manager de crise, avant de faire une courbe rentrante parce qu'elle a reçu un appel de Chine, nous pouvons tous le constater. Cette situation rappelle curieusement une crise sur le pétrole que nous avons également connue dans cette même commission, au cours de laquelle ont été émises deux versions différentes en fonction du ministre qui s'exprimait.

 

Vous venez de le dire vous-même, vous nous annoncez de grandes mesures pour pallier les problèmes résultant de la réforme Coperfin. Car que se passe-t-il? Nous en revenons à une subdivision telle qu'elle existait avant ladite réforme plutôt que d'y remédier. C'est en fonction de l'origine des revenus qu'on la retrouve. Vous êtes donc bien obligé de former ce constat d'échec aujourd'hui en commission.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de inkohiering van de personenbelasting voor het aanslagjaar 2005" (nr. 12731)

21 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'enrôlement de l'impôt des personnes physiques pour l'exercice 2005" (n° 12731)

 

21.01 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik vernam in de plenaire vergadering van minister Van den Bossche dat het saldo van de inkohieringen voor het aanslagjaar 2005 een bedrag van 2,268 miljard euro bedroeg. Dat is een ander cijfer dan vroeger werd meegedeeld door de minister van Financiën.

 

Kan de minister van Financiën mij nu het juiste cijfer meedelen?

 

Kan hij ook de reden van de afwijking meedelen? Ik stel een afwijking vast van 107 miljoen euro.

 

Is het cijfer dat door de minister van Begroting werd genoemd, namelijk 2,268 miljard euro, een definitief cijfer? Of kan dat cijfer nog gewijzigd worden? Als het nog gewijzigd kan worden, wat zijn de variabelen en wat is de prognose van het uiteindelijke resultaat?

 

21.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Het door de minister van Begroting meegedeelde cijfer van – 2.268 miljoen euro komt overeen met het saldo in kastermen van inkohieringen van de PB, VNB en de belasting van niet-inwoners voor het aanslagjaar 2005, inkomsten 2004. Men mag dit bedrag niet verwarren met de ingekohierde bedragen. Een benadering in kastermen is gebaseerd op de daadwerkelijk geïnde bedragen terwijl de benadering van de kohieren op basis van de ingekohierde bedragen gebaseerd is op de verstuurde aanslagbiljetten, zonder te veronderstellen dat de belastingtermijnen door de belastingplichtige nageleefd worden.

 

Het cijfer van –2.268 miljoen euro berust op de voorspellingen van de studiedienst van de FOD Financiën en dit in kastermen voor het jaar 2006 de dato 11 oktober. Dit bedrag valt als volgt uit elkaar:

1. kohier PB:  –3.411.700.000 euro

2. kohier VNB: 940.400.000 euro

3. kohier BNI: 203 miljoen euro

 

Ik kan u de cijfers overhandigen.

 

21.03  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik neem akte van het antwoord van de staatssecretaris.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De behandeling van de vragen en interpellaties eindigt om 17.55 uur.

Le développement des questions et interpellations se termine à 17.55 heures.