Commission de l'Economie, de la Politique scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

 

du

 

mercredi 11 octobre 2006

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

woensdag 11 oktober 2006

 

Namiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.08 uur door de heer Paul Tant, voorzitter.

La séance est ouverte à 14.08 heures par M. Paul Tant, président.

 

01 Vraag van mevrouw Trees Pieters aan de vice-eersteminister en minister van Begroting en Consumentenzaken over "de omzetting van de Europese richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken" (nr. 12608)

01 Question de Mme Trees Pieters à la vice-première ministre et ministre du Budget et de la Protection de la consommation sur "la transposition de la directive européenne relative aux pratiques commerciales déloyales" (n° 12608)

 

01.01  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb een pertinente vraag in verband met de omzetting van de Europese richtlijn op de oneerlijke handelspraktijken.

 

Op 11 mei 2005 werd de Europese richtlijn over oneerlijke handelspraktijken goedgekeurd. Dit is het document 2005/29 van de Europese Gemeenschap. Die richtlijn moet tegen 12 juni 2007 in ons recht omgezet zijn om uiterlijk op 12 december 2007 in werking te treden. De algemene directie Regulering en Organisatie van de Markt heeft momenteel reeds een voorontwerp van wet klaar. Dit voorontwerp zou voor advies overgemaakt zijn aan de Raad voor het Verbruik en aan de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO.

 

De Europese richtlijn blijkt echter heel wat soepeler te zijn dan de huidige Belgische wetgeving. De richtlijn pleit voor een maximale harmonisatie, wat wil zeggen dat de lidstaten geen strengere bepalingen mogen aannemen of behouden dan deze die in de richtlijn staan. Volgens de distributieorganisatie Fedis en het VBO heeft de administratie zich er gewoon toe beperkt de bestaande handelswetpraktijken aan te vullen met de nieuwe Europese verbodsbepalingen. Niet alleen wordt daardoor de structuur en de leesbaarheid van de wet hopeloos ingewikkeld, de organisaties vrezen ook dat een dergelijke omzetting de rechtszekerheid absoluut niet ten goede komt. Immers, eenmaal de omzettingstermijn verstreken is, zullen de actoren zich genoodzaakt zien de overblijvende verbods- en beperkende bepalingen die niet stroken met de Europese richtlijn, zelf juridisch aan te vechten.

 

Ik heb dan ook de volgende vragen, mevrouw de minister.

 

Ik vermoed dat u over het advies van de Raad voor het Verbruik beschikt. Zult u rekening houden met het advies van de Raad voor het Verbruik die toch stelt dat de vertegenwoordigers van de productie en distributie helemaal niet tevreden zijn met dit voorgesteld ontwerp?

 

Ik wil ook vragen of de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO al een advies heeft ingediend.

 

Ten tweede, zal dit voorontwerp nog voor het einde van deze legislatuur in het Parlement kunnen behandeld worden, vermits daarop de data staan van 12 juni 2007 en inwerkingtreding op 12 december 2007. Dat is wellicht wel na de verkiezingen, maar het zou toch wel voor de verkiezingen moeten geregeld zijn.

 

In hoeverre gaat u akkoord met de kritiek die geformuleerd is door Fedis en VBO, in eerste instantie omtrent de onleesbaarheid van de wet en, ten tweede, inzake de zware en onaangepaste sancties die deze nieuwe wet inhoudt?

 

01.02 Minister Freya Van den Bossche: Mijnheer de voorzitter, ik heb vorige week het advies van de Raad voor het Verbruik officieel ontvangen. Het werd uitgebracht op 7 september.

 

Ik beschik niet over een advies van de Hoge Raad voor zelfstandigen en KMO, maar het advies van de Raad voor het Verbruik bevat tevens het standpunt van de middenstand over het voorontwerp van wet tot omzetting van de richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken. Ik denk dat dit dus wel een goede indicatie geeft.

 

Momenteel wordt het voorontwerp van wet door mijn administratie aangepast, onder meer wat betreft de opmerkingen van de Raad voor het Verbruik. Einde deze maand zullen de werkzaamheden binnen de werkgroep beleidscoördinatie aanvatten op basis van een aangepast voorontwerp. Het ligt alleszins in onze bedoeling om het voorontwerp nog tijdens deze legislatuur in het Parlement te behandelen en binnen de termijn van omzetting, bepaald in de richtlijn, te blijven.

 

We moeten er wel over waken dat de richtlijn correct wordt omgezet en dus ook binnen die bepaalde termijn. U weet dat er verschillende meningen bestaan over hoe de richtlijn moet worden omgezet. Dat komt ook tot uiting in het advies van de Raad voor het Verbruik. Vertegenwoordigers van de consumenten en de middenstand gaan in het algemeen akkoord met de gevolgde manier van omzetting zoals bepaald door de administratie. De distributie en productie vinden dat ook de gereglementeerde handelspraktijken zoals gezamenlijk aanbod, aankondigingen van prijsverminderingen en andere handelspromoties, moeten worden herzien op basis van de omzetting van de richtlijn.

 

Ik ga ter zake niet akkoord met het standpunt van Fedis over de omzetting van de richtlijn. Ik ben wel gevoelig voor twee argumenten. Ten eerste worden de structuur en de leesbaarheid van de wet op de handelspraktijken moeilijker. Dat is natuurlijk ook het gevolg van het feit dat verschillende Europese richtlijnen werden omgezet in de wet op de handelspraktijken en dat deze richtlijnen zelf een verschillend toepassingsgebied hebben en verschillende definities hanteren. Dat maakt het ingewikkelder.

 

Een tweede zaak waarvoor ik zeker gevoelig ben is dat voor sommige handelspraktijken zeker moet worden onderzocht of de regels nog aangepast zijn aan de nieuwe handelspraktijken en aan de maatschappelijke evoluties. Ik begrijp ter zake gedeeltelijk het standpunt van Fedis. Daarom heb ik in het verlengde van de omzetting van de richtlijn een voorbereidende studie over de algemene hervorming van de wet op de handelspraktijken gevraagd aan een aantal experts in samenwerking met de FOD Economie. Begin 2007 zou deze socio-economische en juridische studie klaar moeten zijn. Dat is vrij snel: ik heb hen gevraagd om daar vrij snel aan te werken.

 

Een voorontwerp van wet houdende een algemene hervorming en aanpassing van ons consumentenrecht aan de gewijzigde markt moet daarvan het resultaat zijn. U begrijpt dat ik een timing hiervoor moeilijker kan geven, omdat dit ook afhangt van wanneer de studie klaar is en dergelijk voorstel kan worden gelanceerd. In ieder geval vind ik dat de consumenten een belangrijke rol moeten kunnen spelen op de markt van goederen en diensten en dat een eerlijke concurrentie gegarandeerd moet blijven.

 

01.03  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik onthoud uit uw antwoord dat het advies van de Raad voor het Verbruik op 7 september is binnengekomen.

 

01.04 Minister Freya Van den Bossche: Het advies werd opgesteld op 7 september en ik heb het vorige week ontvangen op mijn kabinet.

 

01.05  Trees Pieters (CD&V): Het advies ligt dus op uw kabinet. Het is bekend. Het advies van de Hoge Raad voor de Middenstand is er niet, maar er is wel een advies van de middenstand bij de Raad voor het Verbruik. Zoals u terecht zegt, is dat ook al een indicatie.

 

Ik begrijp uit uw uiteenzetting ook dat u staat achter het principe dat de administratie zal werken op de uitgestippelde manier, zijnde het toevoegen vanuit Europa aan de bestaande wet op de handelspraktijken. Ik vraag mij dan echter af waarom u opdracht hebt gegeven om een studie te laten maken. U zegt immers dat door te kiezen voor de ingeslagen weg, met name de toevoeging, het niet gemakkelijker maar gecompliceerder zal worden.

 

01.06 Minister Freya Van den Bossche: We doen dit in twee bewegingen.

 

Ik wil de omzetting doen binnen de termijn en ik wil die omzetting doen zoals we dat altijd doen in de wet op de handelspraktijken. Ik erken echter, en ik heb dat trouwens al eerder gedaan, dat de wet op de handelspraktijken door de vele richtlijnen steeds ondoorzichtiger wordt. Die wet moet worden aangepast. Dat is een huzarenstuk en men doet dat niet in een aantal weken. Dat vraagt niet alleen om economisch doorwrocht advies, maar ook een juridisch advies. Dat vraagt volgens mij ook bijzondere aandacht van het Parlement.

 

Ik wil die richtlijn op tijd omzetten en daarna wil ik de volledige evaluatie van de wet op de handelspraktijken wat betreft de interne logica en samenhang ervan. Ik ben voorstander van een globale wetgeving, maar zoals die er nu uitziet, wordt het te ingewikkeld en lijkt het te veel op een samenraapsel van teksten en is de coherentie intern niet meer wat ze zou moeten zijn.

 

Ik wil daar graag iets mee doen, maar dat is een werk van lange adem. Indien mogelijk wil ik dat nog binnen deze legislatuur doen, maar ik weet niet of dat mogelijk zal zijn. Ik wil echter niet, omdat ik beloof daarvan werk te maken, verhinderen dat de richtlijn op tijd wordt omgezet, dus ik doe het in twee tijden.

 

01.07  Trees Pieters (CD&V): U zult dus in een eerste fase aanvullen. U beseft dat het ondoorzichtig wordt en laat toch een studie maken om de wet aan te passen.

 

U moet echter een zaak voor ogen houden, namelijk dat die studie en de beslissing die erop moet volgen, namelijk het doorzichtiger maken van de wet op de handelspraktijken, niet tot in het oneindige mag uitdeinen. Anders zitten we opgescheept met een omzetting van een richtlijn die de onleesbaarheid in de hand werkt. U kunt zich dus werkelijk niet veroorloven om die studie een of twee jaar te laten aanslepen.

 

01.08 Minister Freya Van den Bossche: De timing die ik heb voorgesteld, is dat de studie begin 2007 klaar moet zijn. Dat is vrij snel om zowel een economische als een juridische analyse van deze volledige wetgeving te maken. Ik denk dat een snellere timing voor de experts onmogelijk zou blijken.

 

01.09  Trees Pieters (CD&V): Ik neem dat aan, maar het mag niet te lang uitlopen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Ik stel vast dat de andere vraagstellers niet aanwezig zijn. Het spijt mij, maar als men vragen wil stellen moet men hier zijn. Dat is goed nieuws voor u, mevrouw de minister. Dan komen wij aan de vragen voor mevrouw Laruelle, die al aanwezig is.

 

02 Vraag van mevrouw Trees Pieters aan de minister van Middenstand en Landbouw over "de inwerkingtreding van de wet betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein" (nr. 12325)

02 Question de Mme Trees Pieters à la ministre des Classes moyennes et de l'Agriculture sur "l'entrée en vigueur de la loi instaurant une indemnité compensatoire de pertes de revenus en faveur des travailleurs indépendants victimes de nuisances dues à la réalisation de travaux sur le domaine public" (n° 12325)

 

02.01  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, de eerste vraag is een gecompliceerde vraag. Ze gaat over de inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein.

 

De koninklijke besluiten van de wet-Dedecker zijn verschenen. Daarop kwamen tijdens de vakantieperiode heel wat reacties. De reacties waren de volgende: de koninklijke besluiten komen veel te laat; zijn veel te complex en hun inhoud is onvoldoende.

 

Ik heb net vóór het reces via een interpellatie nog aangeklaagd dat ministeriële uitvoeringsbesluiten veel te laat komen, zodat wetten dode letter blijven. U herinnert zich nog wel de lijvige interpellatie. Heel specifiek is dat helaas ook voor het dossier-Dedecker het geval.

 

De minister heeft de zelfstandigen beloofd dat zij vanaf 1 juli 2006 de inkomenscompensatie bij hinder door openbare werken zouden krijgen. Het koninklijk besluit is op 26 juni 2006 verschenen in het Belgisch Staatsblad. In de publicatie wordt de datum van inwerkingtreding op 1 juli 2006 vastgelegd.

 

Mijnheer de voorzitter, het koninklijk besluit kan dus niet van toepassing worden, omdat de uitvoeringsbesluiten zo laat zijn verschenen, namelijk op 26 juni 2006 en het fonds zes maanden nodig heeft om te worden gestijfd, dus om zijn gelden van de diverse instanties, onder meer van de gemeenten, binnen te krijgen, vooraleer er een vergoeding aan de zelfstandigen kan worden uitgekeerd. Het zal dus op zijn minst tot 1 januari 2007 duren, vooraleer de eerste zelfstandige een cent zal zien wegens hinder door openbare werken.

 

Dat is dus later – te laat – dan beloofd in het wetsontwerp en dan ingeschreven in het koninklijk besluit.

 

Voorts, de regering voert administratieve vereenvoudiging bijzonder hoog in het vaandel. De algemene reactie – dit was te verwachten en we hadden het dan ook voorspeld – was dat het wetsontwerp en de KB's die eruit voortvloeien, een ongelooflijk hoog Kafkagehalte hebben. Ze zijn om de woorden van Van Quickenborne te gebruiken: onleesbaar, ondoorzichtig, onwerkzaam. Eerst moet een zelfstandige een attest van gehinderde onderneming aanvragen bij de gemeente. Daarna moet het Participatiefonds de onderneming als gehinderde inrichting erkennen. Ten slotte moet de zelfstandige nog een procedure starten om een vergoeding te ontvangen. Bij dat alles komt dat de KB's, met de vele bijlagen, een treurige illustratie zijn van het feit dat de wet veel te complex is.

 

Ik herhaal hier mijn kritiek, namelijk dat de huidige wet lang niet ver genoeg gaat. De verplichting om ten minste 14 dagen zijn handelszaak te sluiten voor een brutodagvergoeding van 44 euro is en blijft niet realistisch. Om die reden zou ik durven te pleiten voor een aanpassing van de wet, opdat de verplichting tot sluiting wordt opgeheven. Wij hebben het daarover reeds meermaals gehad in onze commissie. Dergelijke aanpassing in de toekomst was voor onze fractie van meet af aan de bedoeling, toen we destijds instemden met het wetsontwerp.

 

In de vakantie lazen wij in diverse kranten, onder andere De Standaard van 28 juli 2006, dat de gemeentebesturen bekritiseren dat alle openbare werken onder die regeling vallen, dus ook de heel kleine werken. Mijnheer de voorzitter, een herstellingswerk van bijvoorbeeld 5.000 euro brengt het Participatiefonds 6,25 euro op, maar brengt een heleboel administratieve rompslomp met zich mee. U als burgemeester, mijnheer de voorzitter, zult hier wel oor naar hebben.

 

Ik lees ook in persartikels dat de minister dat inziet en dat zij oor heeft naar het feit dat het een te complexe regeling is voor zowel de gemeenten als het Participatiefonds. Mevrouw de minister, u hebt op een bepaald ogenblik gezegd dat u teksten klaar hebt om de wet aan te passen. Om die reden had ik u dan ook een aantal vragen willen stellen.

 

Bent u inderdaad bereid aanpassingen aan te brengen aan de regeling zoals die nu bestaat?

 

Hebt u ter zake concrete plannen? Zo ja, welke? Bestaat er een politieke meerderheid om die aanpassing door te voeren? Zullen die aanpassingen via een KB of een wetswijziging gebeuren? Indien u kiest voor een wetswijziging, zou het goed zijn dat wij hierbij betrokken worden. Binnen welk tijdsbestek zullen de aanpassingen plaatsvinden?

 

02.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, het koninklijk besluit van 10 juni 2006, dat op 26 juni 2006 in het Belgisch Staatsblad is verschenen, bepaalt de datum van de inwerkingtreding van de wet op 1 juli 2006. Zoals artikel 14, tweede lid van de wet bepaalt, zullen de artikelen 6, 7 en 8 van voornoemde wet betreffende de erkenning en de vergoedingsprocedure, zes maanden later in werking treden, meer op bepaald op 1 januari 2007. We moeten eerst geld hebben alvorens zelfstandigen geld te geven.

 

De termijn die in het toepassingsbesluit is opgenomen, is geenszins laattijdig. Er is al lange tijd sprake om de wet op 1 juli 2006 in werking te laten treden. Deze datum werd onder meer aangehaald bij het overleg met de vertegenwoordigers van de plaatselijke overheden en de middenstandorganisaties. Ik zou hieraan willen toevoegen dat de Verenigingen van Steden en Gemeenten in Vlaanderen, Wallonië en Brussel precies het tegenovergestelde voorstaan. Volgens hen zou de inwerkingtreding van de wet voorbarig zijn.

 

U begrijpt dus wel dat ik in een dergelijke context genoodzaakt was een evenwicht te vinden. De datum van 1 juli lijkt mij zodoende een wijze beslissing te zijn.

 

U vindt het mechanisme dat in de wet is tot stand gekomen te complex. U doet dit door onder meer het aanzienlijk aantal bijlagen te bekritiseren. Het is evenwel nodig eraan te herinneren dat het bestaan van die bijlagen door de wet zelf is opgelegd.

 

Tot slot bent u van mening dat de wet niet ver genoeg gaat. Mijn prioriteit gaat uit naar een goede uitvoering van de wet, ook al vind ik dat deze tekst slechts een eerste stap is. Het zou overmoedig zijn onmiddellijk verder te willen gaan, zonder af te wachten wat de weerslag van de wet is.

 

U stelde vervolgens een vraag inzake het koninklijk besluit tot vaststelling van de categorieën van werkzaamheden die uit het toepassingsgebied van de wet worden uitgesloten.

 

Ik meen dat een voorafgaande aanpassing van de wet onontbeerlijk is opdat men niet meer van het recht op de vergoeding kan worden uitgesloten. Het gaat daarbij met name om alle zelfstandigen wiens zaak wordt gehinderd door werkzaamheden waarvoor de bouwheer werd vrijgesteld van storting van het bedrag dat in artikel 3, eerste lid, van de wet wordt beoogd. De bestaande tekst leidt inderdaad tot uitsluiting, wat voor mij onaanvaardbaar is.

 

Dat gezegd zijnde, kan ik de bijzondere, politieke context van het dossier niet ontkennen. Zelfs als ik bereid ben de wet aan te passen in de zin die ik hierboven aanhaalde, blijf ik mij uiteraard bewust van het bijzonder gevoelige karakter van de aanpassing.

 

Voor mij is het belangrijkste dat de wet, zoals ze bestaat, onmiddellijk in werking kan treden. Dat de wet ter discussie wordt gesteld, zou een uiterst slecht signaal aan de zelfstandigen kunnen zijn. Beter een vogel in de hand dan tien in de lucht!

 

02.03  Trees Pieters (CD&V): Dat is een mooie Nederlandse spreuk, beter één vogel in de hand dan tien in de lucht. Dat is een zeer wijze spreuk.

 

De voorzitter: U moet wel opletten, mevrouw de minister, dat het geen beschermde vogelsoort is want dan mag u ze niet in de hand nemen.

 

02.04  Trees Pieters (CD&V): De datum van 1 juli 2006 is vooropgesteld. Vermits de wet voorschrijft dat men eerst centen in het Participatiefonds moet hebben vooraleer men iets kan uitkeren, is dat enigszins een zinsbegoocheling voor de zelfstandigen want zij zullen moeten wachten tot 1 januari 2007.

 

Ik besluit uit uw antwoord, dat nogal dubbelzinnig is, dat u eindelijk inziet dat de wet zoals hij werd goedgekeurd – met alle opmerkingen van dien – onvolmaakt is, heel veel hiaten inhoudt, bijzonder complex is en dat ze een enorme administratieve rompslomp veroorzaakt, zowel voor de zelfstandige die veertien dagen moet sluiten als voor de gemeenten die te maken hebben met heel kleine werken. Het wordt ongelooflijk omslachtig.

 

Ik lees de Vlaamse pers, maar niet elke dag de Waalse pers, en ik heb nergens gelezen dat Wallonië tevreden is met een uitstel van de toepassing van die wet. In Vlaanderen is dat niet het geval. Daar staan alle middenstandsorganisaties er achter dat er zo snel mogelijk wordt opgetreden. Ik las echter in de Vlaamse pers dat u dat aanvoelde en dat u bereid was om een verbetering aan te brengen.

 

Het enige wat ik hieruit moet concluderen is dat u dat niet zult doen en dat u zult werken met die ene vogel. De negen andere zult u laten vliegen. Na een bepaalde periode zult u dan zien of u nog een paar van die negen vogels kunt vangen. Het is natuurlijk moeilijker om vogels te vangen dan ze in de hand te houden.

 

Ik had gehoopt dat u zou gebruikgemaakt hebben van het verlof om via KB’s of via wijzigingen aan het wetsontwerp de situatie te vereenvoudigen. Het was een ongelooflijke show, maar iedereen wist op het ogenblik waarop het werd goedgekeurd, dat het voor problemen zou zorgen. Ik heb uw antwoord gehoord en wij zullen rekening houden met het feit dat de wetteksten niet aangepast worden en dat in een later stadium een evaluatie zal plaatsvinden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Trees Pieters aan de minister van Middenstand en Landbouw over "het verslag van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie" (nr. 12326)

03 Question de Mme Trees Pieters à la ministre des Classes moyennes et de l'Agriculture sur "le rapport du Comité socio-économique national pour la distribution" (n° 12326)

 

03.01  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, wij werden opnieuw met Ikea geconfronteerd, althans in Vlaanderen, op de vooravond van de verkiezingen. Er werd toen meegedeeld dat er in Gent een groot complex van Ikea ingeplant zou worden.

 

Wij kennen dat verhaal. Mijnheer de voorzitter, u herinnert zich wat de nieuwe burgemeester daarover heeft verteld op de televisie. Het deed mij even schrikken. De deal is rond en Ikea zal zich daar, met de hulp van het stadsbestuur en "donnant, donnant" vestigen. Dat was mijn vraag echter niet.

 

In antwoord op mijn interpellatie 867 van juli 2006 heeft de minister van Middenstand verklaard dat zij het verslag van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie zou afwachten alvorens de Ikea-wet te willen evalueren. Het comité zou eind juli vergaderen om het verslag goed te keuren. Zolang de minister niet over dat verslag beschikte, wilde zij geen enkele vraag van Kamerleden – dus ook niet mijn interpellatie – beantwoorden. De minister heeft dan ook verklaard bereid te zijn om over dat verslag te discussiëren in de commissie voor het Bedrijfsleven.

 

Mevrouw de minister, ik wil u daarom het volgende vragen.

 

Werd het verslag goedgekeurd door het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie? Beschikt u ondertussen over dat verslag?

 

U hebt gezegd dat wij daarover een debat konden houden. Wij vragen dan ook dat wij dat debat zo spoedig mogelijk kunnen voeren, indien aan de vorige voorwaarden wordt voldaan.

 

03.02 Minister Sabine Laruelle: Ik wil ook een debat met de volksvertegenwoordiging, maar het verslag werd nog niet goedgekeurd door het Sociaal Economisch Comité en ik beschik er dus nog niet over. Ik heb de voorzitter van het Comité al herinneringsbrieven verstuurd, maar wacht nog op het verslag van het Sociaal Economisch Comité. Vanzelfsprekend ben ik ertoe bereid het mee te delen aan de commissieleden en erover te discussiëren, maar ik wacht dus nog op de officiële versie van het verslag. Ik vind het wel spijtig, zoveel wachten.

 

03.03  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, als u een rappel gestuurd hebt, hebt u daarop dan geen datum geplakt waarop u dat advies wil hebben, bijvoorbeeld binnen één maand?

 

03.04 Minister Sabine Laruelle: Ik heb de datum niet bij mij, maar ik kan u of uw medewerkers het rappel en de datum wel toezenden.

 

03.05  Trees Pieters (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik doel niet op de datum van het rappel. Hebt u in het rappel niet gezegd dat u dat rapport wilde hebben tegen een bepaalde datum?

 

Dat is ook een element van de werking van dat nationaal comité. Zij hebben van u een opdracht gekregen en u moet zeggen tegen wanneer die opdacht klaar moet zijn. De beste manier van werken is dat u als minister een datum vooropstelt.

 

03.06 Minister Sabine Laruelle: Normaliter moest dit tegen medio 2006 klaar zijn. We zijn bijna eind oktober en ik heb nog niets ontvangen. Dat is niet normaal.

 

03.07  Trees Pieters (CD&V): Mevrouw de minister, CD&V zal deze problematiek blijven opvolgen. Ik onthoud dat we hierover verder kunnen debatteren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Trees Pieters aan de minister van Middenstand en Landbouw over "het advies van de Raad van State over het ontwerp-KB dat een wijziging voorstelt van de voorwaarden om de activiteiten van vastgoedmakelaar uit te oefenen" (nr. 12415)

04 Question de Mme Trees Pieters à la ministre des Classes moyennes et de l'Agriculture sur "l'avis du Conseil d'État sur le projet d'arrêté royal visant à modifier les conditions d'exercice des activités d'agent immobilier" (n° 12415)

 

04.01  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ook dat punt is al een oud zeer. In BIV-News 2 lees ik dat de Raad van State een advies zou hebben uitgebracht over een ontwerp van koninklijk besluit dat een wijziging voorstelt van de voorwaarden om de activiteiten van vastgoedmakelaar uit te oefenen door de beoefenaars van andere gereglementeerde beroepen.

 

Door dat ontwerp zouden vastgoedactiviteiten in bijberoep kunnen worden uitgeoefend door landmeters-experts, architecten, boekhouders, advocaten, enzovoort, alsook door notarissen. Voor die laatste beroepsgroep zou de uitoefening van vastgoedactiviteiten niet beperkt worden tot enkel een nevenactiviteit.

 

Volgens het advies van de Raad van State kan het aan boekhouders en advocaten niet worden toegestaan dat de gereglementeerde activiteiten van vastgoedmakelaar uitgeoefend worden, omdat het voor beide beroepen verboden is commerciële activiteiten uit te oefenen. Advocaten en boekhouders mogen geen commerciële activiteiten uitoefenen, terwijl vastgoedmakelaars wel degelijk een commerciële activiteit uitoefenen. Volgens de Raad van State moeten die beide beroepen uitgeroepen worden van het koninklijk besluit.

 

Mevrouw de minister, is de inhoud van het advies van de Raad van State zoals ik die interpreteer? Wat is het volledige advies van de Raad van State? Zult u het ontwerp van koninklijk besluit aanpassen aan dat advies? Mij lijkt dat een logische zaak.

 

De Raad van State past de redenering die hij hanteert voor boekhouders en advocaten, niet toe voor notarissen, maar ook zij mogen geen commerciële activiteiten uitoefenen. Waarom wordt voor die beroepsgroep een uitzondering gemaakt door de Raad van State? Zult u dat advies volgen? Ik wil hier opmerken, mevrouw de minister, dat notarissen zich in een monopoliepositie zullen bevinden als zij ook vastgoedactiviteiten kunnen uitoefenen en dat kan toch niet de bedoeling zijn?

 

Er is niemand aanwezig van de collega’s van andere partijen, maar ik meen te weten dat men daar vanuit de socialistische partijen absoluut niet mee akkoord kan gaan. Ik wil mij daar nu van distantiëren; zij zijn hier niet en zij hebben nu geen inbreng.

 

Kortom, ik wil u vragen wat u denkt over dat advies en of u rekening zult houden, in uw koninklijk besluit, met dat advies van de Raad van State?

 

04.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, de Raad van State heeft op 6 maart 2006 een advies gegeven bij het ontwerp tot wijziging van artikel 4 van het koninklijk besluit van 6 september 1993 tot bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar.

 

Artikel 4 laat toe dat uitoefenaars van vrije beroepen die ook bepaalde makelaarsactiviteiten tot hun personeelsterrein rekenen als zodanig actief mogen zijn. Desbetreffend artikel laat toe dat deze personen makelaarsactiviteiten mogen uitoefenen zonder bij het BIV ingeschreven te zijn.

 

In mijn ontwerp heb ik de beroepen die makelaarsactiviteiten mogen uitoefenen limitatief opgesomd: landmeterexperts, architecten, boekhouders, advocaten en notarissen. Voor de eerste vier geciteerde beroepen wordt een onderscheid gemaakt tussen het uitoefenen van vastgoedactiviteiten in hoofdberoep en in nevenberoep. Alleen indien deze activiteiten in nevenberoep worden uitgeoefend moeten ze niet bij het BIV aansluiten.

 

Voor de notarissen wordt opgenomen dat ze desbetreffende activiteiten mogen uitoefenen in overeenstemming met de notariële deontologie.

 

De Raad van State is van oordeel dat het beroep van boekhouder overeenkomstig hun reglement van plichtenleer onverenigbaar is met elke ambachtelijke of handelsactiviteit en bijgevolg uit het ontwerp moet worden geschrapt.

 

De Raad van State is dezelfde mening toegedaan voor de advocaten, gelet op het feit dat het beroep van advocaat overeenkomstig artikel 437 eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek onverenigbaar is met het drijven van handel of nijverheid.

 

Voor de overige beroepsgroepen wordt het licht op groen gezet. De Raad van State heeft verder geen inhoudelijke bemerkingen.

 

Door dit advies kreeg het debat weer een andere wending. Het advies heeft heel wat reacties uitgelokt. Momenteel wordt dit advies met de betrokken actoren besproken. Zodra deze gesprekken afgelopen zijn zal ik een definitieve beslissing in dit dossier nemen.

 

Autrement dit, il s'agit de l'avis du Conseil d'État et je n'ai pas de remarque à formuler sur la pertinence des avis à émettre. Néanmoins, tout comme vous, je comprends difficilement le fait qu'on ait traité le cas des comptables et des avocats d'un côté et qu'on n'ait pas considéré celui des notaires de la même façon. L'avis appelle donc certains débats. Si pour les comptables cela pose moins de problèmes, voor sommige advokaten zal het een probleem zijn, notamment dans la gestion des immeubles.

 

04.03  Trees Pieters (CD&V): Mevrouw de minister, het is een oud zeer. Artikel 4 was voorwerp van discussie tijdens de vorige legislatuur onder de voogdij van minister Daems. Hij heeft het doorverwezen naar een aparte commissie. We zijn meer dan 4 jaar verder en er is nog steeds geen afdoende oplossing gevonden die voor een bepaalde beroepsgroep genoegdoening kan geven.

 

Mevrouw de minister, we gaan straks samen naar het Vastgoedmakelaarscongres. We zullen naar de teneur peilen. Ik ben ervan overtuigd dat dat onderwerp ten volle zal besproken worden, samen met nog andere onderwerpen die hen aanbelangen.

 

Mevrouw de minister, u zegt dat het advies van de Raad van State momenteel wordt besproken. Mijn vraag is waar en met wie.

 

04.04 Minister Sabine Laruelle: Met de vastgoedmakelaars, met de advocaten en met de notarissen, maar ook met mijn collega's in de regering. We moeten een nieuwe consensus vinden. Ik heb een consensus gevonden over het ontwerp voor de zes beroepen. Ik weet wel dat de vastgoedmakelaars het onderscheid tussen de neven- en bijberoepen niet zo goed vinden, maar volgens mij is dat de enige manier om een consensus te vinden voor alle actoren. Met dit advies van de Raad van State, "on peut mettre le chat au milieu des poules".

 

Ik heb twee oplossingen, ofwel volg ik het advies van de Raad van State en neem ik alleen de notarissen, de landmeterexperts en de architecten en verwerp ik de twee andere categorieën, ofwel blijft het zoals nu, zonder een limitatieve lijst en zonder onderscheid tussen neven- en bijberoep, maar die oplossing vind ik niet goed. Voor mij is het volgen van het advies van de Raad van State de beste oplossing, maar ik weet wel dat dit advies veel problemen creëert.

 

04.05  Trees Pieters (CD&V): Welke minister is erbij betrokken?

 

04.06 Minister Sabine Laruelle: De andere ministers van de regering.

 

04.07  Trees Pieters (CD&V): Wie zijn dat? De anderen? Iedereen?

 

04.08 Minister Sabine Laruelle: De drie andere partijen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Trees Pieters aan de minister van Middenstand en Landbouw over "het wetsontwerp betreffende de schijnzelfstandigheid" (nr. 12430)

05 Question de Mme Trees Pieters à la ministre des Classes moyennes et de l'Agriculture sur "le projet de loi sur les faux indépendants" (n° 12430)

 

05.01  Trees Pieters (CD&V): Mevrouw de minister, dit is nog een heikel punt dat telkens opduikt als er een stille periode is. In de recesperiode werden we meerdere keren geconfronteerd met de problematiek van de schijnzelfstandigen. In de pers werd geschreven dat de minister een tekst klaar had. Ik las dat in verschillende publicaties. Zeer recent moet de Ministerraad het eens zijn geraakt over de krachtlijnen van een wet die de principes inzake kwalificatie van de samenwerkingsvorm zal bepalen. De definitieve tekst van het politiek akkoord is echter nog niet vrijgegeven. Het voorontwerp van wet zou grotendeels de huidige rechtspraak bevestigen die groot belang hecht aan de kwalificatie die de partijen zelf geven aan hun samenwerking.

 

Dit is de zoveelste keer dat we horen dat dit ter sprake komt op de Ministerraad. Herinner u Gabriels met zijn veertig criteria. Dan is Vandenbroucke even op de proppen gekomen met een voorstel. Uw voorganger Daems heeft daar in de Ministerraad ook over gediscussieerd. Hij heeft wel geen tekst ingediend. Door u zouden er nu echter teksten klaar zijn.

 

Mijn vraag is dus of u een tekst hebt. Is het juist dat de Ministerraad het eens is over die tekst? Mag ik u vragen in welke zin het ontwerp gaat? Indien het ontwerp goedgekeurd is door de Ministerraad, wanneer komt het dan voor het Parlement?

 

05.02 Minister Sabine Laruelle: De Ministerraad van 7 juli heeft zijn goedkeuring gegeven aan het ontwerp van kaderwet betreffende de aard van de arbeidsrelaties. Het is een evenwichtsontwerp, dat tot stand komt in samenwerking met de betrokken sectoren en actoren op het terrein.

 

Deze tekst berust op de vijf volgende basisideeën.

 

Ten eerste, een onontbeerlijke rechtszekerheid betreffende de aard van de arbeidsrelaties invoeren en de algemeen voor de hoven en rechtbanken bestaande principes bevestigen.

 

Ten tweede, in geen enkel geval de sector en/of beroepen of beroepscategorieën overhoop gooien binnen dewelke er geen enkele onzekerheid in dit opzicht bestaat. Er mag dus geen heksenjacht gevoerd worden.

 

Ten derde, een pro-economische wet aannemen die evenwichtig is en in overeenstemming met de werkelijkheid van het terrein, zonder een statuut ten opzichte van een ander te bevoordelen.

 

Ten vierde, een zekere soepelheid behouden bij het beoordelen van een arbeidsrelatie.

 

Ten slotte, een ware sociale ruling invoeren om de arbeidsrelaties veilig te maken.

 

Concreet gezien bepaalt het ontwerp bij het beoordelen van een arbeidsrelatie vier algemene criteria die in overeenstemming zijn met de huidige rechtspraak.

 

Ten eerste, de echte wil van de partijen. Ten tweede, de vrijheid om de arbeidsduur te organiseren. Ten derde, de vrijheid om het werk te organiseren. Ten vierde en ten slotte, de mogelijkheid om een hiërarchische controle uit te oefenen. Deze algemene criteria kunnen evenwel binnen bepaalde sectoren of beroepen onvoldoende zijn. Zodoende voert het ontwerp van kaderwet de mogelijkheid in om specifieke criteria volgens een procedure te bepalen, terwijl de raadpleging van de betrokken sectoren en de goedkeuring van een commissie, die op een paritaire wijze wordt samengesteld tussen de vertegenwoordigers van de zelfstandigen en van de loontrekkenden, worden gewaarborgd.

 

Om iedere rechtsonzekerheid maximaal te beperken zal er een administratieve afdeling van de voornoemde commissie worden belast met het uitbrengen van beslissingen betreffende de aard van een bijzondere arbeidsrelatie. Ten slotte zullen de partijen worden aangespoord om zich aan de wet aan te passen of de administratieve kamer te raadplegen.

 

Na goedkeuring van deze wet zullen inderdaad, in geval van vrijwillige regularisatie, de zware gevolgen die voortvloeien uit een nieuwe beoordeling, verzacht worden, rekening houdend met de rechtsonzekerheid die vandaag bestaat.

 

Kortom, ons ontwerp is een ontwerp dat de werknemers toelaat te weten op welk pad zich te wagen. Het is niet de bedoeling een heksenjacht op gang te brengen tegen degenen die men ten onrechte de schijnzelfstandigen noemt en die men veeleer zelfstandigen-tegen-hun-wil-in zou moeten noemen. De vrijheid inzake de keuze van zijn arbeid en zijn statuut blijft behouden maar er wordt een einde gesteld aan een aantal misbruiken die zich in de praktijk voordoen.

 

Ten laatste, wij willen de bijzondere eigenschappen van ieder beroep en iedere sector eerbiedigen. De beoordeling van de arbeidsrelaties mag nooit leiden tot een lijst van beperkende en precieze criteria.

 

Het wetsontwerp wordt momenteel voor advies voorgelegd aan de Nationale Arbeidsraad, de Hoge Raad voor Zelfstandigen en KMO's alsook aan het Algemeen Beheerscomité voor het Sociaal Statuut der Zelfstandigen. Het ontwerp zal vervolgens voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd, waarna het opnieuw aan de Ministerraad zal worden voorgelegd. Pas daarna kan het in de Kamer worden ingediend.

 

05.03  Trees Pieters (CD&V): Mevrouw de minister, als ik u zo hoor, lijkt mij dat fantastisch. Maar dat zijn algemene contouren. Het is een kaderwet op haar breedst beschouwd. Het is zeer vredelievend, zeer mild. U zegt heel duidelijk dat u speciale criteria wenst voor bepaalde sectoren waar de fenomenen zich voordoen en dat u een specifieke commissie zult installeren waar de zaken beslist en behandeld kunnen worden.

 

Ik ga volledig akkoord met die doelstelling, maar die doelstelling lijkt mij zeer vaag. Het probleem zal zijn dat wanneer die mooie doelstellingen, zoals u die daarnet hebt bepaald, geconcretiseerd moeten worden en dat de kaderwet een zeer brede omschrijving zal zijn die nog in de finale versie uitgewerkt moet worden. Dan zal – om het met een ander spreekwoord te zeggen – de kat op de koord komen. Wij zijn nog niet zover, maar dan zal de aap uit de mouw komen; dan zal het moeilijke moment aanbreken.

 

Ik kan akkoord gaan met de algemene definitie. Ik concludeer daaruit dat bijvoorbeeld advocaten in een advocatenkantoor die op zelfstandige basis werken, niet vervolgd zullen worden en dat geneesheren in een ziekenhuis, die op zelfstandige basis werken, zelfstandig zullen blijven. Dat is een eerste conclusie. Die conclusie is ook al gemaakt door minister Vandenbroucke destijds. Immers, het zou anders de kosten voor de sociale zekerheid voor die mensen en die instanties enorm optrekken.

 

Kortom, ik ga akkoord, ik vind het een positief gegeven, maar het moet concreet ingevuld worden en dan zien wij wel waar wij staan. Wij hebben er dan toch al enig zicht op. Het zal natuurlijk nog een hele tijd duren alvorens dat naar het Parlement komt, wanneer alle adviezen rond zijn. Hopelijk kunnen wij er nog tijdens deze legislatuur over beslissen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van mevrouw Trees Pieters aan de minister van Middenstand en Landbouw over "de arbitragecommissie die werd voorzien in de nieuwe franchisewet" (nr. 12493)

06 Question de Mme Trees Pieters à la ministre des Classes moyennes et de l'Agriculture sur "la commission d'arbitrage prévue dans la nouvelle loi sur la franchise" (n° 12493)

 

06.01  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, op 24 juli 2006 verscheen in het Belgisch Staatsblad het koninklijk besluit tot oprichting van de arbitragecommissie, zoals bepaald in de wet van 19 december 2005 betreffende de precontractuele informatie, de zogenaamde franchisingwet.

 

Wat mij meteen opvalt, is dat in het koninklijk besluit op geen enkele manier wordt verwezen naar de rol die de arbitragecommissie wordt geacht te spelen op het vlak van bemiddeling bij geschillen. Voornoemde rol was toch een van de doelstellingen die wij via het meerderheidsamendement, komende van de socialisten, hebben goedgekeurd.

 

Het koninklijk besluit spreekt alleen over adviesverstrekking bij de interpretatie en de toepassing van de wet. Het advies mag evenwel geen betrekking hebben op geschillen tussen partijen.

 

Wanneer ik nu het verslag van de bespreking van het wetsontwerp betreffende de nieuwe franchising in onze commissie erop nalees, moet ik constateren dat de socialisten absoluut vragende partij waren voor een dergelijke arbitragecommissie. Herinner u Dylan Casaer en Magda De Meyer. Zij wilden, net zoals wij, voortgaan in de reglementering over de franchiseovereenkomst. Aangezien op dat punt echter geen consensus binnen de meerderheid kon worden bereikt, vroegen en kregen zij de genoemde arbitragecommissie.

 

In het verslag van onze commissie staat expliciet vermeld dat de minister de arbitragecommissie ziet als een instantie die eveneens als bemiddelingsorgaan én als rechtbank van eerste aanleg dienst kan doen.

 

De oprichting van de arbitragecommissie met bevoegdheden inzake geschillenbeslechting was in feite de sleutel tot de consensus tussen de meerderheidspartijen omtrent het wetsontwerp. Blijkbaar worden voornoemde, alternatieve geschillenbeslechtingen nu door de regering overboord gegooid, zeer tot onvrede van de middenstandsorganisaties.

 

Daarnaast vinden wij het heel opmerkelijk dat de arbitragecommissie reeds tegen 1 september 2006 een evaluatieverslag aan de Kamer moet voorleggen, terwijl zij pas op 24 juli 2006 werd opgericht en de wet daarenboven pas op 1 februari 2006 in werking trad. Het lijkt mij dus dat een dergelijke evaluatie weinig effectief en zeker en vast voorwaardelijk is.

 

Mevrouw de minister, daarom heb ik een aantal vragen voor u.

 

Heeft de arbitragecommissie effectieve bevoegdheden om tot een alternatieve geschillenafhandeling inzake commerciële samenwerkingsovereenkomsten over te gaan? Zo ja, welke bevoegdheden heeft zij? Is de arbitragecommissie daartoe gewapend? Hoe verloopt de procedure in dat geval?

 

Zo neen, waarom heeft de arbitragecommissie voornoemde bevoegdheden niet? Waarom wijkt het koninklijk besluit van de doelstelling van de wet af?

 

Heeft de minister over de kwestie met de socialistische regeringspartners overleg gepleegd?

 

Werd de wet inzake evaluatie door het arbitragecomité afgerond? Wanneer zullen wij de resultaten van de wet zien? Wanneer kunnen wij over de wet debatteren?

 

Mijnheer de voorzitter, dat waren mijn vier vragen.

 

06.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, de arbitragecommissie heeft niet tot taak geschillen op te lossen. Dat is de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken. De wet betreffende de franchise geeft de Koning niet de macht om een instelling tot stand te brengen dat de hoven en rechtbanken vervangt.

 

Een koninklijk besluit heeft het voorwerp uitgemaakt van een overleg met mijn collega belast met Economie - hij is hier aanwezig – en die eveneens bevoegd is in dit dossier.

 

De evaluatiecommissie is momenteel bezig de wet te beoordelen. Haar verslag zou niet lang meer uitblijven, maar ik heb het echter nog niet. Tijdens haar eerste vergadering heeft de commissie zich uitgesproken over deze bevoegdheid en heeft ze die rol van scheidsrechter massaal verworpen.

 

06.03  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, u weet dat wij hiervan geen voorstanders waren. Die arbitragecommissie had volgens ons geen zin. Ze is er nu. Ik kan alleen maar constateren dat ze niet zal werken zoals door een van de meerderheidspartijen gevraagd. Zij moeten dan de verantwoordelijkheid daarvoor nemen. Wij zullen de evaluatie afwachten. Als het verslag komt, zullen wij hierover vragen stellen en het verder bespreken.

 

De voorzitter: Collega's, ik moet u nog in kennis stellen van een brief die Kamervoorzitter De Croo over de aangelegenheid heeft ontvangen.

 

In de brief van de FOD Economie laat men weten dat de commissie op die datum werd opgericht. Tijdens de installatievergadering van 26 juli werd ik als voorzitter verkozen.

 

Essentieel en kort samengevat, komt de inhoud van de brief hierop neer dat men niet echt de mogelijkheid ziet om de commissie goed te doen werken.

 

06.04  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mag ik vragen dat u die brief bezorgt aan alle leden van de commissie?

 

De voorzitter: Ik denk dat die vorige week al werd verstuurd aan alle leden.

 

06.05  Trees Pieters (CD&V): Goed.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 12563 van mevrouw Genot is uitgesteld.

 

07 Vraag van de heer Patrick De Groote aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de wet inzake vergunningen van handelsvestigingen" (nr. 12453)

07 Question de M. Patrick De Groote au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la loi relative à l'autorisation d'implantations commerciales" (n° 12453)

 

07.01  Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het betreft een informatieve vraag betreffende de wet inzake de vergunningen van handelsvestigingen. Ik heb een concreet voorbeeld. In Ronse wou een elektrozaak zich in de César Snoecklaan vestigen. In het kader van de Ikea-wet leverde het college van burgemeester en schepenen een negatief advies en weigerde dus een bouwvergunning en een sociaal-economische vergunning aan de winkelketen af te geven.

 

Ook Unizo gaf een negatief advies. De aanvrager ging in beroep bij het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie en deze besliste dat de vestiging wel kon.

 

Het college van burgemeester en schepenen oordeelde op basis van de wet in artikel 7, §2, ten vierde, dat de elektrozaak concurrentie zou betekenen voor de handelszaken in het centrum. Twaalf handelszaken zouden hetzelfde aanbod hebben. Vervolgens telt de César Snoecklaan al vier dergelijke baanwinkels met een gelijkaardig aanbod. Bovendien heeft ook de stad Ronse gezegd dat ze jarenlang in het handelscentrum heeft geïnvesteerd voor de heraanleg van nieuwe straten; de inpassing van een handelsvestiging in de plaatselijke ontwikkelingsprojecten of in het kader van het stedenpatroon speelt ook een rol.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, hoeveel bedrijven of winkels gingen in het Vlaams Gewest bij het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie in beroep en in hoeveel gevallen kreeg het bedrijf of de winkel alsnog een positief antwoord? In hoeveel gevallen werd het oordeel van het college van burgemeester en schepenen bevestigd?

 

Ten tweede, welke criteria waren voor het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie doorslaggevend om de elektrozaak in Ronse alsnog een vergunning te geven?

 

Ten derde, hoeveel tewerkstelling zou de inplanting van de elektrozaak creëren? Hoopt het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie dat de vestiging een invloed zal hebben op de keuzemogelijkheid van de consument, of op een duurzame invloed op de prijzen, of rekent het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie op een demografische groei in Ronse die een groei in het aanbod moet verantwoorden?

 

De voorzitter: Mijnheer De Groote, ik heb de vraag laten stellen omdat een aantal vragen inderdaad algemeen is. Het is wat op het scherp van de snee, want het gaat eigenlijk over een concreet geval.

 

07.02  Patrick De Groote (N-VA): Juist. Ik heb dit willen gebruiken als voorbeeld.

 

De voorzitter: U weet dat dit in principe niet kan.

 

07.03  Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik heb dit ook al gehoord in andere commissies van andere collega’s. Ik heb zelfs vragen aan de heer Tuybens ingetrokken omdat die te concreet waren. Door andere parlementsleden werd de vraag dan wél gesteld.

 

U hebt gelijk, maar er zit eigenlijk geen lijn in.

 

De voorzitter: De meerderheid van uw vragen heeft een algemeen karakter, maar u begrijpt dat het zeer delicaat is om een individuele vergunning tot voorwerp van een vraag in het Parlement te maken.

 

07.04  Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, dat begrijp ik.

 

De voorzitter: Ik moet dus principieel deze opmerking maken. Ik laat het aan de minister over om te antwoorden op hetgeen hij opportuun acht.

 

07.05 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik zou willen beginnen met een rechtzetting, louter volledigheidshalve. Het is het Interministerieel Comité voor de Distributie dat bevoegd is om de beroepen te onderzoeken, niet het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie. Dat was weleer zo maar dat is gewijzigd.

 

Wat uw eerste vraag betreft, sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van de handelsvestigingen zijn er 28 beroepen ingediend door aanvragers – bedrijven en winkels – voor projecten in het Vlaamse Gewest. Van deze 28 beroepen zijn er 21 gegrond verklaard en 7 ongegrond. Bij die ongegronde beroepen werd de gemeentelijke beslissing dus bevestigd.

 

Ten tweede, de beslissing van het Interministerieel Comité voor de Distributie is het gevolg van een afweging van verschillende aspecten van het dossier na onderzoek op basis van de vier hoofdcriteria van de wetgeving. Het gaat ten eerste om de ruimtelijke ligging van de handelsvestiging, ten tweede om de belangen van de consument, ten derde om de invloed van het project op de werkgelegenheid en ten vierde om de weerslag van het project op de bestaande handel. Ook in het dossier dat door u is aangehaald is de beslissing van het Interministerieel Comité voor de Distributie – zoals trouwens bij elk beroep – gebaseerd op de toetsing van alle aspecten van de aanvraag aan voornoemde criteria.

 

Wat uw derde en laatste vraag betreft, volgens de aanvrager zou de inplanting van de elektrozaak tewerkstelling scheppen voor vijf voltijdse en vier deeltijdse werknemers. Een gunstige evolutie van het personeelsbestand wordt ook verwacht, afhankelijk van de omzetverhoging. Er werd ook op gewezen dat deze nieuwe zaak de keuzemogelijkheden van de consument doet toenemen. Dit enkel volledigheidshalve.

 

07.06  Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

Het is correct dat men rekening zou moeten houden met de vier criteria die u hebt aangehaald, meer specifiek ruimtelijke ligging, belangen van de consument, invloed op de werkgelegenheid en de gevolgen voor bestaande handelszaken. Het stadsbestuur heeft een negatief advies gegeven op basis van het eerste en het vierde criterium. Thans blijkt dat u op basis van de twee andere criteria tot een andere conclusie bent gekomen.

 

Ik zal niet verder in detail treden omdat het over een individueel dossier gaat.

 

De voorzitter: Ik neem u dat niet kwalijk, maar u moet begrijpen…

 

07.07  Patrick De Groote (N-VA): Ik begrijp u.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van mevrouw Simonne Creyf aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de taakomschrijving van het federaal wetenschapsbeleid" (nr. 12321)

08 Question de Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la description des missions de la politique scientifique fédérale" (n° 12321)

 

08.01  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag dateert van 6 juli. Er is dus reeds een eeuwigheid overgegaan.

 

Mijnheer de minister, op woensdag 5 juli konden wij in de rubriek Kreten en Gefluister in De Standaard lezen dat de heer Hans Bracquené sinds kort deeltijds op uw kabinet aan het werk is als adviseur Wetenschapsbeleid.

 

Aangezien de heer Bracquené ook manager is van een bedrijfje dat advies verleent aan technologie- en wetenschapsbedrijven, werd hem de vraag gesteld of er geen sprake is van onverenigbaarheid. De heer Bracquené antwoordde dat hij hiervoor geen enkele reden zag, omdat – nu komt het – het federale wetenschapsbeleid alleen slaat op de tien federale wetenschappelijke instellingen.

 

Mijnheer de minister, kunt u dat bevestigen? Is de heer Bracquené inderdaad werkzaam op uw kabinet? Zo ja, wat is zijn precieze taak?

 

Is het juist dat hij leiding geeft aan een bedrijf gespecialiseerd in het verlenen van advies aan technologie- en wetenschapsbedrijven?

 

Wat vindt u van de uitspraak van uw nieuwe kabinetsmedewerker? Werd hij op de hoogte gebracht van het feit dat het federale wetenschapsbeleid meer inhoudt dan alleen de ondersteuning van de tien federale wetenschappelijke instellingen? Mijnheer de minister, ik heb het besluit nog eens nagekeken om zelf zeker te zijn. Het staat er allemaal in. Blijkbaar had hij dat dus niet gelezen.

 

Mijnheer de minister, wat is uw mening in verband met de onverenigbaarheid van enerzijds adviseur zijn bij de cel Wetenschapsbeleid en anderzijds een bedrijf leiden dat gespecialiseerd is in het verlenen van advies aan technologie- en wetenschapsbedrijven?

 

08.02 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Creyf, deze vraag dateert van juli. Normaal zou men nu frisser moeten zijn dan in die maand. Dat is niet het geval. Ik denk dat én verkiezingen én een dossier dat moest behandeld worden, daar niet vreemd aan zijn. Het is niet de eerste keer dat ik in de rubriek “Kreten en gefluister” zaken heb gelezen die misschien toch met een korrel zout moeten worden genomen.

 

Ten eerste, Hans Bracquené is sedert 1 juni deeltijds op mijn kabinet tewerkgesteld en doet ook de coördinatie van de cel Wetenschapsbeleid.

 

Ten tweede, Hans Bracquené is inderdaad zaakvoerder van een advieskantoor dat juridisch advies geeft aan bedrijven en onderzoeksinstellingen, maar dat juridisch advies heeft betrekking op de exploitatie van intellectuele eigendomsrechten.

 

Ten derde, ik denk dat Hans Bracquené voldoende op de hoogte is van mijn bevoegdheden op dit terrein. Ik wil erop wijzen dat hij de eerste maal in 1988 werkte op het kabinet van Wetenschapsbeleid en dus ook de bijzondere wetten van 1988 mee tot stand heeft helpen brengen. Wat dat betreft, kent hij natuurlijk de materie. Hij heeft die verklaring ook niet afgelegd, wat door de betrokken journalist werd bevestigd. Wel heb ik hem als belangrijkste opdracht de hervorming van de tien federale wetenschappelijke instellingen gegeven. Dat is wat hij heeft verklaard.

 

Ten vierde, van enige onverenigbaarheid kan geen sprake zijn. Dat werd vooraf en bij zijn indiensttreding door mij met hem besproken. Binnen mijn bevoegdheidspakket heb ik geen rechtstreeks contact met bedrijven die vragen moeten stellen over hun exploitatie van intellectuele eigendomsrechten, zodat het risico hier niet aanwezig is. U weet dat die bevoegdheid niet onder mij ressorteert.

 

08.03  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, u ontkent dus dat de heer Bracquené dat zou gezegd hebben. Het is achteraf altijd gemakkelijk te zeggen dat men iets niet gezegd heeft, maar dat het de pers was.

 

08.04 Minister Marc Verwilghen: (…)

 

08.05  Simonne Creyf (CD&V): Dat hebben wij dan niet gelezen in de pers, natuurlijk.

 

08.06 Minister Marc Verwilghen: Misschien had men “Kreten en Gefluister” beter niet opgevolgd, maar dat gaat zo met kreten en gefluister.

 

08.07  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Als u zegt dat er absoluut geen sprake is van belangenvermenging, dan moet ik u op uw woord geloven. Ik vind echter wel dat er tezelfdertijd onverenigbaarheid is, als er ook kans is op belangenvermenging. Ik neem u op uw woord, als u zegt dat dit geenszins het geval is. Mijnheer de minister, u weet waarschijnlijk ook dat in het verleden wetenschapsbeleid meer dan eens heeft gediend voor het uitdelen van postjes, gaande van zaalwachter tot andere, hogere functies. Ik meen dat wetenschapsbeleid beter verdiend, maar ik aanvaard uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: In principe volgen nu samengevoegde vagen, maar u bent de enige aanwezige, mevrouw Creyf. Ik stel dus voor dat u meteen uw vraag stelt aan de minister.

 

09 Questions jointes de

- Mme Karine Lalieux au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "le traitement des plaintes en matière d'assurances" (n° 12327)

- Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "l'examen des plaintes dans le secteur des assurances" (n° 12381)

09 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de klachtenbehandeling in de verzekeringssector" (nr. 12327)

- mevrouw Simonne Creyf aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de klachtenbehandeling in de verzekeringssector" (nr. 12381)

 

09.01  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het koninklijk besluit van 21 juni 2006 legt de basis voor de oprichting van de enige ombudsdienst in de verzekeringssector, ter vervanging van het huidige systeem.

 

Daarin nemen de drie verschillende actoren, in casu de CBFA, de dienst Verzekeringen van de FOD Economie en de ombudsman Verzekeringen elk voor hun domein een deel van de klachtenbehandeling voor hun rekening.

 

De afgelopen jaren hebben wij herhaaldelijk gepolst naar de vooruitgang in het dossier. Het lijkt nu eindelijk de goede richting uit te gaan. Werken met een enkele ombudsdienst is immers veel transparanter en hopelijk ook doeltreffender dan het huidige systeem.

 

Toch is het opvallend dat de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties in de Raad voor het Verbruik, hoewel ze uitdrukkelijk vragende partij waren, erg ontevreden zijn over de invulling, de samenstelling en de organisatie van de ombudsdienst, zoals door u voorgesteld.

 

Zij stellen een identiek systeem voor, zoals het in de banksector bestaat en dat volgens alle betrokkenen zijn deugdelijkheid reeds bewezen heeft. Zij geven duidelijk de voorkeur aan een tweekoppig systeem met enerzijds een permanente vertegenwoordiger van de consumentenbelangen naast de ombudsman en anderzijds een bemiddelingscollege. Bovendien betreuren zij de afwezigheid van pariteit op alle werkingniveaus van het systeem. De consumentenorganisaties beschikken immers alleen over een beperkte vertegenwoordiging, namelijk 2 mandaten op 7, in de raad van toezicht. Volgens hen ontberen ze elke betrokkenheid bij de dagelijkse klachtenbehandeling en in de raad van bestuur, die onder meer over de benoeming van de ombudsman beslist.

 

Mijnheer de minister, ik kom tot mijn vragen

 

Waarom werd niet gekozen voor een gelijkaardig systeem als dat van de bemiddelingsdienst banken, krediet en beleggingen, zoals gevraagd door de consumentenorganisaties? Hebben de consumenten nu wel voldoende gewicht in de schaal? Is hun rol niet te marginaal geworden ten opzichte van die sterke verzekeringssector? Wat vindt u van de kritiek van de consumentenorganisaties?

 

Tegen wanneer moet de ombudsdienst operationeel zijn? Is dat reeds het geval? Ik vermoed van niet. Zal er een informatiecampagne op poten worden gezet om de ombudsdienst bij het grote publiek bekend te maken? Hoeveel mensen zullen op de ombudsdienst werken en zich effectief bezighouden met de klachtenbehandeling?

 

09.02 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Creyf, ik ga uit van het feit dat als ik op deze vraag antwoord, ik ook heb geantwoord op de vraag van mevrouw Lalieux. Ik zal het uitsluitend in het Nederlands ten behoeve van mevrouw Creyf doen.

 

De voorzitter: Ja, mijnheer de minister.

 

09.03 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, wat de eerste vraag betreft, er werd niet geopteerd voor een systeem van bemiddelingsdienst zoals dat ook voor de banken bestaat. Daar zijn eigenlijk twee essentiële redenen voor. Ten eerste bestaat er vandaag een zeer goed werkend klachtenbehandelingssysteem dat het voordeel heeft dat het snel, soepel, efficiënt en competent functioneert. Zo wordt het ook algemeen ervaren door degenen die er een beroep moeten op doen. De tweede reden is dat het invoeren van een paritaire samenstelling zoals bij de Bemiddelingsdienst Banken, de procedure alleen maar zwaarder en duurder maakt.

 

Ik wil u toch even herinneren aan het systeem in de banksector, dat impliceert dat de ombudsman bijgestaan wordt door een vertegenwoordiger van de consumenten. In de praktijk gaat het eigenlijk om een advocaat die moet betaald worden en die de diensten begint af te wegen vanuit de benadering van de consument. Wanneer men niet tot een akkoord komt, is er nog een procedure via een bemiddelingscollege om tot een oplossing te kunnen komen. Dat is niet alleen duur, het is ook vrij omslachtig.

 

Dit systeem van behandeling van klachten vormt bovendien geen echte jurisdictie. Het is geen rechtspraak. Dat betekent dat als er later nog echte betwistingen ontstaan, dit ook aanleiding geeft tot het uitputten in rechte van eventuele rechten.

 

Ten tweede, het hangt van de consumenten af of zij al dan niet vertegenwoordigd zijn in de algemene vergadering en in de raad van bestuur van de op stapel staande rechtspersoon. Ze zijn hoe dan ook meer dan voldoende vertegenwoordigd in de raad van toezicht, waar zij de enige belangengroep vormen die twee vertegenwoordigers telt. U kunt mij geen andere belangengroep aantonen die twee vertegenwoordigers heeft.

 

Bovendien is er ook een vertegenwoordiger van de minister van Economie, een vertegenwoordiger van de CBFA en een expert in verzekeringszaken. Die drie worden geacht – en ik denk dat dit in de praktijk ook zo zal zijn – neutraal en in het algemeen belang te opereren. De tussenpersonen in verzekeringen, die normaal de belangen van de consumenten verdedigen, hebben dus ook een taak waar te nemen die toch vrij dicht aansluit bij de eindgebruiker. Ik denk dus dat zes van de zeven leden van het toezichtcomité eigenlijk mogen aanzien worden als onafhankelijk van de verzekeringssector.

 

Wat uw derde vraag betreft, de nieuwe ombudsdienst verzekeringen zal operationeel zijn vanaf het ogenblik waarop de rechtspersoon opgericht is en door mij als minister van Economie erkend zal zijn via het koninklijk besluit dat voorgeschreven wordt om de klachtenbehandeling uit te oefenen. Ik wacht nu op de aanduiding van de vertegenwoordigers die de raad van toezicht moeten bemannen. De verschillende instanties of belangengroepen werden door mij aangeschreven met het verzoek hun vertegenwoordiger zo vlug mogelijk aan te duiden.

 

Dat is tot nu toe nog niet door iedereen gedaan.

 

Ik kom tot uw vierde vraag. De media zullen in kennis worden gesteld van het bestaan van de nieuwe ombudsdienst, maar zowel de Commissie voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen als de Federale Overheidsdienst Economie zullen op hun website verwijzen naar de ombudsdienst Verzekeringen. De CBFA zal eveneens een brochure uitgeven die bestemd is voor het grote publiek. Ten slotte zal de ombudsdienst Verzekeringen op zijn eigen website een reeks van frequently asked questions and answers verspreiden ten aanzien van zowel de eindgebruikers – de verzekerden – als de bemiddelaars.

 

Ik kom op uw vijfde en laatste vraag. Er zullen in een eerste fase zes mensen werkzaam zijn bij de ombudsdienst. Wellicht zal ten gevolge van de werkzaamheden moeten uitgekeken worden of dat aantal in de toekomst niet moet worden uitgebreid.

 

09.04  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor die informatie. Dat volstaat.

 

Le président: Madame Lalieux, je suis désolé mais vous arrivez trop tard.

 

09.05  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, je suis désolée d'arriver en retard, j'étais occupée ailleurs. Je voudrais juste faire une remarque au ministre.

 

J'ai appris que les associations de consommateurs ont décidé de ne pas envoyer de candidat dans les nouvelles structures. Monsieur le ministre, comment comptez-vous dès lors réagir à l'égard de cette décision des associations qui, dès le départ, ont remis en question la structure?

 

09.06  Marc Verwilghen, ministre: Ils ne m'ont pas encore communiqué leur position officielle, mais si tel est le cas que vous mentionnez, c'est regrettable!

 

09.07  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, j'adresserai une question plus précise au ministre par rapport à ce sujet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Interpellatie van mevrouw Simonne Creyf tot de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "het lot van het nucleair passief" (nr. 907)

10 Interpellation de Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "le passif nucléaire" (n° 907)

 

10.01  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het Parlement werd al meer dan eens de vraag gesteld naar de bestemming, het lot, de toestand van de 4,3 miljard euro provisie die is aangelegd op de rug van de verbruiker van elektriciteit en die bestemd is voor de ontmanteling van de kerncentrales. Zeker naar aanleiding van de aangekondigde fusie tussen Suez en Gaz de France rezen bedenkingen bij het feit dat langs Synatom, dat de provisie beheert en voor 100% dochter is van Electrabel, de gigantische spaarpot in Franse handen terecht dreigde te komen. Tot op de dag van vandaag hebben wij nog steeds geen duidelijk antwoord daarop. Nog niemand, denk ik, weet het antwoord op dit ogenblik.

 

Over de spaarpot van 4,3 miljard euro wordt ook vandaag nog steeds de vraag gesteld of ze op een of andere manier gelinkt zou worden aan de begroting.

 

Er is bovendien nog een andere zaak. Het Opvolgingscomité, dat onder andere moet toezien op het door Synatom uitgeoefende beheer, trekt aan de alarmbel. In haar advies van 30 mei 2005 stelt het Opvolgingscomité dat een te groot aandeel van de aangelegde provisie is uitgeleend aan één enkel bedrijf, wat in strijd is met de wet van 11 april 2003. De wet voorziet in artikel 14, §1, dat Synatom maximaal 75% van het totale bedrag mag uitlenen aan de kernexploitant, in casu dus Electrabel. Daarnaast stelt datzelfde artikel op bladzijde 5 dat het resterende deel, namelijk 25%, dat niet mag worden uitgeleend, moet worden belegd in activa buiten de kernexploitanten met aandacht voor voldoende diversificatie en spreiding, teneinde het risico te minimaliseren. Volgens het Opvolgingscomité is precies dat laatste principe met voeten getreden door het feit dat maar liefst 77% van dat kwart, ofwel 808 miljoen euro, is uitgeleend aan één enkel bedrijf, zijnde Elia, een bedrijf waarvan Electrabel bovendien nog eens 27% bezit.

 

Procedureel gezien bepaalt de wet dat het advies van het Opvolgingscomité bindend is, maar dat haar verzet bij de minister – dat is dus gebeurd – opschortend werkt. Dat brengt ons bij een volgend probleem.

 

Hoewel de wet erin voorziet dat de minister het verzet binnen een korte termijn voorlegt aan de Ministerraad, die een beslissing moet nemen, laten de minister en de Ministerraad al sinds 13 juni 2005, dat is de datum van het beroep, na om een beslissing te nemen omtrent het aangetekende verzet waardoor de door het Opvolgingscomité aangeklaagde toestand ongestoord kan blijven voortduren. Men kan zich de vraag stellen, mijnheer de minister, wat dan nog de rol is van het Opvolgingscomité.

 

Mijnheer de minister, mijn vragen zijn de volgende. Wat zal er ingevolge de mogelijke fusie tussen Suez en Gaz de France gebeuren met de nucleaire provisies? Kunt u daarover eindelijk eens duidelijkheid scheppen? Wanneer zult u een beslissing nemen inzake het verzet dat werd ingesteld door Synatom tegen het advies van het Opvolgingscomité? In welke zin zult u beslissen en waarom? Is het bedrag van 800 miljoen euro, dat Elia in zijn bezit heeft, in strijd met de wettelijke diversificatieplicht? Hoe verantwoordt u het feit dat er nog steeds geen beslissing is genomen, hoewel we ondertussen al ruim een jaar verder zijn?

 

In het principeakkoord tussen Suez en de Belgische regering over de fusie tussen Suez en Gaz de France staat dat in de loop van 2007 een nieuwe vennootschap zal worden opgericht waarin de nucleaire provisies zullen worden ondergebracht. Het aandeel van de Staat zou 50% belopen. Mijnheer de minister, hoe moeten wij dit begrijpen? Hoe zit deze constructie precies in mekaar? Is dit al een verworven constructie? Betekent dit dat de Belgische Staat zal moeten betalen voor die 50% aandelen in Synatom? Hoe moeten wij heel deze constructie, zoals ze heel summier in de pers is verschenen, opvatten?

 

10.02 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, ik kan de eerste vraag van mevrouw Creyf kort beantwoorden.

 

Ik kan u verzekeren dat een wijziging van de aandeelhoudersstructuur van Electrabel niets verandert aan de verplichtingen van Electrabel ten opzichte van de Belgische Staat. We hebben dat trouwens vastgelegd in de wet. Als de wet niet wordt gewijzigd, blijft die bepaling ook van toepassing. Er bestaat geen enkele intentie om de wet op dat vlak te wijzigen. De verantwoordelijkheid blijft dus integraal bij Electrabel voor de verplichtingen die zij is aangegaan en die zij niet contractueel, maar wettelijkheidshalve draagt.

 

Ik zal nu eerst de vierde vraag beantwoorden. De adviezen van het Opvolgingscomité inzake de financiële investeringen van de kernprovisievennootschap in het gedeelte van de voorzieningen dat niet het voorwerp mag uitmaken van leningen aan de kernexploitant en de categorieën van activa waarin de kernprovisievennootschap het deel van de fondsen dat zij niet mag lenen aan de kernexploitanten investeert en de beroepen die de kernprovisievennootschap heeft aangetekend tegen die adviezen, vormen een moeilijke en ingewikkelde materie. Ik moet dat eerlijkheidshalve toegeven.

 

Ik kan dat illustreren met drie korte voorbeelden, die echter tot de verbeelding spreken. Ten eerste, na het advies van het Opvolgingscomité over de financiële investeringen van de kernprovisievennootschap Synatom is de afhankelijkheid van Elia ten opzichte van Electrabel geëvolueerd. De deelname van Electrabel in Elia is gedaald van 64% naar 27,5%. Het Opvolgingscomité heeft zijn advies echter niet gewijzigd, terwijl de situatie toch helemaal veranderd is. Ten tweede, er was geen unanimiteit in het Opvolgingscomité over de twee adviezen. Een lid heeft het eerste advies expliciet niet goedgekeurd en het tweede advies zelfs niet ondertekend. In zijn beroep tegen het advies over de categorieën van activa heeft Synatom verwezen naar een analyse van de juridische dienst van de Nationale Bank van België waarin voorbehoud wordt gemaakt over de kwaliteit van het advies. Hiermee wordt aangetoond dat hetgeen voorligt, geen piece of cake is. Ten derde, ik heb de wens uitgedrukt dat het tot een consensus zou komen tussen Synatom en het Opvolgingscomité over de keuze van de financiële investeringen. Ik heb echter moeten vaststellen dat er niet alleen geen consensus is bereikt, maar dat er zelfs geen dialoog tot stand kon komen over het onderwerp.

 

U begrijpt dat de adviezen en de beroepen dus een grondige analyse vergen. Dat neemt veel tijd in beslag en daarom kon nog geen beslissing worden genomen. Ik begrijp dat het u ergert dat het allemaal zo lang aansleept en dat het sneller zou moeten kunnen gaan. Men moet echter wel beschikken over de middelen om het sneller te doen gaan.

 

Ten tweede, de grondige analyse zal nog enige tijd duren. Daarmee is men volop bezig. Wanneer die afgerond kan worden, zal het dossier worden voorbereid voor de Ministerraad. Ik kan op dit ogenblik moeilijk een precieze datum geven wanneer een beslissing zal worden genomen.

 

Ik kom op uw derde vraag: is de 808 miljoen euro die Elia in zijn bezit heeft in strijd met de diversificatieplicht en in welke zin zal er een beslissing genomen worden? Ik kan mij daarover moeilijk uitspreken. Ik wens het resultaat van de grondige analyse af te wachten, want elk engagement dat ik ondertussen zou aangaan, zou totaal contraproductief kunnen zijn of gewoon tegengesproken worden door de loutere vaststellingen in het dossier.

 

U hebt één bijkomende vraag terecht toegevoegd inzake het eenzijdig engagement dat door de groep Suez-Electrabel is genomen en dat namens deze groep, samen met Gaz de France, is voorgesteld aan de Europese Commissie. Daarin is effectief sprake van het nucleair passief. De constructie die voor ogen wordt genomen – de vraag wordt mede ondersteund door de regio's, inbegrepen de Vlaamse minister voor Energie – is dat men tot een soort van vehikel zou kunnen komen dat de taken van het Opvolgingscomité voor een stuk overneemt. Die taken zijn uitsluitend gefocaliseerd op controle en beheer en ook de opvolging van dat beheer, met een bijkomende vraag naar meer investeringen die zich naar België toe vertalen. Ik moet u niet zeggen dat als men ooit zal moeten overgaan tot het aanwenden van deze nucleaire provisies, het zal zijn voor de ontmanteling van de kerncentrales in België. Wij hebben er ook alle belang bij dat het naar Belgische investeringen kan gaan, die natuurlijk zullen moeten voldoen aan de voorwaarden die door de wet zijn voorgesteld. Dat wil zeggen dat er ook voldoende rendement uit moet voortkomen. Het overleg met de Gewesten en de Gemeenschappen heeft duidelijk aangegeven dat men deze formule eigenlijk gunstig gezind is en ik denk, eerlijkheidshalve, dat het ons ook verder zal brengen dan de werking van het Opvolgingscomité tot nu toe. Ik heb hier al aangetoond dat die werking niet van een leien dakje loopt, maar het loopt ook niet van een leien dakje vanwege de ingewikkeldheid van de materies die moeten behandeld worden.

 

10.03  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, bij uw laatste conclusie stel ik mij toch vragen. Synatom is eigenlijk voor 100% een dochter van Electrabel. Die verwevenheid is toch bijzonder nauw. Er wordt een comité opgericht dat op Synatom moet toezien. Dat comité geeft adviezen, waarvan u zegt dat ze verdeeld zijn en dat de kwaliteit laag is. Het advies dateert echter al van 30 mei 2005, voor de laatste recente evoluties op het vlak van de fusie van Suez en Gaz de France op tafel zijn gekomen. Dit kan men dus nog moeilijk als een argument inroepen. Ik denk dat het gegeven om controle en toezicht vraagt. Dat is bijzonder belangrijk. Als de formule van het overlegcomité niet werkt, kunnen wij inderdaad de vraag stellen wat de waarde nog is van een advies van dat Opvolgingscomité door middel van het indienen van een beroep.

 

Mijnheer de minister, u moest op een korte termijn reageren. Ik vind dat de geest van de wet met voeten wordt getreden als er vandaag, oktober 2006, nog geen enkele reactie van u is gekomen. De vraag rijst zelfs of dit niet bewust is gebeurd. Ik denk dat de Ministerraad al veel sneller een beslissing had moeten nemen. De korte termijn wordt dus niet gerespecteerd. De wet wordt dus met voeten getreden.

 

Bij de bespreking van de wet in 2003 heeft CD&V gepleit voor een nog groter deel dat niet mocht wordt uitgeleend, namelijk 50% in de plaats van 25%. Wij hebben ook gepleit voor een belangrijkere rol voor het Opvolgingscomité, precies om te vermijden dat het nucleair passief in vreemde handen zou terechtkomen. Aanvankelijk was het trouwens de bedoeling dat het aandeel dat voor Electrabel ter beschikking zou zijn op een systematische manier zou worden afgebouwd, wat uiteindelijk ook nog niet is gebeurd.

 

Mijnheer de minister, er moet in elk geval duidelijkheid komen over de 4,3 miljard euro naar aanleiding van de fusie. U hebt een tipje van de sluier opgelicht, maar ik vind dat het toch nog altijd onvoldoende duidelijk is wat met de 4,3 miljard euro zal gebeuren, hoe dat precies zal gebeuren en wat er uiteindelijk toch in Franse handen zal verdwijnen.

 

Mijnheer de minister, ik heb een motie van aanbeveling voorbereid, waarin ik de regering verzoek om de nucleaire provisies die bij Synatom zijn ondergebracht in België te houden, want ze horen toe aan de Belgische gemeenschap. De regering moet erop toezien dat de eventuele besteding, vooral de Belgische economie ten goede komt.

 

Tevens moet de Belgische regering garanderen dat de middelen beschikbaar en mobiliseerbaar zijn op het ogenblik dat ze nodig zijn voor de ontmanteling van de kerncentrales. Bovendien moet ervoor gezorgd worden – u hebt er zopas op gealludeerd – dat de aansprakelijkheid voor eventuele bijkomende afvalbeheerkosten of ontmantelingskosten door Suez niet kan worden afgewenteld op de Belgische staat en bijgevolg op de Belgische gezinnen en bedrijven.

 

Daarom dien ik een motie van aanbeveling in.

 

10.04  Muriel Gerkens (ECOLO): Monsieur le président, monsieur le ministre, avant les vacances, j'avais déposé une interpellation et étant donné le délai, j'avais également introduit une question écrite, à laquelle j'ai obtenu une réponse. Aussi ai-je retiré mon interpellation de manière à pouvoir vous interroger plus tard en rebondissement à la réponse, puisque des rapports complémentaires avaient été demandés par le Comité du suivi et que ces rapports sont toujours en attente.

 

Indépendamment de cela et sur la partie relative aux 4,3 milliards et à Synatom, je voudrais me joindre à la préoccupation de Mme Creyf en lien avec les discussions relatives à la Pax Electrica II. On y reviendra peut-être lors d'une prochaine question. Je pense qu'il faut veiller à ce que cet argent soit correctement investi en Belgique de manière à servir au démantèlement. Il importe également de protéger cet argent des besoins financiers et des intentions du gouvernement belge d'investir ou de s'accaparer une part du capital de Synatom. En la matière, il incombe au gouvernement d'assumer les responsabilités techniques et financières du démantèlement des centrales.

 

Eu égard à ce qui précède, j'aurais voulu un complément de réponse de votre part, monsieur le ministre. Si le gouvernement belge prend une part de l'actif de Synatom, ne prend-il pas aussi la responsabilité technique et financière du démantèlement des centrales? Auquel cas, le citoyen devra payer une seconde fois pour ce démantèlement. Pour la suite, nous interviendrons via d'autres questions ou dans un autre contexte.

 

10.05 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, ik was van plan nog drie dingen op te merken voor mevrouw Creyf. Ik zal tegelijk ook antwoorden op de opmerking van mevrouw Gerkens.

 

Ik heb niet gezegd dat het advies niet juridisch kwaliteitsvol is. Ik zeg alleen dat er een lid is tussengekomen van het Opvolgingscomité dat niet alleen heeft geweigerd te tekenen, maar ook het eerste advies expliciet niet heeft goedgekeurd. Dan is er een opmerking gekomen van de juridische dienst van de Nationale Bank van België met betrekking tot de waarde van het juridisch advies. Niet ik zeg dat dus maar wel de juridische dienst van de Nationale Bank van België.

 

Wat wordt verstaan onder korte termijn? De werkzaamheden zijn niet bijzonder duidelijk. Er is nog zo’n woord dat in het verleden aanleiding tot discussie heeft gegeven: het woord “onverwijld”. Hier is het “korte termijn”. Wat is dat in deze materie? Ware het niet beter geweest mocht de wetgever een termijn hebben bepaald? Die vragen kunnen we ons nu wel stellen, maar ze brengen niet onmiddellijk aarde aan de dijk.

 

Ik kom tot de derde opmerking en daar hebt u wel een punt. Het wordt ook door mevrouw Gerkens aangehaald. Het eenzijdig engagement dat nu wordt voorgesteld en waarvan we zullen zien of Europa dat aanneemt, voorziet effectief in de constructie van een nieuw vehikel, wat ik heb gezegd. Het belangrijkste is te weten dat een provisie dient voor het moment waarop men de ontmanteling van de kerninstallaties zal moeten aanvatten. Die provisie werd aangelegd en dus is daar door de consument voor betaald. Men kan daarvoor geen tweede keer laten betalen. Wat dat betreft moet het bedrag van 3,4 miljard zo worden belegd en beheerd dat op het ogenblik waarop men dit nodig heeft, men daarmee ook de kosten zal kunnen dragen van die toch wel zeer kostelijke operatie die dan zal moeten worden voltrokken.

 

C’est une des raisons pour lesquelles, madame Gerkens, tant la proposition qui a été faite que les pourparlers que nous avons eus avec les responsables de Suez, Electrabel et Gaz de France spécifiaient que les responsabilités techniques continueraient à être assurées par Synatom. Il appartient à ce dernier de consentir les efforts nécessaires. De plus, il a été rétribué pour ce faire. Il a reçu une provision. Il n'est donc pas question de faire payer une seconde fois les consommateurs!

 

Ma deuxième constatation est que les responsabilités sont d'ordre technique: en effet, la technicité sera indispensable pour le travail à accomplir. Cet élément reste donc dans le portefeuille de Synatom, donc dans le portefeuille de Suez-Electrabel et, si la fusion se réalise, dans le portefeuille de cette nouvelle structure.

 

En même temps, nous avons demandé que le contrôle et la gestion soient effectués par un autre moyen que celui utilisé actuellement. Ces deux éléments seront introduits dans le nouveau "vehicle" dont je vous ai parlé: en effet, les trois Régions et le fédéral se sont accordés pour une telle solution, bien entendu, seulement à partir de l'obtention du feu vert de la Commission européenne pour poursuivre en cette matière.

 

10.06  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik kan de minister natuurlijk volgen. Wat dit betreft, zijn we dezelfde mening toegedaan. De gelden moeten beschikbaar zijn en mobiliseerbaar. De gelden zijn afkomstig van de energiegebruikers. Het kan niet dat de consument binnen afzienbare tijd nog een tweede keer zou moeten betalen. Op dit punt delen wij volkomen de mening van de minister.

 

Mijnheer de minister, u kan het ons evenwel niet kwalijk nemen dat we niet voor 100% gerust zijn in de uitvoering ervan en nog een aantal reserves behouden omtrent de zekerheid die deze regering ons hierover op dit ogenblik garandeert.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de dames Simonne Creyf, Muriel Gerkens en Trees Pieters en door de heer Melchior Wathelet en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van mevrouw Simonne Creyf

en het antwoord van de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid,

verzoekt de regering

- de nucleaire provisies die zijn ondergebracht bij Synatom in België te houden, want ze horen toe aan de Belgische gemeenschap;

- erop toe te zien dat de eventuele besteding vooral de Belgische economie ten goede komt;

- te garanderen dat de middelen beschikbaar zijn op het ogenblik dat ze nodig zijn voor de ontmanteling van de kerncentrales;

- ervoor te zorgen dat de aansprakelijkheid voor eventuele bijkomende afvalbeheer- en ontmantelingskosten niet zal afgewenteld worden door Suez op de Belgische Staat en dus op de Belgische gezinnen en bedrijven."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mmes Simonne Creyf, Muriel Gerkens et Trees Pieters et par M. Melchior Wathelet et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de Mme Simonne Creyf

et la réponse du ministre de l’Économie, de l’Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique,

demande au gouvernement

- de maintenir en Belgique les provisions nucléaires placées chez Synatom qui appartiennent à la communauté belge;

- de veiller à ce qu’une éventuelle affectation profite principalement à l’économie belge;

- de garantir que les moyens seront disponibles lorsqu’ils seront nécessaires pour le démantèlement des centrales nucléaires;

- de veiller à ce que Suez ne répercute pas la responsabilité d’éventuels coûts supplémentaires afférents à la gestion des déchets et au démantèlement sur l’État belge et, dès lors, sur les ménages et les entreprises belges.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heer Georges Lenssen.

 

Une motion pure et simple a été déposée par M. Georges Lenssen.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

11 Vraag van mevrouw Simonne Creyf aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de twee nieuwe stroomtaksen" (nr. 12408)

11 Question de Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "les deux nouveaux prélèvements en matière de production d'électricité" (n° 12408)

 

11.01  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, tijdens de tweede begrotingscontrole voor 2006 besliste de regering om twee, min of meer nieuwe, heffingen in het leven te roepen.

 

De eerste heffing betrof de reeds eerder aangekondigde heffing op de niet-gebruikte sites. Aanvankelijk was begroot dat deze 150 miljoen euro zou opbrengen voor zover Electrabel de concurrentie geen terreinen ter beschikking zou stellen die een capaciteit van 1500 megawatt konden leveren.

 

Mijnheer de minister, u herinnert zich waarschijnlijk nog het debat dat wij toen daarover hebben gevoerd. Wij hebben daarover vragen gesteld. Wij hebben u gevraagd of het zou gaan om een of/of-operatie, ofwel om een en/en-operatie. Wij vreesden namelijk dat het een en/en-verhaal zou worden. U herinnert zich ongetwijfeld dat debat. Wij hebben dat debat gevoerd in de commissie. Wij hebben het ook in de plenaire vergadering gevoerd. U hebt toen bij hoog en bij laag – wij kunnen dat waarschijnlijk nog terugvinden – beweerd dat het om een of/of-operatie ging.

 

Er is nu toch iets aan het veranderen. Er is ergens iets aan het wijzigen. Er wordt nu immers gesproken over een jaarlijkse wederkerende belasting. Dat is toch wel enigszins verwonderlijk als men ervan uitgaat dat ondertussen sites zouden kunnen ter beschikking gesteld worden van de concurrentie.

 

De tweede heffing betreft een heffing op centrales die elektriciteit opwekken via steenkool of zware stookolie. Naar schatting zou deze heffing dit jaar nog 20 miljoen euro opleveren. Voor de volgende jaren is er zelfs sprake van 30 tot 40 miljoen euro, en dat elk jaar. Dit is zogezegd een gegeven uit milieuoverwegingen

 

Beide heffingen treffen overduidelijk Electrabel die immers de enige is die beschikt over dergelijke installaties. Alleen is de grote vraag – en dit is onze bezorgdheid, mijnheer de minister – of men via Electrabel niet opnieuw de consumenten zal treffen. Het is immers zeer waarschijnlijk dat Electrabel de nieuwe heffingen zal doorrekenen aan de consument.

 

Mijnheer de minister, mijn vragen zijn de volgende.

 

Welke sites heeft Electrabel ter beschikking gesteld en welke zijn effectief reeds verkocht of aangekocht door andere spelers? In de mate dat er inderdaad sites ter beschikking zijn gesteld, waarom dan nog een heffing?

 

Wat is de reden waarom er nu wordt gesproken over een jaarlijks wederkerende heffing op niet-gebruikte sites, die elk jaar 70 miljoen euro moet opbrengen? Vanwaar komt dat bedrag? Is daarvan nu een raming gemaakt? Wij vonden toen reeds dat het bedrag van 150 miljoen niet gemotiveerd was, hoe wordt nu die 70 miljoen euro gemotiveerd?

 

Waarom gaat het om een jaarlijks terugkerende heffing? Slaat die heffing alleen op nucleaire sites?

 

Zal de heffing worden geschrapt eens de vereiste capaciteit ter beschikking is gesteld?

 

Wat betreft de bevoorradingszekerheid, is het verantwoord om centrales die elektriciteit opwekken via steenkool of zware stookolie extra te belasten, gelet op het feit dat wij nog steeds worden geconfronteerd met de nucleaire uitstap? Moeten wij juist niet, in het kader van de nucleaire uitstap, aan diversificatie doen? Is het Electrabel toegestaan om deze heffing door te rekenen aan haar klanten? Zal dit wettelijk worden verboden? Op welke manier zal worden voorkomen dat Electrabel deze heffingen doorrekent aan de consumenten?

 

11.02 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw Creyf, in antwoord op uw eerste vraag wijs ik erop dat van de drie niet-benutte sites voor de elektriciteitsproductie, die momenteel door Electrabel ter beschikking worden gesteld, het volgende kan worden gezegd.

 

De site Beringen is ondertussen verkocht aan de vennootschap EON. Voor de andere sites, namelijk het u welbekende Sint-Pieters-Leeuw en Marchienne-au-Pont, worden de onderhandelingen met de vennootschap Endessa gevoerd.

 

Behalve de door Electrabel reeds ter beschikking gestelde, niet-benutte sites beschikken de elektriciteitsproducenten van België nog over een reeks andere niet-benutte sites. Dat betekent concreet dat, om de concurrentie binnen het bewuste productiesegment te verhogen, ook voornoemde niet-benutte sites ter beschikking van de markt moeten worden gesteld. Ofwel gebruiken de producenten ze zelf, ofwel stellen zij de sites ter beschikking van andere spelers.

 

Dat laat mij toe om uw tweede vraag over de jaarlijks terugkerende heffing te beantwoorden.

 

Wij zijn nu van een of-of-verhaal in een en-en-verhaal beland. De heffing daalt naarmate meer niet-benutte sites ter beschikking worden gesteld. Dat is een stok achter de deur of een incentive om de elektriciteitsproducenten van België aan te zetten tot het bereiken van de doelstelling die met de maatregel wordt beoogd, namelijk het mogelijk maken van de verhoging van de concurrentie binnen het productiesegment van de elektriciteitsmarkt.

 

Ten derde, bij de opmaak van de wettekst hebben de elektriciteitsproducenten van België een lijst van niet-benutte sites medegedeeld. Het is evident dat, wanneer het voorwerp van de heffing niet meer bestaat, doordat alle sites zijn benut, er ook geen heffing meer zal moeten worden geheven. Er werd trouwens ook een evenredigheidsmechanisme afgesproken. Naarmate er meer megawatt uit het systeem verdwijnt, daalt de opbrengst.

 

Ten vierde, wat betreft het bijzonder accijnsrecht op steenkool en op zware stookolie bestemd voor de energieverslindende ondernemingen, zoals onder meer de installaties en elektriciteitsproductie van Electabel, is in de fiscale wetgeving voorzien in een taxatie van energieproducten en elektriciteit.

 

Of het opportuun is het accijnsrecht te handhaven, aan te passen of af te schaffen, zal moeten worden onderzocht op het ogenblik van de indiening van het verslag van de commissie die werd opgericht voor het analyseren van het Belgische energiebeleid tegen 2030. De commissie zit nu in de laatste fase. Op basis van de besluiten van de commissieleden dient de regering vervolgens de inhoud van de fiscale maatregelen te beoordelen die het meeste geschikt zijn om de energiebevoorradingszekerheid van het land veilig te stellen.

 

Ten vijfde, het is wettelijk omschreven dat het de taak is van elke elektriciteitsproducent, dus ook van Electrabel, om de verkoopprijs van elektriciteit te bepalen. Zij doet dat op basis van al haar kosten, dus inbegrepen de verschillende taksen die bestaan, ongeacht of ze nu lokaal, provinciaal, regionaal of federaal zijn of ongeacht het om bijdragen of heffingen gaat. Al het voornoemde wordt in aanmerking genomen om tot de prijsbepaling te komen.

 

Zo werkt het systeem, en zo zal het ook blijven werken.

 

11.03  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uw antwoord verrast mij heel erg. Ik ben in zekere zin ook verrast dat u voor het eerst heel duidelijk bent.

 

Ten eerste, u hebt gezegd dat het niet “of of” is maar “en en”. U zegt dat het verhaal van “of of” een verhaal van “en en” is geworden. Het is dus een begrotingsmaatregel.

 

Ten tweede, u zegt ook dat de taksen en alle kosten van Electrabel zullen worden verrekend in de prijs. Mijnheer de minister, ik heb het nog nooit zo duidelijk gehoord. De nieuwe heffingen die de overheid oplegt, zullen worden doorverrekend in de prijs voor de consument.

 

Met andere woorden, de premier probeert zijn begrotingstekort binnen de perken te houden via deze begrotingsmaatregel, maar de verbruiker zal dat betalen. Suez is voornamelijk een Franse onderneming en is inderdaad geen liefdadigheidsinstelling. U bevestigt dat als door de Belgische Staat nieuwe heffingen worden opgelegd dit zal worden verrekend in de kostprijs voor elektriciteit.

 

We moeten dan ook aannemen dat de 100 miljoen euro die Suez aan de Belgische overheid schenkt - de vermindering van de gasfactuur die de Belgische overheid heeft toegestaan aan wie met gas verwarmt - zal worden doorverrekend in de kostprijs voor energie.

 

Wie is het slachtoffer? Wie zal betalen? De verbruiker. Verhofstadt zal zijn begrotingstekort kunnen beperken maar de verbruiker zal betalen. Het is nog nooit zo duidelijk geweest en zo scherp gesteld als nu door uw antwoord.

 

11.04 Minister Marc Verwilghen: Ik kan aannemen dat dit de uitleg is die u daaraan geeft, mevrouw Creyf.

 

11.05  Simonne Creyf (CD&V): U hebt het zelf gezegd, mijnheer de minister.

 

11.06 Minister Marc Verwilghen: U moet mij geen woorden in de mond leggen die ik niet heb uitgesproken. U zegt dat het een begrotingsmaatregel is, ik zeg dat het dat niet is. Het is een maatregel om de concurrentie op de markt te bevorderen en degene die x-aantal duizenden megawatt in zijn bezit heeft en ze niet gebruikt, te verplichten ze op de markt te brengen. Dat is de maatregel en niets anders. Indien u daarvan een begrotingsmaatregel wil maken, wil ik u dat goed recht gunnen, maar dat is het niet. Het is in wezen een maatregel die ertoe strekt dat men het aantal megawatt die men in zijn bezit heeft en niet gebruikt, op de markt moet brengen. Brengt men ze niet op de markt, dan moet men een heffing betalen.

 

Ik geef toe, in het verleden ging het enkel over 1.500 megawatt of drie installaties. Zij zijn die verplichtingen ondertussen nagekomen. Ik heb u gezegd wat de stand van zaken is. Wij hebben echter gemerkt dat, als men het daarbij laat, zij geen enkele bijkomende inspanning zullen doen om die extra duizenden megawatt die ze nochtans ter hunner beschikking hebben, op de markt te brengen. Ze hebben er trouwens geen belang bij om ze op de markt te brengen, want ze hebben er eenvoudig voordeel bij om ze geblokkeerd te houden. Concurrenten kunnen er niet bij komen en zij hebben ze niet nodig. Ze kunnen de markt eigenlijk voor een stuk zelf bepalen. Dat willen wij niet.

 

Ten tweede, u neemt een enorme aanloop wanneer u opmerkt dat in de elektriciteitsprijs een aantal kosten inbegrepen lasten, bijdragen en heffingen zitten. Dat is zo voorzien. Lees de wet na. Men kan dat niet anders interpreteren dan op die manier.

 

11.07  Simonne Creyf (CD&V): Wij waren niet akkoord met die bepaling, mijnheer de minister.

 

11.08 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw Creyf, het zal misschien de regionale overheden ertoe aanzetten om naar aanleiding van de dertien bestaande belastingen, waarvan die van het federale niveau uitdovende en tijdelijke belastingen zijn, in te zien dat men zal moeten stoppen de energie als melkkoe te gebruiken. Ik heb overigens niet vijf, maar tien uitnodigingen aan de regionale ministers gezonden om te vragen eens rond de tafel te gaan zitten om het maximumplafond van de belastbaarheid van energie te bespreken. Ik ben daar tot nu toe spijtig genoeg nog altijd niet in geslaagd, maar dat is de reële gang van zaken. Een andere uitleg is er niet.

 

Ik kom nog op de laatste 100 miljoen van de gasfactuurkorting terug. Dat heeft niets te maken met het feit dat het doorverrekend wordt. Integendeel, de groep Electrabel is in deze positie gekomen door de jarenlange monopolievorming die er geweest is, waarvan zij het voordeel heeft genoten. Ik spreek nu niet over tien jaar, maar over de veertig tot vijftig jaar dat die zaak al aanhoudt. In die omstandigheden is aan hen gevraagd om ook bij te dragen aan de solidariteit die de inspanning van vorig jaar moest inhouden – eerst voor de petroleumproducten en daarna voor de afgeleide producten, meer bepaald gas – en dus een inspanning te doen. Daarbij is van een doorrekening hoegenaamd geen sprake.

 

11.09  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, ten eerste, u verwijst naar de wet die goedgekeurd is en waar inderdaad in staat dat alle kosten mee verrekend kunnen worden in de kostprijs van het eindproduct. U zult zich ook herinneren, mijnheer de minister, dat wij daar toen tijdens de discussie helemaal niet mee akkoord gingen. Wij gingen daar helemaal niet mee akkoord, onder meer omdat wij daar een achterpoortje in zagen om alle mogelijke kosten, van welke aard ook, daarin te gaan onderbrengen en mee te verrekenen in de kostprijs van de energie.

 

Trouwens, de CREG had daar ook vragen bij. Doch, het stond in uw wetsontwerp en het is goedgekeurd. Wij hadden daar zeer grote bezwaren tegen omdat die meerkosten niet onder controle worden gehouden.

 

Ten tweede, u zegt dat het een concurrentiemaatregel is, en daarin kan ik u nog volgen. Ik kan u er nog in volgen dat de terbeschikkingstelling een concurrentiemaatregel is, in essentie. Het gevolg is wel dat er voor 100 miljoen euro extra heffingen komen en dat die nieuwe heffingen betaald zullen worden door de consument. Het is dus weeral de consument die dat zal betalen. Dat is het verhaal waar het uiteindelijk op neerkomt. Heel de liberalisering – en ook de concurrentie in de sector – had de bedoeling te komen, niet alleen tot lagere prijzen maar tot meer concurrentie en tot lagere prijzen. Maar die lagere prijzen komen onrechtstreeks terug naar de consument als verhogingen door heffingen waarvan de staatskas eigenlijk de enige begunstigde is. Ik vind dat wij op dit ogenblik eigenlijk een beetje in een vicieuze cirkel zitten. Het is een pervers systeem: men legt heffingen op aan de sector, de Staat heeft de inkomsten, de verbruiker betaalt. En dat terwijl de prijs van de energie zou moeten dalen.

 

11.10 Minister Marc Verwilghen: Wat dat laatste betreft, zou ik u toch willen tegenspreken. Iedereen weet dat de energieprijs bepaald wordt door de prijs van de ruwe aardolie. We hebben gezien wat voor bokkensprongen die heeft gemaakt. Wellicht zal de prijs nooit meer terugkeren naar het niveau van vroeger. Momenteel is de prijs terug aan het dalen, maar we zitten daar in een verschrikkelijke trend die op internationaal vlak wordt bepaald en ons land heeft daarop – spijtig genoeg - geen enkele impact.

 

De voorzitter: Collega’s, dit is een vraag. Wij zijn al een kwartier bezig met de behandeling ervan. In het kader van het ontwerp zullen wij de kans hebben om daarover uitgebreid van gedachten te wisselen, mevrouw Creyf.

 

11.11  Simonne Creyf (CD&V): Tijdens het begrotingsdebat?

 

De voorzitter: Tijdens het begrotingsdebat, maar ook tijdens de bespreking van het ontwerp dat straks op tafel ligt en betrekking heeft op de sites in kwestie. Zo heb ik het toch begrepen, mijnheer de minister.

 

Probeer uw jeugdig ongeduld nog even te beheersen, mevrouw Creyf.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van mevrouw Simonne Creyf aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de kritiek op de liberalisering van de energiemarkt" (nr. 12409)

12 Question de Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "les critiques en matière de libéralisation du marché de l'énergie" (n° 12409)

 

12.01  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, deze vraag dateert van eind augustus. In de kranten konden wij toen wat kritiek lezen, geformuleerd door een aantal grote industriële stroomverbruikers, op de liberalisering van de energiemarkt in ons land. Die kritiek klonk nogal luid en hard. Op het eerste gezicht is dat opmerkelijk, omdat precies de grote industriële verbruikers jaren geleden de drijvende kracht achter de liberalisering waren. Bij nader toezien vind ik hun reactie niet zo opmerkelijk, want de prijsdalingen die verwacht mochten worden, blijven uit.

 

De voornaamste redenen die worden aangehaald als verklaring voor het uitblijven van effectieve prijsdalingen, zijn het gebrek aan concurrentie op de markt, de dominantie van een speler, de banden tussen de netbeheerders en de producenten en een aantal karakteristieken eigen aan het product elektriciteit.

 

Het gevolg is dat hier en daar zelfs al de roep weerklinkt naar een herregulering en een systeem van prijscontrole. Volgens de chemiefederatie werkt de markt immers niet en zal het probleem in een periode van vijf à tien jaar niet verbeteren.

 

Mijnheer de minister, ik heb daarover de volgende vragen.

 

Deelt u de kritiek van de industriële grootverbruikers dat de liberalisering van de energiemarkt hoegenaamd niet brengt wat ervan mocht worden verwacht? Waarom bent u het eens of waarom bent u het niet eens?

 

Welke maatregelen zult u nemen om de elektriciteitsmarkt effectief te regulariseren of te liberaliseren?

 

Welke stappen zult u doen om de concurrentie te vergroten en de dominantie positie van een speler aan te pakken?

 

Wat zult u doen op het vlak van de bundeling tussen netbeheerders en producenten?

 

Kunt u meedelen wat de evolutie is van de elektriciteitsprijs van 2000 tot nu?

 

12.02 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Creyf, wat uw eerste vraag betreft, kan ik het volgende meedelen. De elektriciteitsprijzen die in België aan de industriële verbruikers worden aangerekend, zijn hoofdzakelijk sedert 2006 onmiskenbaar gestegen. Die prijsstijging is kenmerkend voor België, maar doet zich ook voor in alle andere Europese landen. Die tendens hangt samen met het prijsniveau dat momenteel op de groothandelsmarkten in Europa wordt toegepast. Daar worden we allemaal over dezelfde kam geschoren. De prijsstijging van de brandstoffen, meer bepaald van aardgas, die in de elektriciteitscentrales gebruikt worden, ligt ook mee aan de basis van die stijging.

 

In tegenstelling tot de prijzen die worden toegepast voor de residentiële gebruikers en voor de kleine en middelgrote ondernemingen, vormt het element energie het hoofdbestanddeel van de prijs, terwijl de transport- en desgevallend distributiekosten een veel minder belangrijk onderdeel van de prijs vormen dan bij de verbruikers met een lager elektriciteitsverbruik. Vandaar dat er toch wel een vrij spectaculair verschil bestaat tussen beide types.

 

Uw derde vraag. Het is onontbeerlijk dat er maatregelen worden genomen om de dominante positie van de historische speler op de Belgische markt niet te verstevigen, maar integendeel te reduceren. Overeenkomstig de Pax Electrica werd deze speler immers verzocht zijn niet-gebruikte sites te verkopen, ten einde andere ondernemingen de mogelijkheid te bieden om een hoger vermogen – het ging over 1.500 megawatt – te produceren.

 

In het kader van het overleg Suez-Gaz de France dat ter kennis is gebracht van de Europese Commissie zijn er toegevingen gevraagd aan de beide ondernemingen die op de Belgische markt actief zijn. Zoals u weet wordt het dossier momenteel door de Europese Commissie onderzocht. Het is voorbarig om ter zake een uitspraak te doen, zo lang niet geweten is welke voorstellen door beide spelers zullen worden weerhouden. Dat hangt af van de beslissing die zal moeten genomen worden door de Commissie.

 

Uw vierde vraag. De bepalingen inzake een bundeling van de wet van 1 juni 2005 hebben de transmissienetbeheerder regels inzake corporate governance opgelegd. Die moeten zorgen voor een niet discriminerende toegang voor de verbruikers van het net. Net zoals alle andere maatregelen die genomen zijn in het raam van de voornoemde richtlijn, moeten deze bepalingen niet opnieuw in vraag worden gesteld door een herregulering en een systeem van prijscontrole. Dat is absoluut niet nodig.

 

Uw vijfde vraag is er een met een statistisch karakter. Dat behoort normaal niet in een mondelinge vraag. Ik heb niettemin de cijfers van mijn administratie gekregen en zal ze u bezorgen per consumentencategorie, dus het type van 24 megawatt en het type verbruiker tot 70.000 megawatt. Ik heb dat gedaan van 2000 tot 2006 zoals gevraagd. Die cijfers zijn zeer illustratief. Ik laat u de interpretatie over, maar u zult een duidelijke trend zien die nogal verschilt van land tot land. België komt daar, mijns inziens, niet als de slechtste leerling uit, verre van.

 

Voorzitter: Trees Pieters.

Présidente: Trees Pieters.

 

12.03  Simonne Creyf (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik heb straks nog een vraag over de Pax Electrica II waarin een aantal van deze zaken terugkomt. Ik zal bij de andere vraag op een aantal van deze punten ingaan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De heer Depoortere heeft zijn vraag nr. 12460 ingetrokken.

 

13 Interpellatie van de heer Paul Tant tot de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en tot de vice-eersteminister en minister van Begroting en Consumentenzaken over "het nieuwe uitstel van de inwerkingtreding van de bepalingen in de zogenaamde Apetra-wet met betrekking tot het aanhouden van de olievoorraden" (nr. 950)

13 Interpellation de M. Paul Tant au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique et à la vice-première ministre et ministre du Budget et de la Protection de la consommation sur "le report de l'entrée en vigueur des dispositions de la loi 'Apetra' concernant la détention de stocks de produits pétroliers" (n° 950)

 

13.01  Paul Tant (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, wij hebben in de loop van de voorbije periode herhaaldelijk vragen gesteld over de Apetra-wet en daarmee gerelateerd de financiële inspanning die de petroleumsector moest doen om de jaarrekening van de overheid in evenwicht te brengen. Het wordt in elk geval meer en meer duidelijk dat er een relatie tussen het een en het ander bestaat. Het is op de duur echter wel bijzonder merkwaardig dat men tot vier keer toe een datum vooropstelt voor de inwerkingtreding van deze wet.

 

Herinner u, mijnheer de minister, wij hebben gezamenlijk en met veel goodwill, ook vanuit de oppositie, deze Apetra-wet goedgekeurd omdat wij dachten dat het een goede zaak was. Dit was o zo dringend omdat er een dreigende veroordeling van de Belgische overheid was wegens het niet voldoende bijhouden van de zogenaamde strategische voorwaarden aan petroleumproducten. Dat was de reden waarom u in het kader van de bespreking van het ontwerp zei dat de wet tegen 1 april 2006 operationeel moest zijn. Dat was de eerste datum die werd vooropgesteld.

 

Nadien, naar aanleiding van een antwoord dat u gaf op een parlementaire vraag van mijzelf, bleek de datum al naar 1 juli te zijn verplaatst. U herinnert zich dat ik toen al het aanvoelen heb geformuleerd dat er een verband bestond tussen de financiële inspanningen die de petroleumsector ten aanzien van de Belgische overheid moest opbrengen en het uitstellen van de concrete uitvoering van de wet in kwestie.

 

Tijdens de plenaire vergadering van 30 maart komt mevrouw Van den Bossche over diezelfde wet en de uitvoering ervan aan het woord en zegt ze dat het toch tot 1 oktober 2006 zal moeten duren voor wij zover zijn. Vorige week lezen wij in het Belgisch Staatsblad een koninklijk besluit dat de uitvoeringsdatum nog eens met zes maanden verlengt, met name tot 1 april 2007. Dat is dus één jaar na de vooropgestelde datum waarop alles moest zijn uitgevoerd. Wij hebben u geloofd, mijnheer de minister. Wij hebben zelfs meegewerkt vanuit de oppositie, omdat wij dachten dat het inderdaad heel dringend was en dat het bovendien een goede tekst was.

 

De motivatie voor het nieuwe uitstel met iets meer dan zes maanden – ik zal u de uitgebreide motivatie besparen, collega’s – is het feit dat het directiecomité nog moet worden opgericht. Dat directiecomité moet het hele voorraadsysteem besturen en sturen. Voorts komt men nu pas tot de ontdekking dat men een Europese aanbesteding moet doen, die een viertal maanden duurt.

 

Mijnheer de minister, wij vinden die uitleg maar mager. Wij hebben ook al een aantal keer onze twijfels uitgedrukt over de wil van de regering om hiervan snel werk te maken.

 

De redenen waarom wij twijfelen zijn duidelijk. Bij de bespreking van het ontwerp werd reeds gesteld dat het voorbereidende werk aan de gang was en eind 2005 moest zijn beëindigd.

 

Het is dan ook merkwaardig dat nu het huren en het inrichten van lokalen als argument voor een verder uitstel worden aangehaald. Het feit dat een Europese aanbesteding moet worden gedaan, is geen nieuw gegeven. De regering wist dat al de hele periode. Het is een regel die reeds bestond, die dus perfect voorzienbaar was en al veel vroeger kon worden uitgevoerd. Dat aangrijpen om de wet uit te stellen, lijkt mij een zwak argument.

 

Bovendien kunnen wij niet om de vaststelling heen dat in de periode januari-juli 2006 – collega’s, daarop moet ik in het bijzonder de aandacht vestigen – geen enkele vooruitgang werd geboekt.

 

Dat was ook de periode waarin de onderhandelingen met de petroleumsector over de zogenaamde vrijwillige bijdrage liepen. Nadien is gebleken dat het een lening bleek te zijn. Daarna kwam er een afgeslankte bijdrage. Dat werd althans zo voorgesteld. In plaats van 100 miljoen euro werd het plots 12 miljoen euro.

 

U zal echter begrijpen dat er minstens een relatie in de tijd blijkt te bestaan. Een en ander gebeurde namelijk net in de periode waarin de regering koortsachtig op zoek was om in de eerste plaats het gezicht van mevrouw Van den Bossche te redden – voor mijn part is dat nog een valabel argument, mocht het daarover gaan –, maar vooral ook om te laten blijken dat de regering niet nodeloos een beroep op de sector kon doen, weliswaar voor een sterk gereduceerd bedrag van – ik herhaal het – 12 in plaats van 100 miljoen euro.

 

Ik moet even langer blijven stilstaan bij voornoemd gebrek aan vooruitgang in de periode januari-juli 2006.

 

Mijnheer de minister, de wet werd namelijk – ook dat is heel raar – pas gepubliceerd onder druk van een interpellatie – ook op dat punt is de relatie in de tijd duidelijk – die ik in deze commissie hield op 13 februari 2006.

 

De publicatie gebeurde de dag vóór mijn interpellatie. De interpellatie was aangekondigd en dus heeft de regering vlug de wet gepubliceerd, zich beroepende op het feit dat de tekst een aantal weken zo niet een aantal maanden in de circulatie tussen de verschillende kabinetten verloren was geraakt. Dat argument werd toen aangehaald. De wet werd uiteindelijk op 13 februari 2006 gepubliceerd.

 

De samenstelling van de raad van bestuur werd pas eind juni 2006 goedgekeurd, ondanks het feit dat werd beloofd dat Apetra feitelijk tegen eind 2005 zou zijn opgericht.

 

Mijnheer de minister, hoe kan het dat de raad van bestuur pas eind juni werd geïnstalleerd? Wat is daarvan de reden? Ik begrijp dat niet. Men wist dat het ding zo snel mogelijk moest bestaan en dus bestuurd kunnen worden. De periode die verloren is gegaan kon perfect worden gebruikt om die Europese aanbesteding te behouden. Ik neem aan dat die twee parallel konden lopen. Dat was geen enkel probleem. Het argument nogmaals gebruiken om het laatste uitstel te rechtvaardigen is niet geloofwaardig en is zeker geen voorbeeld van goed en zorgvuldig bestuur.

 

Bovendien was er die zogezegde hoogdringendheid en wist de regering dat op 1 april, later 1 oktober, Apetra operationeel moest zijn. Volgens ons, ik zeg het in alle klaarheid, is er bewust getalmd met dit dossier. Mijnheer de minister, het is mijn welgemeende overtuiging dat u daarmee opgezadeld bent.

 

U bent een goed minister van Economie. Mag ik dat even zeggen? Ik meen dat. U hebt ook de goede gewoonte om echt de dialoog met het Parlement te voeren. Dat waarderen wij in deze commissie oprecht. Mijnheer de minister, u hebt naar mijn aanvoelen de Apetra-wet met veel overtuiging, terecht, verdedigd. Wij hebben dat samen goedgekeurd.

 

Wat ik echter niet kan aanvaarden is het volgende. Het Parlement heeft zich uitgesproken. De tekst zou uitgevoerd worden op korte termijn en daardoor hebben wij ons laten leiden in de houding die wij aangenomen hebben. Mijnheer de minister, u wordt door sommige van uw collega's, de eerste minister op kop, eigenlijk gebruikt, en ik zou zelfs durven zeggen misbruikt. Over Suez zal ik later nog meer vertellen, dat komt nog wel als die sites aan de orde komen. Wij hebben daarnet een prelude gehoord. Wij zullen ook daar heel snel tot het inzicht komen wat de echte drijfveren zijn van deze regering, namelijk iets doen aan haar precaire financiële situatie. Mijnheer de minister, de geschiedenis herhaalt zich.

 

Voor mij en wellicht voor elke aandachtige toehoorder is het stilaan duidelijk dat er een echte relatie bestaat, die u niet gecreëerd hebt. In dat opzicht interpelleer ik de verkeerde minister. Mevrouw de voorzitter, ik had mijn interpellatie ook aan mevrouw Van den Bossche gericht. Zij is hier niet komen opdagen. Mijnheer de minister, u weet het of u weet het niet, maar ik heb ook uw collega mevrouw Van den Bossche daarover geïnterpelleerd. De essentie van haar antwoord waren de bijzonder positieve gevolgen die zouden voortspruiten uit de oprichting van Apetra en dat woog tegen alles op.

 

Ik moet eens te meer vaststellen dat die voordelen nog maar eens voor ons uitgeschoven worden. Ik kom daar straks op terug.

 

Mijnheer de minister, er werd bewust getalmd omwille van de mogelijkheid om snelsnel nog wat geld bijeen te sprokkelen voor de jaarrekening 2005 moest worden afgesloten. Dit heeft ertoe geleid dat men weliswaar geen 100 maar 12 miljoen heeft kunnen lospeuteren van de Belgische Petroleumfederatie. Daarover twee woorden meer. Het is goed dat dit even in alle klaarheid wordt gezegd. Waarom was, althans volgens onze interpretatie, de Belgische Petroleumfederatie, of beter gezegd sommige bedrijven die tot deze federatie behoren want de bedrijven van de Unie zijn daarin niet willen meestappen, uiteindelijk bereid om met een beetje geld over de brug te komen?

 

Nog even een zijsprongetje. Ik weet niet of u het instrument van de biechtstoel kent. U zal daarmee wellicht in uw collegetijd wel mee geconfronteerd zijn geweest. Voor mij was het een ontdekking dat de biechtstoel dezer dagen gerevaloriseerd wordt. In de onderhandeling om het geld bijeen te krijgen van de petroleumsector werd gewerkt – zo heb ik vernomen – met de biechtstoelprocedure. Dat wil het volgende zeggen. In plaats van de vertegenwoordigers van de sector gezamenlijk rond de tafel te roepen, mochten ze per belangengroep bij de minister hun standpunt komen uiteenzetten. Waarom werd voor deze procedure gekozen? De belangen in de sector zijn niet voor iedereen dezelfde. Ik zal dit uitleggen voor degenen die het niet zouden begrijpen.

 

De Belgische Petroleumfederatie was tegen de Apetra-wet gekant omwille van twee redenen. Enerzijds voorziet de Apetra-wet in de verplichting dat het grootste gedeelte van de bedrijven uit de petroleumsector kosteloos voorraden moeten aanhouden. Op dit ogenblik ontvangen ze een vergoeding voor die voorraden. Op het ogenblik dat de wet van toepassing wordt, moeten de bedrijven een deel van hun voorraden gratis aanhouden. Het gratis aanhouden van voorraden betekent dat de maatschappijen hiervoor kosten moeten maken maar er geen vergoeding voor in de plaats krijgen. Dat ziet de sector niet zitten of ondergaat hij node.

 

Hoewel het geen exacte berekening is, heeft CD&V de moeite gedaan de kostprijs van het aanhouden van 1 dag voorraad te berekenen. Dit bedrag moet vermenigvuldigd worden met de duur van de termijn die wordt opgelegd.

 

De kostprijs voor een oliemaatschappij met een verkoop van 1 miljoen ton per jaar om de voorraad een dag individueel aan te houden bedraagt 0,8 miljoen euro en dan nog alleen maar voor producten van categorie 2 zoals stookolie, diesel en kerosine.

 

Ik wil dit toch even bevattelijk proberen samenvatten. De Belgische Petroleumfederatie was tegen die wet omdat er een nieuwe verplichting werd opgelegd. Men moest namelijk gratis voorraad aanhouden, terwijl men daar thans voor wordt betaald.

 

Anderzijds wordt het voor de grote maatschappijen erg lucratieve ticketingsysteem afgeschaft. Wat is dat ticketingsysteem? Het is heel simpel. De kleine maatschappijen kunnen geen voorraad aanhouden en sluiten een deal met de grote maatschappijen die de voorraden in hun plaats aanhouden maar daarvoor betaald willen worden. Die grote firma’s, die hoofdzakelijk terug te vinden zijn in de Belgische Petroleumfederatie, hebben er dus vanuit dat oogpunt alle belang bij dat dit systeem nog even verder loopt. Zij worden dan immers gefinancierd en krijgen een vergoeding van de kleinere maatschappijen die zelf geen voorraad kunnen aanhouden.

 

Dat waren twee belangrijke redenen voor het verzet van de Belgische Petroleumfederatie. Er moet echter even stil worden gestaan bij het feit dat het diezelfde Petroleumfederatie of de bedrijven die hierdoor vertegenwoordigd worden, bereid was met 12 miljoen euro voor de dag te komen om de regering een soort OCMW-steun te verlenen.

 

Dit valt niet te rijmen. Waarom is de Federatie, die de deuren van alle fracties heeft platgelopen om ze te overtuigen de wet niet goed te keuren om de hierboven aangehaalde redenen, enkele maanden later bereid geld op tafel leggen? Er is ons toen een licht opgegaan. Sommige leden van de Petroleumunie hebben ons trouwens woordelijk gezegd dat er niet aan moest worden getwijfeld dat het uitstel van de uitvoering van de Apetra-wet de reden vormde voor de compensatie van 12 miljoen. We wisten echter niet dat die compensatie zo groot zou zijn en dat stoort ons meer en meer.

 

Wij dachten dat de compensatie van de 12,5 miljoen reeds was gebeurd met het uitstel tot eind september. Wij stellen echter vast dat er nog eens zes maanden bovenop komt. Wat kunnen we daaruit afleiden, collega's? Het zal de Belgische overheid, maar ook de consument gedurende nog eens 12 maanden meer kosten. Dit vertaalt zich in de hogere stookolieprijzen en dat alles voor een regering die het lef heeft om na de onderhandelingen over de kwestie waarover we het daarnet hadden, te zeggen dat dit tot een daling moet leiden van de brandstofprijzen. U moet er geen seconde aan twijfelen dat het integendeel zal leiden tot een stijging van die prijzen. Door dit niet uit te voeren, maakt men een daling van de prijs onmogelijk.

 

Mijnheer de minister, het spijt mij dat u op deze interpellatie zult antwoorden, ook omdat ik het tegen u iets moeilijker heb om kritisch uit de hoek te komen. Ik moet het echter doen want u bent de vertegenwoordiger van de regering en het beleid. Als dit nog beleid kan worden genoemd, collega's. Meer en meer komt de regering naar voren als een pingelaarster die elke gelegenheid grijpt om het geld te pakken, onder chantage van nieuwe maatregelen van fiscale of parafiscale aard, waar het zich bevindt. Ondertussen doet de eerste minister zoveel pogingen om onder andere naar Amerika te reizen om daar de notionele intrest voor te stellen als argument om hier in België te komen investeren. Dit staat helemaal haaks op mekaar. De geloofwaardigheid van België als investeringsland wordt daardoor fundamenteel ondergraven. U weet trouwens, mijnheer de minister, dat de eerste minister naar aanleiding van deze kwestie op zijn kabinet een bezoek heeft gekregen van de ambassadeur van de Verenigde Staten. De ambassadeur heeft duidelijk gemaakt dat dit niet meer wenselijk was.

 

Mijn vragen zijn de volgende, mijnheer de minister. Eigenlijk kon u ze al afleiden uit mijn uiteenzetting. Wat is de echte reden waarom de Apetra-wet wordt uitgesteld?

 

Ik ken het antwoord dat u zult geven, maar ik ken ook stilaan de echte motivering. Waren de zogenaamde problemen die de motivering vormen voor het nieuwe uitstel van de opstart van Apetra niet te voorzien? Hoe kan een dergelijke onzorgvuldigheid worden gerijmd met de zogenaamde hoogdringendheid? Wat vindt de Europese Commissie van het nieuwe uitstel? Interessante vraag!

 

Dreigt België nu niet te worden veroordeeld voor het niet-naleven van zijn voorraadplicht? Kunt u er zeker van zijn dat er geen uitstel komt?

 

Mijn laatste vraag, mijnheer de minister, had ik eigenlijk in mijn verzoek tot interpellatie moeten opnemen. Dat zou u toegelaten hebben een beetje te rekenen. Ik zou echt wel eens willen weten wat ons het uitstel kost? Wat is de kostprijs voor de overheid en wat is de kostprijs voor de consument? Ik meen dat dat een vraag is die, als het kan, toch een antwoord verdient.

 

13.02 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, collega Tant, ik heb de klok niet in het oog gehouden voor uw interpellatie. Ik meen dat het onderwerp op zich belangrijk is. Ik kan mij dus ook indenken dat in de marge daarvan een aantal vragen worden gesteld.

 

U bent begonnen met een groot overzicht te geven van de werkzaamheden. Ik geef u mijn gevoelen dat op twee elementen is gesteund.

 

Ten eerste, vooraleer ik met dit wetsontwerp begonnen ben, bestond er felle tegenstand vanuit de Belgische Petroleumfederatie. De hoorzitting heeft dat getemperd, want in die hoorzitting heb ik niemand horen zeggen dat men tegen het systeem was van het tot stand brengen van Apetra. Wij hebben wel gevoeld dat er een spanning bestond tussen de Belgische Petroleumfederatie en de Belgische Petroleumunie rond twee belangrijke punten: de ticketing en de vergoeding. Dit ontkennen, zou het zonlicht ontkennen zijn.

 

Ten tweede, ik herinner mij ook dat, naar aanleiding van die werkzaamheden, de heer Hots, die namens de administratie de werkzaamheden van heel dichtbij heeft gevolgd, ons altijd heeft gezegd dat het goed is om data te weerhouden, maar dat het niet zo eenvoudig zal zijn, omdat het systeem bij zijn inwerkingtreding toch enige tijd van implementatie zal vergen. Wij hebben toen met de Kamer geopteerd – ik meen terecht – om die zo kort mogelijk te houden, om vooruitgang in het dossier te kunnen bereiken. Als men iets ver uitstelt en veel tijd geeft om het in orde te brengen, dan krijgt men namelijk meestal het effect dat het tegen die periode nog niet in orde is en dat het vertraging oploopt.

 

Wat uw eerste vraag betreft, er is een zaak die mij van het hart moet. De wet van 26 januari 2006 over de verplichte voorraden en de oprichting van Apetra voorziet eigenlijk niet in een overgangsperiode tussen het oude en het nieuwe systeem. Met andere woorden, beide systemen moeten op een bepaald ogenblik naadloos op elkaar aansluiten. Als dat niet het geval is, dan is België ook niet in staat om aan zijn internationale verplichtingen te voldoen.

 

Zoals u weet, zal in het nieuwe systeem de nationale verplichte voorraad gehouden worden deels door een aantal grote aardoliemaatschappijen – dat zal nog altijd het geval zijn – en deels door Apetra, via tenders op werkvoorraden van de industrie en gradueel opgebouwde voorraden, die zij in eigen bezit heeft. Om die nieuwe voorraadsystemen van start te laten gaan, zijn er drie zaken noodzakelijk.

 

Ten eerste, de nationale voorraadplicht van België en de individuele voorraadplicht van de grote operatoren en van Apetra moeten bekend zijn. Dat is de conditio sine qua non.

 

Ten tweede, de Europese tenders voor de voorraden die Apetra vanaf 1 april 2007 moet beheren, moeten opgesteld, gepubliceerd en uitgeschreven worden. Dat is een moeilijkere oefening gebleken dan aanvankelijk gedacht werd, zelfs door een specialist als de heer Hots.

 

Ten derde, deze tenders moeten volledig volschreven zijn en de eruit voortvloeiende contracten moeten ondertekend zijn, want anders is er geen naadloze overgang.

 

Dat geeft mij ook de mogelijkheid u te zeggen waar we momenteel staan. Wat het wetgevend pakket betreft, is de publicatie van de wet niet van 29 januari maar van 26 januari 2006. Dat doet er nu echter niet veel toe. Er zijn ook 19 uitvoeringsbesluiten gepubliceerd en er zijn er nog 3 die gepubliceerd moeten worden. Dat gebeurt kortelings.

 

De institutionele opstart is gebeurd, zoals voorzien, op het moment dat door de wet werd voorgeschreven. De statuten van de naamloze vennootschap Apetra zijn bij koninklijk besluit vastgelegd, goedgekeurd door de Ministerraad op 31 maart 2006. De Ministerraad heeft op 23 juni 2006 ook de samenstelling van de raad van bestuur van Apetra goedgekeurd. De voorzitter van de raad van bestuur is bij ministerieel besluit van 17 juli benoemd. De eerste algemene vergadering werd gehouden op 18 juli 2006.

 

Laat mij toe, mevrouw de voorzitter, er toch bij te zeggen dat sedertdien ook de raad van bestuur op zeer regelmatige tijdstippen en ondanks de zomervakantie op mijn uitdrukkelijk aandringen vergaderd heeft, niet één of twee keer maar praktisch wekelijks. Dat was niet eenvoudig.

 

Inmiddels is ook de notariële oprichtingsakte opgesteld en verleden. Dat is een absoluut noodzakelijke wettelijke verplichting. Men kan zonder dat zelfs geen ondernemingsnummer krijgen. Het kapitaal van de naamloze vennootschap Apetra is volgestort. Het informatieloket en de website zijn opgestart. Daar moet men immers uiteindelijk de aanmelding doen.

 

De raad van bestuur treft momenteel nog twee bijkomende maatregelen. Het directiecomité van Apetra moet namelijk worden samengesteld. Daarvoor moet ook een bepaalde wettelijke procedure gevolgd worden. Ik zal niet zeggen dat dit in eerste instantie was ontsnapt aan de aandacht van de raad van bestuur want dan zou ik mij verkeerd uitdrukken maar zij hebben zich eigenlijk toch een beetje verkeken op de procedure die moest gevolgd worden. Ten tweede moeten het directiecomité en het verdere personeel van Apetra op het moment van indiensttreding niet alleen gehuisvest worden, ze moeten ook kunnen werken met het benodigde materieel.

 

Ik kom nu tot de organisatie van de tenders want daar schuilt het probleem. Ik durf hier te zeggen dat we dat probleem hebben onderschat. Het blijkt in de fase van het opstarten tijdrovend te zijn. De procedures moeten volledige conform de wet op de overheidsopdrachten zijn. Er moet zowel een nationale als een Europese publicatie komen. Navraag in de buurlanden heeft ons geleerd dat de organisatie van de tenders voor de aankoop van de tickets en de voorraden aardolieproducten een uitgebreide voorbereiding vergt en een doorgedreven juridische counseling.

 

Ik geef een voorbeeld. De agentschappen EBV en COVA, van twee buurlanden, zijn inmiddels twee geroutineerde agentschappen. Toch heeft de hele procedure daar vier tot vijf maanden in beslag genomen, tot op het moment van het afsluiten van het contract. Het gaat dan al om mensen die het gewoon zijn van daarmee om te springen.

 

Gelet op het feit dat het directiecomité nog niet is benoemd – de selectieprocedure is momenteel nog lopend –, heeft de raad van bestuur zijn verantwoordelijkheid opgenomen en is begonnen met de voorbereiding, het juridisch nakijken en de organisatie van de tenders. Al die voorgaande stappen waren dus essentieel en noodzakelijk. Zonder die voorgaande stappen kon het eenvoudig niet, want er is geen rechtspersoon, gesticht naar Belgisch recht.

 

Ik geef al die informatie om duidelijk te maken dat de wijziging van de datum voor de inwerkingtreding van bepaalde artikelen van Apetra louter en alleen om praktische redenen heeft plaatsgevonden.

 

Ik wil nog een referentie geven. Misschien hadden wij, net als de Duitse stockagemaatschappij dat heeft gekregen, twee jaar de tijd moeten geven om op te starten. Daar hebben wij echter niet voor gekozen. De redenen daarvoor had ik al vernoemd: we wilden de zaken doen vooruitgaan. We hebben nu wel geëist dat de raad van bestuur, die pas sinds midden juli voltallig is, dezelfde inspanningen zou doen als de Duitse stockagemaatschappij, maar ze zal ze dus op een termijn van acht maanden en zonder overgangsfase moeten beëindigen.

 

Als bevoegd minister heb ik bovendien op 15 september 2006, het moment waarop het koninklijk besluit waarnaar u verwijst werd goedgekeurd in de Ministerraad, aan de raad van bestuur andere deadlines opgelegd. Dat is in overleg gebeurd. Met name gaat het om een informatieloket en opstarting van het depotregister per 1 oktober 2006. Die deadline is gehaald. Benoeming van de directie moet gebeuren tegen 15 november 2006; men zegt mij dat dat binnen die periode wel rond zal komen. De publicatie van de tenders, waarrond momenteel het juridisch advies loopt, moet klaar zijn tegen 15 december 2006. We moeten dus kunnen uitkomen op de datum die vooropgesteld is geweest.

 

In uw tweede vraag vroeg u of er daarover gesprekken zijn gevoerd met de petroleumsector en zo ja, wanneer en met welk resultaat. Welnu, daarover zijn er geen gesprekken met de petroleumsector gevoerd. Als enige vonden er wel gesprekken plaats met een beperkt aantal bedrijven die in het nieuwe systeem van de voorraadplicht hun verantwoordelijkheid moeten opnemen. Zij zijn wel op de hoogte gebracht, omwille van de rechtszekerheid aangaande hun verplichting.

 

Uw derde vraag betreft de vergoeding die de Petroleumfederatie ontving voor het aanhouden van de voorraad. Zoals reeds enkele maanden geleden werd aangekondigd, is op 1 oktober de vergoeding voor de verplichte voorraad van 1 euro weggevallen. Iedereen heeft dat kunnen volgen en ik neem aan dat de specialisten en uzelf dat zeker en vast in het licht van uw vraag hebben gedaan. Dat is gedaald ten voordele van de eindgebruiker. Het restant van de vergoeding gaat nog naar de bedrijven zolang ze de stock aanhouden en tot op het ogenblik dat het systeem verder in werking zal treden.

 

U vroeg ten slotte hoe het nu Europees gezien zit? Ik moet u erop wijzen dat de verplichting van het aanhouden van de voorraad een dubbele grond kent. Enerzijds is een bepaling binnen de OESO te controleren door het Internationaal Energieagentschap. Anderzijds is er de verplichting ten aanzien van de Europese Commissie. Ik wil er nogmaals op wijzen dat België op de vingers werd getikt door het Internationaal Energieagentschap.

 

Mijnheer Tant, het volgende is voor mij belangrijk en ik hoop dat u het ook meeneemt. Het is trouwens gemakkelijk te controleren. De contacten die er zijn geweest met Claude Mandil, de huidige directeur van het Internationaal Energieagentschap, zijn voor mij heel belangrijk. Hij is naar België gekomen voor het indept review van België. Een van de belangrijke punten is dat hij uiteindelijk kon aanstippen dat België de wetgevende beslissing heeft genomen maar dat hij zich ook rekenschap geeft van het feit dat de uitvoering van die wet niet in een handomdraai tot stand kan worden gebracht.

 

Ik moet u eerlijkheidshalve bekennen dat ik ook liever zou hebben gehad dat dit sneller en naadlozer had kunnen evolueren. Ik ben daarvan een grote voorstander. Ik zeg er u tegelijkertijd bij dat, ik mijn petje afneem voor de daadkracht en de ernst waarmee dit dossier werd behandeld door de mensen die daarmee in mijn administratie bezig zijn zoals de heer Hots en mevrouw Meuleman. Die twee specialisten, die over een enorme ervaring en een enorme kennis van zaken beschikken, hebben echter wel dezelfde vaststelling moeten maken als zovelen onder ons. Bij het uitvoeren van een beslissing bestaat er soms nog wel verschil tussen de realiteit en de verwachtingen en dromen. In dat daglicht begrijp ik heel goed uw interpellatie. Ik denk evenwel dat men de zaken moeten durven bekijken zoals ze zich in de praktijk hebben voorgedaan, met alle daaraan verbonden gevolgen.

 

13.03  Paul Tant (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal zeer direct zijn. Inside informatie leert mij dat de laatste maanden inderdaad hard wordt gewerkt in dit dossier en vooruitgang wordt geboekt. Maar, mijnheer de minister, diezelfde bronnen bevestigen helemaal dat er tussen januari en juni niets is gebeurd. Dat is de kern van mijn interpellatie.

 

Het was precies op dat moment dat de overheid koortsachtig op zoek was naar middelen en die meende te moeten zoeken in de petroleumsector. Die petroleumsector was maar bereid wanneer er een compensatie werd gegeven. Mijnheer de minister, de motieven die u aanhaalt, zijn juist. Alleen heeft men bewust – dat is mijn innige overtuiging – getalmd of hebt u gedurende die zes maanden moeten talmen. Anders is er geen uitleg mogelijk waarom tussen januari en juni niets is gebeurd en vanaf juni er wel effectief en vrij grondig wordt gewerkt.

 

Overigens, mijnheer de minister, ons vermoeden is gebaseerd op toch wel vrij duidelijke feiten en aanduidingen en wordt nog eens bevestigd nu met de recidive inzake de gaspremie. Ook daar is het om de lieve centen te doen. De kranten hebben er dagenlang terecht over geschreven: onderhandelen met een partner terwijl men tegelijkertijd als een schooier aan de poort staat, is niet de beste uitgangspositie. Een aantal journalisten heeft dit beeld ook gebruikt en ik denk dat ze gelijk hebben.

 

Mijnheer de minister, ik heb wat met u te doen. Het is wellicht niet nodig. Als u mijn beeld gehoord zult hebben, zult u begrijpen dat het in de figuurlijke betekenis van het woord is. Ik kan mij uw gevoelens inbeelden, al ben ik nooit minister geweest. U moet zich voelen, mijnheer de minister, als iemand die met een bekakt kind op de schoot zit. Dat is ambetant, maar nog niet erg als het uw kind is waarvan u de geur waarneemt. Als het echter tegen wil en dank op uw schoot is gezet, is op de duur de geur ondraaglijk. Dat is uw positie op dit ogenblik. Het gaat zelfs niet over het vaderschap, want ik zeg zelf dat het niet van u is, tenzij ik mij zou vergissen.

 

Ik zal dus ook een motie indienen, mevrouw de voorzitter, waarin ik de vertraging betreur en vooral ook aandring op een onmiddellijke stopzetting van heel de schijnvertoning in dit verband. Dat is de motie van aanbeveling die ik wil indienen.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de dames Simonne Creyf, Muriel Gerkens en Trees Pieters en door de heren Paul Tant en Melchior Wathelet en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Paul Tant

en het antwoord van de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid,

- betreurt het opeenvolgend uitstellen van de concrete uitvoering van de zogenaamde Apetra-wet die de overheid en de consument niet alleen geld kost, maar bovendien leidt tot een feitelijke compensatie van de zogenaamde “vrijwillige bijdrage”, die sommige petroleumbedrijven bereid bleken te betalen op het ogenblik van het afsluiten van de laatste jaarrekeningen van de federale overheid;

- dringt aan op een zo snel mogelijke stopzetting van deze schijnvertoning die alleen ingegeven is door de financiële krapte waarmee de regering zichzelf heeft opgezadeld;

- dringt dienvolgens aan op de onmiddellijke concrete uitvoering van de Apetra-wet."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mmes Simonne Creyf, Muriel Gerkens et Trees Pieters et par MM. Paul Tant et Melchior Wathelet et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Paul Tant

et la réponse du ministre de l’Économie, de l’Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique,

- déplore les reports successifs de la mise en œuvre concrète de la loi Apetra qui, outre le coût qu’elle représente pour les pouvoirs publics et le consommateur, entraîne une compensation de fait de la “cotisation volontaire“ que certaines entreprises pétrolières étaient disposées à verser lors de la clôture des derniers comptes annuels du pouvoir fédéral;

- demande instamment qu’il soit rapidement mis fin à cette mascarade qui n’est inspirée que par les difficultés financières que le gouvernement s’est lui-même imposées;

- plaide dès lors pour la mise en œuvre concrète et immédiate de la loi Apetra.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heer Georges Lenssen.

 

Une motion pure et simple a été déposée par M. Georges Lenssen.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

La présidente: Nous passons à la question n° 12584 de M. Melchior Wathelet sur "la concertation autour de la fusion Suez-Gaz de France".

 

13.04  Melchior Wathelet (cdH): Madame la présidente, je souhaite intervenir en ce qui concerne l'ordre des travaux. Mme Gerkens ayant aussi quelques questions sur le sujet, le ministre préfère-t-il que je pose mes questions une par une ou dois-je tenter de les regrouper en une seule question, auquel cas elle sera très longue, puisque contenant des éléments techniques?

 

13.05  Marc Verwilghen, ministre: Je préfère que l'on aborde le sujet question par question.

 

13.06  Muriel Gerkens (ECOLO): J'ai déposé une question globale sur la Pax Electrica. Donc, forcément, elle aborde des éléments concernant le gaz, l'électricité, etc. Si je pose ma question en 31e point, j'aurai déjà obtenu les réponses à travers celles qui auront été apportées à M. Wathelet.

 

Ma question est très courte. Je préfère réagir aux réponses du ministre. C'est pourquoi nous gagnerions efficacement du temps en joignant ma question à celles de Melchior Wathelet, qui sont autant de sections d'une question plus générale. Sinon, le ministre devra répondre une seconde fois à toutes les questions de M. Wathelet dans la mesure où il aura répondu complètement à la mienne.

 

13.07  Simonne Creyf (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik heb ook de vragen van de heer Wathelet gelezen, tenminste het overzicht dat wij van zijn vragen hebben gekregen.

 

Ik heb een vraag, nr. 12597, die met de vraag van mevrouw Gerkens werd samengevoegd, over de Pax Electrica II. Het is wel een globale vraag, die echter werd samengevoegd. Punt 31 op de agenda betreft de vragen van mevrouw Gerkens en mij.

 

De voorzitter: Worden de vragen ingeschoven in de vragen van de heer Wathelet?

 

13.08  Simonne Creyf (CD&V): Misschien kunnen wij punten 30 en 31 samen behandelen? Heeft de minister aparte antwoorden, die niet overlappend zijn, op punten 30 en 31?

 

13.09  Melchior Wathelet (cdH): Madame la présidente, mes questions nos 12584 et 12587 ont plus trait à la Pax Electrica II. Par contre, mes questions nos 12585 et 12586 concernent le protocole d'accord Suez-Publigaz-Fluxys en trois sociétés, les négociations du gouvernement et les réponses aux remarques de la Commission.

 

Je propose de commencer par les questions nos 12585 et 12586 et de continuer ensuite avec les questions nos 12584 et 12587 d'un point de vue plus global sur la Pax Electrica II.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, wat denkt u?

 

13.10 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, die vragen moet beantwoord raken. Zoveel is duidelijk. De vragen 28 en 29 staan wel op zich. De vragen 27, 30 en 31 kunnen voor mij samengenomen worden.

 

De voorzitter: Mijnheer Wathelet, ik stel voor dat u begint met vraag 28 en daarna vraag 29.

 

14 Question de M. Melchior Wathelet au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "le protocole d'accord entre Suez et Publigaz" (n° 12585)

14 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "het protocolakkoord tussen Suez en Publigaz" (nr. 12585)

 

14.01  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le ministre, le 8 septembre, Suez-Tractebel et Publigaz, le holding représentant les intérêts des communes belges dans le secteur gazier, ont conclu un protocole d'accord portant sur deux volets:

- le transfert de Distrigaz à Fluxys de l'activité de transit actuellement gérée par Distrigaz & Co, filiale à 98% de Distrigaz;

- un échange d'actions entre Suez et Publigaz par lequel Suez, tout en gardant le contrôle de Fluxys, diminuait sa participation dans Fluxys au profit de Publigaz. En échange, Suez augmentait sa participation dans Distrigaz.

 

Si on n'a aucune connaissance préalable de ce dossier, il est vrai qu'il est compliqué.

 

Cet accord doit maintenant être approuvé formellement par le conseil d'administration des deux sociétés. Celles-ci soulignent par ailleurs que ce projet s'inscrit dans la volonté du groupe de poursuivre, dans un esprit constructif, le dialogue entamé avec les autorités concernant le secteur gazier en Belgique. Il s'inscrit dans le prolongement des engagements pris par le groupe Suez à l'égard du gouvernement belge dans le cadre de la Pax Electrica I, convenue en 2005 à l'occasion de l'offre publique d'acquisition lancée par Suez sur Electrabel.

 

À cet égard et en raison du fait que le gouvernement belge possède des droits exclusifs dans Distrigaz et dans Fluxys par le biais d'une "golden share", je me permets de vous interroger sur les deux points suivants, à savoir le transfert de Distrigaz à Fluxys de l'activité de transit et l'échange d'actions entre Suez et Publigaz.

 

Premièrement, en ce qui concerne le transfert de Distrigaz à Fluxys de l'activité de transit – je rappelle que l'activité de transit est essentiellement gérée par Distrigaz & Co (filiale à 98% de Distrigaz) mais l'accord est conclu entre Fluxys et Distrigaz, société mère de Distrigaz & Co –, un accord aurait été conclu selon lequel Fluxys rachèterait à Distrigaz les contrats de transit pour un montant de 900 millions d'euros. Cela paraît surprenant car le 14 septembre 2006, soit cinq jours après le protocole d'accord, la CREG a publié une décision relative au rôle de la SCA Distrigaz & Co en matière de transit de gaz naturel. Cette décision concluait qu'il était illégal que l'activité de transit soit gérée par Distrigaz et que les sociétés devaient, pour le 31 décembre 2006 au plus tard, remédier à cette irrégularité en transférant cette activité à Fluxys. Les contrats de transit devaient revenir à Fluxys.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous qu'un accord a été conclu pour transférer cette activité pour 900 millions d'euros? Si Fluxys rachète ces contrats, alors que la CREG nous indique qu'elle est contrainte de le faire, on comprend mal comment cette opération peut coûter 900 millions d'euros. Ce montant est conséquent et signifierait que Fluxys doive emprunter de grosses sommes d'argent et utiliser l'ensemble de ses crédits pour payer ces 900 millions d'euros à Distrigaz alors que, légalement – c'est en tout cas ce que la CREG affirme –, cette activité lui revenait. Comment peut-on estimer que cette opération vaut 900 millions d'euros?

 

Je le répète, lors de la création de Fluxys, cette activité de transit aurait dû, dès le départ, être transférée à Fluxys.

 

Monsieur le ministre, ce rachat rendrait impossible pour Fluxys d'autres lignes de crédit. Il lui serait quasi impossible d'investir dans le réseau en raison de sa faible marge financière due au remboursement de ces 900 millions d'euros. Or, on sait à quel point il est important d'investir dans le réseau en Belgique.

 

Deuxièmement, en ce qui concerne les valorisations des parts de Fluxys et de Distrigaz, il est assez curieux de constater que le prix payé par Publigaz pour chaque action Fluxys est très supérieur à la valeur moyenne de l'action Fluxys sur les douze derniers mois, tandis que le prix payé par Suez par action Distrigaz est assez inférieur à la moyenne sur les douze derniers mois, ce qui est à l'avantage de Suez et au détriment de Publigaz.

 

Vous allez me dire qu'aujourd'hui Fluxys vaut plus puisqu'elle a maintenant dans son giron tous les contrats de transit d'une valeur de 900 millions d'euros. C'est vrai, mais pour ce faire Fluxys a payé ce montant.

 

Si le fait de transférer dans Fluxys l'ensemble de Distrigaz & Co représente 900 millions d'euros, cela veut dire que la valeur de Fluxys vaut autant aujourd'hui qu'hier. C'est vrai que Fluxys a tous les contrats de transit qui représentent 900 millions d'euros mais elle les a payés! Donc la valeur est la même! Le raisonnement est valable pour Distrigaz. Il est vrai qu'il a perdu tout l'apport de Distrigaz & Co et les contrats de transit, mais il a récupéré 900 millions d'euros, ce qui équivaut à la valeur de tous ces contrats. À partir de ces données, je ne comprends pas comment on a établi les valorisations de parts entre Fluxys et Distrigaz.

 

14.02  Marc Verwilghen, ministre: Monsieur Wathelet, vous posez deux questions.

 

En réponse à votre première question, je peux vous communiquer que j'ai demandé à la CREG une étude concernant les contrats de Distrigaz & Co. Par le biais de cette étude, je souhaite obtenir des réponses à cinq questions:

- Les contrats conclus par Distrigaz & Co sont-ils, oui ou non, légaux? S'ils ne le sont pas, pourquoi?

- Quel cadre légal et réglementaire sera d'application pour ces contrats, une fois qu'ils auront été cédés à Fluxys? En d'autres mots, dans quel cas, y a-t-il une dérogation, telle que prévue par l'article 32, § 1 de la directive de 2003, c'est-à-dire la directive 55 de la Commission européenne?

- Le transfert de ces contrats à Fluxys aura-t-il un impact sur les contrats précédemment conclus par Distrigaz ou par Distrigaz & Co avec les shippers? Si oui, dans quel sens?

- Quel est l'avis de la CREG à propos de la valeur financière de ces contrats en cas de cession à Fluxys? Cette valeur financière aura-t-elle un impact sur les tarifs des réseaux? Je dois absolument connaître la réponse à cette question.

- La cession de ces contrats à Fluxys aura-t-elle un impact sur le fonctionnement du marché et sur les investissements futurs de Fluxys?

 

Compte tenu de l'urgence en cette matière, j'ai demandé à la CREG de me procurer cette étude pour le 15 octobre prochain. Étant donné que je ne suis pas encore en possession de cette étude, ma réponse ne peut être que provisoire.

 

Il en est d'ailleurs de même pour la deuxième question. Par l'application de l'article 524 du Code des sociétés, et ce tant au conseil d'administration de Distrigaz qu'à celui de Fluxys, siège un comité composé de trois administrateurs indépendants qui rédigeront un avis écrit et motivé concernant l'opération évoquée précédemment. Je suis dans l'attente des résultats de ce rapport.

 

Pour pouvoir apporter une réponse complète à vos deux questions, j'attends des éléments-clés que je dois obtenir par le biais d'organismes qui ont été légalement prévus. Le législateur a créé, d'une part, la CREG et d'autre part, le comité en question, qui travaillent en toute indépendance.

 

Ces réponses seront déterminantes pour pouvoir répondre aux questions que vous me posez aujourd'hui.

 

Je pourrais vous donner une réponse, mais puisque le législateur a voulu travailler de cette façon - ce, à juste titre me semble-t-il - il est essentiel d'attendre la réponse pour prendre position. Ce sera déterminant, j'en conviens avec vous.

 

14.03  Melchior Wathelet (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. Cette étude de la CREG nous sera-t-elle communiquée ou sera-t-elle publique?

 

Je vous demande de bien prendre en considération les "capacités" financières de Fluxys: d'abord, la valeur est-elle bien de 900 millions d'euros? Je crois que vous avez clairement posé la question dans l'étude. Ensuite, Fluxys a-t-il les moyens d'investir une telle somme, alors que nous savons la nécessité d'investir dans notre réseau pour réussir cette libéralisation du transport? C'est un élément important à prendre en considération: ont-ils les moyens de réaliser un tel investissement?

 

14.04  Marc Verwilghen, ministre: Votre prudence est ma prudence.

 

14.05  Melchior Wathelet (cdH): Et pourrons-nous obtenir le rapport?

 

14.06  Marc Verwilghen, ministre: C'est la CREG qui détermine si un rapport est public ou non. Il faudra d'abord attendre que je le reçoive. Tout dépendra de leur règlement qu'ils appliquent assez scrupuleusement.

 

14.07  Melchior Wathelet (cdH): Pour terminer, permettez-moi de souligner l'aspect positif de cette attitude prudente.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Question de M. Melchior Wathelet au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la scission de Fluxys en 3 sociétés" (n° 12586)

15 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de opsplitsing van Fluxys in drie maatschappijen" (nr. 12586)

 

15.01  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le ministre, comme vous le savez également, afin de répondre aux griefs de la Commission en ce qui concerne la majorité que détient Suez dans Fluxys, Suez et GDF proposent de séparer Fluxys en trois sociétés distinctes, à savoir Fluxys Asset Owner, Fluxys System Operator et Fluxys International.

 

Cette scission de Fluxys en trois différentes sociétés appelle toutefois des questions très importantes, me semble-t-il.

 

Au niveau tarifaire, le contrôle de la CREG ne s'exerce légalement que sur les gestionnaires de réseau. Dans la structure proposée par Suez-GDF, la CREG ne contrôlerait que Fluxys S.O. (Fluxys System Operator), le gestionnaire du réseau. Or, cette dernière ne détiendrait pas les actifs (conduites, sites de stockage, terminal GNL) qu'elle est appelée à gérer. Les coûts de financement liés à ces actifs lui seraient respectivement facturés par Fluxys International et par Fluxys Asset Owner. La CREG ne pourra que contrôler le fait que Fluxys System Operator a bel et bien payé les factures qui lui sont présentées par Fluxys Asset Owner et Fluxys International, sans pouvoir vérifier les comptes de ces deux dernières sociétés.

 

Cette analyse est-elle correcte? Si oui, cela ne risque-t-il pas de limiter fortement l'action possible de la CREG en matière tarifaire?

 

Dans l'hypothèse où la fusion serait avalisée par la Commission, comptez-vous réagir à ce problème? Je le répète, la CREG n'aura pratiquement aucun contrôle; elle ne pourra que vérifier si Fluxys System Operator paye bien ses factures, mais je suppose que tel sera le cas sans problème. Par contre, il ne sera plus vraiment possible de voir si les prix proposés par Fluxys Asset Owner ou Fluxys International sont ceux qui doivent être réellement facturés afin de pouvoir fournir à tout opérateur sur le marché le bon tarif pour le transport qui sera facturé par Fluxys System Operator. En fait, cette capacité de contrôle de la part de la CREG sera terriblement diminuée.

 

Ne pensez-vous pas que le fait que Fluxys International possédera Huberator, qui gère le hub de Zeebrugge, risque de poser un sérieux problème de concurrence? En effet, Suez-GDF disposera d'informations confidentielles sur les opérations commerciales réalisées par leurs concurrents et, à terme, cela risque de mettre en péril le hub, par manque de confiance des acteurs du marché.

 

De fait, le hub sera totalement contrôlé par Fluxys International. Or, Fluxys International n'est pas contrôlée par la CREG; de plus, des informations confidentielles sont fournies à Suez-GDF. Le niveau d'informations ne sera dès lors pas le même pour Suez-GDF et les autres acteurs du marché. Ces derniers pourraient être enclins à ne pas utiliser le hub de Zeebrugge, étant donné que Suez-GDF est un concurrent direct déjà très présent qui possède peut-être davantage d'informations. Le risque existe que deux concurrents qui utilisent ce même hub de Zeebrugge ne disposent pas du même niveau d'informations.

 

Quelles sont les garanties que Fluxys International sera gérée à partir de Bruxelles? Étant donné que GDF a également des activités d'infrastructure, quelle est la garantie, pour la Belgique, que Fluxys International jouira de perspectives de développement aussi favorables que la société française?

 

Rappelez-vous, monsieur le ministre, vous m'avez répété à plusieurs reprises que le hub de Zeebrugge était un atout majeur pour le marché belge. Je le pense aussi. Il est important de le valoriser. Pour qu'il soit valorisé et utilisé par l'ensemble des acteurs du marché, il faut qu'il soit dans la situation la plus neutre et la plus indépendante possible. Pour que le marché soit concurrentiel en Belgique, il faut que ce hub de Zeebrugge soit accessible de la même manière pour l'ensemble des sociétés qui souhaitent se concurrencer sur le marché belge.

 

15.02  Marc Verwilghen, ministre: Madame la présidente, monsieur Wathelet, à propos de la première des trois questions sur la scission de Fluxys, sachez qu'en l'état actuel des négociations, la scission est évoquée mais il n'est pas exclu que, par exemple, Fluxys System Operator et Fluxys Asset Owner ne forment qu'une unité. Il serait donc prématuré de répondre à une question portant sur la structure finale de Fluxys. Il faut voir d'abord dans quelle direction les choses évoluent.

 

À la deuxième question, Suez s'est engagée à se concerter avec Publigaz afin d'aménager l'actionnariat de Fluxys International dans la perspective d'associer des investisseurs intéressés au développement de l'entreprise, en ce compris les infrastructures d'importation à Zeebrugge. Dans cette perspective, l'objectif est d'arriver à une structure de 60% Suez-Tractebel, 25% Publigaz et 15% pour de nouveaux associés. Les autres acteurs du marché auront donc la possibilité de prendre une participation dans le terminal.

 

Pour la troisième question, je voudrais d'abord souligner que Fluxys International n'englobera pas toute l'infrastructure gazière. Cette infrastructure résidera en grande partie chez Fluxys Asset Owner. Suez ne disposera pas d'une majorité absolue dans Fluxys Asset Owner et devra donc décider collégialement avec Publigaz qui est un actionnaire belge. Les deux auront le même pourcentage de représentation, le solde étant mis en bourse.

 

Dans l'engagement de Suez, il a expressément été prévu de procéder à l'extension du terminal dès que toutes les licences requises auront été obtenues et qu'on saura quelle extension est jugée utile sur le plan économique.

 

Dans leur proposition, il est repris que si le groupe Suez n'exécute pas ce plan d'extension en temps voulu, par exemple pour des raisons de rentabilité, d'autres s'engagent à réaliser cet investissement. L'actionnariat de Fluxys International sera alors adapté en conséquence. Je pense que l'on peut difficilement souhaiter des garanties encore plus confortables que celles-ci. Car elles rendent possibles l'exploitation future de Zeebrugge et certainement aussi l'élargissement du hub.

 

15.03  Melchior Wathelet (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, ce sujet est toujours à l'étude, mais les trois sociétés, dont j'ai essayé de comprendre le système et la répartition de rôle, constituent les réponses que Suez et GDF ont apportées à la Commission. J'imagine que ce système a été pensé, réfléchi et que cette position, Suez et GDF souhaitent la voir mise en avant.

 

Ainsi, vous me dites que Fluxys Asset Owner serait partiellement propriété de Suez et de Publigaz, le reste étant coté en bourse pour être certains en quelque sorte que Suez ne soit pas le seul détenteur et le seul décideur en matière d'investissements, ce que je trouverais sain. Par ailleurs, si Fluxys Asset Owner et Fluxys System Operator ne font qu'un, Suez détiendra à ce moment une nouvelle fois une part beaucoup plus importante. Elle occupera donc une position beaucoup plus importante dans le partenariat et aura une capacité de levier importante pour procéder à des investissements ou mener une politique d'investissements en matière d'infrastructure au profit d'un opérateur qui serait Suez.

 

Certes, l'un dépend de l'autre, mais les propos que vous tenez, par exemple, en ce qui concerne la question n° 2 au niveau du hub de Zeebrugge, me semblent emprunter la bonne direction, offrant la possibilité d'avoir des sources d'information fiables pour tout qui voudrait pouvoir entrer en concurrence sur le marché. Cela me paraît indispensable. Le hub de Zeebrugge, par exemple, est suffisamment important pour que toute société désireuse de s'implanter sur le marché belge ait une possibilité de participer à la gestion du hub de Zeebrugge dans le cadre d'un actionnariat afin de disposer, au moins, de toutes les informations nécessaires à la gestion de ce hub. Cela me paraît indispensable.

 

Néanmoins, j'attire une fois de plus votre attention sur le fait que tout dépendra de tout.

 

Par conséquent, s'il y a vraiment une scission en trois sociétés, l'ensemble des entreprises du marché devront bénéficier d'une même information et des investissements en réseaux devront avoir lieu en fonction du profit de la totalité du marché et non d'une entreprise bien précise.

 

15.04  Marc Verwilghen, ministre: Dans les contacts que nous avons eus avec la Commission européenne, j'ai été frappé par le fait que l' "unbundling" (la scission, le fait de répartir les différents métiers dans la chaîne) n'est pas vraiment la première demande de la Commission. Je n'ai pas véritablement eu l'impression qu'elle insistait sur ce point, du moins pour ce qui nous concerne. Il faudra beaucoup attendre pour savoir si nous opèrerons cette scission entre les différentes étapes ou non. Aucune possibilité n'est exclue.

 

Je suis d'accord pour reconnaître que, concernant la totalité de l'opération, nous devons recevoir les informations nécessaires. D'ailleurs, pour Fluxys Asset Owner et Fluxys System Operator, les choses sont claires, puisque les deux groupes seront mis en balance. La représentation de Publigaz et de Suez sera identique. En revanche, pour le volet international, une construction est prévue par l'engagement pris par Suez-Electrabel, repris par Suez-Gaz de France. Là, nous devrons attendre que la Commission européenne ait pris sa décision, car cela lui revient.

 

15.05  Melchior Wathelet (cdH): Je terminerai sur le fait que la scission n'est pas ce que demande la Commission. La volonté pour arriver à une vraie concurrence est de diminuer la part d'un opérateur dominant dans le cadre de ces sociétés tant de transit que de transport, que ce soit Fluxys International, que ce soit dans le cadre de l'infrastructure ou dans le cadre du transport. Diminuer la part d'un partenaire dominant est préférable à séparer: dans ce cas, il subsiste le risque de créer un nouvel opérateur prédominant parmi ces trois sociétés. C'est le danger potentiel d'une division. La décision sera à prendre par la Commission européenne.

 

15.06  Muriel Gerkens (ECOLO): J'y reviendrai dans ma question mais je pensais que la Commission européenne avait émis un avis négatif sur la scission de Fluxys en trois sociétés.

 

15.07  Marc Verwilghen, ministre: Elle ne s'est pas vraiment prononcée sur ce sujet. Au tout début, elle a dit qu'il faudrait vendre Distrigaz, ce qui veut dire que le monopole existant passait d'une main à une autre. La Commission s'est sans doute rendu compte entre-temps que ce n'était pas la bonne position. Elle en a toujours parlé indirectement lors de ses contacts avec le gouvernement belge mais dans ses contacts avec Suez–Gaz de France, elle n'a pas vraiment abordé le sujet. L'engagement actuel de Suez–Gaz de France est probablement né d'observations à ce sujet émises à l'occasion d'une de leurs rencontres. Attendons que la Commission tranche la question; cela nous aiderait en cette matière.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, ik stel voor dat de agendapunten 27, 30 en 31 samen te behandelen, als u dat goed vindt. Het gaat om twee vragen van de heer Wathelet, een vraag van mevrouw Creyf en een vraag van mevrouw Gerkens. U antwoordt zoals u wilt: aan de vraagstellers apart of op de vier vragen samen.

 

16 Questions jointes de

- M. Melchior Wathelet au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la concertation autour de la fusion Suez-Gaz de France" (n° 12584)

- M. Melchior Wathelet au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la concurrence sur le marché belge du gaz suite à la fusion potentielle de Suez et Gaz de France" (n° 12587)

- Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la 'Pax Electrica II'" (n° 12597)

- Mme Muriel Gerkens au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la 'Pax Electrica II'" (n° 12603)

16 Samengevoegde vragen van

- de heer Melchior Wathelet aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "het overleg over de fusie van Suez en Gaz de France" (nr. 12584)

- de heer Melchior Wathelet aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de concurrentie op de Belgische gasmarkt naar aanleiding van de mogelijke fusie van Suez en Gaz de France" (nr. 12587)

- mevrouw Simonne Creyf aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de 'Pax Electrica II'" (nr. 12597)

- mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de 'Pax Electrica II'" (nr. 12603)

 

16.01  Melchior Wathelet (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, comme vous le savez, après avoir pris connaissance de la fusion Suez-Gaz de France, la Commission européenne a lancé une première enquête sur l'impact de ce projet en termes de concurrence. Lors de cette enquête, elle est arrivée à la conclusion que, dans sa forme initiale, la fusion envisagée entravait significativement la concurrence sur les marchés belges et français du gaz et de l'électricité. C'est ainsi que la Commission européenne a adressé une série de griefs à l'encontre des deux groupes.

 

Le 20 septembre, les deux groupes ont répondu à la Commission en proposant cinq mesures afin que leur fusion ne nuise pas à la concurrence sur les marchés de l'énergie belge et français. Quatre de ces mesures concernaient le marché belge.

 

Pour la Belgique, cette fusion offrait une occasion unique et probablement ultime d'obtenir enfin de Suez et de GDF de véritables concessions permettant d'instaurer plus de concurrence, tant en gaz qu'en électricité, au bénéfice des consommateurs. C'est dans cet esprit, me semble-t-il, que M. Verhofstadt a rencontré Suez ce lundi 18 septembre. Il s'agissait de définir les grandes lignes d'un nouvel accord, une Pax Electrica II, par laquelle le gouvernement accepte les mesures proposées par Suez-GDF à la Commission européenne mais demanderait vraisemblablement à Suez des concessions supplémentaires dans le domaine nucléaire.

 

Monsieur le ministre, comment se fait-il que, malgré le volet éminemment stratégique d'un tel accord, M. Verhofstadt ait négocié seul la Pax Electrica II, comme en 2005 lors de la conclusion de la Pax Electrica I, sans aucun débat parlementaire, sans véritable concertation des acteurs concernés? Comment est-il possible qu'on ait repris la même tactique pour la Pax Electrica II alors qu'elle avait déjà été critiquée lors de la conclusion de la Pax Electrica I?

 

Pourtant, selon de nombreux communiqués, l'accord de la Pax Electrica II est déjà vivement critiqué. Je peux reprendre les commentaires de la Banque Degroof selon lesquels Suez est gagnante, les déclarations de Test-Achats selon lesquelles Suez est également gagnante. Dans son propre communiqué Suez reconnaît elle-même que sur les 58.000 mégawatts de capacité qu'elle détient au niveau mondial, elle n'abandonnera que 535 mégawatts, soit 1%. Il est donc manifeste qu'elle n'est pas trop mécontente de cet accord.

 

Il faut savoir également que les trois éléments essentiels de la Pax Electrica I, à savoir la suppression de la minorité de blocage d'Electrabel dans Elia, la vente de sites inutilisés par Electrabel d'une capacité de 500 mégawatts et l'offre de 500 mégawatts par Electrabel sur Belpex, n'ont pas encore été implémentés. De plus, le premier ministre a conclu une nouvelle fois un accord sans concertation, sans débat parlementaire, sans rencontrer les acteurs concernés, accord qui est déjà stigmatisé par un certain nombre d'acteurs du marché, et alors que la Pax Electrica I n'a pas encore été totalement exécutée.

 

Dans le même ordre d'idée, comment se fait-il, monsieur le ministre, que l'on entende toujours le premier ministre sur ce sujet et que l'on vous entende très peu? En effet, ministre en charge de l'énergie, vous semblez totalement absent dans ce dossier. On a vu M. Verhofstadt conclure et signer cet accord - j'imagine qu'il vous a quand même appelé; en tout cas, je l'espère – sans que vous ne soyez présent alors que – je le répète – cette matière est censée relever de votre compétence.

 

L'autre volet, c'est la question qui concerne les propositions de Suez-GDF de constituer un nouveau concurrent en Belgique au travers de la création d'une nouvelle société issue de la scission de Distrigaz. En effet, ils céderaient au terme d'un processus concurrentiel privilégiant un échange d'actifs. Dans cette nouvelle société, ils disposeraient d'un portefeuille de contrats de vente aux clients industriels de Distrigaz en Belgique, ainsi que de contrats de vente de gaz conclus par Distrigaz et GDF avec SPE. Il s'agit donc de nouveaux concurrents qui pourraient obtenir des contrats, mais uniquement avec les clients industriels; or on sait que la marge bénéficiaire est plus importante avec les clients résidentiels qu'industriels.

 

Pensez-vous que cette mesure permettra réellement à la concurrence de se développer sur le marché belge, sachant les faibles marges bénéficiaires que le nouveau concurrent sur le marché percevra vu qu'il ne pourra se concentrer que sur les clients industriels? Il en découlera aussi un faible potentiel d'investissement et de développement de marché. Suez-GDF connaîtra exactement la teneur des contrats cédés et conserve à sa disposition une information importante quant aux contrats conclus par ses concurrents.

 

En ce qui concerne les clients résidentiels, le quasi-monopole sera toujours bien implanté. Le nouvel acteur sur le terrain ne s'attaquera donc pas à la même clientèle, ce qui me fait dire que l'ouverture à la concurrence est tout à fait relative.

 

Le dernier élément est qu'une des sources les plus importantes de profit pour un fournisseur sur le marché de gros est la possibilité de réaliser des arbitrages à court terme.

 

C'est-à-dire vendre du gaz sur le hub (essentiellement de Zeebrugge) lorsque le prix du marché à court terme est supérieur au prix d'approvisionnement du fournisseur. Comme je l'ai dit précédemment, si on veut qu'un concurrent puisse être efficace sur le marché, il est indispensable qu'il ait à sa disposition les informations concernant le hub de Zeebrugge, sinon il devra faire face à un concurrent (Suez-GDF) qui, lui, aura à sa disposition ces informations indispensables pour lui permettre d'être actif, de comprendre le marché, et de vendre et acheter au bon moment sur le marché.

 

Ces différents éléments, monsieur le ministre, ne montrent-ils pas, selon vous, que Suez-GDF resterait très largement en position dominante en Belgique, bien que 40% environ des contrats seraient revendus à un concurrent? En effet, ils disposeraient toujours d'avantages stratégiques substantiels en matière d'informations confidentielles ou de possibilités d'arbitrage.

 

Il appartient à la Commission européenne de se prononcer très prochainement sur la prétendue concession de Suez et GDF et de vérifier si cela nuirait ou non à la concurrence sur le marché de l'électricité et du gaz, mais il me semble que le gouvernement belge doit adopter une position en la matière et que, le cas échéant, il peut la communiquer à la Commission européenne. À ce sujet, avez-vous des contacts avec la Commission? Dans l'affirmative, quelle est la position que vous défendez?

 

Par ailleurs, si je ne me trompe pas, le gouvernement a déclaré lui-même en septembre que son intention était "de mettre à profit la fusion pour créer un véritable marché du gaz et de l'électricité concurrentiel". Selon la presse, M. Verhofstadt a essayé de définir ces grandes lignes avec Suez et GDF. Cette cession de 40% des contrats fait partie des accords que le premier ministre a conclus dans le cadre de cette Pax Electrica II, mais avec les restrictions que j'ai évoquées:

- seuls les clients industriels sont concernés;

- Suez-GDF connaîtra toujours l'ensemble des informations relatives à ses contrats;

- les contrats visés ne sont pas nécessairement ceux qui offrent les plus grandes marges bénéficiaires;

- une prise de connaissance permanente des informations relatives au hub de Zeebrugge.

 

Estimez-vous que cette cession de 40% des contrats peut jouer un véritable rôle au niveau d'une augmentation de la concurrence sur le marché à l'occasion de cette fusion possible entre Suez et GDF? J'aurais voulu entendre votre point de vue, non pas celui du premier ministre, non pas celui qui fait suite à la Pax Electrica II, mais votre point de vue sur cette prétendue concession de Suez et GDF.

 

16.02  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag is ingediend op 6 oktober toen de federale regering, met name de eerste minister, aan het onderhandelen was met Suez omtrent de gevolgen van de fusie van Suez met GDF op de Belgische elektriciteits- en gasmarkt. De eerste minister zou net voor de gemeenteraadsverkiezingen het goede nieuws van de Pax Electrica II brengen. Hij werd echter door EU-commissaris Neelie Kroes teruggefloten, omdat hij zijn boekje te buiten was gegaan. Op het ogenblik is er dus geen ondertekend akkoord tussen de eerste minister en Suez; wel zijn er een aantal beloftes. Van die beloftes konden we tot nu toe enkel in de pers iets vernemen. Ze lijken me bovendien weinig concreet en kunnen ook nog worden betwist of tegengehouden door Europa.

 

De Pax Electrica II is er dus nog niet. Erger nog, ook Pax Electrica I is, hoewel er beweging is voor een aantal punten ervan, nog niet helemaal uitgevoerd, zoals collega Wathelet zopas opmerkte. Daarin waren nochtans een aantal belangrijke punten opgenomen. Het gaat onder meer over de energiebeurs Belpex, de veiling van de 500 megawatt, de"golden share"en de installatie van de regeringscommissaris.

 

Daarom heb ik de volgende vragen over de Pax Electrica I. Ten eerste, wanneer wordt de regeringscommissaris nu aangeduid die bij Suez zal worden geïnstalleerd na de overname van Electrabel? Die zou, luidens een antwoord van u op 8 maart 2006, ook bevoegdheden moeten krijgen voor de hele groep na de fusie met GDF.

 

Ten tweede, wat is de stand van zaken met betrekking tot de energiebeurs Belpex en de veiling van de 500 megawatt?

 

Ik kom terug op de Pax Electrica II. Mijnheer de minister, kunt u ons meer informatie geven over dat akkoord? Wat is de precieze inhoud ervan?

 

Wij horen dat Suez bereid zou zijn om 30% van haar productiecapaciteit ter beschikking te stellen van SPE en een derde buitenlandse speler. De vraag is natuurlijk tegen welke prijs dit moet gebeuren. Zal dit tegen productieprijs of tegen marktprijs gebeuren? Als deze capaciteit ter beschikking wordt gesteld tegen productieprijs, kan degene die de productie overneemt inderdaad een goede zaak doen en op de markt komen met concurrentiële prijzen wat goed zou zijn voor de consument? Als men echter deze productiecapaciteit ter beschikking stelt tegen de marktprijs, is dat helemaal geen goede zaak voor zij die de 15% moeten aankopen. Integendeel, de kans is zelfs groot dat zij die 15% weigeren want ze kunnen niet concurrentieel op de markt komen.

 

De vraag is ook wat het aandeel zal zijn van de nucleaire productie in het ter beschikking stellen van de productiecapaciteit. Zal de te veilen capaciteit, zoals overeengekomen in de Pax Electrica I, op hetzelfde niveau gehandhaafd blijven op het ogenblik dat men 30% van die productiecapaciteit ter beschikking stelt van andere spelers?

 

De Belgische regering zou ook over een gouden aandeel beschikken in de nieuwe fusie. De vraag is wat de precieze draagwijdte is van dat gouden aandeel. Wanneer en hoe geldt het vetorecht? Zal Europa dit aanvaarden? Trouwens, het gouden aandeel uit de Pax Electrica I is nog niet uitgevoerd. Er kunnen dus toch wel vragen worden gesteld bij de geloofwaardigheid van dit alles op een ogenblik dat er in de Pax Electrica II opnieuw sprake is van een gouden aandeel terwijl het gouden aandeel van de Pax Electrica I nog niet is uitgevoerd. Wat zal de houding van Europa ter zake zijn?

 

Hoe zullen de afspraken tussen Suez en Gaz de France verder verlopen? Er zou blijkbaar een standstill gevraagd zijn door Europa. Is er nu een standstill? Of worden er op het terrein nog afspraken gemaakt?

 

Denkt u dat de genomen maatregelen voldoende zullen zijn om concurrentie op de markt te creëren en die concurrentie te garanderen? Mag ik verwijzen naar de studie van London Economics International LLC waarin stond te lezen dat er minstens vier spelers nodig zijn, wil er sprake zijn van concurrentie op de elektriciteitsmarkt?

 

Wat zijn de gevolgen voor de prijs die de consument zal betalen? Er wordt geschermd met uitspraken als “geen stijging van de prijs”. Mijnheer de minister, door de vrijmaking van de markt zou de prijs echter moeten dalen. Ik vind het nogal wiedes dat men het heeft over een stabilisatie van de prijs en niet over een stijging ervan. Men zou een prijsdaling moeten aankondigen.

 

Als de prijs van de basisproducten op de internationale markt daalt en er komt een daling van de prijs, terwijl men hier echter een prijsstabiliteit afspreekt, wie zal deze winst dan opstrijken? Ik vind dat men de consument zand in de ogen strooit wanneer men zegt dat de prijs niet zal stijgen.

 

Welke maatregelen zullen worden genomen om de concurrentie op de gasmarkt te bevorderen? Gas is toch een bijzonder belangrijke energiepoot die alsmaar belangrijker wordt. De gasprijs is alsmaar gestegen. Hoe zit het met Fluxys, Distrigas en Zeebrugge? Ik sluit mij wat dat betreft aan bij de vragen van collega Wathelet over deze materie.

 

Ik wil nog graag weten of in het kader van de Pax Electrica nog andere afspraken werden gemaakt of overwogen en welke deze dan wel mogen zijn.

 

16.03  Muriel Gerkens (ECOLO): Madame la présidente, je vais essayer de ne pas répéter ce que mes collègues ont déjà dit, sauf sur un aspect. De nouveau, je ne comprends pas que ce soit le premier ministre qui aille négocier des Pax Electrica avec ses propres collaborateurs, au lieu d'utiliser les vôtres. Nous voyons que des mesures sont d'abord proposées, puis contredites soit par les représentants des ministres régionaux de l'Énergie qui connaissent les dossiers mieux que lui, soit par la Commission européenne, soit par différents acteurs. Cette procédure est lamentable, mais nous nous chargerons de le lui faire remarquer. J'aimerais connaître votre sentiment sur cette exclusion des discussions.

 

D'un côté, il y a les négociations sur la Pax Electrica II, alors que la concrétisation des termes du premier accord n'est pas encore terminée. J'aimerais connaître le contenu de ce second accord. Quel est son statut? S'agit-il d'une convention liant les parties, d'un simple engagement, d'un outil de travail? Je dois avouer que je m'y perds.

 

Tout à l'heure, je demandais qu'une liaison soit établie entre le gaz, la division éventuelle de Fluxys entre sociétés, et la Pax Electrica. Il me semble que, dans les faits, les discussions sur la scission de Fluxys et le sort réservé au terminal de Zeebrugge sont liées aux mesures qui seront prises ou non dans l'augmentation de la concurrence sur le marché de l'électricité. Nous sommes face à des intérêts politiques, wallons, voire socialistes wallons, à propos de SPE, qui est le seul concurrent d'Electrabel sur nos terres, et ceux plus flamands à propos du terminal de Zeebrugge.

 

À mon avis, c'est là que se situent les vraies préoccupations, au lieu d'une véritable ouverture et régulation du marché. Le rôle du politique est que cette augmentation de la concurrence se passe correctement, dans le respect des acteurs et des consommateurs.

 

Quand je vois que l'on va vendre à 32 euros 250 mégawatts à SPE sur les 5.160 qui sont produits via le nucléaire par Electrabel et donc Suez en Belgique, je me dis que ce n'est pas cela qui va améliorer la concurrence chez nous.

 

C'est un tout petit machin qui ne vaut pas trop la peine. Il y a d'autres préoccupations et la vraie ouverture du marché n'est pas prise en compte.

 

Le premier ministre a renoncé à différents points ou les a mis en suspens, par exemple les négociations sur l'arrivée du troisième acteur, et cela sur intervention de la Commission européenne. Je ne comprends pas et je voudrais votre avis sur la question: il me semble que la Commission européenne n'intervient que pour la partie relative au gaz. Il lui appartient d'indiquer la manière de procéder. De manière générale, par rapport à la concurrence sur le marché énergétique, elle peut avoir quelque chose à dire mais à mon avis, la Belgique a tout à fait le droit – et c'est même ce qu'on attend d'elle – d'avancer, de suivre des politiques ambitieuses en matière d'ouverture du marché, de règles d'une plus grande concurrence sur le marché belge. Je trouve donc étrange de s'arrêter en la matière, en tout cas sur la partie "électricité".

 

Pour ce qui est de la "golden share", on nous l'annonce à nouveau. J'aimerais des précisions à ce sujet. Par exemple, sur quoi de toute façon pourrait porter la "golden share" belge dans cet accord de Pax Electrica II, vu qu'elle ne peut intervenir que sur les capacités de ventes d'actifs qui se situent dans le périmètre de ce qui reste du capital de Suez à l'intérieur de cette fusion Suez-GDF. Or, j'ai l'impression que ce qui va se passer en Belgique de par cette fusion, c'est une augmentation du capital dans le transport belge du gaz. Alors, de toute façon, la "golden share" telle qu'elle a été présentée par le gouvernement belge, par son premier ministre, ne serait pas d'application en la matière.

 

J'ai l'impression que cette "golden share" présentée comme un élément rassurant permettant une certaine régulation ne concerne pas ce qui se passe pour l'instant, ni la variable électricité dans cette affaire de fusion. J'aimerais vous entendre sur cette question.

 

Dans la question que je vous posais, je faisais également référence aux 900 millions de Fluxys pour Distrigaz. En effet, je lis les dossiers. Mais vous y avez répondu. Quand les parlementaires pourront-ils disposer de bases de discussion claires, d'un document écrit et en débattre? Peut-on avoir accès à ces documents qui doivent déjà exister?

 

16.04 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, collega’s Wathelet, Creyf en Gerkens, ik wil eerst zeggen dat het allemaal mondelinge vragen zijn. Als wij het Reglement daarop letterlijk toepassen, zijn de vragen die gesteld zijn en de antwoorden die ik zal moeten geven natuurlijk te lang. Wij zijn daar wel een lange tijd mee bezig. Ik vind het dossier belangrijk genoeg om er een gesprek over te hebben, hier in de commissie. Ik zal dus mijn tijd nemen om te antwoorden op de vragen.

 

Ik wil wel zeggen dat dit een van de belangrijkste dossiers is, inzake deze materie, van de jongste decennia, als ik mij zo mag uitdrukken.

 

Naar mijn persoonlijk aanvoelen – ik geef u dat mee voor wat het waard is, maar het is mijn persoonlijk aanvoelen – is dit een dossier waarin bijzonder omzichtig moet worden opgetreden. Er moet een grote voorzichtigheid aan de dag worden gelegd. Ik heb uit ervaring geleerd dat wanneer men zich out in dit dossier, dat niet van gevaar ontbloot is.

 

Monsieur Wathelet, madame Gerkens, je puis vous assurer que, de prime abord et dès la première réunion qui s'est tenue avec les représentants de Suez-Gaz de France, j'ai été chaque fois présent, j'ai chaque fois participé aux négociations, j'ai chaque fois demandé à assister aux travaux. J'ai donc fait ma part de travail. Je peux d'ailleurs vous garantir que depuis que ce dossier est sur la table, c'est-à-dire du mois de mars jusqu'à aujourd'hui, on a dû travailler très durement et très intensément. Je peux même vous dire que pratiquement depuis la fin août, quotidiennement, jusqu'aujourd'hui, nous avons été impliqués dans le dossier.

 

Il va de soi que ces pourparlers sont menés par des délégués des pouvoirs publics. Comme vous le savez, il s'agit du premier ministre et moi-même, ainsi que son chef de cabinet et le mien, de même que les représentants des sociétés concernées – toujours les trois mêmes personnes – c'est-à-dire M. Mestrallet, M. Hansen et M Davignon. À quelques reprises, nous avons également vu le directeur de GDF.

 

Pour les travaux, nous avons utilisé de nombreuses études qui ont été réalisées à notre intention, surtout par les régulateurs. Nous avons également reçu de la part des organisations de consommateurs, des agents du secteur et de tous ceux qui étaient impliqués, leurs considérations quant à cette opération.

 

Enfin, je souhaite également souligner qu'au cours des discussions, le premier ministre et moi-même avons à plusieurs reprises fait rapport, non seulement aux membres du Comité ministériel restreint – le kern – mais aussi aux ministres régionaux compétents en matière d'énergie. Ainsi, toutes les familles politiques étaient pour ainsi dire représentées.

 

Je reviens maintenant sur les questions plus précises posées par M. Wathelet. En effet, la nouvelle société – le New Co comme on dit – recevra des contrats de vente aux clients industriels, mais elle recevra aussi une partie des contrats d'approvisionnement. Elle pourra de ce fait se tourner vers la clientèle résidentielle. En développant des activités sur le marché résidentiel, elle peut également engranger davantage de bénéfices.

 

De plus, l'engagement de Suez prévoit également un transfert de capacité de transport et de stockage, ce qui contribuera aussi à une position concurrentielle plus forte.

 

Par conséquent, votre crainte, bien que légitime, ne me semble pas fondée, notamment en raison de ces éléments. Il a été prévu que le nouvel acteur du marché puisse non seulement s'adresser aux clients offrant une marge bénéficiaire réduite, mais bénéficiera aussi de la même souplesse que Distrigaz, compte tenu du stockage dont il disposera. Dans ces conditions, ils seront donc à armes égales.

 

S'agissant de votre question de savoir si l'État défend suffisamment ses intérêts à la lumière de l'enquête en cours et de la décision à prendre par la Commission européenne, je soulignerai tout d'abord qu'il revient exclusivement – je souligne exclusivement – à la Commission européenne de prendre une disposition dans ce dossier de fusion et de soumettre, le cas échéant, les sociétés concernées à certaines conditions, voire de refuser la fusion.

 

Toutefois, conformément à l'article 19 du Règlement européen sur les fusions, nous sommes en contact étroit avec la Commission européenne dans le cadre de son analyse de compatibilité de la fusion avec le marché communautaire et des remèdes potentiels à ce problème.

 

De plus, par des discussions avec le groupe Suez, nous veillons à ce que les intérêts stratégiques belges soient préservés. Avec le premier ministre, je veille au bon développement d'un marché présentant une concurrence effective. Je pense dès lors pouvoir vous répondre que nous mettons tout en œuvre pour aboutir à la mise en place d'une concurrence saine sur le marché concerné.

 

À mon avis, il n'existe pas de solution miracle dans ce dossier. Probablement que la libéralisation du marché prendra son temps. Nous assistons pour l'instant à un pas décisif dans ce processus, mais franchir un pas n'entraîne pas nécessairement une récolte immédiate des fruits. Il s'agira de veiller, au jour le jour, à l'évolution du processus. Je me rappelle une période où je ne disposais pas des compétences qui sont actuellement les miennes et où la libéralisation était considérée comme un jeu de faible importance. Nous avons dû constater qu'entre la théorie et la pratique, la différence est énorme.

 

Ik kom tot de vragen van mevrouw Creyf. De vraag van mevrouw Creyf wordt ook gesteld door mevrouw Gerkens. Zij wil weten of er geen afbreuk wordt gedaan aan de exclusieve bevoegdheid van de Europese Commissie om een beslissing in dit dossier te nemen en desgevallend corrigerende voorwaarden aan de betrokken vennootschappen op te leggen. Dat is ook de reden waarom men niet kan spreken van een Pax Electrica II tussen de Belgische Staat en de vennootschappen. Daarvan is hier geen sprake. Waarover het hier wel gaat, in tegenstelling tot de vroegere Pax I – dat is een wederzijdse verbintenis – is dat de fusiegroep een aanbod aan de overheid heeft gedaan waarin ze zich engageert om een aantal stappen te zetten om de werking van de gas- en elektriciteitsmarkt te kunnen verbeteren, op eenzijdig initiatief van de groep. De daarin opgenomen voorwaarden kunnen niet als een akkoord worden beschouwd. Er is dus geen sprake van enige bevoegdheidsoverschrijding. Wat dat betreft, zal de Europese Commissie de beslissing nemen. Wij blijven van dat terrein af. Dat is ook de reden waarom er niet kan of mag gesproken worden over een overeenkomst. Er is er trouwens geen. Het is een engagement dat is genomen en we zullen zien wat de verdere stappen daarin zijn eens de Europese Commissie haar standpunt heeft ingenomen.

 

In uw vraag hebt u ook een parallel gemaakt met het fusiedossier EON-Endesa. U bent er vandaag niet erg op ingegaan, maar dat zijn twee totaal verschillende dossiers, want in het fusiedossier EON-Endesa – dan bevinden we ons in Spanje – zijn een aantal voorwaarden opgelegd terwijl de Europese Commissie de overname reeds had toegelaten. Daar had de Europese Commissie al gezegd dat de twee vennootschappen mochten samengaan en had Spanje een aantal maatregelen getroffen om die beslissing voor een stuk terug te draaien. Toen heeft de Europese Commissie terecht gezegd dat het niet bevoegdheid van Spanje was en dat die maatregelen bovendien de liberalisering van de markt beletten. We zitten dus hoegenaamd niet in dezelfde cas de figure.

 

U hebt terecht een vraag gesteld over de verdere uitvoering van de Pax Electrica I van 2005. Iedereen weet dat wat daarin is afgesloten, nog niet allemaal is uitgevoerd. Men is bezig met de veiling van de 1.500 megawatt, er is een engagement om tewerkstelling te bekomen voor een aantal ingenieurs, die eigenlijk ingenieurs van Electrabel zijn, om te verhinderen dat er verlies is aan competentie. Die zaken lopen allemaal. Ook het team van Belgische experts voor de ontmanteling van de kerncentrales wordt momenteel samengesteld. Er moeten nog een aantal zaken gebeuren. Er is in elk geval de 500 megawatt op de elektriciteitsbeurs Belpex. Er is nogmaals bevestigd door de groep Suez-Electrabel, naar aanleiding van de onderhandelingen die hebben plaatsgevonden, dat men dit engagement zal uitvoeren, net zoals men trouwens ook de reductie zal moeten doen binnen ELIA van de aanwezigheid van Suez-Gaz de France. Wij hebben er ook op aangedrongen dat er een opvolging zou komen. Dat is ook de reden waarom de fusiegroep andermaal een aanbod doet om een opvolgingsmechanisme te verzekeren. Wij willen daarvan dus geen afstand doen.

 

U hebt terecht gezegd dat, in het kader van de implementatie van de Pax Electrica I, de enige die op dit ogenblik bestaat, ook voorzien is in de aanstelling van een regeringsvertegenwoordiger in Suez-Electrabel. Die aanstelling staat momenteel on hold, want wij willen de verdere evolutie van de zaak kennen. Misschien volgen er andere opportuniteiten. Dat weten wij niet. Wij laten het in elk geval niet los, maar wij vullen het voorlopig nog niet verder in.

 

Wat Belpex betreft, kan ik u meedelen dat de NV Belpex begin 2006 erkend werd als marktbeheerder voor de uitwisseling van de energieblokken. De liquiditeit van de stroombeurs moet nu worden uitgevoerd, met die 500 megawatt. Ik heb u gezegd dat er daarvoor een engagement is.

 

U stelt vervolgens dat u verklaringen hebt gehoord dat Suez bereid zou zijn om 30% van haar nucleaire capaciteit ter beschikking te stellen van andere marktspelers, onder meer van SPE. Dat blijkt uit het huidige aanbod van de groep. Wat het aandeel van SPE in die 30% betreft, zou er allereerst tussen SPE en Electrabel een swap, een uitwisseling, plaatsgrijpen van 100 megawatt. Dat zijn de fameuze 100 megawatt die men in de kerncentrale van Chooz in Frankrijk heeft. Ze bestaan dus wel op papier, maar ze zijn niet altijd aanspreekbaar, ook wegens problemen van congestie of interconnectie en dergelijke. Er komt dus een uitwisseling met 100 megawatt waarover Electrabel in de kerncentrales van Doel en Tihange beschikt. Die komen naar SPE, in zijn Belgische portefeuille. SPE zou ook zijn bestaand aandeel in de kerncentrale van Doel-Tihange mogen verhogen met 250 megawatt, buiten de 166 die men vandaag al bezit, tegen dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die SPE destijds in de onverdeeldheid van de nucleaire centrales heeft verkregen, weliswaar aangepast.

 

Vervolgens zou Electrabel gedurende 10 jaar ook 285 megawatt contractueel ter beschikking stellen van SPE, tegen een lagere prijs dan de industriële prijs. De gebruikers hebben daar dus ook voordeel van. Na 10 jaar wordt het aandeel van 285 megawatt omgezet, zoals ten tijde van de onverdeeldheid, dus in onverdeeldheid, weliswaar niet tegen dezelfde condities, maar ook tegen voordelige tarieven, die een stuk onder de industriële gebruikersprijs liggen.

 

Als men dit allemaal samentelt, dan betekent dit dat SPE een totaal van 800 megawatt aan Belgische nucleaire elektriciteitsproductie zou krijgen. Dat stemt overeen met 15%.

 

Over de golden share of het gouden aandeel werden twee vragen gesteld. Ik meen dat het belangrijk is dat er een vetorecht kan bestaan, want dat is van het grootste belang voor een strategisch belangrijke sector als de energiesector.

 

Met een gouden aandeel kan men de openbare veiligheid - in dit geval de bevoorrading van het land - zeker en vast veilig stellen met gas, kan er ook worden ingegrepen indien die doelstellingen voor het Belgisch energiebeleid gevaar lopen. Het aandeel dat België zou verkrijgen, is trouwens helemaal in overeenstemming met het aandeel dat de Franse Staat aanhoudt in Gaz de France.

 

Les conditions sont les mêmes. La Commission européenne a accepté le système des "golden shares" de l'État français dans la société GDF; elle devra également l'accepter pour les intérêts stratégiques de la Belgique. Soyons clairs, les "golden shares" ne sont pas si extraordinaires. Une "golden share" n'est acceptée que si les conditions prévues par la Commission européenne sont réunies.

 

Je vous rappelle que, dans le secteur du gaz, ce n'est malheureusement pas le cas pour l'électricité, nous avons deux "golden shares": une dans Distrigaz et une dans Fluxys. Il me semble donc normal que nous insistions pour que cela se fasse. Les autorités françaises ont d'ailleurs dit que ce système pouvait être accepté.

 

Wat daarin zal staan aan vetorecht, is nog niet exact bepaald, maar het zal een "copie conforme" zijn van wat in Frankrijk tot stand gebracht is en daar ook geaccepteerd werd.

 

De controle op de nucleaire provisies zal worden versterkt. Ik zal niet verder uitweiden op mijn antwoord van daarstraks. Toen heb ik de grote lijnen geschetst.

 

Uiteraard denken wij ook dat al die zaken toch wel zullen leiden tot meer concurrentie op de markt. Wij gaan er ook van uit dat als er meer concurrentie op de markt ontstaat, er ook meer competitie voor de eindgebruiker – het gezin of het bedrijf – bekomen moet kunnen worden. Natuurlijk zullen meer competitieve prijzen niet van vandaag op morgen totstandkomen. We kunnen alleen maar benadrukken dat zo’n neerwaartse invloed op de prijs bijzonder welkom is, zeker op een ogenblik dat de energiemarkt onder druk staat door de basisprijs voor de energie, maar ook omdat wij gezien hebben dat dit de algemene tendens is die zich in de buurlanden heeft gemanifesteerd zodra er een echte liberalisering tot stand kon komen.

 

Op uw vraag of er nog andere afspraken zijn, herhaal ik dat het geen akkoord is, maar een aanbod dat uitgaat van de fusiegroep. In dat aanbod is het nogal vanzelfsprekend dat ook side-effects werden behandeld, zoals bijvoorbeeld dat van Synatom.

 

Aangaande uw vraag naar de gasmarkt, kan ik antwoorden dat het aanbod van de fusiegroep grotendeels overeenkomt met de maatregelen die de fusiegroep al op 20 september aan de Europese Commissie heeft voorgesteld. Dat houdt dus in dat de verkoopcontracten aan SPE en aan de industriële klanten in een nieuwe vennootschap zullen worden ingebracht, met name Newco. Er zullen ook een aantal koopcontracten in gestopt worden. Vervolgens wordt die vennootschap aan een marktspeler verkocht, tegen de marktprijs. Wij zijn van oordeel dat, net zoals voor de elektriciteitssector, de vrije concurrentie pas ten volle zal kunnen spelen indien er andere volwaardige spelers op de gasmarkt aanwezig zijn. Verder zal Distrigas & Co, zoals u weet, worden overgedragen aan Fluxys.

 

Je voudrais maintenant aborder quelques questions concernant l'engagement unilatéral, bien que je pense m'être déjà largement expliqué à ce propos.

 

Vous avez dit que la Commission européenne ne se concentre que sur le gaz. C'est exact. Elle se penche beaucoup plus sur le gaz que sur l'électricité. Au sujet de cette dernière, elle se contente de dire que la SPE existe et que, par conséquent, les quotes-parts de celle-ci, à présent entre les mains de GDF, doivent quitter le groupe fusion et être attribuées à un tiers. Voilà ce que dit, en quelque sorte, la Commission.

 

Pour ma part, je voudrais vous communiquer ce qui est prévu en matière de gaz et d'électricité.

 

En ce qui concerne le gaz, outre Distrigaz, il est prévu qu'un deuxième vendeur fasse son entrée dans les conditions que vous connaissez. La part du groupe Suez dans Fluxys devrait diminuer et passer à 44,5% maximum. Mais il se pourrait aussi que ce pourcentage soit moindre.

 

En ce qui concerne le terminal GNL de Zeebrugge, j'ai déjà dit que l'on procèderait suivant les conditions que nous avons formulées. Une étude sur l'extension du terminal est actuellement en cours. Ce dernier passera de 9 milliards de mètres cubes par an à 18 milliards de mètres cubes par an.

 

En ce qui concerne l'électricité, nous avons veillé à ce que tant la SPE qu'un troisième acteur puissent se développer sur le marché; ces acteurs auront pratiquement 30% du marché. Vous savez qu'environ moins de 10% est importé dans notre pays. Mais ce sont déjà d'autres acteurs qui s'occupent de cette matière. Le solde est en grande partie entre les mains de Suez-Electrabel. On devrait atteindre une diminution (à quelque 60%) pour permettre que les 30% passent dans les deux autres groupes. Cela implique pour SPE une mise à disposition de capacités nucléaires complémentaires, qui devrait avoir lieu à partir du 1er janvier 2007 et davantage à partir du 1er juillet 2007.

 

Le troisième acteur pourra se manifester sur le marché par le biais d'échanges. Il s'agit ici plutôt d'un swap organisé avec Suez-Electrabel, à raison d'environ 15%. Cette opération doit être conclue le 1er juillet 2007. Le groupe se concertera avec le gouvernement sur des mesures alternatives qui devraient conduire à l'émergence du troisième producteur. À cette fin, des dispositions devront être prises, notamment pour, le cas échéant, obliger le groupe à prendre les mesures nécessaires en vue de l'arrivée de ce troisième acteur.

 

Enfin, vous m'avez demandé si j'avais des textes à vous transmettre. Les textes de l'engagement ont été transmis à la Commission européenne, dont nous attendons l'avis. Les textes seront ensuite mis à votre disposition mais il faut d'abord attendre que la Commission européenne termine ses travaux.

 

De voorzitter: Het was een boeiend debat. Ik veronderstel dat er nog replieken zijn. Ik stel voor het kort en bondig te houden en dat de sprekers niet in herhaling vallen.

 

16.05  Melchior Wathelet (cdH): Madame la présidente, je vais essayer d'être bref.

 

Monsieur le ministre, vous parliez bien des textes de la Pax Electrica II?

 

Je sais, nous ne pouvons pas l'appeler ainsi. Toutefois, dans les communiqués du premier ministre, il parle de la Pax Electrica II. Je ne fais que le citer. Étant donné que vous travaillez ensemble, même si l'intitulé pose problème, où va-t-on?

 

Ces textes sont pour l'instant soumis à la Commission et nous pourrons en disposer en copie dès que la Commission aura rendu son avis.

 

Je voudrais faire les remarques suivantes.

 

Premièrement, en termes de stratégie, était-il opportun que le gouvernement se mette d'accord avec Suez et GDF pour faire des concessions et envoyer le résultat de leur accord à la Commission, alors qu'on sait que c'est la Commission qui gère ce dossier et que les seules compétences des États nationaux après que la Commission ait émis ses "guidelines" quant à des concentrations sont limitées à rendre encore plus concurrentiel le marché.

 

Je m'explique. Imaginons que la Commission donne son autorisation et considère que les concessions faites par Suez et Gaz de France lui conviennent. À ce moment, le gouvernement belge sera lui aussi lié par la décision de la Commission car il aura déjà marqué son accord sur les concessions de Suez et Gaz de France. Cela aurait été tout à fait différent si seuls Suez et GDF avaient fait ces concessions auprès de la Commission. La Belgique aurait alors gardé une capacité de négociation avec Suez et Gaz de France dans sa propre compétence nationale puisque, comme vous le savez, le règlement permet à la Belgique d'être encore plus restrictive que la Commission. La Commission propose en effet les conditions minimales pour qu'une concentration ait lieu. Je me demande donc si, en termes de stratégie, cette tactique était la bonne, si ce n'est que le premier ministre a pu annoncer une Pax Electrica II quelques jours avant les élections. Il a pu affirmer que tout était beau dans le meilleur des mondes; qu'on avait réussi et que les citoyens ne devaient plus se tracasser en matière de gaz et d'électricité car on s'occupait de tout.

 

Deuxièmement, je ne vais pas rentrer dans des détails techniques, monsieur le ministre, mais je m'inquiète pour une autre raison. Vous indiquez que vous avez assisté à toutes les réunions, que les mêmes personnes étaient toujours présentes – M. Mestrallet, M. Hansen et M. Davignon – et que, de temps en temps, il y avait quelqu'un de GDF. Je suis inquiet car pour autant que je le sache, cette fusion n'est pas celle de Suez toute seule! Je ne comprendrais pas que GDF n'ait pas toujours été présent car c'est le seul concurrent potentiel de la SPE dans bien des domaines.

 

Les membres de Suez auraient été les seuls présents! En termes de tactique et de négociations, c'est préoccupant.

 

Mon troisième élément concerne la "golden share". J'ai entendu que la France s'opposerait au fait pour la Belgique de disposer d'une "golden share" dans la nouvelle société. Peuvent-ils s'y opposer? Après que le Parlement français eut marqué son accord pour la fusion Suez-GDF, pourrait-il le retirer? Je l'ignore. En quoi consiste son pouvoir? Pour la Belgique, s'agirait-il d'un cas de "non possumus"? Vu que la France dispose d'une "golden share", en cas de refus de sa part, la Belgique pourrait retirer son accord ou imposer certaines conditions supplémentaires.

 

Dernier élément: comme Mme Gerkens le disait tout à l'heure, il ne faut pas se tromper: C'est bien de concéder des parts de marché, encore faut-il pouvoir les utiliser. Pour arriver à une vraie concurrence, des parts de marché, tant en matière de gaz que d'électricité, doivent vivre. À cette fin, il convient d'avoir accès aux informations en matière de réseau, du hub de Zeebrugge, de transit, de coût de production d'énergie, comme le nucléaire par exemple. Si vous achetez de l'énergie produite par le nucléaire au prix du marché, les concurrents n'en retirent aucun avantage: le prix du marché est bien supérieur au coût de production. Il est donc indispensable de disposer des informations pour l'acheter au niveau du coût de production afin de pouvoir dégager une marge bénéficiaire par rapport aux autres types d'électricité, soit le gaz soit le pétrole.

 

Il s'agit donc d'être présent sur le marché, d'obtenir les informations qui le concernent et de pouvoir y jouer. Obtenir 15%, c'est très bien, mais encore faut-il les maintenir et rester un concurrent efficace. Outre les informations, il convient aussi de supprimer les barrières à l'entrée: en matière de concurrence sur le marché de l'énergie, tant du gaz que de l'électricité, tous les investissements sont très conséquents et importants.

 

Mes réserves sur la tactique à adopter par le gouvernement belge consistent à dire que l'important est de s'assurer que ces concurrents, s'ils disposent des capacités adéquates et de ces 15% du marché, puissent les conserver et avoir accès aux informations pour faire vivre ces parts et rester un concurrent effectif pour qu'existe une vraie concurrence au bénéfice des clients résidentiels et des clients entreprises.

 

Enfin, je me réjouis du fait que les concurrents auront aussi accès aux clients résidentiels, monsieur le ministre. Ou je me suis trompé dans ma question ou j'ai mal compris les informations: je suis heureux que l'ouverture à la concurrence ne vise pas uniquement les clients entreprises, car la marge bénéficiaire y est trop faible. J'entends que vous nous fournissez une autre information qui me convient parfaitement.

 

16.06  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, ik kom even terug op de engagementen van Suez zoals dat nu heet. De productiecapaciteit zal herverdeeld worden. De vraag is of dit voldoende is: 70/15/15, is dat voldoende als herverdeling? Dat is een.

 

Ten tweede blijft de vaststelling dat Electrabel dominant aanwezig blijft in zowel de productie als de transmissie en de distributie. Daar moeten maatregelen worden genomen. Bovendien is er, zoals door collega Wathelet ook gezegd, geen duidelijkheid over de prijs waartegen de productiecapaciteit zal herverdeeld worden.

 

Mijnheer de minister, er is bovendien in heel het akkoord ook geen sprake van bijkomende productiecapaciteit. U komt het net te zeggen: de kloof tussen de stroom die we produceren en de stroom die we consumeren is zowat tien procent. Zolang de stroom schaars blijft, zal de stroomprijs ook hoog blijven, ongeacht hoe de productiecapaciteit verdeeld is. Dat wil dus zeggen dat wat dat betreft er andere maatregelen nodig zullen zijn.

 

Ook voor aardgas wordt niet in bijkomende investeringen voorzien. Een gouden aandeel biedt ter zake geen waarborgen. Het ontbreken van bijkomende investeringen houdt niet alleen de gasprijs onder druk, maar brengt op termijn ook de gasvoorziening in gevaar, zeker als de kernuitstap doorgaat en de nucleaire centrales vervangen zullen worden door gasgestookte centrales.

 

Dat een gouden aandeel eventueel gebruikt kan worden om deze investeringen te voorkomen, is een magere troost. Bovendien kennen we de rechten niet die aan een dergelijk aandeel zullen verbonden zijn. U hebt daarin eigenlijk geen klaarheid kunnen brengen.

 

U spreekt over de Europese Unie. Het is ook niet zeker dat de Europese Unie een dergelijk voorrecht dat niet in verhouding staat tot het daadwerkelijke aandeelhouderschap nog zal aanvaarden. U hebt verwezen naar Frankrijk omdat de Commissie wel toegevingen zou hebben gedaan ten aanzien van het gouden aandeel van de Franse staat in Suez-Gaz de France, maar de Franse staat was hoofdaandeelhouder, terwijl de Belgische Staat geen hoofdaandeelhouder is in Suez-Gaz de France. Het is dus nog maar de vraag of Europa inderdaad een dergelijk voorrecht zal willen aanvaarden.

 

Voor elektriciteit werd bedongen dat de prijzen gedurende een beperkte periode niet zullen stijgen. Ik herhaal nogmaals dat het de bedoeling is de prijzen te doen dalen, niet alleen ze niet te doen stijgen.

 

Mijnheer de minister, de brandstofprijzen zijn ondertussen aan het dalen zodat prijsstijgingen niet in de lijn der verwachtingen liggen. Op dat vlak mag men de consument geen zand in de ogen strooien.

 

Hoe dan ook, zoals het er nu naar uitziet zit er in deze Pax Electrica II of, zoals u het noemt, de engagementen van Suez, niet veel in voor de consumenten.

 

16.07  Muriel Gerkens (ECOLO): Je rejoins M. Wathelet quand il dit que l'intervention, les avis, les accords donnés ou pas par la Commission européenne n'empêchent en aucun cas la Belgique d'avoir des ambitions plus élevées dans l'ouverture du marché belge de l'électricité. La manière dont le premier ministre a présenté les choses, dont il s'est vanté d'avoir obtenu tel ou tel accord, telle ou telle réalisation, est sans proportion avec le contenu minimaliste de ces accords. Il est faux de prétendre que nos exigences sont limitées par la Commission européenne. Là où on doit être prudent, c'est sur le gaz car la Commission européenne s'est directement emparée du sujet.

 

En ce qui concerne Suez–GDF et la "golden share", j'aimerais des précisions sur les actifs pour lesquels l'État belge pourrait disposer d'une "golden share" dans le montage de cette fusion. L'État français étant actionnaire principal, il dispose d'une "golden share" mais nous n'avons pas ce statut. J'ai lu que ce ne serait guère possible. Quoi qu'il en soit, sur quels actifs pourrait-on finalement disposer d'un droit de veto en cas de vente?

 

La diversification de la production d'électricité est l'un des éléments capitaux nécessaires à l'ouverture de la concurrence et à la libéralisation du marché de l'électricité. Je trouve dommage de ne rien entendre au sujet des mécanismes que l'État belge pourrait instaurer pour amener et éventuellement contraindre les acteurs à produire de l'électricité autrement qu'avec le nucléaire, qui est hyper-dominant ou même la production de SPE. On rate là des opportunités de jouer un rôle dans la discussion avec des acteurs aussi importants que Suez.

 

En matière de provisions nucléaires, vous avez répondu quant à la manière d'assurer le suivi de ces provisions. À l'heure actuelle, ce qui m'inquiète beaucoup plus, même si cela peut paraître paradoxal, ce sont les visées du gouvernement belge sur ces fonds en vue de combler des trous et de faire autre chose que de l'action en énergie et la tenue à disposition de ces provisions pour un éventuel démantèlement et traitement des déchets. Paradoxalement, Suez pourrait garantir qu'on n'investisse pas ces provisions nucléaires dans la résorption de certains déficits budgétaires. Nous y reviendrons dans d'autres questions à d'autres moments.

 

La Commission européenne devrait rendre son avis le 17 novembre. Il serait bon de prévoir un débat plus approfondi en commission une fois que nous aurons reçu les études que vous avez demandées à la CREG et qui devraient arriver pour le 15 octobre. Il faut prévoir un moment en novembre pour débattre du sujet.

 

De voorzitter: Mevrouw Gerkens, ik was net aan het denken dat dit niet een eenmalig moment kan zijn waar wij over energie discussiëren. Het zal zeker een vervolg kennen. Ik denk dat wij dit op een gestructureerde manier moeten kunnen blijven verwerken.

 

Dit zal moeten gebeuren via deze commissie, of via de commissie voor het Wetenschapsbeleid. We zullen dit morgen eens bespreken met de voorzitter van de commissie. Dit is te belangrijk en het gaat ons allen zo sterk aan dat er volgens mij een gevolg moet aan worden gegeven.

 

16.08 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, we zullen de gelegenheid krijgen om hierop uitvoerig in te gaan, zeker en vast nadat de Europese Commissie op 17 november haar oordeel zal hebben geveld.

 

Je voudrais encore ajouter que stratégiquement, il y a eu concertation avec la Commission de façon permanente, ce jusqu'à aujourd'hui. Des pourparlers ont eu lieu avec Suez-Gaz de France et des engagements ont été pris. Je constate, pour ma part, que les engagements vont beaucoup plus loin que les remèdes qui, dans le temps, ont été apportés suite aux observations de la Commission européennes.

 

Ne soyez pas inquiet, monsieur Wathelet! Une clause prévoit que tous les engagements qui ont été pris par Suez-Electrabel soient repris par Suez-Gaz de France. Autrement dit, il y a le "sterkmaking", la "golden share sterkmaking".

 

En ce qui concerne la "golden share", je voudrais dire que ni le président français, Jacques Chirac que le premier ministre, M. de Villepin, ne s'opposent à la "golden share" pour la Belgique. D'ailleurs, celle-ci doit être donnée par le groupe. Soyons clairs!

 

Dans quels domaines s'impose-t-on? Cela se fera sur l'investissement, la distribution, le stockage, l'importation du gaz. En cette matière, il ne peut en être qu'ainsi. En effet, il est stratégiquement important pour la Belgique, puisqu'il s'agit essentiellement de l'approvisionnement du pays.

 

De vraag naar bijkomende capaciteit is een heel terechte vraag van mevrouw Creyf. Daarover zou ik alleen willen zeggen dat er twee zaken zijn die bijkomend toch in overweging genomen moeten worden.

 

Ten eerste, zijn er de niet-benutte sites. Wat is het doel van de niet-benutte sites? Bijkomende capaciteit, die er is maar die niet gebruikt wordt, toch ter beschikking te stellen van anderen. Door het feit dat men ze niet ter beschikking stelt, produceert men er op dit moment geen en kan er dus geen bijkomend voordeel worden uitgehaald.

 

Ten tweede, is er natuurlijk de stroombeurs, Belpex, die ook een van de middelen is om bijkomende capaciteit te creëren, samen met de interconnectie.

 

Inzake de gasinvesteringen wil ik toch eens duidelijk herhalen dat Fluxys International zich zal bezighouden met de uitbating. Wij hebben geen eigen productie van gas. Wij krijgen leveringen van gas uit het buitenland via Fluxys International. Daarvoor is in een formule voorzien waarbij de openbare sector, Publigas, een blokkerend minderheidsaandeel krijgt – dat is een niet- onbelangrijke vaststelling – maar waarbij tegelijkertijd een derde groep kan toetreden. Die derde groep kan zelfs investeringen doen op een ogenblik dat men van oordeel is, bij voorbeeld bij de groep Suez-Gaz de France, de merging company, om ter zake niets te doen omdat dat economisch niet rendabel is. Zo heeft men toch een breekijzer tussen de deur.

 

Er is een laatste zaak die ik wil meegeven. Het klopt dat de liberalisering zou moeten, en zal moeten, leiden – dat is de finaliteit ervan – tot concurrentie inzake de prijzen. Ik meen dat op een ogenblik dat de prijzen dalen, een concurrent, die op de markt komt en dezelfde mogelijkheden en hetzelfde assortiment kan aanbieden tegen dezelfde goede voorwaarden, wel kan inbreken in de markt. Hopelijk zullen als gevolg daarvan de prijzen dalen. Dat is een normaal gevolg. Dat is een tendens die in het buitenland is vastgesteld. Ik kan alleen maar hopen dat die zich in België ook zal manifesteren naar aanleiding van de voorstellen die er nu zijn, voor zover – ik zeg het altijd onder voorbehoud – de Europese Commissie die voorstellen aanneemt. Stel dat de Europese Commissie de voorstellen aanvaardt, dan veronderstel ik dat er nog wel een aantal andere belangrijke groepen zich zullen concentreren op wat ons is toegestaan. Zij zullen zeggen tegen die voorwaarden of tegen bijkomende voorwaarden ook te willen overnemen.

 

Ik meen dat wij eigenlijk nog maar aan het begin van de geschiedenis van de liberalisering staan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van mevrouw Trees Pieters aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de 'Single European Payments Area'" (nr. 12605)

17 Question de Mme Trees Pieters au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "l'espace unique de paiement en euros" (n° 12605)

 

17.01  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de minister, in 2008 moet de SEPA een feit zijn. De SEPA is de verzamelnaam voor pan-Europese girale betaalinstrumenten. Het gaat om eengemaakte overschrijvingen, domiciliëringen en betaalkaarten.

 

Dit nieuwe project verontrust een aantal handelsorganisaties. SEPA zou zorgen voor trager en duurder elektronisch geldverkeer. SEPA wil immers komen tot een gemiddeld Europees betaalsysteem, dat voor België een nivellering naar beneden betekent. Een aantal nationale verworvenheden kan daarmee op de helling komen te staan. Zo zouden er geen sluitende garanties zijn dat de aanpassingen aan terminals en software probleemloos en gratis kunnen gebeuren. Daarenboven vreest men dat het systeem van de forfaitaire tarifering zou kunnen verdwijnen. In plaats hiervan zou de handelaar per transactie een percentage van het door de klant betaalde bedrag als kosten aangerekend krijgen. Voorbeelden uit het buitenland tonen één voor één aan dat een dergelijk systeem tot hogere kosten zal leiden.

 

Ik wou u dan ook vragen hoe u en de regering tegenover dit nieuwe systeem van Single European Payment Area staan. Steunt de regering dit project? Welke rol speelt de regering in de totstandkoming van SEPA? Is de vrees van de handelsorganisaties gegrond? Bestaat er inderdaad een kans dat dit zou leiden tot een trager en duurder elektronisch verkeer? Indien die vrees gegrond is, kan en zal de regering maatregelen nemen om te voorkomen dat elektronisch betaalverkeer in de toekomst onbetaalbaar wordt?

 

17.02 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, het doel van SEPA hebt u omschreven. Ik zal daarop niet verder ingaan. Ik wil alleen zeggen dat de regering, dat wil zeggen de ministers van Financiën, Economie en Consumentenzaken, dit project steunen.

 

Er is trouwens een opvolging van dit dossier op verschillende niveaus. Dat gebeurt door de vertegenwoordigers van de minister van Financiën via de Europese overlegorganen, maar ook op Belgisch vlak. Er worden gesprekken gevoerd over het SEPA-project op het niveau van de Nationale Bank van België binnen het steeringcomité over de toekomst van de betalingsmiddelen. Daar is trouwens een vertegenwoordiger van mij aanwezig.

 

Daarnaast is er in België ook een interbancair forum, het SEPA-forum, opgericht. Dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van Febelfin en van de Nationale Bank van België. Dat forum bestudeert het verloop van het project. De werkzaamheden hebben geresulteerd in een interimair Belgisch SEPA-migratieplan. Na deze preliminaire studie moet overgegaan worden tot de effectieve invoering van SEPA.

 

Ten slotte wordt er voor het SEPA-project ook een wettelijk kader gecreëerd, namelijk een voorstel van richtlijn voor betalingsdiensten op de interne markt. Daar doet de CBFA momenteel haar werkzaamheden en zal er dus een voorstel zo snel mogelijk worden voorgelegd.

 

Ik kom tot uw tweede vraag. U vraagt of de vrees van Fedis gegrond is. Het antwoord daarop in negatief en daarvoor zijn er verschillende redenen.

 

Ten eerste moet er gekeken worden naar het wettelijke kader dat nodig is om SEPA te ondersteunen. Dat wordt dus die richtlijn. Dat is echter gebaseerd op al die werkzaamheden en controles die momenteel samengaan. Op basis van die richtlijn wordt het volgende gesteld.

 

Ten eerste, er zal meer mededinging mogelijk worden op de markt van het betalingsverkeer. Zoals mededinging in andere sectoren moet dit ook hier het opengooien van de markt met zich meebrengen.

 

Trouwens, er is een voorbeeld, namelijk het Verenigd Koninkrijk. Daar werd een dergelijke regeling toegepast. Dit heeft geleid tot meer concurrentie.

 

Bovendien zal er ook meer prijstransparantie komen met betrekking tot de kosten die worden aangerekend. De verbruiker zal daarvan ook in kennis worden gesteld en zal dus beter zijn keuze kunnen maken.

 

Vervolgens voorziet het voorstel van richtlijn in een herzieningsclausule die uiterlijk drie jaar na de omzetting van de richtlijn kan toegepast worden. Als men werkelijk ziet dat er geen verbetering van de toestand wordt vastgesteld is er ook nog in een herzieningsclausule voorzien.

 

Los daarvan hebben studies, uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie, uitgewezen dat het in principe niet kostenverhogend werkt, integendeel.

 

Ten slotte moet ook verwezen worden naar twee studies, twee drafts die op 12 september en op 29 september 2006 zijn behandeld, die eerstdaags door de Ecofin-raad zullen worden goedgekeurd en die ook de goedkeuring van de Belgische regering dragen. Deze wijzen er duidelijk op dat er een aantal voordelen aan dit systeem zijn verbonden.

 

Uw derde vraag lijkt mij derhalve overbodig. De regering zal desgevallend ook de nodige maatregelen inzake opvolging en bijsturing van dit dossier op Europees vlak meenemen. Men is met andere woorden niet bezig met een oefening van schaatsen op ijs van één nacht.

 

17.03  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de minister, ik hoop dat het verloopt zoals u zegt. U haalt het Verenigd Koninkrijk aan als voorbeeld, maar daar zijn de kosten voor de handelaars en de verbruikers toch wel sterk gestegen. Er is sprake van een verhoging van 60% voor de handelaars.

 

17.04 Minister Marc Verwilghen: Ik heb inderdaad het VK gesignaleerd, maar dat is een voorbeeld waar het opengooien van de markt op een bepaald ogenblik tot een zekere spanning heeft geleid.

 

Er zijn ook voorbeelden waar ondertussen, door het openstellen van de markt, resultaten geboekt konden worden met voldoende garanties inzake bescherming van de gebruiker. Meer bepaald – want daarover ging het eigenlijk – zijn het de kleine en middelgrote ondernemingen die vaak in een verdrukte positie kunnen komen te staan. Dat is wat in die praktijkvoorbeelden verhinderd werd.

 

17.05  Trees Pieters (CD&V): Goed, we zullen deze aangelegenheid verder volgen en ons concentreren op het verloop ervan. Het is een kluwen van adviezen en structuren om uiteindelijk tot een goed betaalverkeer te komen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.30 uur.

La réunion publique de commission est levée à 18.30 heures.