B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR HET
B
EDRIJFSLEVEN
,
HET
W
ETENSCHAPSBELEID
,
HET
O
NDERWIJS
,
DE
N
ATIONALE WETENSCHAPPELIJKE
EN CULTURELE INSTELLINGEN
,
DE
M
IDDENSTAND
EN DE
L
ANDBOUW
COMMISSION DE L
'E
CONOMIE
,
DE LA
P
OLITIQUE SCIENTIFIQUE
,
DE L
'E
DUCATION
,
DES
I
NSTITUTIONS SCIENTIFIQUES
ET CULTURELLES NATIONALES
,
DES
C
LASSES MOYENNES
ET DE L
'A
GRICULTURE
VAN
DU
27-06-2000
27-06-2000
HA 50
COM 245
HA 50
COM 245
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 245
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Dinsdag 27 juni 2000
COMMISSIE
VOOR
HET
BEDRIJFSLEVEN,
HET
WETENSCHAPSBELEID, HET ONDERWIJS, DE NATIO-
NALE
WETENSCHAPPELIJKE
EN
CULTURELE
INSTELLINGEN, DE MIDDENSTAND EN DE LAND-
BOUW -COM 245
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de minister
van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast
met het Grootstedenbeleid, en aan de staatssecretaris
voor Energie en Duurzame Ontwikkeling over
de ge-
plande vestiging van windmolens voor onze kust
(nr. 2135)
(Het antwoord werd verstrekt door de staatssecretaris
voor Energie en Duurzame Ontwikkeling)
5
sprekers : Luc Goutry, Olivier Deleuze, staatssecreta-
ris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling
over
de uitvoering van de wet inzake duurzame ontwik-
keling
(nr. 2217)
8
sprekers : Trees Pieters, Olivier Deleuze, staatssecre-
taris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling
Schorsing
9
Mondelinge vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de
minister van Landbouw en Middenstand over
de bij
vergissing in Frankrijk, Engeland, Duitsland en Zweden
geplante en geoogste GGO-teelt
(nr. 1937)
9
sprekers : Muriel Gerkens, Jaak Gabriels, minister
van Landbouw en Middenstand
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer Paul
Tant en mevrouw Trees Pieters aan de minister van
Landbouw en Middenstand over
de financiering van de
maatregelen in verband met het sociaal statuut van de
zelfstandigen
(nrs. 1950 en 1984)
11
sprekers : Paul Tant, Trees Pieters, Jaak Gabriels,
minister van Landbouw en Middenstand
Samengevoegde mondelinge vragen van mevrouw Trees
Pieters en de heer Paul Tant aan de minister van Land-
bouw en Middenstand over
de dioxinecrisis (nrs. 1966
en 2215)
16
sprekers : Trees Pieters, Paul Tant, Jaak Gabriels,
minister van Landbouw en Middenstand
Mondelinge vraag van mevrouw Anne-Mie Descheemae-
ker aan de minister van Landbouw en Middenstand over
de Europese reglementering voor biologische dierlijke
productie
(nr. 1985)
18
sprekers : Anne-Mie Descheemaeker, Jaak Gabriels,
minister van Landbouw en Middenstand
Sommaire
Mardi 27 juin 2000
COMMISSION DE L'E
´ CONOMIE, DE LA POLITIQUE
SCIENTIFIQUE, DE L'E
´ DUCATION, DES INSTITUTIONS
SCIENTIFIQUES
ET
CULTURELLES
NATIONALES,
DES CLASSES MOYENNES ET DE L'AGRICULTURE
COM 245
Question orale de M. Luc Goutry au ministre de
l'Economie et de la Recherche scientifique, charge´ de la
Politique des grandes villes, et au secre´taire d'Etat a`
l'Energie et au De´veloppement durable sur
l'installation
d'e´oliennes envisage´ le long de la co^te belge
(n° 2135)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le secre´taire d'Etat a`
l'Energie et au De´veloppement durable)
5
orateurs : Luc Goutry, Olivier Deleuze, secre´taire
d'Etat a` l'Energie et au De´veloppement durable
Question orale de Mme Trees Pieters au secre´taire d'Etat
a` l'Energie et au De´veloppement durable sur
la mise en
oeuvre de la loi relative au de´veloppement durable
(n° 2217)
8
orateurs : Trees Pieters, Olivier Deleuze, secre´taire
d'Etat a` l'Energie et au De´veloppement durable
Suspension
9
Question orale de Mme Muriel Gerkens au ministre de
l'Agriculture et des Classes moyennes sur
les cultures
OGM plante´es et re´colte´es par erreur en France, en
Angleterre, en Allemagne et en Sue`de
(n° 1937)
9
orateurs : Muriel Gerkens, Jaak Gabriels, ministre de
l'Agriculture et des Classes moyennes
Questions orales jointes de M. Paul Tant et Mme Trees
Pieters au ministre de l'Agriculture et des Classes moyen-
nes sur
le financement des mesures relatives au statut
social des inde´pendants
(n
os
1950 et 1984)
11
orateurs : Paul Tant, Trees Pieters, Jaak Gabriels,
ministre de l'Agriculture et des Classes moyennes
Questions orales jointes de Mme Trees Pieters et M. Paul
Tant au ministre de l'Agriculture et des Classes moyennes
sur
la crise dioxine (n
os
1966 et 2215)
16
orateurs : Trees Pieters, Paul Tant, Jaak Gabriels,
ministre de l'Agriculture et des Classes moyennes
Question orale de Mme Anne-Mie Descheemaeker au
ministre de l'Agriculture et des Classes moyennes sur
la
re´glementation europe´enne relative a` la production biolo-
gique animale
(n° 1985)
18
orateurs : Anne-Mie Descheemaeker, Jaak Gabriels,
ministre de l'Agriculture et des Classes moyennes
HA 50
COM 245
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de
minister van Landbouw en Middenstand over
het Cen-
trum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agroche-
mie
(nr. 2207)
19
sprekers : Muriel Gerkens, Jaak Gabriels, minister
van Landbouw en Middenstand
Question orale de Mme Muriel Gerkens au ministre de
l'Agriculture et des Classes moyennes sur
le Centre
d'Etude et de Recherches Ve´te´rinaires et Agrochimiques
(n° 2207)
19
orateurs : Muriel Gerkens, Jaak Gabriels, ministre de
l'Agriculture et des Classes moyennes
4
HA 50
COM 245
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DE L'E´CONOMIE,
DE LA POLITIQUE SCIENTIFIQUE,
DE L'E´DUCATION, DES INSTITUTIONS
SCIENTIFIQUES ET CULTURELLES
NATIONALES, DES CLASSES MOYENNES
ET DE L'AGRICULTURE
COMMISSIE VOOR HET BEDRIJFSLEVEN,
HET WETENSCHAPSBELEID,
HET ONDERWIJS, DE NATIONALE
WETENSCHAPPELIJKE EN CULTURELE
INSTELLINGEN, DE MIDDENSTAND
EN DE LANDBOUW
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MARDI 27 JUIN 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
DINSDAG 27 JUNI 2000
De vergadering wordt geopend om 14.10 uur door de
heer Jos Ansoms, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 14.10 heures par M. Jos
Ansoms
, pre´sident.
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de
minister van Economie en Wetenschappelijk Onder-
zoek, belast met het Grootstedenbeleid, en aan de
staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwik-
keling over
de geplande vestiging van windmolens
voor onze kust
(nr. 2135)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de staats-
secretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling)
Question orale de M. Luc Goutry au ministre de
l'Economie et de la Recherche scientifique, charge´
de la Politique des grandes villes, et au secre´taire
d'Etat a` l'Energie et au De´veloppement durable sur
l'installation d'e´oliennes envisage´ le long de la co^te
belge
(n° 2135)</b>
(La re´ponse sera donne´e par le secre´taire d'Etat a`
l'Energie et au De´veloppement durable)
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de staatssecretaris, in visserijkringen in onze
streek aan de kust is men nogal bekommerd om de
installatie van windmolens die nu op stapel staat. Het is
een nieuwe, maar toch reeds beproefde vorm van
energiewinning. Het is bekend dat er een koninklijk
besluit bestaat betreffende de toekenning van domein-
concessies dat aan verscheidene instanties voorgelegd
werd voor advies. Om die concessies gaat het hier. Men
zou via een koninklijk besluit willen regelen wie op welke
domeinen concessies zou kunnen nemen voor een der-
gelijk windmolenpark.
Het is bekend dat alvast twee elektriciteitsproducenten
een dergelijke domeinconcessie wensen. Voor de Bel-
gische kust gaat het enerzijds, om de Zuiderbank en
anderzijds, om de meer oostelijk gelegen Raan. Onze
kust is alles bij elkaar slechts 60 kilometer lang. Onze
exclusieve economische zone is beperkt omdat ze aan-
leunt bij de Franse, Britse en Nederlandse zones. Met
andere woorden : onze kustvisserij moet haar taak doen
in een heel klein gebied. Indien men naast alle bestaande
infrastructurele beperkingen nog andere oplegt, indien
men nu te wild zou omspringen met domeinconcessies
voor windmolens, zou men op een dag kunnen komen tot
een onmogelijke toestand om nog aan kustvisserij te
doen. Vandaar dat ik de staatssecretaris een aantal
vragen zou willen stellen, die in deze onder meer be-
voegd is.
Mijn eerste vraag, mijnheer de staatssecretaris, is of u
hebt nagegaan hoeveel windmolenparken onze buurlan-
den wensen aan te leggen in verhouding tot de lengte
van hun kust en de grootte van hun territoriale wateren.
Vooral dat laatste zal belangrijk blijken. Heeft men in die
buurlanden bepaalde regels, bepaalde parameters, ont-
wikkeld ?
Ten tweede, is de staatssecretaris van mening dat het
aangewezen is aan onze kust slechts e´e´n locatie te
voorzien voor de installatie van windmolens ? Ik wil u niet
onthouden, collega's, dat er zondag nog een bijeenkomst
was van de visserij in Heist. Daar werd, zoals meer en
HA 50
COM 245
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Luc Goutry
meer het geval is in visserijkringen, geopteerd om vanuit
het Visserijcomite´ voor te stellen dat we het zouden
houden bij e´e´n goed uitgekiende installatie. Laat alle
windmolens op die ene site terechtkomen. Men zou zich
dus de vraag kunnen stellen of de huidige twee
concessieaanvragen niet beter op e´e´n plaats kunnen
worden samengevoegd.
Ten derde, onze exclusieve economische zone wordt
reeds doorkruist door gasleidingen, telecommunicatie-
leidingen, andere kabels, zones voor zandwinning,
baggerwerkzaamheden. Wij hebben een van de drukst
bevaren scheepvaartroutes ter wereld. Tussen dit alles
zou ook deze installatie nog gebeuren. Tevens moeten
we ervoor zorgen dat ook de toeristische en recreatieve
doeleinden van de kust niet worden geschaad. Ik had
hierover dus graag het standpunt van de staatssecretaris
gekend.
Ten vierde, de visserijsector vraagt bovendien dat, zoals
het geval was voor de interconnectorleiding tussen Groot
Brittannie¨ en ons land, er een vergoeding zou worden
betaald aan de erkende producenten en organisaties, ter
compensatie van het verlies aan visgronden. De vraag is
dus of, indien men concessies gaat toekennen voor de
oprichting van windmolenparken, in een soort compen-
satie wordt voorzien voor de visserijsector ?
Ten vijfde, de visserijsector heeft ook gevraagd dat de
oprichting van een eventueel windmolenpark, waarbij
uiteraard belangrijke visgronden zullen verloren gaan,
maximaal benut zou worden ten bate van de visserij,
opdat de negatieve gevolgen en vooral het verlies aan
visgronden zouden worden gecompenseerd.
De zesde en laatste vraag, mijnheer de staatssecretaris,
betreft de afstand van 150 meter die er zou moeten zijn
tussen de verschillende windmolens. Daar gaat men toch
van uit. Men vraagt zich af of daarom de hele site voor de
visserij moet worden afgesloten ? Zou het niet heel goed
mogelijk zijn, aangezien de windmolens toch 150 meter
uit elkaar staan, dat kleinere vaartuigen van de kustvis-
serij die zone benutten ? Ze zouden bij wijze van spreken
tussen de windmolens door kunnen vissen. Kan dit
worden toegestaan mits bepaalde voorwaarden ? Indien
het vissen tussen de windmolens niet wordt toegestaan,
kan dan een deel van het windmolenpark als mariene
milieu worden beschouwd, zodat niet meer terrein wordt
opgeofferd dan strikt nodig ?
Mijnheer de staatssecretaris, terzake rijzen nog heel wat
problemen. De visserijsector ziet een en ander op zich
afkomen en vraagt om duidelijkheid. Naar verluidt wordt
er een koninklijk besluit voorbereid en werd er reeds om
advies gevraagd.
Staatssecretaris Olivier Deleuze : Mijnheer de voorzitter,
deze vraag is gericht tot minister Picque´ en tot mijzelf. Ik
zal namens ons beiden een antwoord verstrekken.
Het ontwerp van koninklijk besluit beoogt de uitvoering
van artikel 6 van de wet van 29 april 1999. Die materie
behoort inderdaad tot mijn bevoegdheid.
Het gaat uiteraard niet om de keuze tussen windmolens
of niets, maar tussen windmolens of meer schouwen. Het
is de samenleving die een keuze moet maken.
Zoals u weet, bevindt de geplande vestiging van wind-
molens in zee zich in het beginstadium. De meeste van
onze buurlanden beschikken nog niet over officie¨le plan-
nen in dat verband. Met zijn langetermijndoelstellingen is
Denemarken het meest vooruitstrevend Europees land
op dat vlak. Omstreeks 2030 zal het een capaciteit in zee
hebben van om en bij de 4 000 megawatt. In dat verband
zal ik u na mijn antwoord trouwens een document laten
overhandigen.
In Nederland werden identieke doelstellingen uitgewerkt.
Het is evident dat elke staat zelf beslist over het te voeren
beleid inzake hernieuwbare energie, rekening houdend
met de specifieke voorwaarden verbonden aan zijn situa-
tie.
Het potentieel van de elektrische productiecapaciteit in
de Noordzee werd geraamd op ongeveer 1 000 mega-
watt. Voor Belgie¨ werd hetzelfde gegeven opgenomen in
het advies van 20 juni van de Federale Commissie voor
duurzame ontwikkeling omtrent het ontwerp van konink-
lijk besluit. Toch blijven de gekende projecten momenteel
beperkt tot 200 megawatt, zowel in de eerste fase als
voor de komende jaren.
Ik wens te beklemtonen dat elk individueel project zal
worden onderworpen aan een grondige analyse van de
technische en economische kwaliteit ervan, alsook aan
een MER, wat fundamenteel is overeenkomstig de be-
palingen van de wet op het mariene milieu van 20 januari
1999. Deze materie behoort tot de bevoegdheid van
minister Aelvoet.
Over de precieze locatie van het windmolenpark in zee
werd nog niets beslist, ook al maakten twee gei¨nteres-
seerde operatoren hun bedoelingen dienaangaande
reeds bekend. Elke beslissing omtrent de vergunning zal
slechts worden genomen na evaluatie van een milieu-
impactonderzoek dat rekening houdt met alle mogelijke
gevolgen van een dergelijk project.
In de huidige stand van zaken is het onmogelijk zich uit te
spreken over het aantal eventuele locaties. De Belgische
territoriale wateren zijn niet erg uitgestrekt en bovendien
beperken de talrijke activiteiten de beschikbare ruimte
voor de installatie van windmolens. Deze elementen
werden niet over het hoofd gezien voor de evaluatie van
de capaciteit van 1 000 megawatt.
6
HA 50
COM 245
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Olivier Deleuze
Gezien wat voorafgaat en onder voorbehoud van het nog
uit te voeren MER-rapport, lijkt het mij aangewezen een
klein aantal windmolenparken aan te leggen op verschil-
lende locaties, in de plaats van e´e´n megapark.
Wat de eventuele vergoeding betreft aan de erkende
organisaties voor visserijproducenten, zouden volgens
de inlichtingen waarover ik beschik onderhandelingen
aan de gang zijn tussen die organisaties en de betrokken
operatoren.
Het lijkt mij dan ook interessanter vanuit milieustandpunt
om naar meer structurele oplossingen te zoeken om de
ontwikkeling van het mariene milieu te bevorderen - dus
ook onrechtstreeks de mogelijkheden voor de visserij -
door een serie acties zoals deze waarover u het hebt. Ik
ben er zeker van dat de minister die met milieuzaken is
belast, voor het MER rekening zal houden met dit aspect.
De afstand tussen windmolens zou dan veeleer tussen
400 meter en 500 meter bedragen voor turbines van twee
megawatt. Als men aquacultuur, restockingprogramma's,
hangmosselcultuur of oesterkweek gaat aanmoedigen,
wordt het onmogelijk in het zogezegde park te gaan
vissen. De hele Belgische territoriale zee en exclusieve
economische zone zijn nu reeds te beschouwen als
mariene milieu in de zin van de wet van 20 juni 1999. De
installatie van een windmolenpark zou hieraan niets
wijzigen en heeft niet tot gevolg dat een beschermd
mariene gebied wordt ingesteld zoals bedoeld in deze
wet. De instelling van dergelijke gebieden is overigens
een bevoegdheid van de minister van Leefmilieu.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de staatssecreta-
ris, ik wijs toch nog eens op belang en impact van wat
thans bezig is. De vraag naar windmolenparken is volop
aan de orde. Ik hoor nogal wat uitspraken in voorwaar-
delijke zin. Over een aantal dingen zijn nog geen uitspra-
ken gedaan, buurlanden hebben nog niet veel beleid
ontwikkeld op Denemarken na, men weet niet wat men
zal doen, men zal MER's laten opstellen, er zijn onder-
handelingen bezig. Het is allemaal nogal voorwaardelijk.
Nochtans komt dit snel op ons af. U zegt zelf dat het een
keuze wordt tussen schouwen en windmolens. Eigenlijk
zegt u nu prealabel dat u daarvoor ten zeerste gepor-
teerd bent. Daarnaast is men nog ver verwijderd van de
vraag wat men daarmee zal doen. Voor alle duidelijkheid,
ik vrees dat er een feitelijke toestand zal ontstaan door
het indienen van aanvragen en het aanpakken van
locaties, waarbij men pas achteraf zal beseffen dat men
beter veeleer sturend zou zijn opgetreden en duidelijker
geweten had wat men met de domeinconcessies zou
aanvangen. Ik vrees dat men eerst de helft van onze kust
zal laten verkommeren en volbouwen met die dingen, om
zich pas achteraf af te vragen wat men daarmee zou
doen. Het standpunt van de visserijsector luidt onomwon-
den dat alles op een site moet worden samengebracht. Ik
wil u toch nog horen bevestigen dat u, spijts er nog geen
keuze is gebeurd, toch de indruk hebt dat verschillende
parken beter zouden zijn dan een groot megapark. U
zegt dat men alle visserij rond die parken verhindert. Hoe
meer verspreid deze parken liggen, hoe meer er zijn, hoe
meer aantasting van het mariene milieu er is, wat voor de
visserij een moeilijk haalbare kaart is. Met deze beden-
kingen wil ik het belang van deze materie onderstrepen.
Staatssecretaris Olivier Deleuze : Mijnheer Goutry, ik
wens dat er een windmolenpark komt op de Noordzee. Ik
wens dat, ik werk daar naar toe en hoop dat het er zo vlug
mogelijk zal zijn. De ontwerpen van koninklijk besluit
werden geschreven, werden nagekeken door de federale
raad voor duurzame ontwikkeling en moeten nu worden
gewijzigd overeenkomstig het advies van die raad, om
dan te worden verstuurd naar de Raad van State. Ik hoop
dat tegen 2002 de werken zullen beginnen. Ik hoop dus
dat dit er komt. Verder heb ik u geantwoord dat er MER's
komen inzake vestiging van het park. Indien men gaat
naar een gei¨nstalleerd vermogen van 1 000 megawatt, is
dat ongeveer 2 tot 4% van de oppervlakte van de
Noordzee.
Ten slotte betekent dat niet dat er in deze parken niets
anders zou gebeuren, zoals ik u reeds heb gezegd. Er
vinden ook maritieme economische activiteiten plaats. Zij
zouden ook gunstig moeten zijn voor de visserijsector.
Nogmaals, er moet niet worden gekozen tussen windmo-
lens of niets, er moet worden gekozen tussen windmo-
lens of schouwen.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de staatssecreta-
ris, ik dank u voor uw antwoord. Ik kan zeker een aantal
zaken onderschrijven. Ik had misschien nog een laatste
vraag. Komt er ook een regulering in de vorm van een
openbare aanbesteding om die projecten daar uit te
voeren ?
Staatssecretaris Olivier Deleuze : Dat werd al wel on-
derzocht, maar nog niet beslist. Het is nog niet duidelijk
om welke aanbesteding het zou gaan : een openbare,
nationale of Europese aanbesteding. We wachten ook af
wat men zal doen in de andere landen, want de Europese
wetgeving is natuurlijke dezelfde voor iedereen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwik-
keling over
de uitvoering van de wet inzake duur-
zame ontwikkeling
(nr. 2217)
HA 50
COM 245
7
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Question orale de Mme Trees Pieters au secre´taire
d'Etat a` l'Energie et au De´veloppement durable sur
la mise en oeuvre de la loi relative au de´veloppe-
ment durable
(n° 2217)</b>
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de staatssecretaris, de artikelen 4 tot 6 van de
wet van 7 mei 1997 betreffende de coo¨rdinatie van het
federaal beleid inzake duurzame ontwikkeling bepalen
het tijdskader van de federale regering voor de publicatie
van het eerste Belgische plan inzake duurzame ontwik-
keling. De wet bepaalt ook dat de Koning de nodige
maatregelen moet nemen om een zo ruim mogelijke
bekendheid aan het plan te geven en om de bevolking
erover te raadplegen.
Op 22 januari 2000 kondigde de regering het vooront-
werp aan. Tussen 1 februari 2000 en 31 maart 2000 werd
een beperkte raadpleging van de bevolking gehouden.
Hierover werden reeds enkele cijfers gepubliceerd in een
begeleidingsnota bij het plan. In het totaal zouden 14 000
exemplaren verstuurd zijn. Het document zou ook slechts
4 200 maal geraadpleegd zijn op de website. In het totaal
waren er 1 887 ontvankelijke adviezen.
De Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ont-
wikkeling moet de uitgebrachte adviezen onderzoeken,
een ontwerpplan opstellen en een advies geven aan de
Ministerraad. De ICDO had hiervoor ongeveer twee
maanden de tijd en is nu klaar met haar opdracht.
Mijnheer de staatssecretaris, ik kreeg van u graag nog
enkele preciseringen over de bekendgemaakte cijfers.
Hebt u cijfers over het aantal personen dat via een
gemeentehuis of via een openbare bibliotheek inzage
heeft gevraagd ?
Hoeveel exemplaren werden tot op heden verstuurd door
de Federale Voorlichtingsdienst ?
Hoeveel personen hebben via internet een advies gefor-
muleerd ? Hoeveel via De Post ?
Hoeveel adviezen werden geformuleerd door burgers,
organisaties, instellingen en anderen, onderverdeeld per
categorie ?
Hoeveel standaardadviezen werden geformuleerd ?
Mijnheer de staatssecretaris, hoe ziet u de verdere
afwikkeling, tot op het ogenblik van de beslissing van de
Ministerraad ? Kunt u zich engageren tot een timing ?
Staatssecretaris Olivier Deleuze : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw Pieters, u vraagt mij cijfers, ik zal u cijfers
geven. Ik heb ze op papier, dat is misschien gemakkelij-
ker voor u.
Er zijn geen volledige gegevens beschikbaar over het
aantal personen die via een gemeentehuis of via een
openbare bibliotheek inzage hebben gevraagd, aange-
zien we de gemeenten en de bibliotheken niet hebben
willen belasten met een rapporteringsplicht. Op de vra-
genlijst bij het voorontwerpplan was luidde een van de
vragen :
Langs welke weg heeft u kennis genomen van
dit voorontwerpplan ?
. Van de mensen die deze vraag
hebben beantwoord, hebben 3,8% geantwoord
via de
gemeente
, en 1,8% via de bibliotheek. Deze gegevens
zijn echter niet noodzakelijk representatief aangezien
niet alle respondenten hebben gebruikgemaakt van het
antwoordformulier en aangezien het beantwoorden van
deze vraag niet verplicht was.
De volgende vraag was :
Hoeveel exemplaren werden
er op aanvraag verstuurd door de Federale Voorlichtings-
dienst ?
In totaal werden 16 000 exemplaren verstuurd,
waarvan 5 802 in antwoord op individuele bestelbonnen.
De overige werden op verzoek van organisaties ver-
spreid bij onder andere voorlichtingsactiviteiten. Boven-
dien hebben 5 500 personen de ICDO-website bezocht
en 4 200 personen het voorontwerpplan gedownload.
Een andere vraag luidde :
Hoeveel personen hebben
via internet een advies geformuleerd en hoeveel deden
dat via de post ?
Van de 1 887 ontvankelijke reacties
kwamen er 283 binnen via het internet, en de rest kwam
via de post.
Hoeveel adviezen werden er geformuleerd door burgers,
organisaties, instellingen en andere ? 1 540 burgers for-
muleerden een advies en 214 organisaties. Dat is een
opmerkelijk groot aantal organisaties in vergelijking met
het aantal individuele burgers. Dit is waarschijnlijk te
wijten aan het feit dat dit document te ingewikkeld was,
om ons aan een massale respons van burgers te ver-
wachten. Verder brachten 35 instellingen advies uit en
dan resten er nog 98 school- en andere groepen.
Hoeveel
standaardadviezen
werden
geformuleerd ?
Slechts 276 reacties op een totaal van 1 887 waren in de
vorm van standaardbrieven gegoten. Er waren ongeveer
15 verschillende standaardbrieven. De ICDO heeft ech-
ter alleen rekening gehouden met de inhoudelijke kwali-
teit van de reacties en niet met het aantal diverse
standaardbrieven.
Er wordt ook gevraagd hoe ik de verdere afwikkeling zie
gebeuren tot de beslissing in de Ministerraad. Het ont-
werpplan, zoals het na het openbaar onderzoek aange-
past werd door de ICDO, werd op 14 juni 2000 door de
ICDO aan de leden van de Ministerraad meegedeeld.
Momenteel wordt dit ontwerpplan door de Ministerraad in
werkgroepen onderzocht.
8
HA 50
COM 245
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Olivier Deleuze
Wat ten slotte de timing betreft, deel ik u het volgende
mee. Afhankelijk van de werkzaamheden van de Minis-
terraad zou het eerste federaal plan inzake duurzame
ontwikkeling nog voor de zomervakantie kunnen worden
goedgekeurd.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de staatssecre-
taris, ik wil nog een bijkomende vraag stellen. Bent u
tevreden met het verkregen resultaat ? Persoonlijk vind
ik dat er slechts een zwakke respons kwam vanwege het
publiek. Er kwam een beetje meer respons vanwege de
instellingen. Daarvan zegt u dat zij wellicht meer gemo-
tiveerd waren om te antwoorden. U stelt daarbij echter
onmiddellijk dat de vraagstelling wellicht te ingewikkeld is
overgekomen. Mijns inziens was het inderdaad te inge-
wikkeld en was de informatiecampagne niet goed opge-
zet. De campagne was te ingewikkeld en te weinig
creatief.
Eigenlijk is er geen sprake van een echte volksraadple-
ging, zoals oorspronkelijk was aangekondigd, hoewel de
wet dit toch vereist en we toch met andere referenda
worden geconfronteerd. Ten slotte, u pint zich vast op
een datum. Eigenlijk had dit al op het einde van vorig jaar
moeten zijn gerealiseerd. Bent u overtuigd dat de hele
procedure vo´o´r het zomerreces zal kunnen worden afge-
rond ?
Staatssecretaris Olivier Deleuze : Mevrouw Pieters, de
wet van 1997 zal moeten worden verbeterd, want zij
voorziet uitdrukkelijk in een enque^te betreffende het
ontwerp van plan en niet betreffende een samenvatting
of een vereenvoudigde versie daarvan. Die lacune
vormde de hinderpaal om de enque^te bij een groter
publiek te doen. Mocht een enque^te over een samenvat-
ting mogelijk zijn, dan zou meteen de vraag rijzen wie de
samenvatting zou maken en wie de inhoud ervan zou
goedkeuren. De wet bepaalt verder dat het plan wordt
opgesteld door de ICDO en niet door de regering. Dit
punt moet worden aangepast voordat wie ook over vier
jaar een andere type enque^te kan doen.
Mijns inziens moet er geen publieksenque^te komen over
een samenvatting. Dat zou te gemakkelijk zijn. Wie is er
nu geen voorstander van dat Belgie¨ morgen kiest voor
duurzame ontwikkeling ? Zulke vragen kennen we, om-
dat ze niemand tot wat ook engageren.
Mijns inziens moeten we dus kiezen voor een enque^te
over een echt ingewikkeld plan waarin maatregelen
worden aangekondigd en over een samenvatting die het
plan duidelijk maakt. Ik hoop dat men de wet van 1997,
die ik vooralsnog moest naleven, in die zin zal wijzigen.
Wat de timing betreft, de vertraging van zes maanden die
de uitvoering van de desbetreffende wet destijds had
opgelopen, werd nooit opgehaald.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de staatssecre-
taris, ik denk dat wij moeten toegeven dat het debat over
de duurzame ontwikkeling niet bij de bevolking is aange-
slagen. We kunnen ons afvragen of dit te wijten is aan de
complexe vraagstelling dan wel aan het feit dat de
bevolking er niet wakker van ligt.
Ten tweede, u hebt zelf aangegeven dat de organisatie
van een volksraadpleging geen gemakkelijke opdracht is.
Enerzijds, moeten wij vaststellen dat wat dit thema
betreft, de vraagstelling al te ingewikkeld was. Ander-
zijds, constateren wij dat andere referenda in al te
eenvoudige bewoordingen werden opgesteld. Het is dus
een vrij moeilijke oefening om de bevolking te doen
nadenken over dergelijke complexe onderwerpen.
Ten slotte onthoud ik dat het plan tegen het eind van deze
zomer zal klaar zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De vergadering is geschorst.
La se´ance est suspendue.
- De vergadering wordt geschorst om 14.40 uur.
- La se´ance est suspendue a` 14.40 heures.
- De vergadering wordt hervat om 15.20 uur.
- La se´ance est reprise a` 15.20 heures.
De vergadering is hervat.
La se´ance est reprise.
Question orale de Mme Muriel Gerkens au ministre
de l'Agriculture et des Classes moyennes sur
les
cultures OGM plante´es et re´colte´es par erreur en
France, en Angleterre, en Allemagne et en Sue`de
(n° 1937)</b>
Mondelinge vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan
de minister van Landbouw en Middenstand over
de
bij vergissing in Frankrijk, Engeland, Duitsland en
Zweden geplante en geoogste GGO-teelt
(nr. 1937)
Mme Muriel Gerkens (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, ma question est quelque
peu de´passe´e, e´tant donne´ le de´lai e´coule´ depuis le
moment ou` je l'ai de´pose´e.
Ne´anmoins, j'ai de´cide´ de ne pas la retirer. En effet,
inde´pendamment de l'erreur constate´e en mai par un
distributeur, entrai^nant la plantation et la re´colte de colza
ge´ne´tiquement modifie´ dans quatre pays membres du
l'Union europe´enne, nous pourrions connai^tre a` nouveau
ce genre de proble`me.
HA 50
COM 245
9
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Muriel Gerkens
C'est pourquoi je me permets de vous interroger
aujourd'hui. Votre re´ponse m'e´clairera sur vos intentions
si nous devions e^tre confronte´s a` nouveau a` semblable
situation.
Les producteurs de plantes OGM et certains Etats ont
avance´ l'argument selon lequel on se trouvait au-
dessous du seuil exigeant la destruction des cultures,
e´tant donne´ que moins de 1% des plantes ont e´te´
contamine´es par ces graines modifie´es.
Or, s'il est vrai que pour l'alimentation, une directive
europe´enne fixe a` 1% la pre´sence d'organismes ge´ne´ti-
quement modifie´s pour qu'il y ait obligation de le rensei-
gner sur l'e´tiquette, on se trouve, dans le cas qui nous
occupe, face a` un autre proble`me, celui de la responsa-
bilite´ des entreprises pour leurs produits et les de´ga^ts
e´ventuels cause´s par ces derniers.
A l'e´poque, je vous demandais si le gouvernement belge
en la personne du ministre belge de l'Agriculture comptait
interpeller les instances europe´ennes pour exiger la
destruction des cultures concerne´es. Sur le principe, il y
a eu
faute sans faute, dirais-je. Mais toujours est-il
qu'une pratique commerciale est a` l'origine de de´ga^ts qui
peuvent e^tre importants. Il est vrai que dans ce cas, on
ne parle que de 1% de contamination, mais il aurait pu y
avoir 20 ou 30% de contamination.
Dans ces conditions, la Belgique aurait du^ et devrait
prendre des mesures pour empe^cher que ce genre de
phe´nome`ne se reproduise. Et si cela devait malgre´ tout
e^tre le cas, il faut obliger les producteurs a` assumer leurs
responsabilite´s.
Il est vrai que les communications dont j'ai eu connais-
sance ne faisaient aucune allusion a` la nature de la
modification ge´ne´tique. C'est e´galement un e´le´ment im-
portant a` faire apparai^tre a` l'occasion de tels accidents. Il
faut pouvoir informer de la modification et du risque
encouru par les plantes. Par exemple, une modification
qui permet une re´sistance aux antibiotiques est diffe´rente
de celle qui procure une re´sistance au froid, en termes de
conse´quences pre´suppose´es ou re´elles.
Monsieur le ministre, je voudrais connai^tre votre position
en la matie`re.
M. Jaak Gabriels, ministre : Monsieur le pre´sident, chers
colle`gues, la re´ponse que je donnerai a` Mme Gerkens
est assez longue mais il est important d'aborder chaque
partie de sa question.
Mes services ont effectivement e´te´ informe´s de la conta-
mination de lots de trois varie´te´s de semences de colza
de printemps. Il s'agit de l'IOLA38, IOLA330 et IOLA401.
Cette contamination touche quatre Etats membres de
l'Union europe´enne, a` savoir la France, l'Allemagne,
l'Angleterre et la Sue`de. La contamination des lots de
semences originaires du Canada provient de semences
ge´ne´tiquement modifie´es, re´sistantes au lifosat. Il s'agit
d'un e´ve´nement de transformation RT73, non autorise´
conforme´ment a` la directive de la Commission euro-
pe´enne 90/220.
Selon moi, cela ne´cessite une re´action assez ferme de la
part des autorite´s de chacun des Etats membres concer-
ne´s. Il s'agit en effet d'une question de principe : aucune
commercialisation d'OGM ne peut e^tre tole´re´e sans
autorisation pre´alable et sans e´valuation des risques
pour la sante´ humaine et l'environnement. Je vous
confirme que la Belgique n'est pas concerne´e par la
contamination en question. Environ 300 hectares seule-
ment sont ensemence´s dans notre pays avec du colza de
printemps. Seuls deux petits lots de la varie´te´ forte de la
firme incrimine´e dans cette affaire, ont e´te´ importe´s en
2000. Cela n'a donc rien a` voir avec les trois varie´te´s
IOLA qui sont suspectes. Cependant, cela n'exclut pas
que certains agriculteurs aient pu s'approvisionner, sans
que les autorite´s le sachent, aupre`s d'un Etat membre
voisin. Ce fut le cas pour quelques agriculteurs du
Grand-Duche´ de Luxembourg, qui se sont approvi-
sionne´s aupre`s d'une coope´rative franc¸aise. Des ve´rifi-
cations administratives ont e´te´ effectue´es par mes servi-
ces, notamment sur la base des de´clarations introduites
pour le secteur du colza non alimentaire qui est financie`-
rement soutenu par l'Union europe´enne. Ces ve´rifica-
tions se sont ave´re´es ne´gatives.
Une re´union du comite´ permanent pour les semences
s'est tenue le 19 juin dernier. Les de´le´gue´s ont eu pour
mot d'ordre de faire passer un certain nombre de
concepts a` harmoniser au niveau europe´en : mise au
point d'un programme europe´en de monitoring des se-
mences importe´es, responsabilisation des importateurs
en cas de contamination, destruction du mate´riel conta-
mine´, y compris sur champs, surveillance des sites
concerne´s, possibilite´ de de´finition d'un seuil de tole´-
rance pour la purete´ non transge´nique de lots de semen-
ces.
Les conclusions provisoires, a` confirmer lors de la pro-
chaine re´union, peuvent se re´sumer comme suit : les
Etats membres ont pris en compte le principe d'organi-
ser, de coordonner et d'harmoniser le contro^le relatif a` la
pre´sence de semences d'OGM dans les semences
conventionnelles. Dans un premier temps, ces mesures
s'appliqueront aux semences importe´es par certains
pays tiers. Les espe`ces concerne´es seront la betterave,
le mai¨s, le colza, le coton et le soja. Les pays exporta-
teurs vise´s seront l'Argentine, le Canada, le Chili et les
USA. Les Etats membres e´tabliront le statut des semen-
ces importe´es, avec l'aide des autorite´s compe´tentes
pour le contro^le des semences et si possible avec les
douanes. Cela se fera aussi selon la notification pre´vue
conforme´ment a` la le´gislation sur les semences.
10
HA 50
COM 245
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jaak Gabriels
Les autorite´s compe´tentes organiseront, avec la partici-
pation de l'industrie semencie`re, l'e´chantillonnage et
l'analyse en accord avec les proce´dures et les me´thodes
actuellement disponibles aupre`s des Etats membres
individuels. La Commission organisera la standardisa-
tion, au niveau approprie´, des proce´dures et des me´tho-
des qui seront par la suite mises en oeuvre par les Etats
membres.
En ce qui concerne la situation en Belgique, le conseil de
biose´curite´, instance d'avis pour les autorite´s compe´ten-
tes belges, s'est penche´ sur la question d'une contami-
nation possible entre parcelles d'expe´rimentation trans-
ge´niques et colzas commerciaux non transge´niques.
Il a e´labore´ un code de conduite qui permet de re´duire
conside´rablement le risque de contamination par trans-
fert de pollen
, par exemple la distance d'isolement, la
surveillance de la parcelle.
Quant a` la pre´sence de mauvaises herbes apparente´es,
des contro^les seront effectue´s sur chaque site d'expe´ri-
mentation et leurs alentours, dans le courant de cette
saison. Ces effets sont importants car ils apportent les
donne´es permettant l'e´valuation du risque pour l'environ-
nement. D'ailleurs, une e´tude est actuellement en cours
de re´alisation dans le cadre d'un programme europe´en
de´nomme´
Fame afin de re´pondre aux questions qui se
posent au sujet des effets des OGM sur l'environnement.
Mme Muriel Gerkens (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
pre´sident, je remercie le ministre pour sa re´ponse de´-
taille´e. Vous avez parle´ de responsabilisation des pro-
ducteurs et de destruction des lots contamine´s. Ce serait
donc une de´cision prise par la Commission europe´enne
mais qui va seulement entrer en application maintenant ?
M. Jaak Gabriels, ministre : Oui.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer
Paul Tant en mevrouw Trees Pieters aan de minister
van Landbouw en Middenstand over
de financiering
van de maatregelen in verband met het sociaal
statuut van de zelfstandigen
(nrs. 1950 en 1984)
Questions orales jointes de M. Paul Tant et Mme
Trees Pieters au ministre de l'Agriculture et des
Classes moyennes sur
le financement des mesures
relatives
au
statut
social
des
inde´pendants
(n
os
1950 et 1984)
De heer Paul Tant (CVP) : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer de minister, collega's, reeds in de begroting 2000
voorzag de regering in een vrij significante aanpassing
van de pensioenen, vooral de laagste. Het ging met
name om het optrekken van de minimumpensioenen met
1 000 frank. Ik denk dat dit een goede maatregel was,
alleen bestond er heel lang onduidelijkheid over de
financiering hiervan. Op 13 oktober liet u in een nota aan
het beheerscomite´ Zelfstandigen weten dat de 1,1 mil-
joen frank die men daarvoor te kort kwam rechtstreeks uit
de federale kas ter beschikking zou worden gesteld. Dit
werd op 15 oktober, twee dagen later, bevestigd op een
persconferentie. Daar hield het goede nieuws echter op.
Enkele dagen nadien liet uw vertegenwoordiger in het-
zelfde beheerscomite´ horen dat men geen bijkomende
middelen moest verwachten maar dat men moest putten
uit de reserves. Daar stelt zich een eerste probleem.
Anderhalf jaar geleden werd opgelegd dat deze reserves
moeten
worden
gebruik
voor
vervroegde
schuld-
aflossing. Wat is het nu ? Wordt er een einde gemaakt
aan de mogelijkheid tot vervroegde schuldaflossing ? Dit
is immers essentieel voor het voortbestaan van het
stelsel.
Intussen hebt u een aantal nieuwe plannen tot moderni-
sering van het sociaal statuut van de zelfstandigen
voorgesteld. Hierin wordt op termijn een gelijkschakeling
van de statuten van zelfstandigen en werknemers voor-
zien. In de tussentijd voorziet u onder meer in het
afschaffen van het verlies bij vervroegde pensionering.
De kostprijs hiervan bedraagt 4,4 miljard frank. Dit sig-
naal lijkt mij tussen haakjes volledig tegengesteld te zijn
aan dat wat onlangs voor het onderwijs werd bekendge-
maakt. Voor het gelijkschakelen van de kinderbijslagen
bedraagt de kostprijs bijna 4 miljard frank. Er zijn nog
enkele beperkte maatregelen die het totale kostenplaatje
op iets meer dan 9 miljard frank brengen. Men zegt ons
dat anderhalf miljard frank reeds ingeschreven is in de
begroting 2000. Bijkomend gaat het dus nog om 7 miljard
frank. Mijnheer de minister, hoe zal dit worden gefinan-
cierd ? Graag had ik daarover wat duidelijkheid gekre-
gen. Klopt het dat het de bedoeling is om de alternatieve
financiering te verdubbelen ? Daar zou het netto op
neerkomen. Als u dat doet, betekent dit dan dat de
financiering van het statuut van de zelfstandigen ten
nadele is van het statuut van de werknemers ? Wordt er
soms voorzien in een pols-polsgewijze verhoging van de
alternatieve financiering ? Is daarover reeds een beslis-
sing genomen in de Ministerraad ?
Een ander alternatief denkspoor dat ten minste deels
voor de financiering zou kunnen zorgen en dat door u
werd gelanceerd is het terugdringen van de jaarlijkse
aflossingslast van de schulden uit het verleden. Er wor-
den bedragen genoemd van rond de 5,2 miljard frank. U
zou soelaas zoeken door met de banken te onderhande-
len. Dit zou neerkomen op een schuldherschikking en
dus op een grotere spreiding in de tijd. Ook dit lijkt mij een
merkwaardige benadering te zijn. In het kader van het
algemeen beleid wil men immers het omgekeerde doen.
HA 50
COM 245
11
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Paul Tant
Men wil tot vervroegde terugbetaling komen in de plaats
van de schulden op langere termijn te spreiden. De
voorzitter van uw partij, de heer De Gucht, heeft onlangs
nog een pleidooi hiervoor gehouden. Mijnheer de minis-
ter, voor alle duidelijkheid wil ik nog stellen dat wij de
maatregelen toejuichen maar dat ze hoe dan ook een
stuk geloofwaardiger zouden zijn wanneer duidelijkheid
zou bestaan in verband met de financiering.
Geef toe dat we redenen hebben om terzake een kriti-
sche toon aan te slaan vooral dan als we vaststellen wat
er is gebeurd met het eerste luik. Eerst werd gezegd
vers geld en dan nadien trek uw plan met de reser-
ves
. Alleen al voor de geloofwaardigheid van de recht-
streeks betrokkenen lijkt het mij nuttig duidelijkheid te
cree¨ren over de financiering van de bijkomende maatre-
gelen.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
zou eerst en vooral willen zeggen dat wij zeer verheugd
zijn u terug te hebben in ons midden. Wij hopen dat u
genoten hebt van een lange vakantie en wij hopen dat u
het nog een aantal weken bij ons uithoudt vooraleer er
zich een nieuwe lange vakantie aandient.
Mijnheer de minister, deze vraag werd op 28 mei inge-
diend op het ogenblik dat u uw persconferentie hield over
het sociaal statuut van de zelfstandige. We zijn vandaag
27 juni. Mijn vraag en nog een aantal andere vragen
liggen reeds een maand te wachten op een antwoord. Ik
vind dat een beetje meer respect voor het parlement en
de parlementsleden geboden is.
Ik sluit mij aan bij wat collega Tant heeft gezegd. Mijn
vraag gaat in dezelfde richting met daarbij een aantal
heel specifieke elementen. Op de Ministerraad van 26
mei werden een aantal maatregelen genomen om de
discriminatie van de zelfstandigen weg te werken en dan
vooral op het vlak van kinderbijslag, arbeidsongeschikt-
heid en pensioenen. Dit nieuws raakte bekend nadat de
Ministerraad op 19 mei had beslist op vraag van minister
Vandenbroucke een werkgroep op te richten onder lei-
ding van mevrouw Cantillon. De werkgroep kreeg de
opdracht het stelsel van arbeiders, bedienden en zelf-
standigen te harmoniseren.
Uit diverse uiteenzettingen in deze commissie en de
commissie voor de Sociale Zaken leren we dat u nogal
geprikkeld was door de terreinbezetting van uw collega.
Nog voor mevrouw Cantillon haar werkzaamheden kon
beginnen, werd een beperkt aantal maatregelen ten
voordele van de zelfstandigen genomen. Een eerste
rapport van de werkgroep wordt trouwens pas tegen half
november verwacht.
Met deze zijn de krijtlijnen voor mevrouw Cantillon dui-
delijk. Zij weet zeer goed binnen welke context zij zal
moeten werken. Analoog met wat collega Tant zegt, was
ook mijn verbazing zeer groot - net als bij de verhoging
met 1 000 tot 1 300 Belgische frank van de minimum-
pensioenen voor werknemers en zelfstandigen vanaf
1 juli aanstaande - dat de middelen opnieuw worden
gehaald uit het spaarzaam en voorzichtig opgebouwd
boni van het statuut van de zelfstandigen. Dit boni werd
opgebouwd om de gecumuleerde schuld van 28 miljard
frank te vereffenen maar het zal nu voor een deel worden
gebruikt om de verhoging van de pensioenen te financie-
ren. In oktober van vorig jaar kondigde u nochtans aan
dat dit met algemene middelen zou worden gefinancierd.
Zonder veel omhaal werd zowel door premier Verhofstadt
als minister Vandenbroucke onderstreept op dezelfde
vrijdag dat dit geld zonder veel problemen uit de reserves
van het zelfstandigenstelsel werd gehaald.
Mijnheer de minister, ik heb dan ook een aantal vragen
die ik op 28 mei heb ingediend. Omdat we ondertussen
een maand verder zijn, zijn er echter een aantal vragen
bijgekomen. En bij de bespreking van de programmawet
zullen we daarop nog verder ingaan.
Op welke manier moet het RSVZ-stelsel de nodige
middelen vinden om zijn schuld af te bouwen ? Wat
bedoelde u op vrijdag 26 mei met de uitspraak dat de
operatie in totaal 9 miljard frank zal kosten ? Wat be-
doelde u met de aanmoediging voor de zelfstandigen
inzake de uitbouw van een tweede pijler ? Deze uit-
spraak deed me helemaal uit de lucht vallen. Zal uw
voorstel bepalingen bevatten inzake de reactivering van
de faillissementsverzekering, een belofte die u in het
verleden een aantal keren hebt gedaan ? Vanaf wanneer
kunnen we rekenen op een inkorting van de carenztijd bij
arbeidsongeschiktheid ? Wat bedoelt u met
zo spoedig
mogelijk
? Hebt u werk gemaakt van het statuut van de
meewerkende echtgeno(o)t(e) ? Hebt u een oplossing
gevonden voor de problematiek van de kleine risico's ?
Minister
Jaak
Gabriels :
Mijnheer
de
voorzitter,
collega's, vooraleer te antwoorden op de concrete vra-
gen van mevrouw Pieters, wens ik een aantal algemene
punten toe te lichten.
De Ministerraad van 19 mei heeft een werkgroep van
leidende ambtenaren, academici en sociale partners
opgericht onder leiding van professor Cantillon. De werk-
groep moet onderzoeken op welke manier de basis-
organisatie van de sociale zekerheid kan worden aange-
past aan de moderne evoluties van onze economie en
onze maatschappij. De werkgroep heeft onder meer de
opdracht te onderzoeken op welke manier de stelsels
van sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen
meer eenvormig kunnen worden gemaakt.
In afwachting van de resultaten van de werkgroep e´n om
een aantal ongelijkheden weg te werken waarvoor geen
bijkomende studie vereist is, heeft de regering op 26 mei
beslist een eerste reeks maatregelen te nemen om het
12
HA 50
COM 245
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jaak Gabriels
sociaal statuut van de zelfstandigen te verbeteren. Het
gaat om 4 concrete maatregelen in de ziekte-en
invaliditeitsverzekering, een eerste verhoging van het
basisbedrag voor het eerste kind van zelfstandigen, de
invoering van een herwaarderingspremie voor de oudere
gepensioneerde zelfstandigen en het activeren van de
bestaande
maar
niet
toegepaste
faillissements-
verzekering voor zelfstandigen. Deze 7 maatregelen
kosten per jaar 1,7 miljard frank. Aangezien de boni van
het stelsel op dit ogenblik 3,5 miljard frank bedragen - dit
is het saldo voor het lopende jaar, na de begrotings-
controle -, kan de regering deze maatregelen financieren
zonder de bijdragen voor de zelfstandigen te verhogen.
Bovendien heeft de regering besloten via algemene
middelen de schuldenlast vervroegd af te lossen van
enerzijds, het stelsel van sociale zekerheid van werkne-
mers en anderzijds, het sociaal statuut van zelfstandigen.
Onze politiek voert consequent het regeerakkoord uit. De
Ministerraad heeft de ministers van Begroting, Midden-
stand en Sociale Zaken en Pensioenen de opdracht
gegeven de modaliteiten van deze operatie te onderhan-
delen.
Op deze manier krijgt de nog af te betalen schuldenlast
een afzonderlijke oplossing en kunnen de boni van het
stelsel worden gebruikt om de reeds door de regering
besliste maatregelen uit te voeren en deze die de
werkgroep-Cantillon eventueel zal voorstellen.
Mijnheer de voorzitter, ik ga wat dieper in op de concrete
vragen. Wat de voorstellen op korte termijn ter verbete-
ring van het sociaal statuut van de zelfstandigen betreft,
verwijs ik naar de bovenvermelde 7 maatregelen. De
maatregelen hebben onder meer betrekking op de
ziekte- en invaliditeitsverzekering, de verhoging van de
kinderbijslagen
en
de
herwaarderingspremie.
De
invaliditeitsuitkering wordt opgetrokken tot het minimum-
pensioen. Nieuw is de invoering van hulp aan derden
tijdens de primaire arbeidsongeschiktheid. De carenztijd
bij arbeidsongeschiktheid wordt ingekort van 3 naar
1 maand. De periode van toegelaten deeltijdse hervatting
van de activiteit wordt verlengd van 12 tot 18 maanden.
Het basisbedrag voor het eerste kind wordt opgetrokken
met 600 frank per maand vanaf 1 januari. Vervolgens is
er nog de invoering van de jaarlijkse herwaarderings-
premie van 6% op het pensioenbedrag van de maand
februari en heractivering van de bestaande maar niet
werkzame faillissementsverzekering.
Ik kom tot vraag drie van de heer Tant. De maatregelen
zullen op jaarbasis ongeveer 1,7 miljard frank kosten.
Zoals gezegd worden zij gefinancierd via boni van het
stelsel, omdat wij de schuldenlast op een andere wijze
hebben bekeken. Die boni bedragen 3,5 miljard frank per
jaar, ongeacht de verhoging die wij reeds hebben toege-
past op het stelsel met 1,1 miljard frank voor de pensioe-
nen vanaf 1 juli 2000. Daarnaast werd besloten om via
algemene middelen de schuldenlast vervroegd af te
lossen. Daarbij werden de drie ministers betrokken, dus
buiten mij ook de minister van Sociale Zaken en de
minister van Begroting. Structurele oplossingen voor de
financiering van het sociaal statuut van de zelfstandigen
zullen het voorwerp uitmaken van besprekingen in de
werkgroep-Cantillon. Het moge geen geheim zijn dat wij
nog verder hadden willen gaan, maar men heeft eerst het
algemeen kader van de besprekingen in de werkgroep-
Cantillon willen afwachten. Daarin kunnen wij ons terug-
vinden. Zoals u weet, starten morgen de werkzaamhe-
den van deze werkgroep effectief. Einde november 2000
wil deze reeds een eerste verslag van de werkzaamhe-
den indienen.
Dan zijn er nog de antwoorden op een aantal specifieke
vragen van mevrouw Pieters. Uiteraard is de minister van
Middenstand niet alleen akkoord, maar zelfs zeer tevre-
den met de beslissing. Dit is een echte doorbraak en dat
is lang geleden. Nooit eerder werden zoveel maatregelen
over alle takken van het statuut tegelijkertijd genomen,
zonder verhoging van de bijdrage en met een afzonder-
lijke oplossing voor de schuldenlast. Ik denk dat wij van
een historische doorbraak mogen spreken en wij zullen
niet rusten vooraleer ook het andere gedeelte is opge-
lost.
De modaliteiten voor de versnelde schuldaflossing wor-
den door de betrokken ministers nu in een inter-
kabinettenwerkgroep besproken. De verwijzing naar het
bedrag van 9 miljard frank is een optelling van al deze
door de regering genomen beslissingen ten aanzien van
het sociaal statuut van de zelfstandigen. Ik zet ze op een
rijtje : de reeds eerder genomen maatregelen inzake de
verhoging van de minimumpensioenen en het gewaar-
borgd inkomen voor bejaarden, 3,3 miljard frank ten
gunste van zelfstandigen. Het gaat hier over een groep
zelfstandigen van 223 000 mensen. Dat is niet onbelang-
rijk. Het betreft bijna de helft van de totale verhoging van
de minimumpensioenen in dit land. Relatief is dit een vrij
hoog percentage, maar het is ook logisch. De pensioe-
nen lagen en liggen veel lager. Op 26 mei 2000 viel een
beslissing over het pakket van 1,7 miljard frank. De
oplossing voor de schuldaflossing is dat vanaf 2002
gedurende vijf jaar jaarlijks 4 miljard frank wordt aange-
wend. Dat is de schuld van 20 miljard frank die in het
verleden werd opgebouwd en die moet worden afgelost.
De verdere uitbouw van het sociaal statuut van de
zelfstandigen maakt het voorwerp uit van de besprekin-
gen in de werkgroep-Cantillon. Als minister van Midden-
stand vind ik dat de opdracht van deze werkgroep niet
kan zijn te pleiten voor een gelijkschakeling van de twee
statuten. Dat is ook het antwoord op een vraag van de
heer Tant. Wij pleiten ervoor om de discriminaties te
verwijderen uit het statuut van de zelfstandigen en om de
toegang van het ene statuut naar het andere veel ge-
HA 50
COM 245
13
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jaak Gabriels
makkelijker te laten verlopen, met behoud van de rech-
ten. Indien men pleit voor een gelijkschakeling, betekent
dit evident een verhoging van de bijdragen. Wij willen
daar niet van weten, maar willen gemakkelijker toegang
met behoud van rechten, zonder gelijkschakeling. Wel
willen wij uit de eerste pijler de discriminaties wegwerken.
Dat is een belangrijk verschil. De gemakkelijkere over-
gang van het ene stelsel naar het andere is een van de
belangrijkste opdrachten voor de werkgroep-Cantillon.
Wij
zullen
een
voorstel
tot
aanpassing
van
de
faillissementsverzekering binnen 14 dagen aan de Kabi-
netsraad voorleggen. Wij willen de drempel verlagen en
op die manier ook de beschikbaarheid van het bedrag
van 175 miljoen dat in de begroting is ingeschreven,
verhogen.
Van die 175 miljoen is de laatste 15 jaar iets meer dan
10% opgenomen. Men had een regeling met veel te hoge
drempels uitgewerkt. Door de verlaging van de drempels
kunnen de uitkeringen worden verhoogd en ook voor een
langere periode worden uitbetaald. Dat is het voorstel dat
wij aan de Ministerraad zullen voorleggen. De 175 mil-
joen die al een tijdje in de begroting is ingeschreven moet
daarvoor beschikbaar worden gesteld.
U had ook een vraag in verband met de carenztijd. In
oktober zullen wij dat voorstel volledig klaar hebben.
Wat de meewerkende echtgenoot betreft, vestig ik er de
aandacht op dat wij voorstander zijn van een statuut van
meewerkende echtgenoot, maar niet op een verplichte
wijze. Wij willen dit ingevoerd zien, waardoor het op een
vrijwillige basis kan starten. Op die manier willen wij
financie¨le of fiscale implicaties voor de zelfstandigen
vermijden. Als wij pleiten voor geen verhoging van bijdra-
gen, mogen wij ons niet via een omweg vastrijden. Dat is
ook de wens van alle zelfstandige organisaties die ons
dat ten zeerste op het hart hebben gedrukt.
Mijnheer Tant, wij zijn niet aan het onderhandelen met de
banken voor een nieuwe procedure voor de aflossing van
de schuld. Wij zullen ons houden aan wat voordien werd
bedongen. Misschien zullen we daarop nog anticiperen,
maar wij zullen het zeker niet op de lange baan schuiven.
Dit vinden wij geen goede politiek.
U hebt gelijk wanneer u zegt dat het een consequente
houding van deze regering is dat we niet doen wat
vroeger schering en inslag was. Wij danken u voor deze
evaluatie.
U maakte ook een opmerking die ik zou willen weerleg-
gen. Samen met mevrouw Pieters hebt u gezegd dat als
wij putten uit de reserves van het systeem van de
zelfstandigen, wij putten uit de bijdragen van de zelfstan-
digen. Ik hoop dat u weet dat bijna 7,3 miljard van het
systeem voor de zelfstandigen uit een alternatieve finan-
ciering komt. Dat komt uit de algemene middelen. Het is
evident dat wanneer men daarop overschotten heeft,
men die overschotten ook als algemene middelen kan
beschouwen, zowel inzake het werknemersgedeelte als
inzake het zelfstandigengedeelte.
Indien wij erin kunnen slagen de schuldaflossing via
algemene middelen te regelen en de overschotten te
benutten voor de verhoging van de tegemoetkoming aan
de zelfstandigen en het wegwerken van de discrimina-
ties, is dat inderdaad een goed spoor dat niet leidt tot
bijdrageverhoging. Dat wil ik u in alle duidelijkheid zeg-
gen. Dit is de non-possemus voor ons.
Wij willen niet dat degenen die 97,4% van de bedrijven
uitmaken en de welvaart in dit land realiseren nog
gestraft worden voor het cree¨ren van die welvaart. Het
kan niet dat zij die ook bijdragen aan het systeem van
hun werknemers nog eens verplicht zouden worden om
voor zichzelf in dit systeem bij te dragen. Daarom be-
schouwen wij de reserves als middelen die ook hiervoor
kunnen worden benut. Wij willen dat er geen frank
verhoogde bijdrage naar de betrokken stelsel gaat.
Daarmee komen we perfect tegemoet aan wat de men-
sen in de sector vragen. U somde zonet de belangrijkste
elementen op. Men moet niet alleen de penalisatie
afschaffen, maar ook de kinderbijslag verhogen.
Als minister van Middenstand en KMO heb ik nooit
kunnen begrijpen dat mensen die al jaren opkomen voor
een verlaging van de gezinsfiscaliteit, nooit iets hebben
gedaan aan de gelijkschakeling van de kinderbijslagen
van zelfstandigen en werknemers.
Wij hebben de ambitie om deze volledig gelijk te scha-
kelen. Op 1 januari 2001 zullen we een eerste stap zetten
die in totaal een klein miljard kost. Dit betekent dat wij
nog in 3 miljard of meer moeten voorzien om tot een
volledige gelijkschakeling te komen, maar het is mogelijk.
Wij hebben reeds scenario's uitgewerkt zonder dat wij tot
een bijdragenverhoging moeten overgaan. Ik vind dat wij
deze discriminatie, die toch meer dan 120 duizend ge-
zinnen in dit land treft, eindelijk de wereld uit moeten
helpen. Dat is een constructieve stap in het gezins-
vriendelijker maken van onze fiscaliteit.
De heer Paul Tant (CVP) : Mijnheer de minister, ik heb
nadrukkelijk waardering voor het feit dat u erin zou
slagen om de schulden uit het verleden van het stelsel
van zelfstandigen te financieren met algemene middelen.
Toch zit er mij iets dwars. U hebt gezegd dat u daartoe
over bijkomende middelen ten belope van 3,5 miljard
frank op jaarbasis beschikt.
Minister Jaak Gabriels : Ik heb gezegd dat het overschot
voor 1999 3,5 miljard frank bedroeg.
14
HA 50
COM 245
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De heer Paul Tant (CVP) : Als we spreken over het
aanwenden van de reserves voor nieuwe maatregelen,
beschikt u dus over een dekking van 3,5 miljard frank,
terwijl de eerste maatregel - de verhoging van de
minimumpensioenen - alleen al 1,1 miljard frank kost op
halfjaarlijkse basis en 2,2 miljard frank op jaarbasis.
Minister Jaak Gabriels : Ik heb daarstraks gezegd dat dit
in het totale pakket is inbegrepen. Desondanks is er een
overschot van 3,5 miljard frank voor 1999.
De heer Paul Tant (CVP) : Dat betekent dus dat de
begroting voor het jaar 2000 u een bijkomende ruimte
van 1,1 miljard frank biedt plus 1,7 miljard frank, het
gedeelte van de nieuw aangekondigde maatregelen. Ik
hoop dat het zo is, maar helemaal gerust ben ik niet,
mijnheer de minister. U loopt vooruit op een begrotings-
resultaat dat nog moet worden hardgemaakt.
Ik begrijp uw rekening helemaal niet. U berekent de
financie¨le middelen die u zou moeten vinden, maar die u
niet preciseert, voor de reeks maatregelen die u daarnet
hebt herhaald. Inzake bijvoorbeeld de bestraffing van
degenen die vervroegd op pensioen gaan en de kind-
erbijslagen is er een niet-gedekt gedeelte van meer dan
7 miljard frank. U hebt mij niet geantwoord op mijn vraag
naar de eventuele alternatieve financiering. Zal dat de
mogelijkheid zijn waarvoor u kiest ? Is het een andere ?
U kiest gelukkig niet voor een systeem van schuld-
herschikking. U zegt dat wij niet in de kwaal van het
verleden gaan vervallen. U kunt zich dat permitteren,
mijnheer de minister, omdat u de reserves van de vorige
regering hebt gee¨rfd. U hebt daaraan geen enkele ver-
dienste. In plaats van anderen met de vinger te wijzen,
zou u eigenlijk moeten zeggen dat de vorige regering
goed werk heeft geleverd en dat u dat in staat stelt te
doen wat al lang de ambitie was van diezelfde regering.
Er is niemand die zichzelf groter maakt door op zijn
voorgangers te schieten, te meer omdat zij goed werk
hebben geleverd. U put uit de middelen die zij hebben
gegenereerd.
Ten slotte, mijnheer de minister, u kondigt aan dat u
bepaalde ambities hebt. U wilt de kinderbijslagen, wat het
eerste kind betreft, eindelijk gelijkschakelen. Het is goed
om die ambitie te hebben. Alleen moet u ze nog hardma-
ken. Wij hadden die ambitie trouwens ook al lang. U bent
met uw achterste in de boter gevallen, om een toepas-
selijke uitdrukking te gebruiken voor een minister van
Landbouw.
Minister Jaak Gabriels : Het was goede boter !
De heer Paul Tant (CVP) : Dat neem ik aan, maar of ze
goed is of niet, als men erin valt en dan nog met zijn
achterste, dan zit men niet in de juiste richting om de
kwaliteit te beoordelen.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de minister, ik
sluit mij volkomen aan bij de stelling van collega Tant. De
ambities zijn inderdaad groot. Wij hebben hier een par-
tie¨le invulling gezien. Wij wachten op het rapport-
Cantillon en op een globale aanpak. Straks zullen wij, bij
de bespreking van het wetsontwerp, en meer bepaald de
artikelen betreffende de pensioenhervorming, daarop
nog verder kunnen ingaan.
Mijnheer de minister, als u bij het wegwerken van de
discriminaties tussen de systemen van werknemers en
zelfstandigen, focust op de alternatieve financiering,
wens ik u good luck.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer Tant, ik heb niet ge-
zegd dat er in het verleden geen reserves zijn opge-
bouwd. Het huidige gunstige resultaat is echter vooral te
wijten aan de economie die aantrekt, wat ons vanzelf-
sprekend meer mogelijkheden biedt.
U beweerde daarstraks dat wij door negotiaties met de
banken de schulden op de lange baan zouden schuiven.
Dat gaan we niet doen. We gaan zelfs proberen te
anticiperen op de regeling die reeds was afgesproken.
Ondertussen hebben wij in minder dan een jaar tijd voor
het stelsel van de zelfstandigen voor meer dan 5,2
miljard frank beslissingen genomen : 3,3 miljard in de
pensioensector en 1,7 miljard voor de maatregelen die ik
zojuist heb opgesomd. Dat is niet weinig. Wij hebben dat
willen doen voordat de werkgroep van start ging om de
sporen aan te reiken waarop wij wezenlijke vooruitgang
willen boeken.
Het hele debat over de alternatieve financiering zal ook in
de werkgroep-Cantillon ter sprake komen. Als de econo-
mie aanzwengelt ontstaan er reserves bij zelfstandigen
en werknemers. Nu gaan er stemmen op om het systeem
van de alternatieve financiering opnieuw te bekijken. Er
zijn twee thesissen. Sommige mensen vinden alterna-
tieve financiering een verworven gegeven, dat in het
verleden werd afgesproken. Anderen vinden dat het in
verhouding tot de noden moet staan en dat, als er meer
middelen dan noodzakelijk worden gegenereerd, deze
moeten terugvloeien naar de algemene middelen. U weet
dat de reserves in het werknemersstelsel op dit ogenblik
reeds meer dan 40 miljard frank bedragen. Het is dus niet
zomaar een steriele discussie; het is een ree¨le discussie.
Wij vragen alleen dat men bij een eventueel herbekijken
van het systeem, rekening zou houden met de ongelijk-
heid die destijds is opgebouwd. Wij krijgen 5,5% van de
alternatieve financiering, hoewel we een beroepsbevol-
king van bijna 17% hebben. Wij zullen alles op alles
zetten om deze ongelijkheid recht te zetten.
De heer Paul Tant (CVP) : Mijnheer de minister, u zegt
voortdurend dat u reeds hebt beslist. Ik hoop dat het zo
is. Voor u zal dat wellicht het geval zijn, maar zolang u uw
collega's niet kan overtuigen wat de dekking daarvan
betreft, zullen wij enigszins wantrouwig blijven.
HA 50
COM 245
15
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Paul Tant
U verwijst naar de alternatieve financiering, die volgens u
moet gaan naar waar op een bepaald ogenblik de nood
aanwezig is. Ik hoop dat u dat kunt hardmaken. De
alternatieve financiering is afkomstig uit de BTW; 95%
van de aldus bestemde middelen gaan naar het
werknemersstelsel en 5% naar het zelfstandigenstelsel.
Mia De Vidts - die niets meer te zeggen heeft, want ze
behoort tot het middenveld - beweert in een reactie dat
die rekening nog niet is gemaakt. U zegt dat dit verwor-
ven is. Dat wil ik nog wel eens zien.
Trouwens, als ik de reeks van aankondigingen van
ministers van het meest diverse pluimage vergelijk met
wat reeds is beslist, besluit ik dat ik in oktober wel eens
wil zien of men dan nog dezelfde taal zal spreken. Daar
zien we mekaar terug, mijnheer de minister.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van mevrouw
Trees Pieters en de heer Paul Tant aan de minister
van Landbouw en Middenstand over
de dioxine-
crisis
(nrs. 1966 en 2215)
Questions orales jointes de Mme Trees Pieters et
M. Paul Tant au ministre de l'Agriculture et des
Classes moyennes sur
la crise dioxine (n
os
1966 et
2215)
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, mijn vraag dateert van
23 mei. Ze is nu toch geagendeerd. Daaruit veronderstel
ik dat de vraag niet is verouderd of opgelost. We zullen
dat wel vernemen uit het antwoord van de minister.
De uitbetaling van de dioxinedossiers is momenteel aan
de gang. Dat is veel later dan u oorspronkelijk aankon-
digde. De administratie codeert en controleert de inge-
diende dossiers. Zodra het dossier volledig is, krijgen de
bedrijven stelselmatig een voorstel tot uitbetaling, waarbij
zij een gedetailleerd zicht krijgen op de berekening van
de schadevergoeding en het uiteindelijke resultaat. Als
men akkoord gaat met het resultaat, moet men dit
schriftelijk bevestigen. Als men niet akkoord gaat, moet
men binnen de maand beroep aantekenen tegen de
beslissing.
Wie zal over dit beroep oordelen, mijnheer de minister ?
Sommige bronnen beweren dat de beslissing in uw
handen ligt. Klopt dat ? Indien niet, welke instantie zal dit
beroep wel beoordelen ?
De heer Paul Tant (CVP) : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer de minister, collega's, ik wou het over een probleem
hebben dat relatief recent aan de oppervlakte is geko-
men.
Het is u ongetwijfeld bekend dat de dioxinewet als een
van de voorwaarden voor het uitbetalen van economi-
sche schade stelt dat de onderneming, het betrokken
landbouwbedrijf, zelfstandig moet zijn, dit ter uitsluiting
van de integratiebedrijven. In de toelichting bij het artikel
in het wetsontwerp - de tekst die we hier initieel op tafel
hebben gekregen - definieert men die zelfstandigheid
door nadrukkelijk te verwijzen naar het Vlaamse MAP-
decreet. U weet dat het probleem daar ook ter sprake
kwam. Nu blijkt dat de definitie van economische zelf-
standigheid in het koninklijk besluit van 24 december
1999 ter uitvoering van de wet van 1999 restrictiever is
dan de definitie die het MAP-decreet gebruikt. Ik weet
niet of u zich daarvan ten gronde bewust was, mijnheer
de minister.
In het Vlaamse MAP staat dat de producent nie´t econo-
misch zelfstandig is als hij met betrekking tot de teelt het
nodige kweekmateriaal en de nodige grondstoffen niet
zelf heeft aangekocht, ofwel als hij deze heeft aange-
kocht bij de afnemer van het slachtrijpe vee. Volgens het
Vlaamse MAP kan men dus ofwel het kweekmateriaal
ofwel de nodige grondstoffen aankopen bij de afnemer
van het slachtrijpe vee, maar niet beide. In het federaal
koninklijk besluit van december 1999 staat dat een
landbouwbedrijf economisch zelfstandig is als het onder
meer voldoet aan de volgende voorwaarden : het bedrijf
heeft het kweekmateriaal en de grondstoffen voor de
teelt zelf aangekocht - en nu komt het - en deze niet
aangekocht bij de afnemer van het slachtrijpe vee. Met
andere woorden, men is slechts economisch zelfstandig
als men noch het kweekmateriaal noch de nodige grond-
stoffen heeft aangekocht bij de afnemer van het slacht-
rijpe vee.
Mijn aandacht werd de eerste keer op dit probleem
gevestigd, mijnheer de minister, in een artikeltje in het
laatste nummer van het blad van het ABS. Er wordt
eigenlijk nogal wat onrust gezaaid rond deze problema-
tiek. Men schrijft daar, ik citeer :
Het is duidelijk dat
volgens de voorwaarden gedefinieerd in de koninklijke
besluiten van 24.12.99 bepaalde categoriee¨n van inten-
sieve veeteelt als niet economisch zelfstandig zullen
worden beoordeeld en bijgevolg niet in aanmerking zul-
len komen voor vergoeding
.
Men is daar vrij ferm in zijn omschrijving. Men voegt er
nog aan toe :
Het betreft een groot gedeelte van onze
mestvarkensbedrijven
en
bijna
alle
braadkippen-
bedrijven
. Het is dus zo dat de vervanging van het
woordje of door het woordje en eigenlijke serieuze con-
sequenties, miljardenconsequenties, heeft. Was dat de
bedoeling, mijnheer de minister ? Was het inderdaad de
bedoeling, hoewel u in uw memorie van toelichting
verwees naar het MAP waar men een minder stringente
omschrijving maakt, om het in de feiten toch strenger te
stellen, of was het dat niet ? Ik zou dit graag van u
16
HA 50
COM 245
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Paul Tant
vernemen, mijnheer de minister, want ik weet niet of u
beseft wat de gevolgen daarvan zijn. Een groot aantal
mensen hebben te goeder trouw geloofd in de mogelijk-
heid dat de schade die ze totaal buiten hun schuld
hebben opgelopen vergoed zou worden. Zij zien deze
mogelijkheid zo voor hun neus weggenomen worden. Dit
is economisch noch moreel aanvaardbaar.
Ik weet waarover ik spreek, mijnheer de voorzitter. U
weet dat ik uit een streek kom waar de pluimveeactiviteit
enige traditie heeft. Ik ken die mensen. Ik ben daar in mijn
vrije tijd burgemeester, mijnheer de minister. U weet dat
men in die hoedanigheid nog iets dichter bij de mensen
staat. Ik weet dus welke hun zorgen zijn. Ik weet hoe het
de pluimveesector vergaan is, omdat ik het voor mijn
neus heb zien gebeuren. Van een sterk arbeidsinten-
sieve aangelegenheid is die gee¨volueerd naar een sterk
kapitaalintensieve aangelegenheid.
Daar werd men toe genoopt door de marginalisering van
de verdienste. Men moet niet denken dat de telers de
vrije keuze hadden. Het was pompen of verzuipen.
Enkelen hebben de moed gehad door te gaan, maar het
overgrote deel moest kiezen voor integratie, precies
omwille van het feit dat men slechts op die manier
enige - relatieve - zekerheid inzake de verdienste had. Ze
zijn te goeder trouw in het systeem gestapt.
Begrijp me goed : ik houd geen pleidooi voor integratie.
De familiale bedrijven moeten we, waar mogelijk, de
hand boven het hoofd houden. Dat neemt niet weg dat de
regering geen woordbreuk mag plegen ten aanzien van
degenen die uit economische noodzaak in een bepaalde
richting moesten evolueren. U hebt hen immers nadruk-
kelijk voorgehouden dat hun economische schade zou
worden vergoed. Herinner u dat u daarbij hebt verwezen
naar de omschrijving in het MAP van echte integratie-
bedrijven om deze laatste uit te sluiten.
Mijnheer de minister, is er een foutje in uw koninklijk
besluit geslopen ? Zo ja, dan vraag ik u met aandrang het
zo snel mogelijk te corrigeren. Dat is, mijns inziens, de
enige rechtvaardige werkwijze gelet op uw uitspraken in
het parlement. De betrokkenen, die tenslotte alleen maar
proberen te overleven, zullen dit anders zeker ervaren
als woordbreuk.
Minister
Jaak
Gabriels :
Mijnheer
de
voorzitter,
collega's, mevrouw Pieters vroeg zich af wie over het
beroep oordeelt. Volgens sommige bronnen zou de be-
slissing terzake in mijn handen liggen. Welnu, artikel 10,
lid 4 van het koninklijk besluit van 24 december 1999,
genomen ter uitvoering van de wet van 3 december 1999
bepaalt het volgende :
Als de aanvrager niet instemt met
het voorstel, kan hij binnen de 30 dagen na ontvangst
van dit voorstel bij een ter post aangetekend schrijven
aan het op het voorstel vermelde adres een aanvraag
voor herziening van het voorstel richten, die behoorlijk
moet worden gerechtvaardigd en van afdoende bewijs-
stukken moet vergezeld zijn. De aanvrager kan slechts
eenmaal een herziening van het voorstel vragen
.
De term
beroep staat dus nergens in het artikel ver-
meld. Hier wordt wel in de mogelijkheid voorzien om een
voorstel te herzien op basis van een behoorlijke recht-
vaardiging, waaraan met andere woorden voldoende
bewijsstukken zijn gevoegd. Er is bovendien duidelijk
gestipuleerd dat slechts eenmaal de herziening van het
voorstel kan worden gevraagd.
Ten slotte, de administratie die het voorstel van schade-
vergoeding heeft geformuleerd, zal ook advies geven
over de eventuele herziening van het voorstel op basis
van de eventuele nieuwe elementen. Het is dus duidelijk
wie bevoegdheid heeft : de beslissing met betrekking tot
een mogelijke herziening van het dossier zal worden
genomen door de secretaris-generaal op basis van een
advies van de dienst Schadevergoeding Dioxine.
Er is nog geen specifieke procedure ingesteld voor de
beoordeling van de ingediende bezwaren tegen het
voorstel tot uitbetaling. De modaliteiten van de admini-
stratieve procedures in verband met het onderzoek en de
beslissing van de ingediende bezwaren zullen te gepas-
ten tijde in overleg met mijn diensten worden vastgesteld.
Volgens de jongste berichten zijn er omzeggens geen
bezwaren ingediend tegen de voorstellen van schadever-
goeding die door mijn diensten zijn verstuurd.
Mijnheer Tant, wat de uitbetaling van de economische
schade in verband met de dioxinecrisis betreft, kan ik u
mededelen dat mijn diensten momenteel volop bezig zijn
met de behandeling van de dossiers. Op 26 juni waren
reeds 4 132 dossiers afgehandeld, waarvan er reeds
1 607
werden
uitbetaald.
Dagelijks
worden
een
vierhonderdtal dossiers afgehandeld.
Aangezien de grootste verliezen werden geleden bij de
familiale varkensbedrijven, werd wat de varkenssector
betreft prioriteit gegeven respectievelijk aan de fok-
zeugenbedrijven, de gesloten en de gemengde varkens-
bedrijven. 67,5% van de dossiers kan in eerste instantie
worden goedgekeurd. In de andere gevallen dienen
meestal bijkomende inlichtingen te worden gevraagd.
De studie van de zuivere mestvarkensbedrijven werd nog
niet ten gronde aangevat, zodat ik hierover nog geen
concrete cijfers kan geven.
Men dient mij wel mee dat de factor economische
zelfstandigheid niet primordiaal is bij de dossiers waar-
voor bijkomende inlichtingen worden gevraagd of dos-
siers die werden geweigerd.
HA 50
COM 245
17
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jaak Gabriels
Wat de braadkippenbedrijven betreft, is de screening van
de dossiers volop aan de gang. Na de controle van 62%
van het totaal aantal dossiers, kan 55% van de dossiers
voorlopig worden aanvaard op basis van het criterium
van economische zelfstandigheid, bepaald in het konink-
lijk besluit van 24 december 1999.
Mijnheer de voorzitter, ik wil er nog op wijzen dat de
cijfers in het artikel van De Drietand achterhaald zijn. Mijn
cijfers zijn de correcte cijfers. De cijfers in De Drietand
komen uit een niet-goedgekeurde nota ter informatie, die
niet ter publicatie werd overgezonden. Wij richten ons
hier best naar de dienst Schadevergoeding Dioxine, die
ons de actuele stand van zaken - bij wijze van spreken tot
op de minuut - kunnen geven.
Mijnheer Tant, mocht het nodig zijn dat onderdelen van
het koninklijk besluit moeten worden gewijzigd, dan zul-
len wij dat ook doen. Ik zal me niet achter een koninklijk
besluit verschuilen om te proberen de intentie, die erin
bestaat de mensen zo maximaal mogelijk te vergoeden,
te camoufleren.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
neem genoegen met het antwoord van de minister.
De heer Paul Tant (CVP) : Mijnheer de voorzitter, tot op
grote hoogte neem ook ik genoegen met het antwoord
van de minister. Ik ben blij de cijfers te horen. Mag ik
daaruit afleiden dat wij het eens zijn over onze redene-
ring, meer bepaald dat de interpretatie die aan het begrip
zelfstandigheid moest worden gegeven, die was die haar
vertaling heeft gevonden in het Vlaamse MAP ?
Minister Jaak Gabriels : Men had natuurlijk geen erva-
ring met het zoeken naar begrippen als economische
zelfstandigheid. De enige keer dat men dit in Belgie¨ had
gedaan, was ter gelegenheid van het opstellen van het
MAP. Men is van het MAP vertrokken, maar men heeft
niet letterlijk de definitie van het MAP overgenomen.
De heer Paul Tant (CVP) : Mijnheer de minister, als wij
het overgrote gedeelte van de problemen kunnen oplos-
sen, dan is dat een goede zaak, want dat is wat ons
bezighoudt, niet de intellectualistische discussie over de
woorden
en en of. Dan ga ik er wel vanuit dat dit uw
intentie blijft.
Minister Jaak Gabriels : Volkomen.
De heer Paul Tant (CVP) : Als u spreekt van een
vermenging van belangen wanneer men, enerzijds, op-
treedt als veevoederproducent - die mede het probleem
heeft gecree¨erd - en, anderzijds, uit de ruif van de
schadeloosstelling wil eten, dan kan ik u hierin bijtreden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Anne-Mie Deschee-
maeker aan de minister van Landbouw en Midden-
stand over
de Europese reglementering voor biolo-
gische dierlijke productie
(nr. 1985)
Question orale de Mme Anne-Mie Descheemaeker au
ministre de l'Agriculture et des Classes moyennes
sur
la re´glementation europe´enne relative a` la pro-
duction biologique animale
(n° 1985)</b>
Mevrouw
Anne-Mie
Descheemaeker
(AGALEV-
ECOLO) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister,
collega's, sinds 22 augustus 1999 bestaat er een Euro-
pese reglementering voor biologische dierlijke productie,
zoals kaas en yoghurt. Die reglementering bepaalt wel
dat bio-kippen bio-voer moeten eten, maar bepaalt niet
precies wanneer dat voer biologisch is, want dieren-
voeders worden er niet in vermeld.
Belgie¨ heeft deze lacune opgevuld door in zijn nationale
wetgeving deze producten nauwkeurig te omschrijven in
het ministerieel besluit van 30 oktober 1998. De instan-
ties BLIK en Ecocert controleren dit. Net als bij andere
controles in de biologische landbouw gebeurt dat gedu-
rende het hele proces, vanaf de granen op de akker, over
het pletten in de molen, tot het bio-voer in de eind-
verpakking. Dat dierenvoer bevat hoofdzakelijk grond-
stoffen van biologische oorsprong. Antibiotica, kalmeer-
middelen, kleurstoffen en chemische smaakstoffen zijn
niet toegelaten. De normen weren ook genetisch gema-
nipuleerde organismen, delen daarvan of producten
waarbij die gebruikt werden. Hoewel in de gangbare
landbouw deze voeders mogen worden bestraald of
worden behandeld met chemisch-synthetische stoffen, is
dat voor bio-voer niet toegestaan. Voeders kunnen wor-
den beschouwd als biologisch wanneer zij voor tenmin-
ste 70% uit de biologische landbouw voortkomen en voor
de overige 30% uit de beperkende positieve lijst voortko-
men.
In 1999 verscheen in de Aveve-centra een gamma
voeders, de zogenaamde bio-reeks, met vier producten :
Biofort, Biofort Special, Biovol en Bioduc, voor pluimvee,
fazanten, patrijzen, eenden, ganzen en andere watervo-
gels. Nu blijkt dat op die verpakkingen nergens het
biogarantielabel, de naam van de controleorganisaties
BLIK of Ecocert, of een verwijzing naar de biologische
landbouw staat. Ik concludeer dat de term bio op fla-
grante wijze wordt misbruikt of in ieder geval de kopers
misleidt.
Ik kom tot mijn vragen aan de minister. Bent u op de
hoogte van deze misleiding van de klanten ? Hoe zal u
optreden tegen dergelijke verkooptechnieken ?
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer de voorzitter, mevrouw
Descheemaeker, u vraagt zich af of wij op de hoogte zijn
van het feit dat in de tuincentra van Aveve sinds 1999 een
18
HA 50
COM 245
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jaak Gabriels
reeks bio-voeders te koop wordt aangeboden zonder dat
het noodzakelijke biogarantielabel op de verpakking kan
worden teruggevonden. U vraagt mij ook of ik zal optre-
den tegen deze illegale verkooptechnieken. Ik kan ant-
woorden op uw twee vragen.
Op 1 maart 2000 werden de bevoegde diensten van het
ministerie van Middenstand en Landbouw door BLIK, de
controleorganisatie van biologische landbouw, ervan in
kennis gesteld dat Aveve een aantal voeders op de markt
brengt waarbij de benamingen Biovol, Biofort en Bioduc
eigenlijk verwijzen naar de term bio.
De vermelding bio is echter strikt voorbehouden voor
landbouwproducten die worden geproduceerd volgens
de biologische productiemethode en parameters, over-
eenkomstig artikels 2 en 3 van het koninklijk besluit van
10 juli 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit van
17 april 1992 inzake de biologische productiemethode en
aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en
levensmiddelen. Dit werd gepubliceerd in het Belgisch
Staatsblad op 1 december 1998.
Ik merk op dat Aveve begin dit jaar een aanvraag heeft
ingediend bij BLIK voor de certificering van bio-
kippenvoeders, andere voeders dan die hierboven wer-
den vermeld. Dit getuigt dat zij ook op de hoogte zijn van
de wetgeving terzake.
Als gevolg op dit bericht van BLIK werd begin maart 2000
een onderzoek gestart. Volgens de verklaringen van de
firma werden in de tweede helft van april 2000 de
verpakkingen aangepast. De bewuste producten werden
op de markt gebracht voor het verschijnen van de nieuwe
reglementering voor de dierlijke biologische landbouw.
De firma zal de nodige acties ondernemen om alle
resterende, niet-reglementaire verpakkingen uit de han-
del te nemen tegen einde juni 2000.
We zullen nagaan of de firma de nodige stappen heeft
ondernomen om te voldoen aan de voorgestelde actie.
Mevrouw
Anne-Mie
Descheemaeker
(AGALEV-
ECOLO) : Mijnheer de minister, ik neem akte van de
datum van eind juni.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de Mme Muriel Gerkens au ministre
de l'Agriculture et des Classes moyennes sur
le
Centre d'Etude et de Recherches Ve´te´rinaires et
Agrochimiques
Mondelinge vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan
de minister van Landbouw en Middenstand over
het
Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en
Agrochemie
(nr. 2207)
Mme Muriel Gerkens (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, chers colle`gues, le Cen-
tre d'Etude et de Recherches Ve´te´rinaires et Agrochimi-
ques, le CERVA, est reconnu aux termes de l'arre^te´ royal
du 20 avril 1965 relatif au statut organique des e´tablis-
sements scientifiques de l'Etat comme e´tant un e´tablis-
sement scientifique de premier niveau. Cette reconnais-
sance s'est mate´rialise´e par l'arre^te´ royal du 20 juin 1997
qui fixe la liste, le niveau, la structure et les attributions
des e´tablissements scientifiques de l'Etat relevant du
ministe`re de l'Agriculture et des Classes moyennes, et il
repose sur l'avis du 5 septembre 1994 de la commission
interministe´rielle de la Politique scientifique. Cet avis
de´termine donc les crite`res de reconnaissance des e´ta-
blissements scientifiques de l'Etat et les crite`res de
de´termination du niveau et de la structure. Conforme´-
ment a` l'avis de la commission interministe´rielle de la
Politique scientifique, le cadre du CERVA est actuelle-
ment compose´ de six de´partements comprenant chacun
cinq chercheurs statutaires. Selon les informations de la
direction du CERVA dont je dispose, monsieur le minis-
tre, vous envisageriez, a` la demande expresse du
CERVA, de modifier le cadre actuel en supprimant deux
emplois statutaires au de´partement de parasitologie ge´-
ne´rale et de pathologie des animaux de petit e´levage.
Dans ces conditions, le de´partement ne compterait plus
que trois scientifiques statutaires. Pouvez-vous de`s lors
me confirmer qu'une telle de´cision n'aurait aucune inci-
dence sur la reconnaissance du CERVA comme e´tablis-
sement scientifique de premier niveau, e´tant donne´ que
les crite`res e´mis par la commission interministe´rielle de
la politique scientifique pre´cisent qu'un de´partement doit
employer au moins cinq universitaires statutaires a`
temps plein ? Et enfin, monsieur le ministre, estimez-
vous opportun de modifier le cadre d'une institution
scientifique au moment ou` l'avenir de celle-ci de´pendra
largement de la politique de re´gionalisation mise en place
par le gouvernement ?
M. Jaak Gabriels, ministre : Monsieur le pre´sident, chers
colle`gues, je voudrais tout de suite rassurer Mme Ger-
kens en lui pre´cisant que la restructuration propose´e en
date du 22 fe´vrier 2000, c'est-a`-dire in tempore non
suspecto, ne mettra aucunement en pe´ril la reconnais-
sance du CERVA comme e´tablissement scientifique de
premier niveau. Au contraire, elle re´sulte d'une volonte´
de re´pondre aux e´volutions dans le secteur d'activite´s du
Centre. J'ajoute que, relativement a` la norme des scien-
tifiques statutaires par de´partement, il convient de souli-
gner qu'a` l'exception des chefs des de´partements, les
scientifiques sont affecte´s au CERVA et non aux diffe´-
HA 50
COM 245
19
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jaak Gabriels
rents de´partements. La norme globale des statutaires se
trouve donc respecte´e. D'e´ventuelles adaptations tem-
poraires prouvent la gestion dynamique d'un service
public qui a fait - et continuera a` faire - ses preuves
notamment comme soutien a` la politique sanitaire dans
le secteur animal. Je terminerai en rappelant que dans
l'accord du 5 avril 2000, confirme´ par celui du 31 mai, en
matie`re de re´gionalisation de l'Agriculture, le CERVA
demeure de compe´tence fe´de´rale.
Mme Muriel Gerkens (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
ministre, je suis rassure´e. Tout d'abord, j'appre´cie le fait
que cette institution continue de relever de la compe´-
tence fe´de´rale. Ensuite, si la restructuration globale du
personnel ne provoque effectivement pas la disqualifica-
tion de´partement par de´partement, alors je suis entie`re-
ment rassure´e.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De mondelinge vraag nr. 2141 van mevrouw Frieda
Brepoels wordt naar een latere datum verschoven.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 16.55 heures.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 16.55 uur.
20
HA 50
COM 245
27-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000