B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
COMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
VAN
DU
20-06-2000
20-06-2000
HA 50
COM 236
HA 50
COM 236
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 236
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Dinsdag 20 juni 2000
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN - COM 236
Mondelinge vraag van de heer Bruno Van Grootenbrulle
aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de aanneming tot terugbetaling van het geneesmiddel
Enbrel
(nr. 1870)
6
sprekers : Bruno Van Grootenbrulle, Frank Vanden-
broucke
, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Olivier Chastel aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
het
opvolgen van de aanbevelingen van de ombudsdienst
Pensioenen
(nr. 1905)
7
sprekers : Olivier Chastel, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Kathleen van der Hooft
aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
het aanvullend vakantiegeld voor jeugdige bedienden
(nr. 2016)
8
sprekers : Kathleen van der Hooft, Frank Vanden-
broucke
, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over
de verhoogde
kinderbijslag voor jongeren die lijden aan het chronisch
vermoeidheidssyndroom
(nr. 1978)
10
sprekers : Luc Goutry, Frank Vandenbroucke, minis-
ter van Sociale Zaken en Pensioenen
Interpellatie van mevrouw Greta D'Hondt tot de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over
de 'pensioen-
pijlers' en meer in het bijzonder de uitbouw van de 'tweede
pijler'
(nr. 419)
11
- sprekers : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Trees Pie-
ters
, Jean-Marc Delize´e, Jef Valkeniers
Moties
13
Mondelinge vraag van de heer Jef Valkeniers aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
gedeeltelijke vrijstelling van sociale bijdragen voor vervan-
gers van personeelsleden die een loopbaanonderbreking
nemen
(nr. 2051)
14
sprekers : Jef Valkeniers, Frank Vandenbroucke, mi-
nister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelingevraag van de heer Jef Valkeniers aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de discriminatie ten opzichte van psy-
chiatrische patie¨nten bij hospitalisatie
(nr. 2053)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen)
15
sprekers : Jef Valkeniers, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Sommaire
Mardi 20 juin 2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES - COM 236
Question orale de M. Bruno Van Grootenbrulle au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
l'admission au
remboursement du me´dicament Enbrel
(n° 1870)
6
orateurs : Bruno Van Grootenbrulle, Frank Vanden-
broucke
, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Olivier Chastel au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le suivi des recom-
mandations du service de me´diation des Pensions
(n° 1905)
7
orateurs : Olivier Chastel, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Kathleen van der Hooft au mini-
stre des Affaires sociales et des Pensions sur
l'octroi du
pe´cule de vacances comple´mentaire aux jeunes emplo-
ye´s
(n° 2016)
8
orateurs : Kathleen van der Hooft, Frank Vanden-
broucke
, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Luc Goutry au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
l'octroi d'allocations familia-
les majore´es aux jeunes souffrant du syndrome de fatigue
chronique
(n° 1978)
10
orateurs : Luc Goutry, Frank Vandenbroucke, mini-
stre des Affaires sociales et des Pensions
Interpellation de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les 'piliers des
pensions' et plus particulie`rement le de´veloppement du
'second pilier'
(n° 419)
11
orateurs : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions, Trees
Pieters
, Jean-Marc Delize´e, Jef Valkeniers
Motions
13
Question orale de M. Jef Valkeniers au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
l'exemption partielle
de cotisations sociales dues du chef de l'engagement de
remplac¸ants de membres du personnel en interruption de
carrie`re
(n° 2051)
14
orateurs : Jef Valkeniers, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Jef Valkeniers au ministre des
Affaires sociales et des Pensions et a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
la discrimination a` l'e´gard de pa-
tients psychiatriques en cas d'hospitalisation
(n° 2053)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
15
orateurs : Jef Valkeniers, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
HA 50
COM 236
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over
de medische
controle naar aanleiding van de aanvraag tot een ver-
hoogde kinderbijslag
(nr. 2054)
17
sprekers : Luc Goutry, Frank Vandenbroucke, minis-
ter van Sociale Zaken en Pensioenen
Samengevoegde interpellaties van :
- de heer Danny Pieters tot de eerste minister over
de
Fondsen voor Bestaanszekerheid
(nr. 426)
- de heer Filip Anthuenis tot de minister van Sociale Zaken
en Pensioenen over
de Fondsen voor Bestaans-
zekerheid
(nr. 433)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen)
19
sprekers : Danny Pieters, Filip Anthuenis, Frank Van-
denbroucke
, minister van Sociale Zaken en Pensioe-
nen, Koen Bultinck
Samengevoegde mondelinge vragen van de dames Trees
Pieters en Annemie Van de Casteele aan de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over
de ambtenaren-
pensioenen
(nrs. 2067 en 2150)
22
sprekers : Trees Pieters, Annemie Van de Casteele,
Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en
Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Claudine Drion aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
het
opvolgen van de Top van Kopenhagen inzake sociale
ontwikkeling
(nr. 2107)
(Het antwoord werd verstrekt door de vice-eerste minister
en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en
Sociale Economie)
26
sprekers : Claudine Drion, Johan Vande Lanotte,
vice-eerste minister en minister van Begroting, Maat-
schappelijke Integratie en Sociale Economie
Mondelinge vraag van mevrouw Annemie Van de Cas-
teele aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen
over
het engagement van en naar de apotheken inzake
het geneesmiddelenbudget
(nr. 2098)
27
sprekers : Annemie Van de Casteele, Frank Vanden-
broucke
, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Annemie Van de Cas-
teele aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen
over
het recht op het voorkeurstarief voor mindervalide
kinderen van zelfstandigen in de verzekering voor genees-
kundige verzorging
(nr. 2101)
28
sprekers : Annemie Van de Casteele, Frank Vanden-
broucke
, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
dienstencheques
(nr. 2116)
29
sprekers : Trees Pieters, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Question orale de M. Luc Goutry au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
le contro^le me´dical applica-
ble en cas de demande d'allocations familiales majore´es
(n° 2054)
17
orateurs : Luc Goutry, Frank Vandenbroucke, mini-
stre des Affaires sociales et des Pensions
Interpellations jointes de :
- M. Danny Pieters au premier ministre sur
les Fonds de
Se´curite´ d'existence
(n° 426)
- M. Filip Anthuenis au ministre des Affaires sociales et des
Pensions sur
les Fonds de Se´curite´ d'existence (n° 433)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
19
orateurs : Danny Pieters, Filip Anthuenis, Frank Van-
denbroucke
, ministre des Affaires sociales et des Pen-
sions, Koen Bultinck
Questions orales jointes de Mmes Trees Pieters et Anne-
mie Van de Casteele au ministre des Affaires sociales et
des Pensions sur
les pensions des fonctionnaires
(n
os
2067 et 2150)
22
orateurs : Trees Pieters, Annemie Van de Casteele,
Frank Vandenbroucke, ministre des Affaires sociales
et des Pensions
Question orale de Mme Claudine Drion au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le suivi du Sommet
de Copenhague pour le de´veloppement social
(n° 2107)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le vice-premier ministre et
ministre du Budget, de l'Inte´gration sociale et de l'E
´ cono-
mie sociale)
26
orateurs : Claudine Drion, Johan Vande Lanotte,
vice-premier ministre et ministre du Budget, de
l'Inte´gration sociale et de l'E
´ conomie sociale
Question orale de Mme Annemie Van de Casteele au
ministre des Affaires sociales et des Pensions sur
les
engagements des et a` l'e´gard des pharmacies dans le
cadre du budget des me´dicaments
(n° 2098)
27
orateurs : Annemie Van de Casteele, Frank Vanden-
broucke
, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Annemie Van de Casteele au
ministre des Affaires sociales et des Pensions sur
le droit
au tarif pre´fe´rentiel en assurance soins de sante´ en faveur
des enfants moins valides des travailleurs inde´pendants
(n° 2101)
28
orateurs : Annemie Van de Casteele, Frank Vanden-
broucke
, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Trees Pieters au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les che`ques-
services
(n° 2116)
29
orateurs : Trees Pieters, Frank Vandenbroucke, mini-
stre des Affaires sociales et des Pensions
4
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Koen Bultinck aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
aanpassingen van de sociale wetgeving aan het nieuwe
IAO-verdrag
inzake
moederschapsbescherming
(nr. 2146)
31
sprekers : Koen Bultinck, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Question orale de M. Koen Bultinck au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les adaptations de
la le´gislation sociale a` la nouvelle convention de l'OIT en
matie`re de protection de la maternite´
(n° 2146)
31
orateurs : Koen Bultinck, Frank Vandenbroucke,
ministre
des
Affaires
sociales
et
des
Pensions
HA 50
COM 236
5
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MARDI 20 JUIN 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
DINSDAG 20 JUNI 2000
De vergadering wordt geopend om 14.05 uur door de
heer Joos Wauters, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 14.05 heures par M. Joos
Wauters
, pre´sident.
Question orale de M. Bruno Van Grootenbrulle au
ministre des Affaires sociales et des Pensions sur
l'admission au remboursement du me´dicament
Enbrel
(n° 1870)</b>
Mondelinge vraag van de heer Bruno Van Grooten-
brulle aan de minister van Sociale Zaken en Pensioe-
nen over
de aanneming tot terugbetaling van het
geneesmiddel Enbrel
(nr. 1870)
M. Bruno Van Grootenbrulle (PS) : Monsieur le pre´si-
dent, monsieur le ministre, chers colle`gues, l'Enbrel,
e´galement appele´ Etanercept, est utilise´ dans le traite-
ment des personnes souffrant de polyarthrite. A raison de
deux injections par semaine, il aurait l'avantage, par
rapport aux autres me´dicaments existants, non seule-
ment de stopper plus radicalement l'e´volution de la
maladie mais aussi de supprimer toute douleur. Son
arrive´e sur le marche´ franc¸ais serait pre´vue pour la fin de
cette anne´e. En Belgique, il n'est utilise´ actuellement
qu'a` titre expe´rimental dans certains e´tablissements hos-
pitaliers.
Monsieur le ministre, pourriez-vous me dire si des de-
mandes d'admission au remboursement sont en cours
d'examen par des instances de l'INAMI ? Si oui, quand
son remboursement peut-il e^tre envisage´ ? Dans la ne´-
gative, pourriez-vous faire effectuer une e´tude sur l'op-
portunite´ d'inscrire ce me´dicament sur la liste des spe´-
cialite´s
pharmaceutiques
faisant
l'objet
d'un
remboursement ? Pourriez-vous, notamment, intervenir
aupre`s du conseil technique des spe´cialite´s pharmaceu-
tiques et du comite´ de gestion du service soins de sante´
de l'INAMI, afin que ces organes d'avis proposent l'ad-
mission e´ventuelle au remboursement de ce me´dica-
ment ?
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, la firme H.E. Pharma, responsable
de la mise sur le marche´ de la spe´cialite´ Enbrel, n'a, a` ce
jour, introduit aucune demande d'admission au rembour-
sement.
Pour obtenir ce remboursement dans le cadre de l'assu-
rance obligatoire soins de sante´-indemnite´s, la firme qui
commercialise une spe´cialite´ doit introduire une de-
mande d'admission au remboursement via le conseil
technique des spe´cialite´s pharmaceutiques. Conforme´-
ment aux dispositions en vigueur, cette demande doit
e^tre examine´e par le conseil technique des spe´cialite´s
pharmaceutiques, qui s'exprime tant sur le plan the´ra-
peutique que social et e´conomique.
Le conseil technique fait une proposition qui est trans-
mise au comite´ de l'assurance du service des soins de
sante´.
Cette dernie`re instance e´met un avis qui m'est envoye´
pour suite utile.
Si, sur la base de cet avis qui me parvient de l'INAMI,
j'estime que le me´dicament me´rite d'e^tre rembourse´, un
projet d'arre^te´ ministe´riel sera e´labore´ et devra obtenir
l'accord de l'inspection des finances ainsi que du ministre
du Budget. L'arre^te´ ministe´riel devra e´galement e^tre
soumis au Conseil d'Etat. Apre`s publication au
Moniteur
Belge
, le remboursement deviendra effectif.
Je vous rappelle l'entie`rete´ de cette proce´dure, car le
de´but est essentiel. Dans le cas qui nous pre´occupe, la
firme n'ayant introduit aucune demande de rembourse-
ment, je ne peux rien faire. C'est la firme qui doit
introduire un dossier qui suivra le cours que j'ai esquisse´.
M. Bruno Van Grootenbrulle (PS) : Monsieur le pre´si-
dent, je remercie le ministre pour les pre´cisions qu'il m'a
apporte´es dans le cadre de cette demande e´ventuelle de
prise en charge du me´dicament Enbrel.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Question orale de M. Olivier Chastel au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le suivi des
recommandations du service de me´diation des Pen-
sions
(n° 1905)</b>
Mondelinge vraag van de heer Olivier Chastel aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
het
opvolgen van de aanbevelingen van de ombuds-
dienst Pensioenen
(nr. 1905)
6
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
M. Olivier Chastel (PRL FDF MCC) : Monsieur le pre´si-
dent, monsieur le ministre, chers colle`gues, le service de
me´diation des pensions vient de sortir son premier
rapport annuel. L'impression ge´ne´rale qui en ressort est
un tre`s grand professionnalisme du service lui-me^me,
ainsi que la tre`s bonne collaboration qui semble exister
entre les administrations concerne´es et le service de
me´diation. J'en prends pour preuve le tableau, en page
51 du rapport, duquel il ressort que pour 92% des cas de
me´diation pour des plaintes juge´es fonde´es par le ser-
vice de me´diation, une re´ponse satisfaisante a e´te´
trouve´e pour les plaignants.
Il faut se re´jouir que le service de me´diation rele`ve aussi
lui-me^me qu'en ge´ne´ral, les services de pension appli-
quent correctement la le´gislation. La me^me impression
s'impose au fil de la lecture des
cas exemplatifs qui
sont traite´s dans le rapport. Relevons toutefois l'insis-
tance avec laquelle les me´diateurs estiment que les
services de pension en ge´ne´ral informent mal les futurs
pensionne´s ou les pensionne´s qui ne comprennent pas
les re`gles, parfois complexes, qui s'appliquent a` leur cas
spe´cifique. Bien des plaintes n'aboutiraient pas jusqu'au
service de me´diation si une meilleure information e´tait
de´livre´e de`s le de´part aux pensionne´s qui s'interrogent.
Je ne m'arre^terai pas non plus cette fois sur la Charte de
l'assure´ social dont de nombreux exemples releve´s par
les me´diateurs eux-me^mes indiquent que cette charte
ge´ne`re de nombreux proble`mes et que les re`gles qui y
sont e´dicte´es ne sont pas syste´matiquement applique´es
par les services de pension. Comme le sugge`re le
rapport des me´diateurs, j'attendrai le prochain rapport qui
doit contenir une analyse exhaustive des relations entre
les prescrits de la charte et le principe de bonne admi-
nistration.
Je souhaite toutefois, monsieur le ministre, connai^tre vos
intentions au sujet de deux situations pre´cises :
1) Une discrimination des inde´pendants dans le calcul de
la limitation de la carrie`re professionnelle a` l'unite´, calcul
explicite´ aux pages 61 a` 67 du rapport.
L'application pratique du principe de l'unite´ de carrie`re
n'est pas la me^me dans le re´gime des travailleurs
salarie´s et dans celui des inde´pendants. Quand le re´sul-
tat du calcul du nombre d'anne´es a` de´duire n'est pas
e´gal a` un nombre entier, on arrondit a` l'unite´ infe´rieure
dans le re´gime des travailleurs salarie´s, ce qui n'est pas
le cas dans le re´gime des travailleurs inde´pendants.
Cette discrimination entre les salarie´s et les inde´pen-
dants n'est pas justifie´e.
Monsieur le ministre, comptez-vous mettre fin a` cette
inutile discrimination et si oui, dans quel de´lai ?
2) Les conditions de re´cupe´ration des sommes paye´es
indu^ment.
Lorsque le Conseil pour le paiement des prestations ou
l'administrateur ge´ne´ral de l'Office national des pensions,
par de´le´gation, renonce a` la re´cupe´ration, en tout ou en
partie, de sommes paye´es indu^ment, ils exercent une
compe´tence discre´tionnaire dont les termes sont opa-
ques pour les pensionne´s.
Monsieur le ministre, comptez-vous suivre la recomman-
dation du Colle`ge des me´diateurs d'adapter les articles
60bis et 60ter de l'arre^te´ royal n° 50 d'octobre 1967 dans
les trois directions souhaite´es, a` savoir :
- que les crite`res de base utilise´s par le Conseil pour
prendre des de´cisions soient repris dans le re`glement
d'ordre inte´rieur et publie´s au Moniteur belge ?
- que les matie`res qui concernent le transfert de compe´-
tences de ce Conseil pour le paiement des prestations
vers l'administrateur de´le´gue´ soient e´galement publie´es
au Moniteur belge ?
- que le tribunal du travail, aupre`s duquel la proce´dure est
gratuite pour les pensionne´s, puisse e^tre de´clare´ com-
pe´tent pour connai^tre des contestations relatives a` la
motivation des de´cisions concernant la re´cupe´ration des
sommes paye´es indu^ment ?
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, les recommandations formule´es
par le service de me´diation
Pensions dans son rapport
annuel ont retenu toute mon attention. Je voudrais a` mon
tour souligner le professionnalisme dont ce service fait
preuve dans l'accomplissement de sa mission.
Le de´po^t du rapport datant du 10 mai dernier, je n'ai pas
encore eu la possibilite´ d'examiner en profondeur toutes
les conside´rations e´mises par les me´diateurs. Ma re´-
ponse aux deux points souleve´s ne constitue donc
qu'une premie`re approche des proble`mes.
Premie`rement, je re´pondrai d'abord au sujet de la discri-
mination des inde´pendants dans le calcul de la limitation
de la carrie`re professionnelle a` l'unite´. Le principe de
l'unite´ de carrie`re a e´te´ introduit par la loi du 15 mai 1984
portant mesures d'harmonisation dans les re´gimes de
pension et avait pour but d'instaurer dans les re´gimes de
pension des travailleurs salarie´s et des travailleurs inde´-
pendants une me^me re`gle pour le cumul des prestations
de me^me nature. Avant sa modification par l'arre^te´ royal
du 13 de´cembre 1989, l'article 60, § 1er, 2e`me aline´a de
l'arre^te´ royal du 22 de´cembre 1967 pre´voyait, comme
dans le re´gime des travailleurs salarie´s, un arrondisse-
ment a` l'unite´ infe´rieure. L'application de cette disposition
avait toutefois pour effet que, pour une carrie`re de
travailleur inde´pendant plus longue, la pension obtenue
e´tait moins importante. L'arrondissement a` l'unite´ infe´r-
HA 50
COM 236
7
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
ieure aboutissant donc a` des re´sultats illogiques dans le
re´gime des travailleurs inde´pendants, il a e´te´ supprime´ a`
partir du 1er janvier 1990. La re´introduction de cette re`gle
est de`s lors rendue impossible pour les raisons que je
viens d'e´voquer.
Pour e´viter toutefois une certaine discrimination envers
les deux re´gimes de pension, mes services examineront
la possibilite´ d'adapter la re´glementation des travailleurs
salarie´s.
Deuxie`mement, quelles sont les conditions de re´cupe´ra-
tion des sommes paye´es indu^ment ? Le Conseil pour le
paiement des prestations a e´te´ instaure´ en 1987 par les
articles 60bis et 60ter de l'arre^te´ royal n° 50 pour statuer
en matie`re de renonciation a` la re´cupe´ration des som-
mes indu^ment perc¸ues par les ayants-droit, compe´tence
jusqu'alors de´volue au comite´ de gestion de la de´funte
Caisse nationale des pensions de retraite et de survie.
Comme le rappelle le rapport du service de me´diation, le
le´gislateur a confie´ au Conseil une compe´tence discre´-
tionnaire. Ses de´cisions sont souveraines et ne sont pas
susceptibles de recours. Le service de me´diation ne
remet d'ailleurs nullement en cause le pouvoir discre´tion-
naire du Conseil. En outre, les de´cisions du Conseil ne
constituent pas des actes juridiques modifiant une situa-
tion juridique existante; elles ne doivent donc pas e^tre
motive´es, comme le confirment la doctrine et une juris-
prudence constante des tribunaux.
A cet e´gard, le rapport du service de me´diation cite fort a`
propos l'arre^t du 22 mars 1999 par lequel la Cour de
cassation a juge´ que les juridictions du travail ne sont pas
compe´tentes pour examiner si une telle de´cision de
renonciation est conforme ou non a` la loi du 29 juillet
1991 sur la motivation des actes administratifs. Ceci
constitue une analyse purement juridique.
Ne´anmoins, afin de donner suite aux recommandations
relatives a` la transparence et a` la publicite´ des de´cisions,
une concertation sera prochainement organise´e entre le
Conseil pour le paiement des prestations et le colle`ge
des me´diateurs, qui de´bouchera, le cas e´che´ant, sur une
adaptation des articles 60bis et 60ter de l'arre^te´ royal
n° 50.
M. Olivier Chastel (PRL FDF MCC) : Monsieur le pre´si-
dent, je remercie e´videmment le ministre pour sa re´-
ponse et les premiers e´claircissements qu'il apporte sur
les recommandations des me´diateurs. Nous pouvons
espe´rer que cela sera suivi d'effets, que ce soit dans la
proble´matique de la diminution des discriminations entre
les deux re´gimes de pension - pour laquelle une discus-
sion s'engage actuellement -, ou dans le proble`me tout
aussi pre´cis de la transparence des de´cisions adminis-
tratives en matie`re de re´cupe´ration des sommes paye´es
indu^ment.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van mevrouw Kathleen van der
Hooft aan de minister van Sociale Zaken en Pensioe-
nen over
het aanvullend vakantiegeld voor jeugdige
bedienden
(nr. 2016)
Question orale de Mme Kathleen van der Hooft au
ministre des Affaires sociales et des Pensions sur
l'octroi du pe´cule de vacances comple´mentaire aux
jeunes employe´s
(n° 2016)</b>
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik heb deze
vraag reeds aan minister Onkelinx gesteld, maar zij kon
er niet op antwoorden. Vandaar, mijnheer de minister, dat
ik mij tot u richt, in de hoop dat u klaarheid in deze
aangelegenheid kunt brengen.
Jong afgestudeerden onder het statuut van bediende
moeten door degenen die hen in dienst nemen de eerste
vier maanden na hun afstuderen, dus vo´o´r 1 november,
een volledig jaar vakantiegeld worden uitbetaald.
Het gevolg hiervan is dat jongeren die na hun studies
werk zoeken, bijvoorbeeld via een uitzendkantoor, niet
voor 1 november worden ingeschreven omdat het
uitzendkantoor het vakantiegeld niet kan vergelden op de
clinteel, zijnde de werkgever.
Heel wat jeugdige schoolverlaters komen bijgevolg niet
snel in aanmerking voor een job, wat in het kader van de
actieve welvaartsstaat toch niet de regel kan zijn. Ik stel
mij dan ook de vraag of wij geen maatregelen moeten
nemen, opdat de jongeren die nood hebben aan een job,
ook binnen de 6 maanden een job vinden.
U hebt op mijn schriftelijke vraag geantwoord dat u het
aanvullend vakantiegeld voor jeugdige bedienden zou-
den kunnen afstemmen op deze van jeugdige arbeiders.
Aangezien het aanvullend vakantiegeld voor jeugdige
arbeiders wordt uitbetaald door de Rijksdienst voor Jaar-
lijkse Vakantie of door speciale vakantiekassen en wordt
gefinancierd uit algemene solidariteit binnen het stelsel,
oppert u een extra heffing van een beperkte bijdrage op
de loonmassa van alle bedienden. Het vakantiegeld voor
bedienden zou aldus ook uitbetaald worden door de
Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie of door de speciale
vakantiekassen.
Een andere optie die u toen nam, was het incorporeren
van deze problematiek in het globale debat met betrek-
king tot het eenheidsstatuut voor arbeiders en bedien-
den. De vraag rijst of het noodzakelijk is om de Rijks-
dienst
voor
Jaarlijkse
Vakantie
of
de
speciale
vakantiekassen te laten fungeren als uitbetalingsin-
8
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Kathleen van der Hooft
stelling voor de jeugdige bedienden. Het lijkt ons eviden-
ter om ook hier de werkgever de uitbetaling te laten
verrichten, zoals ook algemeen voor bedienden gebeurt.
Weliswaar moeten wij er dan wel over waken dat de
globale loonkosten voor de werkgever niet stijgen.
Mijnheer de minister, graag kreeg ik een antwoord op de
volgende vragen. Bent u bereid om op korte termijn een
initiatief te nemen om het probleem van het aanvullend
vakantiegeld voor jeugdige bedienden op te lossen ?
Welke concrete regeling en timing verkiest u ? Zult u de
optie van een extra bijdrage op de loonmassa voor alle
bedienden ter advies voorleggen aan de sociale part-
ners ? Zult u er tevens over waken dat de globale
loonkosten niet extra verzwaren ?
Aanvullend wijs ik erop dat de regeling van het aanvul-
lend vakantiegeld voor de jeugdige bedienden enerzijds,
aanlokkelijk is voor een bediende die start maar ander-
zijds, een werkloosheidsval is aangezien men niet in het
arbeidscircuit terechtkomt. Wij moeten dus nagaan wat
het belangrijkste is.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, op de schriftelijke vraag van mevrouw van der
Hooft heb ik geantwoord dat om moeilijkheden bij de
aanwerving van onlangs afgestudeerde jonge bedienden
te vermijden, twee oplossingen in overweging kunnen
worden genomen. Men kan, ten eerste, de uitbetaling
van het vakantiegeld van alle jeugdige werknemers - dus
ook van de jeugdige bedienden - door de Rijksdienst voor
Jaarlijkse Vakantie en de Bijzondere Vakantiefondsen,
volgens de betrokken sector, laten gebeuren. Ten tweede
kan men deze problematiek opnemen in een ruimer
debat over het uitwerken van een enig statuut voor
bedienden en arbeiders.
Ik ben een beetje in de war door een passage in
de - overigens interessante - vraag die u nu naar voren
brengt. U hebt met name gezegd dat de oplossing erin
zou kunnen bestaan dat het vakantiegeld wordt betaald
door de werkgever. Welnu, momenteel is dat zo voor de
jeugdige bedienden. Ik begrijp uw voorstel dus niet goed.
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Uw voorstel is
om het te laten betalen door de Rijksdienst voor Jaar-
lijkse Vakantie.
Minister Frank Vandenbroucke : Ja. De problematiek
voor de werkgever ontstaat precies door het feit dat hij
het vakantiegeld moet betalen als hij de jeugdige be-
diende aanwerft.
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Ja.
Minister Frank Vandenbroucke : Hij vindt het vervelend
om in die omstandigheden een jeugdige bediende aan te
werven. Als het om een jeugdige arbeider gaat, betaalt
niet hij, maar wel de RJV het vakantiegeld.
U wilt de last die weegt op de pas afgestudeerde
bedienden wegnemen. Men zou die last kunnen spreiden
en het vakantiegeld laten betalen door een gemeen-
schappelijke kas, bijvoorbeeld de RJV. Uw antwoord op
mijn suggestie is eigenlijk het bestaande systeem, terwijl
u dat systeem precies aanklaagt. Ik begrijp dat niet goed,
tenzij ik u slecht heb verstaan.
Ik zal mijn redenering voortzetten. Allereerst zal ik het
bestaande systeem even in herinnering brengen. Er is
het systeem voor de arbeiders, waarbij de RJV of een
bijzonder sectoraal vakantiefonds het vakantiegeld van
de arbeiders stort. Dat systeem wordt gefinancierd via
specifieke bijdragen. Voor de bedienden wordt het va-
kantiegeld betaald door de werkgever. Zowel bij de
jeugdige arbeider als bij de jeugdige bediende moet het
aanvullend vakantiegeld worden aangevraagd door de
betrokkenen.
Het is begrijpelijk dat sommige werkgevers terughou-
dend zijn bij de aanwerving van jonge bedienden. Naast
de afhandeling van het dossier moeten zij immers ook
voor de financiering en de uitbetaling van het aanvullend
vakantiegeld instaan, terwijl dat voor jeugdige arbeiders
door derden gebeurt.
Een mogelijke oplossing voor deze problematiek zou erin
kunnen bestaan dat het aanvullend vakantiegeld voor de
jeugdige bediende door een andere instantie dan de
individuele werkgever wordt betaald. Rekening houdend
met de expertise die het bezit en met zijn thans ruim-
schoots bewezen doeltreffendheid en eveneens rekening
houdend met de zorg inzake coherentie in de voorge-
stelde oplossing, kan men veronderstellen dat de Rijks-
dienst voor Jaarlijkse Vakantie en de Bijzondere
Vakantiefondsen de meest voor de hand liggende instel-
lingen zijn om deze bijkomende opdracht te vervullen.
Ik wil erop wijzen dat het aanvullend vakantiegeld voor de
jeugdige arbeiders geen inning van een bijkomende
bijzondere bijdrage vergt omdat de solidariteit binnen de
regeling der arbeiders daarin speelt. Er is dus niet alleen
solidariteit inzake de economische werkloosheid onder
arbeiders, waarvoor gelijkstellingen zijn.
De uitbetaling van het aanvullend vakantiegeld van de
jeugdige bedienden zou evenmin een meerkost veroor-
zaken, in de hypothese dat ook voor de financiering van
het aanvullend vakantiegeld voor jeugdige bedienden
eenzelfde soort van solidariteit zou gelden.
Er zou enkel een verschuiving plaatsvinden van de thans
door de individuele werkgevers betaalde bedragen naar
een gesolidariseerde bijdrage voor de sector jaarlijkse
vakantie. Globaal gezien is mijn suggestie neutraal. Dit
betekent dat alle werkgevers samen een bijdrage betalen
aan de rijksdienst die op zijn beurt vakantiegeld stort aan
jeugdige bedienden. Globaal is dit dus hetzelfde maar
het is anders verdeeld.
HA 50
COM 236
9
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Wij zijn van oordeel dat de solidarisering van het vakan-
tiegeld voor de jeugdige bedienden over alle werkgevers
die bedienden tewerkstellen, een bedrag vereist van
maximaal 0,2% van de globale loonmassa der bedien-
den. Deze financiering betekent geen verzwaring van de
globale loonlast. Immers, het vakantiegeld voor de jeug-
dige bediende zou niet meer worden uitbetaald door de
werkgever, maar worden geput uit deze gei¨nstitutionali-
seerde solidariteit.
Deze suggestie moet uiteraard worden onderworpen aan
een overleg met de sociale partners. In dit geval zal deze
suggestie worden voorgelegd aan de Nationale Arbeids-
raad.
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Mijnheer de
minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
verhoogde kinderbijslag voor jongeren die lijden aan
het chronisch vermoeidheidssyndroom
(nr. 1978)
Question orale de M. Luc Goutry au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
l'octroi d'allo-
cations familiales majore´es aux jeunes souffrant du
syndrome de fatigue chronique
(n° 1978)</b>
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, mijn vraag sluit aan bij de
problematiek die in deze commissie al een paar keer ter
sprake kwam, met name het probleem van mensen die
aan het chronisch vermoeidheidssyndroom lijden. Het
geval dat mij onlangs ter ore kwam, inspireerde mij tot het
stellen van mijn vraag. Wanneer jonge mensen door het
chronisch vermoeidheidssyndroom worden getroffen,
dan is een behoorlijk aantal onder hen niet meer in staat
nog verder te studeren.
Zo hoorde ik het verhaal van een negentienjarige jongen
die zijn studies al gedurende twee jaar moest onderbre-
ken en die voortdurend thuis blijft, wachtend op beter-
schap.
Een dergelijke situatie gaat uiteraard gepaard met bijko-
mende kosten, enerzijds omdat de patie¨nt zijn tijd niet
meer nuttig kan besteden door te studeren om een
beroepsloopbaan voor te bereiden en anderzijds omdat
betrokkenen vaak allerlei therapiee¨n moeten ondergaan.
In het extreme geval van de jonge man waarvan sprake
wordt een baxtertherapie toegepast. Het gaat om een
behandeling uit het buitenland en om deze te bekostigen
worden benefietacties georganiseerd.
Mijnheer de minister, veel problemen die zich rond deze
aandoening situeren zijn vaak nog steeds het gevolg van
een
gebrek
aan
wetenschappelijke
kennis.
Alle
onduidelijkheden terzake maken het erg moeilijk om de
graad van werkonbekwaamheid en het gebrek aan zelf-
redzaamheid die het gevolg zijn van deze kwaal, precies
te evalueren. De arts die de jonge man waarover ik het
daarnet had moest onderzoeken, kon zich in ieder geval
niet baseren op enige criteria zodanig dat hij zich niet kon
uitspreken over het feit of betrokkene al dan niet in
aanmerking kwam voor verhoogde kinderbijslag die
wordt uitgekeerd vanaf 66% werkonbekwaamheid.
Mijnheer de minister, maakten dergelijke problemen deel
uit van het pakket dat u destijds werd overgemaakt ?
Wat moet volgens u worden ondernomen op het vlak van
de evaluerende controle ? Zullen aan de controle-
geneesheren in dat verband instructies en criteria
waarop zij zich kunnen beroepen, worden overgemaakt ?
In het verleden werden meermaals studies ondernomen
ten einde richtlijnen uit te werken voor de artsen. Ook de
adviserende geneesheren van ziekenfondsen zouden
dergelijke richtlijnen kunnen aanwenden om de graad
van werkonbekwaamheid te kunnen bepalen.
Ten derde, overweegt u terzake maatregelen te nemen,
teneinde wat meer klaarheid te scheppen ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer Goutry, elk kind waarvoor verhoogde kinderbij-
slag wordt aangevraagd, wordt beoordeeld op de func-
tionele letsels of hinder die de aandoening in kwestie met
zich brengt. Enkel kinderen waarbij de beoordeling op
een ongeschiktheid van 66% of meer uitkomt, hebben
recht op verhoogde kinderbijslag. Indien de ongeschikt-
heid lager uitvalt, is er geen tegemoetkoming. Een aantal
kinderen met bepaalde ernstige aandoeningen bleef on-
der die 66%-grens steken. Daarom werd de wetgeving
medio 1999 aangepast. Voor bepaalde chronische aan-
doeningen kan men nu een percentagevermeerdering
bekomen als aan meerdere van de volgende vijf criteria
wordt voldaan. Ik som ze even op. Ten eerste, ondanks
de beschikbare therapie blijven ernstige klinische ver-
schijnselen bestaan; ten tweede, een degelijke en volle-
dig toegepaste behandeling is complex en zwaarbelast-
end voor het kind en zijn/haar omgeving; ten derde, een
wankele algemene toestand wordt bedreigd door tussen-
tijdse complicaties; ten vierde, het bestaan van een
progressieve, chronische aantasting van verschillende
orgaansystemen en dit ondanks blijvende, nauwgezette,
regelmatig bijgestuurde en intensieve therapie; ten vijfde,
de levensverwachting is door de aandoening bei¨nvloed.
Dit laat toe om iemand, die de 66% op de klassieke
schaal niet bereikt, toch over dit percentage te helpen als
aan een van deze voorwaarden wordt voldaan.
10
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Dat is ongetwijfeld een belangrijke verbetering. Toch
vallen bepaalde groepen kinderen nog steeds onterecht
uit de boot. Ik denk in het bijzonder aan bepaalde
ontwikkelingsstoornissen en medische problemen die
een functionele en sociale hinder met zich brengen, waar
de hinder belangrijk en belastend is, maar de 66% wordt
niet gehaald.
Ook kan men met het huidige systeem onvoldoende
rekening houden met de gedane inspanningen inzake
behandeling en revalidatie en worden die onvoldoende
gestimuleerd of beloond. Ouders die ervoor zorgen dat
hun kind zelfredzamer wordt, zorgen er tegelijkertijd voor
dat het kind bij een nieuwe evaluatie onder de 66%-grens
zakt. Dat is niet goed.
Daarom heb ik mijn administratie de opdracht gegeven
een grondige hervorming van dit stelsel voor te bereiden.
Het vertrekpunt is een globale evaluatie van de toestand
van het kind, waarbij niet alleen rekening wordt gehou-
den met zijn/haar ongeschiktheid, maar ook met de
sociale gevolgen, de inspanningen die nodig zijn voor de
behandeling en/of revalidatie en de nodige aanpassingen
in het gezin en de leefomgeving. Kortom, een benadering
die ruimer is dan de vooralsnog overwegend medische
invalshoek. Men zou eventueel de graad van ongeschikt-
heid van 66%, die nu het instapcriterium is, kunnen
loslaten en alles meer genuanceerd benaderen in plaats
van deze zwart-witgrens. Ik zeg niet dat ik dat al heb
beslist, maar het is wel een van de orie¨ntaties die in de
werkgroep zullen worden bestudeerd. Dit proces is in
april gestart, maar het is een zeer ingrijpende verande-
ring. Het zal verscheidene maanden duren vooraleer de
werkgroep klaar is, normaal gezien midden 2001.
Binnen deze evaluatie zal de nodige aandacht worden
besteed aan alle aandoeningen en problemen die een
belangrijke hinder met zich kunnen brengen, waaronder
ook CVS.
Wat dit concrete geval betreft, is de niet-toekenning van
verhoogde kinderbijslag het gevolg van het niet bereiken
van de 66% ongeschiktheid. De criteria die een
percentagevermeerdering kunnen opleveren, - de vijf die
ik heb opgesomd - zijn in het geval van CVS niet erg
bruikbaar.
Wat andere maatregelen betreft, wil ik verwijzen naar
mijn initiatief om referentiecentra voor CVS op te richten.
Die zullen niet alleen bijdragen tot een betere zorg voor
deze patie¨nten, maar ook tot een bundeling van de
kennis en expertise daaromtrent. Vanuit deze centra
kunnen impulsen worden gegeven voor een meer uni-
forme beoordeling van patie¨nten met deze aandoening,
onder andere via beoordeling door artsen met een con-
trolerende functie. Ik meen dat dit zal bijdragen tot een
oplossing van dit specifieke probleem.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de minister, uw
antwoord is interessant omdat u niet zomaar naar het
reglement verwijst.
Ik vermoed dat de minister naar de 15%-speling verwijst
die minister De Galan heeft ontwikkeld - en die inderdaad
een interessante uitbreiding is - maar eerder op zieke
kinderen zal betrekking hebben in plaats van op kinderen
met een aandoening als CVS.
Deze uitbreiding slaat echter veeleer op zieke kinderen
dan op kinderen met een dergelijke aandoening. Alhoe-
wel men steeds rekening zal moeten houden met be-
paalde criteria, steun ik uw standpunt dat men een meer
verfijnd screeningsysteem moet uitwerken. Het zou goed
zijn om buiten de functionele letsels ook rekening te
houden met andere elementen zoals kosten en sociale
implicaties, weliswaar beperkt in de tijd, om een meer
nauwkeurige evaluatie van de aandoening te kunnen
maken. We kijken vol verwachting uit naar de werkzaam-
heden van de werkgroep die tegen midden 2001 een
aantal voorstellen moet doen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Interpellatie van mevrouw Greta D'Hondt tot de mi-
nister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
'pensioenpijlers' en meer in het bijzonder de uitbouw
van de 'tweede pijler'
(nr. 419)
Interpellation de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les 'piliers des
pensions' et plus particulie`rement le de´veloppement
du 'second pilier'
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, de federale regeringsver-
klaring van 14 juli 1999 bevat tot driemaal toe een
verwijzing naar de aanmoediging van de uitbouw van de
tweede pijler. In het inleidend deel van de het regeera-
koord lezen we, ik citeer :
net zoals het oprichten van
pensioenfondsen zal worden aangemoedigd door pre-
mies of afdrachten toe te laten boven de loonnorm
. De
net zoals verwijst naar de werknemersparticipatie. In
het deel
motivatie en participatie van de werknemers,
lezen we, ik citeer opnieuw :
Op dezelfde wijze zal de
regering in het kader van sectorale CAO's opgerichte
pensioenfondsen in de tweede pijler aanmoedigen door
ze ook buiten de loonnorm toe te laten
. In het deel
vrijwaring van de pensioenen lezen we, ik citeer :
Eveneens moet de vorming van collectieve kapitalisa-
tiesytemen ontwikkeld worden, zoals hierboven werd
aangekondigd
.
HA 50
COM 236
11
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
Mijnheer de minister, in deze drie citaten vinden we de
essentie van de doelstelling van de meerderheid inzake
de uitbouw van de tweede pensioenpijler.
De CVP kan zich inschrijven in dit deel van het regeer-
programma. Met betrekking tot de pensioenen hebben
we in ons verkiezingsprogramma duidelijk gesteld dat
alhoewel de vrijwaring van het wettelijk pensioenstelsel
de eerste opdracht van de overheid blijft, de CVP voor-
stander is van initiatieven die meer werkgevers en werk-
nemers toegang geven tot de aanvullende pensioenen.
We onderstreepten dat de rol van een tweede pijler in de
uitbouw van aanvulling bovenop het wettelijk pensioen
voor iedereen een opdracht was voor deze legislatuur.
Rond de jaarwisseling heeft de regering drie werkgroe-
pen opgestart rond sociaal-economische dossiers. Een
ervan,
onder
het
voorzitterschap
van
professor
Van Broeckhoven, had als opdracht voorstellen uit te
werken inzake de uitbouw van de aanvullende pensioe-
nen. Als ik de media mag geloven zouden de meningen
in de werkgroep over de exacte interpretatie van de
reeds geciteerde teksten van het regeerakkoord verdeeld
zijn. Het komt ons voor dat de doelstelling van de
regering om de sectorale CAO's als instrument voor de
oprichting van pensioenfondsen te gebruiken, duidelijk
genoeg was.
Mijnheer de minister, ik heb deze interpellatie ingediend
omdat de burger, mijns inziens, zo snel mogelijk duide-
lijkheid moet krijgen over dit belangrijke dossier. Duide-
lijkheid is eveneens belangrijk voor de onderhandelingen
met de sociale partners inzake een nieuw inter-
professioneel akkoord.
Mijnheer de minister, kunt u ons bevestigen dat de
regering onverkort naar de geest en de letter vasthoudt
aan de bepalingen van het regeerakkoord ? Met andere
woorden, zal de regering de oprichting van pensioen-
fondsen in sectorale akkoorden aanmoedigen ? Zullen
deze fondsen worden gevormd zoals collectieve kapita-
lisatiesystemen ? Zal de regering hiertoe premies of
bijdragen buiten de loonnorm toelaten ? Tot zover een
eerste reeks vragen.
Ten tweede, zal de regering, gelet op de vragen terzake
van de bevolking en de noodzaak de sociale partners
duidelijkheid te bieden voor hun onderhandelingen, op
korte termijn klaarheid in dit dossier scheppen ? Verge-
ten wij niet dat we anders opnieuw twee jaar verliezen,
aangezien collectieve arbeidsovereenkomsten twee jaar
geldig zijn. Of zal ook dit moeilijke dossier tot na de
komende gemeenteraadsverkiezingen worden uitge-
steld, zoals de eerste minister vaak bepleit.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik kan natuurlijk niet ingaan op een vraag naar
het resultaat van een discussie die de regering nog moet
voeren. Zij moet inderdaad nog beslissen over de even-
tuele uitbouw van de tweede pensioenpijler. Vanzelfspre-
kend zullen wij het regeerakkoord als uitgangspunt ne-
men. De meerderheidspartijen hebben nu eenmaal een
akkoord gesloten, dat de basis vormt voor hun werk, en
dat geldt uiteraard tevens voor de tweede pijler.
Daarnaast, hebt u erop aangedrongen dat de regering
met bekwame spoed duidelijkheid brengt. Ik ben het
helemaal met u eens. Ik denk dat wij inderdaad snel
moeten beslissen, zelfs vo´o´r het zomerreces als dat
mogelijk is. Wat mij betreft, is dat zelfs meer dan een
wens. Mijns inziens is dat absoluut noodzakelijk om twee
redenen. Ten eerste, het parlement en de bevolking
mogen verwachten dat de regering dienaangaande haar
conclusies trekt. Ten tweede, moeten wij duidelijkheid
scheppen voor de onderhandelaars van het komende
interprofessioneel akkoord over het kader waarin zij
werken. Onderwerpen zoals winstparticipatie en de
tweede pijler voor de pensioenen zijn zeer belangrijk voor
de onderhandelingen, omdat die bepaalde modificaties
aan de toepassing van de wet op de concurrentiekracht,
de zogenaamde loonnorm, met zich kunnen brengen. De
sociale partners moeten daarvan dus tijdig op de hoogte
worden gebracht.
Ik ga er alvast vanuit dat de regering dit dossier vo´o´r het
zomerreces afrondt en dus klaarheid ten aanzien van de
sociale partners schept.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de minister, ik
dank u voor uw antwoord waarin u stelt dat de regering
onverkort vasthoudt aan het regeerakkoord. Ik heb be-
grepen dat het volgens u inderdaad noodzakelijk is dat
de regering terzake met bekwame spoed concludeert en
dat u wenst dat het dossier wordt afgerond voor het
zomerreces. Mocht u mij vandaag hebben bevestigd dat
het niet uitsluitend uw wens is om hiervan zo snel
mogelijk werk te maken, dan zou ik geen motie hebben
ingediend. U hebt echter slechts uw eigen mening ver-
tolkt en niet die van de gehele regering.
Minister Frank Vandenbroucke : Mevrouw D'Hondt, het
is ook de intentie van de regering om snel conclusies te
trekken. U hoeft daaraan niet te twijfelen.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Dan zullen wij de
regering met onze motie daartoe aanmoedigen.
Minister Frank Vandenbroucke : Wij willen dit dossier
afronden.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de minister,
betekent dit dat de opdracht voor deze studie die aan
professor Van Broeckhoven is gegeven, is afgerond ?
Minister Frank Vandenbroucke : Die opdracht is inder-
daad afgerond.
12
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Is die studie, opgesteld
in opdracht van de regering, beschikbaar voor de leden ?
Minister Frank Vandenbroucke : Het was geen studie-
opdracht. Professor Van Broeckhoven heeft een aantal
experts verzameld, die een aantal voorstellen op papier
hebben gezet en aan de regering hebben bezorgd. De
regering zal die voorstellen bestuderen.
De voorzitter : Tot besluit van deze bespreking werden
volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion, des motions ont e´te´
de´pose´es.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de
dames Greta D'Hondt en Trees Pieters en de heer Luc
Goutry en luidt als volgt :
De Kamer, gehoord de interpellatie van mevrouw Greta
D'Hondt
en het antwoord van de minister van Sociale Zaken en
Pensioenen
vraagt de regering onverwijld en gelijktijdig maatregelen
te nemen en een wettelijk kader te cree¨ren om :
- de vorming van collectieve kapitalisatiesystemen in de
tweede pijler van de pensioenvorming te ontwikkelen;
- de oprichting van binnen sectorale CAO's opgerichte
pensioenfondsen in de tweede pijler van de pensioen-
vorming aan te moedigen door ze ook buiten de loon-
norm toe te laten.
Une motion de recommandation a e´te´ de´pose´e par
Mmes Greta D'Hondt et Trees Pieters et M. Luc Goutry et
est libelle´e comme suit :
La Chambre, ayant entendu l'interpellation de Mme
Greta D'Hondt
et la re´ponse du ministre des Affaires sociales et des
Pensions
demande que, sans tarder, le gouvernement prenne des
mesures et cre´e conjointement un cadre le´gal, en vue
de :
- constituer des syste`mes collectifs de capitalisation dans
le second pilier des pensions;
- d'encourager la cre´ation de fonds de pension du second
pilier dans le cadre des CCT sectorielles, en autorisant
e´galement la cre´ation de ces fonds en dehors de la
norme salariale.
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw
Pierrette Cahay-Andre´ en de heren Filip Anthuenis, Jan
Peeters en Joos Wauters.
Une motion pure et simple a e´te´ de´pose´e par Mme
Pierrette Cahay-Andre´ et MM. Filip Anthuenis, Jan Pee-
ters et Joos Wauters.
Over de moties zal later worden gestemd.
Le vote sur les motions aura lieu ulte´rieurement.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
u hebt de tekst van onze motie van aanbeveling voorge-
lezen. Deze motie is niets anders dan de letterlijke
overname van wat in het regeerakkoord is opgenomen,
met de vraag om dit onverwijld uit te voeren, om redenen
die ik kom aan te halen en door de minister werden
onderstreept. Wij bedoelen daarmee dat de besprekin-
gen van de sociale partners onmiddellijk na het verlof
officieel van start dienen te gaan. De motie is niet anders
dan een letterlijk citaat uit het regeerakkoord. Wij ver-
plichten de regering zelfs niet een datum op te nemen.
De voorzitter : Mevrouw D'Hondt, u hebt volkomen
gelijk. Voor ons was het dan ook duidelijk dat een motie
van aanbeveling overbodig was omdat ze als zodanig
zou worden uitgevoerd vermits dit in het regeerakkoord is
opgenomen.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Wij zullen mekaar nog
spreken als wij de tekst in handen hebben.
M. Jean-Marc Delize´e (PS) : Je voudrais appuyer vos
derniers propos pour dire que la majorite´ n'a pas besoin
d'une motion de recommandation pour exe´cuter l'accord
du gouvernement.
Mme Greta D'Hondt (CVP) : Certainement pas, mais il
faut le faire a` temps.
De voorzitter : Het is goed dat u dit doet, mevrouw
D'Hondt. Wij evenwel zijn daar zeker van.
De heer Jef Valkeniers (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
het was in het verleden toch de gewoonte dat een
voorstel van resolutie werd ingediend om de eigen rege-
ring aan te manen om met een en ander komaf te maken.
Het is in die zin dat u de motie van mevrouw D'Hondt
moet begrijpen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jef Valkeniers aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
gedeeltelijke vrijstelling van sociale bijdragen voor
vervangers van personeelsleden die een loopbaan-
onderbreking nemen
(nr. 2051)
HA 50
COM 236
13
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Question orale de M. Jef Valkeniers au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
l'exemption
partielle de cotisations sociales dues du chef de
l'engagement de remplac¸ants de membres du per-
sonnel en interruption de carrie`re
De heer Jef Valkeniers (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, voor personeelsleden die
loopbaanonderbreking nemen geldt de algemene regel
dat zij moeten worden vervangen door een uitkeringsge-
rechtigde volledige werkloze.
Voor personeelsleden van de lokale besturen is de
regeling inzake loopbaanonderbreking vastgelegd in de
Herstelwet van 22 januari 1985. Deze wet bevat ook het
principe dat werkgevers die de loopbaanonderbreking
vervangen door een UVW, gedeeltelijk vrijgesteld worden
van de werkgeversbijdrage. Volgens deze wet moet de
Koning de verdere uitvoering van deze bepaling regelen.
In een koninklijk besluit van 14 maart 1986 wordt de
gedeeltelijke vrijstelling van werkgeversbijdrage beperkt
tot de werkgevers van de prive´-sector.
Recent werden er vragen opgeworpen tegen deze be-
perking die lokale besturen uitsluit. Meer bepaald wordt
gesteld dat een koninklijk besluit nooit het toepassings-
gebied van een wet kan beperken. De Herstelwet zelf
geeft nergens aan de Koning deze bevoegdheid.
Ik had van de minister graag antwoord gekregen op de
volgende vragen.
Ten
eerste,
hoeveel
vervangingen
van
loopbaan-
onderbrekers werden er sinds het in werking treden van
de regeling gedaan binnen de lokale besturen ?
Ten tweede, klopt het dat de lokale besturen onterecht
werden uitgesloten van de vrijstelling van werkgeversbij-
dragen in het kader van de vervanging van loopbaan-
onderbrekers ? Zo ja, hoeveel bedraagt de som van de
vrijstellingen van de werkgeversbijdragen die de lokale
besturen niet hebben ontvangen ? Is de minister bereid
om de toestand zo snel mogelijk retroactief te regulari-
seren en de lokale besturen te vergoeden ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik zal eerst een juridisch antwoord geven en
nadien zal ik mijn mening ten gronde geven. Artikel
104bis van de Herstelwet van 22 januari 1985 voorziet in
de toekenning van een gedeeltelijke vrijstelling van de
werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid voor de ver-
vangers van werknemers die hun loopbaan onderbreken
conform artikelen 100 en 102 van deze wet.
Op grond van artikel 15 van het koninklijk besluit van
14 maart 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van
2
januari
1991
betreffende
de
toekenning
van
onderbrekingsuitkeringen, wordt de voornoemde gedeel-
telijke vrijstelling van de werkgeversbijdrage beperkt tot
de werkgevers die onderworpen zijn aan de wet van
5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsover-
eenkomsten en paritaire comite´s. Het wordt dus beperkt
tot de werkgevers van de prive´-sector.
Geen enkele bepaling van de Herstelwet van 22 januari
1985 verleent uitdrukkelijk aan de Koning de bevoegd-
heid om het toepassingsgebied van artikel 104bis in te
perken. Toch moet impliciet uit de bewoordingen van het
artikel,
de werkgevers kunnen worden vrijgesteld, wor-
den afgeleid dat bij koninklijk besluit gepreciseerd kan
worden welke werkgevers wel en welke niet de daarin
vastgelegde gedeeltelijke vrijstelling van de sociale-
zekerheidsbijdrage kunnen genieten.
Er zijn andere wettelijke regelingen betreffende de vrij-
stelling van de werkgeversbijdrage. Daar zegt men bij-
voorbeeld :
De werkgevers worden vrijgesteld, of De
werkgevers genieten een vrijstelling
. Dan gebruikt men
dat soort van uitdrukkingen en dan weet men dat het voor
iedereen is. In artikel 104bis van de wet van 22 januari
1985 staat echter :
De werkgevers kunnen worden
vrijgesteld
. Dat is een verschil.
Men kan aanvaarden dat artikel 15 van het koninklijk
besluit van 14 maart 1996 ten onrechte de werkgevers
van de lokale besturen uitsluit en derhalve geen toepas-
sing zou mogen vinden. Toch kan uit de lectuur van het
tweede, derde en vierde lid van §1 van artikel 104bis van
de wet van 1985 geconcludeerd worden dat onder werk-
gevers, in de zin van het eerste lid van het artikel, niet de
plaatselijke besturen kunnen worden verstaan. De betref-
fende bepalingen stellen de vrijstelling immers alleen
vast voor de werkgevers die aangesloten zijn bij de RSZ
en het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers. A
contrario dient hieruit geconcludeerd te worden dat de
vrijstelling niet geldt voor de werkgevers die aangesloten
zijn bij de RSZ van de provinciale en plaatselijke over-
heidsdiensten. Eigenlijk is de wetgeving duidelijk.
De besturen die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid
van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten zijn
aangesloten, kunnen in aanmerking komen voor de
gedeeltelijke vrijstelling van de werkgeversbijdrage voor
sociale zekerheid die artikel 104bis van de herstelwet
voor de vervangers van werknemers in loopbaan-
onderbreking verleent.
Om de plaatselijke besturen toegang te verlenen tot een
gedeeltelijke vrijstelling moet het artikel 104bis van de
wet van 22 januari 1985 in die zin worden gewijzigd dat
deze besturen daarin worden vermeld. Vervolgens moet
het artikel 15 van het koninklijk besluit van 14 maart 1996
worden opgeheven.
Daar de gedeeltelijke vrijstelling van de werkgeversbij-
drage voor sociale zekerheid niet van toepassing is op de
door de lokale besturen in dienst genomen vervangers
voor werknemers in loopbaanonderbreking, moeten deze
14
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
vervangers in de socialezekerheidsaangifte die de bestu-
ren elk kwartaal aan de RSZ-PPO moeten toezenden,
niet met een specifieke code worden aangeduid. Daar-
door heeft de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid geen
kennis van het aantal vervangers van loopbaan-
onderbrekers noch van de som van de werkgeversbijdra-
gen die vrijgesteld zouden zijn geweest indien deze
regeling toepassing had gevonden.
Het is bijgevolg onmogelijk om de cijfers die de heer
Valkeniers vraagt te bezorgen. Gezien deze gegevens
door de RSZ-PPO nooit werden bijgehouden, is een
eventuele retroactieve toepassing van een vrijstelling van
werkgeversbijdragen voor een uitkeringsgerechtigd vol-
ledig werkloze bij loopbaanonderbreking de facto onmo-
gelijk. Ik kan u wel meedelen dat op 30 juni 1999 12 712
personeelsleden van lokale overheden gedeeltelijke of
volledige loopbaanonderbreking namen of 5% van het
totale personeelsbestand aangesloten bij de RSZ-PPO,
dus 1 op 20. Mijnheer Valkeniers, dat zou u een aandui-
ding kunnen geven.
Dit is een juridisch antwoord. Op de vraag of we een
dergelijke wijziging willen doorvoeren, ben ik geneigd
nee te antwoorden omdat in de prive´-sector de loopbaan-
onderbreking slechts in een beperkt aantal gevallen echt
een recht voor de werknemers is. Meestal beslist de
werkgever of iemand van loopbaanonderbreking kan
gebruik maken. Om de werkgever uit de prive´-sector aan
te moedigen een werknemer van het stelsel van
loopbaanonderbreking te laten gebruikmaken, wat ook
inhoudt dat de werkgever voor vervanging zorgt, werd in
een bijdragevermindering voorzien bij de indienstneming
van een uitkeringsgerechtigd volledig werkloze. De werk-
gever is meestal niet verplicht dit toe te passen. De
werknemer moet nog altijd om een gunst vragen. Wij
willen de werkgever op die manier aanmoedigen.
In de openbare sector is loopbaanonderbreking altijd een
recht. De openbare werkgever moet dus niet worden
aangemoedigd om werknemers van dit stelsel te laten
gebruikmaken. Ook voor lokale overheden gelden gelijk-
aardige regels. We hebben dus geen enkele reden om dit
stelsel aan te moedigen want het is een recht van de
werknemer en een verplichting voor de lokale overheid
als werkgever.
Daar staat eigenlijk al iets tegenover. Het principe
voor
wat hoort wat
, ook op een positieve manier voor de
openbare besturen, wordt toch wel gehanteerd. Lokale
overheden kunnen alleen van het stelsel van gesubsidi-
eerde contractuelen gebruikmaken indien de overheid
het recht op loopbaanonderbreking aan al haar werkne-
mers toekent. Dit is reeds een aanmoediging. Het lijkt mij
niet opportuun om een bijkomende aanmoediging te
geven. Ik denk dat het ten gronde niet goed zou zijn om
deze wetgeving te wijzigen.
De heer Jef Valkeniers (VLD) : Mijnheer de minister, u
spreekt over een aanmoediging. Ik zou het een extra
inspanning vanwege het bestuur noemen. Ik geloof niet
dat meer mensen voor loopbaanonderbreking zullen
opteren omdat het bestuur meer zal terugkrijgen.
Ik ben lid van onze gemeenteraad waar heel wat mensen
van dit recht gebruikmaken. U weet dat het heden een
probleem is om een werknemer te vervangen door
iemand die geschikt is voor die bepaalde functie.
Ik denk dat dit een discriminatie van de lokale besturen
is. Tot mijn grote spijt moet ik vaststellen dat u niet van
plan bent iets te veranderen. Ik zal de mensen van de
lokale besturen moeten teleurstellen omdat mijn gelobby
geen succes heeft gehad.
De voorzitter : Voor een keer bedankt, mijnheer Valke-
niers.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jef Valkeniers aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu over
de discriminatie ten opzichte van
psychiatrische patie¨nten bij hospitalisatie
(nr. 2053)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen)
Question orale de M. Jef Valkeniers au ministre des
Affaires sociales et des Pensions et a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publi-
que et de l'Environnement sur
la discrimination a`
l'e´gard de patients psychiatriques en cas d'hospita-
lisation
(La re´ponse sera donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
De heer Jef Valkeniers (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, u kunt zich indenken dat
de materie inzake psychiatrische patie¨nten mij als gewe-
zen praktiserend psychiater zeer na aan het hart ligt. Mijn
vraag is dan ook zeer duidelijk. Is het wel rechtvaardig
dat psychiatrische patie¨nten nog langer worden gediscri-
mineerd bij hospitalisatie, in die mate dat hun persoon-
lijke bijdrage heel wat hoger ligt dan bij andere zieken ?
In meerpersoonskamers loopt dit in vele gevallen zelfs
heel hoog op. Soms gaat het om meer dan negentien-
duizend frank per maand. Men weet toch dat op dat
ogenblik het arbeidsinkomen van de meeste patie¨nten
wegvalt en dat het gezin bijna altijd een ernstige psycho-
logische crisis doormaakt. Ik hoef u niet uit te leggen dat
de opname van een partner in de psychiatrie dikwijls zeer
moeilijk wordt verteerd door de andere partner en de rest
HA 50
COM 236
15
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jef Valkeniers
van de familie. Verder sluiten de meeste private aanvul-
lende verzekeringen en zelfs de solidaire en sociaal
aanvullende hospitalisatieverzekeringen van de zieken-
fondsen tussenkomsten bij psychiatrische opnames uit.
Ik vind dat zeer onrechtvaardig. Bij de sociale en fiscale
franchise mag het persoonlijk aandeel in de verpleegdag-
prijs van psychiatrische patie¨nten maar worden aange-
rekend vanaf de driehonderdzesenzestigste dag. Ik wil u
daarover twee vragen stellen. Ziet u een kans om deze
onrechtvaardige discriminatie ongedaan te maken in de
nabije toekomst ? Bent u bereid in uw plan voor plafon-
nering van de ziektekosten deze onrechtvaardige toe-
stand weg te werken ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik denk dat niemand ongevoelig kan zijn voor
deze argumenten. Men moet niet uit de praktijk komen
om vast te stellen dat er echt wel verbetering mogelijk is
inzake toegankelijkheid en betaalbaarheid van geeste-
lijke gezondheidszorg voor psychiatrische patie¨nten. Dat
is voor een deel toch ook wel een prioriteit voor mij.
De overeenkomstencommissie tussen de psychiatrische
inrichtingen en diensten en de verzekeringsinstellingen
binnen het RIZIV heeft werkgroepen opgericht met als
doel het uitwerken van herstructureringsmaatregelen.
Het betreft hier onder andere de revalidatie na behande-
ling. Een werkgroep werkt nu een voorstel uit dat reke-
ning houdt met specifieke doelgroepen van psychiatri-
sche patinten. Verder betreft dit het garanderen van de
continui¨teit met de reeds verkregen behandeling en het
beter omschrijven van de financieringsmodaliteiten. Dan
is er een werkgroep geestelijke gezondheidszorg in het
algemeen. Daar wordt ingegaan op het ontwikkelen van
een nauwere samenwerking tussen de verschillende
deelsectoren die binnen de algehele context van de
geestelijke gezondheidssector in Belgie¨ aan bod komen.
Wij denken er bijvoorbeeld aan een eenheid te cree¨ren
waardoor
het
mogelijk
wordt
de
afzonderlijke
overeenkomstencommissies met de psychiatrische zie-
kenhuizen, de initiatieven van beschut wonen ten be-
hoeve van psychiatrische patie¨nten en de psychiatrische
verzorgingstehuizen nauwer te laten samenwerken ter
behartiging van de belangen van de psychiatrische pa-
tie¨nt. Dat zijn twee werkgroepen die deze problemen
bestuderen. Ten slotte is er een werkgroep die het
probleem van de toebedeling en van de financie¨le kosten
van geneesmiddelen in de psychiatrische ziekenhuizen
heeft onderzocht. Die heeft in zijn verslag de resultaten
van ons onderzoek verwerkt. Na goedkeuring door het
verzekeringscomite´ van de dienst voor geneeskundige
verzorging van het RIZIV zal dit aan de betrokken
instanties worden overhandigd voor eventuele uitvoering.
Kortom, heel wat mogelijke beleidsinitiatieven worden
thans uitgewerkt. Zij kunnen nog worden aangevuld met
bijkomende initiatieven als het stimuleren van het vinden
van een maatschappelijk betekenisvolle taak voor psy-
chisch zieken, het verminderen van het persoonlijk aan-
deel ingeval van ziekenhuisopname van psychiatrische
patie¨nten met een beperkt inkomen of met gezinslast, het
verminderen van het persoonlijk aandeel van deze pa-
tie¨nten in de medisch-technische prestaties en in de
recent verhoogde toezichtshonoraria van de psychiaters.
Al deze voorstellen, het verminderen van de persoonlijke
tussenkomst van de patie¨nt in het bijzonder, moeten
vanzelfsprekend passen in een globaal financieel bud-
get. Daarover is thans op mijn verzoek een debat gaande
in de beleidsorganen van het RIZIV.
Verder heb ik medio april het RIZIV de opdracht gegeven
om een rapport op te stellen met betrekking tot de vier
volgende thema's.
Ten eerste, onderzoeken hoe de fiscale franchise ver-
sneld kan worden, zeker voor lagere inkomens.
Ten tweede, onderzoeken hoe de persoonlijke bijdragen
voor geneesmiddelen in het systeem van de franchise
kunnen worden gei¨ncorporeerd. Ik wens dat reeds in
2001 te doen, zoals hier reeds gezegd werd.
Ten derde, het opnemen van het persoonlijk aandeel in
de verpleegdagprijs dat momenteel beschouwd wordt als
hotelkosten, vanaf de eerste dag in de fiscale franchise,
vanaf de 91ste dag in algemene ziekenhuizen en vanaf
de 366ste dag in psychiatrische ziekenhuizen in de
sociale franchise. Dat zou ook moeten worden opgeno-
men in de teller van de franchise. Ook de persoonlijke
bijdragen in PVT's zouden daarin kunnen worden opge-
nomen.
Ten vierde, het in kaart brengen van de supplementen
voor allerlei materiaal. Deze heb ik ook aan het RIZIV
gesteld.
Als ik al deze elementen heb, zal ik maatregelen voor-
stellen die ons moeten in staat stellen een einde te
stellen aan eventuele discriminaties of ontoelaatbare
situaties. Het element dat u aanhaalt met betrekking tot
de langdurige hospitalisatie is heel relevant voor psychia-
trische patie¨nten. Daaraan moeten we zeker iets doen. Ik
zal mij daarover nu echter nog niet uitspreken omdat ik
het geheel wil zien. Maar ik wens dit eigenlijk wel te doen.
Eerstdaags verschijnt een koninklijk besluit dat het rem-
geld voor het psychiatrisch toezichtshonorarium gevoelig
zal doen afnemen. Immers, als gevolg van het akkoord
van vorig jaar tussen artsen en ziekenfondsen stegen
deze honoraria en dus ook het remgeld.
De persoonlijke bijdragen worden teruggebracht op het
niveau van vorig jaar. Voor de kinderen die opgenomen
worden, wordt het persoonlijke aandeel zelfs lager dan
voorheen. Volwassenen betalen 20% van het honora-
16
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
rium, kinderen 15%. De eerste dagen is het remgeld het
hoogst, maar er is een plafond van maximaal 200 frank
per dag ingevoerd. Personen die van de voorkeurs-
regeling genieten, betalen geen remgeld.
Ik geef u een voorbeeld dat aantoont dat deze maatregel
vooral belang heeft voor langdurig opgenomen patie¨nten.
Een volwassene die 15 maand wordt opgenomen, be-
taalt voor de toezichtshonoraria ongeveer 14 000 frank,
of 42% minder uit eigen zak. Voor een kind dat 6 maand
in een psychiatrische dienst verblijft, vermindert het rem-
geld met 15 000 frank of 53%.
Voor een welbepaalde doelgroep in onze samenleving is
dat belangrijk. Ik hoop in de loop van de komende
maanden een geheel van antwoorden te kunnen presen-
teren op verzuchtingen die mij worden ter kennis ge-
bracht. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het betoog van de
heer Valkeniers, maar ook naar de verzuchtingen van de
patie¨ntenorganisaties.
De heer Jef Valkeniers (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
het antwoord van de minister verheugt mij. Het luidt veel
positiever dan het vorige. Mijn lobbywerk is allicht niet
zonder succes geweest.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
medische controle naar aanleiding van de aanvraag
tot een verhoogde kinderbijslag
(nr. 2054)
Question orale de M. Luc Goutry au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le contro^le
me´dical applicable en cas de demande d'allocations
familiales majore´es
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik zal
deze vraag vrij kort houden omdat ze voor een stuk
aansluit bij de vorige vraag in verband met de verhoogde
kinderbijslag
voor
het
chronisch
vermoeidheids-
syndroom. De vraag heeft wel een andere draagwijdte.
Er heerst een groot ongenoegen en onbegrip bij mensen
met een gehandicapt kind dat verhoogde kinderbijslag
geniet en voor wie de toestand blijft zoals hij is. Voor
ouders die een mentaal gehandicapt kind hebben dat
voldoet aan de voorwaarden voor verhoogde kinderbij-
slag, wat meestal zo is, verandert er niet veel. Men kan
alleen zijn best doen om het kind zo ver mogelijk te laten
evolueren en het zo goed mogelijk op te voeden.
Uiteindelijk blijft de handicap onveranderd. Het zou ook
niet zo mogen zijn dat wie grote inspanningen levert
daarvoor wordt gestraft en zijn uitkering verliest.
Het gaat er eigenlijk om dat heel wat van die kinderen
een gestabiliseerde handicap hebben. Toch moeten zij
zich om de vijf jaar aanbieden voor een medische
controle. Vorige week zag ik ouders van een kind met het
syndroom van Down. Zij wezen erop dat de toestand van
hun kind niet meer zal veranderen. De levensweg van
zo'n kind ligt vast en het zal heel zijn leven een uitkering
nodig hebben. Waarom die tussentijdse controles ?
- Voorzitter : de heer Jean-Marc Delize´e
Collega Peeters zal beamen dat ik ook vroeger reeds een
aantal vragen heb gesteld over de manier waarop die
evaluatieonderzoeken verlopen. Het komt mij voor dat bij
een aantal controleartsen een bepaalde mentaliteit
heerst die door de betrokkenen als heel storend wordt
ervaren.
Mijnheer de minister, ik begrijp niet zo goed dat mensen
die zo'n zware beproeving moeten verwerken dergelijke
zaken moeten meemaken. Het is trouwens geen alleen-
staande klacht. Ik hoor dikwijls dat men op een manier
wordt behandeld waarbij de mensen het gevoel krijgen
dat ze profiteurs zijn. Voor heel wat mensen is dit heel
storend.
Ik heb daarover reeds meermaals vragen gesteld, want ik
hoor geregeld schrijnende verhalen in deze zin. Mensen
voelen zich onheus behandeld. Zij hebben er geen
moeite mee dat verslagen worden opgevraagd bij behan-
delende artsen maar ze willen op een ernstige manier
worden behandeld. Het lijkt mij hierbij vooral om een
mentaliteit te gaan. De meerderheid van de artsen zal dit
ongetwijfeld gewetensvol en sereen doen maar er zijn
ook artsen die er vanuit gaan dat ze hun werk op een
koele, brutale wijze moeten doen. Ik zou u dit toch willen
signaleren. Ik vermoed dat u daar niet zomaar een
antwoord kan op geven. Het zou mij veel plezier doen
indien u dit fenomeen op de een of andere manier ter
sprake zou kunnen brengen op de daartoe gee¨igende
fora.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
ik ben de heer Goutry dankbaar voor het stellen van zijn
vraag die betrekking heeft op een van de prioritaire
punten van mijn beleid, waaraan mijn administratie ove-
rigens al enkele maanden aandacht besteedt.
Het mij welbekende specifieke probleem van de tussen-
tijdse controles wens ik
om te beginnen als volgt te nuanceren. De controles
hebben niet alleen tot doel de ernst van de handicap na
te gaan, maar ook de graad van zelfredzaamheid te
evalueren omdat deze ook in rekening wordt gebracht bij
het bepalen van het uit te keren bedrag.
Het is zinloos noch onwenselijk, zelfs in gevallen van een
weinig evolutieve handicap met gekende prognose, met
regelmatige tussenpozen na te gaan in welke mate de
zelfredzaamheid van het kind is gee¨volueerd in vergelij-
HA 50
COM 236
17
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
king met de gezonde leeftijdgenoot. Uiteraard kan dit een
belasting betekenen voor de betrokken kinderen en de
ouders; het komt er dan ook op aan een goed evenwicht
te vinden tussen beide bekommeringen, in de zin dat de
evolutie wel moet worden nagegaan maar dat er geen
nodeloze onderzoeken worden herhaald.
Het komt erop aan naar een evenwicht te streven in de
praktijk. Op dat vlak werden reeds rondzendbrieven
verzonden om voor bepaalde pathologiee¨n herhaal-
onderzoeken te vermijden.
Zoals ik onlangs meedeelde, heb ik aan een werkgroep
uit mijn administratie de opdracht gegeven een grondige
hervorming van het stelsel van verhoogde kinderbijslag
voor te bereiden. Het proces startte in april en het gaat
om ingrijpende maatregelen. Hopelijk zullen de werk-
zaamheden in de helft van 2001 worden afgerond. Deze
grondige hervorming beschouw ik als een hoeksteen van
mijn beleid in de sector van de kinderbijslag.
Bij deze evaluatie zal niet alleen aandacht worden ge-
schonken aan de criteria waarop men zich zal baseren
om over te gaan tot het toekennen van een verhoogde
kinderbijslag, maar ook aan de procedures inzake de
toekenning. Dat betekent dat in de toekomst de modali-
teiten van de procedure kunnen worden gewijzigd, zoals
bijvoorbeeld het tijdstip en de frequentie van de contro-
les, de setting van de controles, en dergelijke.
Het onderzoek is thans aan de gang en ik kan er
onmogelijk op vooruitlopen. Ik kan u wel meedelen dat
het mijn uitdrukkelijke bedoeling is de procedure in de
mate van het mogelijke te
vermenselijken. Immers, ik
ben mij ervan bewust dat het optreden van de controle-
artsen door de ouders soms - om het met hun woorden te
zeggen - als koel en weinig betrokken overkomt. Hoewel
de persoonlijkheid van de arts in kwestie op dat vlak een
rol kan spelen, houdt dit volgens mij voornamelijk ver-
band met de huidige modaliteiten van de controles.
Immers, het onderzoek van het kind en het gesprek met
de ouders is een onderdeel van de controle, samen met
andere handelingen zoals het overmaken van het volle-
dig dossier aan de controlearts. Momenteel is het dus
een vrij administratieve aangelegenheid. De beslissing
wordt voornamelijk genomen op basis van de diverse
elementen uit het dossier, zoals medische verslagen,
verslagen van technische onderzoeken en eventueel ook
verslagen van andere hulpverleners zoals psychologen,
logopedisten en anderen. Het klinisch onderzoek op het
ogenblik van de controle is dus niet van doorslaggevende
aard, waardoor de ouders een eigenaardige indruk krij-
gen. De combinatie van een verkeerde verwachting
vanwege de ouders met in bepaalde gevallen een onvol-
doende duidelijke uitleg vanwege de controlearts, kan
ook leiden tot gemengde gevoelens.
Het is uiteraard niet de eerste keer dat dit probleem mij
wordt voorgelegd. Ik krijg nogal wat brieven van ouders
met betrekking tot de verhoogde kinderbijslag, maar die
gaan in essentie om het feit dat aan hun kind deze
verhoogde bijslag niet werd toegekend. Ik kan mij vergis-
sen, maar voor zover ik het mij herinner werden mij nog
geen problemen gemeld met betrekking tot de attitude
van de controlearts tijdens de controles.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
waardeer het antwoord van de minister ten zeerste
omdat hij oog heeft voor de menselijke kant van de
problematiek. Hij gebruikt het woord
vermenselijken. Ik
ben daar zeer gevoelig voor.
Mijnheer de minister, u reageert zeer terecht. Ik begrijp
dat u op dit ogenblik geen details kunt geven. Als ik al een
suggestie mag doen, stel ik voor dat de werkgroep het
geheel bestudeert en eveneens de evaluatiemethodes
durft aan te kaarten. We hebben reeds dikwijls verwezen
naar een eenheidsdossier. Op dit ogenblik moeten de
mensen naar het Vlaams Fonds en vele andere instan-
ties. Dit is een heuse lijdensweg. Mensen worden steeds
opnieuw geconfronteerd met het verzamelen van attes-
ten en met het doorstaan van een soort vuurproeven. Ik
hoop dat deze commissie de resultaten van de werk-
groep over dit zeer belangrijk maatschappelijk probleem
zal kunnen bespreken. Ik dring erop aan dat men niet
alleen rekening houdt met de graad van zelfredzaamheid
die te sterk prestatiegebonden is. Als men inspanningen
heeft gedaan en beter is geworden, wordt men bij de
evaluatie gestraft omdat men minder krijgt. Het is belang-
rijk dat er uitkeringen bestaan voor mensen die nooit een
verdienvermogen zullen hebben en waarvan het spaar-
vermogen zeer beperkt is. Onze maatschappij moet in
staat zijn om dit te kunnen opvangen.
Mijnheer de minister, ik herhaal dat de wijze waarop u dit
dossier behartigt me verheugt. We zullen de werkzaam-
heden met belangstelling opvolgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- Voorzitter : de heer Joos Wauters
Samengevoegde interpellaties van :
- de heer Danny Pieters tot de eerste minister over
de Fondsen voor Bestaanszekerheid (nr. 426)
- de heer Filip Anthuenis tot de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen over
de Fondsen voor
Bestaanszekerheid
(nr. 433)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen)
18
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Interpellations jointes de :
- M. Danny Pieters au premier ministre sur
les Fonds
de Se´curite´ d'existence
- M. Filip Anthuenis au ministre des Affaires sociales
et des Pensions sur
les Fonds de Se´curite´ d'exis-
tence
(La re´ponse sera donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
De heer Danny Pieters (VU&ID) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, mijn verhaal is lang en
saai. Het verhaal begint maanden geleden. Toen heb ik
de eerste minister 14 vragen gesteld omdat hij als eerste
minister verantwoordelijk is voor de coo¨rdinatie. Alhoewel
mijn vragen betrekking hadden op een aantal beleids-
domeinen, handelden ze allemaal over een fenomeen, in
casu de fondsen voor bestaanszekerheid. Na veel aan-
dringen en een opsplitsing van de vragen over de ver-
schillende beleidsverantwoordelijken waaronder uzelf e´n
na het oplossen van de verwarring die was ontstaan over
wie in welke naam antwoordde, werden bijzonder ma-
gere antwoorden verstrekt. Mijnheer de minister, ik geef
grif toe dat u een van de weinigen bent die concrete
antwoorden hebt gegeven over punten die betrekking
hebben op uw beleidsdomein.
Mijnheer de voorzitter, collega's, ik heb verder gezocht
en gewerkt. Wat de belastinggegevens betreft, is ons dat
gelukt. We hebben de minister van Financie¨n ertoe
kunnen aanzetten de gegevens te verstrekken. Dit moet
zeer binnenkort gebeuren. Vragen met betrekking tot
cijfers heb ik omgezet in schriftelijke vragen. Op die
manier heb ik een tweede poging gedaan om alsnog
antwoord te krijgen op mijn vragen.
Minister Onkelinx heeft drie vragen ontvangen. Op de
eerste vraag inzake de controlemechanismen heeft ze
me de wettekst bezorgd. Dit is zeer verrijkend maar kan
ook in bibliotheken worden gevonden. Op de tweede
vraag heeft ze helemaal niet geantwoord. Op de derde
vraag heeft ze geantwoord dat het te veel werk zou
kosten om erop te antwoorden.
Zoals ik reeds opmerkte, heeft ze op de tweede vraag
van de schriftelijke vraag nummer 72, namelijk hoeveel
geld de fondsen voor bestaansonzekerheid respectieve-
lijk via de RSZ, via werkgeversbijdragen en andere
bronnen opstrijken, zelfs geen schijn van antwoord ge-
geven. Vandaar dat er mij niets anders restte dan een
interpellatie te richten tot de eerste minister die verant-
woordelijk is voor de coo¨rdinatie, omdat ik het pingpong-
spelletje tussen al dan niet bevoegde ministers niet wou
meespelen. Zo'n spelletje werd alvast gespeeld met mijn
vraag over de controle op de verzekeringsactiviteiten van
die fondsen, want daarop werd alleen geantwoord dat ik
mij tot de minister van Sociale Zaken moest wenden en
niet tot de minister van Economische Zaken. Nogmaals,
de interpellatie is de enige manier om een antwoord te
krijgen op mijn vragen, die helemaal niet werden beant-
woord.
Mijnheer de minister, het is de derde keer dat ik mijn
vragen stel en ik hoop dat de derde keer de goede keer
is. Ik besef wel dat deze vragen niet geschikt zijn voor
een interpellatie, omdat u mij honderden cijfers moet
bezorgen. Als ik deze echter niet krijg via een schriftelijke
en een mondelinge vraag, dan is de enige mogelijkheid
om ze te achterhalen, de interpellatie. Als dit niet helpt,
zoals dat het geval was met de vragen in verband met
belastingaangelegenheden, dan moeten wij u misschien,
hopelijk over de partijgrenzen heen, een termijn opleg-
gen waarbinnen u het parlement de cijfers moet bezor-
gen.
Mijn vraag luidt concreet dat u per fonds voor bestaans-
zekerheid een overzichtelijk beeld schetst van de midde-
len die de fondsen jaarlijks opstrijken hetzij via de RSZ,
hetzij via de individuele werkgeversbijdragen, hetzij uit
andere bronnen. Mijnheer de minister, als u mijn vraag
ter harte neemt, is het ongetwijfeld niet noodzakelijk te
herhalen wat ik voor mevrouw Onkelinx wel heb gedaan.
Ik heb namelijk aangegeven op welke wijze ze voor het
beantwoorden van mijn vragen kan te werk gaan.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de minister,
collega Pieters heeft inderdaad in het verleden herhaal-
delijk vragen over de fondsen voor bestaanszekerheid
gesteld, waarbij ik mij vaak heb aangesloten. Bovendien
wordt in een unaniem goedgekeurde motie de regering in
haar geheel en niet alleen minister Reynders aange-
maand om de nodige gegevens ter beschikking te stel-
len. Ik ben wat dat betreft ietwat optimistischer, want u
zult ongetwijfeld, zoals uw collega Reynders, ertoe be-
reid zijn de gevraagde data te verstrekken. Misschien
heeft minister Onkelinx daarmee enige moeite, maar toch
denk ik dat wij de antwoorden binnenkort mogen ver-
wachten.
Die antwoorden zijn voor ons belangrijk in de eerste
plaats opdat de wetgevende macht haar controle op de
uitvoerende macht behoorlijk kan uitoefenen, wat een
van haar taken is. De desbetreffende fondsen worden
tenslotte gestijfd met heel wat middelen van zowel werk-
gevers als werknemers en er bestaan heel wat
onduidelijkheden over de omvang, het correct beheer en
de aanwending van die middelen. Een andere reden vind
ik in het feit dat bepaalde deelnemers aan het sociaal
overleg en sommige ministers ervoor pleiten de fondsen
voor bestaanszekerheid te gelasten met het beheer van
de zogenaamde sectorpensioenen. Het is dus van het
allergrootste belang dat het parlement zicht krijgt op wat
er in de desbetreffende fondsen eigenlijk gebeurt.
HA 50
COM 236
19
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Filip Anthuenis
De duidelijkheid begint met het antwoord op de vragen
van de omvang en de oorsprong van die middelen. Ik
hoop dat de minister van Sociale Zaken binnen zijn
domein een duidelijk beeld kan schetsen over welke
geldbronnen die fondsen beschikken. Hoeveel van die
middelen komen er via de RSZ, de werkgevers en een
mogelijk derde kanaal ?
Er is een unaniem goedgekeurde motie geweest van het
parlement aan de regering. Ik zie de heer Pieters weer
zwaaien met een motie. Het parlement heeft zich una-
niem uitgesproken om duidelijkheid te krijgen. Ik veron-
derstel dat het niet nodig is om nog bijkomende moties in
te dienen. Dat is natuurlijk een detail.
De voorzitter : Mijnheer Anthuenis, we zullen daarop
straks antwoorden.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
de vraag van de heer Pieters is informatief en wordt
aangevuld met ongeveer dezelfde vraag van de heer
Anthuenis. Daarnaast is er nog een bedenking van de
heer Anthuenis met een meer beleidsmatig karakter
waarop ik dadelijk zal ingaan.
In antwoord op de informatieve vragen kan ik het vol-
gende zeggen. In de wet van 7 januari 1958 betreffende
de fondsen voor bestaanszekerheid is in artikel 13 be-
paald dat de informatie met betrekking tot deze Fondsen
openbaar dient te zijn. Ik citeer :
De revisor of accoun-
tant brengt minstens eenmaal per jaar verslag uit over
zijn opdracht aan het bevoegd paritair comite´, dat er op
zijn beurt een afschrift van overmaakt aan de minister
van Arbeid en Sociale Voorzorg. Dit verslag wordt samen
met het jaarverslag van het Fonds openbaar gemaakt.
Deze verplichting werd in het verleden blijkbaar niet of
slecht nagekomen. De vorige minister van Werkgelegen-
heid heeft bijgevolg een aantal aanpassingen aan de
wetgeving doorgevoerd. Ten eerste, via de wet van
13 februari 1998 werd artikel 13bis ingevoerd. Dit artikel
heeft tot doel dat de Koning maatregelen kan nemen
inzake controle op de fondsen voor bestaanszekerheid,
alsook sancties kan bepalen in geval van de niet-
naleving van deze controlemaatregelen. Ten tweede
werd met het koninklijk besluit van 15 januari 1999
voorzien in een eenvormige en duidelijke regeling betref-
fende de boekhouding en de jaarrekening van al de
fondsen voor bestaanszekerheid, alsook een aantal be-
palingen inzake de controle en de toezichtsorganen.
Wat de concrete gegevens met betrekking tot de fondsen
voor bestaanszekerheid betreft kan ik het volgende mee-
delen. Het is de bevoegdheid van de minister van Werk-
gelegenheid om er op toe te zien dat de informatie over
de fondsen voor bestaanszekerheid openbaar wordt ge-
maakt zoals het in de wet is voorzien. In het antwoord
van de minister van Werkgelegenheid op een eerdere
vraag van de heer Danny Pieters op 3 mei 2000, heeft de
minister erop gewezen dat het koninklijk besluit over
eenvormige en duidelijke regels inzake de boekhouding
en jaarrekening van de Fondsen voor Bestaanszekerheid
pas op 9 november 1999 in het Belgisch Staatsblad is
verschenen. Ik citeer :
De effectieve toepassing van
deze nieuwe boekhoudkundige regels mag bijgevolg
slechts verwacht worden vanaf het volgende boekjaar.
Dit betekent dat de minister van Werkgelegenheid pas
dan een overzichtelijk en globaal beeld kan geven van de
middelen die jaarlijks binnenkomen via de RSZ, de
individuele werkgevers of via een andere weg. Als minis-
ter van Sociale Zaken kan ik wel informatie verstrekken
over het geld dat de RSZ doorstort aan de fondsen voor
bestaanszekerheid om hun werking te garanderen en
over de bijdragen die ze innen voor de fondsen die de
bijdrage-inningen en stortingen laten verlopen via de
RSZ.
Aan de geachte leden kan ik een lijst bezorgen met de
bedragen die de werkgevers aan de RSZ hebben gestort
voor de fondsen voor bestaanszekerheid en dit voor de
begrotingsjaren 1997 tot en met 1999 en over de stortin-
gen van de RSZ aan de diverse fondsen voor bestaans-
zekerheid. Ik kan de leden eveneens meedelen dat de
RSZ voor het merendeel van de fondsen voor bestaans-
zekerheid instaat voor de inning en doorstorting van de
middelen. Het zijn 468 cijfers. Mijnheer de voorzitter, ik
stel voor dat ik die niet voorlees, maar gewoon geef.
U vindt twee soorten tabellen. De eerste tabel heet
Te
Verdelen Bijdragen
. Het gaat over 77 fondsen in 1997,
1998 en 1999. De tweede tabel heet
Stortingen. De
cijfers zijn wat verschillend. De te verdelen bijdragen is
wat de RSZ krijgt van de werkgevers. De stortingen is
wat de RSZ zelf stort. Dit verschilt bijvoorbeeld door te
late betalingen. Dat dekt dus niet altijd de verplichtingen
van dat jaar.
U zult zien dat dit enigszins variabel is. Het geeft echter
een goed beeld van de informatie die ik via de RSZ kan
meedelen. Ik hoop dat ik daarmee aan de gevraagde
informatie voldoe. U kunt over deze informatie, samen
met mijn antwoord, beschikken.
De heer Antheunis heeft een belangrijke politieke kwestie
opgeworpen. Hoewel een minister niet over de intentie
van de regering kan worden ondervraagd, wil ik daarover,
omdat men erop aandringt, toch mijn mening geven.
Het gaat inderdaad over de hervorming van de tweede
pijler, de pensioenen. Het volwaardig uitbouwen van een
tweede pijler in de pensioensector moet mijns inziens
leiden tot een grotere transparantie, tot een betere con-
trole en tot garanties met betrekking tot de pensioen-
20
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
toezeggingen die men in een tweede pijler collectief doet.
Er moet een betere transparantie en controle zijn dan
heden in een aantal fondsen voor bestaanszekerheid die
pensioentoezeggingen doen het geval is.
Men zou collectieve fondsen per sector moeten oprich-
ten. Ik wil hieraan toevoegen dat dit ten eerste over
VZW's of juridische entiteiten die apart gei¨dentificeerd
zijn, moet gaan. Ten tweede kan men dit niet louter met
een repartitie doen, wel met een kapitalisatie. Men moet
dus een fonds hebben, quod non in een aantal regelin-
gen die van de fondsen voor bestaanszekerheid deel
uitmaken. Ten derde moet men een prudentie¨le controle
hebben vergelijkbaar met die van eender welk pensioen-
fonds dat men wil oprichten. Men moet daarop dus een
grondige publieke controle organiseren. Vervolgens moet
men inzake fiscale en parafiscale behandeling een level
playing field organiseren. Er mag voor een sector geen
enkele fiscale of parafiscale reden zijn om een wel-
bepaalde formule te kiezen voor het uitbouwen van zijn
collectief pensioenplan.
Ik wil de uitbouw van de tweede pijler, de pensioenen,
zoals ik die voor ogen heb, snel laten gaan. Dat heb ik
ook aan mevrouw D'Hondt gezegd. Ik denk dat de hele
kwestie inzake de fondsen voor bestaanszekerheid een
belangrijke clarificatie zal inhouden en tot meer transpa-
rantie zal leiden. Het is e´e´n van de redenen waarom ik
ongeduldig ben en ik weet ook dat u ongeduldig bent. Ik
hoop dat ik deze inzichten in de regering kan laten
gelden. Wij hebben daarover echter nog niets beslist.
De heer Danny Pieters (VU&ID) : Mijnheer de minister,
ik dank u voor uw antwoord. Het is een stapje vooruit in
onze queeste naar de antwoorden op onze 14 vragen.
Wij zijn u daarvoor dankbaar.
Mijnheer de minister, ten eerste is het merkwaardig dat
men driemaal dezelfde vraag moet stellen alvorens een
antwoord te krijgen. Daarmee zult u wel instemmen. Ik
zeg niet dat u daarvoor verantwoordelijk bent, maar wel
uw regering.
Ten tweede kunnen wij misschien een kleine dialoog
hebben inzake deze problematiek die met een recente
wetgeving gepaard gaat. De minister van Financie¨n
verzekert ons dat de fondsen voor bestaanszekerheid
belastingen betalen. Er moet toch een overzicht mogelijk
zijn op de gelden die de fondsen voor bestaanszekerheid
via andere bronnen binnenkrijgen dan via de RSZ. Ik
begrijp dat dit niet over e´e´n nacht ijs kan gaan. U hebt
ook ten berde gebracht dat slechts weinig fondsen voor
bestaanszekerheid buiten de RSZ om werken. Ik ken het
aantal niet, maar het is vrij beperkt. Ik meen te weten dat
het vaak fondsen betreft met voor die sector vrij grote
werkgevers. Ik kan mij echter vergissen.
Het hoeven daarom nog geen grote sectoren te zijn. Is
het niet mogelijk om die gegevens binnen een termijn van
twee maanden zoals door minister Reynders werd voor-
gesteld, te onderzoeken en te bekijken welke middelen
rechtstreeks door de werkgevers werden geleverd. Door
het citeren van de wet raken we uiteraard geen stap
verder. Aangezien het over een beperkt aantal fondsen
voor bestaanszekerheid gaat met een beperkt aantal
werkgevers lijkt het mij toch mogelijk om te komen tot een
zeker engagement voor het verkrijgen van een overzicht
over de andere dan de via de RSZ getransiteerde
middelen.
Mijnheer de voorzitter, ik had graag de mening terzake
van de minister gekend. Ik kan immers ook een motie van
aanbeveling indienen. Ik stel een manier van werken
voor die ook in de commissie voor de Financie¨n werd
gehanteerd. Zoals de minister al zei, gaat het hier over
een beperkt aantal fondsen met een beperkt aantal
werkgevers. In het andere geval komt men ook tot een
ongelijke behandeling tussen de twee vormen van
inkomensgenerering.
Minister Frank Vandenbroucke : Ik moet op dit vlak heel
voorzichtig zijn want ik val een beetje uit mijn rol. Ik heb
daarnet het antwoord gegeven van de minister van
Werkgelegenheid waarin sprake is van een koninklijk
besluit dat op 17 november werd gepubliceerd en waar-
van de toepassing alle gegevens moet opleveren. Uw
voorstel is wat mij betreft een mogelijke onderzoeksme-
thode die wetenschappelijk verantwoord is. Terzake moet
u evenwel de minister van Werkgelegenheid naar haar
mening vragen. Eigenlijk wil u in een aantal sectoren de
gegevens al opvragen en wenst u niet te wachten op de
toepassing van dat koninklijk besluit. Ik durf mij daarover
niet uit te spreken. Ik stel voor dat u deze vraag aan de
minister van Werkgelegenheid stelt. Ik zal haar deze
vraag trouwens doorgeven.
De voorzitter : Mijnheer Pieters, ik ben geneigd uw
vraag te steunen. Ik zou zelfs willen voorstellen om met
de commissie een brief te sturen aan de minister van
Werkgelegenheid om haar deze vraag te stellen. Als de
commissie het met deze werkwijze eens is, kunnen we
die brief versturen.
De heer Danny Pieters (VU&ID) : Het gaat er mij hele-
maal niet om een motie in te dienen. Ik wil gewoon dat
men prioriteit geeft aan fondsen die rechtstreeks via
werkgevers worden gefinancierd. Mijnheer de voorzitter,
mag ik u wel vragen dat u in uw brief een termijn
opneemt ? Zo niet heeft het sturen van een dergelijke
brief weinig zin.
De voorzitter : Ik ben het met u eens maar ik wil de
minister wel een zekere marge geven. Het mag niet zo
zijn dat we haar maar een maand de tijd geven.
HA 50
COM 236
21
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De heer Danny Pieters (VU&ID) : Mijnheer de voorzitter,
laten we concreet zijn.
Dit zal niet meer voor de vakantie gebeuren. Wanneer
men 1 oktober vooropstelt, moet de minister toch ruim de
tijd hebben om die dossiers, die nota bene sowieso
allemaal moeten worden gecontroleerd, te controleren.
Ee´n oktober lijkt mij een zeer redelijke datum.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
dat valt nogmaals buiten mijn bevoegdheid. Ik durf te
suggereren om daarover te spreken met de minister.
De vraag is voor mij wanneer men de resultaten zal zien
van dat koninklijk besluit van november. Dat is ook een
interessante kwestie.
Vanaf het jaar 2000 heeft men een eenvormige boek-
houdkundige benadering. U zou eens moeten nagaan
wanneer men daar de resultaten van verwacht en wat
men van plan is daarmee te doen. Het is aan u en de
minister van Werkgelegenheid om daarover te praten.
De voorzitter : Mijnheer Pieters, ik denk dat de commis-
sie in een brief aan de minister een datum kan suggere-
ren en dat de minister een tegenvoorstel kan doen. We
moeten niet verabsoluteren. Er moet een marge mogelijk
zijn. De tweede fase zal waarschijnlijk april 2001 zijn.
De heer Danny Pieters (VU&ID) : Graag kreeg ik een
kopie van die brief aan de minister.
De voorzitter : Gaat iedereen daarmee akkoord ?
De heer Koen Bultinck (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, ik denk dat wij inderdaad een algemene con-
sensus hebben over die vraag naar de betrokken minis-
ter en dat de commissie voor de Sociale Zaken geen
buitensporige eisen stelt. Ook een aantal sociale part-
ners is die mening toegedaan. Ik verwijs naar uitspraken
van de heer Luc Cortebeek van het ACV. Minister Onke-
linx werd aangeschreven met identiek dezelfde vraag
naar een betere controle. Ook de sociale partners gaan
ervan uit dat we als parlementsleden geen buitensporig-
heden vragen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van de dames
Trees Pieters en Annemie Van de Casteele aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
ambtenarenpensioenen
(nrs. 2067 en 2150)
Questions orales jointes de Mmes Trees Pieters et
Annemie Van de Casteele au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
les pensions des
fonctionnaires
(n
os
2067 et 2150)
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, u hebt in een van de vorige
ministerraden, de toekenning van een premie laten goed-
keuren om oudere ambtenaren langer aan het werk te
houden.
Ik wil nog even in herinnering brengen dat het debat
inzake pensioenen van ambtenaren ook in de vorige
legislatuur in het kader van de hervorming van de Sociale
Zekerheid, ter sprake is gekomen, maar steeds een
bijzonder moeilijk punt is geweest wegens het hevig
protest van de ambtenaren om ook maar iets aan hun
pensioenen te wijzigen.
Hoewel werknemers en zelfstandigen in de vorige legis-
latuur hebben ingeleverd, bleven de pensioenen van de
ambtenaren buiten schot, niettegenstaande de intenties
van de toenmalige minister van Pensioenen Colla om
aan de ambtenarenpensioenen wijzigingen aan te bren-
gen, net als aan de pensioenen van werknemers en
zelfstandigen.
Uit de discussies hebben wij geleerd dat ambtenaren hun
pensioen beschouwen als een uitgesteld loon dat werd
gevormd gedurende de laatste jaren van hun loopbaan.
De ambtenaren ontvangen 75% van het gemiddeld loon
van de laatste 5 jaar, bedrag dat niet geplafonneerd is,
tenzij het gaat om het plafond van een secretaris-
generaal.
De normale pensioenleeftijd bij de ambtenaren is zowel
voor mannen als voor vrouwen 65 jaar. Door de wet van
5 augustus 1978 is er een mogelijkheid gecree¨erd om
vervroegd met pensioen te gaan, in navolging van het
brugpensioen dat werd gecree¨erd voor werknemers. In
eerste instantie werd dit mogelijk na een dienstperiode
van 20 jaar. Later werd die 20 jaar door de wet-Mainil
vervangen door 5 jaar.
Met het voorstel om premies toe te kennen aan ambte-
naren die na hun zestigste blijven werken en afzien van
hun vervroegd pensioen, heeft de regering het debat
rond de pensioenvorming en het ambtenarenpensioen
opnieuw heropend.
Aangezien ambtenaren zo op hun strepen stonden in de
vorige legislatuur, omdat dit pensioen een uitgesteld loon
was dat tijdens de laatste vijf jaar van hun carrie`re werd
gevormd, wil ik u vragen hoeveel ambtenaren momenteel
op vervroegd pensioen gaan. Als men een goed pen-
sioen kan cree¨ren op basis van de laatste vijf jaar, lijkt het
me niet logisch dat men opteert voor een vervroegd
pensioen.
De premies kunnen oplopen van 1,5% op het pensioen-
bedrag op 61-jarige leeftijd tot 9% voor wie tot 65 jaar
blijft werken. Dat is door u op de Ministerraad voorge-
steld. Hoeveel kan dit voorstel de regering kosten, is het
een financieel neutrale operatie of wegen de baten
door ?
22
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Trees Pieters
Een ambtenaar met een lange loopbaan zal van die extra
premies kunnen genieten. Het pensioenplafond blijft wel
behouden. Dat is een probleem, want deze ambtenaren
zullen dit plafond vlug overstijgen. Bijgevolg zal de finan-
cie¨le motivatie om te blijven werken hierdoor worden
tenietgedaan. Wat zullen de uiteindelijke meeropbreng-
sten voor de ambtenaren zijn ?
In het regeringsvoorstel is ook sprake van een pensioen-
complement voor ambtenaren die na hun 49ste jaar een
belastende functie uitoefenen. Hoe zult u dat omschrij-
ven ? Hebt u het over fysisch of psychisch belastende
functies ? In het eerste geval denk ik bijvoorbeeld, aan
brandweermannen, in het tweede geval aan bijvoorbeeld
aan leerkrachten. U verklaart dat de regering samen met
de bonden een lijst van deze functies zal opstellen.
Wanneer mogen wij deze lijst verwachten ?
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, met het Zilverfonds
werd de discussie over de betaalbaarheid van de pen-
sioenen en de gezondheidszorg opnieuw aan de agenda
geplaatst. Dit heeft ook voor een stuk te maken met het
langer laten werken van iedereen, waaronder de ambte-
naren.
De problematiek van de ambtenarenpensioenen gaat
uiteraard verder dan de pogingen om hen langer te laten
werken, hoewel dat misschien een klein beetje aan de
betaalbaarheid kan bijdragen. Reeds in 1995 is er een
studie verschenen waaruit bleek dat de pensioensituatie
voor het openbaar ambt op termijn onhoudbaar zou
worden en we op een failliet zouden afstevenen. In
tegenstelling tot de wettelijke pensioenen van de werk-
nemers waarbij we met een repartitiesyteem werken,
zullen deze pensioenbezwarend wegen omdat deze so-
wieso uit algemene inkomsten worden betaald. Dit is een
specifieke problematiek, gelinkt aan het aantal ambtena-
ren.
Mijnheer de minister, de studie van 1995, waarop de
scenario's waren gebaseerd, moet - denk ik - worden
geactualiseerd omdat de economische situatie toch
enigszins is veranderd. Beschikt de regering wat dat
betreft over actueler cijfermateriaal om de evolutie van de
pensioenen in het openbaar ambt te bestuderen over
dezelfde periode die voorzien is voor het Zilverfonds ?
Als we weten wat die evolutie zal teweegbrengen, kun-
nen we ons een idee vormen van de noodzaak om dit te
remedie¨ren.
De vorige regering had een hervorming van de pensioe-
nen van de particuliere sector en de openbare sector
aangekondigd. minister Colla heeft bij de bespreking van
de EMU-wet verklaard dat hij klaar was om ook de
ambtenarenpensioenen te hervormen. Blijkbaar zijn er
toen een aantal
krachten op de rem gaan staan. Vooral bij de syndicale
achterban is er onrust ontstaan en uiteindelijk is er niets
gebeurd, ondanks de aankondiging van een aanpassing
door de toenmalige eerste minister. Hij had het op een
bepaald moment zelfs over een soort pensioenfonds
voor ambtenaren. In ieder geval is er in de vorige
legislatuur niets van in huis gekomen. Het verwondert mij
dat mensen uit de CVP nu wel weten wat er allemaal
scheef loopt en wat er zou moeten gebeuren, terwijl men
het in het verleden ook niet heeft kunnen bewerkstelli-
gen. Men heeft moeten vaststellen dat er in dit land een
aantal partijen zijn die zwaarder wegen in de besluitvor-
ming. Colla en Dehaene waren bereid. Hieruit kan ik
alleen concluderen dat vooral de Franstalige partijen
hebben verhinderd dat er iets aan de ambtenaren-
pensioenen zou worden gewijzigd.
Dit gezegd zijnde en wetende dat een van die invloedrijke
Franstalige partijen momenteel ook van de meerderheid
deel uitmaakt, ben ik bevreesd dat dit taboe vandaag
overeind blijft. Ik besef dat u wel bekommerd bent om het
voortbestaan van onze sociale zekerheid en ik ga er
bijgevolg van uit dat u ook bereid bent na te denken over
de betaalbaarheid van de pensioenen en de noodzake-
lijke aanpassingen aan de ambtenarenpensioenen. Er is
reeds op gewezen dat de ambtenaren steeds argumen-
teren dat men hun pensioenen niet op dezelfde manier
kan behandelen als deze van andere werknemers, aan-
gezien het gaat om uitgesteld loon.
Welnu, als wij ooit iets aan de ambtenarenpensioenen
willen veranderen, dan wordt dat een werk van lange
adem. Ik ben de laatste om te zeggen dat er aan de
rechtszekerheid moet worden geraakt en dat gemaakte
afspraken niet moeten worden nagekomen. Als men een
wijziging aan het pensioenstelsel van toekomstige gene-
raties ambtenaren wil aanbrengen, dan moet men daar
alleszins zo snel mogelijk aan beginnen.
Omdat de idee van het pensioen als uitgesteld loon in de
toekomst grotendeels achterhaald zal zijn. Ik heb de
uiteenzetting gehoord van minister Van den Bossche die
een meer managementgericht openbaar ambt dat beter
de concurrentie met de particuliere sector aankan op het
oog heeft. Dat zal ook moeten, willen we nog goede
ambtenaren aantrekken. Dit houdt ook een betere verlo-
ning en een andere manier van tewerkstelling van de
ambtenaren in. Mijns inziens zal er steeds meer sprake
zijn van een gelijke behandeling van ambtenaren en
werknemers uit de particuliere sector. Ik vraag mij af of
het behoud van een apart pensioenstelsel voor de amb-
tenaren nog nuttig is als men de wedden van de ambte-
naren tot het niveau van de lonen in de particuliere sector
optrekt.
Mijnheer de minister, wat mij ook zorgen baart, is dat een
heleboel overheden, inzonderheid de lokale overheden,
alsmaar meer het probleem omzeilen door contractuelen
HA 50
COM 236
23
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Annemie Van de Casteele
aan te werven in plaats van statutaire ambtenaren. In
kleine administraties krijgt men hierdoor aanzienlijke
verschillen in de behandeling van respectievelijk statu-
taire ambtenaren en medewerkers die via een andere
weg werden aangeworven om hetzelfde werk te verrich-
ten. Vandaar mijn vraag, mijnheer de minister, wat de
visie is van de huidige regering op de hervorming van de
ambtenarenpensioenen. Kunt u ons cijfers geven over de
evolutie van het totaal aantal ambtenaren en van het
aantal statutaire ambtenaren tegenover het aantal con-
tractuele werknemers ? Kunt u ons ook realistisch cijfer-
materiaal bezorgen in verband met de hoogte van de
ambtenarenpensioenen ? Dan zal ongetwijfeld de mythe
ervan worden doorprikt.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw Van de Casteele, die altijd zeer interessante
vragen opwerpt, stelt twee voor haar atypische handelin-
gen. Ten eerste, ze stelt relatief precieze vragen die niet
op voorhand waren ingediend. Ik kan haar de desbetref-
fende cijfers thans niet geven en moet het antwoord
schuldig blijven.
Ten tweede kaart zij nu een zeer breed debat aan, waar
ik moeilijk kan op ingaan in het bestek van een monde-
linge vraag. Het regeerakkoord voorziet niet in een
specifieke hervorming van de pensioenen van het open-
baar ambt. Dat is op zichzelf een belangrijke aanduiding
voor het feit dat wij ervan uitgaan dat er terzake een soort
van maatschappelijk contract bestaat waaraan we niet
zomaar willen raken. Het regeerakkoord sprak wel uit-
drukkelijk over de problematiek van de activiteitsgraad en
de betaalbaarheid van de pensioenen. De maatregelen
die ik neem, moeten in dat precieze kader worden
gezien. Ik had eigenlijk de bedoeling te antwoorden op
een paar feitelijke opmerkingen.
De vraag werd gesteld hoe belangrijk deze maatregel is
in het licht van het
pensioneringsgedrag van onze
ambtenaren. Ik stel vast dat in de loop van de jongste
jaren meer en meer ambtenaren gebruik hebben ge-
maakt van de mogelijkheid die hen wordt geboden om
vervroegd pensioen aan te vragen. Cijfermatig geeft dit
het volgende : per 100 ambtenaren die in de jaren '20 zijn
geboren en op rust werden gesteld tussen de leeftijd van
60 en 65 jaar, zonder rekening te houden met gepensio-
neerden wegens lichamelijke ongeschiktheid vo´o´r de
leeftijd van 60 jaar, heeft ongeveer 26% van deze leef-
tijdsklasse het pensioen aangevraagd vanaf de leeftijd
van 60 jaar; 39% heeft dit gedaan tussen de leeftijd van
61 en 64 jaar en ongeveer 35% van die leeftijdsklasse
heeft de loopbaan voortgezet tot de wettelijke leeftijds-
grens.
Voor 100 ambtenaren die op het einde van de jaren
'20 zijn geboren, bedragen deze verhoudingen respec-
tievelijk 42% vanaf de leeftijd van 60 jaar, 38% tussen de
leeftijd van 61 en 64 jaar en 20% op de leeftijdsgrens van
65 jaar.
Voor de laatste leeftijdsklasse waarvoor gegevens
beschikbaar zijn, de leeftijdsklasse 1933, wordt per 100
ambtenaren 54% vanaf de leeftijd van 60 jaar op rust
gesteld, 27% tussen de leeftijd van 61 en 64 jaar en
slechts 19% op de leeftijdsgrens van 65 jaar.
Ik geef u die cijfers om u te zeggen dat er maar een kleine
minderheid is die op pensioen gaat op de leeftijd van
65 jaar. De overgrote meerderheid van de ambtenaren
gaat eerder op pensioen. Ik geef u die cijfers ook om u
aan te tonen dat deze evolutie zeer snel gaat. Er is een
verschuiving in het culturele patroon, waarbij mensen
meer en meer gebruik maken van deze mogelijkheid tot
vervroegde oppensioenstelling. Dat roept vragen op in
een samenleving waar de mensen langer studeren, dus
later beginnen met werken, en systematisch ouder wor-
den. Als mensen langer studeren is het moeilijk hen te
blijven stimuleren vervroegd te stoppen.
Wij willen geen debat voeren over de wettelijke pensioen-
leeftijd, niet hier noch in de prive´-sector omdat de wette-
lijke pensioenleeftijd niet het probleem is. Het probleem
is dat de mensen veel eerder vertrekken. Men heeft in de
publieke sector te maken met de keuze van de mensen.
Zij worden niet afgedankt op de leeftijd van 60 jaar; zij
staan voor de keuze nog voort te werken of niet. De afruil
tussen het financie¨le voordeel dat men heeft als men een
beetje voortwerkt en het financie¨le voordeel dat men
heeft als men onmiddellijk op pensioen gaat, moet wor-
den bijgesteld in het voordeel van degene die de inspan-
ning doet om nog wat langer voort te werken.
Mevrouw Pieters zei dat de mensen hoe dan ook het
pensioenmaximum bereiken. Welnu, slechts 18,4% van
de gepensioneerden die het openbaar ambt verlaten
hebben, ontvangen een volledig pensioen, hoewel zeer
veel gepensioneerden - onderwijzers, militairen - een
pensioenstelsel genieten waarbij de dienstjaren in aan-
merking komen ten belope van een gunstiger tantie`me
dan 1/60. Met een tantie`me van 1/60, zijn er 45 dienst-
jaren nodig om het pensioenmaximum van 75% te berei-
ken - het principe van 45/60 - en dat is natuurlijk niet
mogelijk als men 60 jaar is, want men kan geen
45 dienstjaren hebben op de leeftijd van 60 jaar. Uit de
logica van het systeem weten wij dat voor de grote
meerderheid van de belanghebbenden het altijd interes-
santer zal zijn voort te werken na de leeftijd van 60 jaar.
Met de maatregel die ik voorstel genieten zij altijd een
meeropbrengst.
Dat is het belangrijkste. Het is niet zo dat er niemand is
voor wie deze maatregel niets betekent, tenzij mensen
die in uitzonderingsregimes zitten.
Men vraagt ook wat het budgettaire effect zal zijn. We
weten dit niet omdat het afhangt van het gedrag van de
mensen. Zullen veel mensen deze mogelijkheid aangrij-
pen om langer te blijven werken ? Hoeveel zullen het er
24
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
zijn ? Daar hangt het allemaal vanaf. Op basis van een
aantal redelijke hypotheses kunnen we er vanuit gaan
dat u in de eerste jaren een besparing krijgt omdat de
ingangsdatum van het pensioen van de ambtenaren die
de maatregel gebruiken naar een later tijdstip wordt
verschoven. Als die ambtenaren later op pensioen gaan,
krijgt u voor deze mensen meeruitgaven. In de simulatie
die wij gemaakt hebben, zijn dit zeker geen meer-
uitgaven, ook niet op termijn. Dit zijn dus veeleer bespa-
ringen dan meeruitgaven. De vraag is inderdaad hoe de
mensen zullen reageren.
Mevrouw Pieters heeft ook even het probleem van de
belastende functies aangehaald. Wij wensen een wette-
lijk kader te scheppen dat vervolgens met een koninklijk
besluit moet worden ingevuld. Daarover moet sociaal
overleg worden gepleegd. Het gaat over functies waar-
van het zware of gevaarlijke karakter onbetwist is. Dit kan
zwaar zijn in een fysieke of een psychische betekenis. Ik
hoop dat ik in de Kamer een meerderheid vind voor de
goedkeuring van deze wet. Het is alleszins mijn bedoe-
ling om een lijst van belastende functies op te stellen op
basis van de door verschillende representatieve organi-
saties voorgestelde dossiers.
Men heeft hier ook de bredere problematiek van de
hervorming van het openbaar ambt, die wordt voorbereid
door minister Van den Bossche, aan de orde gesteld. Het
is nog te vroeg om mij uit te spreken over de samenhang
tussen het openbaar ambt en het pensioenstelsel. Ik heb
bovendien geen elementen in het regeerakkoord of ge-
nomen beslissingen om mij daar vandaag over uit te
spreken.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de minister, ik
wil u bedanken voor het interessante materiaal dat u ons
bezorgd hebt. Vanuit deze discussie is het goed dat we
weten waar we staan. We zien inderdaad een zeer
belangrijke evolutie. Het is echter zo dat de 65-jarige
leeftijd van toepassing was op mannen en vrouwen. Door
het vervroegd op pensioen kunnen gaan via de wet-
Mainil van 1968, hebben een aantal vrouwen daarvan
gebruik gemaakt om net als in andere sectoren op 60 jaar
met pensioen te gaan.
Het is nu wel duidelijk dat er een afzwakking is van meer
dan 10% van diegenen die blijven werken tot op 65-jarige
leeftijd en dit in de verschillende categoriee¨n van
geboortejaren. Het is dus boeiend dat we die cijfer-
gegevens krijgen.
In tegenstelling tot mevrouw Van de Casteele ging het mij
eigenlijk over de benadering van de vorige legislatuur.
Toen hebben werknemers en zelfstandigen moeten inle-
veren op hun pensioenen. De pensioenhervorming bete-
kende toch een duidelijke inlevering. Ik hoor het de heer
Colla nog zeggen :
een vermindering van de vermeer-
dering
. 0,04% van het inflatiecijfer zou ingeleverd wor-
den. Dit leverde toch enkele miljarden op om de pensioe-
nen in de nabije toekomst uit te betalen.
Mijn conclusie is dat zij die in de vorige legislatuur niets
moesten doen als winnaar uit de hele discussie komen.
Zij worden beloond voor hun stugge houding uit het
verleden.
De belastende functies zullen waarschijnlijk ingevuld
worden via een koninklijk besluit. We zullen zien wanneer
dit verschijnt en wat het precies inhoudt.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de minister, ik stel vast dat u mijn vraag wellicht niet
gelezen hebt. Waarschijnlijk is het door het samenvoe-
gen van de vragen, die niet exact hetzelfde onderwerp
hadden, dat de discussie een beetje door elkaar is
gelopen. Mijn vraag ging eigenlijk over de hervorming
van de ambtenarenpensioenen en niet zo zeer over de
problematiek die mevrouw Pieters heeft aangekaart in
verband met het langer werken van de ambtenaren.
U hebt op mijn vraag niet echt veel kunnen antwoorden.
Daarvoor zijn misschien redenen. Ik denk dat het goed is
om een aantal cijfergegevens schriftelijk op te vragen.
Het was vooral mijn bedoeling om een ruimere discussie
te voeren. U hebt inzake het Zilverfonds een discussie
beloofd in het najaar. Mijns inziens is die discussie ook
nodig, tenminste om te weten wat ons te wachten staat
met de pensioenen inzake het openbaar ambt. Ik meen
te hebben begrepen dat u er in het regeerakkoord niet in
bent geslaagd tot een akkoord te komen om, tijdens de
huidige legislatuur, iets te doen aan de pensioenen
inzake het openbaar ambt. Dat betekent echter niet dat
wij daarover geen vragen mogen stellen en dat wij niet
mogen blijven aandringen om op zijn minst met de
hervorming van het openbaar ambt te beginnen.
Tenslotte hebt u inzake de wettelijke pensioenleeftijd
gelijk. Dat is niet het probleem. Er zal mijns inziens echter
meer nodig zijn om ambtenaren en ook werknemers
langer te laten werken dan de stimuli die de regering nu
in petto heeft. Men zal de maatregelen, die in een andere
context zijn gemaakt om mensen ertoe aan te zetten
sneller uit het arbeidscircuit te stappen, gedeeltelijk moe-
ten afbouwen.
Minister Frank Vandenbroucke : ... de gelijkstelling voor
het pensioen van de huidige mogelijkheden, namelijk in
het regime van het verlof voorafgaand aan het pensioen-
stelling afschaffen. Vanaf 2010 is dit gedaan.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Dit zal
inderdaad de enige manier zijn. Maar, men moet terzelf-
der tijd de loopbaan aantrekkelijker maken zodat de
HA 50
COM 236
25
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Annemie Van de Casteele
mensen niet alleen uitkijken naar hun pensioen als de
ultieme vakantie waar ze hun hele leven op wachten
want dat is min of meer de huidige situatie. De mensen
moeten in hun werksituatie gelukkig kunnen zijn. Dit zal
moeite kosten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de Mme Claudine Drion au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
le suivi du
Sommet de Copenhague pour le de´veloppement so-
cial
(La re´ponse sera donne´e par le vice-premier ministre
et ministre du Budget, de l'Inte´gration sociale et de
l'E
´ conomie sociale)
Mondelinge vraag van mevrouw Claudine Drion aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
het opvolgen van de Top van Kopenhagen inzake
sociale ontwikkeling
(nr. 2107)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de vice-
eerste minister en minister van Begroting, Maat-
schappelijke Integratie en Sociale Economie)
Mme Claudine Drion (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, chers colle`gues, j'ai de´ja`
aborde´ la question en commission des Affaires e´trange`-
res avec M. Michel, mais il s'agit d'une question plus
pre´cise. Il y a 5 ans, le sommet de Copenhague sur le
de´veloppement social avait pris une se´rie d'engage-
ments que les gouvernements avaient cosigne´s. Nous
aurons la semaine prochaine, a` Gene`ve, l'assemble´e
extraordinaire de l'ONU sur Copenhague +5. J'avais
interroge´ M. Louis Michel, mais il n'avait pas pu me
re´pondre car le sommet Pe´kin +5, dont nous avons
discute´ en se´ance ple´nie`re la semaine dernie`re, n'e´tait
pas termine´.
Ma question portait sur ceci : dans quelle mesure le
gouvernement belge conside`re-t-il que l'e´galite´, selon le
sommet de Pe´kin, entre les femmes et les hommes est
une question importante dans la lutte contre la pau-
vrete´ ? En quoi les proble`mes spe´cifiques lie´s au sexe
seront-ils traite´s ? Comment le gouvernement prendra-
t-il des engagements pour que l'acce`s aux services
sociaux soit effectif pour tous et toutes ? Je pense plus
spe´cifiquement a` la sante´, au planning familial, a` l'e´du-
cation, aux besoins e´le´mentaires que sont les transports,
l'e´lectricite´ et l'eau, et selon quels crite`res le gouverne-
ment s'engagera-t-il a` s'attaquer aux discriminations a`
l'embauche, aux salaires et a` la promotion dont les
femmes sont l'objet.
Enfin, mais ceci est une question ge´ne´rale, qu'en est-il
de la promotion de la participation des femmes aux
diffe´rents lieux de pouvoir ?
Etant donne´ que je sais que M. Vande Lanotte sera
pre´sent a` Gene`ve jeudi prochain - j'y serai d'ailleurs
aussi - je serais inte´resse´e d'entendre sa re´ponse.
M. Johan Vande Lanotte, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, Copenhague +5 est la se´ance spe´ciale de la
confe´rence des Nations Unies qui se tiendra fin de ce
mois a` Gene`ve et qui de´veloppe une dimension e´galite´
homme-femme dans la proble´matique sociale et le point
de vue des engagements internationaux qui ont e´te´
souscrits il y a 5 ans a` Copenhague. Il s'agit surtout des
Commitment 3 qui concernent respectivement l'emploi et
le respect de la dignite´ humaine, l'e´galite´ et l'e´quivalence
entre hommes et femmes.
Les textes de suivi qui seront adopte´s seront ne´gocie´s
jusqu'au dernier moment. On ne peut donc pas pre´voir
comment cela va se passer; ne´ammoins, il semblerait
que pour les deux textes, on fera en grande partie appel
aux conclusions du somment de Pe´kin +5 qui vient de se
terminer.
Les derniers textes ne sont disponibles que depuis
quelques semaines. Ils seront notamment utiles pour
l'examen de the`mes comme le lien spe´cifique entre la
lutte contre la pauvrete´ et l'e´galite´ entre hommes et
femmes.
Nous pouvons nous attendre a` des re´solutions assez
proches des de´cisions prises il y a quelques semaines.
Je pense notamment aux mesures prises dans le cadre
de la lutte contre la fe´minisation de la pauvrete´, l'e´galite´
de l'acce`s a` l'enseignement, les services sociaux, les
micro-cre´dits ainsi qu'a` l'appel spe´cifique lance´ a` Copen-
hague pour e´tablir des indicateurs statistiques plus
ge-
neral related
pour mesurer le progre`s des femmes dans
la vie e´conomique, l'emploi et les de´marches ne´cessai-
res pour combler l'abi^me en matie`re de salaires.
Je tiens toutefois a` souligner que de telles directives
ge´ne´rales et internationales qui se succe`dent rapidement
n'ont de sens que si nous mettons en pratique une
le´gislation et une politique nationales ade´quates.
Pour notre pays, le plan national
pauvrete´ qui sera mis
en place en collaboration avec les communaute´s et les
re´gions, en exe´cution du chapitre social comple´mentaire
du sommet europe´en de Lisbonne qui nous impose une
proce´dure et un de´lai, est d'une importance primordiale.
Ces conclusions de Lisbonne appellent a` la lutte contre la
pauvrete´ et l'exclusion sociale dans des domaines tels
que l'emploi, l'enseignement, la formation, les soins de
sante´ et le logement. C'est dans la perspective de cette
lutte contre la pauvrete´ qu'il faut cre´er des actions visant
les groupes cibles spe´cifiques.
26
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Johan Vande Lanotte
Le plan d'action nationale qui sera pre´sente´ pour l'Eu-
rope sera finalise´ au de´but de l'automne mais nous
devons de´ja` envoyer, pour la fin de ce mois, les premiers
textes d'orientation. Nous nous y attelons d'ailleurs de`s a`
pre´sent.
Si les deux commissions se terminent a` une heure
raisonnable, je verrai encore ce soir M. Detienne et Mme
Vogels a` ce sujet.
Mme Claudine Drion (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
pre´sident, je me re´jouis de la re´ponse du ministre,
notamment sur les questions des indicateurs spe´cifiques
hommes/femmes qui repre´sentent un crite`re tre`s impor-
tant pour mesurer les progre`s re´alise´s.
Il y a probablement encore un effort a` faire en Belgique
en matie`re d'indicateurs, me^me si nous avons de´ja` bien
avance´ depuis quelques anne´es.
Quant au plan national
pauvrete´, il sera effectivement
tre`s important, lors de vos discussions avec vos colle`-
gues des re´gions et communaute´s, que cet aspect de
l'e´galite´ hommes/femmes soit inte´gre´ dans ce plan na-
tional.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van mevrouw Annemie Van de
Casteele aan de minister van Sociale Zaken en Pen-
sioenen over
het engagement van en naar de apo-
theken inzake het geneesmiddelenbudget
(nr. 2098)
Question orale de Mme Annemie Van de Casteele au
ministre des Affaires sociales et des Pensions sur
les engagements des et a` l'e´gard des pharmacies
dans le cadre du budget des me´dicaments
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, in deze commissie
werd al verschillende keren gesproken over de proble-
matiek van het geneesmiddelenbudget en het feit dat
daarop blijkbaar weer een aantal miljarden zullen moeten
besparen. Mijnheer de minister, als ik u goed heb begre-
pen, hebt u aangekondigd dat u met de farmaceutische
industrie zou overleggen en dat u tegen 1 oktober een
pax pharmaceutica moet bereiken. Zo niet zou u een
bijkomende heffing opleggen.
Intussen is er enige onrust ontstaan bij degenen die de
medicijnen afleveren, de apothekers. Elke keer als het
geneesmiddelenbudget wordt overschreden, volgt er een
aantal maatregelen die uiteraard ook invloed hebben op
wat er in de apotheek gebeurt. Een extra heffing voor de
industrie is natuurlijk de gemakkelijkste weg, maar niet
de beste. Mijnheer de minister, de onzekerheid van de
apothekers heeft vooral betrekking op een reeks afspra-
ken waar men met u naartoe groeide. Het gaat om
dossiers die de apothekers na aan het hart liggen.
Apothekers hebben een bijdrage geleverd bij het invoe-
ren van de SIS-kaart in de apotheken. Verder hebben zij
tijdens de laatste jaren een aantal prijsdalingen moet
verwerken, met telkens opnieuw stockproblemen en
soms te korte overgangsperiodes. Zij zouden ook loyaal
meedoen aan het verder uitwerken van het ene spoor
van Farmanet. Daartegenover staat een eis die de apo-
thekers al lang hebben, namelijk het springen van het
plafond. Ik meen trouwens dat alle partijen in deze Kamer
het hiermee eens waren tijdens een overlegvergadering
die wij voor de verkiezingen hadden bij de APB. Daar
werd de problematiek duidelijk gemaakt omdat men die
meestal slechts zijdelings kent. Toen men uitlegde hoe
de winstmarge van een apotheker er uitziet en dat er
steeds meer dure specialiteiten komen waarop de winst-
marge eigenlijk niet van toepassing is, waren heel wat
mensen het ermee eens dat hier op termijn iets moest
worden gedaan. Ook uw voorgangster, mevrouw De
Galan, heeft dat jaren aan een stuk beloofd. Mijnheer de
minister, ik dacht dat men met u een akkoord had bereikt
om tenminste voor de heel dure specialiteiten in een
financieringsmarge te voorzien. In mijn ogen kan het niet,
maar het gebeurt dat apothekers weigeren om zeer dure
specialiteiten af te leveren omdat zij daar aan verliezen.
In het pakket van de maatregelen zat ook een controle op
het effectief afleveren. Wij hebben het daar al verschil-
lende keren over gehad en ik heb u gevraagd om zeker
niet te werken met maatregelen waaraan bepaalde na-
delen kleven, bijvoorbeeld afscheurbare vignetten of
afscheurbare delen van de verpakking, maar om te
zoeken naar andere mogelijkheden om het effectief
afleveren beter te kunnen controleren en ook uitgestelde
aflevering mogelijk te maken. Ik meende dat men op dit
vlak stilaan tot een consensus kwam. Door het feit dat het
geneesmiddelenbudget blijkbaar opnieuw de pan uit
swingt, bestaat er enige twijfel over het nakomen van dit
akkoord. Vandaar mijn vraag.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik gebruik zelf niet zo graag de uitdrukking
pax
pharmaceutica
omdat ik dat niet zo'n gelukkige uitdruk-
king vind. Ik wens een akkoord te bereiken met de
farmaceutische industrie over de rol en de toekomstige
plaats van de medicamenten in de ziekteverzekering. Ik
wil wel een andere uitdrukking in de mond nemen
pacta
sunt servanda
en dat geldt voor een aantal toezeggin-
gen die ik heb gedaan aan de apothekers. Ik zal die ook
nakomen.
Op basis van een tussentijds rapport van 2 mei 2000 dat
mij werd bezorgd door de leidend ambtenaar van het
RIZIV die een werkgroep leidt rond het thema van de
controle op de effectieve aflevering heb ik een brief
gericht aan mijn collega van Economie en heb ik daarvan
een kopie bezorgd aan mijn collega's van Volksgezond-
HA 50
COM 236
27
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
heid en Begroting voor de aanpassing van de winstmar-
ges van de apothekers. Het tussentijds rapport heeft mij
duidelijk gemaakt dat de werkgroep wel overwogen te
werk gaat, duidelijk rekening houdt met verschillende
alternatieven en mogelijke opties en het overleg in een
constructieve sfeer verloopt. Dit komt het resultaat alleen
maar ten goede. Er vanuit gaande dat de werkgroep haar
werkzaamheden tot een goed einde zal brengen en mij
op regelmatige basis hiervan inlicht, heb ik aan minister
Picque´ een gunstig advies gegeven voor de aanpassing
van de winstmarges van de distributie.
In verband met de controle op de effectieve aflevering en
de mogelijkheid tot uitgestelde aflevering heb ik het
RIZIV belast met de oprichting van een werkgroep om
samen met alle betrokkenen na te gaan op welke wijze
een sluitend systeem van effectieve aflevering kan wor-
den ingevoerd. Uit de besprekingen die op dit ogenblik
nog plaatsvinden, kunnen reeds volgende elementen
worden gedistilleerd. Ten eerste, het systeem van uitge-
stelde aflevering zoals het door de apothekers werd
voorgesteld, kan alleen worden overwogen voor een
beperkte overgangsperiode. De werkgroep heeft na con-
tacten met specialisten uit de wereld van de barcodes
vastgesteld dat de invoering van een systeem van unieke
barcode technisch haalbaar is. Bovendien blijkt dat de
huidige code op de verpakkingen, de zogenaamde MSI-
code, aan vernieuwing toe is.
Op de vergadering van de werkgroep van 22 mei jongst-
leden is gebleken dat alle partijen in de werkgroep bereid
lijken om de invoering van een systeem van unieke
barcode voor te bereiden. Uiteraard rijzen er nog een
aantal vragen in verband met de financiering, het pre-
cieze toepassingsgebied - ambulante sector, ziekenhuis-
sector -, het detectiesysteem van onterechte facturaties,
de leesbaarheid van de codes, de problematiek van
teruggenomen verpakkingen en eventueel andere moei-
lijkheden die kunnen opduiken als dit systeem wordt
geconcretiseerd.
De werkgroep komt opnieuw samen op 22 en 26 juni
aanstaande. Ik hoop tegen eind september over een
technisch verslag te beschikken zodat bij de Europese
instanties een concreet voorstel kan worden ingediend.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, ik kan eigenlijk kort zijn. Ik ben blij met het
antwoord van de minister. Pacta sunt servanda en dit
geldt voor beide kanten. Volgens mij zal men loyaal
meewerken aan het zoeken naar het beste systeem
inzake de unieke barcode. Ik ben ook verheugd met het
akkoord over de financieringsmarge.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Annemie Van de
Casteele aan de minister van Sociale Zaken en Pen-
sioenen over
het recht op het voorkeurstarief voor
mindervalide kinderen van zelfstandigen in de verze-
kering voor geneeskundige verzorging
(nr. 2101)
Question orale de Mme Annemie Van de Casteele au
ministre des Affaires sociales et des Pensions sur
le
droit au tarif pre´fe´rentiel en assurance soins de sante´
en faveur des enfants moins valides des travailleurs
inde´pendants
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag kan kort
zijn.
Ik heb via een briefje weet gekregen van een concreet
geval. De vorige regering heeft niet alleen de toegang tot
de ziekteverzekering maar ook het voorkeurtarief aan-
zienlijk uitgebreid met een aantal categoriee¨n. Bij een
aantal mensen - onder meer zelfstandigen met een
gehandicapt kind - had dit dan ook de hoop doen rijzen
dat zij in aanmerking zouden komen voor dit tarief. De
lijst van zij die in aanmerking komen voor het voorkeur-
tarief slaat immers ook op mindervaliden. Nu blijkt even-
wel dat gehandicapte kinderen van zelfstandigen buiten
deze regeling vallen omdat zelfstandigen geen rechtheb-
benden zijn in de ziekteverzekering.
Mijnheer de minister, de regering heeft aangekondigd
een aantal discriminaties tussen zelfstandigen en werk-
nemers te willen wegwerken. Voor dergelijke gevallen
lijkt mij dit toch wel zeer schrijnend en onrechtvaardig.
Bestaat de mogelijkheid dat voor deze problematiek
sneller een oplossing wordt aangereikt ?
Heeft u cijfers over het aantal mensen dat hiervoor in
aanmerking kan komen. Breidt men het voorkeurtarief
ook uit naar kinderen die mindervalide zijn, maar van wie
de ouders toevallig zelfstandigen zijn ? Ik vrees namelijk
dat men naar andere uitwegen gaat zoeken. Soms zijn zij
beter af door te leven van het bestaansminimum of door
werkloos te worden in plaats van hun zelfstandige acti-
viteit voort te zetten. Het hangt natuurlijk allemaal af van
de kosten die moeten worden gemaakt.
Wat is uw standpunt ? Wat zou eventueel de budgettaire
kostprijs zijn van het uitbreiden van de voorkeursregeling
tot mindervalide zelfstandigen of tot mindervalide kinde-
ren van zelfstandigen ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik kan inzake het recht op voorkeurstarief voor
mindervalide kinderen van zelfstandigen het volgende
meedelen. Het koninklijk besluit van 29 december 1997
houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van
de wet betreffende de verplichte verzekering voor ge-
neeskundige verzorging en uitkeringen, gecoo¨rdineerd
28
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
op 14 juli 1994, tot de zelfstandigen en leden van de
kloostergemeenschappen wordt verruimd, bepaalt in ar-
tikel 32 onder welke voorwaarden het recht op de ver-
hoogde tegemoetkoming van zelfstandigen wordt toege-
kend.
Ik wil er u ook op wijzen dat het mindervalide kind van
een zelfstandig titularis niet alleen als persoon ten laste
mee geniet van het recht op tegemoetkoming voor grote
risico's dat de zelfstandige titularis heeft, maar dat sedert
de hervorming van de verzekerbaarheid van 1 januari
1998 dat kind bovendien een bijkomend recht heeft op
tegemoetkomingen voor de zogenaamde kleine risico's
indien het gaat om een gehandicapt kind dat krachtens
artikel 20 van het koninklijk besluit van 8 april 1976
inzake de gezinsbijslag van de zelfstandigen recht heeft
op verhoogde kinderbijslag.
Krachtens het voormelde artikel 32 kunnen deze minder-
valide kinderen wel degelijk het recht op de verhoogde
tegemoetkoming voor zowel de grote als de kleine
risico's
verwerven
indien
de
gewone
inkomens-
voorwaarden, die voor het recht op de verhoogde tege-
moetkoming zijn gesteld, zijn vervuld. Dat betekent dat
het recht op de verhoogde tegemoetkoming kan worden
toegekend indien het bruto belastbare inkomen van het
gezin van het betrokken kind, de geldende inkomens-
grens niet overschrijdt. Deze inkomensgrens ligt momen-
teel op 474 579 frank, verhoogd met 87 846 frank per
persoon ten laste in het gezin.
Ik vat samen. Een mindervalide kind komt in aanmerking
voor de verzekering voor grote risico's en heeft een
bijkomend recht op de tegemoetkomingen voor de zoge-
naamde kleine risico's als het gaat om een gehandicapt
kind dat beantwoordt aan de voorwaarden voor de kin-
derbijslag. Indien dan aan de inkomensvoorwaarden is
voldaan, kan dat kind het voorkeurstarief genieten. Op
het eerste gezicht lijkt mij dat een bevredigende regeling,
tenzij mij iets ontgaat. Bovendien kan een gehandicapt
kind eveneens als zelfstandig titularis worden erkend. In
dat geval geniet het kind een voorkeursregeling zonder
voorafgaande inkomenstoets. Daarover hebben wij een
tijd geleden nog gesproken met de heer Mayeur, die ook
dergelijk probleem opwierp. Dit kwam toen over als een
verrassing voor de commissie, maar dergelijk kind kan
worden ingeschreven als titularis. De ziekenfondsen kun-
nen daarvoor alle nodige inlichtingen verschaffen. Deze
procedure biedt het voordeel dat er geen inkomenstoets
is.
Indien u toch over elementen zou beschikken waaruit
een of andere discriminatie of lacune zou blijken, stel ik
voor dat u mij dit laat weten. Ik wil daar later dan graag op
antwoorden.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, als het antwoord van de minister hoor, denk
ik inderdaad dat dit normaal geen probleem kan zijn voor
de betrokken familie. Ik vraag mij enkel af of de betrokken
familie misschien verkeerde informatie heeft gekregen
van haar ziekenfonds. Ik zal dat navragen.
Mijnheer de minister, als het zo is, denk ik dat ook aan de
ziekenfondsen moet worden gevraagd om correcte infor-
matie door te geven. Zoals ik het dossier heb gekregen,
heeft het ziekenfonds geantwoord dat de inschrijving van
het kind als zelfstandige niet kon. Men heeft er zelfs een
bijlage bijgevoegd van artikel 32, met de opsomming van
de personen die in aanmerking komen. Het zit bij het
dossier. Ik vraag mij af wat het probleem precies is, maar
ik zal dat uitzoeken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
dienstencheques
(nr. 2116)
Question orale de Mme Trees Pieters au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les che`ques-
services
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, het lijkt misschien eigen-
aardig dat ik een vraag over dienstencheques aan u stel,
maar ik doe dit naar aanleiding van een artikel in de
Financieel Economische Tijd waarin wij hebben kunnen
vernemen dat het voorstel van mevrouw Onkelinx betref-
fende een herinvoering van dienstencheques op de
Ministerraad van 9 juni laatstleden voor een eerste maal
werd besproken. Ik ben van plan om mevrouw Onkelinx
daarover eveneens te ondervragen. Aan u had ik graag
een aantal randvragen gesteld.
Wij lezen dat een maximaal budget van 1 miljard frank ter
beschikking wordt gesteld. U wil de garantie dat het
systeem niet tot oplopende kosten voor de sociale zeker-
heid zal leiden. Welke initiatieven hebt u daartoe geno-
men ?
Er zijn een aantal activiteiten in aanmerking genomen,
allemaal buiten de commercie¨le sector. In een laatste
versie gaat het over kinderopvang, gezinshulp en huis-
houdelijke hulp. Een tuin onderhouden, wat iets van een
commercie¨le activiteit zou kunnen hebben, is daarin
geschrapt.
In een vorige legislatuur werd de maatregel van de
dienstencheque ingevoerd in de schildersector als proef-
project voor 2 jaar met eventuele uitbreiding in andere
commercie¨le sectoren, dit ter bestrijding van het zwart-
werken in die sectoren waar het zwartwerken het weligst
tierde.
HA 50
COM 236
29
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Trees Pieters
Wat is de reden waarom de commercie¨le sector nu niet
meer in aanmerking komt voor het systeem van diensten-
cheques, met andere woorden het
witten van zwart-
werk
?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
ik kan het volgende meedelen. In het wetsontwerp ter
bevordering van de nabijheidsdiensten en banen,...
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : U bedoelt nabij-
diensten ?
Minister Frank Vandenbroucke : Ik vroeg aan mijn me-
dewerkers waarom dit nu
nabijheidsdiensten wordt
genoemd in mijn antwoord. Ik dacht dat we daar een
andere Nederlandse vertaling aan gegeven hadden. Men
zei mij dat het zo is.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Men spreekt over nabij-
diensten.
Minister Frank Vandenbroucke : Dat is zeker geen
Nederlands. Laten we het nu over de grond van de zaak
hebben.
Ik dacht dat het voorstel van mevrouw Onkelinx een heel
goede zaak is. Ik was inderdaad bezorgd met betrekking
tot de budgettaire vergrendeling van dat systeem inzake
sociale zekerheid. In het wetsontwerp tot bevordering
van die diensten is in een dubbele vergrendeling voor-
zien opdat het maximale budget niet zou worden over-
schreden.
In de wet is uitdrukkelijk bepaald dat de uitgifte van de
dienstencheques uitsluitend kan gebeuren binnen de
perken van het budget dat voor de nabijheidsdiensten
werd vastgesteld. Dit budget kan elk jaar opnieuw wor-
den vastgesteld. Daardoor is het onmogelijk om meer
cheques uit te geven dan wat budgettair mogelijk is.
Concreet betekent dit dat een stelsel van diensten-
cheques bij budgetoverschrijding automatisch zal wor-
den stopgezet.
Ten tweede, daarnaast is uitdrukkelijk bepaald dat wan-
neer wij in de toekomst het budget van de diensten-
cheques willen verhogen, deze budgetverhoging dient te
worden gefinancierd via alternatieve financiering van de
sociale zekerheid.
Er zijn dus grendels ingebouwd die enerzijds een budget-
overschrijding onmogelijk maken en anderzijds bij een
toekomstige budgetverhoging de sociale zekerheid niet
met extra kosten opzadelen.
Het is inderdaad correct dat in een eerste fase de
activiteiten worden beperkt tot drie soorten, met name
huishoudelijke hulp, kinderopvang en hulp voor bejaar-
den, zieken of gehandicapten aan huis. In het wetsont-
werp
is
eveneens
bepaald
dat
de
Koning
het
toepassingsgebied kan uitbreiden tot andere activiteiten.
U vroeg waarom het commercie¨le circuit niet mee is
opgenomen in het wetsontwerp. Allereerst dien ik erop te
wijzen dat deze materie tot de bevoegdheid van de
minister van Werkgelegenheid behoort. In de Memorie
van Toelichting is echter duidelijk gespecificeerd dat ook
commercie¨le ondernemingen deze activiteiten mogen
aanbieden. De commercie¨le sector komt dus wel degelijk
mee in aanmerking om deze diensten aan te bieden
binnen de omschrijving van het wetsontwerp.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de minister,
commercie¨le ondernemingen kunnen die diensten inder-
daad
aanbieden,
maar
het
gaat
hier
over
niet-
commercie¨le diensten. Er is een duidelijk verschil tussen
een cheque voor het betalen van bejaardenhulp of kin-
deropvang en een cheque voor het schilderen van een
woning of het onderhouden van een tuin.
Wat de dubbele vergrendeling betreft vraag ik mij af of wij
niet in hetzelfde vaarwater verzeild zullen geraken als
met de dienstencheques in de vorige periode. Toen
werkten wij ook met een - weliswaar kleiner - budget, met
name 200 miljoen frank per tranche. Toen was het zaak
snel te zijn. Degene die er vlug bij was, kreeg zijn
cheques en kon ze gebruiken. Op een bepaald moment
was het budget opgebruikt en geraakte men niet meer
aan die cheques. Als u zegt dat er tijdig zal worden
ingegrepen via een budgetverhoging en via alternatieve
financiering is het probleem voor mij opgelost, voor zover
wij niet in de situatie belanden dat mensen zich aandie-
nen bij de ondernemers om een cheque te hebben en
men daar moet vaststellen dat het budget is opgebruikt
en er wordt uitgekeken naar een budgetverhoging. Het
kan dan een aantal weken of maanden duren vooraleer
dit is geregeld.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De mondelinge vraag nr. 2134 van mevrouw Greta
D'Hondt wordt naar een latere datum verschoven.
Mondelinge vraag van de heer Koen Bultinck aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
aanpassingen van de sociale wetgeving aan het
nieuwe
IAO-verdrag
inzake
moederschaps-
bescherming
(nr. 2146)
Question orale de M. Koen Bultinck au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les adapta-
tions de la le´gislation sociale a` la nouvelle conven-
tion de l'OIT en matie`re de protection de la maternite´
30
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De heer Koen Bultinck (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, vorige donder-
dag keurde de Internationale Arbeidsorganisatie een
nieuw verdrag goed over de moederschapsbescherming.
Het ziet ernaar uit dat dit verdrag Belgie¨ zal verplichten
zijn sociale wetgeving enigszins aan te passen voor
moeders die borstvoeding geven. Het nieuwe verdrag
bepaalt namelijk dat moeders die opnieuw aan het werk
gaan na de bevalling recht zouden hebben op arbeids-
pauzes als ze borstvoeding geven. Wij weten allemaal
dat in de Westerse landen niet echt een traditie bestaat
van het geven van borstvoeding tijdens de werkuren. De
praktijk is vaak dat moeders die borstvoeding willen
blijven geven na hun bevallingsverlof thuis blijven. Tij-
dens die periode krijgen zij geen uitkering, terwijl in
andere landen meestal wordt voorzien in een verlenging
van het zwangerschapsverlof. Feitelijk doet deze situatie
zich vaak voor. Men kiest dan uiteindelijk voor een
oneigenlijk gebruik van het ziekteverlof, zodat men op die
basis een uitkering krijgt.
Mijnheer de minister, er dienen zich twee mogelijke
oplossingen aan. Enerzijds zouden wij kunnen kiezen
voor een verlenging van het zwangerschapsverlof voor
vrouwen die borstvoeding geven. Anderzijds zouden wij
in onze bedrijfscultuur naar een aanpassing kunnen gaan
waarbij het zou worden toegelaten om het kind de borst
te geven of moedermelk af te kolven tijdens de werktijd.
Ofwel is een combinatie van die twee mogelijke oplos-
singen aangewezen.
Mijnheer de minister, ziehier mijn concrete vragen :
Kunt u ons enig zicht geven op de wijze waarop de
sociale wetgeving zal moeten worden aangepast om
gevolg te geven aan de bepalingen van het nieuw
verdrag met betrekking tot de bescherming van het
moederschap ?
Bestaan er gegevens omtrent het oneigenlijk aanwenden
van ziekteverlof door moeders die na het zwanger-
schapsverlof nog borstvoeding willen geven ? Zijn er in
dat verband cijfers voorhanden omtrent de kostprijs
hiervan voor de ziekteverzekering ?
Wat is uw standpunt inzake een verlenging van het
zwangerschapsverlof voor vrouwen die borstvoeding ge-
ven ? In dat verband verwijs ik naar de stelling van Andre´
Debrulle van het ACV, die de onderhandelingen opvolgde
met het IAO voor de totstandkoming van het verdrag,
volgens dewelke de bevoegde instanties over voldoende
geld beschikken om deze uitkering te verlengen.
Bent u eventueel bereid, mijnheer de minister, na te gaan
of de mogelijkheid bestaat om het zwangerschapsverlof
van 15 weken op te trekken tot het Europees gemiddelde
dat zich om en bij de 22 weken situeert ?
Welke is de financie¨le impact van een eventuele verho-
ging van de zwangerschapsvergoeding tot 100%, zoals
in de ons omringende landen - ik denk bijvoorbeeld aan
Luxemburg en Nederland ? Momenteel bedraagt deze
vergoeding 82% tijdens de eerste maand en 75% tijdens
de
volgende
maanden,
met
een
plafond
van
98 000 frank.
Tot slot, mijnheer de minister, had ik graag uw standpunt
gekend omtrent de invoering van een degelijk vader-
schapsverlof - in dat verband verwijs ik naar een paar
hangende wetsvoorstellen, zowel in de Kamer als de
Senaat - ter vervanging van de huidige regeling waarbij
de vader drie dagen verlof krijgt zonder loonverlies.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, momenteel stelt de Raad voor Gelijke Kansen
voor Mannen en Vrouwen een advies op, onder meer
omtrent de moederschapsverzekering en het vader-
schapsverlof.
Het ontwerp van verdrag van de Internationale Arbeids-
organisatie tot herziening van het verdrag nr. 103 en de
aanbeveling nr. 195 op de moederschapsbescherming,
werd tevens voor advies voorgelegd aan de Raad. Alvo-
rens bepaalde maatregelen in overweging te nemen,
moet op dit advies worden gewacht.
In dat verband leg ik de nadruk op het feit dat een aantal
maatregelen door het lid voorgesteld, wijzigingen veron-
derstellen van de arbeidswetgeving die tot de bevoegd-
heid van de minister van Arbeid en Tewerkstelling be-
hoort.
Wat de eerste vraag betreft, inzake de moederschaps-
verzekering verwijs ik naar de gecoo¨rdineerde wet van
14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen en naar het
koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van deze
wet. Het ontwerpverdrag van de IOA bepaalt dat een
uitkering moet worden toegekend die niet lager mag zijn
dan 2/3 van het loon van betrokkene en dit tijdens de
periode van verlenging van de voorbevallingsrust. De
voorbevallingsrust is de duur van de tijd die verloopt
tussen de vermoedelijke bevallingsdatum en de werke-
lijke bevallingsdatum.
Verlengt men die periode wegens een of andere omstan-
digheid die te maken heeft met de zwangerschap of het
moederschap, dan moet rekening worden gehouden met
de bepaling van de IAO, volgens dewelke de uitkering
niet lager mag zijn dan 2/3 van het loon.
Momenteel wordt in ons land voor deze periode een
moederschapsuitkering uitbetaald van 60% van het loon.
Het gaat dus niet om het zwangerschapsverlof op zich,
maar over wat zich daarrond kan situeren.
HA 50
COM 236
31
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Ik ben bereid te onderzoeken of voor deze periode een
moederschapsuitkering van 2/3 of 66,6% van het be-
grensde loon kan worden toegekend en wat het prijs-
kaartje hiervan is. Het lijkt me wel onhandig om uiteinde-
lijk die 2/3 als maatstaf te nemen, want wij werken in ons
uitkeringsstelsel normaal met 60% of 75% als typisch
procentuele verhoudingen. Het lijkt me niet interessant
om daar nog een percentage tussen te plaatsen. Indien
we deze stap zetten, zouden we dus eigenlijk voor een
uitkering van 75% moeten kiezen. Ik onderzoek dat nog.
Wat uw tweede vraag betreft, kan ik u meedelen dat er
geen concrete gegevens bestaan over oneigenlijk ge-
bruik van ziekteverlof door moeders die na de zwanger-
schap borstvoeding willen geven.
Wat de derde vraag betreft, kan ik meedelen dat een
gerechtigde die is bevallen en omwille van een maatregel
inzake moederschapsbescherming het werk niet mag
hervatten, nu reeds borstvoedingsverlof kan opnemen
voor een maximale duur van vijf maanden, te berekenen
vanaf de datum van de bevalling. In deze periode, in
concreto na de bevallingsrust, ontvangt de gerechtigde
een moederschapsuitkering van 60% op het begrensde
loon. Indien er voor de betrokkene geen risico op het
werk bestaat, kan zij, mits het akkoord van de werkgever,
voor
een
maximale
periode
van
vijf
maanden,
borstvoedingsverlof opnemen. Dit verlof wordt niet ver-
goed door het ziekenfonds.
Ik concludeer het volgende. In de plaats van een verlen-
ging van het onder bepaalde voorwaarden reeds be-
staand borstvoedingsverlof, rijst veeleer de vraag of ook
bij het ontbreken van enig risico voor de betrokkene op
het werk, het ziekenfonds zou moeten tussenkomen. Ik
houd het antwoord op die vraag in beraad. Het is geen
evidente kwestie. Ik denk erover na, maar geef nu nog
geen antwoord.
Wat de vierde vraag betreft, kan ik u meedelen dat het
tijdvak van de moederschapsrust in een recent verleden
reeds tot 17 weken werd verlengd voor de gerechtigde
die van een meerling is bevallen. Een algemene verlen-
ging met bijvoorbeeld twee weken, sluit ik niet uit. Er zijn
voorstellen in die zin gedaan. Dat zijn goede voorstellen,
die natuurlijk wel een belangrijke budgettaire weerslag
hebben. Indien men de moederschapsrust op basis van
de huidige voorwaarden - 82% op het onbegrensd loon
voor de eerste maand en vervolgens 75% - verlengt tot
22,5 weken zou dat op jaarbasis ongeveer 4,8 miljard
frank extra kosten. U doet dus wel een zeer duur
voorstel.
Uw vijfde vraag ging over de kostprijs van het volledige
tijdvak aan 100% van het onbegrensde loon, met behoud
van de huidige tijdvakken. Dit zou een meeruitgave van
ongeveer 2,5 miljard frank op jaarbasis kunnen inhou-
den. Dit bedrag heeft alleen op de werkneemsters be-
trekking.
Wat uw zesde vraag betreft, kan ik u meedelen dat
binnen het kader van de uitkeringsverzekering zelf de
vader nu al onder bepaalde strikte voorwaarden vader-
schapsverlof kan opnemen. De voorwaarden zijn de
volgende : overlijden van de moeder of thuisopvang van
het kind door de vader indien de moeder na de bevalling
in het ziekenhuis moet blijven. In deze twee gevallen kan
de vader de rechten van de moeder opnemen. Dat staat
in de artikelen 221 tot 223 van het koninklijk besluit van 3
juli 1996. Of eventuele wijzigingen inzake het vader-
schapsverlof wenselijk zijn, moet nader worden onder-
zocht - ook op het vlak van de arbeidswetgeving - en aan
de Raad voor het gelijkekansenbeleid worden voorge-
legd. Ik voel aan dat het vaderschapsverlof opwaardering
verdient, maar de fundamentele vraag rijst of dit een
opdracht is voor het stelsel van de ziekte-uitkeringen. Dit
is geen ziekte, maar veeleer een sociaal recht dat via de
arbeidswetgeving of via CAO's moet worden geregeld en
gefinancierd.
De heer Koen Bultinck (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, ik ben verheugd dat u uw bereidheid laat blijken
om over een aantal zaken zeer ernstig na te denken. Met
betrekking tot een aantal maatschappelijke discussies
die wij hier geregeld voeren, moeten wij een aantal
elementaire maatregelen durven voorstellen die wat
gezinsvriendelijker zijn, de nataliteit zouden kunnen be-
vorderen en op die manier onrechtstreeks, op langere
termijn, ons pensioenprobleem zouden kunnen oplos-
sen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 16.45 uur.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 16.45 heures.
32
HA 50
COM 236
20-06-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000