B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
F
INANCIE
š N
EN DE
B
EGROTING
COMMISSION DES
F
INANCES
ET DU
B
UDGET
VAN
DU
30-05-2000
30-05-2000
HA 50
COM 214
HA 50
COM 214
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Dinsdag 30 mei 2000
COMMISSIE VOOR DE FINANCIE
š N EN DE BEGRO-
TING - COM 214
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Financiešn over
de inkomsten uit neven-
activiteiten
(nr. 1857)
4
sprekers : Yves Leterme, Didier Reynders, minister
van Financiešn
Mondelinge vraag van de heer AimeŽ Desimpel aan de
minister van Financiešn over
de ruling-procedure en de
werking van de commissie voor voorafgaande fiscale
akkoorden
(nr. 1874)
5
sprekers : AimeŽ Desimpel, Didier Reynders, minister
van Financiešn
Mondelinge vraag van de heer Jacques Chabot aan de
minister van Financiešn over
de verschillen tussen de door
de BBI ingekohierde en de ingevorderde belasting-
bedragen
(nr. 1878)
7
sprekers : Jacques Chabot, Didier Reynders, minister
van Financiešn
Sommaire
Mardi 30 mai 2000
COMMISSION
DES
FINANCES
ET
DU
BUDGET
COM 214
Question orale de M. Yves Leterme au ministre des
Finances sur
les revenus provenant d'activiteŽs accessoi-
res
(n° 1857)
4
orateurs : Yves Leterme, Didier Reynders, ministre
des Finances
Question orale de M. AimeŽ Desimpel au ministre des
Finances sur
la proceŽdure de ruling et le fonctionnement
de la commission des accords fiscaux preŽalables
(n° 1874)
5
orateurs : AimeŽ Desimpel, Didier Reynders, ministre
des Finances
Question orale de M. Jacques Chabot au ministre des
Finances sur
les eŽcarts entre les montants taxeŽs par l'ISI
et les montants recouvreŽs
(n° 1878)
7
orateurs : Jacques Chabot, Didier Reynders, ministre
des Finances
2
HA 50
COM 214
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officiešle publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van mevrouw Leen Laenens aan de
minister van Financiešn over
de mogelijke verkoop van de
Fortvlakte te Wijnegem
(nr. 1902)
8
sprekers : Leen Laenens, Didier Reynders, minister
van Financiešn
Mondelinge vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de
minister van Financiešn over
de fiscale aftrekbaarheid van
de maaltijdcheques
(nr. 1924)
10
sprekers : Hagen Goyvaerts, Didier Reynders, minis-
ter van Financiešn
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
minister van Financiešn over
de eventuele verlaging van
het BTW-tarief voor kappers
(nr. 1928)
10
sprekers : Trees Pieters, Didier Reynders, minister
van Financiešn
Samengevoegde
mondelinge
vragen
van
mevrouw
Simonne Creyf en de heer Peter Vanvelthoven aan de
minister van Financiešn over
de eventuele afschaffing van
de aanvullende verkeersbelasting op LPG-motoren
(nrs. 1953 en 1975)
11
sprekers : Simonne Creyf, Peter Vanvelthoven, Di-
dier Reynders, minister van Financiešn
Mondelinge vraag van de heer Jef Tavernier aan de
minister van Financiešn over
de evolutie van de rente op
spaarboekjes
(nr. 1971)
13
sprekers : Jef Tavernier, voorzitter van de AGALEV-
ECOLO-fractie, Didier Reynders, minister van Finan-
ciešn
Mondelinge vraag van de heer Jef Tavernier aan de
minister van Financiešn over
het fiscaal statuut van de
provisies van de elektriciteitsproducenten
(nr. 1972)
14
sprekers : Jef Tavernier, voorzitter van de AGALEV-
ECOLO-fractie, Didier Reynders, minister van Finan-
ciešn
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Financiešn over
de samenstelling van zijn
kabinet
(nr. 1980)
15
sprekers : Yves Leterme, Didier Reynders, minister
van Financiešn
Question orale de Mme Leen Laenens au ministre des
Finances sur
la vente eŽventuelle de la 'Fortvlakte' a`
Wijnegem
(n° 1902)
8
orateurs : Leen Laenens, Didier Reynders, ministre
des Finances
Question orale de M. Hagen Goyvaerts au ministre des
Finances sur
la deŽductibiliteŽ fiscale de titres-repas
(n° 1924)
10
orateurs : Hagen Goyvaerts, Didier Reynders, mini-
stre des Finances
Question orale de Mme Trees Pieters au ministre des
Finances sur
la reŽduction eŽventuelle du taux de TVA
applicable aux coiffeurs
(n° 1928)
10
orateurs : Trees Pieters, Didier Reynders, ministre
des Finances
Questions orales jointes de Mme Simonne Creyf et
M. Peter Vanvelthoven au ministre des Finances sur
la
suppression eŽventuelle de la taxe compleŽmentaire pour
moteurs LPG
(n
os
1953 et 1975)
11
orateurs : Simonne Creyf, Peter Vanvelthoven, Didier
Reynders, ministre des Finances
Question orale de M. Jef Tavernier au ministre des Finan-
ces sur
l'eŽvolution des inteŽre^ts geŽneŽreŽs par des carnets
de deŽpo^t
(n° 1971)
13
orateurs : Jef Tavernier, preŽsident du groupe AGALEV-
ECOLO, Didier Reynders, ministre des Finances
Question orale de M. Jef Tavernier au ministre des Finan-
ces sur
le statut fiscal des provisions des producteurs
d'eŽlectriciteŽ
(n° 1972)
14
orateurs : Jef Tavernier, preŽsident du groupe AGALEV-
ECOLO, Didier Reynders, ministre des Finances
Question orale de M. Yves Leterme au ministre des
Finances sur
la composition de son cabinet (n° 1980)
15
orateurs : Yves Leterme, Didier Reynders, ministre
des Finances
HA 50
COM 214
3
30-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DES FINANCES
ET DU BUDGET
COMMISSIE VOOR DE FINANCIEšN
EN DE BEGROTING
RE
Ž UNION PUBLIQUE DU
MARDI 30 MAI 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
DINSDAG 30 MEI 2000
De vergadering wordt geopend om 14.45 uur door de
heer Olivier Maingain, voorzitter.
La reŽunion est ouverte a` 14.45 heures par M. Olivier
Maingain, preŽsident.
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Financiešn over
de inkomsten uit neven-
activiteiten
(nr. 1857)
Question orale de M. Yves Leterme au ministre des
Finances sur
les revenus provenant d'activiteŽs ac-
cessoires
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, mijn vraag betreft de
kwalificatie door de administratie van de belastingen van
inkomsten uit nevenactiviteiten. Daarover woedt reeds
geruime tijd een discussie en in het huidige tijdsgewricht,
met name het naderen van de limietdatum voor het
indienen van de belastingaangifte, lijkt het opportuun in
die problematiek enige opklaring te brengen. Dit is des te
meer zo, omdat de fiscus zijn visie en houding terzake
enigszins lijkt te hebben gewijzigd. Dit lijkt toch zo op het
eerste gezicht.
Tot voor kort probeerde de fiscus de inkomsten uit
nevenactiviteiten te kwalificeren als beroepsinkomsten
en niet als diverse inkomsten. Men probeerde ook ze als
dusdanig te belasten. In de commentaar bij artikel 90 - de
referentie staat in de schriftelijke neerslag van mijn
vraag - past de fiscus zijn visie aan. Daardoor zouden
inkomsten die ambtenaren, magistraten, professoren en
anderen verkrijgen uit nevenactiviteiten in welbepaalde
omstandigheden of in uitzonderlijke gevallen als diverse
inkomsten kunnen worden aangemerkt. In de commen-
taar zelf wordt uitdrukkelijk verwezen naar inkomsten -
niet limitatief - uit publicaties, studiedagen, cursussen,
voordrachten enzovoort. Daarnaast is er een verbreking-
sarrest, gewezen door het Hof van Cassatie op
7 juni 1999 of iets minder dan een jaar oud, waarbij een
arrest van het hof van beroep te Bergen wordt verbroken
omdat dit hof niet ingegaan was op de argumenten van
de belastingplichtige die door hem voor dit hof waren
ontwikkeld. Deze argumentatie betrof het feit dat voor het
uitoefenen van de activiteit die aanleiding gaf tot de
belastbare inkomsten, de betrokkene geen infrastructuur
nodig had. In casu ging het om het schrijven van bijdra-
gen in vakliteratuur en dies meer. De belastbaarheid van
dergelijke inkomsten uit het schrijven van bijdragen als
beroepsinkomsten, noodzaakt uiteraard een aantoon-
bare band tussen de uitgeoefende beroepsactiviteit en
de activiteit die aanleiding geeft tot inkomsten die het
voorwerp uitmaken van de belasting. Alle opbrengsten
die buiten de uitoefening van de beroepswerkzaamheid
vallen, kunnen als diverse inkomsten worden belast,
ongeacht de aard van de inkomsten of het al dan niet
toevallige karakter ervan.
Voor de fiscus is het vaak niet evident om aan te tonen
dat inkomsten worden verworven binnen de uitoefening
van de beroepswerkzaamheid. Daarom poogt de fiscus
deze inkomsten af te zonderen en als baten te belasten.
Daaruit volgt dan de belasting aan een progressief tarief,
in plaats van het normale tarief van 33% voor dit soort
van diverse inkomsten. Bij goedbetaalde experts ligt het
tarief van de diverse inkomsten vaak lager dan dat van
de beroepsinkomsten. Bovendien houdt zulke werkwijze
ook in dat bijvoorbeeld sociale verplichtingen als zelf-
standige in bijberoep aan de orde kunnen komen. Mijn
vragen tot verduidelijking zijn drieešrlei.
Ten eerste, vanaf wanneer worden inkomsten uit het
schrijven van publicaties en artikelen in vaktijdschriften
en dergelijke als beroepsinkomsten beschouwd ?
Ten tweede, zijn er volgens u beroepscategorieešn te
omschrijven die niet begrepen zijn in de niet-limitatieve
lijst ? Enkele voorbeelden zouden wel interessant zijn.
Per definitie moet dat zo zijn. Kunt u bevestigen dat er
beroepscategorieešn zijn die in de niet-limitatieve lijst
zouden
kunnen
worden
opgenomen ?
Deze
niet-
limitatieve lijst werd gepubliceerd in de commentaar IB92
4
HA 50
COM 214
30-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Yves Leterme
nummer 90/7. Graag wat voorbeelden van de soort
activiteiten. Ook daar hebben wij te maken met een
niet-limitatieve opsomming. Terzake zou ik willen vragen
welke inhoud u zou kunnen geven aan de
enzovoort
die in dezelfde commentaar voorkomt. Tot daar mijn zeer
concrete en duidelijke, onontkoombare vraag.
Minister Didier Reynders : Mijnheer de voorzitter,
collega's, in tegenstelling tot wat de heer Leterme blijk-
baar veronderstelde, onderging het administratief stand-
punt aangaande het belastingstelsel voor vanuit neven-
activiteit
verkregen
inkomsten
geen
wijzigingen.
Behoudens wanneer dergelijke inkomsten in het kader
van een arbeidsovereenkomst zijn verkregen, of als winst
moesten worden aangemerkt, zullen zij in de regel be-
lastbaar zijn, hetzij als baten van een winstgevende
activiteit, hetzij als diverse inkomsten uit occasionele of
toevallige verrichtingen.
Volgens een vaste rechtspraak is er van een bedoelde
winstgevende bezigheid sprake indien het om een ge-
heel van verrichtingen gaat die voldoende talrijk en
onderling verbonden zijn om een gewone en voortge-
zette bezigheid uit te maken.
Als feitelijke gegevens die op het uitoefenen van een
winstgevende bezigheid met beroepskarakter kunnen
wijzen, komen buiten het aantal, de onderlinge verbon-
denheid, de aard en de snelle opeenvolging van de
gedane verrichtingen, onder meer de belangrijkheid er-
van in aanmerking, de organisatie die ze impliceren, de
omstandigheid dat ertoe is overgegaan met behulp van
ontleende gelden en in samenwerking tussen twee of
meer personen, evenals het feit dat een nevenactiviteit
nauw verband houdt met de hoofdactiviteit van de be-
trokken belastingplichtigen of in het verlengde van diens
beroepsactiviteit ligt.
Slechts ingeval de buiten het uitoefenen van een
beroepsactiviteit gedane verrichtingen louter occasioneel
of toevallig zijn, kunnen de daaruit verkregen inkomsten
in beginsel worden beschouwd als diverse inkomsten.
Het beoogde nummer 90/7.1, eerste gedachtestreep,
van de administratieve commentaar op het bij het WIB 92
opgenomen onderrichtingen, dient dan ook steeds sa-
men te worden gelezen met de commentaar op artikel
23, WIB 92, waarnaar in dat nummer 90/7.1 trouwens
wordt verwezen. Deze richtlijnen zijn zonder onderscheid
van toepassing op alle belastingplichtigen met een
nevenactiviteit. Ik geef geen voorbeeld omdat men deze
algemene benadering op alle gevallen kan toepassen.
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de minister, ik
zal kort zijn. Op dit punt kunnen we nog terugkomen in
schriftelijke vragen.
Op een bepaald moment sprak u over
in de regel, waar
het erop aankwam dat de niet-talrijke en niet-onderling
verbonden activiteiten, in beginsel als diverse inkomsten
worden getaxeerd. Wat is de strekking van
in de regel ?
Zijn daar uitzonderingen op ? Kunt u dat duidelijker
uitleggen ?
Minister Didier Reynders : Ik zal u daarop een schriftelijk
antwoord geven.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer AimeŽ Desimpel aan de
minister van Financiešn over
de ruling-procedure en
de werking van de commissie voor voorafgaande
fiscale akkoorden
(nr. 1874)
Question orale de M. AimeŽ Desimpel au ministre des
Finances sur
la proceŽdure de ruling et le fonction-
nement de la commission des accords fiscaux preŽa-
lables
De heer AimeŽ Desimpel (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, ik wil een belangrijke
vraag stellen over de ruling, die in de meeste landen,
zoals Nederland, de normaalste zaak van de wereld is. Ik
heb er zelf ervaring mee. Hier in Belgieš is het een
puinhoop. Nochtans is het erg belangrijk dat wij, in
tegenstelling tot de voorgaande regering, de rechtszeker-
heid in ons land opnieuw herstellen. Voor de invoering
van de anti-misbruikbepaling in onze fiscale wetgeving
beschikte de belastingplichtige over het recht om de
minst belaste weg te kiezen bij zijn economische beslis-
singen, op voorwaarde dat geen enkele wettelijke bepa-
ling werd overtreden en dat alle juridische consequenties
van zijn daden in acht werden genomen. Ingevolge de
invoering van de anti-misbruikbepaling moeten de akten
van de belastingplichtige voortaan ook beantwoorden
aan de rechtmatige financiešle en economische behoef-
ten, zo niet mag de administratie deze akten her-
kwalificeren.
Met de bedoeling een bepaalde operatie te kunnen
realiseren zonder het risico van herkwalificatie heeft de
wetgever aan de belastingplichtige de mogelijkheid ge-
geven een ruling aan te vragen. Bij koninklijk besluit van
9 november 1992 werd een commissie voor vooraf-
gaande fiscale akkoorden opgericht. Deze beslist over de
aanvragen voor een voorafgaand akkoord. De tekst van
dit koninklijk besluit werd integraal vervangen door de
tekst van het koninklijk besluit van 4 april 1995 met
betrekking tot de commissie voor voorafgaande fiscale
akkoorden.
Het Rekenhof heeft in zijn 156e verslag met betrekking
tot de werking van de rulingcommissie een aantal opmer-
kingen geformuleerd. Het Rekenhof is onder meer tot de
HA 50
COM 214
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
AimeŽ Desimpel
vaststelling gekomen dat er onvoldoende tegemoet-
gekomen wordt aan de vereiste van permanente bijscho-
ling van de commissieleden. Uit het jaarverslag over het
jaar 1998 van de Algemene Administratie van de Belas-
tingen blijkt dat over de jaren 1996, 1997 en 1998
respectievelijk slechts 67, 69 en 85 aanvragen werden
ontvangen door de rulingcommissie. Deze aanvragen
resulteerden respectievelijk in 24, 28 en 42 ernstige
beslissingen. Van de 87 aanvragen, ontvangen in 1998,
hadden er 78 betrekking op de inkomstenbelastingen, 2
op de registratie, en 7 aanvragen hadden een gemengd
karakter. Ik kan u meedelen dat in Nederland per jaar
meer dan 10 000 van dergelijke rulings gesloten worden.
Ik vernam graag het volgende van de minister.
Ten eerste, welke maatregelen stelt hij in het vooruitzicht
met de bedoeling tegemoet te komen aan de opmerkin-
gen van het Rekenhof ?
Ten tweede, hoe verklaart hij dat slechts een zeer klein
aantal rulingaanvragen bij de commissie worden inge-
diend, hoewel de administratie meer en meer overgaat
tot herkwalificatie van bepaalde verrichtingen ? Ik kom
hier op eŽeŽn van mijn stokpaardjes. De BBI herkwalificeert
bijvoorbeeld systematisch de inkoop van eigen aandelen
in
een
dividenduitkering
op
basis
van
de
anti-
misbruikbepaling. Over een paar weken zal ik op dit punt
terugkomen.
Ten derde, hoe verklaart de minister dat de rulingproce-
dure in het buitenland wel een zeer groot succes kent -
bijvoorbeeld in de Verenigde Staten, Canada en Neder-
land - en waar de rulingaanvraag behoort tot de courante
praktijken van de belastingplichtigen ?
Ten vierde, is de minister niet van mening dat het geringe
succes van de rulingprocedure het gevolg is van het feit
dat de belastingplichtige alle vertrouwen in de fiscus
verloren heeft ? Persoonlijk denk ik dat dit deŽ kern van de
zaak is.
Ten vijfde, acht de minister het niet noodzakelijk om op
het vlak van de relatie tussen de belastingplichtige en de
fiscus dringend de nodige maatregelen te treffen om te
evolueren van het huidige conflictmodel naar een
samenwerkingsmodel ?
Ten zesde, is de minister niet van mening dat deze hele
problematiek zijn oorsprong vindt in de veel te ingewik-
kelde en ondoorzichtige fiscale wetgeving die de ontwik-
keling van fiscale spitstechnologie in de hand werkt ? Is
het bijgevolg niet noodzakelijk een eenvoudiger en door-
zichtiger belastingmodel te ontwerpen dat meer rechts-
zekerheid biedt voor de belastingplichtige ?
Minister Didier Reynders : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Desimpel, zoals ik reeds heb geantwoord op de
schriftelijke parlementaire vraag nr. 79 van 13 oktober
1999 gesteld door de heer van Weddingen en gepubli-
ceerd in Vragen en Antwoorden van de Kamer nr. 15 van
24 januari 2000, moedig ik de leden van de commissie
voor de voorafgaande fiscale akkoorden aan om de
fiscale, economische en financiešle vorming te verbeteren
door onder meer deel te nemen aan seminaries die door
de priveŽ-sectoren of door mijn departement worden ge-
organiseerd. Ik heb dienaangaande bovendien in de
subcommissie Rekenhof van de Kamer onder het voor-
zitterschap van de heer Tavernier, op 9 februari 2000
erop gewezen dat de leden van de genoemde commissie
in hun opdracht worden bijgestaan door ambtenaren van
de technische diensten van de betrokken fiscale admini-
straties die meestal jonge universitairen zijn met een
juridische, economische of handelsopleiding. Er bestaat
dus een trend naar een meer efficiešnte opleiding voor alle
deelnemers. Een paar ambtenaren kunnen ook deelne-
men aan de commissie als hulp voor de leden. Daarnaast
heb ik de administratie van de ondernemings- en
inkomensfiscaliteit verzocht om de aandacht van de
belastingplichtigen die een voorafgaand akkoord wensen
te verkrijgen te vestigen op het feit dat zij door de
commissie kunnen worden gehoord in het bijzijn van
experts inzake fiscale, financiešle en economische mate-
ries wiens advies nuttig lijkt te kunnen zijn om de
commissie opheldering te brengen aangaande de tech-
nische aspecten van het dossier. Het is dus ook mogelijk
om een paar experts te horen in de commissie.
Het aantal aanvragen om een voorafgaand fiscaal ak-
koord ingediend overeenkomstig de bepalingen van arti-
kel 345, paragraaf 1, eerste lid, punt 5 van het Wetboek
van Inkomstenbelastingen van 1992, is inderdaad gering.
Dienaangaande kunnen 2 mogelijke redenen worden
aangevoerd. Enerzijds, kan dit voortvloeien uit de onvol-
doende kennis door het publiek van zowel de juiste
draagwijdte van artikel 344, paragraaf 1, WIB 92, als van
de mogelijkheid geboden door artikel 345, paragraaf 1
van hetzelfde wetboek. Anderzijds, toont de ervaring aan
dat de Belgische belastingplichtigen meestal niet erg
geneigd zijn om de details mee te delen van de door hen
in het vooruitzicht gestelde verrichtingen die zij zouden
verwezenlijken in omstandigheden als bedoeld in artikel
344, paragraaf 1, WIB 92. Het is misschien een kwestie
van voorzichtigheid maar een paar belastingplichtigen
komen niet vlug naar mijn administratie zelfs niet voor
een rulingprocedure. Ze zijn misschien bang voor de BBI
of de administratie. Er zou een mentaliteitswijziging moe-
ten komen van zowel de administratie als de belasting-
plichtigen.
Met betrekking tot de mogelijkheden tot het verkrijgen
van een ruling in het buitenland, rijst de vraag of deze
ruling betrekking heeft op dezelfde verrichtingen als die
welke zijn opgenomen in artikel 345, paragraaf 1, WIB
92, met name hoofdzakelijk het niet-toepassen van anti-
misbruikbepalingen. Ik herinner de heer Desimpel eraan
6
HA 50
COM 214
30-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Didier Reynders
dat op 14 juni 1999 een dienst van voorafgaande beslis-
singen werd opgericht binnen de administratie van de
ondernemings- en inkomensfiscaliteit overeenkomstig
het koninklijk besluit van 3 mei 1999 dat de inrichting van
een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale
zaken bepaalt. Deze maatregel biedt de belastingplichti-
gen de mogelijkheid om vanwege de administratie juridi-
sche zekerheden te verkrijgen omtrent de toepassing van
wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met
voorgenomen verrichtingen of investeringen.
Het is een nieuwe procedure met betrekking tot de
nieuwe diensten.
Voorts ben ik het met u eens, mijnheer Desimpel, wan-
neer u zegt dat bijzondere aandacht moet worden be-
steed aan de verbetering van de relatie tussen de
belastingplichtigen en de administratie.
Wat uw laatste bezorgdheid betreft, ben ik het ook met
uw zienswijze eens. Ik ben voorstander van grondige
fiscale hervormingen die streven naar een eenvoudiger
en doorzichtiger belastingstelsel en die kunnen bijdragen
tot de versterking van de fiscale rechtszekerheid. Er is
echter nog een lange weg af te leggen in ons land om te
komen tot fiscale rechtszekerheid.
De heer AimeŽ Desimpel (VLD) : Mijnheer de minister,
het is erg belangrijk dat in Belgieš opnieuw rechtszeker-
heid heerst.
In dat verband suggereer ik u een of meer van uw
medewerkers een paar keer naar Nederland te sturen om
te zien hoe het er daar aan toe gaat. Nederland kent op
dat vlak een groot succes en dat zou bij ons ook mogelijk
moeten kunnen zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de M. Jacques Chabot au ministre des
Finances sur
les eŽcarts entre les montants taxeŽs par
l'ISI et les montants recouvreŽs
Mondelinge vraag van de heer Jacques Chabot aan
de minister van Financiešn over
de verschillen tus-
sen de door de BBI ingekohierde en de ingevorderde
belastingbedragen
(nr. 1878)
M. Jacques Chabot (PS) : Monsieur le preŽsident, mon-
sieur le ministre, chers colle`gues, l'inspection speŽciale
des impo^ts effectue un travail important qui lui est
speŽcifique. Toutefois, d'aucuns preŽtendent que les taxa-
tions de l'ISI sont peu suivies d'effet reŽel.
De`s lors, je souhaiterais vous poser quelques questions.
Existe-t-il des eŽcarts entre les montants des taxations de
l'ISI et les montants recouvreŽs ? Si oui, quelle est l'im-
portance de ces eŽcarts ? S'ils existent, quelles en sont
les raisons ? S'agit-il d'une absence de motivation, d'in-
solvabiliteŽ, de prescription ? Quelles solutions peuvent y
e^tre apporteŽes ? Enfin, ne serait-il pas judicieux de creŽer
un service de recouvrement propre a` l'ISI ?
M. Didier Reynders, ministre : Monsieur le preŽsident,
chers colle`gues, je rappellerai tout d'abord que l'inspec-
tion speŽciale des impo^ts a eŽteŽ creŽeŽe en vue de lutter
contre les grands courants de fraude, plus particulie`re-
ment en s'interposant dans des circuits frauduleux fai-
sant appel a` des socieŽteŽs eŽcrans et/ou a` des hommes de
paille, comme par exemple les carrousels a` la TVA, dont
j'ai parleŽ ce matin. En brisant ces meŽcanismes, l'inspec-
tion speŽciale des impo^ts exerce a` la fois une fonction
dissuasive - de preŽvention - et, dans certains cas, une
fonction reŽpressive en matie`re de fraude fiscale.
Pour l'anneŽe 1999, en matie`re de TVA, l'ISI a mis en
recouvrement un montant arrondi de 32 milliards de
francs, droits, amendes et inteŽre^ts compris, dont 1,6 mil-
liard a eŽteŽ payeŽ pour cette me^me anneŽe. Cet eŽcart
important entre les sommes mises en recouvrement et
celles effectivement percžues trouve eŽvidemment sa
cause dans l'organisation systeŽmatique d'insolvabiliteŽ
par ceux que l'on appelle les
carrousellistes TVA, ce qui
souligne, si besoin en est, la graviteŽ des infractions
commises.
A noter toutefois que ces chiffres ne tiennent pas compte
du montant des creŽdits d'impo^ts injustifieŽs, dont le rem-
boursement a pu e^tre eŽviteŽ gra^ce aux opeŽrations de
contro^le. Il faut a` la fois veŽrifier dans quelle mesure des
opeŽrations de redressement ont eŽteŽ suivies par un paie-
ment et dans quelle mesure les interventions de l'ISI ont
pu eŽviter des remboursements de la part de l'administra-
tion.
En ce qui concerne les impo^ts sur les revenus, la relation
directe entre les impo^ts enro^leŽs a` la suite des contro^les
effectueŽs par les administrations fiscales et les montants
effectivement encaisseŽs n'est pas encore disponible.
Cette situation est principalement imputable a` l'insuffi-
sance des moyens informatiques mis a` la disposition de
l'administration au cours des anneŽes eŽcouleŽes. J'ai deŽja`
eu l'occasion de m'exprimer sur cette situation et j'y
reviendrai dans les prochains mois, dans le cadre des
projets d'augmentation des budgets en la matie`re. Un
plan informatique est en effet deŽposeŽ pour les cinq
prochaines anneŽes.
Afin d'optimaliser le recouvrement des sommes dues,
une cellule mobile speŽcialiseŽe en matie`re de recouvre-
ment a eŽteŽ mise sur pied au sein de l'ISI. Elle apporte son
soutien aux services de l'ISI de`s la phase de veŽrification,
donc au deŽbut du processus. Elle fait usage de toutes les
mesures d'exeŽcution forceŽe preŽvues par le droit commun
et le droit fiscal.
HA 50
COM 214
7
30-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Didier Reynders
Deux eŽvolutions interviendront sans doute en la matie`re.
La premie`re, ce sera, comme vous le disiez, la mise en
place d'une administration du recouvrement au sein de
l'ISI. Il faudra d'abord preŽvoir une veŽritable administration
de recouvrement pour l'ensemble du deŽpartement. Pour
l'instant, sont uniquement deŽsigneŽs dans cette adminis-
tration le directeur geŽneŽral et le directeur geŽneŽral adjoint.
C'est peu pour l'ensemble du recouvrement du pays. Les
autres membres du personnel sont deŽtacheŽs. Nous al-
lons donc devoir rendre opeŽrationnelle cette administra-
tion du recouvrement.
Quant a` la deuxie`me eŽvolution, j'ai demandeŽ au sein de
mon deŽpartement - et cela semble e^tre un travail nou-
veau - de tenter d'identifier les montants reŽellement
payeŽs sur le total des redressements opeŽreŽs par un
certain nombre d'administrations. Cela veut dire que l'on
va retrouver l'origine des montants dans les opeŽrations
de paiement, a` l'issue du recouvrement. Certains mem-
bres de la commission savent que je tente de mettre
cette opeŽration au point au sujet d'un dossier de fraude
bien particulier qui concerne un assez grand nombre de
contribuables. J'ai constateŽ, monsieur Chabot, qu'au sein
de mon administration, ce meŽcanisme n'existait pas
jusqu'ici. Il a fallu creŽer toute une proceŽdure pour qu'a`
l'avenir, on puisse annoncer non seulement les montants
faisant l'objet d'un redressement a` la suite d'une veŽrifi-
cation mais eŽgalement les montants reŽellement payeŽs.
Cela nous permettra de reŽaliser deux analyses : la pre-
mie`re consistera a` mesurer les chances d'obtenir une
quelconque rentreŽe fiscale.
Dans un certain nombre de cas, lorsque l'on se lance
dans des contro^les, il faut savoir s'ils ont une chance
quelconque d'aboutir. Deux crite`res interviennent. Soit,
on estime que cela en vaut la peine parce que les
montants sont inteŽressants. A deŽfaut, il vaut mieux ne pas
se lancer dans des proceŽdures. Soit, l'on estime que,
quels que soient les montants, des principes sont mis en
cause, qui doivent e^tre entie`rement respecteŽs par les
contribuables, sous peine de condamnations peŽnales
comme c'est le cas en matie`re de carrousel TVA. C'est
une eŽvolution, mais il y en a une autre vis-a`-vis de
l'administration.
Semblable suivi permet aussi de responsabiliser les
personnes chargeŽes des contro^les. Cela m'a toujours
frappeŽ, il est un peu facile d'annoncer des montants
faramineux de reŽcupeŽration possible d'impo^ts a` la suite
de contro^les et donc de redressements adresseŽs a` des
contribuables et de constater, par la suite que, dans un
certain nombre d'affaires, soit nous rencontrons une
impossibiliteŽ de recouvrement parce que les socieŽteŽs
sont faillies ou ont disparu, soit nous sommes - ce qui est
un comportement plus grave dans le chef de l'adminis-
tration - systeŽmatiquement condamneŽs a` l'eŽchelon des
recours juridictionnels.
J'attire votre attention sur une pratique que suivent
alle`grement un certain nombre de fonctionnaires dans le
deŽpartement ou en dehors. Parmi les montants tre`s
importants qu'ils indiquent comme eŽtant a` recouvrer, se
retrouvent de nombreux contentieux. Un des eŽleŽments
qui m'inteŽressent personnellement est de savoir a` quoi
ont abouti, en bout de proceŽdure, les redressements
annonceŽs parfois de manie`re spectaculaire.
Il y a, de`s lors, deux conclusions a` tirer. Doit-on renforcer
les moyens dans un certain nombre de cas parce qu'un
paiement intervient effectivement ? Et inversement, ne
faut-il pas aussi responsabiliser un certain nombre de
membres des administrations qui se lancent dans des
contro^les qui, en bout de course, aboutissent a` une
condamnation du deŽpartement des Finances ?
J'espe`re que la nouvelle proceŽdure fiscale nous permet-
tra de tirer des conclusions de jurisprudence administra-
tive. Dans la nouvelle proceŽdure, les directeurs se pro-
noncent exclusivement comme autoriteŽ administrative et
plus comme autoriteŽ juridictionnelle. De`s lors, il sera
probablement plus simple de tirer un certain nombre
d'enseignements de cette jurisprudence administrative,
voire de la jurisprudence des tribunaux de premie`re
instance et des cours d'appel, pour donner des lignes de
conduite a` tous ceux qui sont chargeŽs de reŽaliser des
contro^les ou de reŽagir a` des reŽclamations de la part des
contribuables.
Il faut toujours garder ces deux eŽleŽments a` l'esprit. On
cite des chiffres importants qui parfois doivent effective-
ment e^tre recouvreŽs - il faut, comme vous le dites,
renforcer un certain nombre de moyens de recouvre-
ment - mais qui doivent parfois aussi nous faire reŽfleŽchir
a` la responsabiliteŽ de fonctionnaires qui ont peut-e^tre eŽteŽ
un peu trop loin dans leurs appreŽciations ou dans leurs
re`gles de contro^le, ce qui entrai^ne ensuite des condam-
nations pour le deŽpartement, ce qui n'est deŽja` pas
agreŽable, mais aussi au preŽalable des perturbations tre`s
seŽrieuses chez les contribuables concerneŽs, personnes
physiques ou entreprises.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van mevrouw Leen Laenens aan
de minister van Financiešn over
de mogelijke ver-
koop van de Fortvlakte te Wijnegem
(nr. 1902)
Question orale de Mme Leen Laenens au ministre
des Finances sur
la vente eŽventuelle de la 'For-
tvlakte' a` Wijnegem
8
HA 50
COM 214
30-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mevrouw Leen Laenens (AGALEV-ECOLO) : Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, mijn vraag
zal misschien iets langer zijn, ik vind het belangrijk om de
geschiedenis van het probleem te schetsen.
De Fortvlakte is een gebied van ruim 16 hectare, gelegen
op de grens tussen Wijnegem en Deurne, op de plaats
van het vroegere Fort 1. Dit gebied met een hoge
ecologische waarde is ook van sociaal belang als groene
buffer tussen de gemeente Wijnegem en de grootstad. In
1995 werd het gebied omgezet van landbouwzone in
bosgebied.
Recentelijk werd op een mondelinge vraag in het Vlaams
Parlement, namelijk op 3 mei, door minister Van Meche-
len geantwoord dat er geen plannen bekend zijn om de
bestemming van het gebied geheel of gedeeltelijk te
wijzigen.
In 1963 werd het gebied voor verkoop overgegeven aan
uw diensten, het ComiteŽ tot aankoop van onroerende
goederen en eind 1994 bezorgde het comiteŽ een
schattingsverslag betreffende die Fortvlakte aan de afde-
ling Bos en Groen. Door de Vlaamse Administratie werd
toen geoordeeld dat de geschatte eenheidsprijs te hoog
was in verhouding tot de bestemming en de kwaliteit van
de desbetreffende gronden. Bij navraag bleek inderdaad
dat deze schatting was opgemaakt voor bestemming
landbouwgrond, zoals op dat ogenblik nog het geval was.
Nu heeft het ComiteŽ tot aankoop, afdeling Bos en Groen,
laten weten dat de openbare verkoop van die Fortvlakte
wordt gepland in juni 2000. Daarenboven werd ook
meegedeeld dat, rekening houdend met de reeds ont-
vangen offertes uit de particuliere sector, het Vlaams
Gewest op basis van de schatting van 1994 geen enkele
kans maakt om die Fortvlakte alsnog aan te kopen.
Informeel werd mij bevestigd dat deze biedingen het vier-
tot vijfvoudige bedrag zijn van de schatting die in 1994
werd opgemaakt.
Niettegenstaande deze mededeling heeft de afdeling
Bos en Groen het comiteŽ toch nog gevraagd om de
schatting te actualiseren, rekening houdende met de
gewestplanwijziging naar bosgebied. De nabijheid van
een groot winkelcentrum maakt de kans groot dat derden
die in deze kandidaat zijn deze gronden uit speculatief
oogpunt willen verwerven.
Ik beklemtoon nogmaals dat in het kader van de verbe-
tering van de leefbaarheid in stedelijke agglomeraties,
alle overheden hun verantwoordelijkheid moeten nemen.
Het lijkt van weinig daadkracht te getuigen indien de
overheden voor het realiseren van een waardevol initia-
tief, namelijk de aanleg van deze buffer als bos- en
natuurgebied ten overstaan van het winkelcentrum, zich
de pas zouden laten afsnijden door de particuliere finan-
ciešle speculanten. Vandaar mijn concrete vragen.
Is er een aanleiding om nu tot de openbare verkoop over
te gaan ? Zo ja, welke ? Bestaat alsnog de mogelijkheid
dat er een nieuw schattingsverslag wordt opgemaakt,
ditmaal op basis van de huidige bestemming van het
gewestplan, met name bosgebied ? Erkent de minister
het algemeen belang van de aanleg van een groene
buffer ten overstaan van het winkelcentrum ? Zijn er in
dat kader onderhandelingen opgestart met de betrokken
Vlaamse minister Vera Dua ?
- Voorzitter : de heer Jef Tavernier
Minister Didier Reynders : Mijnheer de voorzitter,
collega's, de reden om nu over te gaan tot de openbare
verkoop is dat er zich een kandidaat-koper heeft aange-
diend.
Er kan geen nieuw schattingsverslag worden opgemaakt
op basis van de stedenbouwkundige bestemming bos-
gebied, omdat bij het bepalen van de waarde van het
onteigende perceel geen rekening wordt gehouden met
de waardevermeerdering of -vermindering die voortvloeit
uit de voorschriften van een ruimtelijk uitvoeringsplan,
voor zover de onteigening wordt gevorderd voor de
verwezenlijking van dat ruimtelijk uitvoeringsplan.
Het gaat hier om artikel 72 van het decreet van 18 mei
1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke orde-
ning, voorheen artikel 31 van de wet van 29 maart 1962
houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de
stedenbouw.
Het behoort niet tot de bevoegdheid van de minister van
Financiešn zich uit te spreken over de eventuele
bestemmingswijziging van een bepaald gebied. Deze
bevoegdheid is gesitueerd op gewestelijk, provinciaal en
gemeentelijk vlak. Maar op 9 september 1999 werd het
Vlaams Gewest, afdeling bos en groen, bij brief meege-
deeld dat er een kandidaat-koper was. In dezelfde brief
werd gevraagd naar de intenties van het Vlaams Gewest
en werd meegedeeld dat, indien er geen antwoord kwam
voŽoŽr eind september 1999, er werd verondersteld dat het
Vlaams Gewest geen kandidaat meer was. Aangezien
hierop niet werd gereageerd wordt de verkoopprocedure
gewoon voortgezet. Ik ben wel bereid te onderhandelen
met minister Dua. Trouwens, morgen zal ik haar ontmoe-
ten.
In september kwam er dus geen reactie en er werd voor
de eerste maal gereageerd in april 2000.
Er is een verschil van 10% tussen het voorstel van het
Vlaams Gewest en dat van de nieuwe kandidaat-koper.
Terzake moet een procedure worden gevolgd. Wij heb-
ben een vraag gericht tot het Vlaams Gewest, maar
ontvingen nog geen antwoord en dus volgt mijn admini-
stratie het verdere verloop van de procedure. Ik ben
evenwel bereid opnieuw te onderhandelen met het
Vlaams Gewest.
HA 50
COM 214
9
30-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mevrouw Leen Laenens (AGALEV-ECOLO) : Mijnheer
de minister, bij het voeren van een behoorlijk beleid moet
rekening worden gehouden met het algemeen belang.
U gaf zelf de verhouding weer van de prijs die wordt
geboden. Wanneer een comiteŽ een schattingsverslag
maakt gebeurt dit op basis van de waarde van de grond
en wordt met een aantal criteria rekening gehouden. In
dat verband, mijnheer de minister, behoort het tot uw
verantwoordelijkheid om prioriteit te verlenen aan het
algemeen belang en niet aan speculatie. Wellicht bent u
het met mij eens dat de prijs in kwestie niet werd
geboden omwille van de hoge landbouwwaarde van de
grond.
Minister Didier Reynders : Mevrouw Laenens, mijn ver-
antwoordelijkheid ligt op een ander vlak.
Ingevolge de wet van 31 mei 1923 betreffende de
vervreemding van onroerende domeinen en goederen, is
de minister van Financiešn gelast de onroerende domei-
nen en goederen, na publicatie, tegen de hoogst moge-
lijke prijs te vervreemden. Dat is een verplichting van mijn
departement. Voorts moet ik nog inlichtingen verstrekken
aan de voorzitter van de subcommissie Rekenhof van de
Kamer.
Ik herhaal dat ik bereid ben opnieuw onderhandelingen te
voeren met minister Dua. In dit dossier is evenwel geen
enkel objectief element voorhanden om ten opzichte van
het Rekenhof en van de voorzitter van de commissie te
verantwoorden waarom een potentieel hoge opbrengst
aan de staatskas zou worden onttrokken door de verkoop
in te trekken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan
de minister van Financiešn over
de fiscale aftrekbaar-
heid van de maaltijdcheques
(nr. 1924)
Question orale de M. Hagen Goyvaerts au ministre
des Finances sur
la deŽductibiliteŽ fiscale de titres-
repas
De heer Hagen Goyvaerts (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, mijn aandacht
werd getrokken door een arrest van het hof van beroep te
Antwerpen. Hierin werd vermeld dat maaltijdcheques
voor bedrijven wel fiscaal aftrekbaar zijn. Dit is een
merkwaardig vonnis. In principe beschouwt de fiscus de
maaltijdcheques niet als loon, maar als een sociaal
voordeel voor de werknemer en sociale voordelen zijn
niet fiscaal aftrekbaar. Daarom kan de werkgever de
maaltijdcheques niet fiscaal inbrengen. Het hof van be-
roep is van mening dat het sociaal voordeel enkel van
toepassing is op het gedeelte dat de werknemer betaalt
en niet op de nominale waarde van de cheque. Dat
vonnis kan voor veel bedrijven een gevolg hebben. Zij
kunnen maaltijdcheques nu fiscaal inbrengen. Blijkbaar
kan dit zelfs met een terugwerkende kracht tot drie jaar.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van dat
vonnis ? Wat zijn de gevolgen - gezien de mogelijkheid
om terug te vorderen met terugwerkende kracht - voor de
fiscale administratie ? Bent u van plan om het statuut van
de maaltijdcheques te wijzigen of te herzien ? Heeft de
fiscale administratie al een cassatieverzoek met betrek-
king tot dit vonnis ingediend ?
Minister Didier Reynders : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Goyvaerts, u hebt het over het arrest van het hof
van beroep te Antwerpen van 16 mei 2000, waarvan de
aanzegging op 18 mei werd verricht. Het arrest heeft
betrekking op de fiscale behandeling van maaltijd-
cheques. Ik kan kort antwoorden.
Het betrokken arrest maakt thans het voorwerp uit van
een onderzoek waarbij men zal nagaan of er tegen dit
arrest al dan niet een voorziening in cassatie zal worden
ingediend. U begrijpt dat het daarom voorbarig is om een
standpunt in te nemen over de fiscale draagwijdte van
het arrest. Ik wacht op een advies van mijn administratie.
Gaan we al dan niet naar het Hof van Cassatie ? Na deze
keuze kan ik u misschien een ander antwoord geven. Nu
is het te vroeg om u een duidelijk antwoord te geven.
De heer Hagen Goyvaerts (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, we wachten in feite het beroep af. We zullen
zien of dat binnen de drie maanden gebeurt. Zoniet, kom
ik op die vraag terug.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
minister van Financiešn over
de eventuele verlaging
van het BTW-tarief voor kappers
(nr. 1928)
Question orale de Mme Trees Pieters au ministre des
Finances sur
la reŽduction eŽventuelle du taux de TVA
applicable aux coiffeurs
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, in een onderhoud van
een aantal maanden geleden met het Beroepsinstituut
voor de Boekhouders verwees u naar de Europese
richtlijn die naast de sectoren van de schoenmakers en
de herstellers van kledij en fietsen ook ruimte had
gemaakt voor een BTW-verlaging voor de haarkappers.
U deelde tijdens het onderhoud bij het BIB mee dat u een
10
HA 50
COM 214
30-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Trees Pieters
aantal situaties waarop de Europese richtlijn betrekking
heeft, wil herzien. Mijnheer de minister, hebt u concrete
initiatieven om de sector van de haarkappers te laten
genieten van een BTW-verlaging ?
Minister Didier Reynders : Mijnheer de voorzitter, me-
vrouw Pieters, het ging niet om een BTW-verlaging maar
om andere maatregelen. De bedoelde bepalingen vinden
hun oorsprong in de EG-richtlijn 99/85 van de Raad van
22 oktober 1999. Deze richtlijn betreft de mogelijkheid
om bij wijze van experiment een verlaagd BTW-tarief toe
te passen op arbeidsintensieve diensten. Onder de vijf
door de Europese Raad geselecteerde activiteiten heeft
Belgieš geopteerd enerzijds, voor de renovatie en het
herstel van particuliere woningen van meer dan vijf en
minder dan vijftien jaar oud en anderzijds, voor de kleine
hersteldiensten van fietsen, schoeisel, lederwaren en
huishoudlinnen.
Wat nu concreet de kappersdiensten betreft, dient te
worden aangestipt dat voor de aan de forfaitaire regeling
onderworpen kappers bij het opmaken van de voorlopige
forfait voor het jaar 2000 reeds bepaalde gunst-
maatregelen werden genomen. Indien zo'n kapper per-
soneel te werk stelt, worden de bijkomende ontvangsten
die voortvloeien uit de tewerkstelling van dit personeel
forfaitair bepaald door forfaitaire verhogingen toe te
passen op de patronale ontvangsten en dit overeenkom-
stig de categorie van het personeel. Terzake werd zowel
voor de heren- als voor de damessalons voor het jaar
2000 het percentage van deze forfaitaire verhogingen
substantieel verminderd. Er is dus geen sprake van een
verlaging van de BTW. We hebben een keuze gemaakt
voor twee andere sectoren. Er is echter wel sprake van
een vermindering van de forfaitaire percentages voor de
forfaitaire taxatie van de kappersdiensten. Het gaat dus
om een andere maatregel maar ook voor deze sector
komt er een belastingvermindering.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de minister,
hebt u ook iets in petto voor wie niet aan de forfaitaire
regeling onderworpen is ?
Minister Didier Reynders : Tot nog toe niet. Ik heb een
paar andere ideeešn voor andere sectoren en andere
belastingplichtigen. Dit geldt echter alleen voor de for-
faitair belaste kappers.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
Aangezien de heer Luc Goutry niet aanwezig is, wordt
zijn mondelinge vraag nr. 1941 van de agenda afge-
voerd.
- Voorzitter : de heer Olivier Maingain
Samengevoegde mondelinge vragen van mevrouw
Simonne Creyf en de heer Peter Vanvelthoven aan de
minister van Financiešn over
de eventuele afschaf-
fing van de aanvullende verkeersbelasting op LPG-
motoren
(nrs. 1953 en 1975)
Questions orales jointes de Mme Simonne Creyf et
M. Peter Vanvelthoven au ministre des Finances sur
la suppression eŽventuelle de la taxe compleŽmen-
taire pour moteurs LPG
(n
os
1953 et 1975)
Mevrouw Simonne Creyf (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, we worden nog steeds
geconfronteerd met hoge brandstofprijzen.
Minister Didier Reynders : Elke dag.
Mevrouw Simonne Creyf (CVP) : Mijnheer de minister, u
hebt verklaard dat er geen verlaging zal komen van de
accijnzen zoals die door de CVP wordt voorgesteld. U
hebt echter ook verklaard dat u zou laten onderzoeken of
zwavelarme brandstof niet iets goedkoper kon worden
gemaakt. Mijnheer de minister, ik wil erop wijzen dat LPG
een brandstof is met nagenoeg geen zwavel-, lood- of
CO
2
-uitstoot.
Wat milieu betreft, zijn we in goed gezelschap aangezien
minister Durant herhaaldelijk heeft verklaard dat LPG in
elk geval de minst vervuilende brandstof op de markt is.
Bovendien heeft zij reeds meermaals een lans gebroken
voor LPG.
LPG kan goedkoper worden gemaakt door het afschaffen
van de aanvullende verkeersbelasting. Mijnheer de mi-
nister, ook hiervoor zijn we in goed gezelschap - uw
gezelschap - want u hebt zelf een resolutie van het
parlement in verband met LPG ondertekend die dateert
van 10 december 1998.
Minister Didier Reynders : Dat is twee jaar voŽoŽr Verhof-
stadt !
Mevrouw Simonne Creyf (CVP) : Uw handtekening
staat er nochtans onder.
In een eerste punt vraagt men in deze resolutie aan de
Belgische regering de afschaffing te overwegen van de
aanvullende verkeersbelasting voor LPG. Mijnheer de
minister, de vraag is of het ogenblik niet is gekomen om
die aanvullende verkeersbelasting voor LPG af te schaf-
fen.
De heer Peter Vanvelthoven (SP) : Mijnheer de voorzit-
ter, mijnheer de minister, collega's, mijn vraag gaat
inderdaad in dezelfde richting.
HA 50
COM 214
11
30-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Peter Vanvelthoven
Zowat 20 jaar geleden werd de aanvullende verkeersbe-
lasting voor wagens met LPG-installatie ingevoerd. Deze
belasting moest de afschaffing van accijnzen op LPG
compenseren en onze concurrentiepositie ten opzichte
van de Nederlanders vrijwaren.
We stellen vast dat het aantal wagens dat op LPG rijdt
stelselmatig is afgenomen. Begin de jaren '80 was het
nog 2,5% van het aantal wagens terwijl dit aantal van-
daag is teruggelopen tot minder dan 1%. Een van de
factoren is ongetwijfeld de aanvullende verkeersbelas-
ting. Andere factoren zijn de angst om met gas te rijden
en het feit dat men niet in ondergrondse parkeergarages
mag parkeren.
Dit is uiteraard een spijtige zaak omdat LPG vanuit
milieutechnisch oogpunt toch wordt beschouwd als een
brandstof die minder schadelijk is voor het milieu dan de
andere brandstoffen. Onze fractie heeft trouwens een
wetsvoorstel ingediend dat het LPG-gebruik wil stimule-
ren. Een van de voorstellen is het afschaffen van de
aanvullende verkeersbelasting op LPG.
Mijnheer de minister, bent u van mening dat het afschaf-
fen van die aanvullende verkeersbelasting op LPG kan
worden beschouwd als een efficiešnte maatregel om het
LPG-rijden aan te moedigen ?
Minister Didier Reynders : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik herhaal dat ik bereid ben om een paar
maatregelen te nemen ten voordele van enkele milieu-
vriendelijke producten, zoals LPG of benzine of diesel
met minder zwaveluitstoot.
Wat LPG betreft, is er een specifiek probleem. De
aanvullende verkeersbelasting werd ingevoerd door de
wet van 11 april 1983 houdende fiscale en begrotings-
bepalingen. Zij is van toepassing op personenwagens,
wagens voor dubbel gebruik en minibussen die zijn
uitgerust met een LPG-installatie. Zij is niet verschuldigd
voor voertuigen die uitsluitend worden gebruikt voor
gemeenschappelijk vervoer van personen en evenmin
voor minibussen die uitsluitend worden gebruikt voor het
gemeenschappelijk vervoer van personen krachtens een
machtiging of concessie vanwege de overheid. Het be-
drag ervan varieert van 3 600 frank via 6 000 tot 8 400
frank, naargelang het belastbaar vermogen.
Bij het openstellen van de grenzen op 1 januari 1993
moest Belgieš zich zoals de andere lidstaten houden aan
de verschillende Europese richtlijnen die inzake accijns-
rechten zijn uitgevaardigd, inzonderheid de richtlijnen 92
en 82 van 19 oktober 1992 betreffende het harmoniseren
van de accijnstarieven op minerale oliešn.
Artikel 7 van die richtlijn schrijft voor dat het minimum
accijnstarief op als brandstof gebruikt vloeibaar petro-
leumgas en methaangas 100 euro per 1 000 kilogram
bedraagt, dit is 4034 frank per ton. Ingevolge beslissing
92/510 van 19 oktober 1992 is Belgieš niettemin gemach-
tigd om geen accijnsrechten te heffen op vloeibaar
petroleumgas, aardgas en methaangas. Dit gebeurt door
middel van het koninklijk besluit van 29 december 1992
betreffende de structuur en de tarieven inzake accijns-
rechten op minerale oliešn bekrachtigd door de wet van 22
oktober 1997 betreffende hetzelfde onderwerp. Dit dus
vijf jaar na het koninklijk besluit. Het gaat nu wat sneller,
maar het is nog niet perfect.
De machtiging om het accijnsrecht niet te heffen was
verbonden aan het bestaan in ons land van een ver-
keersbelasting die hetzelfde resultaat heeft. Indien de
aanvullende verkeersbelasting wordt afgeschaft, zal bij-
gevolg in de wet een accijnsrecht moeten worden opge-
nomen. Rekening houdend met de dichtheid van LPG,
zal dat recht 2,58 frank per liter bedragen. Volgens de
berekening van het gemiddeld verbruik van LPG en het
jaarlijks aantal afgelegde kilometers zou de afschaffing
van de aanvullende verkeersbelasting en de vervanging
ervan door een accijnsrecht voor de gebruiker geen
enkel budgettair verschil tot gevolg hebben. Ik ben even-
wel bereid de aanvullende verkeersbelasting af te schaf-
fen en een nieuw accijnsrecht te vragen, maar dat is een
kwestie van besprekingen op Europees niveau.
Misschien kan op Europees niveau een nieuwe beslis-
sing worden genomen om een lager accijnsrecht in te
voeren in plaats van de aanvullende verkeersbelasting.
Ik pleit voor de afschaffing van de aanvullende verkeers-
belasting, maar ik herhaal dat wij in dit geval een nieuw
accijnsrecht moeten hebben. Dat is logisch.
Mevrouw Simonne Creyf (CVP) : Mijnheer de minister,
dank u voor dit antwoord. Wij zijn voor belasting-
vermindering en niet voor nieuwe heffingen. Ondertus-
sen heb ik ook een wetsvoorstel voorbereid om die extra
verkeersbelasting af te schaffen zonder iets in de plaats
te stellen. Ik denk dat wij inderdaad ook hier de milieu-
impact moeten verrekenen. Het zou een stimulans zijn
voor een milieuvriendelijke brandstof, waarbij ondertus-
sen ook heel wat zogezegde emotionele bezwaren van
de baan zijn. In Nederland krijgt men, ook al is het bij
wijze van experiment toegang tot ondergrondse par-
kings. Het is een milieuvriendelijke brandstof en daarom
vinden wij dat die mag worden gepromoot en gestimu-
leerd. Vandaar dat wij ook een wetsvoorstel terzake
zullen indienen.
De heer Peter Vanvelthoven (SP) : Mijnheer de minister,
dank u voor dit antwoord. Het standpunt van de regering
is mij niet erg duidelijk. Zal men nu iets doen of niet ? Het
zou nuttig zijn dat men toch inderdaad eens zou onder-
zoeken of het vanuit milieu-oogpunt niet beter zou zijn de
aanvullende verkeersbelasting af te schaffen en te ver-
vangen door een verhoging van de accijns op LPG. Op
die manier stimuleert men de aankoop van een voertuig
12
HA 50
COM 214
30-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Peter Vanvelthoven
op LPG en tegelijkertijd tracht men door het heffen van
de accijns op LPG toch voor een stuk het gebruik van de
auto als vervoermiddel enigszins af te remmen. In die zin
pleiten wij voor een initiatief. Wij hebben een wetsvoor-
stel ingediend en dat zal bij gelegenheid in deze com-
missie nog ter sprake komen.
Minister Didier Reynders : Zondag was ik te gast bij de
RTBf in een debat in verband met brandstoffen. Er was
geen nieuwe vraag van de sector inzake LPG, maar
misschien is een afschaffing van de aanvullende ver-
keersbelasting toch mogelijk. Eerst moeten wij advies
vragen aan de Europese Commissie. Misschien kunnen
wij overgaan tot afschaffing met verhoging van de accijn-
zen. Het is een eerste stap naar een variabilisering van
de kosten wat de LPG betreft. Het is een goede zaak,
zelfs met een verhoging van de accijnzen.
Mevrouw Simonne Creyf (CVP) : Mijnheer de minister, u
zegt dat er geen vraag is vanuit de sector. De vraag is
natuurlijk wie de sector is. Ik heb toch een studie van
VAB/VTB die wel degelijk vragende partij is.
Minister Didier Reynders : Het ging om de producenten
van LPG. Het is de eerste keer dat ik producenten
ontmoet die niets aan de fiscus vragen. Ik ben bereid om
naar een afschaffing van de aanvullende verkeersbelas-
ting te gaan, maar wij moeten eerst het akkoord krijgen
van de Europese Commissie. Ik denk dat wij tot een
verhoging van de accijnzen moeten beslissen om naar
een afschaffing van de aanvullende verkeersbelasting te
gaan. Het is wel een eerste stap naar variabilisering van
de kosten. Daar vraagt men altijd naar, dus is dit een
goede zaak, denk ik.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jef Tavernier aan de
minister van Financiešn over
de evolutie van de rente
op spaarboekjes
(nr. 1971)
Question orale de M. Jef Tavernier au ministre des
Finances sur
l'eŽvolution des inteŽre^ts geŽneŽreŽs par
des carnets de deŽpo
^ t
De heer Jef Tavernier (AGALEV-ECOLO) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, sommigen
worden de laatste tijd geconfronteerd met een stijging
van de rentes op korte termijn. In kasbons en dergelijke
zit duidelijk een stijgende tendens. De rentevoeten wor-
den
geregeld
aangepast
naargelang
de
markt-
omstandigheden.
Daarentegen stellen we vast dat de interestvoeten op het
populaire spaarboekje nogal rigide zijn. We kenden al
een aantal verhogingen van de kortetermijnrenten op
kasbons en dergelijke, maar interest op het spaarboekje
blijft bij nagenoeg alle financiešle instellingen hetzelfde en
ligt zeer laag. We moeten ons daar toch wat vragen rond
stellen.
Als we gaan kijken naar de verklarende factoren van die
rigiditeit en van de grotere winsten die daaruit voort-
vloeien voor de financiešle instellingen, komen we tot twee
mogelijke verklaringen.
Ten eerste, al dan niet geformaliseerde kartelafspraken
tussen de belangrijkste financiešle instellingen in ons land.
Ten tweede, het bestaan van een fiscaal gunstregime dat
specifiek toegespitst is op eŽeŽn bepaald spaarproduct.
We stellen vast dat het op dit moment minder gunstig is
voor de wat klassiekere spaarder, die spaart via het het
spaarboekje. Moet er niet opgetreden worden tegen, of
op zijn minst een onderzoek gedaan worden naar, het
bestaan van kartelafspraken ? Moet er ook niet gekeken
worden naar het fiscaal gunstregime ? Dat kan in ver-
schillende richtingen. Het lijkt mij eigenaardig dat men
een soort gunstregime heeft op een bepaald spaar-
product. Degenen die een ander spaarproduct hebben
vallen daar automatisch niet onder.
Mijn suggestie is de volgende. Laten wij tot een bepaald
bedrag van interesten geen roerende voorheffing heffen
en voor de rest, op om het even welk spaarproduct dat
komt, eens een bepaald niveau wordt overschreden, de
normale roerende voorheffing heffen. Iets in die aard,
mijnheer Leterme, dus geen verhoging van de fiscale
druk, maar kijken of men geen gunstregimes en discri-
minaties gaat invoeren en in stand houden. Dat is mijn
vraag, mijnheer de minister, naar aanleiding van de
stijging van de korte termijnrenten.
Minister Didier Reynders : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Tavernier, ik wil er meteen op wijzen dat ik geen
aanwijzingen heb om te denken dat wij ons in een
kartelsituatie bevinden. In een markteconomie, zoals in
Belgieš het geval is, zijn de prijzen van goederen en
rentevoeten vrij maar onderhevig aan de schommelingen
van de nationale en internationale markt. De vergoeding
op spaarboekjes is in principe aan deze regel onderwor-
pen. De spaarboekjes volgen de evolutie van de rente-
voeten die worden toegepast op de geldmarkten. Dat
gebeurt evenwel minder snel dan bepaalde debet-
rentevoeten,
bijvoorbeeld
de
rentevoet
op
grote
deposito's, die de rentevoeten van de geldmarkt van zeer
nabij volgen.
Er bestaat in ons land evenwel een uitzondering op deze
regel. Het gaat om de maximumrentevoeten die op een
spaarboekje, zoals bedoeld in artikel 21.5 van het wet-
HA 50
COM 214
13
30-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Didier Reynders
boek inkomstenbelasting 1992 en in artikel 2 van het
koninklijk besluit tot uitvoering van het wetboek inkom-
stenbelasting 1992, mogen worden toegekend. Dit
spaarboekje, dat gereglementeerd is, geniet een fiscale
vrijstelling op de intresten. Het ontsnapt aan de roerende
voorheffing van 15% voor dat deel van de opbrengsten
dat een door hogergenoemde wet vastgesteld bedrag
niet overschrijdt. Voor het aanslagjaar 2000 bedraagt dit
geišndexeerde bedrag 56 000 frank of 5 388,2 euro per
jaar en per gezin. Mijnheer Tavernier, voor meer details
over dit onderwerp verwijs ik naar het antwoord op de
parlementaire vraag nr. 218 van mevrouw Claudine Drion
van 7 februari 2000, verschenen in het Bulletin van
Vragen en Antwoorden van 8 mei 2000, blz. 3 439. In dit
kader bepaalt de minister van Financiešn de voorwaarden
waaraan een spaarboekje dat van de fiscale vrijstelling
kan genieten, onderworpen is. Mijn interventie is nodig
voor de bepaling van de maximale basisintrestvoet die
aan een spaarboekje kan worden toegekend - momen-
teel 4% - evenals voor de bepaling van de rentevoet van
de getrouwheidspremie en van de aangroeipremie. Mo-
menteel mogen deze rentevoeten 50% van de maximum-
basisrentevoet niet overschrijden. Ik wil hierbij verduide-
lijken dat deze maximumrentevoet momenteel de
houders van een spaarboekje zeker niet benadeelt. Wij
kunnen maximaal tot 6% gaan. Ten gevolge van hun
bijzondere aard worden de intrestvoeten van geregle-
menteerde spaarboekjes minder frequent aangepast.
De heer Jef Tavernier (AGALEV-ECOLO) : Mijnheer de
minister, ik dank u voor uw antwoord. Uiteraard ben ik op
de hoogte van de wettelijke reglementeringen. Mijn vraag
handelde vooral over eventuele kartelvorming. Ik kan niet
anders dan u geloven als u zegt dat u tenminste geen
aanwijzingen hebt voor bepaalde kartelafspraken. Uit uw
antwoord leid ik af dat u er niet aan denkt iets te
veranderen aan het fiscale gunstregime, in welke richting
dan ook, behalve, als de nood het hoogst is, een even-
tuele aanpassing van het maximumbedrag of de
maximumintrestvoet.
Minister Didier Reynders : Ik heb tot nu toe niet de
intentie dat te doen. Wat uw eerste vraag betreft, als u
aanwijzingen hebt over kartelvorming kunt u misschien
een brief sturen naar mijn administratie of naar mijn
kabinet.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jef Tavernier aan de
minister van Financiešn over
het fiscaal statuut van
de
provisies
van
de
elektriciteitsproducenten
(nr. 1972)
Question orale de M. Jef Tavernier au ministre des
Finances sur
le statut fiscal des provisions des
producteurs d'eŽlectriciteŽ
De heer Jef Tavernier (AGALEV-ECOLO) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, bij nazicht van
de balansen ingediend door de elektriciteitsproducenten
kan men vaststellen dat zij een aantal provisies aanleg-
gen voor eventuele en waarschijnlijke ontmanteling van
kerncentrales of voor verbruikte brandstoffen.
Bij het aanleggen van dergelijke provisies genieten de
elektriciteitsproducenten speciale fiscale statuten en het
is precies daarover, mijnheer de minister, dat ik wat meer
duidelijkheid zou willen krijgen.
Vandaar mijn volgende vragen. Om welk statuut gaat het
en wat is de wettelijke basis ervan ?
Gezien de evolutie van de voorbije maanden waarbij wij
werden geconfronteerd met een liberalisering van de
elektriciteitssector, had ik graag van u vernomen of men
eraan denkt de fiscale statuten te wijzigen omwille van
bepaalde nieuwe verplichtingen die worden opgelegd in
de richting van liberalisering.
Minister Didier Reynders : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Tavernier, behoudens de uitdrukkelijke bepalingen
van artikel 25, 2de lid van het koninklijk besluit ter
uitvoering van het Wetboek van inkomstenbelastingen
1992, met betrekkingen tot de voorzieningen voor risico's
en kosten die zijn aangelegd met het oog op het dekken
van kosten inherent aan de ontmanteling van kerncen-
trales en aan de ontsmetting van de vestigingsplaatsen
ervan, kan ik u mededelen dat de andere door de
elektriciteitsproducenten
aangelegde
voorzieningen
slechts uit de belastbare winst kunnen worden gehaald
wanneer deze voorzieningen beantwoorden aan de voor-
schriften van artikel 48 van het wetboek van inkomsten-
belastingen 1992 en van de artikel 24 en 25 van het
koninklijk besluit van 1992.
Gelet op het feit dat voormelde bepalingen van toepas-
sing zijn op alle in Belgieš gevestigde ondernemingen
waarvan de voorzieningen voldoen aan de terzake ge-
stelde wettelijke voorwaarden, ben ik van mening dat de
impact van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt
voor de toepassing van deze bepalingen dan ook zonder
voorwerp is.
Er bestaat dus een duidelijke en precieze wettelijke basis
voor een paar voorzieningen en voor het overige is er
een algemeen stelsel voor alle ondernemingen in ons
land.
De heer Jef Tavernier (AGALEV-ECOLO) : Mijnheer de
minister, het komt er aldus op neer dat uitdrukkelijk is
bepaald dat alleen de provisies voor ontmanteling en
ontsmetting uit de belastbare winst komen, terwijl de
andere provisies onder toepassing van het normaal
stelsel vallen.
14
HA 50
COM 214
30-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Didier Reynders : Inderdaad.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Financiešn over
de samenstelling van
zijn kabinet
(nr. 1980)
Question orale de M. Yves Leterme au ministre des
Finances sur
la composition de son cabinet
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, ons land zal binnenkort
het voorzitterschap van de Europese Unie uitoefenen en
daarom worden opgenomen in de trojka die de drie
landen verenigt die opeenvolgend het voorzitterschap
waarnemen. Deze extra bevoegdheid zal ongetwijfeld
leiden tot extra werk voor de mensen van Financiešn.
Mijnheer de minister, is het correct dat u met het oog op
het Belgisch voorzitterschap extra personeel rekruteert ?
Over hoeveel mensen gaat het ? Wie selecteert deze
mensen ? Hoeveel voltijdse equivalenten zullen het zijn ?
Is het correct dat u rekruteert voor een periode van twee
jaar ? Op welke basisallocaties zult u de financiering van
de uitgaven van deze weddenlast plaatsen ?
Minister Didier Reynders : Mijnheer de voorzitter,
collega's, de antwoorden op de vragen van de heer
Leterme zijn eenvoudig.
Het kabinet heeft geen enkele nieuwe medewerker aan-
geworven. De medewerkers die ter beschikking van het
kabinet worden gesteld zijn allemaal personeelsleden
van het departement van Financiešn. Voor het Belgisch
voorzitterschap in 2001 wordt er geen extra personeel
aangeworven maar zal het personeel dat ter beschikking
wordt gesteld van het kabinet, personeel van Financiešn
zijn. Er is bijgevolg geen sprake van contracten. Ik
herhaal dat er geen nieuwe medewerker wordt aange-
worven. In het kader van het koninklijk besluit van 19
oktober 1999 heeft Ambtenarenzaken toelating gegeven
17 personen van mijn administratie ter beschikking van
het kabinet te stellen. Op het ogenblik dat de opdracht
van de personeelsleden van Financiešn die ter beschik-
king van het kabinet worden gesteld, beešindigd is, zullen
ze naar hun administratie terugkeren. Dit kan een op-
dracht voor twee jaar zijn. Ik moet het voorzitterschap
van de Europese Unie in het tweede semester van 2001
waarnemen. Het eerste semester van 2002 maak ik deel
uit van de trojka. In oktober 2000 moet de Belgische
minister van Financiešn eveneens de G10 voorzitten. U
merkt dat mijn departement een aantal voorzitterschap-
pen toebedeeld krijgt. De opdracht zal vermoedelijk twee
jaar duren. Ik herhaal dat alleen personeelsleden van de
administratie ter beschikking van mijn kabinet worden
gesteld. Voor deze terbeschikkingstelling is geen enkel
bijkomend krediet toegekend. De betaling van hun ver-
goedingen gebeurt via voorafnames op het daartoe spe-
ciaal
uitgetrokken
budget
op
de
begroting
van
Ambtenarenzaken. Dit nieuwe systeem voor een aantal
precieze taken werd opgenomen in het koninklijk besluit
van 19 oktober 1999.
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de voorzitter, de
minister bevestigt ons vermoeden dat 17 mensen extra
aan uw kabinet worden toegevoegd voor de duur van het
voorzitterschap van de Europese Unie. Wat de financiešle
aanrekening betreft, dacht ik met veel klem in de media
en
deze
morgen
tijdens
de
bespreking
van
de
begrotingscontrole van de minister van Begroting te
hebben vernomen dat deze regering, in tegenstelling tot
vorige regeringen, - dit verklaart volgens minister Vande
Lanotte het half miljard extra uitgaven voor de kabinet-
ten - de volledige kosten van de terbeschikkingstelling
van ambtenaren van de administratie apart op de begro-
ting imputeert. U hebt gezegd dat men deze kredieten op
de begroting van Ambtenarenzaken heeft ingeschreven.
Ik neem akte van uw antwoord dat er geen enkele
externe medewerker zal worden ingeschakeld.
We zullen dat uiteraard nauwlettend volgen. Uiteraard
worden de kosten ervan geboekt op de post kosten voor
de kabinetsmedewerkers die zich bezighouden met de
uitwerking van het beleid.
Minister Didier Reynders : De desbetreffende medewer-
kers zijn afkomstig van het departement Financiešn en
worden niet aan mijn kabinet toegevoegd. Met het ko-
ninklijk besluit van 19 oktober 1999 is er een specifieke
administratieve cel opgericht voor het Belgische voorzit-
terschap van de Europese Unie en voor de euro-zone om
sneller en efficiešnter te kunnen werken.
Wat de kostprijs betreft, is er voorzien in 30 miljoen frank
voor een tiental specifieke opdrachten, niet alleen voor
het Europees voorzitterschap, maar ook voor andere
administratieve bevoegdheden. Misschien zal ik nog een
aantal andere cellen moeten oprichten voor andere op-
drachten. Het gaat alleszins niet om bijkomende mede-
werkers voor mijn kabinet.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 16.10 uur.
- La reŽunion publique de commission est leveŽe
a` 16.10 heures.
HA 50
COM 214
15
30-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000