B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
J
USTITIE
COMMISSION DE LA
J
USTICE
VAN
DU
23-05-2000
23-05-2000
HA 50
COM 207
HA 50
COM 207
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 207
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Dinsdag 23 mei 2000
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
-
COM 207
Mondelinge vraag van de heer John Spinnewyn aan de
minister van Landsverdediging over
de standrechtelijke
executies van Belgische militairen, uitgevoerd door het
Belgische leger tijdens de eerste wereldoorlog
(nr. 1648)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van Justitie)
5
sprekers : John Spinnewyn, Marc Verwilghen, minis-
ter van Justitie
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren Karel
Van Hoorebeke en Tony Van Parys en mevrouw Jose´e
Lejeune aan de minister van Justitie over
het gebruik van
de leugendetector
(nrs. 1778, 1809 en 1832)
6
sprekers : Karel Van Hoorebeke, Tony Van Parys,
Jose´e Lejeune, Marc Verwilghen, minister van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
de doorlichting door het Gentse
parket-generaal van het parket te Oudenaarde
(nr. 1790)
10
sprekers : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Justitie over
de voorbereiding van de uitvoe-
ring van de wet van 25 maart 1999 betreffende de
hervorming van de gerechtelijke kantons in het bijzonder
wat de provincie Limburg betreft
(nr. 1804)
12
sprekers : Jo Vandeurzen, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
het al dan niet opnieuw openen
van het X1-dossier
(nr. 1810)
14
sprekers : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren Karel
Van Hoorebeke en Charles Michel aan de minister van
Justitie over
de door Turkije gevraagde uitlevering van
Fehriye Erdal
(nrs. 1816 en 1922)
16
sprekers : Karel Van Hoorebeke, Charles Michel,
Marc Verwilghen, minister van Justitie
Persoonlijk feit
18
Mondelinge vraag van de heer Claude Desmedt aan de
minister van Justitie over
de hervorming van het militair
gerecht en de stand van het dossier
(nr. 1817)
18
sprekers : Claude Desmedt, Marc Verwilghen, minis-
ter van Justitie
Sommaire
Mardi 23 mai 2000
COMMISSION DE LA JUSTICE
-
COM 207
Question orale de M. John Spinnewyn au ministre de la
De´fense sur
les exe´cutions martiales de militaires belges
lors de la premie`re guerre mondiale
(n° 1648)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre de la Justice)
5
orateurs : John Spinnewyn, Marc Verwilghen, mini-
stre de la Justice
Questions orales jointes de MM. Karel Van Hoorebeke et
Tony Van Parys et Mme Jose´e Lejeune au ministre de la
Justice sur
l'utilisation du de´tecteur de mensonges
(n
os
1778, 1809 et 1832)
6
orateurs : Karel Van Hoorebeke, Tony Van Parys,
Jose´e Lejeune, Marc Verwilghen, ministre de la Jus-
tice
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de la
Justice sur
l'audit du parquet d'Audenarde par le parquet
ge´ne´ral de Gand
(n° 1790)
10
orateurs : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre de la
Justice sur
la pre´paration de l'exe´cution de la loi du
25 mars 1999 relative a` la re´forme des cantons judiciaires,
plus particulie`rement en ce qui concerne la province du
Limbourg
(n° 1804)
12
orateurs : Jo Vandeurzen, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de la
Justice sur
l'e´ventuelle re´ouverture du dossier X1
(n° 1810)
14
orateurs : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Questions orales jointes de MM. Karel Van Hoorebeke et
Charles Michel au ministre de la Justice sur
l'extradition
de Fehriye Erdal demande´e par la Turquie
(n
os
1816 et
1922)
16
orateurs : Karel Van Hoorebeke, Charles Michel,
Marc Verwilghen, ministre de la Justice
Fait personnel
18
Question orale de M. Claude Desmedt au ministre de la
Justice sur
la re´forme de la justice militaire et l'e´tat
d'avancement du dossier
(n° 1817)
18
orateurs : Claude Desmedt, Marc Verwilghen, mini-
stre de la Justice
HA 50
COM 207
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Justitie over
het lot van de afdeling Oost-
ende van de rechtbank van koophandel en van de
arbeidsrechtbank met zetel te Brugge
(nr. 1872)
19
sprekers : Yves Leterme, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
de aanwijzing van de heer A.
Geerinckx tot eerste substituut-procureur des Konings bij
de rechtbank van eerste aanleg te Brussel
(nr. 1891)
20
sprekers : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
de benoeming van de
verbindingsofficier in Rome
(nr. 1892)
21
sprekers : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren Tony
Van Parys en Bart Laeremans aan de minister van Justitie
over
de toepassing van het nieuwe snelrecht op Gentse
hooligans
(nrs. 1893 en 1923)
22
sprekers : Tony Van Parys, Bart Laeremans, Marc
Verwilghen, minister van Justitie
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
minister van Justitie over
de aanpassing van het bedrag
van het loon dat niet vatbaar is voor overdracht of beslag
(nr. 1894)
26
sprekers : Greta D'Hondt, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Claude Desmedt aan de
minister van Justitie over
het wetsontwerp tot uitbreiding
van de personeelsformatie van de rechters en toege-
voegde substituten van de rechtbank van eerste aanleg te
Brussel
(nr. 1904)
27
sprekers : Claude Desmedt, Marc Verwilghen, minis-
ter van Justitie
Question orale de M. Yves Leterme au ministre de la
Justice sur
le sort des sections Ostende du tribunal de
commerce et du tribunal du travail de Bruges
(n° 1872)
19
orateurs : Yves Leterme, Marc Verwilghen, ministre de
la Justice
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de la
Justice sur
la de´signation de M. A. Geerinckx comme
premier substitut du procureur du Roi pre`s du tribunal de
premie`re instance a` Bruxelles
(n° 1891)
20
orateurs : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de la
Justice sur
la nomination de l'officier de liaison a` Rome
(n° 1892)
21
orateurs : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Questions orales jointes de MM. Tony Van Parys et Bart
Laeremans au ministre de la Justice sur
l'application de la
nouvelle proce´dure pe´nale acce´le´re´e aux hooligans gan-
tois
(n
os
1893 et 1923)
22
orateurs : Tony Van Parys, Bart Laeremans, Marc
Verwilghen, ministre de la Justice
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre de la
Justice sur
l'adaptation du montant non-saisisable du
salaire
(n° 1894)
26
orateurs : Greta D'Hondt, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Claude Desmedt au ministre de la
Justice sur
le projet de loi e´tendant le cadre des juges et
substituts de comple´ment au tribunal de premie`re instance
de Bruxelles
(n° 1904)
27
orateurs : Claude Desmedt, Marc Verwilghen, mini-
stre de la Justice
4
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DE LA JUSTICE
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MARDI 23 MAI 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
DINSDAG 23 MEI 2000
De vergadering wordt geopend om 14.18 uur door de
heer Fred Erdman, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 14.18 heures par M. Fred
Erdman, pre´sident.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De mondelinge vraag nr. 1763 van de heer Ferdy Wil-
lems valt weg omdat hij zich ziek heeft gemeld. Hij kan
desgewenst, na het lezen van het antwoord, op de
problematiek terugkomen.
Mondelinge vraag van de heer John Spinnewyn aan
de minister van Landsverdediging over
de stand-
rechtelijke executies van Belgische militairen, uitge-
voerd door het Belgische leger tijdens de eerste
wereldoorlog
(nr. 1648)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Justitie)
Question orale de M. John Spinnewyn au ministre de
la De´fense sur
les exe´cutions martiales de militaires
belges lors de la premie`re guerre mondiale
(La re´ponse sera donne´e par le ministre de la Jus-
tice)
De heer John Spinnewyn (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, een aantal
weken geleden werd door de Kamer het initiatief geno-
men om over te gaan tot de oprichting van een
onderzoekscommissie die ermee werd belast de juiste
toedracht te onderzoeken in verband met de moord op
Patrice Lumumba en de mogelijke betrokkenheid van
Belgie¨ bij deze executie.
Dat het parlement zich bereid verklaart een dergelijk
zwaarbeladen en politiek mogelijk explosief historisch
dossier te onderzoeken, kan ons enkel verheugen. Toch
zijn er nog andere historische dossiers die een onder-
zoek vergen en waarover tot op vandaag met geen
woord wordt gerept. Een van deze dossiers is ongetwij-
feld dat van de Belgische militairen die tijdens de eerste
wereldoorlog door het Belgische leger standrechtelijk
werden terechtgesteld.
Naar aanleiding van de tachtigste verjaardag van de
wapenstilstand zond de VRT een documentaire uit over
deze soldaten. Vrij recent werd niet toevallig in Ieper een
internationaal colloquium georganiseerd over de execu-
ties van militairen in de eerste wereldoorlog. Dit collo-
quium kende trouwens veel bijval. Zelfs na tachtig jaar is
er dus vrij veel belangstelling voor deze periode.
Mijnheer de minister, zoals u wellicht weet, wordt er
momenteel in Groot-Brittannie¨ een breed maatschappe-
lijk debat gevoerd over het al dan niet rehabiliteren van
de tijdens de eerste wereldoorlog op aanvechtbare gron-
den terechtgestelde militairen. In het Britse Lagerhuis
worden trouwens terzake nieuwe initiatieven voorbereid.
Ook de Britse regering geeft blijk van goede wil om deze
dossiers eventueel te willen reviseren. In Frankrijk zit
men reeds een stap verder. Ondertussen zijn enkele ten
onrechte gefusilleerde militairen daar in ere hersteld. Bij
ons is dit dossier nauwelijks bespreekbaar.
Mijnheer de minister, sta me toe dat ik nog even verwijs
naar de VRT-documentaire waarover ik het daarnet had.
Uit deze documentaire bleek duidelijk dat een aantal van
deze executies op juridisch aanvechtbare gronden wer-
den uitgevoerd. In minstens e´e´n geval werden de rechten
van de verdediging duidelijk geschonden omdat de be-
klaagde in kwestie als Fransonkundige werd veroordeeld
door een uitsluitend Franstalige krijgsraad.
Bij ons werden er tijdens de eerste wereldoorlog
219 doodstraffen uitgesproken en 12 ervan werden
daadwerkelijk uitgevoerd waarvan er 3 buiten categorie
vallen wegens moord. Het betreft hier de officie¨le in
krijgsraad uitgesproken vonnissen. Verschillende bron-
nen vermelden daarnaast het neerschieten van soldaten
door officieren en onderofficieren wegens lafheid in het
zicht van de vijand tijdens de eerste maanden van de
oorlog.
HA 50
COM 207
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
John Spinnewyn
Het is ook opvallend dat bij 5 van die 9 gevallen geen
enkel spoor is terug te vinden van enig gratieverzoek of
beroep. Allicht heeft dit te maken met het feit dat ze zelfs
niet beseften welke rechten ze hadden. In 5 gevallen
werden de executies de dag van het vonnis uitgevoerd.
In 3 gevallen werd het vonnis de dag nadien voltrokken.
De laatsten werden twee dagen later uitgevoerd. In feite
hebben de betrokkenen geen enkele kans gekregen om
beroep aan te tekenen.
Uit de namen blijkt dat het allemaal Vlamingen waren.
Mijnheer de minister, in het kader van de brede maat-
schappelijke discussie die in onze buurlanden reeds
geruime tijd werd en wordt gevoerd, moet het volgens mij
mogelijk zijn om ook hier in ons land met het verleden in
het reine te komen. Ik wil mijn betoog bee¨indigen met een
aantal vragen.
Zijn er nog andere gevallen bekend buiten de 12 eerder
vermelde standrechtelijke executies ?
Werden al deze executies uitgevoerd krachtens een
rechtsgeldig vonnis ? Werden na de oorlog verzoeken tot
rehabilitatie en schadeclaims ingediend door de nabe-
staanden van deze terechtgestelden ? Overweegt u om
deze dossiers eventueel te heropenen ? Tot daar mijn
vragen.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, mijn antwoord op de vier vragen die de heer
Spinnewyn stelde aan mijn collega voor Defensie luidt als
volgt.
Tijdens de eerste wereldoorlog werden 12 Belgische
militairen terechtgesteld. Vijf uit hoofde van postverlating,
vier uit hoofde van insubordinatie en drie uit hoofde van
moord. Zeven terechtstellingen vonden plaats in 1914,
dus in het begin van de eerste wereldbrand. Drie vonden
plaats in 1915 en twee in 1918. Behalve deze elf execu-
ties werden geen andere militairen terechtgesteld.
Ik kom bij uw tweede vraag. Die terechtstellingen gebeur-
den op grond van rechterlijke beslissingen die in kracht
van gewijsde waren getreden. Wat dat betreft is de
informatie die u in uw vraagstelling aanhaalt niet correct.
Men heeft eerst een uitspraak gekend die definitief was in
kracht van gewijsde, vooraleer ze uitgevoerd werd.
Wat uw derde vraag betreft, moet ik u antwoorden dat het
mij niet bekend is of de nabestaanden van de 12 militai-
ren na de eerste wereldoorlog schadeclaims hebben
ingediend.
Wat verzoeken tot het bekomen van eerherstel voor
nabestaanden betreft, moet ik u verwijzen naar het
antwoord dat mijn voorgangers reeds gaven op een
parlementaire vraag van collega Bourgeois. De heer
Bourgeois vroeg of men er, naar Brits model, ook aan
dacht om postuum een soort van collectief herstel in eer
en rechten toe te kennen. Mijn voorganger antwoordde
daar toen op dat dit volgens ons systeem niet mogelijk is.
Immers, wanneer men een herstel in eer en rechten
toekent, wordt dit meestal gekoppeld aan een aantal
voorwaarden en een proeftermijn. Dat staat haaks op het
feit dat zoiets postuum, en dan nog collectief zou worden
toegekend.
Een aanvraag tot herstel in eer en rechten dient bij ons bij
leven te worden ingediend door de verzoeker zelf, in
persoon aangevraagd. Daarover wordt hij onderhoord en
er dient een proeftermijn te verstrijken vooraleer men de
aanvraag kan indienen. Dat staat dus haaks op het
systeem dat we nu kennen. Willen we dat toepassen, dan
moet er in elk geval een wetswijziging tot stand komen,
zo niet kunnen we niet vooruit.
Betreffende uw vierde vraag bestaat een zekere begrips-
verwarring. Men heeft enerzijds de figuur van het herstel
in eer en rechte, maar anderzijds heeft men de mogelijk-
heid om een dossier te heropenen op basis van een
herzieningsprocedure. Die procedure is geregeld door
artikel 443 van het Wetboek van Strafvordering inzake de
herziening van veroordelingen. Die procedure moet ook
opgevolgd worden wil men er gebruik van kunnen ma-
ken. Dat is mijn antwoord op uw vier vragen.
De heer John Spinnewyn (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, na tachtig jaar kan men
toch nog, eventueel met een wetswijziging, iets verande-
ren. Als men de dossiers erop naslaat, moet men vast-
stellen dat het gaat om voorbeeldfuncties. De terechtstel-
lingen die daaruit zijn voortgevloeid, hebben plaatsgehad
in het eerste jaar, in de zwaarste gevechten die er zijn
geweest. Men heeft duidelijk een aantal mensen gefusil-
leerd om een voorbeeld te stellen voor de anderen. Dat is
volgens mij niet wat het zou moeten zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren
Karel Van Hoorebeke, Tony Van Parys en mevrouw
Jose´e Lejeune aan de minister van Justitie over
het
gebruik van de leugendetector
(nrs. 1778, 1809 en
1832)
Questions orales jointes de MM. Karel Van Hoore-
beke, Tony Van Parys et Mme Jose´e Lejeune au
ministre de la Justice sur
l'utilisation du de´tecteur
de mensonges
(n
os
1778, 1809 et 1832)
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, in het kader
van het Bende-onderzoek heeft men enkele weken ge-
leden een leugendetector laten overkomen vanuit Ca-
6
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Karel Van Hoorebeke
nada, net als twee specialisten, want het toestel op zich
is eigenlijk niet de essentie van de leugentest die wordt
afgenomen. Wij hebben geen concrete gegevens over de
resultaten van het gebruik van dit toestel in het kader van
het Bende-onderzoek. Wel blijken onderzoekers gebruik
te hebben gemaakt van de aanwezigheid van de leugen-
detector om verdachten in andere onderzoeken daaraan
te onderwerpen. Dat heeft blijkbaar geleid tot spectacu-
laire resultaten. In minstens twee gevallen zou het aan-
leiding hebben gegeven tot bekentenissen.
Mijnheer de minister, naar aanleiding hiervan is weer een
hele discussie op gang gekomen over het nut van het
inschakelen van een leugendetector in een onderzoek.
De vraag rijst op welke manier dat moet gebeuren en of
het gebruik ervan voldoende gepaard gaat met de vrij-
waring van de rechten van de verdediging. U hebt
wellicht kennisgenomen van deze discussie, die overi-
gens al jaren wordt gevoerd. Er wordt reeds lang gezegd
dat er zo spoedig mogelijk een wettelijk kader moet
worden
gecree¨erd
voor
de
bijzonder
opsporings-
technieken. Dat was trouwens ook een van de conclusies
van de Bendecommissie. Tijdens de vorige legislatuur
werd reeds een wettelijk kader uitgewerkt voor DNA-
testen. Daarnaast zijn er nog tal van andere bijzondere
opsporingstechnieken, die weliswaar worden toegepast,
maar die eventueel nog altijd kunnen worden aangevoch-
ten in het kader van de rechten van de verdediging. Er is
bijvoorbeeld de problematiek van de telefoontap die nog
niet volledig geregeld is. Ook wat de leugendetector
betreft lijkt het mij aangewezen ons af te vragen of dit een
bijzondere opsporingstechniek is die bij ons zou kunnen
worden toegepast, net als in de Verenigde Staten en in
Canada. Indien dat zo is, moeten wij nagaan of daarvoor
een wettelijk kader moet worden gecree¨erd.
Mijnheer de minister, bent u ook de mening toegedaan
dat het noodzakelijk is dat de leugendetector als bijzon-
dere opsporingstechniek in het Belgisch onderzoeks-
systeem wordt ingeschakeld ? Indien ja, gaat u daarom-
trent een wettelijk kader uitwerken ? Gaat u het
uitbreiden
tot
de
andere
bijzondere
opsporings-
technieken die nu nog in de marge worden toepast maar
nog niet wettelijk zijn geregeld ? Het is mij ook opgeval-
len, mijnheer de minister, dat de leugendetector die werd
overgebracht uit Canada, blijkbaar alleen werd gebruikt
voor onderzoeken in Franstalige dossiers. Misschien
hield dat verband met de technici die blijkbaar behoren
tot de Franstalige rol in Canada. Het zou goed zijn mocht
die leugendetector ook voor Nederlandstalige dossiers
worden aangewend.
De voorzitter : Collega Van Hoorebeke, het verwondert
mij dat u niet van de veronderstelling uitgaat dat in
Nederlandstalige dossiers alleen de waarheid wordt ge-
zegd.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, mijn vraag gaat dezelfde
richting uit.
In de media besteedde men veel aandacht aan die
zogenaamde leugendetector. We noemen dat gemeen-
zaam zo, maar het is natuurlijk meer dan dat.
Ten eerste, stel ik vast dat de leugendetector geen
enkele wettelijke bewijskracht biedt. Men kan hoogstens
van een aanvullend element spreken, naast andere
dossiergegevens. Het gebruik ervan is misschien alleen
nuttig bij een confrontatie met gegevens uit het dossier,
waardoor de verdachte op een bepaald ogenblik door de
mand kan vallen of bepaalde bekentenissen aflegt.
Naar aanleiding van de zogenaamde successen met de
leugendetector overweegt de minister van Justitie, in het
kader van een wettelijke regeling van de bijzondere
opsporingstechnieken, een wettelijk kader voor dit instru-
ment. Zijn er investeringen gepland in dit instrumenta-
rium, enerzijds en de opleiding en vorming, anderzijds ?
Ik was verrast door de uitlatingen van de raadsman van
een van de mensen die wel eens in het dossier van de
Bende van Nijvel worden genoemd. Hij zei dat de leu-
gendetector heeft uitgemaakt dat zijn clie¨nt vrijuit gaat.
Kan men via de leugendetector uitsluitsel over de on-
schuld van iemand geven ? Ik dacht van niet. Het is
belangrijk om dit ook uit de mond van de minister van
Justitie te vernemen. Wat Jumet betreft, rijst de vraag of
men daar bij gebrek aan andere elementen niet al te
driftig omgaat met dit instrument. U zult mij deze opmer-
king willen vergeven.
Mme Jose´e Lejeune (PRL FDF MCC) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, chers colle`gues, je m'in-
terroge e´galement sur l'utilisation du polygraphe, com-
mune´ment appele´
de´tecteur de mensonges.
Il s'agit d'une technique a` laquelle on a de´ja` fait appel
dans le cadre des tueries du Brabant, comme mes
colle`gues viennent de le rappeler. Elle est a` nouveau
utilise´e dans diffe´rents dossiers. A plusieurs reprises,
cette de´marche a abouti a` des re´sultats positifs, specta-
culaires et rapidement suivis d'aveux.
A mon sens, certaines interrogations subsistent toutefois,
tant au niveau e´thique que juridique. En effet, cet instru-
ment reste a` manier avec une extre^me prudence en
raison de l'incertitude lie´e a` la technique elle-me^me dans
la mesure ou` le syste`me peut e^tre contourne´, mais aussi
en raison des risques de de´rives si cet outil est utilise´ a`
grande e´chelle.
Les re´sultats peuvent e^tre aise´ment fausse´s par un le´ger
proble`me auditif, une mauvaise compre´hension de la
langue ou une de´ficience intellectuelle. De surcroi^t, l'uti-
lisation de cette me´thode peut impliquer une augmenta-
HA 50
COM 207
7
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jose´e Lejeune
tion, une diminution, voire une suppression du contro^le
de soi. De plus, cet appareil ne de´tecte pas le mensonge
mais uniquement des re´actions physiques ou physiolo-
giques, sujettes a` interpre´tation.
Par conse´quent, M. le ministre pourrait-il donner quel-
ques pre´cisions : l'utilisation du polygraphe n'est-elle pas
en contradiction avec certaines normes juridiques et
notamment l'article 8 de la Convention europe´enne des
droits de l'homme ? Quelle force probante convient-il
d'accorder aux renseignements obtenus ? Que se
passe-t-il si le re´sultat est ne´gatif ? Ne serait-il pas utile
de mettre tout en oeuvre et de faire re´aliser une expertise
se´rieuse sur la fiabilite´ de cet appareil ?
Le pre´sident : Aucun orateur n'a interroge´ le ministre sur
l'implication des membres du parlement.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, sta mij toe om de verschillende vragen in
verband met het gebruik van de leugendetector globaal
te beantwoorden. Ik zal proberen om daarbij alle vragen
te behandelen.
Een rechtsvergelijkende studie, die ik heb laten uitvoe-
ren, zal ik straks ter beschikking van de commissie
stellen. Daaruit heb ik geleerd dat de zoektocht naar de
waarheid al eeuwen oud is. Bij het begin van onze
jaartelling probeerde men in India door middel van onge-
pelde rijstkorrels de waarheid te achterhalen. De ver-
dachte moest 10 minuten kauwen op die rijstkorrels.
Daarna moest hij ze uitspuwen en probeerde men, aan
de hand van de droogte of vochtigheid van de korrels, te
ontdekken of hij al dan niet had gelogen. Ik weet niet of
dat de voorganger van de leugendetector was, maar in
elk geval moet ik u doen opmerken dat in onze regio's
een aantal inventieve instrumenten reeds in de tijd van
de Spaanse inquisitie bestonden. Alle gekheid op een
stokje, zal ik u nu iets meer vertellen over het gebruik van
de leugendetector in ons land.
A cet e´gard, j'ai demande´ a` M. Ladrie`re de me donner
quelques explications. Je vous transmets les informa-
tions qu'il m'a communique´es. Trois se´ries de tests
polygraphiques ont e´te´ re´alise´es chez nous jusqu'a` pre´-
sent. En septembre 1998, un juge d'instruction a, pour la
premie`re fois en matie`re judiciaire dans notre pays,
requis un spe´cialiste canadien, membre de la Su^rete´ du
Que´bec, d'entendre sous polygraphe trois suspects dans
le cadre de l'enque^te relative aux tueurs du Brabant. Le
test s'est re´ve´le´ non concluant dans un cas, le polygra-
phiste ne pouvant se prononcer ni dans un sens ni dans
l'autre. Il e´tait ne´gatif dans le deuxie`me cas, le suspect
n'e´tant pas concerne´ par les faits selon le polygraphiste.
Enfin, il e´tait positif dans le troisie`me cas, la personne
interroge´e - un informateur - mentant selon le polygra-
phiste.
En mars 1999, la cellule
Brabant wallon a poursuivi
l'expe´rience en demandant au me^me polygraphiste, as-
siste´ par un autre polygraphiste canadien, d'entendre
cinq autres personnes.
Enfin, en mai 2000, les magistrats instructeurs en charge
de l'enque^te sur les tueries du Brabant wallon, ont
renouvele´ l'expe´rience au soumettant quatre personnes
au polygraphe. Nous avons profite´ de la venue des deux
me^mes polygraphistes pour inviter, par le canal du pro-
cureur du Roi du ressort de la cour d'appel de Mons, les
magistrats instructeurs a` soumettre a` telle audition les
personnes consentantes qui seraient concerne´es par
leur enque^te.
Six autres juges d'instruction ont re´pondu favorablement
a` cet appel. C'est ainsi que dix personnes supple´mentai-
res, implique´es dans neuf enque^tes diffe´rentes, ont ac-
cepte´ ce test. Il s'agissait d'affaires criminelles, d'une
affaire de pe´dophilie et d'un hold-up. Voila` pour le releve´
des tests effectue´s en Belgique.
Waarom betreft het hier enkel Franstalige dossiers ? Het
dossier van de bende van Nijvel is momenteel in handen
van de Henegouwse rechtsmacht. In het onderzoek naar
de vermoedelijke daders van de bende van Nijvel heeft
men van een Canadese procedure, uit Quebec, gebruik-
gemaakt en zich dus op Franstalige zaken heeft gecon-
centreerd.
Ten tweede geldt, en dat is een essentie¨ler onderdeel
van de discussie, de bewijskracht. Men moet op een
onderscheid tussen twee begrippen wijzen die in essen-
tie weinig lijken te verschillen maar die toch een funda-
menteel andere benadering kennen, met name de be-
wijskracht en de bewijswaardering. De gegevens,
verzameld via de leugendetector, hebben geen bewijs-
kracht op zich. Ze bezitten elementen van bewijs die
onderworpen worden aan de beoordeling van de rechter
die vrij oordeelt over de bewijswaarde die hij aan de
bewijselementen toekent. De ondervraging na een on-
derwerping aan de leugendetector kan tot een eventuele
bekentenis kan leiden.
Heden is het gebruik van de leugendetector in Belgie¨ niet
wettelijk verboden. Het opperste gerechtsorgaan, het Hof
van Cassatie, verbiedt het gebruik van de leugendetector
niet. In een arrest van 22 oktober 1955 stelt het hof van
assisen dat het gebruik van de psychogalvanografie en
de electro-encefalografie is toegelaten omdat het de
integriteit van de persoon niet aantast en het recht van de
verdediging niet onaantastbaar is. Het gaat hier uiteraard
niet over dezelfde techniek maar via de leugendetector,
een technisch instrument, kan men ook bewijsmateriaal
verzamelen. In de context van deze uitspraak dienen de
specifieke omstandigheden van het arrest en het gebrek
aan bevestiging in acht te worden genomen. Het is dan
ook niet mogelijk om te zeggen dat iemand per definitie
8
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
vrijuit gaat op basis van een negatieve test van de
leugendetector, indien andere overtuigende bewijs-
elementen ten laste naar voren worden gebracht die een
veroordeling rechtvaardigen. Een raadsman kan daarom
uit een test onderworpen aan zijn clie¨nt en die negatief
uitvalt niet afleiden dat er geen vuiltje aan de lucht is.
Ten derde worden Belgische politiefunctionarissen opge-
leid in het bedienen van de leugendetector. Ik kan
verwijzen naar het antwoord van procureur-generaal
Ladrie`re en ik citeer :
L'Institut de police du Que´bec a
propose´ aux membres de la cellule
Brabant wallon de
se rendre au Canada les 29, 30 et 31 mai et le 1er juin
2000, afin de participer, avec des magistrats et des
policiers canadiens spe´cialise´s, a` des rencontres de
travail que ledit Institut organise expresse´ment a` leur
intention sur les proce´dures le´gales d'utilisation de la
polygraphie. En outre, relativement au programme de
formation de polygraphiste, une rencontre de travail est
normalement pre´vue avec un magistrat du parquet ge´-
ne´ral de Montre´al. Je sollicite pour M. le pre´sident
Lacroix, M. le juge d'instruction Reynal, M. l'avocat
ge´ne´ral Michaux et le chef d'enque^te, M. Ruth, l'autori-
sation de re´pondre positivement a` cette invitation. Le
de´placement de la de´le´gation belge est pre´vu du 28 mai
au 3 juin 2000 et les frais de celui-ci sont estime´s a` la
somme de 383 840 francs, suivant de´tail en annexe.
Puis-je vous prier, monsieur le ministre, de bien vouloir
me faire savoir si vous autorisez ce de´placement.
In het kader van het onderzoek dat wordt gevoerd en
rekening houdend met het feit dat in dit land men zich
rekenschap geeft van de mogelijkheden die aan de
leugendetectie kunnen worden toevertrouwd, mogen wij
dit experiment niet aan ons laten voorbijgaan. Wij moeten
die kans grijpen om nadien een aantal besluiten te
kunnen trekken.
Het is in ieder geval voorbarig in de huidige stand van
zaken te zeggen of dit een afdoende bewijsmiddel is, of
het past in ons rechtsstelsel en of de gronden voorhan-
den zijn om van dit element gebruik te maken.
De vraag werd terecht gesteld of ik over een studie
beschik. De opdracht tot een studie over de pro's en de
contra's inzake het gebruik van de leugendetector is aan
de bevoegde dienst gegeven. Wij zullen er uitsluitsel over
krijgen. Ik ben bereid het parlement daarover in te lichten.
Ik wijs er wel op dat de discussie over een eventueel
gebruik van de leugendetector volledig losstaat van de
discussie over de bijzondere opsporingstechnieken. Men
is gemakkelijk geneigd om die twee met mekaar te
vermengen of op zijn minst te denken dat de leugen-
detectie een onderwerp is van bijzondere opsporings-
techniek. De bijzondere opsporingstechnieken zijn maat-
regelen
die
vereist
zijn
ter
bestrijding
van
de
georganiseerde criminaliteit. U weet dat een werkgroep
zich daarover buigt met het oog op het cree¨ren van een
wettelijk kader. Dat wijkt in essentie af van de leugen-
detectie, want via de leugendetector kan men alleen een
bijkomend element van bewijs aandragen in de reeks van
bewijzen die door de wet mogen worden geleverd.
Er wordt dan ook onterecht een vergelijking gemaakt met
het DNA-onderzoek. Dat is een onderzoek van objectief
materiaal dat over een bepaald geval op een weten-
schappelijke manier uitsluitsel geeft. Het wettelijk kader
van de DNA-bepaling is trouwens gecree¨erd in de wet
van 22 maart 1999 in verband met de genetische identi-
ficaties voor forensische doeleinden. De uitvoerings-
besluiten werden op mijn kabinet geschreven en zijn zo
goed als klaar. Ik hoop deze uitvoeringsbesluiten te
kunnen overzenden aan de Raad van State, waarna de
wet wellicht van kracht wordt.
Mijnheer de voorzitter, ik heb u, ten titel van inlichting,
een rechtsvergelijkende studie ter beschikking gesteld. Ik
meen alleen nog niet geantwoord te hebben op een
vraag van mevrouw Lejeune.
Madame Lejeune, vous m'avez demande´ si l'usage du
de´tecteur de mensonges allait a` l'encontre de la Conven-
tion europe´enne des droits de l'homme. J'estime qu'il n'y
a pas de violation de l'article 8.2 de cette convention
lorsque la personne soumise a` l'usage du de´tecteur de
mensonges a marque´ son accord pour l'emploi de cet
outil. La Cour de cassation a d'ailleurs de´ja` estime´ que le
droit au respect de la vie prive´e qui recouvre e´galement
le droit au respect de l'inte´grite´ physique ne s'oppose pas
a` ce qu'un individu soit soumis a` un pre´le`vement sanguin
pour les besoins de l'instruction, pour autant que cet
individu ait donne´ son consentement. Ce raisonnement
est, mutatis mutandis, d'application au de´tecteur de
mensonges.
Mijnheer de voorzitter, in die omstandigheden heb ik
gepoogd om op de vragen te antwoorden, met de ach-
terliggende idee dat het goed is dat wij ons daar vragen
over stellen. In de actuele stand van zaken en bij gebrek
aan voldoende referentiemateriaal is het echter nog
voorbarig om ons definitief uit te spreken. We weten dus
nog niet of de leugendetector zijn ingang kan vinden in
onze justitie als een element dat kan bijdragen tot bewijs
van verdediging.
De voorzitter : Collega's, het document van de minister
wordt momenteel gefotokopieerd. Het zal rondgedeeld
worden en de afwezige leden zullen het toegestuurd
krijgen. Dat is dan voor uw documentatie in de verdere
evolutie in het dossier.
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Het antwoord
van de minister was genuanceerd en veelomvattend. Het
is moeilijk om daaromtrent een debat aan te gaan en dat
is ook niet de bedoeling. Uit uw antwoord heb ik afgeleid,
mijnheer de minister, dat we nog volop in de studiefase
HA 50
COM 207
9
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Karel Van Hoorebeke
zitten. U hebt opdracht gegeven tot een studie. We gaan
dus toch een niet onbelangrijke delegatie uitzenden naar
Canada die ons wellicht nauwgezet verslag zal uitbren-
gen over de resultaten van haar bevindingen. Het is
misschien nuttig als we de delegatie wat uitbreiden
zodanig dat alle geledingen erin vertegenwoordigd zijn.
Ik wil daar niet verder op ingaan, we zullen dat wel
volgen.
Minister Marc Verwilghen : U bedoelt ook verdachten ?
(Gelach)
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Ik ben zeer
genuanceerd in mijn benadering, maar toch.
Mijnheer de minister, u hebt het onderscheid gemaakt
tussen de bijzondere opsporingstechnieken en de leu-
gendetector. Ik aanvaard dat onderscheid. U zal het
echter met mij eens zijn dat het gebruik van de leugen-
detector belangrijk kan zijn in het vinden van de waar-
heid. Dat moet in onderzoeken toch altijd de eerste
prioriteit zijn. We moeten daaromtrent alle middelen
aanwenden. Ik hoop dat u ons op korte termijn duidelijk-
heid kan geven over de studie en over de richting die u
verder wenst te volgen.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ten eerste kan ik het volledig eens zijn met het antwoord
van de minister over het feit dat er geen bewijskracht is
en geen element van bewijs. Ten tweede is het niet
onbelangrijk erop te wijzen dat een negatieve test niet
betekent dat men onschuldig is. Daarop beroept men
zich al te gemakkelijk. Ten derde is er de uitstap van de
cel-Jumet naar Canada. Het is hen gegund, maar ik heb
daarbij een aantal bemerkingen. Zou men zich niet beter
bezighouden met de elementen die op een bepaald
ogenblik kunnen geconfronteerd worden via het instru-
ment van de leugendetector in plaats van dat in Canada
te gaan bestuderen ? Nogmaals, het is hen gegund. Ik
constateer alleen - en u zal daar niet ongevoelig voor
zijn - dat de top van de magistratuur in Charleroi het zich
kan veroorloven om gedurende vijf, zes dagen in Canada
te vertoeven. Het zal waarschijnlijk wel voor het goede
doel zijn en ik twijfel daar niet aan. Het spreekt echter een
beetje in de lijn van de dingen die we samen hebben
vastgesteld en die we vanmorgen toen we het stadion
van Charleroi bezochten ook hebben vastgesteld. Het
was een herinnering aan een aantal ervaringen die we
samen hebben gehad omtrent een regio in dit land.
De voorzitter : Collega Van Parys, ik wil uw aandacht
vestigen op de rechtsvergelijkende studie. Reizen naar
de Verenigde Staten, Nederland, Duitsland, Oostenrijk,
Spanje, Denemarken en Zweden kunnen ook nog op de
agenda staan. We kunnen ze eventueel nog plannen.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Het is inmiddels vijf jaar
geleden dat we in het buitenland zijn geweest, dat was in
de Verenigde Staten. Het zou een historisch moment zijn
dat deze voorzitter een nieuw initiatief wil nemen. Het
was toen trouwens op initiatief van de minister van
Justitie.
De voorzitter : We zullen eerst zien welke de bevindin-
gen zijn in Canada vooraleer we tot iets besluiten.
Mme Jose´e Lejeune (PRL FDF MCC) : Monsieur le
pre´sident, je remercie le ministre pour sa re´ponse.
Monsieur le ministre, je me re´jouis des initiatives qui
seront prises, notamment dans le cadre de la semaine de
travail du 28 mai au 3 juin au Canada, pour essayer de
lever toutes ces incertitudes.
Je souhaiterais cependant recevoir, si possible, le docu-
ment en franc¸ais.
Le pre´sident : Il existe actuellement des appareils qui
traduisent automatiquement, madame !
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
de doorlichting door het
Gentse parket-generaal van het parket te Ouden-
aarde
(nr. 1790)
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de
la Justice sur
l'audit du parquet d'Audenarde par le
parquet ge´ne´ral de Gand
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, via de media hebben wij
vernomen dat het parket-generaal van Gent een door-
lichting van het parket van Oudenaarde heeft uitgevoerd.
Deze audit is een gelukkig initiatief omdat dit volledig
beantwoordt aan de huidige en vooral aan de toekom-
stige taak van het parket-generaal. Het parket-generaal
kan zich niet beperken tot zijn pure hie¨rarchische positie,
het moet inderdaad de parketten doorlichten en hieruit
conclusies trekken in verband met het behoorlijk functio-
neren ervan. Dat is aanbevelenswaardig en het initiatief
moet voor herhaling vatbaar zijn. Uiteraard gaan mijn
vragen over de audit zelf. Volgens de media kwamen uit
deze audit twee vaststellingen naar voren.
Ten eerste waren er een aantal vaststellingen in verband
met de algemene organisatie van het parket en, ten
tweede, een aantal vaststellingen met betrekking tot de
procureur des Konings te Oudenaarde. In verband met
de algemene organisatie van het parket lees ik dat er een
gebrekkige communicatie zou zijn tussen het parket en
10
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
het parket-generaal. Verder is er onvoldoende overleg
met de magistraten en bestaat er geen gestructureerde
agenda. Kortom, de algemene organisatie van het parket
te Oudenaarde laat volgens dit bericht te wensen over.
Ten tweede zou er volgens de verschenen artikelen
sprake zijn van bei¨nvloeding in bepaalde gerechtelijke
dossiers, onder meer door de procureur des Konings. In
dit verband werd ook een hormonendossier geciteerd.
Mijnheer de minister, hebt u kennis van deze audit ? Kunt
u de vaststellingen inzake de algemene organisatie van
het parket en met betrekking tot de bei¨nvloeding van een
aantal dossiers door de procureur des Konings bevesti-
gen ? Welke gevolgen zullen aan deze audit worden
gegeven door het parket-generaal en door u ? Kan de
commissie voor de Justitie over een exemplaar van deze
audit beschikken ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Van Parys, u hebt terecht gezegd dat het uitoefenen
van toezicht op de parketten door het parket-generaal
best kan geschieden via een doorlichting. Nu blijkt dat
zo'n doorlichting ook in Oudenaarde werd gehouden. Dat
hebben de kranten ons tenminste op 10 mei gesigna-
leerd. Ik heb dit bevestigd gekregen door de procureur-
generaal die mij op 12 mei zijn verslag heeft overge-
maakt.
In uw vraagstelling moeten we ons concentreren op drie
zaken, namelijk de aanleiding voor de audit, de vaststel-
lingen van de doorlichting en de gevolgen die hieraan
worden gegeven, met andere woorden de oplossingen
die men voorstelt voor de vastgestelde problemen in
verband met de organisatie en de eventuele implicaties
hiervan.
In de pers werd een aantal zaken gezegd die mij absoluut
niet werden bevestigd door het parket-generaal. De
procureur-generaal deelde mij mee dat de aanleiding tot
de doorlichting de vaststelling was dat brieven van ma-
gistraten van het parket-generaal gericht aan de procu-
reur des Konings te Oudenaarde niet, laattijdig of onvol-
ledig werden beantwoord en dat opgevraagde dossiers
laattijdig werden doorgegeven.
Tevens bleek dat door sommige magistraten van het
parket te Oudenaarde vaak beslissingen werden geno-
men die juridisch niet verantwoord waren.
Daarenboven werd door de procureur-generaal vastge-
steld dat aan hem verstrekte informatie niet altijd volledig
was of niet altijd exact was, vermoedelijk met de bedoe-
ling in sommige dossiers mogelijke nalatigheden te ver-
doezelen. Het leek voor de procureur-generaal dan ook
voor de hand te liggen dat hij in eerste instantie een
doorlichting zou laten uitvoeren om duidelijkheid te krij-
gen.
Wat
zijn
de
belangrijkste
vaststellingen
van
het
doorlichtingsrapport ? Ik heb dit rapport overigens niet
ontvangen. De reden hiervoor zal u straks duidelijk
worden. De procureur-generaal behoudt zich het recht
voor desgevallend een aantal maatregelen te nemen of
een onderzoek te gelasten in de tuchtrechtelijke sfeer,
wat tot zijn bevoegdheid behoort. Hij zal zich hiervoor
misschien op het doorlichtingsrapport baseren. In die
omstandigheden kan ik begrijpen dat dit rapport voor
hem een belangrijk element is in een eventuele bewijs-
voering.
Er werd een gebrek aan toezicht vastgesteld op de
kwaliteit van het werk van de substituten, de gerechtelijke
stagiairs en de parketjuristen. Er is onvoldoende overleg
vastgesteld tussen de procureur des Konings en zijn
magistraten, gerechtelijke stagiairs en parketjuristen. Er
is een gebrek aan opleiding en vorming van de pas
benoemde magistraten. Er is een gebrek aan een door-
dacht agendasysteem. Er is een gebrek aan opvolging
van de eventuele achterstand in verschillende kabinetten
van substituten. Er is een gebrek aan toezicht op de
afhandeling van dossiers door magistraten. Dit geldt
zowel voor dossiers die het voorwerp uitmaken van het
opsporingsonderzoek als dossiers die het voorwerp uit-
maken van gerechtelijk strafonderzoek. Bij de herverde-
ling van de dossiers wordt niet genoteerd door wie het
dossier verder wordt afgewerkt. Er is onvoldoende ver-
slaggeving aan het parket-generaal in toepassing van de
artikelen 136 en 136bis van het wetboek van strafvorde-
ring. Er is onvoldoende samenwerking met de admini-
stratie van het parket. De berichtgeving in concrete
dossiers naar het parket-generaal verloopt niet correct.
Er werd een tegenspraak vastgesteld tussen de antwoor-
den van de procureur des Konings op bepaalde vragen
en de antwoorden op diezelfde vragen van substituten.
Er is een volledige isolatie van een substituut van het
parket en het ontbreken van enige communicatie tussen
deze substituut en de procureur des Konings. Er werd
ook vastgesteld dat de procureur des Konings soms zijn
verantwoordelijkheid niet opneemt uit vrees van blijken
van misnoegdheid. Tot zover alle elementen zoals ik ze
heb ontvangen van de procureur-generaal.
Wat de gevolgen betreft, kan ik u het volgende meede-
len. De procureur-generaal heeft mij verzekerd dat hij
samen met het parket van Oudenaarde naar oplossingen
heeft gezocht. Er zijn afspraken gemaakt met de procu-
reur des Konings om de afwerking van de dossiers te
verzekeren. De procureur-generaal heeft steeds het no-
dige gedaan om te Oudenaarde een betere opleiding en
vorming te verzekeren van de jonge parketmagistraten
want ook daarmee was er blijkbaar een probleem.
Er is ook gewezen op een probleem van organisatie. De
procureur-generaal heeft meegedeeld dat er drie vacante
plaatsen zijn van eerste substituut-procureur des Ko-
HA 50
COM 207
11
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
nings. Volgens de procureur-generaal stelt zich terzake
een probleem omdat geen enkele van de magistraten
van dit korps in staat is de procureur des Konings bij te
staan in de leiding van het parket zodat de procureur-
generaal nog geen kandidaten heeft voorgedragen.
Bovendien is er ook nog een plaats vacant van
substituut-procureur des Konings. Ik zal het nodige doen
om zo snel mogelijk iemand te kunnen benoemen. Uiter-
aard is het ook zo dat jonge juristen zich niet echt
aangetrokken voelen om te werken in een parket dat niet
echt goed draait.
Ten slotte zijn er de mogelijke tuchtrechtelijke implicaties.
De gegevens met mogelijke tuchtrechtelijke implicatie
waarvan de procureur-generaal kennis kreeg naar aan-
leiding van de doorlichting en waarvan ook sprake was in
sommige krantenberichten, zullen het voorwerp uitma-
ken van een tuchtrechtelijk onderzoek. Het resultaat
daarvan moet worden afgewacht vooraleer eventueel
maatregelen kunnen worden overwogen tegen wie dan
ook van het parket van Oudenaarde. Ik heb geprobeerd
een zo nauwkeurig mogelijk antwoord te geven, er reke-
ning mee houdend dat ik ook niet meer kan meedelen
dan wat ik van het parket-generaal van Gent heb kunnen
vernemen.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de minister, ik
dank u voor dit uitvoerig antwoord dat toch wijst in de
richting van een vernietigend rapport via de audit van de
werking van het parket in Oudenaarde. Als ik de opsom-
ming van de verschillende negatieve vaststellingen hoor,
geloof ik dat daar eigenlijk niet veel meer van overblijft.
Hier zijn dan ook dringend maatregelen nodig, zowel op
organisatorisch vlak als met betrekking tot de verant-
woordelijkheid voor het feit dat het daar op die manier
spaak loopt. Uit het antwoord heb ik opgemaakt dat de
procureur-generaal daartoe de nodige initiatieven neemt
of zal nemen.
Op een punt hebt u nog niet geantwoord, mijnheer de
minister. De berichten in de media hadden het ook over
de bei¨nvloeding in bepaalde gerechtelijke dossiers, meer
bepaald over de rol die de procureur zou hebben ge-
speeld in een hormonenzaak. Kunt u daarover iets meer
zeggen ? Wordt dit bevestigd in het rapport dat u hebt
ontvangen, of niet ?
Minister Marc Verwilghen : Dit specifieke argument
werd niet aangehaald. Ik leid daaruit af dat de informatie
daarover wellicht onjuist is. Immers, zou dit wel zo zijn,
dan neem ik aan dat dit toch een van de vaststellingen
van het doorlichtingsrapport zou zijn geweest. Als zoda-
nig werd het niet opgenomen op de limitatieve lijst.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Ik zou toch willen
vragen om hoe dan ook daaraan enige aandacht te
besteden. U bent goed geplaatst om dit te doen, want
een gewezen hormonenmagistraat is werkzaam op uw
kabinet. Zo zouden wij toch enig uitsluitsel kunnen krij-
gen, in welke zin ook. Als dit niet juist is, moet het
inderdaad ook uitdrukkelijk worden gezegd. Is het wel zo,
dan kan het uiteraard niet zonder gevolg blijven, weze
het om de geloofwaardigheid van het optreden van de
diensten van het parket in de hormonendossiers niet in
het gedrang te brengen.
Minister Marc Verwilghen : Dit is misschien onnodig.
Vanaf het ogenblik dat ik kennis kreeg van de kranten-
berichten in kwestie, heb ik onmiddellijk het parket-
generaal aangeschreven met de vraag wat hier van aan
was en of het nodig was om op zeer korte termijn
dringende bewarende maatregelen te treffen. Het ant-
woord daarop was de brief met alle inlichtingen die ik u
daarnet heb meegedeeld. Ik neem dus aan dat men op
dit vlak wellicht ook uitsluitsel kan en zal bekomen, maar
het leek niet nodig om onmiddellijk dringende bewarende
maatregelen te nemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Justitie over
de voorbereiding van de
uitvoering van de wet van 25 maart 1999 betreffende
de hervorming van de gerechtelijke kantons in het
bijzonder wat de provincie Limburg betreft
(nr. 1804)
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre de la
Justice sur
la pre´paration de l'exe´cution de la loi du
25 mars 1999 relative a` la re´forme des cantons
judiciaires, plus particulie`rement en ce qui concerne
la province du Limbourg
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, mijn vraag heeft betrek-
king op de inwerkingtreding van de wet die de vredege-
rechten in ons land opnieuw heeft ingedeeld en die vanaf
1 september 2000 van kracht zou worden. Een gedeel-
telijk antwoord vind ik vandaag in de krant, maar ik zal
mijn vragen iets specifieker stellen en meer verduidelij-
king vragen.
Deze wet verscheen in het Belgisch Staatsblad in mei
1999 en bevat een aantal artikelen die op een bepaald
ogenblik in werking treden. Het koninklijk besluit van
13 mei 1999 kondigde aan dat de grote hervorming of
herindeling van de kantons in werking zou treden op
1 september 2000.
Die herindeling van de kantons heeft reeds een lange
lijdensweg achter de rug. Zoals vele collega's uit de
vorige legislatuur zich nog wel zullen herinneren, heeft dit
onder meer te maken met het gelijktrekken van
12
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
gemeentegrenzen en de grenzen van kantons en met het
herbepalen van de case-load per vrederechter. Ook heeft
dit het voorwerp uitgemaakt van heel wat reacties en
discussies op het terrein en in de commissies voor de
Justitie van Kamer en Senaat.
Er was een verschuiving van het aantal vrederechters.
Zo verminderde hun aantal in Luxemburg, Henegouwen,
Luik en Brussel tot 19, terwijl er in de provincies Limburg,
Antwerpen,
West-Vlaanderen,
Vlaams-
en
Waals-
Brabant een stijgende trend te bemerken was. Daarnaast
werd voorzien in een aantal functies van griffier, adjunct-
griffier, enzovoort om deze nieuwe indeling te kunnen
operationaliseren. Op 13 mei 1999 was eenieder ervan
op de hoogte dat de nieuwe regeling in werking zou
treden op 1 september 2000. Op 22 mei 1999 werd het
koninklijk besluit in het Staatsblad gepubliceerd.
Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken ? We
naderen 1 september 2000. Werden de vacatures voor
de bijkomende rechters, griffiers en adjunct-griffiers
reeds open verklaard in de loop van de voorbije maanden
en werd reeds tot benoeming overgegaan. Ik vestig er de
aandacht op dat het hier niet alleen gaat over de benoe-
ming van rechters, maar ook van griffiers waarvoor men
niet op een beslissing van de Hoge Raad hoeft te
wachten. Ik vernam dus graag of de verschuivingen zijn
voorbereid.
Wat is reeds voorbereid met betrekking tot de nieuwe
infrastructuur ? Een aantal bijkomende griffies moet wor-
den ingericht. Ik neem aan dat de gebouwen door de
Regie der Gebouwen ter beschikking moeten worden
gesteld.
Via de pers heb ik vernomen dat het de bedoeling zou
zijn dit uit te stellen. Dit zou het gevolg zijn van het feit dat
de Hoge Raad niet is gei¨nstalleerd. Ik zie het oorzakelijk
verband tussen de twee niet. Graag kreeg ik hieromtrent
enige verduidelijking. Voor mij gaat dit argument niet op
voor de infrastructuur, noch voor de griffies, het griffie-
personeel en de benoemingen die vo´o´r de installatie van
de Hoge Raad konden gebeuren. Misschien kan een
toelichting bij de krantenartikels de situatie verduidelij-
ken.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Vandeurzen, u merkte terecht op dat de genezen
van de wet van 25 maart 1999 niet zonder slag of stoot is
verlopen. Het was een vrij moeilijke oefening. Men heeft
dit thema gedurende jaren niet aangeraakt. Uiteindelijk
heeft men in de loop van de jaren 1998 en 1999 de moed
gehad een regeling uit te werken die werd geconcreti-
seerd in de wet op de herkantonnering. Dit heeft ertoe
geleid dat 9 nieuwe kantons en 7 opgesplitste kantons
zijn totstandgekomen.
Toen ik voorzitter van de commissie voor de Justitie was
heb ik er steeds voor gepleit dat deze oefening zou
worden gemaakt, opdat de problematiek voor eens en
voor altijd zou zijn geregeld. Het spreekt dan ook voor
zich dat bij mij dan ook de wil aanwezig is om die wet
gestalte te kunnen geven. Dit heeft uiteindelijk geleid tot
het koninklijk besluit van 13 mei 1999, dat door mijn
voorganger werd uitgevaardigd met betrekking tot de
inwerkingtreding van de wet. De datum is bepaald op
1 september 2000. Deze timing was volledig afgestemd
op de integrale inwerkingtreding van de wet van
22 december 1998 op de Hoge Raad voor Justitie. Men
ging ervan uit dat deze wet tegen 1 januari of ten laatste
1 april 2000 operationeel zou zijn.
Ik weet dat het probleem daar huist. Indien voor de
inwerkingtreding van de wet van 25 maart 1999 de datum
van 1 september 2000 zou worden aangehouden, dan
vallen de plaatsen immers open op datum van 1 septem-
ber 2000. Dat is dus in elk geval na het bereiken van de
datum van 2 augustus 2000, de ultieme datum waarop de
Hoge Raad voor de Justitie in werking moet treden. Er is
geen andere interpretatie mogelijk. Wij vallen onder de
nieuwe wet. Dat betekent dat de benoemingstermijn niet
haalbaar is en de Hoge Raad voor de Justitie niet vroeger
aan het werk kan gaan.
Er waren diverse mogelijkheden om deze toestand te
verhelpen. Het is voor mij volkomen ondenkbaar om
vredegerechten te openen die gedurende nagenoeg een
jaar zonder titularis zouden blijven. Er werd onder meer
gedacht aan een afwijking van artikel 101 inzake de
Hoge Raad voor de Justitie door benoemingen te laten
verlopen volgens de oude procedure. Daarvoor was
echter wetgevend werk vereist. Bovendien leek een
dergelijk voorstel mij bijzonder moeilijk haalbaar in een
periode dat iedereen wil dat er een depolitisering van de
benoemingen komt. Overigens zouden ook volgens de
oude procedures de benoemingen tegen 1 september
2000 niet kunnen worden gerealiseerd. Wij moeten reke-
ning houden met de realiteit, wat betekent - of we het nu
willen of niet - dat de volledige procedure die wordt
doorlopen bij de Hoge Raad 255 dagen bedraagt.
Ik had dus de keuze tussen het openen van vredege-
rechten zonder titularissen en het bemannen van die
vredegerechten met magistraten volgens het oude sys-
teem, wat een wetswijziging inhield die wellicht heel
weinig kans op slagen had gekregen.
De oplossing waarvoor wij hebben geopteerd is de wet
later in werking te laten treden. Het koninklijk besluit van
13 mei 1999 zal dus worden ingetrokken. Er zal een
nieuw koninklijk besluit met een latere datum totstand-
komen, wat ons in staat zal stellen om ondertussen het
nodige te doen opdat magistraten in deze vredegerech-
ten zouden worden benoemd volgens de geobjecti-
veerde methode.
HA 50
COM 207
13
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
U hebt twee bijkomende vragen gesteld, met name
inzake de griffiers en de locaties. Wat de griffiers betreft,
waren een aantal schikkingen getroffen, hoewel er nog
een aantal praktische bezwaren waren gerezen, zoals de
overdracht van archieven en de reaffectatie van perso-
neel dat verhuist naar een nieuw vredegerecht. Men
werkt terzake aan een oplossing. Aangezien er meer tijd
is, heeft men op dat vlak nu ook meer ademruimte.
De locaties liggen vast, maar sommige moeten nog
worden afgewerkt. Het is een goede zaak dat er wat
meer tijd is, zodat we met de negen nieuwe kantons en
de zeven opgesplitste kantons op de juiste manier van
start kunnen gaan, zonder dat het problemen oplevert.
Noemenswaardige nadelen zijn er aan dit uitstel niet
verbonden, behoudens voor degenen die hadden ge-
hoopt dat we tegen 1 september 2000 reeds met de
nieuwe kantons hadden kunnen werken. Men zal iets
meer geduld moeten hebben. Ik geef er de voorkeur aan
de zaken op een correcte manier aan te pakken in plaats
van overhaast te werk te gaan en misschien het verwijt te
krijgen dat men heeft geprobeerd om nog gauw een
aantal politieke benoemingen te doen.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Ik ben er niet van
overtuigd dat dit moest, indien men tijdig was begonnen.
Bij het snelrecht hebben wij ook procedures moeten
voorzien om de benoemingen van de Hoge Raad te laten
voorafgaan door andere kaderwijzigingen. Ik herinner me
die discussies nog zeer levendig. Ik ben ervan overtuigd
dat, had men echt de wil van de werkgever willen
respecteren, dat ook mogelijk was geweest.
Minister Marc Verwilghen : Door in het koninklijk besluit
te schrijven dat er per 1 september 2000 vacante plaat-
sen zullen zijn, betekent dat ipso facto dat het na´ de
officie¨le start van de Hoge Raad voor Justitie, en dat is
uiterlijk 2 augustus 2000 - dat werd trouwens zo in de wet
bepaald - volstrekt onmogelijk is om via de oude proce-
dure nog te werk te gaan.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Volgens mij zou het nog
eenvoudiger kunnen. We zijn er mijns inziens allemaal
van overtuigd dat, met de bestaande wetgeving, de
depolitisering omtrent de eerste benoeming zo goed als
uitgesloten is. Het systeem op zich is niet het probleem.
Met de Hoge Raad is juist het bevorderingssysteem
toegevoegd aan deze gedepolitiseerde werkwijze. Als
het mogelijk was geweest om, door het koninklijk besluit
te wijzigen, de datum van 1 september toch te handha-
ven door een andere libellering, dan is het nog evidenter.
Ik ben er niet van overtuigd dat u het argument van de
Hoge Raad kunt hanteren, vooral omdat we op de hoogte
zijn van andere initiatieven van de regering, die even-
eens bijkomende benoemingen veronderstellen, wel de
nodige prioriteiten hebben gekregen.
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat men zich veel
te laat heeft gerealiseerd dat er een aantal zaken moes-
ten opgestart of gecorrigeerd worden, zoals men bij
andere initiatieven wel gedaan heeft.
Ik betreur eveneens dat ik dat vandaag in de krant moet
vernemen op het moment dat het parlement de minister
daarover ondervraagt.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik
wens toch even de puntjes op de i te zetten. Het
probleem huist zowel in de wet van 1999, waar we ook
die datum van 1 september 2000 hebben ingeschreven,
als in het koninklijk besluit van 13 mei 1999. In beide
staat uitdrukkelijk 1 september 2000. Dat betekent dat,
indien men daarvan wou afwijken, er een wetswijziging
nodig was waarover we een akkoord hadden moeten
bereiken. Dit betekent dat men naar de oude procedure
zou zijn overgestapt, uitgerekend voor een reeks herte-
keningen die hier hebben plaatsgegrepen en die men
heeft willen toevertrouwen aan de Hoge Raad voor
Justitie.
U weet dat ik een groot voorstander ben van de depoli-
tisering. Ik heb trouwens altijd gezegd dat benoemingen
in zekere mate - of u dat nu graag hoort of niet - ballast
betekenen voor de minister van Justitie. De enige me-
thode om dit op een ordentelijke wijze op te lossen, in
overeenstemming met de wil van de werkgever, was de
datum verlaten.
Dat is het enige dat gebeurt. Het zal verder intact in
werking treden, maar met 1 jaar verschil.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
het al dan niet opnieuw
openen van het X1-dossier
(nr. 1810)
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de
la Justice sur
l'e´ventuelle re´ouverture du dossier
X1
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, alhoewel ik het lang
verhaal van het X1-dossier niet wil herhalen, wens ik u te
herinneren aan twee elementen. Begin 1998 kwamen de
procureurs en de onderzoeksrechters die dit dossier
hebben onderzocht tot de conclusie dat de verklaringen
van X1 tegenstrijdig waren, niet konden worden beves-
tigd, onbetrouwbaar en onjuist waren. In de herfst van
1999 heeft de minister van Justitie het college van
procureurs-generaal gevraagd na te gaan of nieuw on-
derzoek of een nieuwe coo¨rdinatie van het X1-dossier
gewenst was.
14
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
Vorige week heeft de pers bericht over een verslag van
23 december 1999 van het college van procureurs-
generaal waaruit blijkt dat er geen reden is om het
X1-dossier opnieuw te openen en dat men bij de verkla-
ringen blijft die destijds werden afgelegd door de betrok-
ken
procureurs,
parketmagistraten
of
onderzoeks-
rechters.
Mijnheer de minister, is het correct dat er een verslag van
23 december 1999 van het college van procureurs-
generaal bestaat ? Zo ja, kunt u bevestigen dat het
college vraagt het dossier niet te heropenen ? Wat is uw
reactie terzake ? Neemt u nieuwe initiatieven ? Legt u
zich bij het standpunt van het college neer of geeft u het
college of derden nieuwe opdrachten ? In het persartikel
werd gesuggereerd dat een expert kan worden aange-
steld.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik heb een brief ontvangen van de voorzitter
van het college van procureurs-generaal. Hij stelt, mijns
inziens terecht, dat noch artikel 143bis van het gerech-
telijk wetboek noch enige andere wettelijke bepaling het
college van procureurs-generaal toelaat initiatieven te
nemen bij de behandeling van individuele dossiers. Hier-
over bestaat geen betwisting. De procureur-generaal van
Brussel schrijft echter dat het college kan dienen als een
overlegplatform met het oog op coo¨rdinatie van de dos-
siers die behandeld worden in verschillende gerechtelijke
arrondissementen. Ik denk dat het college hiermee aan-
duidt binnen welke grenzen moet worden gehandeld. Ik
ben het eens met dit standpunt. De procureur-generaal is
van oordeel dat er geen pertinent element aanwezig is
om
de
procureurs-generaal
te
nopen
tot
nieuwe
onderzoeksverrichtingen met betrekking tot de controle
van de verklaringen van de X-getuigen in het algemeen
en van X1 in het bijzonder. Dat is het uitgangspunt met
betrekking tot uw eerste vraag.
Wat de tweede vraag betreft, kan ik meedelen dat ik het
verslag gelezen heb en laten onderzoeken door het
kabinet. Het verslag is een bundeling van 5 verschillende
verslagen met bijlagen die op verschillende tijdstippen
werden
verstuurd
werden
door
de
verschillende
procureurs-generaal.
Ik heb er een ontvangen van Brussel, van Antwerpen,
van Gent, van Bergen en, na lange tijd van Luik. Dat is te
verklaren omdat het ressort van het hof van beroep van
Luik geconfronteerd werd met een lopende zaak waarbij
een aantal verklaringen ook deel uitmaakt van dat dos-
sier, waardoor men het nodige voorbehoud moet maken.
Er zijn een aantal problemen gerezen.
Ten eerste, het document is moeilijk leesbaar, omdat het
geschreven is door vijf verschillende auteurs die ieder
hun eigen aanpak van de verschillende dossiers hebben
geschetst. Het tweede probleem is dat de rapporten niet
geactualiseerd zijn, wat de procureur-generaal van Brus-
sel in zijn brief van 23 december heeft toegegeven. Op
dat ogenblik beschikte men nog niet over de gegevens
van het ressort Luik. Hij schrijft :
Je crois cependant
devoir souligner qu'elles remontent pour la plupart au
de´but de l'anne´e 1998 et qu'elles ne traduisent donc pas
ne´cessairement l'e´tat actuel des proce´dures dans les-
quelles interviennent les te´moins X
. Men heeft dus op
een bepaald ogenblik een denkbeeldige streep onder het
dossier getrokken, zonder dat daarna de nieuwe elemen-
ten eraan werden toegevoegd. Ten derde, voor de coo¨r-
dinatie van belangrijke strafdossiers is het college het
aangewezen overlegplatform. Het college kan zich daar-
toe laten bijstaan hetzij door de nationale magistraat,
hetzij door een persoon die het als expert aanstelt.
Mijnheer de voorzitter, ik heb mij voorgenomen de be-
spreking van het integrale rapport op de agenda van de
eerstvolgende vergadering van het college te plaatsen en
niet op die van deze week, want die agenda is al langer
geleden opgesteld en bovendien is het dossier te om-
vangrijk. De prangende vraag blijft immers na studie van
de rapporten of het niet opportuun is om een magistraat
of een externe deskundige aan te stellen om een duide-
lijk, volledig en geactualiseerd beeld te krijgen van de
zogenaamde X-dossiers, zoals de procureur-generaal
van Antwerpen trouwens zelf suggereert. Dat is, mijns
inziens, een goed idee. Hierdoor zullen we ongetwijfeld
een juist, actueel en eenvormig inzicht in de dossiers
krijgen.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik vraag mij wel af
of hij dit punt op de agenda zal plaatsen van het college
onder voorzitterschap van de minister van Justitie. Wat
mij betreft, is dit niet evident. Uiteraard heeft het college
de bevoegdheid tot coo¨rdinatie, maar het is niet vanzelf-
sprekend dat het college onder voorzitterschap van de
minister van Justitie aangeeft hoe een individueel dossier
moet worden behandeld. Immers, men loopt het risico
beschuldigd te worden van politieke inmenging, waar-
mee ik niet beweer dat dit inderdaad de bedoeling is.
Mijnheer de minister, u beseft ongetwijfeld dat het heel
delicaat ligt wanneer een college zich onder voorzitter-
schap van de minister van Justitie over deze zaak
uitspreekt. Men moet bijgevolg de regels strikt toepas-
sen. Dat het college desgevallend een deskundige aan-
stelt in het kader van zijn coo¨rdinerende opdracht, lijkt mij
geen probleem te zijn. Het college heeft destijds in
afwezigheid van de minister van Justitie ook in het
dossier van de Bende van Nijvel zo'n maatregel geno-
men, veel te laat trouwens. De heer Van Hoorebeke zal
zich herinneren dat wij in de parlementaire onderzoeks-
commissie ellenlange discussies wijdden aan de vraag
naar de politieke verantwoordelijkheid van voormalig
HA 50
COM 207
15
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
minister Wathelet, omdat hij al of niet aanwezig was op
de vergadering van het college toen het dossier in een
bepaalde richting werd geduwd.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik
volg de theorie die terecht door de heer Van Parys wordt
aangehaald. Ik zal dit punt op de agenda plaatsen om te
bespreken of deze formule zal worden gevolgd. Het lijkt
mij evident dat deze beslissing, eens hiertoe de bereid-
heid bestaat, door de procureurs-generaal moet worden
genomen. Het gaat niet om een individueel dossier maar
over alle dossiers X die over de verschillende gerechte-
lijke arrondissementen zijn verspreid. Het punt is reeds
ter sprake gekomen om een absolute uitklaring te krijgen.
Het College van de procureurs-generaal heeft reeds
meegedeeld dat deze uitklaring er moet komen. Deze
kwestie zal geagendeerd teneinde na te gaan of dit door
het College van de procureurs-generaal als een te volgen
weg kan worden overwogen. De procureurs-generaal
zullen moeten beslissen of zij een keuze maken en hoe
ze deze keuze zullen invullen. De minister van Justitie
maakt hiervan uiteraard geen deel uit.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Die zaak zal dus
worden behandeld in afwezigheid van de minister van
Justitie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren
Karel Van Hoorebeke en Charles Michel aan de mi-
nister van Justitie over
de door Turkije gevraagde
uitlevering van Fehriye Erdal
(nrs. 1816 en 1922)
Questions orales jointes de MM. Karel Van Hoore-
beke et Charles Michel au ministre de la Justice sur
l'extradition de Fehriye Erdal demande´e par la Tur-
quie
(n
os
1816 et 1922)
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, u en wellicht
ook de regering zullen binnenkort worden geconfronteerd
met een politiek tamelijk gevoelig dossier. Turkije heeft
namelijk een aanvraag lopen tot uitlevering van mevrouw
Erdal die wordt verdacht van een aantal terroristische
aanslagen in Turkije, in 1996 naar ik meen. Zij verblijft op
ons grondgebied, waar zij trouwens werd aangehouden.
De Kamer van Inbeschuldigingstelling zal u waarschijnlijk
eerstdaags haar advies overmaken in verband met het al
dan niet uitleveren, als dit al niet is gebeurd. Vandaag is
echter al wel het advies bekend van het parket-generaal.
Dit heeft geadviseerd niet over te gaan tot uitlevering, dit
niettegenstaande het uitleveringsverdrag met Turkije en
het Europees verdrag ter bestrijding van het terrorisme.
Welk standpunt de Kamer van Inbeschuldigingstelling zal
innemen is niet zeker, maar in ieder geval zult u zich
moeten buigen over de vraag of mevrouw Erdal inder-
daad kan en mag of moet worden uitgeleverd aan Turkije.
Ik vraag u vandaag niet naar uw standpunt of de stand
van het dossier, maar ik wil u wel confronteren met drie
specifieke elementen die volgens mij op objectieve wijze
gelden in Turkije. Ik zou graag uw houding daarin kennen
en weten of u met die objectieve, bijna vaststaande
elementen, rekening zult houden bij het nemen van uw
beslissing.
Ten eerste, bestaat in Turkije nog steeds de doodstraf en
kan de Turkse regering niet beslissen over een genade-
verzoek. Dit betekent dat de Turkse regering geen waar-
borgen kan geven dat de doodstraf niet zal worden
uitgevoerd, iets wat een element in het dossier zou
kunnen zijn. Het is trouwens opvallend dat het Turks
Parlement onlangs heeft geweigerd gratie te verlenen
aan de Koerdische leider O
¨ calan. Vermits in Turkije de
doodstraf nog bestaat, betekent dit dat bij uitlevering en
mogelijke veroordeling tot de doodstraf van mevrouw
Erdal, Turkije u vandaag zeker geen waarborgen kan
geven dat de doodstraf niet zal worden uitgevoerd. Zult u
met dit objectieve element rekening houden ?
Ten tweede, het aanhoudingsbevel op basis waarvan
mevrouw Erdal hier werd aangehouden, werd onderte-
kend door een militaire rechter van de uitzonderings-
rechtbank, namelijk het hof van de veiligheid van de
staat. Daarenboven zal zij bij uitlevering ook door die-
zelfde uitzonderingsrechtbank worden berecht. Als ik mij
niet vergis, mag Belgie¨ verdragsrechtelijk en wettelijk niet
uitleveren aan landen met uitzonderingsrechtbanken. Is
dat zo, mijnheer de minister ? Zult u met dit objectieve
element, het bestaan van de uitzonderingsrechtbank en
de berechting daarvoor, rekening houden ?
Ten derde is er nog de vaststelling dat Turkije de veilig-
heid van zijn verdachten en gevangenen niet kan waar-
borgen. Zo werd de medeverdachte van mevrouw Erdal,
de heer Mustafa Duyar, in de gevangenis vermoord door
maffiosi op het ogenblik dat hij aankondigde dat hij zijn
verklaringen zou wijzigen. Nadien is dan de dader van
die moordaanslag, die ook in gevangenschap zat, ont-
snapt met medeplichtigheid van de overheid. Dat is een
derde vaststelling die wij moeten maken : als men wordt
opgesloten in een gevangenis in Turkije, is dat land
blijkbaar niet in staat om daar de veiligheid van de
gevangenen te waarborgen.
Dit zijn drie concrete, objectieve elementen, mijnheer de
minister. Ik zou van u willen vernemen of u bij de
beslissing tot eventuele uitlevering rekening zult houden
met deze elementen, waardoor uw manoeuvreerruimte
natuurlijk veel kleiner zou worden. Wat de persoon in
kwestie ook heeft gedaan, toch moet men altijd het
wettelijk en verdragsrechtelijk kader in aanmerking blij-
ven nemen, wat ook geldt voor de elementen zoals die
bestaan in het land dat de uitlevering vraagt.
16
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
M. Charles Michel (PRL FDF MCC) : Monsieur le pre´si-
dent, monsieur le ministre, chers colle`gues, je m'abstien-
drai de plaider dans un sens ou un autre. Je tenterai
pluto^t de poser des questions de fac¸on neutre et sans
prendre position.
Nous mesurons bien qu'il s'agit d'un dossier e´minem-
ment sensible et nous sommes tout a` fait conscients de
la difficulte´ qu'il y a d'assumer ses responsabilite´s et de
prendre une de´cision dans le cadre d'un tel dossier.
Il semble que cette personne appartienne a` un mouve-
ment d'extre^me gauche en Turquie et qu'elle aurait
participe´ a` l'assassinat d'un industriel turc.
La chambre des mises en accusation de la cour d'appel
de Gand devra, tre`s prochainement, se prononcer sur
l'avis qu'elle doit rendre dans le cadre de cette proce´-
dure.
Monsieur le ministre, je voudrais vous poser trois ques-
tions.
1. Comme mon colle`gue l'a rappele´ tout a` l'heure, la
peine de mort n'a pas e´te´ abolie en Turquie. Il semble
cependant qu'elle ne soit plus applique´e depuis 1984.
Pouvez-vous tenir compte de ce dernier e´le´ment ?
Celui-ci est-il susceptible d'influencer dans un sens ou
dans l'autre la de´cision du ministre ?
2. Ma deuxie`me question me semble importante et va
dans le sens des propos de´veloppe´s par le pre´ce´dent
orateur. Que va-t-il se passer en Belgique si l'extradition
ne pouvait pas e^tre accorde´e ? Cette personne sera-t-
elle susceptible d'e^tre juge´e pour ces faits en Belgique, et
quid de l'e´volution de ce dossier dans une telle hypo-
the`se ?
3. La proce´dure qui donnera lieu a` la de´cision d'extradi-
tion, permet-elle d'entendre les victimes mais aussi la
personne incrimine´e ? Autrement dit, un processus
permet-il de prendre en compte l'avis ou l'opinion des
diffe´rentes parties dans le cadre de la de´cision relative a`
cette extradition ?
M. Marc Verwilghen, ministre : Monsieur le pre´sident,
chers colle`gues, monsieur Michel, dans votre interven-
tion, vous avez de´ja` de´montre´ que l'affaire en question
est extre^mement de´licate. Il convient de peser ses mots
lorsque l'on s'exprime sur un tel dossier. Et je conside`re
qu'il est, a` l'heure actuelle, un peu pre´mature´ de donner
une re´ponse a` ce sujet. Pourquoi ? Parce qu'il existe une
proce´dure en matie`re d'extradition. Lorsqu'une affaire est
traite´e devant la chambre des mises en accusation, cette
dernie`re rend une sorte d'arre^t, qui est remis au ministre
de la Justice. Et je ne puis augurer de ce que contiendra
cet avis, ni quelle en sera la motivation.
Donc, il me semble inopportun de dire quoi que ce soit
sur cette affaire de´licate avant d'avoir rec¸u l'avis en
question. De plus, la compe´tence d'un ministre de la
Justice doit e^tre vue par le biais de la politique gouver-
nementale, et non a` travers des cas individuels.
Het uitleveringsdossier is nog in handen van de gerech-
telijke autoriteiten. De zaak werd behandeld op 11 mei
2000 en is nu verdaagd om dat fameuze advies over de
uitlevering te kunnen ontvangen.
Ik neem aan dat het de taak is van de Kamer van
Inbeschuldigingstelling om te wijzen op een aantal pro-
blemen die zich op wettelijk vlak kunnen voordoen. Ik
vermoed dat de Kamer van Inbeschuldigingstelling de
vragen die u nu voorgelegd hebt ook zal ontmoeten in
haar motivering vooraleer in de ene of de andere zin te
beslissen.
Eenmaal het uitleveringsdossier door de bevoegde ge-
rechtelijke autoriteit is meegedeeld, zal ik opdracht geven
om het grondig te onderzoeken. Eventuele weigerings-
gronden zullen dan nader worden bekeken. Ik zal het
dossier op dat ogenblik ook voorleggen aan de kern. Ik
herhaal nogmaals dat het een uiterst delicaat dossier is.
Ten slotte wil ik u ook meegeven dat mevrouw Erdal op 6
december 1999 politiek asiel heeft gevraagd. Ik zeg u dit
voor de volledigheid van het dossier.
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
minister, ik dank u voor uw antwoord en ik ben het
volmondig eens met u over het feit dat dit een delicaat
dossier is. U zal uit de vraagstelling van de twee inter-
pellanten ook gehoord hebben dat wij dat op even
delicate wijze hebben aangebracht, alhoewel de fractie-
leider van een grote meerderheidspartij die delicatesse
niet aan de dag heeft gelegd en via de media zei dat, wat
hem betreft, de dame in kwestie mag worden uitgeleverd.
Misschien moet ook die persoon wat meer terughou-
dendheid aan de dag leggen met betrekking tot dergelijke
delicate dossiers.
Ik begrijp dat u zich vandaag niet kan uitspreken en ik
heb u dat ook niet gevraagd. Ik had u wel drie concrete
vragen voorgelegd in verband met de toestand in Turkije
die niet alleen van toepassing is op mevrouw Erdal maar
over het algemeen geldt. Misschien ware het toch mo-
gelijk geweest om daar een antwoord op te geven.
We zullen dat dossier met dezelfde terughoudendheid
blijven volgen. Er gaat ook een petitie rond ter ondersteu-
ning. Dat toont reeds aan dat de bezorgdheid omtrent dit
dossier niet louter betrekking heeft op de persoon van
mevrouw Erdal, maar wel op de gehele situatie die in
Turkije op het vlak van de mensenrechten heerst.
HA 50
COM 207
17
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
M. Charles Michel (PRL FDF MCC) : Je remercie le
ministre pour sa re´ponse. Je mesure bien qu'il est de´licat
pour lui de donner plus d'e´claircissements et d'explica-
tions qu'il nous en a donne´ aujourd'hui. J'avais voulu
poser ma question d'une fac¸on de´tache´e du cas d'es-
pe`ce. Je comprends bien que re´pondre a` des questions
dans ce contexte est de´licat. Je resterai donc attentif a` la
suite re´serve´e a` ce dossier.
De voorzitter : Is het mogelijk de commissie te informe-
ren zodra de Ministerraad een beslissing heeft geno-
men ? Het is een actueel dossier. De Ministerraad ge-
bruikt het advies van het openbaar ministerie en het
arrest van de Kamer van inbeschuldigingstelling als basis
voor zijn benadering. Als we de bespreking in de Minis-
terraad kennen, hebben we een volledige documentatie
over alle juridische aspecten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Persoonlijk feit
Fait personnel
De heer Hugo Coveliers (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
ik vraag het woord voor een persoonlijk feit.
De voorzitter : U hebt het woord, mijnheer Coveliers.
De heer Hugo Coveliers (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
de heer Van Hoorebeke verwijst naar mijn commentaar
op deze affaire. Mijn commentaar, mijnheer Van Hoore-
beke, komt in essentie op het volgende neer.
We moeten niet altijd denken dat wij ten opzichte van
andere landen de moraalridders zijn. U overdrijft een
beetje wat Turkije betreft. Het is evident dat er in dat land
problemen voorkomen, maar als men enerzijds overal ter
wereld regimes wilt vervolgen omwille van misdrijven die
zij plegen, moet men zich anderzijds afvragen of het wel
normaal is om een verdachte van een aantal moorden,
zonder enige vervolging, totaal vrij te laten. Ik vraag me
af of men in dat geval de vervolging niet moet overne-
men. Dat heb ik gezegd.
De voorzitter : We gaan het debat niet heropenen. Elk
lid van deze commissie weet dat hij dergelijke debatten
alleen op basis van volledige documentatie kan voeren.
Laten we die documentatie afwachten. Ik heb de indruk
dat een aantal juridische aspecten in deze zaak van
doorslaggevende aard zijn, in het licht van de verplich-
tingen en/of het voorbehoud dat door ons land destijds
werd geformuleerd bij de ondertekening van bepaalde
overeenkomsten. Dat zal wel aan het licht komen als we
over alle documenten beschikken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de M. Claude Desmedt au ministre de
la Justice sur
la re´forme de la justice militaire et
l'e´tat d'avancement du dossier
Mondelinge vraag van de heer Claude Desmedt aan
de minister van Justitie over
de hervorming van het
militair gerecht en de stand van het dossier
(nr. 1817)
M. Claude Desmedt (PRL FDF MCC) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, chers colle`gues, dans le
cadre des ne´gociations octopartites mene´es durant la
le´gislature pre´ce´dente, un des points sur lesquels un
accord e´tait intervenu e´tait une re´forme des juridictions
militaires. Il s'agissait me^me presque de la suppression
de celles-ci.
La motivation de cette intention e´tait double. D'une part,
il est e´vident que ces juridictions constituent un anachro-
nisme dans le contexte actuel. D'autre part, un certain
nombre de de´cisions qui avaient e´te´ prises par des
conseils de guerre pour des faits commis par des militai-
res belges en mission a` l'e´tranger avaient quelque peu
choque´ et on estimait qu'il fallait empe^cher le renouvel-
lement de ce genre de de´cisions.
Bien que n'e´tant pas une des priorite´s des accords
Octopus, cela en e´tait un e´le´ment et, a` la fin de la
le´gislature pre´ce´dente, des travaux avaient e´te´ mis en
route pour re´former le Code pe´nal sur cette question. Un
groupe de travail avait e´te´ constitue´ par M. Van Parys et
il avait de´ja` relativement bien avance´ dans ses travaux.
Ceux-ci ont e´te´ interrompus au mois de mars ou d'avril
1999 et je constate que nous n'entendons plus rien a` ce
sujet.
Plusieurs pistes sont possibles : soit une suppression
comple`te des juridictions militaires, soit une re´duction de
leurs compe´tences aux seuls de´lits militaires, soit encore
le maintien de leurs compe´tences en temps de guerre. Il
reste un choix a` faire entre ces diffe´rentes options.
J'aimerais, monsieur le ministre, connai^tre votre senti-
ment sur le fond du proble`me. Je suppose qu'on ne
remet pas en cause le principe qui avait obtenu un tre`s
large accord durant la le´gislature pre´ce´dente.
Que comptez-vous faire des travaux qui avaient e´te´
entrepris ? Quelle est votre perspective pour la poursuite
de ce dossier ?
M. Marc Verwilghen, ministre : Monsieur le pre´sident,
monsieur Desmedt, les accords Octopus pre´voient en
effet la suppression des juridictions militaires. Par
18
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
ailleurs, la de´claration gouvernementale du 14 juillet
1999 ainsi que la de´claration de politique fe´de´rale pro-
nonce´e le 12 octobre 1999 par le premier ministre lors de
l'ouverture de la session parlementaire 1999-2000 confir-
ment que le gouvernement prendra toutes les mesures
qui s'imposent pour mener a` bien la mise en oeuvre de
ces accords, y inclus la re´forme de la justice militaire.
Il est inexact qu'un avant-projet de loi ait e´te´ en pre´pa-
ration a` la fin de la le´gislature pre´ce´dente. Seule une note
d'orientation avait e´te´ re´dige´e. Le dossier est actuelle-
ment a` l'e´tude et il est pre´mature´ de faire des de´clara-
tions au sujet des options qui pourraient e^tre prises sans
que le dossier ait e´te´ soumis au Conseil des ministres. Le
parlement sera de toute fac¸on charge´, dans un stade
ulte´rieur, d'examiner un projet de loi de`s que ce dernier
sera pre^t.
Il me parai^t toutefois clair que les conseils de guerre
seront supprime´s en temps de paix et pour les infractions
commises sur le territoire du royaume. Toutes les autres
infractions seront juge´es par des juridictions de droit
commun, voire par des chambres spe´cialise´es com-
pose´es de magistrats professionnels au sein de celles-ci.
Des mesures particulie`res devront e^tre envisage´es pour
le temps de guerre. Des solutions devront e^tre trouve´es
pour ce qui concerne la proce´dure a` appliquer dans le
cas de de´lits commis par des militaires belges en mission
a` l'e´tranger. Vous avez a` juste titre e´voque´ les proble`mes
qui se sont produits dans le passe´. Ce dernier point
soule`ve des questions techniques auxquelles mon cabi-
net s'attache a` trouver des re´ponses cohe´rentes.
M. Claude Desmedt (PRL FDF MCC) : Monsieur le
ministre, je vous remercie pour cette re´ponse. Toutefois,
je constate un changement de proce´dure. En effet, je ne
vois pas pourquoi on n'organise pas des re´unions avec
les groupes participant a` Octopus, auxquels se sont
joints maintenant nos colle`gues d'Ecolo et auxquels tout
le monde peut se joindre. Si je vous comprends bien,
vous suivez maintenant la voie
habituelle, c'est-a`-dire
que c'est le gouvernement qui va e´laborer un avant-
projet puis un projet de loi qui sera ensuite soumis au
parlement.
Quoi qu'il en soit, je souhaite que les choses avancent et
que nous ne nous retrouvions pas dans un an ou deux
sans que ce dossier ait progresse´. Je re´pe`te qu'un
accord quasi unanime e´tait intervenu sur cette question.
M. Marc Verwilghen, ministre : Je me suis peut-e^tre mal
explique´. Nous proce´dons de la me^me manie`re que nous
l'avons fait pour le projet dont nous avons discute´ ce
matin. J'essaie de donner une information au Conseil des
ministre avant d'introduire l'ensemble d'un dossier. Tou-
tefois, on peut toujours proce´der par proposition de loi.
Nous aurons en tout cas la possibilite´ de de´battre avec
les partis Octopus et rien ne changera par rapport a` la
finalite´ de´cide´e dans les accords Octopus.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Justitie over
het lot van de afdeling
Oostende van de rechtbank van koophandel en van
de arbeidsrechtbank met zetel te Brugge
(nr. 1872)
Question orale de M. Yves Leterme au ministre de la
Justice sur
le sort des sections Ostende du tribu-
nal de commerce et du tribunal du travail de Bruges
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, mijn vraag is een echte
vraag om uitleg naar aanleiding van commotie die ont-
staan is met betrekking tot het toekomstig lot van de
afdeling van de rechtbank van Koophandel en de
Arbeidsrechtbank in Oostende. Op 2 februari is het
probleem hier reeds aangekaart door collega Van Hoor-
ebeke. Toen heeft de minister het in een juist perspectief
geplaatst. Er werd namelijk aan de procureurs-generaal
advies gevraagd omtrent een ontwerp van koninklijk
besluit dat in voorbereiding was. In dit ontwerp zou het
koninklijk besluit van 1970 over de instelling van afdelin-
gen van Arbeidshoven, rechtbanken van eerste aanleg,
Arbeidsrechtbanken, rechtbanken van Koophandel en
Politierechtbanken gewijzigd worden. Het gaat specifiek
over de afdelingen van de Arbeidsrechtbank en de recht-
bank van Koophandel van Brugge in Oostende.
Die commotie was ontstaan omwille van berichtgevingen
en briefwisseling. Er was namelijk begin mei een brief
van de minister gericht aan de Kamer van Handel en
Nijverheid. In deze brief stond met zoveel woorden te
lezen dat de afdeling van de Arbeidsrechtbank in Oost-
ende zou verdwijnen. In de streek is daarop nogal fel
gereageerd. minister Vande Lanotte zei op een bepaald
ogenblik dat hij een collega de opdracht had gegeven om
dat te wijzigen en dat de zaak was rechtgezet. Er doen
echter nog altijd veel verhalen de ronde. Daarom ga ik u
rechtstreeks de vraag stellen zodat u als minister van
Justitie de kans krijgt om de precieze toedracht aan ons
en aan de gei¨nteresseerde personen mede te delen.
Ten eerste, wat is de precieze inhoud en draagwijdte van
de brief van 2 mei die de Kamer van Handel en Nijverheid
van Oostende van de minister heeft ontvangen ? Ten
tweede, wat zijn de krachtlijnen van het ontwerp van
koninklijk besluit, meer bepaald met betrekking tot Oost-
ende ? Ten derde, heeft de minister ondertussen al een
advies ontvangen van de Raad van State ? Ten vierde,
hoe luidt het advies van de procureurs-generaal over het
ontwerp van koninklijk besluit, specifiek over het voort-
HA 50
COM 207
19
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Yves Leterme
bestaan van de afdeling Arbeidsrechtbank in Oostende ?
Ten vijfde, welke gevolgen houdt het ontwerp van konink-
lijk besluit in zijn huidige versie in voor de afdeling van de
Arbeidsrechtbank in Oostende ? Ten slotte, wanneer zal
het gepubliceerd worden ?
Bepaalde vragen hebben, indien ik het goed heb begre-
pen, aan actualiteitswaarde ingeboet gelet op de aankon-
diging van het uitstel van de herschikking van de gerech-
telijke kantons omwille van de laattijdige benoeming van
voldoende vrederechters. Tot daar mijn vragen over dit
regionaal dossier waaromtrent heel wat misverstanden
en beroering heerst.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Leterme, uw eerste vraag betrof eigenlijk een brief
die aan mij was doorgestuurd door de regiodirecteur en
de regiovoorzitter van de Kamer van Handel en Nijver-
heid van Oostende. Dat was een brief van 11 april 2000
waarop ik op 28 april 2000 heb geantwoord. De inhoud
ervan was de volgende :
In het kader van de hervorming
van de gerechtelijke kantons die op 1 september 2000 in
werking zal treden, is het noodzakelijk over te gaan tot
een aanpassing van het koninklijk besluit van 21 juli 1970
betreffende de inrichting van afdelingen in Arbeidshoven,
Arbeidsrechtbanken, rechtbanken van Koophandel en
Politierechtbanken. Na vooronderzoek is, rekening hou-
dend met organisatorische en functionele aspecten inge-
bracht door de rechterlijke overheid enerzijds en sugges-
ties van diverse lokale overheden en politici anderzijds,
een ontwerp van koninklijk besluit uitgewerkt. De
ontwerptekst voorziet dat de rechtbank van Koophandel
te Brugge wordt ingedeeld in twee afdelingen, de ene
zitting houdend in Brugge en rechtsmacht uitoefenend
over het rechtsgebied van de kantons Brugge 1, 2, 3 en
4, Tielt en Torhout, de andere zitting houdend te Oost-
ende en rechtsmacht uitoefenend op het grondgebied
van de kantons Oostende 1 en 2. De indeling in afdelin-
gen van de Arbeidsrechtbank te Brugge is niet voorzien
.
Inmiddels weet u dat deze toelichting gedeeltelijk is
voorbijgestreefd.
De krachtlijn van het ontwerp van koninklijk besluit be-
oogt de aanpassing aan de territoriale inrichting van de
afdelingen in Arbeidshoven, Arbeidsrechtbanken, recht-
banken van Koophandel en Politierechtbanken, rekening
houdend met de hervorming van de gerechtelijke kan-
tons via de wet van 25 maart 1999. De voorziene
inwerkingtreding is 1 september 2000, maar u kent daar
ondertussen het antwoord op.
De vraag om advies aan de Raad van State aangaande
het ontwerp-koninklijk besluit is in voorbereiding. Dit wil
zeggen dat het nog niet aan de Raad van State werd
overgemaakt. Ik heb er dus ook nog geen advies van
gekregen.
In uw derde vraag hebt u het over een eventuele reactie
van de procureurs-generaal. Op 22 december 1999 werd
voorafgaandelijk het schriftelijk advies ingewonnen van
de procureurs-generaal over het voorontwerp van tekst.
Op dit ogenblik is het ontwerp van koninklijk besluit,
waarin zowel aan hun als aan andere voorstellen wordt
tegemoetgekomen, nog niet ter kennis gebracht van de
procureurs-generaal. Ik heb dus nog geen advies van
hen bekomen.
Het huidig ontwerp van koninklijk besluit herneemt niet
het artikel 1, paragraaf 2 en het artikel 3, paragraaf 3 van
het koninklijk besluit van 21 juli 1970, waardoor zouden
worden opgeheven : de afdeling van het arbeidshof te
Gent, zitting houdend te Brugge, evenals de afdeling van
de arbeidsrechtbank te Brugge, zitting houdend te Oost-
ende. Het koninklijk besluit zal niet tegen 1 september
2000 worden gepubliceerd. Noodzakelijkerwijze werd
besloten de implementering van de herkantonnering met
1 jaar te verdagen. De publicatie van het koninklijk besluit
betreffende de instelling van afdelingen zal uiteraard
geschieden vo´o´r de datum van de inwerkingtreding van
de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van
de gerechtelijke kantons. Het ene is afgestemd op het
andere. Zodra daarin meer duidelijkheid zal zijn, zal dit
worden meegedeeld.
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de minister, ik
dank u voor uw uitgebreid en concreet onderbouwd
antwoord. Daarmee zijn heel wat misverstanden uit de
weg zijn geruimd.
Mijnheer de minister, ik begrijp dat de huidige ontwerp-
tekst niet meer in een opheffing voorziet van de afdeling
van de arbeidsrechtbank te Oostende. Ik durf veronder-
stellen dat dit ook in de toekomstige ontwerpteksten niet
zal zijn voorzien.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Ordre des travaux
Regeling van de werkzaamheden
La question orale n° 1882 de M. Charles Michel sera
transforme´e, a` sa demande, en question e´crite.
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
de aanwijzing van de heer
A. Geerinckx tot eerste substituut-procureur des Ko-
nings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel
(nr. 1891)
20
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de
la Justice sur
la de´signation de M. A. Geerinckx
comme premier substitut du procureur du Roi pre`s
du tribunal de premie`re instance a` Bruxelles
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, in de tweede editie van
het Belgisch Staatsblad van 16 mei 2000 wordt de
aanwijzing aangekondigd van de heer Geerinckx tot
eerste substituut-procureur des Konings bij de rechtbank
van eerste aanleg te Brussel. Ik was enigszins verwon-
derd dit te vernemen omdat precies de heer Geerinckx
werd vernoemd in het rapport van de commissie-
Dutroux. Daar werden een aantal tekortkomingen gesig-
naleerd. Ik citeer onder de hoofding Gebrek aan leiding
van het onderzoek :
De commissie heeft eveneens
vastgesteld dat het openbaar ministerie het onderzoek
niet heeft geleid. De drie substituten die elkaar opvolg-
den, te weten mevrouw France, de heer Vandernoot en
de heer Geerinckx, hebben het dossier namelijk doorge-
stuurd aan hun collega's zonder die echt de nodige
informatie te geven om terzake een goede opvolging
mogelijk te maken. Zij hebben eveneens verzuimd drie
pistes te volgen en evenmin hebben zij zich bekommerd
om de opvolging van de apostilles. Voor het gebrek aan
beroepsernst is elk van hen zonder enige twijfel zelf
verantwoordelijk
. De vraag is of de aanwijzing tot eerste
substituut compatibel is met de vaststellingen van de
parlementaire onderzoekscommissie.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Van Parys, er zijn eigenlijk dossiers - ik zeg niet dat
dit uw bedoeling is - waarvan men in feite twee versies
van de vraagstelling zou kunnen overmaken. Dat is er
een in geval de minister niet tot benoeming zou over-
gaan; men zou de minister van Justitie dan kunnen
vragen of hij er nog niet in is geslaagd om een nieuwe pet
op te zetten en afstand te nemen van zijn verleden en
hem verwijten dat hij natrapt ten aanzien van iemand. De
tweede mogelijkheid zou zijn de huidige vraag te stellen,
namelijk hoe het mogelijk is dat men iemand benoemt
terwijl men daarover in een vorig leven toch wel een
aantal dingen heeft vastgesteld. Dit toont aan dat men
altijd aanvallers en verdedigers kan hebben als een punt
als dit wordt aangesneden.
Ik kan u geruststelling of teleurstelling aanbieden, ik weet
niet wat ik moet gebruiken. Ik heb mij niet door het
verleden van de betrokkene laten leiden, maar wel door
objectieve gegevens die mij werden overgemaakt.
Ten eerste heeft de betrokkene in de zaak-Benai¨ssa
uiteindelijk geen disciplinaire sanctie opgelopen. Na de
lastens hem gevoerde procedure kwam het mij zeker niet
toe om daar anders over te oordelen, laat dat duidelijk
zijn. De Raad van State heeft zich hierover uitgesproken
en in een rechtsstaat moet een minister van Justitie,
zoals hier reeds dikwijls gezegd, zich neerleggen bij
uitspraken die worden gedaan, zonder dat hij daarop
commentaar heeft te leveren.
Ten tweede, de betrokkene is op een lijst van zeven aan
te wijzen eerste substituten - er moesten er zeven
tegelijkertijd worden aangeduid - op het parket van de
procureur des Konings te Brussel als eerste kandidaat
voorgedragen voor de eerste plaats door zowel de
procureur-generaal als de procureur des Konings, op
grond van een zeer gunstige beoordeling. Momenteel is
er nog geen procedure hangende tegen deze benoeming
bij de Raad van State, maar moest dat toch gebeuren,
dan kan ik mij inbeelden dat iemand mij misschien
daarover zou interpelleren. Ik laat in het midden wie dat
zou zijn, maar misschien wel u, mijnheer Van Parys.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik stel vast dat u afstand hebt
genomen van het verleden en het eigenlijk zelfs enigs-
zins verloochent met deze aanwijzing. Het is niet omdat
iemand, naar aanleiding van vaststellingen over tekort-
komingen in een parlementaire onderzoekscommissie,
geen tuchtsanctie krijgt en de Raad van State zich
daarover heeft uitgesproken, dat men in geen enkele
mate nog rekening hoeft te houden met deze vaststellin-
gen die niet alleen door een parlementaire onderzoeks-
commissie werden gedaan, maar die bovendien unaniem
door het parlement zijn goedgekeurd. Het zou van enige
consequentie hebben getuigd indien men daarmee reke-
ning had gehouden bij de aanwijzing van de betrokkene.
Ik stel echter vast dat er afstand wordt genomen van het
verleden.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, deze
verklaring laat ik voor rekening van de heer Van Parys.
Dat is zijn verantwoordelijkheid. Ik heb ondertussen
geleerd dat wanneer zeer gunstige adviezen worden
uitgebracht en men niet tot een benoeming overgaat, er
andere zaken gebeuren. Daarover zal ook worden gei¨n-
terpelleerd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
de benoeming van de
verbindingsofficier in Rome
(nr. 1892)
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de
la Justice sur
la nomination de l'officier de liaison a`
Rome
HA 50
COM 207
21
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, in de pers verscheen het
bericht dat de heer Suys zou zijn aangewezen tot
verbindingsofficier van de gerechtelijke politie in Rome.
Hij zou daar trouwens al verblijven. In de pers werd
bovendien meegedeeld dat er inzake de aanwijzing van
de heer Suys een aantal problemen zou bestaan. De
minister van Buitenlandse Zaken zou moeilijkheden ma-
ken over het diplomatieke statuut van de heer Suys.
Volgens een ander artikel zouden er problemen zijn
aangaande de procedure. Het college zou een voorbe-
houden advies hebben geformuleerd.
Mijnheer de minister, is de heer Suys aangewezen tot
verbindingsofficier van de gerechtelijke politie in Rome ?
Waren er bezwaren vanwege de minister van Buiten-
landse Zaken ? Wat was het advies van het college van
procureurs-generaal ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, de
vraag van collega Van Parys stelt mij in staat op bondige
wijze een aantal gegevens chronologisch te schetsen.
De procedure tot aanwijzing in vervanging van de heer
Jamers, die op 1 mei 2000 op eigen verzoek uit zijn
functie werd ontheven, werd gei¨nitieerd met een oproep
tot de kandidaten op 28 oktober 1999.
Na een selectieprocedure werd, overeenkomstig de be-
palingen van de rondzendbrief, bij gemotiveerd schrijven
van 3 maart 2000, betrokkene door de commissaris-
generaal van de gerechtelijke politie voorgedragen als
kandidaat voor de functie van verbindingsofficier in
Rome. Zowel de korpscommandant van de rijkswacht, de
procureur-generaal van Gent, als de minister van Bin-
nenlandse Zaken leverden eensluidende adviezen af.
Collega Van Parys, u herinnert zich wellicht de proble-
men die zich voordeden bij de aanstelling van een
verbindingsofficier voor Washington omdat men de regle-
mentaire procedure inzake het afleveren van de diploma-
tieke machtiging niet had gevolgd.
Ten vijfde heb ik, precies om dit te vermijden, het dossier
op 28 april 2000 naar het kabinet van minister Michel van
Buitenlandse Zaken gezonden. In het dossier ontbreekt
tot op het heden de gevraagde ondertekening.
Ten zesde maak ik de opmerking dat op 26 april 2000
door het departement van Buitenlandse Zaken een diplo-
matiek paspoort aan de betrokkene werd uitgereikt met
de expliciete vermelding van verbindingsofficier. De be-
trokkene onthoudt zich momenteel van het stellen van
officie¨le ambtstaken of protocollaire representaties in
hoofde van zijn functie. minister Michel moet dit dossier
nu verder afsluiten.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik heb begrepen dat de heer Suys ter plaatse is zonder te
zijn aangewezen om deze functie waar te nemen. Kunt u
meedelen op basis waarvan de heer Suys heden reeds in
Rome is ? Zijn er bezwaren vanwege de minister van
Binnenlandse Zaken tegen de aanwijzing van de heer
Suys, wetende dat het de bevoegdheid is van de minister
van Buitenlandse Zaken om de betrokkene aan te wijzen
op voorstel van de minister van Justitie ? In welke
hoedanigheid is de heer Suys reeds ter plaatse ? De
minister van Buitenlandse Zaken heeft immers nog geen
beslissing van aanwijzing genomen.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, het
moet duidelijk zijn dat ik momenteel niet kan optreden
omwille van het ontbreken van de laatste schakel. Ik
denk dat u zich moet wenden tot minister Michel om
daarop een antwoord te krijgen.
De heer Tony Van Parys (CVP) : De heer Suys is dus op
eigen initiatief naar Rome vertrokken in afwachting van
de aanwijzing door de minister van Buitenlandse Zaken.
Minister Marc Verwilghen : Ik heb in het verleden al
iemand op eigen initiatief naar Washington zien vertrek-
ken.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Zijn er bezwaren van
de minister van Buitenlandse Zaken tegen het voorstel
van de minister van Justitie ?
Minister Marc Verwilghen : Ik heb daar geen kennis van.
U moet zich tot minister Michel wenden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren
Tony Van Parys en Bart Laeremans aan de minister
van Justitie over
de toepassing van het nieuwe
snelrecht op Gentse hooligans
(nrs. 1893 en 1923)
Questions orales jointes de MM. Tony Van Parys et
Bart Laeremans au ministre de la Justice sur
l'ap-
plication de la nouvelle proce´dure pe´nale acce´le´re´e
aux hooligans gantois
(n
os
1893 et 1923)
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, bij het einde van de
nationale voetbalcompetitie - ongeveer 14 dagen gele-
den - zijn er ernstige rellen geweest, veroorzaakt door
hooligans. Dit gebeurde zowel in Antwerpen als in Gent.
Naar aanleiding van de rellen in Gent heeft de verant-
woordelijke van het Gentse parket in de media een aantal
verklaringen afgelegd die ernstige twijfels doen ontstaan
over de mogelijkheid van de toepassing van het snelrecht
op het voetbalgeweld. Als ik de persartikels goed heb
begrepen, rijzen er twee problemen.
22
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
Mevrouw De Rouck, parketwoordvoerster van het parket
van Gent, verklaarde dat de feiten het snelrecht niet
toelaten. Ze verwijst naar het toepassingsgebied van de
wet op het snelrecht. Misdrijven die strafbaar zijn met een
gevangenisstraf van minder dan 1 jaar kunnen niet met
het snelrecht worden behandeld. Ik denk aan weerspan-
nigheid en de vernieling van eigendommen.
Mevrouw De Rouck verwees ook naar de problematiek
betreffende de identificatie van de individuele daders.
Men kan het snelrecht niet toepassen, omdat de politie-
diensten de daders niet hebben kunnen identificeren.
Het eerste probleem - de vaststelling dat bepaalde feiten
de toepassing van het snelrecht niet toelaten - werd door
ons voorspeld. Mijnheer de minister, u herinnert zich het
debat dat we hier hebben gevoerd. Onze voorspelling
komt nu uit. Door de ingebouwde grens van 1 jaar komt
men duidelijk in de problemen. Het is vandaag wel
opportuun om in te gaan op het wetsvoorstel dat ik heb
ingediend. Dat voorstel strekt ertoe om bij verschijning op
proces-verbaal de snelle behandeling mogelijk te maken.
Zo kunnen misdrijven die met een gevangenisstraf van
minder dan 1 jaar worden bestraft, ook een snelle
procedure en snelle behandeling - zoals bepaald in het
snelrecht - doorlopen.
Ten tweede merkt de parketwoordvoerster van Gent op
dat de politie eigenlijk een dubbele opdracht heeft. Zij
heeft de opdracht de orde te handhaven naar aanleiding
van voetbalgeweld en hooliganisme. Daarnaast moet zij
misdrijven kunnen vaststellen. De politiediensten con-
centreren zich bij het voetbalgeweld vooral op de op-
dracht van de ordehandhaving. Zij hebben blijkbaar veel
minder oog voor de identificatie van daders. Dit laatste is
noodzakelijk om het parket te kunnen laten optreden en
het snelrecht toe te passen.
Men heeft mij meegedeeld - ik heb dit niet kunnen
checken - dat de politiediensten zouden hebben nagela-
ten het parket te verwittigen over de incidenten. Het
parket zou dit slechts een dag later via de pers hebben
vernomen. Op die manier ontstond er een enorm pro-
bleem. Omdat de politiediensten het parket niet hadden
verwittigd, kon de identificatie niet plaatsvinden.
Mijnheer de minister, wat zijn uw besluiten met betrek-
king tot Euro 2000 bij de vaststelling dat het snelrecht niet
efficie¨nt is en om diverse redenen niet kon worden
toegepast in zeer concrete dossiers van voetbalgeweld
een
paar
weken
voor
het
Europees
voetbal-
kampioenschap ? Welke initiatieven zullen worden geno-
men om de politiediensten de opdracht te geven niet
alleen de ordehandhaving te verzorgen maar ook de
identificatie van de daders mogelijk te maken zodat men
snel kan optreden ? Bij gebrek aan identificatie is het
uitgesloten het snelrecht toe te passen. Op dit ogenblik
kunnen we nog preventief optreden en voorkomen dat
we met hetzelfde probleem geconfronteerd worden tij-
dens Euro 2000. Is het correct dat de politiediensten
hebben nagelaten het parket te verwittigen zodat de
opvolging van de politionele vaststellingen door de ge-
rechtelijke diensten en het parket onmogelijk werd of
onmogelijk werd gemaakt ? Deze vragen zijn, mijns
inziens, van kapitaal belang met betrekking tot het ge-
rechtelijk en het politioneel optreden tijdens Euro 2000.
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, mijn vraag
heeft eveneens betrekking op Euro 2000. Ik heb verno-
men dat Binnenlandse Zaken reeds volop bezig is een
aantal punten met betrekking tot Euro 2000 voor te
bereiden. Mijn gemeente is betrokken bij de besprekin-
gen omdat de Roemeense voetbalploeg bij ons komt en
de Heizel vlakbij ligt. Ik weet dat er heel intensief over-
legd wordt met heel veel betrokken actoren. Ik heb
eveneens vernomen dat in Charleroi heel wat merkwaar-
dige beslissingen werden genomen. Zo werden onder
meer aparte lijkenhuisjes ingericht voor de ploegen. Dat
is het lugubere aspect van het verhaal. Blijkbaar neemt
men die maatregel om af te schrikken. De hooligans
zullen worden opgesloten in gesloten centra. Kortom,
Binnenlandse Zaken is volop bezig met de voorbereiding.
Van Justitie horen we daarentegen heel weinig. Het
snelrecht blijkt niet of nauwelijks te werken. Naar aanlei-
ding van wat moeilijkheden titelde de krant
Snelrecht
voor Antwerpse hooligans
. Navraag leerde ons dat het
oude snelrecht werd toegepast en niet het nieuwe. Ik
verwijs eveneens naar de verklaring van mevrouw De
Rouck van het Gentse parket. Zij stelde dat de vergrijpen
te licht waren en moeilijk te individualiseren. Het snel-
recht en de onmiddellijke verschijning zelf leveren even-
eens moeilijkheden op. Men zal dit niet kunnen toepas-
sen op 16- tot 18-jarigen waarop uithandengeving kan
worden toegepast. Een ander teer punt is de termijn van
24 uur die zeer kort is. Experts beweren dat men vrij
gemakkelijk de 24 uren kan doen inkorten - door een
advocaat vrij laat in te schakelen of een advocaat te
nemen die een drukke praktijk heeft - zodat het parket
nauwelijks
tot
snelrecht
kan
beslissen.
De
7-dagenregeling is eveneens gemakkelijk te omzeilen
onder meer via getuigenoproeping.
Mijnheer de minister, ik vrees dat het snelrecht dat u met
zoveel omhaal hebt aangekondigd als he´t middel om
Euro 2000 het hoofd te bieden, heel moeilijk zal werken.
Hoe zal het nieuwe snelrecht werken dat in de praktijk
nauwelijks is toegepast ? Kunt u de uitspraken van de
parketwoordvoerster van Gent toelichten ? Waarom
werd het snelrecht tot op heden zo weinig toegepast ?
Welke initiatieven zult u nemen om het parket aan te
zetten dit snelrecht in de toekomst toe te passen ?
HA 50
COM 207
23
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Bart Laeremans
Wat hebt u al gedaan om onze rechtbanken voor te
bereiden om dit snelrecht toe te passen, ook in de
weekends ? Welke concrete maatregelen hebt u al ge-
nomen of zult u in de nabije toekomst nemen ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, in verband met de feiten van Gent en Antwer-
pen wil ik tussen beide dossiers een onderscheid maken,
omdat het niet om hetzelfde type dossier gaat.
De situatie te Gent zal ik eerst behandelen. De politie-
diensten zijn er alleen opgetreden vanuit het loutere
perspectief van openbare orde. Naar aanleiding van de
problemen die daar waren gerezen werd het gerechtelijk
gedeelte ervan niet in acht genomen. Er werd overge-
gaan tot 32 louter bestuurlijke, administratieve aanhou-
dingen. Het is evident dat men op dat ogenblik de
magistraat in Gent niet heeft ingelicht. Er was nochtans
een magistraat van wacht, die, had men hem ingelicht,
onmiddellijk tussenbeide had kunnen komen. Dan had
het optreden van de politiediensten een gerechtelijk
gevolg gehad, wat nu manifest niet het geval was. De
vraag rijst of de parketwoordvoerster dan wel uitleg kan
geven over iets wat op dat ogenblik niet eens in een
gerechtelijke fase zit. Nadien heeft men zich gebogen
over de gegevens waarover men beschikte. Er was
filmmateriaal waarop men identificatie heeft kunnen
doen. Ik heb vernomen dat het filmmateriaal in beslag
werd genomen en dat men van plan was de procedure
snelrecht toe te passen. Ik herhaal nogmaals dat het
parket in deze heer en meester is.
De procureur des Konings te Gent heeft mij meege-
deeld - en dat is belangrijk - dat zijn parket klaar is en
bereid is om het snelrecht toe te passen en dat alle
mogelijke schikkingen daartoe werden getroffen. Zo wer-
den eigen rondzendbrieven ontwikkeld om naar de ma-
gistraten en politiediensten te sturen. Daarnaast was er
de circulaire van het college van procureurs-generaal die
ondertussen bij de parketten is toegekomen.
Wat de feiten in Antwerpen betreft staan wij voor een
situatie die enigszins anders is. Daar werd men door de
chaos overdonderd. Men is er vanuit gegaan dat de
viering van een kampioenstitel alleen de supporters van
de club in kwestie kon interesseren. De realiteit viel
enigszins anders uit. Het is daar tot een treffen gekomen
tussen supportersclubs van verschillende ploegen, niet-
tegenstaande het feit dat alleen voetbalclub Antwerp
reden tot vieren had.
Het is dan ook evident dat men niet echt voorbereid was
op dergelijk treffen. In die procedure werden gerechte-
lijke stappen ondernomen. Men heeft iemand aangehou-
den, met het oog op het snelrecht. De onderzoeksrechter
was van oordeel dat hij hier geen aanhoudingsmandaat
diende af te leveren, wat het recht is van een onder-
zoeksrechter. Ik stip aan dat wij hier te maken hebben
met het onafhankelijk beoordelingsvermogen.
De feiten die zich dezelfde nacht en in dezelfde omstan-
digheden te Kontich hebben afgespeeld, waren de aan-
leiding tot strafrechtelijke kwalificaties. De procedures
worden op 7 juni 2000 ingeleid. Hier werd het snelrecht
wel toegepast.
De procureur des Konings van Antwerpen heeft mij
meegedeeld alle schikkingen te hebben genomen en
volledig klaar te zijn met de organisatie van zijn parket
voor de toepassing van het snelrecht tegen Euro 2000.
Mijnheer de voorzitter, ik wil nog even ingaan op de
situatie van vo´o´r Euro 2000. Wij zitten in een totaal ander
tijdsbeeld. In Gent, noch in Antwerpen had men de
bedoeling om de zaken zo aan te pakken of rekening te
houden met het feit dat op deze misdrijven het snelrecht
kan worden toegepast.
Voor Euro 2000 zijn de politiediensten en de justitie-
diensten op het terrein gevormd om de ontwikkelde
procedure toe te passen. U hebt dus al een totaal andere
ingesteldheid. Het is natuurlijk niet omdat er geen ron-
kende verklaringen over samenwerkingsverbanden wor-
den afgelegd dat ze niet zouden ontstaan.
Ten eerste, onmiddellijk na de publicatie van de wet ben
ik overgegaan tot het samenroepen van de eerste voor-
zitter, de procureur-generaal, de betrokken procureur des
Konings en de voorzitter van de rechtbanken om dit met
hen te bespreken, per gerechtelijk arrondissement, en u
weet dat er vijf betrokken zijn bij de onmiddellijke inwer-
kingtreding van de wet.
Ten tweede heb ik van de vijf procureurs des Konings
nogmaals schriftelijk bevestiging gekregen dat wat be-
treft hun parketten, zij volledig klaar zijn om te kunnen
reageren en de wet op het snelrecht met de onmiddellijke
verschijning toe te passen.
Ten derde, de richtlijnen van de procureurs-generaal,
opgesteld om de parketdiensten in staat te stellen te
werken met geu¨niformiseerde documenten zowel voor
de politiediensten als voor het inhoudelijke werk - onder-
zoeksrechter en procureur des Konings -, zijn toegeko-
men op de parketten. Alle schikkingen werden dus ge-
troffen om tijdens Euro 2000 en de navolgende periode
de snelrechtprocedure of onmiddellijke verschijning te
kunnen toepassen.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik neem notitie van het antwoord van de minister. Dit
neemt echter niet weg dat de laatste test bij het einde van
de competitie mislukt is. Naar mijn aanvoelen is de test
op een dubbel niveau mislukt.
Ten eerste was er het niet-aansluiten van Justitie op de
politie. Uit uw antwoord blijkt heel duidelijk dat de politie
zich uitsluitend heeft beziggehouden met de orde-
handhaving en niet het initiatief heeft genomen naar
24
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
Justitie voor de gerechtelijke opvolging. Het is van het
grootste belang dat men de initiatieven neemt om het een
op het ander te laten aansluiten. Het is erg als men zegt
dat de politie het gerechtelijke luik niet in acht heeft
genomen en dat de magistraat zelfs niet was ingelicht.
Dit kan dus niet. Als dit zich herhaalt, is er van de
toepassing van het snelrecht geen sprake.
Ik neem aan dat er dan een aantal initiatieven zijn
genomen. De procureurs des Konings in Antwerpen en
Gent hebben gezegd dat zij klaar zijn. Er zijn echter twee
problemen die het onmogelijk maken om het toe te
passen.
Minister Marc Verwilghen : Ik heb in mijn antwoord e´e´n
zaak niet vermeld. Onmiddellijk na de vaststelling in Gent
heb ik contact gehad met collega Duquesne. Daar is
trouwens een schriftelijke bevestiging van geweest om er
op te wijzen dat politiediensten die optreden naar aanlei-
ding van supportersgeweld onmiddellijke stappen moe-
ten ondernemen om dit door te spelen naar de parketten.
Anders is er natuurlijk geen opvolging. Vandaar dat ik
sprak van de ingesteldheid, maar daarvoor zijn de nodige
stappen ondernomen geweest om dat in de toekomst te
kunnen verzekeren.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Het is inderdaad nodig
om - ik weet niet of de mogelijkheid nog bestaat - bij wijze
van instructie of omzendbrief de politiediensten erop te
wijzen dat zij niet alleen de orde moeten handhaven,
maar ook de mogelijkheden moeten cree¨ren om het
snelrecht effectief toe te passen.
Het tweede probleem zit ingebakken in de wet. Misdrij-
ven onder e´e´n jaar kunnen namelijk niet beteugeld
worden met het snelrecht. We gaan nu het oude snel-
recht toepassen. De zaak is ondertussen gefixeerd op
7 juni. Men heeft daar echter geen snelle behandeling-
stermijn. Dat is precies het voorwerp van het wetsvoor-
stel waar wij op 7 juni de inleiding zullen krijgen van het
dossier van Gent. De zaak zal uitgesteld worden volgens
de regels van de procedure. U kunt daar niet terugvallen
op de snelle behandelingstermijn van de nieuwe
snelrechtprocedure. Dit is precies mijn voorstel om de
behandelingstermijn in de procedures mogelijk te maken.
Dit incident bewijst nogmaals dat we moeten ingaan op
dit voorstel zodanig dat het snelrecht effectief op deze
misdrijven kan worden toegepast.
De onderzoeksrechter zegt dat er geen reden is tot
aanhouding. Dat is zijn bevoegdheid, waarom niet. Als er
niet aangehouden wordt, zijn er geen snelle behandeling-
stermijnen meer. Waarom zouden we deze behandeling-
stermijnen dan niet invoeren, zodanig dat dergelijke
misdrijven snel behandeld kunnen worden.
Dat is bijna evident op basis van de incidenten die hier
hebben plaatsgevonden.
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, ik maak uit uw antwoord vooral op dat men in de
vorige fase met de incidenten in Gent en Antwerpen
vooral overdonderd was. Men werd compleet verrast
door de situatie. Iedereen weet echter dat wat we nu
gaan meemaken voor ons land ongezien is en dat de
chaos nog wel eens veel groter zou kunnen worden. Men
moet dus des te beter op zijn hoede zijn voor wat nog
moet komen.
U zegt dat de juiste ingesteldheid er nog niet was en dat
die er nu wel zal zijn. Iedereen zal klaarstaan. U hebt van
alle parketmagistraten brieven gekregen die stellen dat
men klaarstaat en dat men op alles voorbereid is. U hebt
ook overleg gepleegd met de procureurs-generaal.
Ik wil er echter op wijzen dat dit een zeer bijzondere vorm
van criminaliteit is. Men wordt met grote groepen hooli-
gans geconfronteerd die men individueel moet veroorde-
len. Men zal dus zeer snel en efficie¨nt moeten bewijzen
wie wat gedaan heeft. Daarvoor zijn camera's nodig en
een heel circuit van mensen en middelen die dit moeten
kunnen beteugelen. Er moeten ook voldoende cellen zijn.
Dat werd reeds gezegd bij de bespreking van de wetge-
ving. Ik ben er niet van overtuigd dat dit het geval is.
U hebt niet geantwoord op mijn vragen in verband met de
werking van de rechtbanken. Zijn zij klaar ? Zullen er
voldoende magistraten ter beschikking staan om dit op te
vangen, ook in het weekend en op alle mogelijk momen-
ten ? Zal er voldoende personeel zijn en is iedereen daar
klaar voor ? Ik heb daar geen antwoord op gekregen.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer Laeremans, ik wil
wel aannemen dat u liever onheilsprofetiee¨n uit, maar ik
neem aan dat het hoogst ongebruikelijk is dat de vijf
korpsoversten van de rechtbanken van eerste aanleg
van de arrondissementen die hierbij betrokken zijn bij de
minister van Justitie komen met het engagement om
alles toe te passen. Ik heb van niemand het signaal
gekregen dat dit onuitvoerbaar is en dat het dus niet zal
worden toegepast. Integendeel, de parketmagistraten
hebben stuk voor stuk toegezegd dat zij het snelrecht
zullen toepassen.
De voorzitters van de rechtbanken delen mij mee dat zij
de nodige schikkingen hebben getroffen. Ik heb trouwens
hun interne reglementen gezien waarin zij de samenstel-
ling van de Kamers hebben uiteengezet die iedere dag
van de week moeten kunnen functioneren. Deze dos-
siers zullen dus volledig worden opgevolgd.
Ik hoop dat ook de advocatuur, die via de procureur des
konings moet worden aangesproken, de nodige schikkin-
gen heeft getroffen. Voor een aantal gerechtelijke arron-
dissementen heb ik daar trouwens intussen de bevesti-
ging van bekomen. In die omstandigheden verkeert men
perfect in de mogelijkheid om een en ander uit te voeren.
HA 50
COM 207
25
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
De wijze waarop de politiediensten zich hebben voorbe-
reid op Euro 2000, met de wetenschap dat het daar niet
alleen om de handhaving van de openbare orde gaat
maar dat desgevallend ook de gerechtelijke fase onmid-
dellijk van start moet kunnen gaan, getuigt van een
andere ingesteldheid dan zich te laten pakken op een
ogenblik dat men het niet verwacht. Dat is in Antwerpen
gebeurd naar aanleiding van een kampioenenviering. In
Gent heeft men zich misschien te veel blind gestaard op
het handhaven van de openbare orde, zonder er reke-
ning mee te houden dat deze incidenten zich nog aan het
einde van het kampioenschap konden voordoen.
De voorzitter : Ik herinner de minister eraan dat hij zich
destijds bereid had verklaard deze informatie te verstrek-
ken.
Mijnheer de minister, in een variante op een zeer bekend
boek stel ik enkel vast dat na de chaos het woord kwam.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de minister van Justitie over
de aanpassing van het
bedrag van het loon dat niet vatbaar is voor over-
dracht of beslag
(nr. 1894)
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre
de la Justice sur
l'adaptation du montant non-
saisisable du salaire
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, de wet van 24 maart 2000
bepaalt dat de lonen en socialezekerheidsuitkeringen die
niet vatbaar zijn voor overdracht of beslag worden ver-
hoogd.
Aan de basis van deze wet lag een wetsvoorstel van
mevrouw Cantillon dat tijdens de vorige legislatuur in de
Senaat werd ingediend. Bij de behandeling van dit wets-
ontwerp in de Kamer heeft u terecht gebruik gemaakt van
deze gelegenheid om uitvoering te geven aan het overleg
met de sociale partners betreffende het verhogen van het
bedrag van het loon dat niet vatbaar is voor beslag. Dit
betekende dat een indexatie van deze bedragen nodig is
voor een correcte toepassing van deze wet. Om uitvoe-
ring te geven aan de oorsprong van de wet was ook een
verhoging nodig met 2 000 Belgische frank per kind ten
laste van het loon en de socialezekerheidsuitkeringen die
niet vatbaar zijn voor beslag.
Vorige week heb ik uw collega Vandenbroucke een
gelijkaardige vraag gesteld. Om uitvoering te kunnen
geven aan die verhoging met 2 000 frank moest hij
bepalen wie als kind ten laste wordt beschouwd. minister
Vandenbroucke heeft gezegd dat hij dit nog niet heeft
gedaan. De minister heeft er echter op gewezen dat de
klemtoon ligt bij zijn collega van Justitie die de bedragen
moet indexeren.
U bent uiteraard niet verantwoordelijk voor uw collega
van Sociale Zaken. Het feit evenwel dat de indexering
van de bedragen nog niet is uitgevoerd, zorgt ervoor dat
de wet van 24 maart nog niet kan worden uitgevoerd.
Mijnheer de minister, hoe ver staat het met de uitvoering
van de indexering en de bekendmaking van de gei¨n-
dexeerde bedragen ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, in het parlement is men vaak geneigd te
denken dat, op het ogenblik dat een wet is goedgekeurd,
deze wet ook onmiddellijk van toepassing is. Voor deze
wet was een koninklijk besluit nodig. Zolang het koninklijk
besluit
niet
is
uitgevaardigd
kan
de
wet
van
24 maart 2000 niet worden toegepast.
Dat is trouwens een van de redenen waarom ik even
verwijs naar het antwoord dat door collega Frank Van-
denbroucke in de Kamer werd verstrekt. Hij heeft toen
gezegd dat het niet gebruikelijk is dat uitvoerings-
besluiten worden genomen vooraleer de wet is gepubli-
ceerd of van kracht is geworden.
De wet van 24 maart 2000 werd in het Belgisch Staats-
blad van 4 mei 2000 gepubliceerd en wordt dus, indien er
geen andere afwijkende bepaling in de wet is voorzien,
van kracht en van toepassing vanaf 14 mei 2000 wat vrij
recent is.
In antwoord op de vraag naar de timing voor de publicatie
van het koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad moet
ik ook verwijzen naar het antwoord dat collega Vanden-
broucke heeft verstrekt, namelijk dat zijn administratie
probeert om tegen eind mei een werkbare definitie klaar
te hebben van het artikel 2, 1° b van de wet van 24 maart
2000. Nadien dient de Raad van State een advies te
verstrekken en eens dit advies er is, kan het koninklijk
besluit ook worden gepubliceerd.
Ik denk dat dit antwoord een zeker voorzichtigheid in-
houdt dat is ingegeven door het college van de openbare
instellingen van sociale zekerheid. Er is een brief toege-
stuurd door de heer Baert waarin hij schrijft dat hij de
nodige tijd dient te nemen om een en ander in orde te
kunnen brengen, maar alleen om organisatorische rede-
nen. Ik heb er alle vertrouwen in dat men tegen eind mei
erin zal slagen de nodige schikkingen te treffen zodat het
koninklijk besluit naar de Raad van State kan worden
gestuurd en nadien onverwijld kan worden gepubliceerd.
26
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de minister, ik
ben uiteraard niet zo'n eminent jurist als u, maar ik ben
toch voldoende met het recht vertrouwd om te weten dat
er inderdaad geen koninklijk besluit kan uitgevaardigd
worden vooraleer de wet gepubliceerd wordt.
Dat belet niet dat ook de voorbereiding daarvan kan
gebeuren, vermits de wet dateert van maart. De voorbe-
reidende besprekingen zullen een paar weken voordien
gebeurd zijn. Op die manier kan de uitvaardiging van het
koninklijk besluit zo kort mogelijk en bijna naadloos bij de
publicatie van de wet kan aansluiten. Op die manier
ontkracht men niet de volgorde van het recht maar
verzekert men wel maximaal de rechten van de burgers
waarvoor we deze wet goedgekeurd hebben en waar-
voor de sociale partners uiteraard bij u hebben aange-
drongen en in de vorige legislatuur het oorspronkelijke
wetsvoorstel hebben ingediend.
Na het antwoord van minister Vandenbroucke en uw
antwoord te hebben gehoord, hoop ik inderdaad dat de
koninklijke besluiten op het einde van deze maand zullen
zijn uitgevaardigd zodat deze wet van toepassing kan
worden.
Immers, zoals uzelf tijdens de bespreking in de commis-
sie voor de Sociale Zaken hebt gezegd, is dit een niet
onbelangrijke wet voor degenen voor wie zij van toepas-
sing is. Het gaat er immers over de bedragen die
vrijgesteld zijn voor beslag of overdracht op een redelijke
wijze te verhogen en de basisbedragen per persoon of
kind ten laste.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik zou
nog twee zaken willen verduidelijken.
Ten eerste, het spreekt voor zich dat mijn antwoord niet
beledigend was bedoeld. Ik heb alleen aan het principe
willen herinneren.
Ten tweede, het college van de openbare instellingen van
sociale zekerheid heeft deze wetsgenese zien ontstaan
en heeft mij reeds in een brief van 10 maart 2000 laten
weten dat ze alles in het werk stelt om effectief de zaken
die dienden ingevuld te worden ook in te vullen.
Ik denk dat de goede wil van alle kanten komt om deze
zaak zo spoedig mogelijk tot stand te brengen.
U hebt gelijk wanneer u zegt dat veel mensen wachten
op de publicatie van het koninklijk besluit om dan de
zaken verder te kunnen afhandelen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de M. Claude Desmedt au ministre de
la Justice sur
le projet de loi e´tendant le cadre des
juges et substituts de comple´ment au tribunal de
premie`re instance de Bruxelles
Mondelinge vraag van de heer Claude Desmedt aan
de minister van Justitie over
het wetsontwerp tot
uitbreiding van de personeelsformatie van de rech-
ters en toegevoegde substituten van de rechtbank
van eerste aanleg te Brussel
(nr. 1904)
M. Claude Desmedt (PRL FDF MCC) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, chers colle`gues, le pro-
ble`me de l'insuffisance des cadres au tribunal et au
parquet de Bruxelles est un proble`me lancinant et vous
aviez charge´, voici quelques mois, un groupe de travail
de faire des suggestions.
Suite aux conclusions de ce groupe de travail, vous avez
fait approuver le 17 mars par le conseil des ministres, un
projet de loi qui vise a` e´largir assez sensiblement le
cadre des juges et substituts de comple´ment au tribunal
de premie`re instance de Bruxelles. Si j'ai bien compris,
ce projet de loi a de´ja` rec¸u l'aval du Conseil d'Etat.
Il est donc urgent d'agir dans ce domaine. Ce projet de
loi, je n'en doute pas, va susciter des oppositions assez
vives. Il est me^me probable que d'autres assemble´es
vont faire en sorte que son cheminement ne soit pas des
plus facile. Je veux dire qu'il faudra un bon moment avant
qu'il ne soit adopte´, s'il l'est, et avant qu'il ne soit mis en
vigueur.
Je m'e´tonne que, plus de deux mois apre`s l'annonce
officielle de l'approbation de ce projet par le conseil des
ministres, nous n'entendions actuellement plus rien,
malgre´ une situation qui se re´ve`le inquie´tante. Il y a plus
de deux mois que j'attends personnellement de recevoir
ce projet, de fac¸on a` ce que nous puissions en entamer
l'examen.
Ma question est simple : que se passe-t-il a` l'e´gard de ce
projet de loi approuve´ par le conseil des ministres et
avalise´ par le Conseil d'Etat ? Quelle est la situation
actuelle et pour quand pouvons-nous espe´rer le de´po^t et
la discussion de ce projet de loi ?
M. Marc Verwilghen, ministre : Monsieur le pre´sident,
chers colle`gues, je me permets de vous rappeler que le
projet de loi e´tendant le cadre des juges et substituts de
comple´ment au tribunal de premie`re instance de Bruxel-
les s'inscrit dans un cadre plus large.
En re´alite´, le 23 de´cembre 1999, le conseil des ministres
a adopte´ diverses mesures visant a` proposer une solu-
tion structurelle pour l'arrondissement judiciaire de
Bruxelles. Toutes ces mesures sont lie´es puisqu'elles
constituent une proposition de solution globale.
HA 50
COM 207
27
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
Le projet de loi e´tendant le cadre des magistrats est un
e´le´ment, l'augmentation du cadre des re´fe´rendaires a` la
Cour de cassation en est un deuxie`me. L'examen de
propositions pour que l'examen linguistique re´ponde
mieux aux ne´cessite´s des fonctions a` exercer constitue
un troisie`me e´le´ment. Enfin, la cre´ation au sein du
parquet de Bruxelles d'une section qui sera a` me^me de
mieux re´pondre aux attentes des justiciables et des
autorite´s compe´tentes de Hal-Vilvorde constitue le qua-
trie`me e´le´ment.
Cette cre´ation doit intervenir par le biais d'une circulaire
du procureur ge´ne´ral et du procureur du Roi. Il s'agit
uniquement de mesures d'organisation.
Aujourd'hui, pour ce qui concerne mon de´partement, a`
savoir le projet de loi e´tendant le cadre des magistrats et
le projet d'arre^te´ ministe´riel concernant les re´fe´rendaires
a` la Cour de cassation, les documents sont pre^ts.
En ce qui concerne l'adaptation de l'examen linguistique,
les cabinets des deux vice-premiers ministres charge´s
des re´formes institutionnelles auront l'occasion de pre´-
senter sous peu une proposition de texte.
Malheureusement, je dois constater que le procureur
ge´ne´ral et le procureur du Roi m'ont transmis en date du
8 mai 2000 un document qui ne constitue absolument
pas, selon moi, la re´ponse attendue en ce qui concerne
le quatrie`me point. Ce document est soumis aux deux
vice-premiers ministres charge´s des re´formes institution-
nelles et une nouvelle demande sera formule´e pour
obtenir une proposition concre`te. C'e´tait la` le but de notre
demande.
Sans que soit transmis un projet de circulaire ou de
directive organisant l'instauration d'une section au sein
du parquet de Bruxelles, j'estime qu'il n'y a pas lieu de
de´poser le projet de loi dont question. Le gouvernement
est dispose´ a` exe´cuter l'accord dans son entie`rete´ et non
sur certains points seulement, comme d'aucuns le pre´-
tendent.
M. Claude Desmedt (PRL FDF MCC) : Monsieur le
ministre, vous avez raison de conside´rer l'ensemble de la
proble´matique des juridictions de Bruxelles, mais cer-
tains de ces aspects seront comple´te´s par des proposi-
tions ou projets de loi, d'autres par des circulaires,
d'autres encore par un arre^te´. Le de´po^t de ce projet de loi
ne signifie pas, loin s'en faut, son adoption. Je le re´pe`te,
le parcours sera long et je n'espe`re pas voir ce projet
approuve´ avant la fin de l'anne´e civile.
Par conse´quent, me^me si le procureur ge´ne´ral et le
procureur du Roi ne vous donnent pas des avis satisfai-
sants concernant la proble´matique des examens linguis-
tiques, personnellement, je ne comprends pas que vous
ne de´posiez pas ce projet, publiquement annonce´ par le
gouvernement et approuve´ par le Conseil des ministres,
et qui, de toute fac¸on, aura un parcours pluto^t long.
Ce qui est certain, c'est que l'arrie´re´ judiciaire augmente
sans cesse a` Bruxelles et que nous n'avons pas, malgre´
l'annonce de ce projet, de perspectives de solutions tre`s
rapides, ce que je regrette.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 16.50 heures.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 16.50 uur.
28
HA 50
COM 207
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000