B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
V
OLKSGEZONDHEID
,
HET
L
EEFMILIEU
EN DE
M
AATSCHAPPELIJKE HERNIEUWING
COMMISSION DE LA
S
ANTÉ PUBLIQUE
,
DE L
'E
NVIRONNEMENT
ET DU
R
ENOUVEAU DE LA
S
OCIÉTÉ
VAN
DU
23-05-2000
23-05-2000
HA 50
COM 206
HA 50
COM 206
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Dinsdag 23 mei 2000
COMMISSIE VOOR DE VOLKSGEZONDHEID, HET
LEEFMILIEU EN DE MAATSCHAPPELIJKE HERNIEU-
WING - COM 206
Mondelinge vraag van mevrouw Joke Schauvliege aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de uitoefening van de tandheelkunde
door tandprothesisten
(nr. 1803)
5
sprekers : Joke Schauvliege, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu
Mondelinge vraag van mevrouw Maggie De Block aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
het kadaster van (huisarts)praktijken
(nr. 1814)
6
sprekers : Maggie De Block, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu
Sommaire
Mardi 23 mai 2000
COMMISSION
DE
LA
SANTE
´
PUBLIQUE,
DE
L'ENVIRONNEMENT ET DU RENOUVEAU DE LA
SOCIE
´ TE´ - COM 206
Question orale de Mme Joke Schauvliege a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique et
de l'Environnement sur
l'exercice de la me´decine den-
taire par les prothe´sistes dentaires
(n° 1803)
5
orateurs : Joke Schauvliege, Magda Aelvoet, ministre
de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement
Question orale de Mme Maggie De Block a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique et
de l'Environnement sur
le cadastre des pratiques (de
ge´ne´ralistes)
(n° 1814)
6
orateurs : Maggie De Block, Magda Aelvoet, ministre
de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement
2
HA 50
COM 206
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van mevrouw Anne-Mie Descheemae-
ker aan de minister van Consumentenzaken, Volksge-
zondheid en Leefmilieu over
Internet en de E-commerce
(nr. 1815)
7
sprekers : Anne-Mie Descheemaeker, Magda Ael-
voet, minister van Consumentenzaken, Volksgezond-
heid en Leefmilieu
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer Guy
D'haeseleer en mevrouw Joke Schauvliege aan de minis-
ter van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu over
de mogelijke aanwezigheid van gif in luiers
(nrs. 1833 en 1896)
8
sprekers :
Guy
D'haeseleer,
Joke
Schauvliege,
Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren Daniel
Bacquelaine en Richard Fournaux aan de minister van
Landbouw en Middenstand over
de gebrekkige regle-
mentering inzake het houden, fokken en dresseren van
honden
(nrs. 1791 en 1820)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu)
10
sprekers : Daniel Bacquelaine, voorzitter van de PRL
FDF MCC-fractie, Richard Fournaux, Magda Aelvoet,
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu
Mondelinge vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
het gebrek aan verpleegsters (nr. 1865)
12
sprekers : Colette Burgeon, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de oprichting van adviserende organen
van apothekers
(nr. 1880)
14
sprekers : Trees Pieters, Magda Aelvoet, minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de registratie van apotheken (nr. 1881)
15
sprekers : Trees Pieters, Magda Aelvoet, minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
eerste minister over
het statutair en contractueel perso-
neel in algemene openbare ziekenhuizen
(nr. 1842)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu)
16
sprekers : Jo Vandeurzen, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu
Question orale de Mme Anne-Mie Descheemaeker a` la
ministre de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement sur
Internet et le
commerce-E
(n° 1815)
7
orateurs : Anne-Mie Descheemaeker, Magda Ael-
voet, ministre de la Protection de la consommation, de
la Sante´ publique et de l'Environnement
Questions orales jointes de M. Guy D'haeseleer et Mme
Joke Schauvliege a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement sur
la pre´sence e´ventuelle de poison
dans les langes
(n
os
1833 et 1896)
8
orateurs :
Guy
D'haeseleer,
Joke
Schauvliege,
Magda Aelvoet, ministre de la Protection de la consom-
mation, de la Sante´ publique et de l'Environnement
Questions orales jointes de MM. Daniel Bacquelaine et
Richard Fournaux au ministre de l'Agriculture et des
Classes moyennes sur
la re´glementation imparfaite en
matie`re de garde, d'e´levage et de dressage de chiens
(n
os
1791 et 1820)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement)
10
orateurs : Daniel Bacquelaine, pre´sident du groupe
PRL FDF MCC, Richard Fournaux, Magda Aelvoet,
ministre de la Protection de la consommation, de la
Sante´ publique et de l'Environnement
Question orale de Mme Colette Burgeon a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
la pe´nurie d'infirmie`res (n° 1865)
12
orateurs : Colette Burgeon, Magda Aelvoet, ministre
de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement
Question orale de Mme Trees Pieters a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
la cre´ation d'organes d'avis pour les
pharmaciens
(n° 1880)
14
orateurs : Trees Pieters, Magda Aelvoet, ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et
de l'Environnement
Question orale de Mme Trees Pieters a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
l'enregistrement des officines phar-
maceutiques
(n° 1881)
15
orateurs : Trees Pieters, Magda Aelvoet, ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et
de l'Environnement
Question orale de M. Jo Vandeurzen au premier ministre
sur
le personnel statutaire et contractuel dans les ho^pi-
taux ge´ne´raux publics
(n° 1842)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement)
16
orateurs : Jo Vandeurzen, Magda Aelvoet, ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement
HA 50
COM 206
3
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van mevrouw Frieda Brepoels aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de veiligheid van attractie- en speel-
toestellen
(nr. 1912)
17
sprekers : Frieda Brepoels, voorzitter van de VU&ID-
fractie, Magda Aelvoet, minister van Consumenten-
zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de invoering van een foutloze aanspra-
kelijkheid voor artsen
(nr. 1915)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu)
19
sprekers : Jo Vandeurzen, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de ziekenhuistekorten (nr. 1917)
21
sprekers : Jo Vandeurzen, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu
Mondelinge vraag van mevrouw Yolande Avontroodt aan
de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu
over
de problematiek van de kinder-
psychiatrie
(nr. 1603)
21
sprekers : Yolande Avontroodt, Magda Aelvoet,
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu
Mondelinge vraag van mevrouw Yolande Avontroodt aan
de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de preventie inzake osteoporose
(nr. 1908)
23
sprekers : Yolande Avontroodt, Magda Aelvoet,
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu
Question orale de Mme Frieda Brepoels a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
la se´curite´ des attractions et des
appareils de jeux
(n° 1912)
17
orateurs : Frieda Brepoels, pre´sidente du groupe
VU&ID, Magda Aelvoet, ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre des
Affaires sociales et des Pensions et a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
l'introduction d'une responsabilite´
sans faute pour les me´decins
(n° 1915)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement)
19
orateurs : Jo Vandeurzen, Magda Aelvoet, ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement
Question orale de M. Jo Vandeurzen a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
les de´ficits hospitaliers (n° 1917)
21
orateurs : Jo Vandeurzen, Magda Aelvoet, ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement
Question orale de Mme Yolande Avontroodt a` la ministre
de la Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement sur
la proble´matique de la pe´do-
psychiatrie
(n° 1603)
21
orateurs : Yolande Avontroodt, Magda Aelvoet, mini-
stre de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement
Question orale de Mme Yolande Avontroodt a` la ministre
de la Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement sur
la pre´vention de l'oste´oporose
(n° 1908)
23
orateurs : Yolande Avontroodt, Magda Aelvoet, mini-
stre de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement
4
HA 50
COM 206
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DE LA SANTE´ PUBLIQUE,
DE L'ENVIRONNEMENT
ET DU RENOUVEAU DE LA SOCIE´TE´
COMMISSIE VOOR DE VOLKSGEZONDHEID,
HET LEEFMILIEU
EN DE MAATSCHAPPELIJKE HERNIEUWING
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MARDI 23 MAI 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
DINSDAG 23 MEI 2000
De vergadering wordt geopend om 14.05 uur door me-
vrouw Yolande Avontroodt, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 14.05 heures par Mme Yolande
Avontroodt, pre´sidente.
Mondelinge vraag van mevrouw Joke Schauvliege
aan de minister van Consumentenzaken, Volksge-
zondheid en Leefmilieu over
de uitoefening van de
tandheelkunde door tandprothesisten
(nr. 1803)
Question orale de Mme Joke Schauvliege a` la minis-
tre de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement sur
l'exercice de la
me´decine dentaire par les prothe´sistes dentaires
Mevrouw Joke Schauvliege (CVP) : Mevrouw de voor-
zitter, mevrouw de minister, collega's, in deze commissie
werden een half jaar geleden heel wat vragen gesteld
naar aanleiding van een artikel over tandprothesen,
verschenen in Test en Gezondheid. U hebt toen een
aantal beloftes gedaan. Ik had graag de stand van zaken
geweten. Ik heb een vijftal vragen hieromtrent.
Ten eerste, u zou een nieuw advies aan de Hoge Raad
van Tandheelkunde vragen. Hoe luidt dat advies en wat
is daaruit voortgevloeid ?
Ten tweede, u zou de administratie een onderzoek laten
uitvoeren naar het verschil in aangerekende prijzen van
prothesen. Is dat onderzoek reeds afgerond en zo ja, wat
is de conclusie ?
Ten derde, wat is het resultaat van het door u aangekon-
digde gesprek met minister Vandenbroucke over de
prijzen van de prothesen, de terugbetaling en het toezicht
daarop ?
Ten vierde, ik stel vast dat er tussen 1995 en 1999 een
viertal klachten bij het parket werden ingediend. Hebben
die klachten betrekking op handelingen van tand-
prothesisten of tandtechnici ? Kunt u dat meer verduide-
lijken ?
Als ik het artikel in Test en Gezondheid lees, stel ik vast
dat er heel wat mensen rechtstreeks bij een tandprothe-
sist of -technicus gaan. Toch zijn de klachten zeer
beperkt, met name vier klachten over een periode van
vier jaar. Kunnen wij daaruit afleiden dat er alleen maar
klachten ingediend worden wanneer men werkelijk onte-
vreden is over de behandeling.
Mijn vijfde vraag heeft betrekking op de Orde van Tand-
artsen.
Het
probleem
met
de
tandtechnici
en
-prothesisten is dat er geen orde van tandartsen is die
een lijst van personen bevoegd om de tandheelkunde uit
te oefenen, kan voorleggen. Ik had graag uw mening
omtrent de oprichting van een orde van tandartsen
geweten.
Minister
Magda Aelvoet :
Mevrouw
de
voorzitter,
collega's, zoals gezegd heb ik opnieuw een advies
gevraagd bij de Raad van Tandheelkunde. Dat heeft wat
aangesleept, maar op 29 februari, de laatste dag van de
schrikkelmaand, kwam dat advies binnen.
Naar aanleiding hiervan hebben zij een aantal opmerkin-
gen gekregen vanuit verschillende hoeken. Zij hebben
mij om een onderhoud gevraagd op het niveau van mijn
kabinet. Dat onderhoud zal plaatsvinden op 31 mei.
In dat advies heeft de Raad voor Tandheelkunde een
vergelijkend onderzoek gedaan naar de kostprijs van
prothesen in andere landen. Zij hebben tevens hun
mening over de kostprijs in Belgie¨ geformuleerd.
Mijn collega van Sociale Zaken houdt zich bezig met de
terugbetaling en de kostprijs van prothesen. Hij heeft mij
gezegd dit nader te bekijken. Uiteraard moeten zijn
voorstellen zich enten op de eindhouding die ik hopelijk
op 31 mei zal kunnen vastleggen op mijn kabinet in
aanwezigheid van de Raad voor Tandheelkunde.
HA 50
COM 206
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
U spreekt ook over gegevens van onwettige uitoefening
van tandheelkunde. Het gaat om die vier gevallen. De
details waarover wij beschikken laten niet zien of het
gegevens zijn van alle provinciale geneeskundige com-
missies of niet.
In opvolging van uw vraag werd een brief verzonden naar
alle provinciale geneeskundige commissies om meer
gespecificeerde inlichtingen te krijgen. Op die manier
kunnen wij over volledige gegevens beschikken en daar-
uit conclusies trekken. Ik bezorg u hierbij een kopie van
deze brief.
In uw laatste vraag zegt u dat er geen lijst zou bestaan
van personen die de tandheelkunde mogen uitoefenen.
Dit klopt, volgens de appreciatie van mijn diensten, niet.
Elke tandarts is immers verplicht om zijn diploma te laten
viseren bij de provinciale geneeskundige commissie.
Indien de uitspraak bij de provinciale geneeskundige
commissie naar aanleiding van het indienen van zijn
diploma niet is gebeurd, oefent de persoon in kwestie het
beroep onwettig uit.
Tijdens de vorige legislatuur hebben discussies en on-
derhandelingen plaatsgevonden over de oprichting van
tuchtkamers voor tandartsen. Deze hebben niets opge-
leverd. Daarom neem ik dit punt niet in het ontwerpadvies
op.
Mevrouw Joke Schauvliege (CVP) : Mevrouw de minis-
ter, op 31 mei 2000 hebt u een onderhoud met de Hoge
Raad voor de Tandheelkunde. Dan zullen wij een stuk
wijzer zijn. Uit uw antwoord bleek niet of de Hoge Raad
voor de Tandheelkunde ook advies heeft gegeven over
de erkenning van de tandprothesisten.
Minister Magda Aelvoet : In het ontwerpadvies wordt
gesproken over bijzondere beroepstitels zoals algemeen
tandarts, tandarts-specialist in orthodontie en andere
specialisaties. Ik kan geen uitspraak doen over prothesis-
ten. Ik heb niet de indruk dat dit in het ontwerp staat
vermeld. Ik bezorg u hierbij het advies. Dan kunt u het
grondig doornemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Maggie De Block
aan de minister van Consumentenzaken, Volksge-
zondheid en Leefmilieu over
het kadaster van
(huisarts)praktijken
(nr. 1814)
Question orale de Mme Maggie De Block a` la ministre
de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement sur
le cadastre des
pratiques (de ge´ne´ralistes)
Mevrouw Maggie De Block (VLD) : Mevrouw de voorzit-
ter, mevrouw de minister, collega's, ik stel mijn vraag
naar aanleiding van het rapport-Peers, waarin de minis-
ter in haar nota op het belang van de versterking van de
eerstelijnszorg in het kader van de efficie¨nte organisatie
van de gezondheidszorg in ons land heeft gewezen.
Deze organisatie moet andere en meestal duurdere
interventies op andere echelons vermijden. Als een mo-
gelijke manier om tot een betere organisatie van de
gezondheidszorg te komen, werd het idee geopperd om
een kadaster op te maken van de huisartsenpraktijken in
ons land. Een ontwerp van ministerieel besluit zou hier-
over reeds zijn opgesteld en naar de Hoge Raad van
Specialisten en Huisartsen voor advies zijn verzonden.
Mevrouw de minister, wat is de inhoud en de bedoeling
van dit ministerieel besluit ? Hoe zal de opmaak in de
praktijk gebeuren ? Komt er een bevraging van de art-
sen ? Zal de bevraging en de verwerking van gegevens
conform de privacywetgeving gebeuren ? Mag men on-
gestraft weigeren gegevens te verstrekken ? Wat beoogt
u met een dergelijk kadaster ? Door wie zullen deze
gegevens verwerkt worden ? Wat is het doel van deze
gegevens ? Hoe ziet u op dit moment daaruit een betere
structurering van de eerstelijnszorg voortvloeien ? Zullen
deze gegevens worden gebruikt en in hoeverre zal dit
zich vertalen in verdere beleidsregels ? Kunnen de art-
sen zelf, omwille van wetenschappelijke doeleinden of
onderzoek, inzage krijgen in het kadaster ? Zal de accu-
raatheid van de gegevens gewaarborgd zijn ?
Minister
Magda Aelvoet :
Mevrouw
de
voorzitter,
collega's, er is inderdaad een ontwerp van koninklijk
besluit opgesteld dat momenteel voor advies bij de Raad
van Geneesheren-Specialisten en Huisartsen ligt. Dat
ontwerp moet dus nog worden voorzien van een hele
reeks adviezen.
Welke vragen wil men beantwoord zien ? In feite komt
het erop neer dat men een klaar beeld wil krijgen van de
huisartsgeneeskunde op dit moment. Men wil weten hoe
dit er concreet uitziet op het terrein. Meer bepaald gaat
het om de plaats waar de huisarts werkt, de vraag of het
om voltijdse of deeltijdse invulling van het beroep gaat en
de vraag of men alleen of in een samenwerkingsverband
met
andere
huisartsen,
specialisten
of
andere
gezondheidsbeoefenaars werkt. Die gegevens zouden
aan de administratie moeten worden bezorgd, op papier
of via elektronische weg, afhankelijk van wat het gemak-
kelijkste is. Het kadaster moet dus eigenlijk gezien wor-
den als een instrument om zicht te krijgen op de spreiding
van de manpower in de huisartsgeneeskunde. Men moet
daarachter geen snode plannen of een bedreiging zoe-
ken. Uiteraard zou het kadaster ook gegevens zoals de
leeftijd en het geslacht omvatten.
Er bestaat effectief onzekerheid over de aantallen van de
niet-gespecialiseerde artsen en de functies die zij uitoe-
fenen. Wij weten bijvoorbeeld dat het zou gaan om
6
HA 50
COM 206
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
ongeveer 18 800 mensen die zich omschrijven als niet-
gespecialiseerde artsen. Daartegenover staan ruim
11 000 erkende huisartsen, 6 900 niet erkende en 9 000 -
met een vraagteken - geaccrediteerde. Men heeft dus
geen duidelijk zicht. In het debat over de vraag of er
voldoende artsen zijn, kunnen deze gegevens een ant-
woord leveren. Het gaat dus gewoon om een zeer
zakelijke onderneming die moet toelaten een goed zicht
te krijgen op de situatie en de nodige beslissingen inzake
planning te nemen. Als men zou vaststellen dat er vooral
bij de zeer jonge artsen veel vraag is om een beperkt
aantal uren te functioneren, dan zou dat een weerslag
kunnen hebben op de mogelijke beschikbaarheid. Som-
mige studies insinueren dit. Dat zou uiteraard een ander
beeld geven van het moment waarop er meer artsen bij
moeten komen. Het gaat er dus vooral om een juist zicht
te krijgen op de situatie. Zo kunnen we over de gegevens
beschikken die de overheid moeten toelaten om initiatie-
ven te nemen indien dat aangewezen is. Als hieruit niets
speciaals naar voren komt waarover men zich zorgen
zou moeten maken in verband met de kracht die de
eerste lijn normaal zou moeten hebben, dan is dat bij
deze genoteerd. Als er zich problemen zouden aftekenen
op macroniveau, dan zou men zo tenminste de mogelijk-
heid hebben om de nodige stappen te zetten. Wij denken
dat het belangrijk is om de onzekerheid over het aantal,
de functies en het al dan niet bestaan van een tekort op
termijn uit de wereld te helpen. De correcte identificatie
van de actoren moet volgens ons leiden tot basisgege-
vens die indien nodig planning mogelijk maken. Dit biedt
ook een kans op betere communicatie met de betrokken
groep. Hierdoor kan men hen op termijn specifieke
opdrachten toevertrouwen. Dat is de stand van zaken.
Wij hebben momenteel het advies van de Raad van
Geneesheren-Specialisten en Huisartsen nog niet ont-
vangen maar wij werken daaraan rustig door.
Mevrouw Maggie De Block (VLD) : Mevrouw de minis-
ter, ik heb begrepen dat er een soort inventaris van het
huisartsenkorps zal zijn. Nog een opmerking. Wat de
eerste lijn betreft, denk ik dat er tot nu toe weinig klachten
zijn. Wij zijn daarmee begaan, juist uit bezorgdheid voor
de eerste lijn die zich toch van het nodige werk wil blijven
verzekeren.
Minister Magda Aelvoet : Dat geldt ook voor mij.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Anne-Mie Deschee-
maeker aan de minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu over
Internet en de
E-commerce
(nr. 1815)
Question orale de Mme Anne-Mie Descheemaeker a`
la ministre de la Protection de la consommation, de
la Sante´ publique et de l'Environnement sur
Internet
et le commerce-E
Mevrouw
Anne-Mie
Descheemaeker
(AGALEV-
ECOLO) : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister,
collega's, in Belgie¨ verbiedt het ministerie van Volksge-
zondheid de verkoop van doe-het-zelf-tests voor aids of
hepatitis wegens niet betrouwbaar. Bij deze zelftests zijn
er te veel valse positieve of valse negatieve resultaten en
uiteraard is er daarnaast ook geen psychologische be-
geleiding bij positief resultaat.
Afhankelijk van welk vals resultaat kan men enerzijds,
een grotere verspreiding van het virus krijgen bij een vals
negatief resultaat of anderzijds, een depressie na ver-
keerde diagnose bij een vals positief resultaat. Intussen
is de cyberapotheek wel in opmars. Op onder andere een
Nederlandse website wordt deze zelftest aangeboden
tegen de goedkope richtprijs van 35 gulden of ongeveer
650 Belgische frank. Niet alleen zijn deze tests onverant-
woord wegens onbetrouwbaar, maar daarnaast is de
bijgeleverde informatie ook niet gevalideerd door de
bevoegde autoriteiten. Welke stappen kunt of zult u
ondernemen om dergelijke onverantwoorde handel een
halt toe te roepen, niet alleen op Belgisch, maar ook op
Europees niveau ?
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, me-
vrouw Descheemaeker, voor het Europees niveau geldt
een Europese richtlijn die alles wat samenhangt met
medische hulpmiddelen, regelt. De zelftesten onder an-
dere ressorteren daaronder. Die richtlijn moet ten laatste
in werking treden in 2003, maar mag al worden uitge-
voerd vanaf 7 juni 2000 om precies te zijn. De Europese
richtlijn bepaalt dat zelftesten moeten gebeuren in sa-
menwerking met wat men noemt een aangemelde in-
stantie. Men mag dat dus niet zomaar op eigen houtje
doen. De conformiteitsbeoordelingsprocedure vraagt de
tussenkomst van wat men een aangemelde instantie
noemt. De richtlijn bevat dus een duidelijke bepaling.
Bovendien bepaalt artikel 13 van de richtlijn dat elke
lidstaat beperkingen mag opleggen in verband met de
manier waarop bepaalde producten kunnen worden aan-
geboden. Zo kan men een grotere controle realiseren als
men van oordeel is dat een bepaald hulpmiddel voor
problemen zou kunnen zorgen in het kader van de
volksgezondheid. Die mogelijkheid blijft dus gegaran-
deerd. In de plenaire vergadering hebben wij enkele
maanden geleden trouwens reeds gezegd dat zelftests
voor aids of hepatitis B niet zomaar vrij verkrijgbaar
zouden zijn. De koninklijke of ministerie¨le besluiten die
hiervoor nodig zijn, worden thans uitgewerkt. Wij hebben
iets soortgelijks gedaan voor de abortuspil. Dat is op een
zeer specifieke en restrictieve wijze geregeld. Dat is
echter een andere categorie.
HA 50
COM 206
7
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
Inzake de Nederlandse situatie heb ik van mijn collega
vernomen dat de website ondertussen werd afgesloten.
Dat heeft men ons meegedeeld. De Nederlandse autori-
teiten zijn opgetreden wat die bepaalde website betreft.
Ik herhaal echter tot vervelens toe dat de E-commerce
door haar internationaal karakter een nationale instantie
niet toelaat of de mogelijkheid niet verschaft om dat
wereldwijd onder controle te krijgen. Dat kan alleen maar
als er hierover een wereldwijd akkoord is. De VS hebben
zich daar vroeger altijd met hand en tand tegen verzet,
maar laten nu een andere mening blijken.
Zij zijn nu ook vragende partij voor een dergelijk akkoord.
Zowel op nationaal als op Europees niveau kan ik een
aantal stappen zetten, maar op internationaal vlak kan ik
slechts, samen met de Wereldgezondheidsorganisatie,
ervoor ijveren dat deze kwestie wordt geregeld. En dat
doe ik ook. Het succes hiervan hangt echter af van de
goodwill van alle betrokkenen.
Mevrouw
Anne-Mie
Descheemaeker
(AGALEV-
ECOLO) : Mevrouw de minister, uit uw antwoord blijkt dat
u het probleem terzake erkent.
Terzake werd al vaker gepoogd om een oplossing te
bieden, maar blijkbaar wordt er steeds maar tijdelijk
ingegrepen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer
Guy D'haeseleer en mevrouw Joke Schauvliege aan
de minister van Consumentenzaken, Volksgezond-
heid en Leefmilieu over
de mogelijke aanwezigheid
van gif in luiers
(nrs. 1833 en 1896)
Questions orales jointes de M. Guy D'haeseleer et
Mme Joke Schauvliege a` la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
la pre´sence e´ventuelle de poi-
son dans les langes
(n
os
1833 et 1896)
De heer Guy D'haeseleer (Vlaams Blok) : Mevrouw de
voorzitter, mevrouw de minister, collega's, een tiental
dagen geleden las ik in de pers de resultaten van een
onderzoek dat in opdracht van Greenpeace in Duitsland
werd uitgevoerd en die wijzen op de aanwezigheid van
de giftige stof TBT in de luiers van verscheidene fabri-
kanten.
TBT is een verbinding die zware metalen bevat en die bij
de mens, door absorptie via de huid, hormonale wijzigin-
gen kan veroorzaken zoals kanker, gedragswijzigingen,
voortplantingsproblemen.
Onmiddellijk na dit bericht ontkenden twee van de drie
betrokken fabrikanten gebruik te maken van voornoemde
stof bij de productie van pampers.
Volgens de pers, mevrouw de minister, zou u de verdere
resultaten van het onderzoek afwachten en zou u contact
hebben opgenomen met de Duitse overheden die een
algemene studie met betrekking tot textiel hebben uitge-
voerd. Inmiddels zou u - nog steeds volgens de pers -
contact hebben opgenomen met de luierproducenten,
waarna u meldde dat er eigenlijk geen reden was tot
paniek en dat er momenteel onvoldoende gegevens
beschikbaar zijn die een probleem voor de volksgezond-
heid doen vermoeden.
De tegenstrijdige verklaringen in de pers waren geens-
zins van die aard dat zij alle vragen en twijfels bij de
consumenten wegnamen. Vandaar de volgende vragen.
Ten eerste, kent u de uiteindelijke resultaten van de
onderzoeken zowel van Greenpeace als van de Duitse
overheid ? Zo ja, welke zijn de conclusies ? Bevatten de
onderzochte pampers al dan niet TBT ? Zijn de onder-
zoeken, althans dat van Greenpeace, wetenschappelijk
onderbouwd ? Welke waren uw bevindingen na uw con-
tact met de luierfabrikanten ? Verrichtte de overheid
terzake een onafhankelijk onderzoek ? Zo ja, zijn de
resultaten hiervan reeds bekend ?
Ten tweede, overweegt u maatregelen ten opzichte van
de Belgische markt ?
Mevrouw Joke Schauvliege (CVP) : Mevrouw de voor-
zitter, mevrouw de minister, collega's, het is wellicht geen
toeval dat twee jonge parlementsleden gelijkaardige vra-
gen stellen over de aanwezigheid van TBT in luiers.
Immers, er heerst grote ongerustheid bij de ouders van
jonge kinderen. Bovendien was de berichtgeving terzake
nogal verwarrend; elke betrokkene verklaarde wat an-
ders.
Naar verluidt, mevrouw de minister, zou u contact heb-
ben opgenomen met de Duitse overheid om de resulta-
ten van het onderzoek te bespreken.
Mevrouw de minister, u wil een initiatief nemen tot het
oprichten van een centraal meldpunt voor consumenten
en dat verheugt ons. Wij hadden dan ook verwacht dat u
aan de consument duidelijk informatie zou hebben ver-
strekt omtrent het incident waarvan sprake, maar dat
gebeurde tot op heden niet.
Ziehier, mevrouw de minister, mijn vier vragen.
Ten eerste, hebt u aan de producenten van de in de pers
genoemde merken van luiers naar de aanwezigheid van
TBT in hun producten gevraagd ? Zo ja, welk antwoord
werd u verstrekt ?
8
HA 50
COM 206
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Joke Schauvliege
Ten tweede, welke gegevens ontving u inmiddels van de
Duitse overheid ? Had u ook reeds contact met collega's
uit andere lidstaten ? Ik vermoed dat ook elders TBT-
problemen bestaan.
Ten derde, vroeg u de commissie voor de veiligheid van
de consument om advies ?
Ten vierde - en dat is de belangrijkste vraag -, wat raadt
u de ouders van jonge kinderen momenteel aan ?
Minister
Magda Aelvoet :
Mevrouw
de
voorzitter,
collega's, zodra ik kennis kreeg van het probleem, legde
ik onmiddellijk - dezelfde dag - alle mogelijke contacten
die ik op dat ogenblik kon nemen. Immers, zoals vaker
het geval is, komen dergelijke meldingen blijkbaar steeds
op een vrijdagavond omstreeks 17.00 of 18.00 uur bin-
nen.
Het is niet eenvoudig om op dat ogenblik aanspreek-
punten te vinden. Die bewuste vrijdagavond heb ik
contact opgenomen met Greenpeace Duitsland en met
de Duitse departementen van Volksgezondheid en Leef-
milieu. We hebben eveneens geprobeerd contact te
leggen met Belgische laboratoria die zich met deze
problematiek kunnen bezighouden. Dit is echter niet
gelukt.
Wat de communicatie met de publieke opinie betreft, heb
ik de Belgische bevolking vrijdagavond ingelicht dat ik de
melding die avond ontvangen had en dat ik de nodige
stappen zou ondernemen. Na een aantal andere instan-
ties te hebben gecontacteerd, heb ik de volgende maan-
dag een nieuwe persmededeling verspreid. De meeste
elementen sloegen op de resultaten van de onderzoeken
en de mogelijke gevolgtrekkingen. Ik kan de bevolking
niet inlichten zonder eerst over de nodige informatie te
beschikken.
Op dit ogenblik beschikken we over de officie¨le cijfers van
het onderzoek dat de Duitse overheid inzake TBT in
textiel heeft laten uitvoeren. We hebben Greenpeace
Duitsland gevraagd hun studiemateriaal ter beschikking
te stellen. We hebben deze gegevens echter nog niet
ontvangen. In de persmededeling van maandag werd de
verklaring van de sector meegedeeld dat de luiers die op
onze markt verkrijgbaar zijn geen TBT bevatten. De-
zelfde dag werd beslist een Belgisch onafhankelijk
onderzoekslab de opdracht te geven luiers op de aanwe-
zigheid van TBT te onderzoeken. De resultaten van dit
onderzoek zijn nog niet beschikbaar.
Uit de Duitse studie blijkt dat de luiers minieme hoeveel-
heden aan TBT bevatten. De hoeveelheden liggen echter
ver onder de norm van 0,25 microgram per kilogram
lichaamsgewicht per dag die door de Wereldgezond-
heidsorganisatie werd vastgelegd.
Zowel de Duitse als de Nederlandse als onze regering
besluiten dat de aangetroffen elementen dermate laag
zijn dat het niet nodig is de producten in naam van de
volksgezondheid van de markt te halen.
Wat de Belgische situatie betreft, wacht ik met ongeduld
de resultaten van het Belgisch lab af. Als ik in het bezit
ben van de onderzoeksresultaten zal ik ze meedelen en
mijn beslissingen toelichten.
Ik beschik vooralsnog niet over de resultaten van de
studie van Greenpeace Duitsland.
Wij hebben wel onmiddellijk het advies van de Hoge
Gezondheidsraad gevraagd. Deze zal zich eerstdaags
uitspreken op grond van de onderzoeksresultaten die wij
wel reeds in handen hebben, met name de onderzoeks-
resultaten van de Duitse overheid. Intussen wachten we
wel nog op - ik herhaal het - de onderzoeksresultaten van
Greenpeace Duitsland en op de analyseresultaten van
het onafhankelijk bureau dat wij eveneens met een studie
hebben gelast.
Ten slotte, als minister van Leefmilieu heb ik een verbod
vanaf 2003 van het gebruik van TBT in verven waarmee
schepen als aangroeiwerende stof worden ingesmeerd,
bij de internationale maritieme organisatie bepleit, en met
succes. Een meerderheid van landen is bereid om het
gebruik van TBT effectief vanaf 2003 te verbieden, omdat
men een duidelijker zicht heeft op de toxische effecten
van TBT op het maritieme milieu, de vissen en de
slakken. Onderzoek op slakken heeft immers uitgewezen
dat grote concentraties van TBT - het gaat hier niet om
minieme hoeveelheden, zoals men terugvond in de stu-
die van de Duitse overheid - op langere termijn een
invloed kunnen hebben op de hormonale ontwikkeling.
Reden te meer om zeer voorzichtig met TBT om te gaan.
Dat is de huidige stand van zaken.
De heer Guy D'haeseleer (Vlaams Blok) : Mevrouw de
voorzitter, wanneer ik het antwoord van de minister goed
heb begrepen, kent zij de onderzoeksresultaten van het
onafhankelijk bureau, noch die van Greenpeace. Wel zou
er uit onderzoeken in Duitsland en Nederland zijn geble-
ken dat er TBT in de luiers zit, weliswaar in een geringe
hoeveelheid en dus niet schadelijk voor de gezondheid.
Mevrouw de minister, ik hoop dat u zo snel mogelijk
kennis kunt nemen van de binnenlandse onderzoeken,
want het is van het grootste belang dat de overheid een
duidelijk signaal aan de consument kan geven, die nu
nog met veel vragen blijft zitten. Hopelijk zal de analyse
van de luiers op de Belgische markt resultaten opleveren,
want het zou toch wel al te kras zijn mochten kinderen
van bij de geboorte worden blootgesteld aan zulke giftige
en zelfs levensbedreigende stoffen. Dit moeten wij tot
elke prijs vermijden.
HA 50
COM 206
9
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Guy D'haeseleer
Mevrouw de minister, mocht er inderdaad TBT, zelfs in
geringe mate, in luiers zitten, overweegt u dan, net zoals
u dat voor verf hebt gedaan, het gebruik van TBT in luiers
in Belgie¨ te verbieden ?
Mevrouw Joke Schauvliege (CVP) : Mevrouw de voor-
zitter, ik dank de minister voor haar antwoord. Overigens
deel ik haar mee dat er op de website van het Duitse
Greenpeace wordt verwezen naar de desbetreffende
studie. Ik veronderstel dat ze daar ook kan worden
geraadpleegd.
Voor de rest van mijn vragen blijf ik op mijn honger. Ik heb
nog steeds geen antwoord gekregen op de vraag wat de
minister de ouders nu aanraadt. Moeten zij al dan niet
overschakelen op katoenen luiers, of mogen ze moderne
luiers blijven gebruiken ?
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, wat de
laatste vraag betreft, het is uiteraard belangrijk om de
twijfels van de consument uit de wereld te helpen. Mijn
ervaring is echter dat men daar pas in slaagt, wanneer
men alle gegevens in handen heeft en duidelijk kan
zeggen hoe de vork aan de steel zit, hoe de situatie is en
welke maatregelen men neemt.
Ten tweede, in Duitsland werd een minimale aanwezig-
heid van de betrokken stof vastgesteld. De Duitse over-
heid vond de aanwezigheid evenwel dermate laag dat ze
het niet verantwoord achtte de betrokken luiers uit de
handel te nemen. Men is dus van oordeel dat ze voor
baby's geen kwaad kunnen.
Er zijn geen aanwijzingen dat in Belgie¨ een gelijkaardige
aanwezigheid is vastgesteld. Ik heb geen gegevens hoe
de situatie in Belgie¨ er precies uitziet. Mocht het zo zijn
dat de situatie in Belgie¨ identiek is aan die van Duitsland,
dan is er geen probleem om de luiers te gebruiken. Wie
absoluut veilig wil spelen, kan op het oude systeem van
katoenen luiers terugvallen. Er is op dit ogenblik evenwel
geen reden om de ouders op te roepen die pampers niet
te gebruiken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Questions orales jointes de MM. Daniel Bacquelaine
et Richard Fournaux au ministre de l'Agriculture et
des Classes moyennes sur
la re´glementation impar-
faite en matie`re de garde, d'e´levage et de dressage
de chiens
(n
os
1791 et 1820)
(La re´ponse sera donne´e par la ministre de la Protec-
tion de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement)
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren
Daniel Bacquelaine en Richard Fournaux aan de
minister van Landbouw en Middenstand over
de
gebrekkige reglementering inzake het houden, fok-
ken en dresseren van honden
(nrs. 1791 en 1820)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leef-
milieu)
M. Daniel Bacquelaine (PRL FDF MCC) : Madame la
pre´sidente, madame la ministre, chers colle`gues, ces
dernie`res anne´es, on a pu constater qu'un nombre de
plus en plus important de personnes acquie`rent des
chiens dits
a` risque ou dangereux, tant pour prote´ger
des pratiques ille´gales que pour les utiliser comme de
ve´ritables armes a` l'occasion d'agressions en tous gen-
res. Ces chiens deviennent rapidement des armes dan-
gereuses, surtout entre les mains de personnes inaptes
a` assumer la responsabilite´ de leur e´ducation.
Le de´veloppement de ce phe´nome`ne s'accompagne
d'un autre constat qui, lui aussi, est inacceptable. Les
forces de police ont acquis la conviction que des combats
de chiens sont bel et bien organise´s dans notre pays.
Ces combats ge´ne´reraient d'ailleurs des sommes d'ar-
gent importantes et seraient notamment organise´s par
des individus dont les activite´s principales se de´roule-
raient dans le cadre d'organisations criminelles. L'ab-
sence de re´glementation en matie`re de dressage de
chiens ne peut qu'accentuer le de´veloppement de ce
phe´nome`ne. La situation peut encore s'ave´rer plus
pre´occupante si le dressage vise particulie`rement certai-
nes races, dote´es de caracte`res morphologiques pou-
vant conduire certains spe´cimens a` s'ave´rer extre^me-
ment dangereux et dont l'objectif est qu'ils re´pondent a`
l'ordre d'agresser des e^tres humains.
Aucune disposition le´gale n'interdit expresse´ment la de´-
tention, notamment par des mineurs d'a^ge ou des de´lin-
quants, de chiens que l'on pourrait qualifier de dange-
reux.
Ma question sera donc triple, madame la ministre. Lors
de la dernie`re le´gislature, l'universite´ de Gand avait e´te´
charge´e de proce´der a` une analyse e´pide´miologique des
donne´es recueillies par le groupe de travail e´tiologie de
l'association des ve´te´rinaires et de de´gager des lignes
directrices en la matie`re pour une politique de dressage
de chiens. J'aimerais savoir ou` en sont ces travaux et
s'ils ont permis de de´finir une politique en la matie`re.
Ensuite, la presse te´le´vise´e a e´voque´ l'organisation, a`
votre initiative, d'un colloque relatif a` l'e´tude des compor-
tements canins. Quelle est la substance des principaux
de´bats qui se sont tenus lors de ce colloque ?
10
HA 50
COM 206
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Daniel Bacquelaine
Enfin, quelles mesures ont e´te´ ou seront prises pour
perfectionner, voire pour e´laborer une re´glementation en
matie`re de garde et de dressage de chiens, notamment
en ce qui concerne les e´coles de dressage et le mate´riel
destine´ a` dresser les chiens a` l'attaque de l'homme ?
M. Richard Fournaux (PSC) : Madame la pre´sidente,
madame la ministre, chers colle`gues, je ne vais pas
re´pe´ter ce que M. Bacquelaine vient de dire, avec lequel
je suis tout a` fait d'accord dans ce domaine-la`. Ma
question est comple´mentaire a` celles de mon pre´de´ces-
seur en ce sens que mon groupe a de´pose´ une propo-
sition de loi en vue de tenter d'e´baucher une solution.
Madame la ministre, comment comptez-vous re´agir vis-
a`-vis de cette proposition ? Celle-ci a-t-elle e´te´ e´voque´e
dans le cadre de la re´flexion que vous menez avec des
spe´cialistes en votre cabinet ?
Nous savons que le Conseil d'Etat a casse´ une de´cision
qui avait e´te´ prise de dresser une liste des races qui
pouvaient e^tre conside´re´es comme dangereuses et de
celles qui l'e´taient moins. L'autorite´ se doit donc mainte-
nant de re´agir.
Nous avons, quant a` nous, e´te´ surpris de constater que
le Conseil d'Etat estimait qu'e´tablir une telle liste consti-
tuait une discrimination. Je dois avouer que nous n'avons
pas tre`s bien compris ce qui a pousse´ le Conseil d'Etat a`
re´agir de la sorte.
J'aimerais par conse´quent vous entendre sur la manie`re
dont vous comptez re´agir par rapport a` cet e´ve´nement,
que l'on peut qualifier de neuf.
Mme Magda Aelvoet, ministre : Madame la pre´sidente,
je remercie les colle`gues pour leurs questions.
De prime abord, je dirai que nous avons privile´gie´ une
de´marche en profondeur a` une action rapide en fonction
de quelque accident. Aussi, le symposium qui a e´te´
organise´ en collaboration avec mon cabinet a pre´cise´-
ment voulu e´viter un travail rapide et inconsistant.
L'introduction a` ce symposium, monsieur Bacquelaine,
avait pre´cise´ment trait a` la traduction et l'analyse de la
fameuse enque^te relative a` l'e´tiologie, etc... mene´e par
un groupe de ve´te´rinaires et dont le de´pouillement sta-
tistique et les commentaires ont e´te´ re´alise´s par l'Univer-
site´ de Gand.
Je posse`de, ici, un releve´ complet de ce symposium,
re´dige´ en franc¸ais et en ne´erlandais. Je vous l'offre. Je
posse`de e´galement des dossiers de presse e´tablis dans
les deux langues, qui livrent de´ja` l'essentiel. Monsieur
Fourneaux, vous pourrez e´galement obtenir le texte
complet.
Quelle ligne fondamentale s'est de´gage´e, gra^ce aux
diffe´rents intervenants, durant ce symposium ?
1° Des ve´te´rinaires spe´cialistes nous ont explique´ tre`s
clairement le mauvais choix qui consistait dans le fait de
se braquer sur quelques races spe´cifiques qui seraient
conside´re´es comme dangereuses, et ce, pour deux
raisons :
- 90% des morsures ne proviennent pas de chiens
re´pute´s dangereux mais de chiens normaux qui, dans
une situation de crise, mordent tant leurs proprie´taires
que les enfants de la famille, etc... Aussi, espe´rer qu'on
e´vitera des proble`mes avec des chiens en stigmatisant
quelques races et en croyant par la suite, que tout est
re´gle´, est purement illusoire. La re´alite´ est tout autre;
- en termes d'e´ducation ou de dressage, il est possible,
en un minimum de temps, par le biais de pratiques de
se´lection, de faire d'un chien
normal un chien agressif.
Par conse´quent, si l'on commence a` se´lectionner quel-
ques races qualifie´es de dangereuses, d'autres races
peuvent, par ailleurs, en quelques anne´es, e^tre dresse´es
pour devenir dangereuses.
2° Nous avons e´galement entendu des policiers, plus
particulie`rement ceux d'une re´gion de Flandre occiden-
tale, ou` diffe´rents types d'accidents ont notamment e´te´
enregistre´s. Selon eux, la de´marche criminelle releve´e
dans un certain nombre de cas doit e^tre oriente´e en se
focalisant sur les noyaux criminels et non en croyant que
la se´lection de quelques cate´gories de chiens nous
mettra a` l'abri de ces re´seaux.
Ils font un inventaire de tous les chiens qui existent dans
un certain nombre de communes. Ils sont parfaitement
au courant de ce qui se passe et ils estiment que, lorsque
des phe´nome`nes spe´cifiques qui alertent l'opinion se
manifestent, c'est la`-dessus qu'il faut cibler et pas telle-
ment sur une se´lection de races.
A ce colloque participaient non seulement les ve´te´rinai-
res, la police, mais e´galement les e´coles de dressage.
Les dresseurs ont dit clairement que le dressage peut
contribuer beaucoup a` ce que tout chien, cote´ comme
pluto^t dangereux ou pas, soit bien e´duque´ et que les
adultes sachent tre`s bien comment le mener, etc.
A ma grande surprise, parmi les 450 participants a` ce
se´minaire ou` tout le monde canin e´tait repre´sente´, il y
avait un accord de fond sur la de´marche que je viens de
de´crire. A la suite de ce symposium, des groupes de
travail ont e´te´ cre´e´s, compose´s de personnes venant des
diffe´rents secteurs concerne´s, policiers, ve´te´rinaires,
e´coles de dressage, etc. Ces groupes de travail re´dige-
ront des recommandations qui nous parviendront dans le
courant de cette anne´e. Nous pourrons alors voir com-
ment le´gife´rer intelligemment l'anne´e prochaine.
Il y avait donc un accord ge´ne´ral et les re´sultats de ce
symposium ont e´te´ accueillis assez favorablement. Les
commentaires que j'ai lus dans la presse, spe´cialise´e ou
HA 50
COM 206
11
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
autre, e´taient ge´ne´ralement positifs. Certains ont me^me
applaudi. Ils s'attendaient a` ce que la ministre prenne
encore une fois des mesures d'interdiction. Pour la
premie`re fois, ils ont constate´ qu'il y avait eu une
re´flexion de fond et une de´marche qui devrait permettre
d'avancer sur des bases beaucoup plus se´rieuses.
Je suis heureuse de vous remettre les documents que je
transmettrai e´galement au secre´tariat. Je pense vraiment
que nous avons re´alise´ un travail de qualite´ en nous y
prenant de cette fac¸on. L'universite´ de Gand et diffe´ren-
tes universite´s spe´cialise´es en ge´ne´tique ont e´te´ asso-
cie´es a` cette de´marche.
M. Daniel Bacquelaine (PRL FDF MCC) : Madame la
ministre, j'approuve tout a` fait cette de´marche de nature
scientifique, qui me parai^t utile en la matie`re avant de se
pre´cipiter dans une le´gislation qui ne rencontrerait pas la
recherche de l'objectif. Je suis d'accord pour dire qu'il ne
faut pas stigmatiser une race de chiens par rapport a` une
autre, cela n'a jamais donne´ de tre`s bons re´sultats.
Tous les me´decins ge´ne´ralistes savent que les morsures
de chiens viennent de toutes races et de toutes espe`ces
de chiens. Le dressage, dans une bonne optique d'e´du-
cation, apporte e´videmment beaucoup a` cet e´gard.
Il me parai^t toutefois qu'on pourrait le´gife´rer tre`s rapide-
ment pour interdire dans ce pays les combats de chiens,
sur lesquels sont de plus organise´s des paris. Cette
activite´ me parai^t tout a` fait re´pre´hensible.
Je pense qu'il est possible d'adapter la le´gislation a` cet
e´gard et de faire en sorte que ce phe´nome`ne ne se
repre´sente pas ou ne se poursuive pas.
M. Richard Fournaux (PSC) : Madame la pre´sidente, je
remercie la ministre pour sa re´ponse. Outre les propos
tenus par M. Bacquelaine, je pense que vous devriez
informer les bourgmestres du travail que vous menez
actuellement et de la possibilite´ de voir une le´gislation
entrer en vigueur, par exemple dans le courant de
l'anne´e prochaine. En effet, je remarque que dans ma
re´gion, parce que ce the`me est d'actualite´, certains
bourgmestres prennent des re`glements qui sont e´videm-
ment tous contradictoires et qui ne vont pas du tout dans
le sens que vous venez d'e´voquer. Je pense qu'une
bonne information venant de votre cabinet vis-a`-vis des
bourgmestres et des communes permettrait d'e´viter
qu'on fasse tout et n'importe quoi partout.
Mme Magda Aelvoet, ministre : Je prends note de la
question sur l'interdiction des combats de chiens. Je
devrai e´tudier le proble`me parce que j'ignore comment il
se pre´sente actuellement et comment je pourrais agir sur
le plan le´gistique.
A propos de la dernie`re remarque de M. Fournaux, je
signale que 80 bourgmestres ont participe´ a` ce sympo-
sium. Nous avions mise´ sur la pre´sence du ministe`re de
l'Inte´rieur. J'ai donc demande´ a` mon colle`gue Duquesne
d'envoyer un repre´sentant de son cabinet et de son
administration, ce qui fut fait. Pour le suivi, je vais le
contacter pour demander que le dossier de presse soit
remis a` tout un chacun. Ceux qui voudront encore des
comple´ments d'information pourront les obtenir tre`s faci-
lement.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Question orale de Mme Colette Burgeon a` la ministre
de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement sur
la pe´nurie d'in-
firmie`res
Mondelinge vraag van mevrouw Colette Burgeon aan
de minister van Consumentenzaken, Volksgezond-
heid en Leefmilieu over
het gebrek aan verpleeg-
sters
(nr. 1865)
Mme Colette Burgeon (PS) : Madame la pre´sidente,
madame la ministre, chers colle`gues, a` l'occasion de la
Journe´e internationale de l'infirmie`re, ce 12 mai, vous
avez fait le point sur des projets visant a` pallier le
manque de personnel qualifie´. La plupart e´taient pre´vus
par l'accord signe´ avec le secteur social non marchand,
le 1er mars 2000. Ainsi, il me revient que les ho^pitaux
disposeront d'un membre de personnel supple´mentaire,
responsable de l'encadrement des infirmiers de´butants
et de ceux qui reviennent a` la profession.
En ce qui concerne la formation des infirmie`res, madame
la ministre, un protocole d'accord serait sur le point d'e^tre
conclu entre vous et les diffe´rents ministres de l'Ensei-
gnement.
Un groupe de travail serait charge´ prochainement de
de´velopper des projets pour ame´liorer l'image de marque
de la profession.
Toujours dans l'application de l'accord non marchand,
600 personnes actives pourront suivre une formation
infirmie`re avec maintien de leur salaire.
Enfin, le projet dit
services des urgences adapte´s a`
l'enfant
a e´te´ expose´ lors de cette journe´e. Huit ho^pitaux
pilotes pourront recruter chacun deux infirmiers pe´diatri-
ques supple´mentaires pendant un an.
Madame la ministre, confirmez-vous ces informations
parues re´cemment dans la presse ?
12
HA 50
COM 206
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Colette Burgeon
Quelles seront les modalite´s de recrutement des mem-
bres de personnel supple´mentaires responsables de
l'encadrement des infirmiers de´butants ? Quel est le
contenu du protocole d'accord a` conclure avec les minis-
tres de l'Enseignement ? Qu'en est-il des formations
d'infirmier gradue´ et d'infirmier brevete´ ? Quel est le
contenu du projet
services des urgences adapte´s a`
l'enfant
?
Quels sont les huit ho^pitaux pilotes et comment les
avez-vous choisis ? Quels sont les objectifs de ce pro-
jet ?
Mme Magda Aelvoet, ministre : Madame la pre´sidente,
madame Burgeon, je confirme ici ce que j'ai annonce´ a` la
presse.
Un arre^te´ ministe´riel sera publie´ tre`s prochainement,
contenant les conditions et modalite´s relatives au recru-
tement par ho^pital. Qu'il s'agisse d'un ho^pital aigu ou
psychiatrique, il a e´te´ convenu qu'une personne full time
ou deux e´quivalents mi-temps pourront e^tre engage´s par
ho^pital, afin de permettre un meilleur encadrement de
ceux qui de´butent, qui re´inte`grent la profession ou qui
sont stagiaires. Pendant les ne´gociations, le secteur s'est
plaint du peu de temps disponible pour accueillir les
nouveaux venus et a fait savoir que c'e´tait une des
causes des de´parts pre´coces. Au lieu de garder les
travailleurs qui de´butent dans la profession ou qui re-
prennent le travail, les ho^pitaux les perdent tre`s rapide-
ment. C'est pourquoi nous avons pre´vu, a` la charge de
fonds INAMI ou budge´taires, que chaque ho^pital pourra
recruter une personne qui sera engage´e spe´cialement
pour prendre en charge les
nouveaux.
Nous avons eu des entretiens avec les partenaires
sociaux au sujet des 600 personnes actives qui pourront
suivre une formation infirmie`re avec maintien de salaire.
Il s'agira, en ge´ne´ral, de gens qui travaillent de´ja` dans le
secteur des soins sans avoir de formation particulie`re. Ce
sera une ve´ritable opportunite´ pour ces personnes qui
conserveront leur salaire pendant la pe´riode de forma-
tion, mais cela permettra e´galement d'acce´le´rer la forma-
tion des personnes qui souhaitent devenir infirmiers ou
infirmie`res.
A Bruxelles mais e´galement en Flandre dont nous rece-
vons des nouvelles inquie´tantes en la matie`re, on ne
trouve plus d'infirmiers ou d'infirmie`res. Les e´tudiants de
dernie`re anne´e sont tous engage´s dans les mois qui
suivent la fin de leurs e´tudes.
Il y a donc une re´elle pe´nurie qui se manifeste fort a`
Bruxelles, mais e´galement en Flandre. Ik heb zulke
alarmerende berichten nog niet ontvangen vanuit Wallo-
nie¨.
En ce qui concerne le secteur
e´ducation/formation,
l'accord auquel nous sommes parvenus et qui va a`
l'encontre d'une de´cision qui avait e´te´ prise l'anne´e
dernie`re, consiste a` maintenir les deux carrie`res de
formation. Nous voulons ainsi e´viter que l'on mise uni-
quement sur la formation d'infirmier ou infirmie`re gra-
due´(e), en abandonnant l'autre carrie`re qui pre´sente
deux avantages :
1° pour les personnes moins forme´es qui, pour de
multiples raisons, n'ont pas profite´ de toutes leurs chan-
ces a` un moment donne´, cette deuxie`me voie peut
repre´senter une possibilite´ de formation menant ensuite
a` l'emploi;
2° l'anne´e dernie`re, nous avons constate´ que le nombre
des candidats entreprenant cette deuxie`me formation
e´tait en moindre diminution que pour la premie`re forma-
tion. Dans une pe´riode de pe´nurie comme celle
d'aujourd'hui, il serait inade´quat de supprimer la branche
qui rencontre le plus de succe`s.
En ce qui concerne les services d'urgence adapte´s a`
l'enfant, une se´lection a e´te´ ope´re´e sur la base de
crite`res objectifs parmi huit ho^pitaux. Ceux-ci recevront
du personnel supple´mentaire pour de´velopper la forma-
tion des personnes accueillant les enfants en situation
traumatique. Nous avons en effet constate´ que des
enfants victimes d'accidents, angoisse´s par ce qui leur
e´tait arrive´, n'ont pas toujours e´te´ accueillis de la fac¸on la
plus indique´e.
Les ho^pitaux qui ont e´te´ retenus sur la base de crite`res
tout a` fait objectifs sont les suivants :
- a` Bruxelles, la VUB;
- en Flandre : l'ho^pital universitaire de Leuven, l'ho^pital
Virga-Jesse a` Hasselt, l'ho^pital acade´mique Saint-Luc a`
Gand, l'ho^pital acade´mique Saint-Jean a` Bruges;
- en Wallonie, le CHU de Charleroi, Saint-Joseph a` Lie`ge,
le centre hospitalier re´gional de Namur.
Comme vous pouvez le constater, il s'agit de trois
institutions francophones et de cinq institutions ne´erlan-
dophones. Toutefois, il faut aussi tenir compte des projets
retenus comme projets pilotes dans le cadre de la
psychothe´rapie juve´nile. Dans l'ensemble, nous sommes
parvenus a` une distribution qui respecte la philosophie et
la re´partition linguistique de notre pays.
Comme indique´ dans la circulaire du 31 mai 1999,
l'administration des e´tablissements de soins fera le ne´-
cessaire pour engager les infirmie`res responsables de
cet accueil des enfants. Afin d'obtenir une re´partition
e´quilibre´e, nous avons tenu compte en outre de la
HA 50
COM 206
13
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
localisation de l'ho^pital, du fait qu'il s'agissait d'un ho^pital
universitaire, d'un ho^pital public ou d'un ho^pital de´pen-
dant d'un CPAS, ainsi que du nombre des diagnostics
e´tablis. Il fallait en effet que l'ho^pital rec¸oive suffisamment
d'appels d'urgence.
Mme Colette Burgeon (PS) : Madame la pre´sidente, je
remercie la ministre de sa re´ponse. Je ferai toutefois une
remarque : il n'y a peut-e^tre pas suffisamment d'appels
venant de Wallonie.
A cet e´gard, hier lors de l'une de leurs re´unions, les
membres du conseil de CPAS se plaignaient justement
de la difficulte´ de trouver des infirmie`res. Madame la
ministre, vous le voyez, nous connaissons aussi cette
proble´matique en Wallonie, laquelle s'y fait d'ailleurs
ressentir de plus en plus fortement.
L'on pourrait dire - un peu trivialement - que nous
sommes arrive´s a` une situation ou` l'on s'arrache les
infirmie`res, qui, si elles quittent leur emploi d'un co^te´,
n'auront su^rement aucun proble`me a` en retrouver de
l'autre. Ainsi, a` titre d'illustration, je peux vous mentionner
le cas de La Louvie`re qui compte 76 000 habitants et
dont le CPAS rencontre de graves difficulte´s a` recruter
des infirmie`res encore libres. Et il serait, du reste, oppor-
tun de s'enque´rir de la situation dans les autres commu-
nes.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De interpellatie nr. 398 van mevrouw Els Van Weert wordt
naar een latere datum verschoven.
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu over
de oprichting van adviserende
organen van apothekers
(nr. 1880)
Question orale de Mme Trees Pieters a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publi-
que et de l'Environnement sur
la cre´ation d'organes
d'avis pour les pharmaciens
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de minister, collega's, deze vraag sluit aan bij
mijn uiteenzetting tijdens de commissie van 9 mei, waar-
bij uw antwoord eigenlijk niet sloeg op wat ik bedoelde.
De wet van 10 december 1997 tot reorganisatie van de
gezondheidszorg bepaalt dat binnen de Hoge Raad voor
de Gezondheidsberoepen een afdeling kan worden op-
gericht voor alle verschillende beroepsgroepen vermeld
in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967.
In dezelfde wet van 1997 wordt aan de ministers van
Volksgezondheid en van Sociale Zaken de opdracht
gegeven overlegcomite´s op te richten voor dezelfde
categoriee¨n beroepsbeoefenaars.
Tot op heden werd een overlegcomite´ voor artsen en een
afdeling artsen, een afdeling verpleegkundigen en een
afdeling vroedvrouwen bij de Hoge Raad voor de
Gezondheidsberoepen gecree¨erd.
Voor de apothekers kwam dit echter nog niet tot stand.
Op mijn vorige vraag in dat verband, mevrouw de minis-
ter, antwoordde u meer in het algemeen dat er geen
nieuwe beroepsorganisaties werden opgericht en dat het
overlegcomite´ tijdens deze legislatuur nog niet samen-
kwam.
Hier gaat het echter zeer concreet over de apothekers
voor wie de oprichting van het overlegcomite´ nog niet ter
sprake kwam.
Mevrouw de minister, bestaan er concrete plannen om
binnen de Hoge Raad voor de Gezondheidsberoepen
over te gaan tot de oprichting van een afdeling apothe-
kers ? De oprichting van een overlegcomite´ is een ver-
plichting. Wanneer komt er een overlegcomite´ voor apo-
thekers ?
U liet reeds eerder verstaan, mevrouw de minister, de
wijze van overdracht van apotheken te zullen herzien.
Welnu, bij welke organen of diensten zult u hieromtrent
advies vragen ?
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, collega
Pieters, mijn antwoord zal kort zijn.
Ten eerste, momenteel wordt de oprichting van advies-
raden onderzocht. Er bestaan evenwel nog geen con-
crete plannen, maar de administratie werkt eraan.
Ik zal deze aangelegenheid van nabij volgen want het lijkt
mij inderdaad niet aangewezen dat dit te lang wordt
uitgesteld. Ik zal de zaken trachten te activeren.
Ten tweede, er is een herziening aan de gang met
betrekking tot de overdracht van apotheken. In dat ver-
band werd uiteraard reeds contact gelegd met de APB. In
de mate dat de plannen zich verder concretiseren zal ik
het advies inwinnen van alle representatieve farmaceu-
tische beroepsorganisaties. Op dat vlak is artikel 4 para-
graaf 3, 6° van het koninklijk besluit van 1978 bijzonder
duidelijk. Ik zal het nodige doen opdat alle betrokken
organisaties tijdig worden geconsulteerd.
14
HA 50
COM 206
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mevrouw de minister,
sta mij toe erop te wijzen dat de oprichting van een
overlegcomite´ voor apothekers bij wet wordt verplicht. Ik
wacht aldus met spanning op de installatie ervan.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu over
de registratie van apotheken
(nr. 1881)
Question orale de Mme Trees Pieters a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publi-
que et de l'Environnement sur
l'enregistrement des
officines pharmaceutiques
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de minister, collega's, momenteel bestaan er
geen officie¨le gegevens in verband met het aantal apo-
theken, de vergunninghouders en de vestigingsplaatsen.
Voor de vestigingswet van 1973 was er geen vergunning
vereist voor de opening van een apotheek en na 1974
veranderden heel wat uitgereikte vergunningen van ei-
genaar.
Om een volledig, geactualiseerd overzicht van de Bel-
gische apotheken te kunnen opmaken, voorziet de wet
van 13 mei 1999 in een registratie, via de vergunning-
houders, van alle apotheken. In uitvoering van deze wet
stelde het koninklijk besluit van 8 december 1999 een
registratieprocedure in. Artikel 20, § 1, verklaart heel
duidelijk dat die procedure 120 dagen in beslag mag
nemen, na de inwerkingstelling van het koninklijk besluit.
De periode van 8 december plus 120 dagen is al ruim
overschreden. Daarom wil ik u de volgende vragen
stellen.
Wat is de stand van zaken in de registratie ? Hoeveel
apotheken werden reeds geregistreerd ? Wie voert de
registratie uit ? Op welke wijze gebeurt dit ? Wanneer
verwacht u dat de registratie zal worden afgerond ? Aan
wie zullen de gegevens worden bezorgd ? Welke
beleidsbeslissingen zijn afhankelijk van de resultaten van
de registratie ? Zal het behoud van de vestigingswet
worden gee¨valueerd ?
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, me-
vrouw Pieters, de termijn voor de indiening van de
registratieformulieren is afgesloten. Wie nu het nodige
nog niet heeft gedaan, valt uit de boot. Duizenden
formulieren, al dan niet met gei¨nformatiseerde bijlage,
moeten worden nagekeken en verwerkt. De algemene
farmaceutische inspectie is daarmee bezig. U vraagt
hoelang dat precies zal duren. Dat is op dit moment niet
te zeggen omdat zeer veel afhangt van de kwaliteit van
de informatie die men de eerste keer heeft ingediend.
Wat bedoel ik daarmee ? Er moeten nogal wat gegevens
worden verstrekt. Als dat onvolledig is, moet men de
ontbrekende informatie opvragen. Na de eerste werk-
zaamheden zegt men mij dat dit op dit moment onvoor-
spelbaar is. Men weet niet of men de moeilijkste gevallen
al gekregen heeft of dat ze nog opkomst zijn. Men zal nog
lange tijd bezig zijn om dat allemaal uit te zoeken.
Naar wie gaan de resultaten ? Als de zaak in orde is, zal
in eerste instantie de aanvrager zijn attest krijgen. De
persoon in kwestie krijgt dat attest, al dan niet samen met
een persoonlijke vergunning. In een aantal gevallen kan
er een aanvraag tot regularisatie worden ingediend. Een
juiste voorspelling over de tijdsduur is, zoals gezegd, niet
te maken. In ieder geval is een verspreiding van de
gegevens inzake de registratie niet voorzien. De over-
heid krijgt de gegevens binnen. De persoon in kwestie
krijgt zijn attest en persoonlijke vergunning. In het kader
van het moratorium op apotheken, dat op 8 december
voor 10 jaar werd verlengd, is het absoluut noodzakelijk
om het juiste, gei¨nventariseerde aantal voor het publiek
opengestelde apotheken in Belgie¨ te kennen. Die regis-
tratie bevat de gegevens over de vergunninghouder, de
werkzame apotheker en de vestigingsplaats. Deze gege-
vens zijn ook van belang in het kader van een overzich-
telijke en gefundeerde politiek inzake volksgezondheid.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mevrouw de minister,
degene die de nodige formulieren niet heeft opgestuurd,
valt uit de boot. Dat heeft u juist verklaard. Wat bedoelt u
daarmee ?
De farmaceutische inspectie verwerkt inderdaad een
aantal gegevens, maar bij mijn weten gebeurt het groot-
ste gedeelte van de registraties bij APB en OFACO. Zij
zouden zelf al 4500 APB-registraties hebben ontvangen.
OFACO heeft er al 500 binnengekregen. De farmaceu-
tische inspectie spreekt over 100 tot 200 registraties. Dat
is bijzonder weinig, aangezien u verwijst naar de enige
instantie waarbij men zich moet laten registreren.
Dit kan niet blijven duren, mevrouw de minister.
Men moet binnen afzienbare tijd duidelijkheid hebben.
Men werkt wel met een moratorium, maar toch zal men
verplicht zijn in deze materie wetgevend op te treden.
Men moet toch duidelijkheid hebben op het veld. U zegt
terecht dat het noodzakelijk zal zijn om zo snel mogelijk
het juiste aantal te kennen. U zou toch een einddatum
moeten kunnen vooropstellen.
Minister Magda Aelvoet : Ten eerste, men heeft mij
gezegd dat op het niveau van de administratie duidelijke
afspraken werden gemaakt. De informatie werd zeer
duidelijk naar alle betrokken apotheken gestuurd dat zij
vo´o´r een bepaalde datum hun registratie moesten aan-
HA 50
COM 206
15
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
melden. De inventarisatieperiode moet op een wel-
bepaalde datum kunnen worden afgesloten. Wie op dat
moment niet in orde is zal er kwalijke gevolgen van
ondervinden, tenzij men zeer goede redenen kan aanha-
len waarom men niet in staat was tijdig te antwoorden.
Ten tweede, het verbaast mij dat u zegt dat op de
algemene farmaceutische inspectie er maar 200 aanmel-
dingen zouden zijn binnengekomen, terwijl de farmaceu-
tische bond het over duizenden heeft. Dit is voor mij
totaal nieuw. Dat gegeven is mij niet bekend. Ik kan er
dus nu niet op reageren, maar zal het laten onderzoeken.
Het komt mij wel eigenaardig over aangezien men mij
zegt dat er zoveel werk mee gepaard gaat, dat het voor
hen moeilijk, zo niet onmogelijk is om te kunnen inschat-
ten hoeveel tijd de afwikkeling ervan in beslag zal nemen.
Ik zal het laten onderzoeken, maar het zou mij ten
zeerste verbazen.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Het is interessant om na
te trekken wat ervan juist is. Mijn informatie gaat in die
zin. Is het zo dat wie niet geregistreerd is, uiteindelijk zijn
vergunning zal verliezen ?
Minister Magda Aelvoet : Ik kan dat niet zomaar bewe-
ren, maar men heeft mij gezegd dat men tegen een
welbepaalde datum de zaak rond wil hebben. Er is ook
sprake van een regularisatie voor uitzonderlijke gevallen
die zich niet tijdig zouden hebben aangemeld. Een
apotheker is ook een ondernemer. Ik kan me moeilijk
inbeelden dat zij in deze dergelijke risico's zouden ne-
men.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Als men de inspanning
dus niet doet, zal men er de gevolgen van dragen.
Minister Magda Aelvoet : Dat moet in orde zijn en het
moet gerechtvaardigd zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
eerste minister over
het statutair en contractueel
personeel in algemene openbare ziekenhuizen
(nr. 1842)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leef-
milieu)
Question orale de M. Jo Vandeurzen au premier
ministre sur
le personnel statutaire et contractuel
dans les ho
^ pitaux ge´ne´raux publics
(La re´ponse sera donne´e par la ministre de la Protec-
tion de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement)
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de minister, collega's, ten einde raad had ik
mijn vraag aan de eerste minister gesteld. Uiteraard ben
ik tevreden met een antwoord van de minister van
Volksgezondheid als zij klaarheid kan brengen in de
volgende materie.
Mevrouw de minister, is het mogelijk te vernemen hoe-
veel personeel in ons land is tewerkgesteld in ziekenhui-
zen onder het statutair en onder het contractueel stel-
sel ? De vraag is niet onbelangrijk, ook omdat u wellicht
weet dat openbare ziekenhuizen onder het toepassings-
gebied vallen van de wet van 1974 op de relaties van de
overheid met haar personeel. Dat wil zeggen dat er geen
CAO's kunnen worden afgesloten, alsook dat er geen
collectieve of sociale bescherming is voor het personeel.
Is de groep van de contractuelen in openbare ziekenhui-
zen een marginale kleine groep of zijn zij een belangrijk
onderdeel van het totale personeelsbestand, wat dan
aanleiding kan geven tot een fundamentele discussie
daarover ?
De vraag is ook niet onbelangrijk. De OCMW-wet van
voor de overdracht naar de gemeenschappen bepaalt
immers uitdrukkelijk dat in openbare ziekenhuizen die
afhangen van OCMW's, contractuelen kunnen worden
aangesteld als algemeen regime. In deze ziekenhuizen is
het dus geen subsidiair regime, maar het kan als een
gewoon regime worden toegepast.
Ik heb mijn vraag eerst gesteld aan de minister van
Binnenlandse Zaken. De chronologie is echter niet zo
belangrijk. Ik heb dit gedaan omdat het om lokale bestu-
ren ging en omdat het ook heeft te maken met de wet van
1974. De minister van Binnenlandse Zaken heeft mij in
zijn schriftelijk antwoord verwezen naar de minister van
Sociale Zaken. Hij zegt bij herhaling dat hij niet beschikt
over statistische gegevens. Daarna heb ik mij gewend tot
de minister van Werkgelegenheid. Zij verwees mij naar
de minister van Volksgezondheid. Uiteindelijk ben ik dus
bij u terechtgekomen. Ook u hebt mij gezegd dat het niet
mogelijk is om een statistisch onderscheid te maken.
Ik kan verkeerd zijn en ik ben geen expert in deze
materie, maar dat bevreemdt mij. De openbare zieken-
huizen betalen sociale zekerheid voor hun personeel,
zowel voor de statutairen als voor de contractuelen. Zij
zijn dus allemaal identificeerbaar aan de hand van de
socialezekerheidsbijdragen. Men kan dus perfect nagaan
onder welk statuut - statutair of contractueel - sociale-
zekerheidsbijdragen werden betaald.
Vandaar dat ik mijn vraag nog eens durf te herhalen. Is
het mogelijk om aan de hand van de socialezekerheids-
bijdragen te achterhalen hoeveel personeelsleden er in
16
HA 50
COM 206
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
openbare ziekenhuizen zijn tewerkgesteld onder het sta-
tutaire stelsel en hoeveel onder het contractuele ? Moest
er op die vraag positief kunnen worden geantwoord, kan
er dan ook een tijdsdimensie worden aan toegevoegd ?
Zo kunnen we zien wat de evolutie is en of er naar gelang
van het gewest waar de ziekenhuizen zijn gevestigd
verschillende tradities bestaan.
Minister
Magda Aelvoet :
Mevrouw
de
voorzitter,
collega's, jammer genoeg is het antwoord niet positief. In
de statistische gegevens van het departement maakt
men geen verschil tussen statutair en contractueel per-
soneel van openbare ziekenhuizen. Ik heb dat ook al
geantwoord in een schriftelijke vraag die ik naar u gericht
heb. Ik kan dat alleen herhalen.
Mijnheer Vandeurzen, volgens u moet dit mogelijk zijn
aan de hand van de verschillen in de bijdragen die
worden gestort aan de RSZ-BPO. Wat is voor u de
maatschappelijke relevantie hiervan ?
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de minister, ik
kan best begrijpen dat uw departement dit niet kan
weten. Ik zou ook niet weten hoe uw departement dit zou
weten. Op het vlak van de sociale zekerheid vallen toch
een deel mensen onder het statuut van ambtenaar en
een ander deel onder dat van contractueel personeel
waarop het socialezekerheidsstelsel van de prive´-sector
van toepassing is. Men moet toch ergens kunnen zien
dat een openbare werkgever voor sommigen particuliere
socialezekerheidsbijdragen betaalt en voor anderen sta-
tutaire. Ik ben daarin echter geen expert.
Het probleem is echter niet zo onschuldig. Mijn intui¨tie
zegt mij dat de contractuele tewerkstelling in openbare
ziekenhuizen - zeker in Vlaanderen - substantieel is. Ik
heb een thesis gezien - echter zonder bronnen - waarin
wordt geraamd dat het om ongeveer 30 tot 40% van het
aantal tewerkgestelden gaat. Het volstaat om te kijken
naar de nepstatuten zoals bijvoorbeeld de Gesco's.
De OCMW-wet zegt uitdrukkelijk dat in ziekenhuizen die
bij OCMW's horen, men even goed contractuelen kan
aanstellen als statutairen. In vele ziekenhuizen is het ook
zo dat men onder een contractueel stelsel functioneert.
Als het sociaal akkoord van de social profitsector moet
worden toegepast op de openbare sector wordt u gecon-
fronteerd met twee types personeelsleden, namelijk sta-
tutairen en contractuelen. Als werkgevers in openbare
ziekenhuizen een collectieve onderhandeling willen voe-
ren met het personeel, dan kunnen zij dit nu niet want de
CAO-wet van 1968 is niet van toepassing op openbare
ziekenhuizen. Daar werken duizenden mensen die syn-
dicaal niet beschermd zijn, want ook de syndicale
beschermingswetten van de prive´-sector zijn niet van
toepassing op hen. De werkgevers en werknemers kun-
nen op collectief niveau geen CAO afsluiten. De werkge-
ver kan ten opzichte van de statutairen eenzijdig het
statuut bepalen en dan nog afgestemd op het lokale
bestuur. Dat is ook niet de beste situatie.
Ik vind dat hierdoor sociale en juridische onzekerheid
ontstaat. Ik zou dan ook graag een initiatief nemen om
deze situatie te verbeteren zodat het personeel een
vergelijkbaar sociaal beschermingskader krijgt als dat in
de prive´-ziekenhuizen.
Natuurlijk wil ik eerst wel weten of het hier om een
marginaal verschijnsel gaat dan wel om een zeer ernstig
fenomeen. Ik beschik slechts over zeer rudimentaire
cijfers maar als die kloppen, betekent het dat er tiendui-
zenden mensen onder contractuele stelsels werken in de
openbare ziekenhuizen. Men kan voor hen geen CAO
afsluiten en als zij syndicaal werk doen, hebben zij geen
enkele bescherming. In de context van ons sociaal
overleg gezien is dat maatschappelijk gewoon niet ern-
stig. Daarom wil ik weten of het hier om een kleine groep
gaat. In veel besturen gaat het immers slechts om een
subsidiaire situatie. Het zou echter ook om een meerder-
heid van de werknemers kunnen gaan wat uiteraard een
heel ander plaatje zou opleveren.
Ik stel vast dat ziekenhuizen aangifte moeten doen bij de
RSZ, ook de betrokken ziekenhuizen. Mevrouw de mi-
nister, ik weet dat u het niet bent maar een van de vier
ministers moet de RSZ onder zijn bevoegdheid hebben
en het moet dus mogelijk zijn om dit te achterhalen. Ik
heb het onbestemde gevoel dat het misschien een
kwestie is van het circuit te achterhalen waar men over
dit soort informatie beschikt. Ik zou u dan ook zeer
dankbaar zijn als u nog eens een poging zou kunnen
doen om dit te achterhalen.
Minister Magda Aelvoet : Mijnheer Vandeurzen, ik zal
een nieuwe poging doen.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Meer moet dat niet zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Frieda Brepoels aan
de minister van Consumentenzaken, Volksgezond-
heid en Leefmilieu over
de veiligheid van attractie-
en speeltoestellen
(nr. 1912)
Question orale de Mme Frieda Brepoels a` la ministre
de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement sur
la se´curite´ des
attractions et des appareils de jeux
HA 50
COM 206
17
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mevrouw Frieda Brepoels (VU&ID) : Mevrouw de voor-
zitter, mevrouw de minister, collega's, ik heb u een vraag
gesteld over de veiligheid van attracties en speel-
toestellen omdat er zich in de afgelopen jaren herhaal-
delijk ongevallen hebben voorgedaan op kermissen en in
pretparken. Vorige woensdag las ik in de krant dat er in
het gloednieuwe pretpark Plopsaland een - gelukkig
beperkt - ongeval is gebeurd. Een bakje van
De Vleer-
muis
is twee meter naar beneden gestort. Gelukkig zijn
er geen gewonden gevallen en is het kind dat erin zat er
met de schrik vanaf gekomen. Uit de reactie van een
ex-collega van ons uit de Senaat, mevrouw Van der Wilt,
begreep ik dat zij daarover indertijd een wetsvoorstel had
ingediend. Zij beweert dat er in ons land een algemene
wet op de productveiligheid bestaat die de minister van
Economie in staat stelt een aantal criteria of normen op te
leggen om de veiligheid van de toestellen te kunnen
garanderen. Volgens haar zou er in verband met deze
problematiek in zijn globaliteit, zowel preventief als in-
zake aansprakelijkheid, toch nog het een en ander
schorten.
Mevrouw de minister, kunt u bevestigen dat de veiligheid
van de gebruiker op deze plaatsen onvoldoende gega-
randeerd is door de wet op de productveiligheid ? Als dat
het geval is, kunt u dan maatregelen voorstellen om de
problematiek globaal aan te pakken ? Misschien kan dat
gebeuren onder de vorm van een uitbreiding van voor-
noemde wet. Daartoe kunt u samen met uw collega van
Economie een initiatief nemen. Men zegt ook dat het
misschien goed zou zijn als er periodieke controles
zouden worden opgelegd. Op die manier zou men de
veiligheid kunnen garanderen aan de hand van de afle-
vering van een attest.
Ik weet dat AIB-Vinc¸otte dit als erkend controleorganisme
op dit ogenblik doet maar zelf verklaart dat zij niet weten
welke normen zij moeten hanteren.
Tenslotte, bent u van mening dat er nood is aan preven-
tie. Kunnen de actoren op het terrein u via een of andere
commissie terzake aanbevelingen doen ?
Minister
Magda Aelvoet :
Mevrouw
de
voorzitter,
collega's, ik heb in de maand mei een aantal initiatieven
genomen. Ik heb een algemene beleidsnota voorgesteld
die op 5 mei werd goedgekeurd in de Ministerraad. In
uitvoering van die beleidsnota heb ik een aantal wijzigin-
gen aangebracht op de wet van 9 februari 1994, de wet
die betrekking heeft op de veiligheid van producten in het
algemeen. De Ministerraad heeft deze wijzigingen goed-
gekeurd en momenteel bevindt dit ontwerp zich bij de
Raad van State voor dringend advies. Nadien kan dit
ontwerp worden ingediend bij de Kamer van volksverte-
genwoordigers.
In dit wetsontwerp hebben wij ervoor geopteerd niet alle
details te regelen. Bij de geringste aanpassing zit men
immers geblokkeerd in lange procedures. De duidelijke
keuze bestaat erin een goede kaderwet te cree¨ren
waarin duidelijke principes worden bepaald om vervol-
gens via koninklijke besluiten in te spelen op concrete
situaties.
Wat speel- en pretparken betreft, zijn er reeds een aantal
koninklijke besluiten uitgewerkt. Deze koninklijke beslui-
ten moeten worden genotificeerd bij de Europese Com-
missie die een aantal maanden krijgt om zich terzake uit
te spreken. Dit is een vervelende en lange procedure die
ik evenwel moet volgen op straffe van nietigheid. Op 11
juli zal ik de uitspraak ontvangen van de Europese
Commissie inzake de pretparken. Op 17 augustus volgt
dan de uitspraak in verband met de speelpleinen. Met
andere woorden, dit zit in de pipeline maar het duurt
vervelend lang.
Wat de kern van de zaak betreft, kan ik zeggen dat men
veiligheid moet garanderen door op het terrein veilige
situaties te cree¨ren en in een preventieve aanpak te
voorzien. De drie stappen die in elk koninklijk besluit zijn
opgenomen, komen eigenlijk neer op de concrete uitwer-
king van een preventieaanpak. De uitbater, die terzake
een grote verantwoordelijkheid draagt, moet een risico-
analyse maken en zeggen hoe hij met die risico's omgaat
in het kader van de installaties die hij bezit. Het is nodig
een controle- en toezichtprogramma op te stellen om te
voorkomen dat nieuwe risico's ontstaan. Tenslotte moet
de uitbater een onderhoudsprogramma opstellen. Al
deze elementen vormen de preventieve stappen die elke
uitbater moet zetten om te vermijden dat er ongelukken
kunnen gebeuren. Tijdens de controlebezoeken van de
bevoegde overheid moet de uitbater het bewijs kunnen
leveren dat hij het nodige gedaan heeft.
De toestand in Plopsaland is als volgt. De uitbater kan
bewijzen dat de externe controle heeft plaatsgevonden
door een erkende organisatie. Het ongeval kon gebeuren
door het plots uitvallen van het remsysteem.
Dat is altijd het kritische punt met dit soort dingen. In
pretparken wordt gezocht naar de sensatie van snelheid,
in tuigen die er gevaarlijk uitzien maar toch veilig moeten
zijn. Het is die combinatie die men wil bereiken omdat het
publiek dat leuk vindt, of wij dat nu veilig vinden of niet.
Men kan een aantal instrumenten inschakelen. Ik heb
daarin mijn bijdrage. Totaal uitsluiten dat men met deze
cocktail nooit een ongeluk heeft, is echter onmogelijk.
Men zoekt een attractie die spannend is en iets gevaar-
lijks heeft maar tegelijkertijd veilig is. Men moet keuzes
maken. Uiteraard spelen ouders en begeleiders op dat
vlak een rol. Er zijn zeer voorzichtige ouders, die al deze
attracties verbieden. Dat heeft ook niet altijd goede
resultaten, want dan trachten kinderen er toch stiekem
gebruik van te maken. Het enige dat wij kunnen doen is
een maximale preventieve aanpak te eisen van de uitba-
ters. Wij doen dat door middel van wetten en besluiten.
18
HA 50
COM 206
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
Het verplichten om te werken met erkende organismen is
soms moeilijk realiseerbaar. In de Europese context van
de productveiligheid duurt het vaak heel lang vooraleer
men de notificaties krijgt. Ik herhaal dat er in Plopsaland
een keuring was uitgevoerd door een erkend organisme.
Dit ongeval had te maken met een ernstig technisch
mankement. De driestappenprocedure die ik zonet heb
genoemd willen wij veralgemenen voor elk volgend be-
sluit. In mijn beleidsnota heb ik ook voorgesteld om de
advies-, de analyse- en de controlestructuren aan te
passen en de procedures te vereenvoudigen. Ik pleeg
daaromtrent overleg met het departement Economische
Zaken. Nu zijn bepaalde procedures zo ingewikkeld dat
men bijna kan zeggen dat men ongelukken organiseert
door het allemaal zo lang te laten duren. Ik heb van de
Ministerraad het fiat gekregen om deze procedures te
vereenvoudigen.
Op een punt ben ik het niet met u eens. U stelt voor om
een specifieke adviescommissie voor de veiligheid van
attractietoestellen op te richten. Volgens ons is dat geen
haalbare kaart. Wel hebben wij het nodige gedaan om de
commissie voor de Veiligheid van de Consument te
reactiveren. Er is een benoemingsbesluit gepubliceerd.
In juni zal de vernieuwde commissie voor het eerst
opnieuw samenkomen. Zij bestaat uit alle mogelijke
specialisten. Als wij nog aparte adviescomite´s gaan
oprichten, dan blijven wij bezig. Verschillende installaties
kunnen gemeenschappelijke problemen hebben. Ik
hecht er het grootste belang aan dat de commissie voor
de Veiligheid van de Consument goed en dynamisch
functioneert.
Mevrouw Frieda Brepoels (VU&ID) : Mevrouw de minis-
ter, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord en voor het feit
dat u concreet werk hebt gemaakt van deze problema-
tiek. De procedure die u hebt geschetst biedt een ant-
woord op de bezorgdheid van de sector en vooral van de
gebruikers. De enige reden waarom ik verwees naar de
mogelijkheid van een dergelijke commissie, is dat ik ooit
heb ondervonden dat men in de grote speeltuin van het
domein van Bokrijk, waarvan elke week heel veel kinde-
ren gebruikmaken, bijzonder veel leert uit de praktijk.
Wellicht kunnen uitbaters uit elkaars ervaring leren hoe
men beter preventief te werk kan gaan. Als u zegt dat de
commissie voor de Veiligheid van de Consument zich
daarmee kan bezighouden, heb ik daarmee uiteraard
geen enkel probleem.
Mevrouw de minister, als ik u goed begrepen heb gaat u
niet zo ver om na een controle een attest van veiligheid af
te leveren die een periodieke opvolging mogelijk maakt.
Minister Magda Aelvoet : Toch wel. Bij de controle-
bezoeken van de overheid moet het attest van het extern
controleorganisme kunnen worden voorgelegd.
Mevrouw Frieda Brepoels (VU&ID) : Ik dank u.
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw Brepoels, ik heb niet
al de details toegelicht om mijn antwoord niet nodeloos te
rekken. Ik werd door de Kamervoorzitter op de vingers
getikt omdat ik mijn spreektijd in deze commissie over-
schrijd, waarvoor mijn excuses.
De voorzitter : Mevrouw de minister, de leden van deze
commissie zullen u dit niet kwalijk nemen. Integendeel, u
bent een minister die relatief volledige en inhoudelijke
antwoorden verstrekt. U merkt het, te goed uw huiswerk
willen maken, is ook niet goed.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu over
de invoering van een foutloze
aansprakelijkheid voor artsen
(nr. 1915)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leef-
milieu)
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre des
Affaires sociales et des Pensions et a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publi-
que et de l'Environnement sur
l'introduction d'une
responsabilite´
sans
faute
pour
les
me´decins
(La re´ponse sera donne´e par la ministre de la Protec-
tion de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement)
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de minister, collega's, we hebben allemaal de
zeer impressionante uitnodiging gekregen voor het sym-
posium inzake de medische aansprakelijkheid dat zal
plaatsvinden op 14 juni. In de uitnodiging wordt de
pertinente vraag gesteld inzake het systeem van aan-
sprakelijkheid zonder fout. Deze problematiek kwam
reeds aan bod in deze commissie. Ik had begrepen dat
de regering in de maart de knoop zou doorhakken.
Mevrouw de minister, ik geef toe verwonderd te zijn dat
nog voor het symposium plaatsvindt de posities reeds
zijn ingenomen. Uit krantenberichten en uit het antwoord
van minister Vandenbroucke meen ik te kunnen opma-
ken dat men kiest voor de foutloze aansprakelijkheid.
Heeft de regering deze beslissing inderdaad genomen en
moeten alleen de modaliteiten nog worden besproken ?
Werden reeds criteria vastgelegd om bijdragen te bepa-
len ? Ik heb begrepen dat het systeem met foute aan-
HA 50
COM 206
19
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
sprakelijkheid
eveneens
gehandhaafd
blijft.
De
maximumvergoedingen moeten worden vastgelegd. Is
het de bedoeling om eveneens beslissingen te nemen
inzake andere onderwerpen zoals patie¨ntenrechten,
klachtrecht en kwaliteitsbewaking ? Deze commissie was
het erover eens dat het niet wenselijk is de medische
aansprakelijkheid te regelen zonder het geheel te bestu-
deren. Heeft de regering inzake deze dossiers reeds
keuzes gemaakt ?
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, collega
Vandeurzen, ik kan me absoluut niet herinneren gezegd
te hebben tegen maart een beslissing terzake te nemen,
zeker niet omdat in juni een symposium wordt gehouden.
Het zou al te gek zijn in juni een groot symposium met
inspraak van de betrokken sectoren te organiseren maar
in maart reeds politieke beslissingen te nemen.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Ik haal dit uit parlemen-
taire stukken. Mevrouw de minister, ik vind het niet erg
dat u nog geen beslissing genomen hebt. Minister Van-
denbroucke heeft echter wel een beslissing genomen.
Minister Magda Aelvoet : Ik heb dat eveneens gemerkt.
Minister Vandenbroucke deed die uitspraak op een SEVI-
studiedag. Wat zijn bevoegdheid terzake betreft, heeft
minister Vandenbroucke reeds een beslissing genomen.
Ik verzeker u echter dat de regering inzake deze proble-
matiek nog geen algemene beslissing heeft genomen.
De regering zal zich over dit punt moeten uitspreken
omdat drie andere ministers - de heren Verwilghen en
Picque´ en ikzelf - zich over deze problematiek moeten
uitspreken. U zult zich herinneren dat de voorganger van
minister Picque´ over dit punt eveneens reeds standpun-
ten had ingenomen.
In ieder geval, uit de antwoorden van de verschillende
deelsectoren is op het ogenblik nog niet af te leiden
welke formule er precies uit de bus moet komen. Ik krijg
alvast de indruk uit hun argumenten - ik geef een vrije
interpretatie, en geen beslissing; ik beslis pas op basis
van alle feiten en argumenten - dat zij een aantal grote
voordelen verbonden zien aan de foutloze aansprakelijk-
heid, waar men moeilijk overheen kan kijken. Dit systeem
kan echter ook een schaduwzijde hebben. Immers, nie-
mand zou nog het recht hebben een klacht in te dienen,
hoewel een persoon van oordeel kan zijn dat hem of haar
zoiets ernstigs is aangedaan dat hij of zij het voor de
rechtbank, a` la limite de strafrechtbank, wil brengen. Uit
de vergelijkende tabellen die ik tot nu toe onder ogen heb
gekregen, sluit ik niet uit dat wij een Belgisch systeem sui
generis ontwikkelen waarbij aspecten van het no fault-
systeem worden gecombineerd met het in stand houden
van een andere procedure. Tenminste, dat is ook de
tendens die ik uit hun antwoorden kan afleiden. Ik vind
dat dit verder moet worden uitgediept, onder andere op
het symposium. Mevrouw de voorzitter, ik ben voorstan-
der van een no fault-systeem, maar wens ook de scha-
duwzijden ervan ernstig te nemen en meteen na te gaan
hoe ik ze kan verhelpen. Verdere uitspraken zal ik
daarover niet afleggen.
Wat het andere deel van de vragen betreft, met name
hoe het zit met de patie¨ntenrechten, hoe klachtrecht kan
worden georganiseerd en hoe fouten kunnen worden
voorkomen, deze blijven op de agenda. Als de verschil-
lende partijen het over een punt bij de voorbereiding eens
waren, dan is het wel dat het bijzonder belangrijk blijft
nauwkeurig na te gaan welke fouten aan welke situatie
toe te schrijven zijn, zodanig dat men herhaling van
gelijkaardige fouten kan voorkomen. Welnu, omdat in
een no fault-systeem alles blauwblauw wordt gelaten,
komt de preventie in het gedrang. Dat is een negatieve
ontwikkeling en ik zal geenszins mijn steun verlenen aan
een maatregel die grotere onzorgvuldigheid in de hand
werkt. Laten we niet vergeten dat patie¨nten het slachtof-
fer zijn van medische fouten met zware gevolgen, die tot
elke prijs moeten worden voorkomen. Er zal bijgevolg
met alle aspecten van welk systeem ook rekening wor-
den gehouden.
Voorts deel ik u mee dat mijn kabinet samen met de
administratie blijft werken aan patie¨ntenrechten, onge-
acht wat de conclusies van het symposium zullen zijn.
Uiteraard, als daar een goede formule uit voorkomt, die
mogelijke impact heeft, dan gaat dat in rekening gebracht
worden. Het is niet zo dat dit al de rest uitput. Het is
volkomen voorbarig te zeggen dat de regering daarin
beslist heeft. Dat is niet zo. Om die reden is het eveneens
onmogelijk om nu al te zeggen hoe men zoiets gaat
organiseren en hoe het met de bijdrage zit, enzovoort.
Tot daar een zeer openhartig en eerlijk antwoord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
als de minister openhartig antwoordt, is het ook normaal
dat de parlementsleden er rustig op reageren. Ik dank de
minister voor haar antwoord. Het blijft me echter verba-
zen hoe sommige ministers uitspraken kunnen doen en
daardoor onnodige complicaties cree¨ren. Vanuit de rege-
ring organiseert men eerst een studiedag en nadien
wordt e´e´n van de ministers een schot voor de boeg
gegeven. Ik denk dat dit niet nodig was geweest.
Ik begrijp de context en ik kan me goed aansluiten bij de
wijze waarop de besluitvorming door de minister wordt
voorgesteld. Het persartikel deed echter anders uit-
schijnen. Misschien lag dit aan de pers, maar het was
misschien beter geweest dat de betrokken ministers
geen positie hadden ingenomen voordat het symposium
was doorgegaan.
20
HA 50
COM 206
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu over
de ziekenhuistekorten (nr. 1917)
Question orale de M. Jo Vandeurzen a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publi-
que et de l'Environnement sur
les de´ficits hospita-
liers
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de minister, collega's, ik lees in de krant eind
vorige week dat er een schatting zou zijn van de Natio-
nale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, waarin de be-
hoeften voor de ziekenhuizen op 16 miljard frank meer
worden geraamd dan de beschikbare middelen. Als ik het
weliswaar beknopte artikel goed begrijp, zou er bij het
kabinet of bij u al om een reactie zijn gevraagd.
Het zou betekenen dat de personeelskosten met 11
miljard frank hoger worden geraamd. Mijn vragen zijn de
volgende.
Ten eerste, wat is de draagwijdte van deze behoefte-
raming en in welke context moeten we dit plaatsen ?
Ten tweede, wat zijn de oorzaken van deze stijgingen ?
Zijn dat specifieke oorzaken en zijn die naar uw mening
ook correct ingeschat ?
Ten derde, wat is het gevolg dat aan deze schatting zal
worden gegeven ? Op welke wijze zal men hierop al dan
niet ingaan ?
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, mijn-
heer Vandeurzen, vorige week is in de plenaire vergade-
ring een identieke vraag gesteld door collega Bacque-
laine, maar ik zal u met genoegen antwoorden. Dat
vragenspel tussen plenaire vergadering en commissie-
vergadering verbaast mij telkens opnieuw.
Het gaat niet over een budgetoverschrijding zoals men
dat in La Libre Belgique had laten uitschijnen. Het
fameuze advies van de Nationale Raad voor de
Ziekenhuisvoorzieningen heeft mijn kabinet nog niet be-
reikt in zijn formele vorm. Op de administratie is men
bezig met dit te onderzoeken. Men heeft mij in alle
duidelijkheid gezegd dat het hier gaat over een oude
betwisting tussen de sector ziekenhuizen en degenen die
bevoegd zijn voor de vastlegging van de ligdagprijzen,
waarbij de mensen uit de ziekenhuissector niet volledig
ten onrechte beweren dat hun verplichtingen worden
opgelegd waar geen inkomsten tegenover staan. Van
daaruit is er een discrepantie tussen het pakket financie-
ring dat ze krijgen in het kader van de ligdagprijs en de
opdrachten die ze ree¨el opgelegd krijgen van verschil-
lende overheden.
De eerste reactie van mijn diensten was dat dit verder
moet worden onderzocht, want dat cijfer van 16 miljard
frank kan niet juist zijn. Daarnaast moet de voorgeschie-
denis worden bekeken. Er moesten namelijk besparin-
gen worden gedaan op ligdagprijzen en de ziekenhuizen
hebben lange tijd gespeeld met het verschil dat zij kregen
voor de ligdagprijzen en de afdrachten van de genees-
heren voor de verschillende diensten waarop zij een
beroep mogen doen in het ziekenhuis.
Omwille van het feit dat de totale pot volstond, werd dit
nooit zo cru gesteld. Ik weet dat nog uit een vroeger leven
waarin ik nauwe bindingen had met bepaalde sectoren.
Deze kwestie zal uiteraard door minister Vandenbroucke
en mij moeten worden onderzocht. Zoals u weet is de
verhouding van de bijdrage voor de ligdagprijs een vierde
voor Volksgezondheid tegenover drie vierde voor het
RIZIV. De eerste inschatting is dat dit sterk overtrokken
is. Bovendien gaat het om de oude discrepantie tussen
de opdrachten en de gelden getrokken uit de ligdag-
prijzen.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de minister, ik
verontschuldig mij dat ik hier een vraag herhaal die al in
de plenaire vergadering werd gesteld. Ik geef eerlijk toe
dat ik het vragenuurtje in de plenaire vergadering niet
met grote intensiteit bijwoon. Ik heb dit ook niet uit La
Libre Belgique maar uit een krant die blijkbaar wat later
was met haar informatie.
Mevrouw de minister, betekent uw antwoord dat dit een
element is bij het opstellen van de begroting voor het
RIZIV van volgend jaar ? Heeft dit iets te maken met het
nieuw sociaal akkoord dat werd gesloten ?
Minister Magda Aelvoet : Dit heeft niets te maken met
het nieuw sociaal akkoord. Voor ik kan ingaan op de
draagwijdte hiervan, moet eerst het harde cijfermateriaal
worden onderzocht. We moeten kunnen uitmaken of dat
al dan niet een factor wordt in de begrotingsgesprekken
voor 2001.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Yolande Avontroodt
aan de minister van Consumentenzaken, Volksge-
zondheid en Leefmilieu over
de problematiek van de
kinderpsychiatrie
(nr. 1603)
HA 50
COM 206
21
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Question orale de Mme Yolande Avontroodt a` la
ministre de la Protection de la consommation, de la
Sante´ publique et de l'Environnement sur
la proble´-
matique de la pe´do-psychiatrie
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mevrouw de mi-
nister, deze aangelegenheid ligt mij zeer na aan het hart.
Tijdens de vorige legislatuur hebben wij in het Vlaams
Parlement unaniem een resolutie goedgekeurd die pre-
cies draaide rond het probleem van de jeugd- en kinder-
psychiatrie. Uiteraard situeren een aantal elementen zich
echter op federaal niveau, onder meer het aantal jeugd-
psychiatrische diensten.
Mijn aandacht werd weer aangewakkerd door de nood-
kreet van professor Adriaensens. Hij stelt dat het aantal
jeugd- en kinderpsychiaters in Belgie¨ wijst op een abso-
luut tekort. Dit heeft verschillende oorzaken, niet in het
minst
de
braindrain,
de
verloning
en
de
werk-
omstandigheden van de jeugdpsychiaters. De opleiding
hiervoor duurt zeven jaar. Daarbij komt dan vier jaar
psychiatrie en nog eens vijf jaar extra. In totaal gaat het
dus om een negen jaar durende bijkomende opleiding.
Hierna komen deze mensen terecht in een situatie
waarin de werkdruk zeer hoog is. Dat is een signaal dat
we niet naast ons neer kunnen leggen, te meer daar er
een enorme discrepantie bestaat in de toegankelijkheid
voor de psychiatrie. Ik verheel u niet dat de wachttijden
om bij een jeugd- of kinderpsychiater terecht te kunnen
soms maanden bedragen, ook in acute en dringende
situaties.
Er is echter nog meer. Er is namelijk ook een verschil in
sociaal-economische toegankelijkheid. Men heeft een
analyse gemaakt van de jongeren die in de bijzondere
jeugdzorg of de delinquentie terechtkomen. Een groot
deel van hen, men spreekt zelfs van 70%, vertoont een
psychiatrische stoornis die aan de basis ligt van hun
delinquentie. Zij hebben daar echter nooit de juiste zorg
voor gekregen en zelfs geen toegang gehad tot psychia-
trische zorg.
Volgens mij moet hiervoor een oplossing worden ge-
zocht. De sociale ongelijkheid leidt ertoe dat zij die geen
kansen krijgen in de delinquentie terechtkomen terwijl zij
die uit gegoede milieus komen wel een gee¨igende be-
handeling kunnen volgen.
Mevrouw de minister, tot zover een schets van het
probleem. Het zou hierbij alleen al in Vlaanderen om
150 000 jongeren gaan. Ik beschik niet over cijfers voor
heel Belgie¨. Dit cijfer moet volgens mij toch wel tot
nadenken stemmen.
Mevrouw de minister, welke maatregelen kunt u treffen
om een ree¨le optimalisering van de kinder- en jeugd-
psychiatrische ziekenhuisdiensten te realiseren ? Ik moet
mij hier beperken tot ziekenhuisdiensten omdat de am-
bulante sector behoort tot de bevoegdheid van de ge-
meenschappen. In een globale visie, waarbij men steeds
vaker gaat werken met netwerken, kan uw inbreng
volgens mij niet gering zijn.
Welke maatregelen zou u kunnen nemen om tegemoet te
komen aan de dringende nood aan een uniforme regis-
tratie om het gebrek aan officie¨le gegevens over kinderen
en jongeren die worden opgenomen in instellingen te
ondervangen ? Welke maatregelen kunt u nemen om die
braindrain, onder meer naar Nederland, tegen te gaan ?
Dit fenomeen is niet alleen het gevolg van de sterke
opleiding in kinder- en jeugdpsychiatrie in Nederland
maar ook omdat de cultuur wordt overgenomen en omdat
de verloning correct is.
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw Avontroodt, dit is een
van de zwaarste problemen die ik heb ontdekt. Wat
kinder- en jeugdpsychiatrie betreft staan wij er in Belgie¨
slecht voor. Wij hebben een speciale werkgroep opge-
start om zich over dit probleem te buigen. Er vonden
reeds drie werkvergaderingen plaats waarbij ook de
sector werd betrokken. De laatste vergadering vond
plaats op 12 mei.
Wat mogelijke maatregelen betreft, werd de afspraak
gemaakt om in de mate van het mogelijke nog dit jaar
gebruik te maken van de vrijwillige reconversie in de
psychiatrische sector. Het is daarbij de bedoeling
K-bedden te maken, K, K1 en K2. Op dat vlak hebben wij
met de betrokkenen afgesproken dat zij daarin hun
aandeel zouden krijgen.
Begin 2001 zal hiervan een evaluatie worden gemaakt
om te zien of dit iets heeft opgeleverd. Er zal ook een
evaluatie komen van de reconversie en de uitbouw van
de residentie¨le kinderpsychiatrische voorzieningen.
Wat het registratiesysteem zelf betreft, hebben we mo-
menteel een uniform systeem voor de psychiatrie. Er is
echter niets speciaal gedaan voor kinder- of jeugd-
psychiatrie. Op dat vlak werkt men aan een modulair
systeem waardoor cijfers kunnen worden opgesplitst en
het probleem zichtbaar wordt. Daarnaast wordt in sa-
menwerking met de overlegplatforms voor de geestelijke
gezondheidszorg een behoefteonderzoek uitgevoerd bij
de doelgroep.
Inzake de problematiek van de braindrain moeten drin-
gend twee zaken gebeuren. Op de allereerste plaats
moet er een aparte erkenning komen voor kinder-
psychiater en jeugdpsychiater in de categorie van
geneesheer-specialisten. Daarnaast moet ook de proble-
matiek van de verloning worden aangepakt. Een titel
alleen verandert niet veel. Zonder een betere verloning
ontstaat terzake een bottleneck.
22
HA 50
COM 206
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
Wanneer men de nomenclatuur analyseert, valt het op
dat technische prestaties zeer goed worden vergoed,
terwijl de vergoeding voor prestaties zoals de tijd die men
in een patie¨nt investeert, slecht is. Dit moet worden
aangepakt zowel voor deze sector als voor andere. Een
dergelijke herziening van de nomenclatuur zal wellicht
het voorwerp uitmaken van een stevig gevecht in het
kader van de medico-mut. Het klinkt een beetje hard,
maar het is wel zo.
Ik heb de heer Vandenbroucke op de hoogte gebracht
van dit probleem met het uitdrukkelijke verzoek hieraan
de nodige aandacht te besteden, aangezien wij op Eu-
ropees niveau werkelijk ondermaats zitten. Dit is onaan-
vaardbaar.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mevrouw de mi-
nister, ik dank u voor uw antwoord. Het stelt mij gerust dat
u de problematiek juist inschat, maar ik ben van mening
dat men dit laatste punt niet kan koppelen aan de
algemene herziening van een financiering van prestaties.
Ik weet niet precies hoeveel jeugdpsychiaters er zijn,
maar in Belgie¨ zijn dat er nog geen honderd. Het gaat
over heel weinig psychiaters en een zeer definieerbare
problematiek.
Een jeugdpsychiater krijgt voor een consultatie met be-
trekking tot een kind misschien een verloning van 1 200
frank bruto per uur. Rekening houdend met de belasting,
de opvolging en de verantwoordelijkheid die daarmee
gepaard gaan, kan dit zo niet verder. Vooral de patie¨nten
zijn hiervan het slachtoffer, zeker als het gaat om de
eerstelijnszorg en in de ambulante sector.
Ik ben u dankbaar als u dit hebt aangekaart bij minister
Vandenbroucke. Ik meen evenwel dat wij een aantal
concrete maatregelen en oplossingen moeten kunnen
aanreiken.
Minister Magda Aelvoet : Ik bedoel niet dat dit alleen
maar kan worden geregeld in het kader van een alge-
meen probleem. Dit is een illustratie van een algemeen
probleem. Wat we vaststellen als we herzieningen be-
pleiten, is dat dit meestal niet van een leien dakje loopt.
Ik zal eraan voortwerken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Yolande Avontroodt
aan de minister van Consumentenzaken, Volksge-
zondheid en Leefmilieu over
de preventie inzake
osteoporose
(nr. 1908)
Question orale de Mme Yolande Avontroodt a` la
ministre de la Protection de la consommation, de la
Sante´ publique et de l'Environnement sur
la pre´ven-
tion de l'oste´oporose
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mevrouw de mi-
nister, ik had nog een kleinere vraag in verband met de
preventie inzake osteoporose. Het is een beetje ongeluk-
kig geformuleerd. Ik weet wel dat preventie een
gemeenschapsbevoegdheid is. Het zou maar erg zijn
moest ik dat zelf niet weten.
Ik stelde die vraag voor een groot deel uit respect voor
het werk dat werd verricht door de Raad voor gelijke
kansen voor mannen en vrouwen. Zij hebben een heel
grote, goede en kritische studie gemaakt, onder meer
inzake de genderongelijkheden in het ruime domein van
de gezondheidszorg.
De eerste vaststelling die in deze studie werd gemaakt, is
dat er een schrijnend tekort is aan onderzoek aangaande
genderongelijkheden op het vlak van de volksgezond-
heid. Inzake preventie moeten maatregelen worden ge-
nomen, die ook op het niveau van de gemeenschappen
moeten worden overwogen. Het gaat dus om doelstellin-
gen die tevens door de Vlaamse Gemeenschap moeten
worden onderzocht.
Ik zal mijn vraag beperken tot e´e´n aspect, met name of
het zo is dat men in Belgie¨ nauwelijks wetenschappelijk
onderzoek doet naar genderongelijkheden in het domein
van de gezondheidszorg ? Dit overschrijdt uiteraard het
domein van de osteoporose. Eenzelfde ongelijkheid doet
zich voor wat de hart- en vaatziekten betreft, het onder-
zoek naar de behandeling van depressies bij vrouwen en
dergelijke. Dat is officieel vastgesteld. Er is ook een
ongelijkheid inzake de toegankelijkheid tot de gezond-
heidszorg voor oudere vrouwen. Er zijn echt wel verschil-
lende domeinen waar een ongelijkheid kan worden vast-
gesteld of reeds vastgesteld is in het buitenland.
Mijn tweede vraag daarbij aansluitend is of de minister
overweegt aandacht te schenken aan het probleem van
de ongelijkheid in het wetenschappelijk onderzoek.
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw Avontroodt, van de
administratie heb ik een vrij merkwaardig antwoord op
deze vragen gekregen.
Ten eerste, heeft zij niet onmiddellijk cijfers over het feit of
typisch vrouwelijke aandoeningen al dan niet op een
discriminerende manier worden behandeld. Dit antwoord
illustreert zeer duidelijk dat men daar in medische onder-
zoeken, al dan niet gevraagd door de overheid, weinig
aan heeft gedaan. Dat is mijn conclusie die ik trek uit de
informatie van de administratie.
HA 50
COM 206
23
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
Wanneer ik vaststel hoeveel middelen de overheid onder
andere aan de sector van de gezondheidszorg spen-
deert, lijkt het mij perfect verdedigbaar dat ik aandring op
zo'n onderzoek, dat zijn eigen relevantie heeft. Ik leid uit
het feit dat er bijvoorbeeld in het rapport-Peers, waarin
nochtans wordt gewezen op de sociaal-economische
ongelijkheid van vrouwen, geen melding wordt gemaakt
van enige discriminatie in dit dossier, af dat ook de
ziekenfondsen weinig hebben gedaan rond dit thema.
Op 31 mei toekomend zal de Ministerraad een aantal
vastleggingen doen in verband met wetenschappelijke
onderzoeken. Ik zal erop aandringen dat er voor de
sector van de gezondheidszorg middelen worden vrijge-
maakt voor een onderzoek naar deze problematiek.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mevrouw de mi-
nister, ik dank u voor uw antwoord, want er zijn inderdaad
ongelijkheden op dit vlak. Het European Women Health
Institute, dat een afdeling is van de Europese commissie
van de Wereldgezondheidsorganisatie die zich specifiek
met deze problemen bezighoudt, heeft inderdaad vast-
gesteld dat er een enorme ongelijkheid bestaat wat de
gezondheidszorg voor oudere vrouwen betreft.
Ik laat ook opmerken dat Belgie¨, in tegenstelling tot
andere lidstaten, niet heeft deelgenomen aan een Euro-
pees programma met vier grote thema's : hart en vaat-
ziekten, gendergebonden kankers, osteoporose en de-
pressies bij oudere vrouwen waaraan te weinig aandacht
wordt besteed en die niet adequaat worden behandeld.
Het zou alvast mooi zijn mocht men dit programma als
kapstok gebruiken voor het door uw aangekondigde
initiatief, want er is rond die vier thema's al heel wat
deskundigheid ontwikkeld.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 16.20 uur.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 16.20 heures.
24
HA 50
COM 206
23-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000