B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
COMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
VAN
DU
16-05-2000
16-05-2000
HA 50
COM 200
HA 50
COM 200
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 200
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Dinsdag 16 mei 2000
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
-
COM 200
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer Hubert
Brouns en mevrouw Alexandra Colen aan de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over
de volledige terugbe-
taling van abortus
(nrs. 1670 en 1756)
5
sprekers : Hubert Brouns, Alexandra Colen, Frank
Vandenbroucke
, minister van Sociale Zaken en Pen-
sioenen
Mondelinge vraag van de heer Charles Michel aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
het
gewaarborgd minimuminkomen
(nr. 1708)
8
sprekers : Charles Michel, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
voorstellen tot een arbeidsduurvermindering
(nr. 1746)
9
sprekers : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over
gratis gezond-
heidszorg voor iedereen
(nr. 1774)
10
sprekers : Luc Goutry, Frank Vandenbroucke, minis-
ter van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Yvan Mayeur aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
kosten van de behandeling van kinderoncologie en de
tegemoetkoming hierin door de verplichte verzekering
voor geneeskundige verzorging
(nr. 1786)
13
sprekers : Yvan Mayeur, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Yolande Avontroodt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
door het Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten
uitgeoefende
bevoegdheden
inzake
gemeenschaps-
aangelegenheden
(nr. 1794)
15
sprekers :
Yolande
Avontroodt,
Frank
Vanden-
broucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Yvan Mayeur aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
tegemoetkoming door de ziekenfondsen ten gunste van
kinderen van gescheiden ouders
(nr. 1807)
17
sprekers : Yvan Mayeur, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Filip Anthuenis aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
dreigende ontsporing van de uitgaven in de verzekering
voor geneeskundige verzorging
(nr. 1808)
18
sprekers : Filip Anthuenis, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Sommaire
Mardi 16 mai 2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES - COM 200
Questions orales jointes de M. Hubert Brouns et Mme
Alexandra Colen au ministre des Affaires sociales et des
Pensions sur
le remboursement total de l'avortement
(
nos
1670 et 1756)
5
orateurs : Hubert Brouns, Alexandra Colen, Frank
Vandenbroucke
, ministre des Affaires sociales et des
Pensions
Question orale de M. Charles Michel au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le revenu minimum
garanti
(n° 1708)
8
orateurs : Charles Michel, Frank Vandenbroucke, mi-
nistre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les propositions en
matie`re de re´duction du temps de travail
(n° 1746)
9
orateurs : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Luc Goutry au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
les soins de sante´ gratuits
pour tous
(n° 1774)
10
orateurs : Luc Goutry, Frank Vandenbroucke, mini-
stre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Yvan Mayeur au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
les cou^ts des traitements en
oncologie pe´diatrique et leur prise en charge par
l'assurance obligatoire soins de sante´
(n° 1786)
13
orateurs : Yvan Mayeur, Frank Vandenbroucke, mini-
stre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Yolande Avontroodt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
les compe´ten-
ces exerce´es par le Fonds des services et e´quipements
collectifs dans les matie`res ressortissant aux Communau-
te´s
(n° 1794)
15
orateurs :
Yolande
Avontroodt,
Frank
Vanden-
broucke, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Yvan Mayeur au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
la prise en charge par les
mutualite´s des enfants de parents divorce´s
(n° 1807)
17
orateurs : Yvan Mayeur, Frank Vandenbroucke, mini-
stre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Filip Anthuenis au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la menace de
de´rapage des de´penses en assurance soins de sante´
(n° 1808)
18
orateurs : Filip Anthuenis, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
HA 50
COM 200
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Servais Verherstraeten aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
pensioenrechten
voor
mandaten
in
het
onderwijs
(nr. 1795)
21
sprekers : Servais Verherstraeten, Frank Vanden-
broucke
, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
het
Zilverfonds
(nr. 1824)
22
sprekers : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Jan Peeters aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
werking van het bijzonder solidariteitsfonds
(nr. 1828)
23
sprekers : Jan Peeters, Frank Vandenbroucke, minis-
ter van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
vermindering van de werknemersbijdrage van sociale
zekerheid voor de lage lonen
(nr. 1837)
24
sprekers : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
afspraken gemaakt op de
Top van Lissabon inzake
sociaal Europa (nr. 1839)
25
sprekers : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
minister van Justitie en aan de minister van Sociale Zaken
en Pensioenen over
de aanpassing van het bedrag van
het loon dat niet vatbaar is voor overdracht of beslag
(nr. 1840)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen)
27
sprekers : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Question orale de M. Servais Verherstraeten au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
les droits a` la
pension
de´coulant
de
mandats
exerce´s
dans
l'enseignement
(n° 1795)
21
orateurs : Servais Verherstraeten, Frank Vanden-
broucke
, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le fonds de vieillis-
sement
(n° 1824)
22
orateurs : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Jan Peeters au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
le fonctionnement du Fonds
spe´cial de solidarite´
(n° 1828)
23
orateurs : Jan Peeters, Frank Vandenbroucke, mini-
stre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la diminution des
cotisations personnelles de se´curite´ sociale, affe´rentes
aux bas salaires
(n° 1837)
24
orateurs : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les accords conclus
au
Sommet de Lisbonne en matie`re d'Europe sociale
(n° 1839)
25
orateurs : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre de la
Justice et au ministre des Affaires sociales et des Pen-
sions sur
l'adaptation du montant de la re´mune´ration non
cessible ou non saisissable
(n° 1840)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
27
orateurs : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
4
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MARDI 16 MAI 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
DINSDAG 16 MEI 2000
De vergadering wordt geopend om 10.15 uur door de
heer Joos Wauters, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 10.15 heures par M. Joos
Wauters
, pre´sident.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer
Hubert Brouns en mevrouw Alexandra Colen aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
volledige terugbetaling van abortus
(nrs. 1670 en
1756)
Questions orales jointes de M. Hubert Brouns et Mme
Alexandra Colen au ministre des Affaires sociales et
des Pensions sur
le remboursement total de l'avor-
tement
(
nos
1670 et 1756)
De heer Hubert Brouns (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik dank u omdat u vorige week bereid was mijn vraag uit
te stellen. Ik dank ook mevrouw Colen omdat zij bereid
was haar vraag te koppelen aan de mijne.
Mijnheer de minister, naar aanleiding van het tienjarig
bestaan van de wet op de zwangerschapsafbreking
kondigde mevrouw Aelvoet aan dat zij samen met u een
koninklijk besluit uitwerkt. Dit koninklijk besluit heeft tot
doel de volledige terugbetaling van een abortusingreep
te realiseren.
Wat betekent dit concreet. Als wij de kostprijs van een
abortusingreep bekijken, dan stellen wij vast dat patie¨n-
ten in een abortuscentrum een gemiddelde persoonlijke
tussenkomst van 4 000 BEF tot 5 000 BEF dienen te
betalen. In een ziekenhuis ligt dat persoonlijk aandeel
iets lager, namelijk 3 000 BEF. Een dagopname in een
ziekenhuis kost de patie¨nt zelf nog altijd 1 200 BEF. Ik wil
er u ook aan herinneren dat de totale kostprijs van een
abortusingreep meer dan tweemaal hoger ligt in een
dagziekenhuis dan in een abortuscentrum. In een zieken-
huis ligt de kostprijs zelfs driemaal hoger dan in een
abortuscentrum.
Ik geef u enkele cijfers als voorbeeld : in zijn totaliteit kost
de ingreep 26 400 BEF in een ziekenhuis en 8 350 BEF
in een centrum. Het gemiddelde persoonlijk aandeel van
de patie¨nte ligt dus het hoogst in een abortuscentrum,
namelijk gemiddeld 4 016 BEF. Ik stel mij hierbij een
eerste algemene vraag. Is het een prioriteit om de
volledige tussenkomst te realiseren via het RIZIV ? Het
gaat eigenlijk over het deel dat het abortuscentrum, het
ziekenhuis, de gezondheidsinstellingen moeten voorzien
in het kader van de mentale begeleiding van de patie¨n-
ten. De opvang, begeleiding, informatie en voorlichting
die door de centra moeten gegeven worden is immers
gemeenschapsmaterie.
Ik heb dan ook een dubbele vraag. Ten eerste, vormt de
realisatie van deze betaling nu echt een prioriteit ? Ten
tweede, zullen we niet met een belangenconflict worden
geconfronteerd indien we dat echt wensen ? Immers,
zorgen voor de opvang, de begeleiding, de informatie en
de voorlichting, is een opdracht van de gemeenschap-
pen. Ook preventiebeleid is de bevoegdheid van de
gemeenschappen. Ik meen dan ook dat, als wij dat deel
van de kosten willen terugbetaald zien, de gemeen-
schappen in deze kosten dienen tussen te komen. Aan-
gaande de centra vragen wij ons ook af waar de normen
blijven opdat wij de zes Vlaamse abortuscentra kunnen
erkennen ?
Ik heb nog een tweede bedenking bij de mogelijke
uitvoering van dit koninklijk besluit. Enerzijds stel ik vast
dat wij een beperkt budget hebben om de ziekteverze-
kering rond te krijgen. Anderzijds moeten wij ons de
vraag stellen of het vanuit gezondheid-economisch
standpunt wel verstandig is abortus volledig terug te
betalen ?
Ik kom tot mijn derde bedenking. Vreest u niet dat u, in uw
betrachting de zogenaamde financie¨le discriminatie tus-
sen ziekenhuizen en abortuscentra weg te werken, de
financie¨le discriminatie tussen personen met een onge-
wenste zwangerschap en personen die zonder medische
begeleiding niet zwanger kunnen geraken, nog maar
eens verscherpt ?
Dat zijn de drie bedenkingen die ik heb bij het uitvaardi-
gen van dit koninklijk besluit.
HA 50
COM 200
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mevrouw Alexandra Colen (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik stel deze vraag naar
aanleiding van hetzelfde bericht. Dit bericht is mij trou-
wens door de minister van Volksgezondheid bevestigd
tijdens het beantwoorden van mijn mondelinge vraag in
de plenaire vergadering. De regering werkt blijkbaar een
koninklijk besluit uit om te voorzien in de volledige
terugbetaling van abortus provocatus uitgevoerd in een
abortuscentrum. Op dit moment wordt de eigenlijke
abortusingreep zelf door deze centra reeds terugbetaald.
In de pers zijn de cijfers verschenen maar die van mijn
collega zijn nog preciezer. Er zou een bedrag van
5 000 BEF extra moeten worden betaald voor bijko-
mende kosten, voornamelijk voor de psychosociale op-
vang.
Ik heb de volgende vragen. Hoe groot raamt u de
jaarlijkse meerkosten van deze geplande terugbetaling
door de ziekteverzekering ? Tijdens de vorige legislatuur
is de idee ook geopperd geweest om de terugbetaling op
deze wijze uit te breiden. Men sprak toen van 60 tot
70 miljoen Belgische frank. Ik weet niet of dat ook uw
raming is. Is dit een realistisch cijfer ?
Wat is vandaag het bedrag op jaarbasis dat de ziekte-
verzekering bijlegt in de bijkomende kosten van een
abortusingreep die al terugbetaald worden, niet in de
abortuscentra maar in de ziekenhuizen of de dag-
hospitalen ? De bijkomende kosten komen bij de uitge-
voerde zwangerschapsafbrekingen.
De psychosociale opvang is de voornaamste post in het
voorstel tot uitgebreide terugbetaling. Welke andere kos-
ten vallen er nog onder de kosten die u wil terugbetalen ?
Wie verleent deze prestaties ? Wat wordt precies ver-
staan onder psychosociale opvang en wie verleent dat ?
Dat zijn mijn concrete vragen.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik kan bevestigen dat wij aan een regeling
werken met als doelstelling de ongelijkheid inzake de
financiering van abortushulpverlening weg te werken. Er
is geen regeling bij koninklijk besluit, dat is een hardnek-
kig misverstand. Er is over gesproken geweest, maar het
is niet de bedoeling om bij koninklijk besluit te werken. De
techniek is niet van die aard dat we hierover een konink-
lijk besluit moeten uitvaardigen.
We denken inderdaad dat er een probleem is. Iedereen
heeft in het laatste verslag van de Nationale Commissie
voor de Evaluatie van de wet van 4 april 1990 betreffende
zwangerschapsafbreking kunnen lezen, dat er in ons
land zowel in ziekenhuizen als in abortuscentra derge-
lijke ingrepen gebeuren. In ziekenhuizen hebt u dan het
verschil tussen opname en daghospitalisatie. De heer
Brouns heeft de cijfers al gegeven. Naargelang de plaats
waar de ingreep gebeurt, zijn er belangrijke kostprijs-
verschillen voor de betrokkenen. Het bedrag dat de
vrouw zelf moet betalen, is gesitueerd in de orde van
grootte van 4 000 tot 5 000 BEF voor een centrum,
3 000 BEF voor een ingreep onder volledige narcose in
een ziekenhuis en in daghospitalisatie kost de ingreep
slechts 1 000 BEF.
Als men de kosten bekijkt die de ziekteverzekering, dus
de gemeenschap, draagt voor de terugbetaling van pres-
taties zoals zuigcurettage, consultatie, RX en lab, dan is
de situatie net omgekeerd. De ingreep is voor de ge-
meenschap het goedkoopst in een dagcentrum en het
duurst voor gehospitaliseerde patie¨nten.
Dat is eigenlijk een veel voorkomend verschijnsel in de
ziekteverzekering. Er is inderdaad een prioriteit in mijn
beleid die ik heb uiteengezet toen ik de beleidsnota in de
Kamer presenteerde. Het gaat erom dat men de zorg op
de juiste plaats moet hebben. Het heeft iets te maken met
kwaliteit, maar ook met kosten voor de gemeenschap.
Het is zeker verkeerd dat de keuze voor de plaats van de
behandeling bepaald wordt door een financie¨le overwe-
ging vanwege de patie¨nt, terwijl de financie¨le overweging
vanwege de gemeenschap net andersom zou moeten
zijn.
Dat geldt wat mij betreft voor eender welk soort hulpver-
lening en a priori als het gaat om een persoon die zich in
een noodsituatie bevindt. Als u mij vraagt of dit een
prioriteit is, kan ik u bevestigen dat het in het algemeen
een prioriteit voor mij is om dit soort situaties recht te
trekken. De regeling waaraan we willen werken heeft de
bedoeling deze ongelijkheid te verhelpen. Dat komt te-
gemoet aan wat de evaluatiecommissie in haar conclu-
sies heeft gezegd. Ik citeer :
De commissie, getroffen
door de beperktheid in personeel en middelen waarmee
de verschillende diensten die zich inzetten voor de
opvang van vrouwen in een noodsituatie verkeren, her-
haalt dat het voor deze diensten uiterst moeilijk moet zijn
om die vrouwen op een doeltreffende manier op te
vangen en hen de nodige opvang en hulp te geven voor
het oplossen van de psychologische en maatschappe-
lijke problemen welke door hun toestand zijn ontstaan.
Ook hiervoor oordeelt de commissie dat belangrijke
bijkomende inspanningen van overheidswege noodzake-
lijk zullen zijn
. Dat is het onderliggende argument.
Wat het exacte jaarlijkse bedrag ten laste van de ziekte-
verzekering betreft, is het momenteel onmogelijk om
precieze uitspraken te doen. Men kan nu immers geen
onderscheid maken tussen de diverse indicaties voor
baarmoedercurettages. Ik kan u dus alleen de totale
kosten voor de in ziekenhuizen uitgevoerde curettages
geven. Gebaseerd op de beschikbare gegevens voor de
eerste negen maanden van 1999 bedroegen deze kosten
respectievelijk 64 miljoen frank voor 34 535 ambulant
uitgevoerde
ingrepen
en
naar
beneden
afgerond
26 miljoen frank voor 13 192 ingrepen uitgevoerd met
6
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
hospitalisatie. Als men de kosten voor bijkomende pres-
taties zoals klinische biologie, anesthesie en dergelijke
ook in rekening brengt, komt hier voor curettages uitge-
voerd in daghospitalisatie en in klassieke hospitalisatie
respectievelijk 452 miljoen en 170 miljoen frank bij. Dat is
het beeld dat we hebben. Zoals gezegd kunnen wij dat
echter niet opsplitsen.
Het is momenteel ook onmogelijk om een uitspraak te
doen over de budgettaire weerslag van een veranderde
financie¨le regeling. Ten eerste, is er nog geen definitief
bedrag bepaald voor de veranderde terugbetaling en ten
tweede, zijn bij een betere regeling voor de centra
verschuivingen van de plaats waar de zwangerschaps-
afbreking plaatsvindt waarschijnlijk. Dat zou net goed zijn
ook. Een dergelijke verschuiving kan zelfs een daling van
de uitgaven met zich brengen. We weten dat nu eigenlijk
nog niet en ik kan u bij deze stand van onze werkzaam-
heden hierop dus geen antwoord geven.
Wat de psychosociale opvang en de counseling betreft,
wil ik er vooreerst duidelijk op wijzen dat dit expliciet
wordt vermeld in de wet van 3 april 1990. Het past
helemaal binnen de visie van de wetgever dat de psy-
chosociale opvang integraal deel uitmaakt van de
abortushulpverlening die niet tot een louter technische
actie mag worden herleid. Bij de bespreking van de
psychosociale opvang en de counseling mag men zich
dus niet beperken tot het aspect meerkosten; men moet
ook aandacht hebben voor de meerwaarde van deze
omkadering. Inhoudelijk hebben we het dan over het
voorstellen en bespreken van alternatieven voor zwan-
gerschapsafbreking, bespreking van anticonceptie om
recidive te voorkomen, het peilen naar de sociale en
financie¨le situatie van de vrouw en waar nodig het
aanbieden van concrete hulp.
Momenteel bestaan er geen wettelijke normen voor
abortuscentra en wordt het invullen van het personeel-
skader aan de centra overgelaten. Ik kan wel zeggen dat
de centra zelf aan een kwaliteitscharter werken.
De gemeenschappen dragen uiteraard de verantwoorde-
lijkheid inzake preventie en voorlichting. Ik verwijs naar
de cijfers uit het verslag om duidelijk te maken dat er op
dit vlak nog veel moet gebeuren. Zwangerschapsafbre-
kingen bij vrouwen jonger dan twintig jaar vertegenwoor-
digen bijna 15% van het totaal. Ik citeer de evaluatie-
commissie :
De commissie oordeelt dan ook dat het
absoluut noodzakelijk is de inspanningen die geleverd
worden tot een betere vorming en voorlichting van ado-
lescenten zowel in als buiten de scholen voort te zetten
en te verbeteren
.
Het is evident dat de psycho-sociale omkadering elemen-
ten van preventie, opvang en informatie omvat. Men zou
kunnen zeggen dat dit een zaak voor de gemeenschap-
pen is. Dat kan het onderwerp van een bredere discussie
worden, maar die is nu niet aan de orde. Als men deze
redenering uitbreidt, geldt ze immers ook voor andere
vormen van multidisciplinaire hulp- of zorgverlening. Dat
is niet meer evident. Een dergelijke opdeling van de
financiering van de organisatie en de uitvoering van
multidisciplinaire zorg, kan de uitbouw van die zorg zeer
sterk belemmeren. Daarom mag men niet over een nacht
ijs gaan, tenzij men twijfelt aan de waarde van multidis-
ciplinariteit.
Ten slotte wil ik nog kort ingaan op de problematiek van
de financie¨le toegankelijkheid voor onvruchtbare koppels
die tot IVF willen overgaan. De eigen tussenkomst bij IVF
is groot. Ook hier is er sprake van financie¨le ongelijkheid,
maar men mag die twee problemen niet met elkaar in
verband brengen louter omwille van het feit dat het gaat
over problemen binnen de sfeer van de reproductieve
gezondheid. IVF roept inderdaad een sociale vraag op. Ik
ben mij daar bewust van. Ik denk er ook over na. Ik zeg
dat niet als boutade. We moeten ons inderdaad afvragen
hoe we dit probleem kunnen aanpakken. Het is een
ingewikkeld probleem. Hoeveel keer kan men een der-
gelijke ingreep goedkoper maken ? Moet men geen
erkenning en programmering doorvoeren van centra,
zodat men proliferatie kan vermijden ? Dat is een breed
probleem, maar wel belangrijk. Ik ben er erg gevoelig
voor. Het is wel verkeerd om dit met abortus in verband te
brengen; het is een compleet andere problematiek.
De heer Hubert Brouns (CVP) : Mijnheer de minister, ik
ga volledig akkoord als u het principe vooropstelt dat we
de zorg op de juiste plaats moeten geven. Ik wil wel deze
bemerking maken. U koppelt dit aan e´e´n van de besluiten
van de evaluatiecommissie op de abortuswet. In die
commissie heeft men vastgesteld dat de centra over te
weinig
middelen
en
personeel
beschikken
om
voorlichtings- en begeleidingstaken goed te verrichten.
Nu gaat men het deel dat de patie¨nt zelf betaalt ook door
het RIZIV laten terugbetalen. Dit zal het probleem binnen
de centra niet oplossen. Voor de centra komt er geen
surplus. Zij krijgen die middelen nu ook, zij het via een
ander kanaal. Het probleem voor de centra blijft bestaan.
De voorlichtings- en begeleidingstaak, waartoe de wet
hen verplicht, vergt gespecialiseerd personeel. De
evaluatiecommissie concludeerde dat ze voor die taak te
weinig mensen in dienst kunnen nemen, omdat ze daar-
voor de werkingsmiddelen niet hebben. Men kan dus niet
beweren dat dit probleem via de nieuwe regeling wordt
opgelost. Dat is niet correct.
Mevrouw Alexandra Colen (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, u hebt op geen enkele vraag van mij geant-
woord, zelfs niet op de vraag over de meerkosten. Daar
kon enkele jaren geleden nochtans wel een cijfer worden
HA 50
COM 200
7
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Alexandra Colen
opgeplakt. Moet ik constateren dat u - binnen het kader
van onze ziekteverzekering, met zijn budgettaire proble-
men - terugbetalingen toezegt voor alles en nog wat,
zonder enig zicht op de kostprijs te hebben ? Of is er iets
anders aan de hand ?
U wilt geen exacte uitspraken doen. U verwijst naar
cijfers van curettage. U weet ook dat de nomenclatuur
voor curettage abortussen omvat, maar niets met
psycho-sociale opvang heeft te maken.
Andere zaken zoals anesthesie staan eveneens apart
genoteerd. Als dat niet het geval zou zijn, is dat een
overtreding van de regels op de nomenclatuur.
Mijnheer de minister, u hebt gesproken over verschuivin-
gen van plaats met betrekking tot de abortuscentra. Wat
bedoelt u daarmee ? U zegt dat de centra geen wettelijke
regeling hebben. Dat is correct en algemeen geweten. U
vertrouwt volledig op de centra om kwaliteit te leveren.
Alhoewel u niet weet wie ze zijn, wie ze in dienst hebben
en welke prestaties ze precies leveren, spreekt u toch
over terugbetaling. Mijnheer de minister, uw antwoord
aan een parlementslid dat heel concrete vragen stelt
waarop u met exacte cijfers kunt antwoorden, is bijzonder
grof. Wat bedoelt u precies met de verschuiving van
plaats ?
Minister Frank Vandenbroucke : Een parlementslid doet
er, mijns inziens, beter aan eerst de verslagen te lezen in
plaats mij te overstelpen met schriftelijke en mondelinge
vragen waarop ik voortdurend hetzelfde antwoord moet
herhalen.
Mevrouw Alexandra Colen (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, ik heb u 4 vragen gesteld.
Minister Frank Vandenbroucke : Mevrouw Colen, u bent
tegen deze wetgeving. Dat is uw goed recht.
Mevrouw Alexandra Colen (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, ik ben ook voorstander van een doorzichtige
wetgeving.
Minister Frank Vandenbroucke : Mevrouw Colen, u bent
tegen de abortuswetgeving. U amuseert zich met voort-
durend vragen te stellen waarop ik zou kunnen antwoor-
den dat u de verslagen bestemd voor de parlementsle-
den moet lezen. Het enige wat ik kan doen is de cijfers uit
de verslagen citeren. U blijft uw vragen herhalen en ik zal
ze blijven beantwoorden. Het zou echter bijzonder nuttig
zijn de stukken voor de parlementsleden te lezen. Deze
bevatten al de informatie.
Mevrouw Colen, u ondervraagt me over een beleids-
intentie. Ik kan op dit ogenblik niet antwoorden op de
vraag hoeveel budgettaire middelen ik hiervoor zal vrij-
maken. De discussie terzake loopt nog. Naar aanleiding
van een interview met mevrouw Aelvoet, dat heel veel
persaandacht heeft gekregen, is een intentie uitgelekt.
Het voorstel is echter nog niet concreet uitgewerkt. Als
het voorstel, dat een van de prioriteiten is die past in de
algemene prioriteit van de zorg op de juiste plaats,
volledig is uitgewerkt, zal het prijskaartje gekend zijn. Op
dat ogenblik zullen we moeten onderzoeken of we daar-
voor de nodige budgettaire ruimte hebben. Dit punt zal
wellicht niet dit jaar in de begroting worden opgenomen.
Zo werkt dat. Als u me volgende week opnieuw over deze
problematiek ondervraagt, zult u hetzelfde antwoord krij-
gen tot op het ogenblik dat ik een beslissing heb geno-
men. Dit is de handelwijze die ik voor elke parlementair
toepas. Als een lid mij ondervraagt over een genomen
beslissing, licht ik ze toe. Ik heb in deze commissie reeds
een aantal punten toegelicht die nog niet gekend waren.
Er zijn altijd wel snelle parlementsleden die op het juiste
moment, als ik de beslissing heb genomen, een vraag
stellen. Parlementsleden die mij ondervragen over mijn
intenties, krijgen een vaag antwoord.
Wat de verschuiving betreft, vind ik het pervers dat
mensen worden aangezet om zorgverlening te krijgen op
een plaats die voor hen het goedkoopst is maar voor de
gemeenschap het duurst. Dit is eveneens het geval bij
stervensbegeleiding. We werken aan deze problematiek.
We hopen dat de thuiszorg inzake stervensbegeleiding
zal toenemen. Als men de financie¨le situatie verandert, is
het logisch dat de daghospitalisatie zal stijgen en er meer
ingrepen worden uitgevoerd in de centra dan in de
hospitalen.
Mevrouw Alexandra Colen (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, de minister beschuldigt me ervan de verslagen
voor de parlementsleden niet te lezen. Ik lees de versla-
gen wel, mijnheer de minister. U leest echter de vraag
niet. Ik heb niet gevraagd dat u uw antwoord zou
herhalen inzake het aantal curettages. Mijn vraag heeft
betrekking op de bijkomende kosten die in de ziekenhui-
zen worden gemaakt. Het is de eerste keer dat ik deze
vraag stel. Ik stel deze vraag omdat u van plan bent deze
bijkomende kosten in een abortuscentrum terug te beta-
len. Ik wens dat dit genoteerd wordt. Ik weet wat ik vraag.
U weet het ook, maar wenst geen exact antwoord te
geven.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de M. Charles Michel au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le revenu
minimum garanti
(n° 1708)</b>
Mondelinge vraag van de heer Charles Michel aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
het
gewaarborgd minimuminkomen
(nr. 1708)
8
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
M. Charles Michel (PRL FDF MCC) : Monsieur le pre´si-
dent, ma question sera nettement moins pole´mique que
la pre´ce´dente.
Monsieur le ministre, la loi du 26 juin 1992 que vous
connaissez mieux que moi garantit aux personnes pen-
sionne´es pour cause d'inaptitude physique ou pour rai-
son d'a^ge ou d'anciennete´ un montant de pension de
retraite minimum. Ce montant est accorde´ par le biais
d'un supple´ment au montant de la pension. Or les
dispositions relatives a` cette loi re´duisent ce supple´ment
dans certaines circonstances, notamment lorsque le
conjoint se trouve lui aussi mis a` la retraite. On se trouve
donc dans une situation ou` la le´gislation induit que les
be´ne´ficiaires des pensions les plus modestes peuvent se
voir encore de´savantager a` l'occasion de la mise a` la
pension de leur conjoint. C'est une situation qui met en
difficulte´ un certain nombre de me´nages, je pense qu'il
s'agit, non de 130 000 comme je l'ai mentionne´ dans ma
question, mais pluto^t de 13 000 me´nages qui seraient
vise´s par cette disposition. Je voudrais donc en premier
lieu savoir si vous pouvez confirmer ce chiffre. Deuxie`-
mement, est-il envisageable de calculer l'impact budge´-
taire de la suppression de cette mesure ? Et troisie`me-
ment enfin, envisagez-vous a` terme de revoir ces
dispositions afin de supprimer cette pe´nalisation des
me´nages les plus modestes ?
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, en re´ponse a` sa question, j'ai l'honneur de faire
savoir a` l'honorable membre que le minimum plancher
garanti auquel il est fait allusion est accorde´ a` des
personnes qui ont une tre`s courte carrie`re dans le
secteur public et dont le conjoint be´ne´ficie d'une pension
ou d'un revenu professionnel non ne´gligeable. A cet
e´gard, il convient aussi de rappeler qu'avant la loi du 27
juin 1992 portant des dispositions sociales et diverses,
cet avantage n'e´tait pas assure´ a` de tels pensionne´s. Le
minimum de base constitue en ce sens une certaine
individualisation du droit au minimum garanti. Le nombre
des personnes concerne´es est largement infe´rieur aux
130 000 personnes, comme vous l'avez dit vous-me^me.
Selon mes collaborateurs, le nombre ne de´passe pas
3 000 pensionne´s. Peut-e^tre avez-vous encore d'autres
chiffres.
Je rappelle que le minimum de base qui est pre´vu a`
l'article 127 de la loi du 27 juin 1992 pre´cite´e correspond
a` 40% de la re´tribution garantie dans le secteur public,
celle-ci s'e´levant actuellement a` 489 139 francs par an a`
l'indice pivot 138,01. Le minimum de base est a` l'indice
actuel de 19 875 francs bruts par mois. Pour appre´cier a`
sa juste valeur l'avantage en question, il faut savoir que
si l'un des deux conjoints est be´ne´ficiaire de ce minimum
de base, l'autre conjoint doit ne´cessairement avoir des
revenus de niveau tel qu'ils font perdre le be´ne´fice du
minimum pre´vu pour une personne marie´e qui est de
45 438 francs bruts par mois a` l'indice actuel. Donc, les
revenus de l'autre conjoint s'e´le`vent au moins a` 45 438
moins 19 875 c'est-a`-dire a` 25 563 francs, augmente´s le
cas e´che´ant de l'exone´ration pre´vue pour ces revenus,
qui est de 50% avec un maximum de 9 995 francs. Donc,
le revenu du me´nage atteint toujours un montant nette-
ment plus e´leve´ que le minimum de pension accorde´
dans le secteur prive´ auquel vous faites re´fe´rence. Pour
rappel, le montant minimum garanti au taux me´nage
dans le secteur des travailleurs salarie´s s'e´le`ve actuelle-
ment a` 36 110 francs ou 37 360 francs a` partir du 1er
juillet de cette anne´e.
La diffe´rence entre les deux re´gimes ne doit pas e^tre
accentue´e. En conse´quence, la mesure propose´e ne
pre´sente pas, a` mes yeux, un caracte`re prioritaire.
En bref, on a ame´liore´ la situation en 1992.
Quand on conside`re les cas auxquels le minimum plan-
cher s'applique, on peut dire que la situation n'est en tout
cas pas de´favorable par rapport au secteur prive´.
M. Charles Michel (PRL FDF MCC) : Monsieur le pre´si-
dent, je remercie le ministre pour sa re´ponse.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de voorstellen tot een arbeidsduurvermindering
(nr. 1746)
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
les propo-
sitions en matie`re de re´duction du temps de travail
(n° 1746)</b>
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, vooraleer te komen tot
mijn vraag verzoek ik de minister namens de CVP-fractie
een van de parastatale instellingen waarvoor hij bevoegd
is, de RKW, te feliciteren met het feit dat ze als model
gold tijdens de eerste Europese conferentie over de
kwaliteit van de openbare diensten. Het doet deugd na
alle kritiek op onze openbare diensten te vernemen -
daarvoor was geen referendum of bevraging nodig - dat
onze sociale parastatale instellingen goed werken. Als ik
daartoe de gelegenheid heb, zal ik dit morgen herhalen
voor minister Onkelinx die bevoegd is voor de RVA, de
andere instelling die in de bloemetjes werd gezet.
Maar laat ik komen tot mijn vraag. Mijnheer de minister, ik
besef dat u slechts zijdelings betrokken bent bij de
problematiek van de arbeidsduurvermindering. Vandaar
dat ik deze vraag ook aan minister Onkelinx zal stellen,
HA 50
COM 200
9
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
die volledig bevoegd is. Misschien zult u opwerpen dat
het nog maar om een beleidsintentie gaat. Welnu, ik
meen dat de regering beter wacht met aankondigingen
terzake in de pers uit te smeren, tot ze het helemaal eens
is over de te volgen beleidslijnen. Dan zouden de parle-
mentsleden, die daarover op het terrein worden aange-
sproken, nu nog geen vragen daaromtrent hoeven te
stellen.
Minister Onkelinx wenst als minister van Werkgelegen-
heid vo´o´r het einde van het jaar een kaderwet in te
dienen, die voorziet in de mogelijkheid voor bedrijven de
35-urige werkweek in te voeren. Uit de teksten die ik
dienaangaande kon raadplegen, zou het eventueel gaan
om de invoering van een vierdaagse werkweek waarbij
voor de vijfde werkdag loopbaankrediet wordt verleend.
Over deze voorstellen zal, aldus de minister, overleg
worden gepleegd in de regering en met de sociale
partners.
Graag vernam ik van u wat uw standpunt is als minister
van Sociale Zaken over deze problematiek, die ik hier-
mee meteen onder de aandacht heb gebracht. Vormen
van arbeidsduurvermindering zijn immers geen neutrale
zaak voor de financiering van de sociale zekerheid, niet
op korte en evenmin - dat wordt vaak over het hoofd
gezien - op langere termijn. Indien men kiest voor het
systeem van de vierdaagse werkweek waarbij voor de
vijfde dag een loopbaankrediet wordt toegekend, waar-
door kan worden vermeden dat de rechtstreekse loon-
kosten voor de onderneming verhogen - ik hoop daarover
morgen een bevestiging van de minister van Werkgele-
genheid te horen -, dan wordt er een loopbaan-
onderbrekingsvergoeding voor de vijfde dag uitbetaald.
Dat heeft heel wat gelijkgestelde dagen op een hele
loopbaan tot gevolg, die bij de berekening van het
pensioen moeten worden gehonoreerd. Met andere
woorden, op korte termijn betekent dergelijke regeling
dat er geen socialezekerheidsbijdragen worden betaald;
op lange termijn zal dergelijk stelsel heel wat bijkomende
uitgaven genereren in de pensioenen, tenzij men de
regeling wijzigt, waarbij voor de berekening van het
pensioen loopbaanonderbreking of verloven om gerecht-
vaardigde redenen met arbeidsdagen worden gelijkge-
steld. Een 35-urige werkweek verspreid over vier dagen
met een dag loopbaanonderbreking geeft al vlug
48 gelijkgestelde dagen per jaar extra.
Mijnheer de minister, hoe zal de regering voorzien in de
financiering van dergelijke vormen van arbeidsduur-
vermindering ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's,
de
voorstellen
voor
een
arbeidsduur-
vermindering van de minister van Werkgelegenheid zijn
nog niet aan de regering voorgelegd. Zolang de regering
zich over deze voorstellen niet heeft uitgesproken, is het
ook voor mij niet mogelijk mij uit te spreken over de
gevolgen van deze voorstellen voor de sociale zekerheid.
Naast het overleg binnen de regering over deze voorstel-
len, wenst de minister van Werkgelegenheid er een ruim
overleg over te organiseren met de sociale partners, wat
mij ook logisch lijkt. Ik kan u vandaag geen concrete
standpunten van de regering geven over hoe de regering
financieel zal tussenbeide komen in een arbeidsduur-
vermindering. De impact op de sociale zekerheid van
dergelijke voorstellen kan ik nu niet berekenen. Het is
natuurlijk evident dat de financiering van de sociale
zekerheid niet in gevaar mag komen.
Ik ben het met u eens dat hier een belangrijke link is met
de evolutie van de sociale zekerheid, die inderdaad moet
worden onderzocht. Ik kan u nu evenwel geen antwoord
geven zolang ik niet in kennis ben van de precieze
voorstellen in de regering en vooraleer daarover in de
regering werd gedelibereerd.
Het is mijn persoonlijke mening dat het om die reden
belangrijk is dat een grondig sociaal overleg plaatsvindt.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de minister, ik
heb reeds aangegeven dat ik dat deel van uw antwoord
verwacht en begrijp. Het is interessant te vernemen dat u
op deze vragen geen antwoord zult geven omdat u,
behalve wat erover in de media is verschenen, momen-
teel over geen informatie beschikt omdat minister Onke-
linx haar ideee¨n nog niet voorgelegd heeft aan de
ministerraad. Dit voorstel, vooraleer er de bevolking mee
te confronteren, moet eerst in de Ministerraad worden
overlegd. Met de sociale partners moet eerst worden
afgetast of dit voorstel een kans maakt vooraleer er de
bevolking van dit land mee op te zadelen.
Mijnheer de minister, ik ben blij dat u positief ingaat op
het tweede gedeelte van mijn vraag. Ik waarschuw
ervoor om op het ogenblik dat deze materie op de
Ministerraad en met de sociale partners wordt bespro-
ken, zich niet te beperken tot de financie¨le effecten op
korte termijn, voor de sociale zekerheid. Men moet ook
de moed hebben - wij hebben hierover gediscussieerd in
het kader van de demografische reserves - op langere
termijn vooruit te kijken, want binnen 15 tot 20 jaar
betalen wij de prijs van een misschien zeer genereuze,
maar vrij dure aangelegenheid als al die mensen hun
pensioenrechten zullen opvorderen. Als wij blijven gelo-
ven in de eerste pijler, dan zullen wij er ook rekening mee
moeten houden dat die eerste pijler, met al zijn gelijkge-
stelde periodes, ook nog een voldoende redelijk wettelijk
pensioen moet kunnen blijven opleveren.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
gra-
tis gezondheidszorg voor iedereen
(nr. 1774)
10
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Question orale de M. Luc Goutry au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les soins de
sante´ gratuits pour tous
(n° 1774)</b>
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, ik heb vorige week al
aangekondigd dat wij de werkzaamheden in de commis-
sie moeten aangrijpen om de nieuwsberichten uit te
zuiveren en bij te sturen. Naar aanleiding van de 1
mei-toespraak die u hebt gehouden, lezen we in de pers
dat u de gezondheidszorg in de toekomst gratis wil
verstrekken zodra er een akkoord bereikt is. U hebt daar
ook aankondigingen gedaan naar aanleiding van de dag
van de mucoviscidose. Wij willen hierover een aantal
vragen aan u stellen.
Mijnheer de minister, op de dag van de mucoviscidose
hebt u gezegd dat er uiterlijk tegen 1 januari 2001 gratis
gezondheidszorg zou worden gegarandeerd voor iedere
Belg zodra een bepaald uitgavenplafond is bereikt. Het
RIZIV zou hierover op dit ogenblik simulaties maken naar
aanleiding van de budgettaire gevolgen van een derge-
lijke aankondiging.
Mijnheer de minister, net zoals collega D'Hondt daarnet
zei, zijn dergelijke berichten niet zonder gevaar. Ze
kunnen namelijk enige verwarring scheppen. De krant De
Morgen heeft hierover een grondige verslaggeving ge-
daan. De titel boven het artikel luidde :
Gezondheids-
zorg gratis zodra het plafond bereikt is
. Dit wekt bij veel
mensen de idee dat de gezondheidszorg gratis zal zijn
zodra een plafond bereikt is. Het zou niet alleen gaan om
chronisch zieken zoals wij aanvankelijk dachten, met
name de fameuze bijsturing van de sociale franchise.
In het artikel lees ik ook dat er een plafond zal komen en
zodra dat voor iedereen bereikt is, zal de teller automa-
tisch afslaan. Er staat niet bij of dit na een of twee jaar is.
Het huidige systeem werkt zo dat men twee opeenvol-
gende keren het bedrag moet hebben overschreden. In
het artikel staat dat het volstaat zodra het bedrag over-
schreden is.
U zou een deel van het budget van chronisch zieken
gebruiken. Het is goed dat u daarvoor in een budget
voorziet, maar dit schept bij mij weer verwarring. U kunt
het budget voor de chronisch zieken toch niet voor
iedereen gebruiken. U zou het veeleer selectief kunnen
gebruiken voor chronisch zieken. Zo kunt u ervoor zor-
gen dat zij daar substantieel meer aan hebben.
U zegt ook dat er in de toekomst medicijnen zullen
inzitten. In het artikel staat - en ik neem aan dat dit naar
aanleiding is van uw mededeling - dat het gaat om
medicijnen van de categorie B die in de sociale franchise
zullen worden opgenomen. U zegt dat u nog enige tijd
nodig hebt om dit systeem op punt te zetten.
Ik heb de volgende vragen. Mijnheer de minister, zou het
niet mogelijk zijn om voor deze commissie duidelijk te
stellen wat u nu eigenlijk bedoelt met het gezondheids-
plafond ? Waarover gaat het precies en hoe zal dit
werken ?
U vermeldt dat daar ook de geneesmiddelencategorie B
zal inzitten. Maakt dit een verschil uit of gaat het gewoon
om de sociale franchise zoals die is aangekondigd ? In
de vorige legislatuur is ook al gezegd dat men dit naar de
geneesmiddelen kan uitbreiden vanaf het ogenblik dat de
instrumenten zoals onder meer Farmanet daarvoor ter
beschikking zijn. Is het dat of is het meer ?
Slaat het feit dat het voor iedereen zou gelden op het
fiscale aspect ? De fiscale franchise is namelijk voor
iedereen, maar in een gradueel systeem en met een
uitstel van twee jaar. Als het anders is, hoe zal dat dan
worden verzoend met het bestaande systeem van de
fiscale en sociale franchise ?
Wat is de omvang van het budget ? U hebt al een tipje
van de sluier opgelicht door te zeggen dat u een deel van
het budget van de chronisch zieken zou gebruiken. Wat
zou uiteindelijk de omvang zijn van het budget dat u
daarvoor nodig hebt ?
Mijnheer de minister, dit zijn misschien op het eerste
gezicht verwarrende vragen, maar dit kan bijna niet
anders als wij de berichtgeving hierover volgen. Wij
vragen ons af waarmee men bezig is. Zijn deze zaken al
aangekondigd of zijn dit nieuwe zaken ? Is dit een
uitbreiding van iets dat al is aangekondigd, enzovoort.
Net zoals mevrouw D'Hondt zegt, is het vervelend dat wij
het korte tijdsbestek van de commissies moeten gebrui-
ken om hierover duidelijkheid te hebben. Het zou beter
zijn dat we deze zaken hier kunnen bespreken. Dit sluit
trouwens aan op het debat van deze namiddag. We
kunnen dit niet blijven uit elkaar halen, want dan zitten we
in een moeilijke situatie.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega Goutry, ik vind uw vragen helemaal niet verward
of verwarrend. Een element wil ik echter vooraf even
preciseren. U vraagt of we hier nu al dan niet over
chronisch zieken spreken. Er bestaat een specifieke
definitie van chronisch zieken waarbij deze mensen een
vergoeding krijgen, een zorgforfait. Zij moeten dan gedu-
rende twee jaar meer uitgeven dan een bepaald bedrag.
Bovendien zijn er nog een aantal andere vrij ingewik-
kelde criteria waaraan zij moeten voldoen vooraleer zij dit
statuut en bijgevolg de tegemoetkoming krijgen. Het gaat
hierbij overigens om een vrij beperkte groep mensen. Ik
ga ervan uit dat bepaalde maatregelen die we in het
verleden hebben genomen zoals de franchise de facto
eigenlijk ook een doelgroep hebben die men grosso
modo kan omschrijven als mensen die langdurig ziek
geweest zijn of het nog zijn, namelijk mensen die erg veel
HA 50
COM 200
11
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
uitgaven hebben. We kunnen hier dus enigszins met
woorden spelen, maar als u mij vraagt of de franchise
een beleidsinstrument is dat gericht is op een doelgroep
van chronisch zieken, dan zou ik grosso modo ja ant-
woorden. Voor alle duidelijkheid, het is op dat laatste
beleidsinstrument dat ik verder wil bouwen. Er zou enige
onduidelijkheid in onze discussie kunnen ontstaan als we
dit niet goed uit elkaar houden. We moeten beide zaken
echter ook met elkaar in verband brengen. Er is een zeer
specifieke definitie van chronisch zieken. Dat bekijkt men
over een periode van twee jaar en het gaat om een
beperkte groep mensen. Daarnaast zijn er instrumenten
zoals de franchise die in de praktijk eigenlijk mensen
beschermen die veel kosten hebben en die dus vermoe-
delijk ernstig of langdurig ziek geweest zijn of dat nog
steeds zijn. Ik heb het nu over dat laatste instrumenta-
rium.
Ik ben ervan overtuigd dat we moeten streven naar een
systeem waarbij de persoonlijke bijdrage voor de presta-
ties van de verplichte ziekteverzekering, geneesmidde-
len en materiaalsupplementen, nooit uitstijgen boven een
aanvaardbare uitgavendrempel als de uitgaven op jaar-
basis en overeenkomstig het jaarlijkse inkomen worden
bekeken. Dat is natuurlijk iets anders dan gratis gezond-
heidszorg voor iedereen. U hebt het echter zo niet
bekeken en dit werd ook in het artikel in
De Morgen
bijzonder duidelijk onderstreept.
U zult merken dat ik een stapsgewijze omschakeling
beoog van een selectieve bescherming van sociale ca-
tegoriee¨n, bijvoorbeeld weduwen, invaliden, gepensio-
neerden en wezen, naar inkomenscategoriee¨n. Hierbij
krijgen de inkomenscategoriee¨n een bescherming over-
eenkomstig hun inkomen maar ook in verhouding tot wat
ze eigenlijk aan accumulatie van uitgaven hebben. Dat is
tot nog toe als zodanig niet als risico georganiseerd en
erkend in onze ziekteverzekering. Wat ik voorstel is dus
qua filosofie redelijk fundamenteel. Met de huidige bena-
dering worden sommige lage inkomenscategoriee¨n uit-
gesloten van beschermende maatregelen. Op die manier
wordt ook een inactiviteitsval bestendigd. Ik denk hierbij
bijvoorbeeld aan personen die partieel tewerkgesteld
zijn.
Bovendien
is
de
focus
van
het
huidige
beschermingssysteem misschien niet goed omdat het
een focus is die beschermt per prestatie maar die geen of
te weinig oog heeft voor de accumulatie van persoonlijk
remgeld, zeker wanneer het geneesmiddelen betreft. Ik
wil wel beklemtonen dat het niet mijn bedoeling is om de
sociale bescherming die de voorkeurregeling of de so-
ciale franchise biedt te verzwakken. De voorkeurregeling
corrigeert zeer snel en er zijn nog andere voordelen aan
verbonden. Ik wens dit niet overboord te gooien. Op het
moment dat een bescherming door een inkomens-
gebonden en snel werkend franchisesysteem sociaal
even effectief is als de sociale franchise die we nu
hebben, wordt de sociale franchise wel overbodig. Zo-
lang dat niet het geval is, blijft de sociale franchise
uiteraard overeind. Ik heb vroeger al aangekondigd dat
de persoonlijke bijdragen voor de noodzakelijke genees-
middelen moeten worden opgenomen in zowel de so-
ciale als de fiscale franchise. Het idee van de maximum-
factuur houdt inderdaad in dat naast de opname van
deze geneesmiddelen ook andere gezondheidskosten
zoals de kamersupplementen bij hospitalisatie en
materiaalsupplementen worden opgenomen.
Essentieel daarbij is dat de correctie via het franchise-
systeem snel verloopt, zeker voor de laagste inkomens-
groepen. Terwijl de sociale franchise vrij snel corrigeert,
is dat niet het geval voor de fiscale franchise. Dat kan tot
gevolg hebben dat lage inkomensgroepen wegens een
trage correctie noodzakelijke medische consumptie uit-
stellen. Het idee van een maximumfactuur afhankelijk
van het inkomen is in feite een uitbreiding van het
franchisesysteem en is dus ook compatibel met de
huidige systemen. Het is dus ook niet strijdig met de
reeds genomen toegankelijkheidsmaatregelen. Een van
de belangrijkste maatregelen betrof de verbetering van
de verzekerbaarheid, de uitbreiding van de voorkeur-
regeling en de uitbreiding van de groepen die in aanmer-
king komen voor de sociale franchise. Ik wens aan deze
sociale correcties geen afbreuk te doen.
Om mij een idee te vormen van het benodigde budget
heb ik aan het RIZIV de opdracht gegeven een aantal
simulaties uit te werken. Ik heb vier vragen gesteld. Ten
eerste, vraag ik om te onderzoeken hoe de fiscale
franchise kan worden versneld, zeker voor de lagere
inkomenscategoriee¨n. Ten tweede, moet worden onder-
zocht hoe de persoonlijke bijdrage voor geneesmiddelen
in het systeem van de franchise kan worden gei¨ncorpo-
reerd. Die maatregel moet reeds in 2001 van kracht
kunnen worden. Ten derde, vraag ik een simulatie van
het opnemen van het persoonlijk aandeel in de
verpleegdagprijs, dat momenteel wordt beschouwd als
hotelkosten vanaf de eerste dag in de fiscale franchise,
vanaf de 91ste dag in de algemene ziekenhuizen en
vanaf de 366ste dag in de psychiatrische ziekenhuizen in
de sociale franchise. Ten vierde, vraag ik aan het RIZIV
om de supplementen voor allerlei materiaal in kaart te
brengen. In een latere fase kan worden overwogen om
ook deze kosten in het systeem van de maximumfactuur
te brengen.
Ik begrijp dat het geen eenvoudige oefening is. Het RIZIV
heeft dus enkele maanden nodig om ze uit te werken. De
financie¨le weerslag moet daarenboven in een meerjaren-
perspectief worden berekend. Ook moet rekening wor-
den gehouden met de eventuele overgangskosten, zoals
bij het versnellen van het systeem van de fiscale fran-
chise. Bij dit alles moet trouwens de administratieve en
technische haalbaarheid worden bekeken. Gezien het
feit dat het vooral chronisch zieken zijn die met hoge
12
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
kosten worden geconfronteerd en het feit dat deze groep
daarenboven meestal een ernstig inkomensverlies lijdt, is
het perfect te verdedigen - en het was ook altijd mijn
bedoeling - dat een belangrijk deel van de beloofde extra
4 miljard frank voor chronisch zieken wordt besteed aan
de verbetering van het franchisesysteem en dus aan de
maximumfactuur. Afhankelijk van de simulaties zal een
beter beeld worden verkregen van het kostenplaatje van
de oefening. Om budgettaire redenen zal wellicht moeten
worden geopteerd voor een gefaseerde aanpak. In een
eerste fase zullen de kosten voor geneesmiddelen wor-
den gei¨ncorporeerd in het franchisesysteem. Ik wil mij
nog niet vastpinnen op een precies bedrag omdat ik de
resultaten van de budgettaire simulaties nog niet heb. Ik
hoop erover te beschikken in september of oktober.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de minister, deze
aangelegenheid heeft verregaande gevolgen. Wij zullen
de implementatie van een dergelijk systeem uiteraard
steunen. Als iets wordt gedaan om mensen te helpen die
worden geconfronteerd met langdurige, zware kosten,
kan dat enkel ieders goedkeuring wegdragen. We moe-
ten echter de resultaten van de simulaties afwachten.
Misschien zijn ze niet zoals verwacht, bijvoorbeeld wat
de kostprijs betreft. Onze opvatting is altijd geweest dat
wij ervoor moeten zorgen dat de solidariteit in de sociale
zekerheid niet wordt tenietgedaan omdat men te selectief
te werk gaat. Wij hebben er altijd voor gepleit dat mensen
naargelang hun draagkracht selectief kosten kunnen
dragen of daarvan worden ontheven. De vraag is uiter-
aard hoever men daarin kan gaan. Te vaak zien wij dat de
sociale zekerheid wordt gebruikt als een depannagemid-
del, bijvoorbeeld in het geval van inactiviteit.
Dat is prachtig als er voldoende middelen beschikbaar
zijn, maar het is ook mogelijk dat men daarvoor het geld
van de collectiviteit moet aanspreken. Heel wat mensen
moeten veel bijdragen, maar gebruiken nauwelijks iets uit
het systeem. In die zin zal dit een oefening vergen. Ik wil
hiermee geen enkele uitspraak doen, maar een grondig
debat is zeker gewenst. Men mag niet stoemelings
allerlei uitbreidingen doorvoeren en pas achteraf vast-
stellen hoever men is gegaan en hoeveel dat kost. Men
moet de gevolgen vooraf op een rijtje zetten. Welke
groepen beoogt men ermee ? Hoeveel zal het kosten ?
Hoe zwaar zal de solidariteit wegen ?
Ten tweede, het is belangrijk dat we de mensen uit de
geestelijke gezondheidszorg niet vergeten. Men maakt
voortdurend een onderscheid met psychiatrische patie¨n-
ten. Ik herinner me dat de heer Wauters daarover terecht
bij herhaling is tussenbeide gekomen. Ook andere
collega's hebben dat gedaan. Die groep - de chronische
zieken avant la lettre - dreigen te worden uitgesloten,
omdat de kosten daarvoor te groot zouden zijn. Elk
selectief systeem heeft dus altijd zijn grenzen. Ik wil
daarvoor absoluut de aandacht vragen. Ook in die sector
zitten immers veel mensen met zware financie¨le proble-
men. Vanuit de instellingen zegt men ons dat meer en
meer mensen binnen de psychiatrie problemen hebben,
ook met de verschuiving van de chronische zorg naar
eigen betalingswijzen, enzovoort.
Het is een interessant debat. Mijnheer de minister, ik zou
u willen vragen om ons in het parlement de kans te geven
om over nieuwe simulaties en berichten met elkaar van
gedachten te wisselen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de M. Yvan Mayeur au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les cou^ts des
traitements en oncologie pe´diatrique et leur prise en
charge par l'assurance obligatoire soins de sante´
(n° 1786)</b>
Mondelinge vraag van de heer Yvan Mayeur aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
kosten van de behandeling van kinderoncologie en
de tegemoetkoming hierin door de verplichte verze-
kering voor geneeskundige verzorging
(nr. 1786)
M. Yvan Mayeur (PS) : Monsieur le pre´sident, monsieur
le ministre, le dimanche 21 mai prochain, les parents
d'enfants malades du cancer iront une nouvelle fois dans
la rue pour revendiquer une plus large intervention de
l'assurance obligatoire soins de sante´ dans les cou^ts
e´leve´s des traitements et des soins de leurs enfants.
Des gestes positifs ont e´te´ accomplis sous la pre´ce´dente
le´gislature et vous avez re´pondu a` une question pre´ce´-
dente a` ce sujet en de´taillant les me´dicaments qui e´taient
de´ja` rembourse´s, parmi lesquels le Zofran.
Ne´anmoins, la portion encore a` charge des parents reste
conside´rable. Et je sais bien, pour l'avoir expe´rimente´
lorsque j'e´tais pre´sident de CPAS, qu'outre la maladie et
ses conse´quences, ces parents sont aussi confronte´s a`
des proble`mes d'ordre financier, ce qui ajoute e´videm-
ment a` leur de´sarroi.
Pour illustrer mon propos et voir de quelle fac¸on il serait
possible de mieux intervenir, voici deux exemples de
factures qui sont aujourd'hui adresse´es aux parents.
Le premier cas est celui d'un enfant qui a e´te´ hospitalise´
du 23 aou^t au 16 septembre. La part globale qui lui
revient comme part patient est de 43 000 francs. Il s'agit
en fait de 4 500 francs, repre´sentant la quote-part per-
sonnelle par journe´e d'hospitalisation. Les me´dicaments
sont facture´s au forfait. Viennent s'ajouter a` ce montant
HA 50
COM 200
13
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Yvan Mayeur
plus de 33 800 francs pour des me´dicaments de la
cate´gorie D, dont un me´dicament - le Foscavir - cou^te a`
lui seul plus de 11 500 francs, et 2 700 francs d'honorai-
res de surveillance des me´decins.
Un autre cas, celui d'un enfant hospitalise´ du 16 septem-
bre jusqu'au mois de mai. Je n'ai ici qu'une se´quence de
la facture couvrant les prestations de soins du 16 sep-
tembre au 31 octobre. Il y a pour plus de 10 000 francs de
forfait de journe´e, 74 800 francs de me´dicaments de
cate´gorie D et plus de 5 200 francs de petits actes.
L'on rele`ve donc qu'il y a une se´rie d'actes courants qui,
pris isole´ment ne sont pas chers, mais qui, comme ils
sont re´guliers, forment une charge insupportable. Je
pense a` la kine´ qui cou^te 131 francs, mais qui est
pratique´e chaque jour. Pour la transfusion, c'est 244
francs par jour. Au bout de six mois, cela repre´sente
e´videmment des sommes conside´rables.
La question qui se pose n'est plus tant de savoir com-
ment l'on intervient pour tel ou tel me´dicament, mais de
savoir si l'on ne peut pas avoir une approche plus globale
du traitement, des soins et du suivi des soins.
Il faut bien se rendre compte de ce que cela repre´sente.
De plus, cela touche des personnes qui ne sont pas
couvertes. Ceux qui sont a` charge d'un CPAS ne paient
pas cela, c'est le CPAS qui paie. Ceux qui ont des
moyens suffisants et ont pu souscrire des assurances
prive´es sont en grande partie aide´s par ces assurances.
Au fond, les plus touche´s, ce sont des salarie´s, des bas
et moyens revenus, qui n'entrent pas dans les deux
cate´gories que je viens de citer.
Il y a la` une chose injuste sur le plan social.
Le gouvernement a fait de l'acce`s aux soins des malades
chroniques une de ses priorite´s. On a de´gage´ un budget
conse´quent pour cela. Des moyens importants devraient
de´ja` e^tre consentis de`s 2001.
Le cancer, chez l'enfant comme chez l'adulte, est une
maladie chronique qui entre dans les crite`res de´finis.
Je sais que des e´tudes sont en cours. Mais ne
pourrait-on pas de´ja` annoncer les tendances ? Ne
pourrait-on pas d'ores et de´ja` de´clarer que sur les 4
milliards qui sont pre´vus pour les maladies chroniques,
400 millions devraient pouvoir couvrir ce type de patho-
logie.
Ne peut-on, de`s aujourd'hui, indiquer des marges de
manoeuvre pour re´pondre a` ces proble`mes qui restent
cruciaux tant pour ces enfants que pour leurs parents,
dans le cadre de l'enveloppe
maladies chroniques ?
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, je voudrais remercier M. Mayeur pour son interven-
tion, car il s'agit d'une proble´matique tout a` fait perti-
nente. Je note e´galement le lien tre`s clair entre
l'intervention pre´ce´dente de M. Goutry, qui pose le pro-
ble`me d'une fac¸on plus ge´ne´rale, et les cas tre`s concrets
qui viennent d'e^tre pre´sente´s.
Je ne m'appesantirai pas sur les mesures spe´cifiques
de´ja` prises, car elles sont suffisamment connues.
M. Mayeur en fait d'ailleurs mention. Ces mesures sont le
remboursement de certains me´dicaments (Zofran, Quitril
et Novabam), un assouplissement du remboursement
d'autres me´dicaments (Zantac, Tagamed) et un acce`s
plus aise´ au Fonds spe´cial de solidarite´. A cet e´gard, une
autre question sera d'ailleurs pose´e par M. Peeters.
Les mesures futures visant a` une meilleure prise en
charge par l'assurance maladie peuvent e^tre divise´es en
deux groupes : celles qui visent toute personne pre´sen-
tant une maladie chronique quelconque ou toute per-
sonne qui doit supporter une charge tre`s importante et
celles qui ciblent spe´cifiquement les enfants cance´reux. Il
est e´vident que ces derniers be´ne´ficieront ainsi que leur
famille du premier groupe de mesures.
La difficulte´ actuelle re´side dans le fait que je ne peux
pre´dire la partie de la mesure globale, et donc des
ressources ge´ne´rales qui seront mobilise´es, qui sera
spe´cifiquement consacre´e aux enfants cance´reux. Ce
serait e´videmment inte´ressant a` savoir en termes de
communication, mais c'est vraiment impossible et ce le
sera peut-e^tre tout autant lorsque je prendrai les mesures
ge´ne´rales.
Je le re´pe`te, actuellement, une mesure d'un impact
conside´rable est a` l'e´tude. Le principe en est le suivant :
un montant maximal de frais lie´s aux soins de sante´ sera
de´fini. Une fois ce montant atteint, sur une base annuelle,
l'assure´ social se verra rembourser le montant de tous
les tickets mode´rateurs. Il importe de souligner que le
cou^t des me´dicaments entrera en ligne de compte pour
ce plafond et que, dans une deuxie`me ou troisie`me
phase, je voudrais faire accepter les autres cou^ts y
affe´rents, a` savoir ceux qui, vraisemblablement, sont
partie des factures que vous avez mentionne´es.
A l'heure actuelle, l'INAMI est charge´ d'effectuer le travail
ne´cessaire pour de´terminer le montant de ce plafond et
la modulation requise en fonction des revenus. Donc,
me^me si elle n'est pas identifie´e comme telle, une partie
conside´rable du budget destine´ aux malades chroniques
servira a` l'ame´lioration de la situation des enfants can-
ce´reux.
Une autre mesure allant dans ce sens est la re´forme du
syste`me d'allocations familiales majore´es, de´ja` en cours
actuellement. J'ai demande´ a` un groupe de fonctionnai-
res d'e´tudier une re´forme fondamentale. Cette e´tude
prendra du temps et je n'aurai certainement pas une vue
globale de la re´forme avant mi-2001. Cependant, e´tant
donne´ qu'il s'agit de proble`mes urgents, je me pose la
14
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
question de savoir si l'on ne peut prendre quelques
mesures tre`s ponctuelles, qui pourraient de´ja` alle´ger les
proce´dures et les contro^les pour les enfants et leurs
parents. Donc, il est probable qu'a` terme, la mesure sera
simplifie´e, mais selon moi, il est e´galement possible de
prendre des mesures a` court terme.
Pour l'heure, d'autres mesures sont a` l'e´tude, notamment
dans le cadre du futur programme d'oncologie pe´diatri-
que. Une attention toute particulie`re sera accorde´e a`
l'e´largissement des possibilite´s de dispenser des soins a`
domicile, car me^me si de plus en plus d'enfants gue´ris-
sent, il reste, he´las, des familles qui doivent faire appel
aux soins a` domicile.
Sans vouloir limiter ces soins a` l'aspect financier, il faut
reconnai^tre que le forfait palliatif constitue de´ja` un sou-
tien important dans ce domaine, mais ce n'est qu'un
premier pas.
Je voudrais souligner que le re´gime pre´fe´rentiel intervient
dans le cas de ces enfants. En effet, les personnes a` qui
sont octroye´es les allocations familiales majore´es,
comme c'est le cas pour les enfants cance´reux, peuvent
be´ne´ficier du re´gime pre´fe´rentiel. Pour ce faire, il suffit
que l'assure´ social introduise sa demande accompagne´e
d'une simple de´claration sur l'honneur relative aux reve-
nus annuels bruts imposables de son me´nage, du docu-
ment attestant de l'octroi des allocations familiales ma-
jore´es et de la preuve, que chaque citoyen posse`de avec
l'avertissement-extrait de ro^le, que le revenu global im-
posable ne de´passe pas un certain montant.
Il existe e´galement une possibilite´ que peu de gens
connaissent - me^me dans mon cabinet, on l'ignorait, il
faut donc le faire savoir aux personnes concerne´es ainsi
qu'aux CPAS : c'est que l'enfant qui be´ne´ficie d'une
majoration des allocations familiales peut s'inscrire et
e^tre reconnu comme titulaire. Il doit alors e´videmment
payer sa cotisation, 540 francs par trimestre, mais ainsi,
en tant que titulaire handicape´, il peut be´ne´ficier du
re´gime pre´fe´rentiel. Dans ce cas, le revenu global du
me´nage n'intervient pas.
Il y a donc deux pistes : une piste ou` c'est la famille, les
parents qui introduisent la demande du syste`me pre´fe´-
rentiel, avec une limite en termes de revenus imposables
en-dessous de laquelle il faut se situer, et une autre piste
ou` l'enfant lui-me^me devient titulaire et ou` le revenu
global ne joue plus.
Je propose que les personnes inte´resse´s s'adressent a`
leur mutuelle pour plus de de´tails.
Pour terminer, il y a lieu d'accorder une attention toute
particulie`re aux possibilite´s de conge´ de soins dont
peuvent be´ne´ficier les personnes qui soignent un mem-
bre de leur famille gravement malade. Ce droit est
reconnu a` tous les Belges, mais ses modalite´s d'appli-
cation ne sont pas identiques partout. Par exemple, en
re´gion flamande, le montant alloue´ est de 20 000 francs
par mois, tandis qu'a` Bruxelles et en Wallonie, il n'est que
de 15 000 francs par mois. Le syste`me est donc actuel-
lement plus avantageux pour les Flamands, mais rien
n'empe^che de l'ame´liorer au niveau fe´de´ral. Je crois
savoir que des initiatives politiques ont e´te´ prises, des
propositions de loi de´pose´es a` la Chambre par certains
membres. Par ailleurs, des ministres, comme Mme On-
kelinx et moi-me^me, se sont exprime´s en faveur d'un
assouplissement et d'une ame´lioration de ce type de
syste`me.
Je vais donc essayer de communiquer tous ces e´le´ments
aux manifestants de dimanche. Evidemment, certaines
choses sont encore a` l'e´tude, mais je sais que ces
parents vivent des situations extre^mement difficiles et
me^me dramatiques. Il y a beaucoup d'impatience, que je
dois ge´rer politiquement.
M. Yvan Mayeur (PS) : Monsieur le pre´sident, je remer-
cie le ministre, qui comple`te au fond les re´ponses qu'il
avait donne´es aux questions pre´ce´dentes. Effective-
ment, ce sujet revient re´gulie`rement parce que l'impa-
tience se signale aupre`s de tous les e´lus. Il est donc
logique que l'on intervienne. Je suis impatient d'avoir les
re´ponses. La prise en charge globale me parai^t la voie la
plus sage, pluto^t que l'approche me´dicament par me´di-
cament. On constate en effet que cette dernie`re n'est pas
suffisante et que cette pathologie requiert une interven-
tion plus globale. J'espe`re que le ministre nous informera
re´gulie`rement de l'e´volution de ces e´tudes et des de´ci-
sions qui seront prises.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De mondelinge vragen nrs. 1789 en 1790 van de heer
Daniel Bacquelaine worden naar een latere datum ver-
schoven.
Mondelinge vraag van mevrouw Yolande Avontroodt
aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen
over
de door het Fonds voor collectieve uitrustin-
gen en diensten uitgeoefende bevoegdheden inzake
gemeenschapsaangelegenheden
(nr. 1794)
Question orale de Mme Yolande Avontroodt au minis-
tre des Affaires sociales et des Pensions sur
les
compe´tences exerce´es par le Fonds des services et
e´quipements collectifs dans les matie`res ressortis-
sant aux Communaute´s
HA 50
COM 200
15
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, deze vraag heeft te maken
met het meest recente advies van de Raad van State
inzake deze aangelegenheden. Dat betreft het wetsvoor-
stel van mevrouw D'Hondt, met name het stuk 409 002.
Het is niet voor de eerste maal dat de Raad van State
zich hierover uitspreekt en duidelijk stelt dat de financie-
ring van uitrustingen en diensten moet worden opgevat
als een subsidie¨ring of een financie¨le ondersteuning van
collectieve voorzieningen aan instellingen en initiatieven
als gezins- en bejaardenhulp of kinderopvang. Voorheen
werd deze steun inderdaad gekwalificeerd als een voor-
deel in natura, gelijkgesteld met een gezinsuitkering en
verstrekt
aan
het
kinderbijslagrechthebbende
werknemersgezin. De laatste uitspraak impliceert dat niet
langer de federale overheid, maar wel de gemeenschap-
pen bevoegd moeten worden geacht. Het zal u niet
vreemd zijn dat terzake reeds een aantal initiatieven
werd genomen, onder meer in het Vlaams Parlement.
Daar werden al moties ingediend met betrekking tot een
belangenconflict.
De activiteiten van het fonds hebben niet in de eerste
plaats betrekking op het verlenen van individualiseerbare
prestaties aan rechthebbenden, wat volgens de Raad
van State kenmerkend is voor de sociale zekerheid.
Daarom moet men aannemen dat de federale overheid
zich hierin niet langer zou moeten mengen via de
financieringsregeling van dit fonds, omdat de gemeen-
schappen terzake uiteindelijk duidelijk bevoegd zijn. Hier-
uit kan men onrechtstreeks maar wel duidelijk afleiden
dat er tot nu toe geen initiatieven werden genomen om
deze toestand te verhelpen. Wel is er het akkoord van 2
juli 1997. Enkele stappen werden daardoor gezet. Er
werd in voorzien om de financiering van de zogenaamde
traditionele opdrachten inzake kinderopvang en gezins-
en bejaardenhulp vanaf 1 januari 1998 aan de gemeen-
schappen toe te vertrouwen. Daarenboven bepaalde dit
akkoord dat de bij wet structureel vastgelegde 0,05% op
objectiviteitsnormen tussen de gemeenschappen zou
worden verdeeld en dat een permanente structuur zou
worden opgericht waarin zowel de sociale partners als de
bevoegde
gemeenschapsministers
vertegenwoordigd
zouden zijn. Ik heb enkele concrete vragen.
Mijnheer de minister, hoe benadert u als bevoegd minis-
ter het advies van de Raad van State ?
Zou het niet wenselijk zijn om inzake gemeenschaps-
aangelegenheden de bedragen op grond van objectieve
criteria rechtstreeks aan de gemeenschappen door te
storten ?
Kan er in een federale staat verzoenbaarheid bestaan
over
financie¨le
ondersteuning
van
gemeenschaps-
aangelegenheden die de goedkeuring moeten krijgen
van centraal georganiseerde partners, terwijl de invloed
van de gemeenschappen op het oordeel zo goed als
onbestaande is ?
Wat zijn de huidige verdeelsleutels en hoe worden die
concreet per gemeenschap ingevuld ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw Avontroodt, ik heb recent ook kennis genomen
van het advies van de Raad van State van 2 maart 2000
over het wetsvoorstel van mevrouw D'Hondt en de heer
Goutry tot aanvulling van de bij het koninklijk besluit van
19 december 1939 samen geordende wetten betreffende
kinderbijslag voor loonarbeiders houdende een billijke
verdeling van de middelen van het Fonds voor Collec-
tieve Uitrusting en Diensten tussen de gemeenschappen.
Gelet op de bewoordingen van dit advies van de Raad
van State, heb ik aan mijn administratie de opdracht
gegeven om de draagwijdte en de gevolgen daarvan te
onderzoeken. Van zodra ik kennis heb genomen van het
advies van mijn administratie en derhalve de nodige
gevolgen kan inschatten, zal ik eerst overleg plegen met
de sociale gesprekspartners en de gemeenschappen
alvorens in dit dossier een standpunt ten gronde in te
nemen.
Wat betreft uw vraag met betrekking tot de criteria die
momenteel worden gehanteerd, kan ik u meedelen dat
deze vervat zijn in het koninklijk besluit van 19 augustus
1997 en het bijzonder reglement van 2 september 1997.
De criteria worden per gemeenschap op dezelfde wijze
toegepast. De grondslag voor de betoelaging zijn de
prestaties, de aanwezigheidsdagen die een promotor
realiseert. Op basis van deze prestaties ontvangt hij een
personeelssubsidie en een werkingskostensubsidie. De
personeelssubsidies zijn voor de verschillende opvang-
activiteiten gebaseerd op omkaderingsnormen inzake
aantal personeelsleden, kwalificaties en barema's in
functie van het gemiddeld aantal opgevangen rechtge-
vende kinderen. Deze subsidies worden verminderd voor
ontvangen ouderbijdragen en co-financieringen van der-
den.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Ik dank u voor uw
antwoord, mijnheer de minister, maar eigenlijk zegt u dat
er opdracht is gegeven aan uw administratie. Kan u geen
antwoord geven op de vraag over de juiste verdeelsleutel
die vandaag gehanteerd wordt ?
Minister Frank Vandenbroucke : U hebt dat toch niet
gevraagd. Ik kan u de cijfers geven, maar ik kan ze niet
uit het hoofd zeggen. U weet dat we het willen doen
evolueren naar 50-50. We gaan in die richting, maar de
cijfers van vandaag kan ik niet uit het hoofd zeggen. Ik
had het niet in uw schriftelijke voorbereiding gezien.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Dat was inder-
daad misschien minder duidelijk geformuleerd, maar ik
bedoelde dat wel met de huidige criteria.
16
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Frank Vandenbroucke : Uw vraag was dan wel
niet duidelijk. Ik verontschuldig mij er voor dat ik het niet
uit mijn hoofd weet, maar ik kan het u niet zeggen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de M. Yvan Mayeur au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la prise en
charge par les mutualite´s des enfants de parents
divorce´s
Mondelinge vraag van de heer Yvan Mayeur aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
tegemoetkoming door de ziekenfondsen ten gunste
van kinderen van gescheiden ouders
(nr. 1807)
M. Yvan Mayeur (PS) : Monsieur le pre´sident, monsieur
le ministre, chers colle`gues, a` l'occasion de la re´forme
importante introduite par la coparente´, a e´te´ autorise´e la
prise en charge par les deux parents responsables des
enfants des diffe´rents cou^ts incombant aux parents.
La traduction concre`te de ces mesures se fait progressi-
vement. Le ministre des Finances vient de prendre une
circulaire, indiquant que les parents divorce´s ou se´pare´s
qui avaient charge d'enfant pouvaient se re´partir l'avan-
tage fiscal de´coulant de la de´claration d'enfant a` charge.
Dans les matie`res sociales, la question se pose de la
me^me fac¸on. Ne devrait-on pas permettre aux couples
se´pare´s ou divorce´s qui ont charge d'enfant et coparente´
d'avoir tous les deux l'autorite´ sur l'enfant, y compris en
matie`re de soins de sante´. La couverture mutuelle, par
exemple, serait alors garantie sur les deux carnets de
mutuelle des parents et pas exclusivement sur l'un des
deux.
Ce sont des re´formes en petites touches. Le principe de
la coparente´ est approuve´, mais il s'agit de sa traduction
concre`te dans les actes quotidiens. Une re´forme en ce
sens est-elle envisageable en matie`re d'assurance-
maladie ?
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, cher colle`gue, la re´glementation relative a` l'assu-
rance obligatoire soins de sante´/indemnite´s telle qu'elle
est actuellement re´dige´e fixe les re`gles permettant de
de´terminer a` charge de quel titulaire une personne peut
e^tre inscrite et lorsqu'il y a une pluralite´ de titulaires, a`
charge de qui semblable inscription est possible.
Il en est ainsi, notamment a` l'e´gard d'un enfant qui
pourrait tout aussi bien e^tre inscrit a` charge de l'un ou
l'autre de ses parents, que ceux-ci soient divorce´s ou
non.
La premie`re re`gle tient compte de l'inte´re^t de l'enfant.
Ainsi, si un des parents est be´ne´ficiaire du re´gime
inde´pendant, ayant uniquement droit aux gros risques
dans le cadre de l'assurance soins de sante´ obligatoire,
alors que l'autre parent est titulaire dans le re´gime
ge´ne´ral, l'enfant sera inscrit a` charge du parent qui
appartient au re´gime le plus favorable, soit le titulaire
salarie´.
La seconde re`gle tient compte de la situation re´elle de
l'enfant, c'est-a`-dire qu'il est inscrit a` charge du parent
qui en assure l'entretien lorsque les deux parents ne
vivent pas ensemble sous le me^me toit et n'assument
pas en commun l'entretien du me^me me´nage.
Il existe de plus en plus de cas ou` une garde conjointe est
accorde´e aux deux parents. Dans ce cas, si les deux
parents rele`vent du me^me re´gime, l'enfant est a` charge
du titulaire le plus a^ge´.
Il est, en effet, peu opportun qu'une personne soit inscrite
a` charge de plusieurs titulaires pour les raisons suivan-
tes. Il n'est pas certain que cela soit toujours dans
l'inte´re^t de la personne a` charge, dans la mesure ou` les
deux titulaires rele`vent de deux re´gimes diffe´rents, ce
que j'ai e´voque´ il y a un moment. La double affiliation
admise dans un tel cas entrai^nerait des complications
administratives - quel serait l'organisme compe´tent ?
comment re´partir les de´penses entre ces organismes ? -
et rendrait le contro^le tre`s difficile.
Il ne faut pas perdre de vue que, depuis le 1er janvier
2000, l'utilisation de la carte d'identite´ sociale est obliga-
toire dans certaines conditions et un engagement de
paiement par les mutualite´s y est lie´.
Dans un tel contexte et compte tenu du fait que la carte
d'identite´ sociale remplira a` terme d'autres fonctions
dans d'autres secteurs, le le´gislateur a estime´ impossible
que deux cartes soient e´mises pour un seul et me^me
be´ne´ficiaire. La de´livrance d'un duplicata n'est pas da-
vantage autorise´e.
M. Yvan Mayeur (PS) : Monsieur le pre´sident, la re´ponse
du ministre me de´c¸oit. En effet, les tracasseries adminis-
tratives sont une chose, la vie quotidienne des gens en
est une autre.
Selon moi, il faut aller au bout de la logique. Si on est
favorable a` la coparente´, principe ge´ne´ral admis par ce
parlement, il faut e´videmment donner aux deux parents
les moyens d'assumer l'ensemble des charges qu'impli-
que l'e´ducation d'un enfant, y compris les visites chez le
me´decin, la prestation des soins etc. Or, cela n'est pas
toujours possible lorsque, comme vous le dites, la charge
ne doit pas e^tre re´partie sur les deux. Dans ces condi-
tions, un seul parent doit assumer les frais, ce qui est un
peu de´cevant.
HA 50
COM 200
17
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur Mayeur,
je ne vois pas quel pourrait e^tre concre`temement l'avan-
tage d'avoir deux carte SIS pour un seul be´ne´ficiaire.
Cela ne´cessiterait d'ailleurs un contro^le extre^mement
complique´.
En outre, des re`gles existent. Il n'est donc pas opportun
de pre´tendre que la situation actuelle peut entrai^ner des
discussions pe´nibles entre les deux parents.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van de heer Filip Anthuenis aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
dreigende ontsporing van de uitgaven in de verzeke-
ring voor geneeskundige verzorging
(nr. 1808)
Question orale de M. Filip Anthuenis au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la menace de
de´rapage des de´penses en assurance soins de
sante´
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter, in
de plenaire vergadering van vorige donderdag heb ik zelf
over deze problematiek een vraag gesteld aan minister
Vandenbroucke. Hoe komt het dat in de commissie-
vergadering vandaag eenzelfde vraag wordt gesteld ?
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mevrouw Pieters, u
hebt deze vraag inderdaad donderdag reeds gesteld. Ik
had een gelijkaardige vraag ingediend, maar in de com-
missie en die vraag is aan de agenda van vandaag
geplaatst. Ik ben misschien iets minder mediageil dan u.
Mijnheer de voorzitter, het is niet mijn bedoeling om de
parlementaire procedure te rekken. De minister heeft
tijdens de plenaire vergadering een antwoord op de
vraag gegeven. Ik veronderstel dat indien ik mijn vraag
nu stel, hij hetzelfde antwoord zal verstrekken als dat-
gene dat hij heeft gegeven op de vraag van mevrouw
Pieters.
Ik hecht eraan te onderstrepen dat de VLD-fractie ook
bezorgd is om het budget van de ziekteverzekering. De
RIZIV-uitgaven zijn in 1999 afgesloten met een tekort van
7,5 miljard. Nu blijkt dat die uitgaven de eerste drie
maanden van 2000 al 7,5% hoger liggen dan vorig jaar
het geval was. Eigenlijk mogen we wel even de alarmbel
luiden.
Wij verheugen er ons over dat zowel de minister van
Sociale Zaken als de minister van Begroting toezien op
het budget. De minister van Begroting zal een Zilverfonds
aanleggen. Wat vooruitziendheid betreft kan dat tellen.
Hij haalde ook al herhaalde malen de media met de
politiehervorming die het budget met een half miljard zou
overschrijden. In verband met de ziekteverzekering ver-
onderstel ik dat de minister van Begroting eenzelfde
bezorgdheid als in de andere dossiers aan de dag zal
leggen. Wij beseffen dat het niet zo eenvoudig is. Ik
verwijs naar het dossier van de prijsdalingen voor de
grote geneesmiddelenverpakking dat al tot heel wat
kosten heeft geleid.
De voorzitter : Mijnheer Anthuenis, u hebt natuurlijk het
recht om uw mening uiteen te zetten. U kunt dat doen als
u een vraag stelt aan de minister.
Wij hebben inderdaad ook opgemerkt dat er twee vragen
waren en wij hebben dat onderzocht. Wij dachten dat uw
vraag uitgebreider was en andere aspecten belichtte dan
deze van mevrouw Pieters. Wanneer een vraag in de
plenaire vergadering wordt ingediend en u hebt in de
commissie al een vraag ingediend, hebt u als eerste het
recht om in de plenaire vergadering het woord te vragen.
Dat is de normale procedure.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Ik kan toch niet weten
dat mevrouw Pieters een vraag in de plenaire vergade-
ring heeft ingediend.
De voorzitter : Normaal doen de diensten dat, mijnheer
Anthuenis, maar ze hebben geoordeeld dat uw vraag een
aantal andere aspecten bevatte en veel uitgebreider was
dan de specifieke vraag van mevrouw Pieters. Vandaar
dat ook vandaag uw vraag is geagendeerd. U kunt uw
vraag stellen, maar u was zojuist bezig een VLD-positie
te verdedigen. Ik nodig u dus uit uw vraag te stellen. De
minister zal erop antwoorden en vervolgens hebt u recht
op een repliek. Nu waren we in een eigenaardige proce-
dure verzeild.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
als men een mondelinge vraag stelt in de plenaire
vergadering, mag zij niet meer dan drie lijnen omvatten.
Mocht ik mijn vraag in de commissie hebben gesteld, dan
had ik ze uitvoeriger kunnen formuleren.
De voorzitter : Niet zoveel uitvoeriger, maar u had het
recht, mevrouw Pieters.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Inhoudelijk komt het op
hetzelfde neer.
De voorzitter : Er waren echter nuances.
De heer Jef Valkeniers (VLD) : Mijnheer de voorzitter, ik
heb een opmerking over de werkzaamheden. Vorige
week is identiek hetzelfde gebeurd met de heer Van den
Eynde en mijzelf. De heer Van den Eynde had donderdag
gevraagd of hij zich mocht aansluiten bij mijn vraag. De
heer Anthuenis had zich dus inderdaad ook kunnen
aansluiten. Als men de lijst van de mondelinge vragen
consulteert, kan men dat merken. Men kan uiteraard niet
18
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jef Valkeniers
altijd aanwezig zijn. Eigenlijk zou de voorzitter van de
Kamer zelf de vragen moeten selecteren, zoals dat
vroeger altijd gebeurde. Als de heer Anthuenis de eerste
was om een vraag te stellen in de commissie, had men
de vraag van mevrouw Pieters moeten weigeren. Dat is
de procedure die dient te worden gevolgd.
Mijnheer de minister, tussen vorige donderdag en van-
daag zijn vijf dagen verlopen. Misschien zijn er nieuwe
feiten die u naar voren wilt brengen. Dat lijkt mij veel
belangrijker dan deze discussie.
De voorzitter : Het is inderdaad aan de heer Anthuenis
om de vraag te stellen. Wat de procedure betreft wil ik
duidelijk zijn. Deze vraag werd eerder gesteld in de
commissie. Mevrouw Pieters heeft ze in de plenaire
vergadering gesteld. Volgens de reglementaire proce-
dure wordt deze vraag dan toegevoegd en heeft de
eerste vraag - dus de vraag van de heer Anthuenis -
voorrang in de plenaire vergadering. De voorzitter van de
Kamer heeft echter geoordeeld dat het vragen van een
andere orde betrof. Mijnheer Anthuenis, vandaar dat u
het recht hebt om uw vraag te stellen. Als u ze terugtrekt,
hebt u echter niet het recht om commentaar te leveren.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
samengevat, de VLD is ook bezorgd over het budget van
de ziekteverzekering. Mijnheer de minister, mijn concrete
vraag is of er tussen donderdag en vandaag nieuwe
elementen zijn waardoor u uw antwoord beter kunt
staven. Ik wil helemaal niet moeilijk doen.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer Anthuenis,
als dat de vraag is, dan is het antwoord neen. Er zijn
geen nieuwe elementen die mij in staat stellen om mijn
antwoord beter te staven. Ik heb een uitgebreid en
grondig antwoord op de vele vragen van de heer Anthue-
nis gegeven.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Ik zal enkele concrete
vragen stellen. Mijnheer de minister, ten eerste, welke
redenen geeft het RIZIV als verklaring voor de forse
stijging van de uitgaven in de ziekteverzekering gedu-
rende de eerste drie maanden van dit jaar ? Ten tweede,
het jaar 1999 werd afgesloten met een tekort van 7,5
miljard frank. De cijfers van 2000 zijn gebaseerd op de
cijfers van 1999. Dat betekent dat het tekort van 1999
ook gevolgen heeft voor de begroting van het jaar 2000.
Voorziet u in besparingsmaatregelen teneinde te voorko-
men dat het tekort van 7,5 miljard frank in 1999 wordt
herhaald in 2000 ?
Ten derde, bij de vorige Programmawet hebt u in een
aantal procedures voorzien teneinde onmiddellijk in te
grijpen bij een dreigend tekort in de begroting. Wanneer
zult u deze procedures aanwenden ? De wetgeving op
de ziekteverzekering voorziet in de mogelijkheid om op
basis van het knipperlichtenbesluit bij de commissie voor
de Begrotingscontrole correctiemaatregelen te vragen
voor de overeenkomstencommissies waar een drei-
gende significante overschrijding bestaat.
- Voorzitter : de heer Jean-Marc Delize´e
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, uitgaande van de vaststelling dat in 1999 de
uitgaven in de ziekteverzekering 7 miljard 432 miljoen
frank
hoger
lagen
dat
de
vastgestelde
globale
begrotingsdoelstelling, moet inderdaad rekening worden
gehouden met het feit dat, bij een ongewijzigd beleid, ook
in 2000 een overschrijding te verwachten is.
Op het ogenblik dat de globale begrotingsdoelstelling
voor 2000 werd vastgelegd, werd er nochtans reeds van
uitgegaan dat men in 1999 een overschrijding zou ken-
nen van iets meer dan 5 miljard frank, die derhalve reeds
verdisconteerd is in de begrotingsdoelstelling van 2000.
Deze bijkomende overschrijding werd pas laat bekend,
met name in april, ter gelegenheid van de boeking van de
facturen van de maand december 1999. Tijdens de
laatste maand van vorig jaar werd een recordbedrag aan
facturen geboekt ter waarde van 60 miljard frank. Dit was
in december 1998 slechts 46 miljard frank.
Ik
gaf
aan
de
verzekeringsinstellingen
inderdaad
14 dagen meer tijd om hun achterstand in de boeking van
de facturen weg te werken, teneinde doorschuivingen
naar het volgend jaar te beperken en om een concreet
zicht te krijgen op de ontwikkeling van de uitgaven in
1999.
Of de overschrijding in 2000 bij een ongewijzigd beleid
zich zal beperken tot de bijkomende 2,4 miljard frank,
dient te worden betwijfeld. De diensten van het RIZIV zijn
momenteel belast met de ramingen voor de periode 2001
tot 2003 en bij die gelegenheid zullen zij ook geactuali-
seerde ramingen verrichten voor 2000. De resultaten
ervan zullen binnen enkele dagen bekend zijn.
Inmiddels werden de eerste gegevens bekend over de
evolutie van de thesorieuitgaven gedurende het eerste
trimester van 2000. Zij vertonen een stijging met 7,88%
ten opzichte van de uitgaven tijdens dezelfde periode van
1999, zodat het zeker nodig is de verdere evolutie op de
voet te volgen. De vraag is uiteraard in hoeverre de
evolutie van de thesorie op het eerste trimester een
goede indicatie is voor de jaarevolutie van de geboekte
uitgaven. In 1999 stegen de thesorieuitgaven tijdens het
eerste trimester met 7,44%, terwijl de geboekte jaar-
uitgaven met 6,32% toenamen. Dit klein procentueel
verschil houdt een bedrag in van 5 miljard frank.
Net zoals ik antwoordde op de vraag van mevrouw
Pieters, herhaal ik dat met dergelijke informatie omzichtig
moet worden omgesprongen wil men precieze cijfer-
gegevens voorleggen.
HA 50
COM 200
19
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Er zijn argumenten om er vanuit te gaan dat de groei op
jaarbasis lager zal liggen dat de groei tijdens de eerste
maanden van het jaar. Om te beginnen wordt bij de
uitgaven van het eerste trimester nauwelijks of geen
effect gevoeld van de besparingsmaatregelen; een aan-
tal ervan zijn niet vanaf het begin van het jaar van
toepassing, terwijl andere, zoals de bijkomende heffing
op het zakencijfer van de farmaceutische ondernemin-
gen, pas in de tweede helft van het jaar worden uitge-
voerd. Daarnaast is het zo dat de uitgaven tijdens de
eerste maanden van 2000 bijkomstig werden belast met
de effecten van de griepepidemie die zich in de loop van
de laatste maanden van 1999 en de eerste maand van
2000 heeft gemanifesteerd en waarvan de meeruitgaven
thans worden geboekt. Zij zullen aantoonbaar zijn in de
geboekte uitgaven van het eerste trimester, die in juni
worden bekendgemaakt.
Indien de volgende dagen zou blijken dat voor 2000 een
belangrijke overschrijding te verwachten is, dan zullen de
wettelijke instrumenten in werking moeten treden die
deze overschrijding moeten inperken. In dat verband
verwijs ik naar de correctiemogelijkheden die volgen uit
de toepassing van het knipperlichtenbesluit. De mogelijk-
heid van een automatische en onmiddellijk toepasselijke
vermindering van honoraria, prijzen en vergoedingen
zoals deze werd ingevoerd in artikel 5 van de wet van
24 december 1999 en waarbij de algemene raad zich
uitspreekt over de ambtshalve uit te voeren aanpassin-
gen, zal voor de meeste sectoren pas volgens jaar van
toepassing zijn, aangezien heel wat sectoren met twee-
jaren-overeenkomsten voor 2000 geen nieuwe overeen-
komst hebben gesloten.
- Voorzitter : de heer Joos Wauters
Ook het huidige knipperlichtenbesluit laat toe dat, als de
betrokken akkoorden- en overeenkomstencommissies
hun verantwoordelijkheid niet opnemen, de Ministerraad
een beslissing kan nemen. Ik zal er bijgevolg over waken
dat de noodzakelijke verminderingen zullen worden door-
gevoerd. Trouwens, op de Ministerraad van vorige vrij-
dag heb ik reeds in die zin gereageerd in verband met de
thuisverpleging. In dat verband reken ik trouwens op de
volle steun van alle commissieleden. Mevrouw Pieters
zei haar steun al toe.
Ik ga ervan uit dat een groot gedeelte van de meer-
uitgaven zal zijn gesitueerd in de geneesmiddelensector,
enerzijds omdat de aangekondigde besparingen die de
begroting van 1999 in evenwicht hadden moeten houden
slechts in geringe mate werden totstandgebracht waar-
door het bijkomend tekort van 1999 volledig in deze
sector is terug te vinden en anderzijds, omdat de bespa-
ringen voor dit jaar ten gevolge van praktische problemen
bij de uitvoering slechts met vertraging in werking kunnen
treden. In de mate dat de vooropgestelde besparingen
niet volledig zouden worden gehaald, zal worden
gebruikgemaakt van de mogelijkheid die in artikel 191,
15° ter, van de ZIV-wet, via artikel 13 van de programma-
wet van december werd ingevoerd. Hierdoor kan een
bijkomende heffing van 2% van de omzet op de Bel-
gische geneesmiddelenmarkt worden gerealiseerd. In
dat geval zal de opbrengst van deze heffing een com-
pensatie vormen voor de overschrijding van de uitgaven,
waardoor deze overschrijding bij de afsluiting van de
rekeningen derhalve zal verminderen.
Een reeks vooropgestelde besparingsmaatregelen in de
geneesmiddelensector zijn slechts kortetermijningrepen.
Zij moeten zo vlug mogelijk plaats maken voor structurele
maatregelen. Hiervoor verwijs ik in de eerste plaats naar
de inspanningen die ik lever ter promotie van het ratio-
neel voorschrijfgedrag. Ik maak daarbij gebruik van de
nieuwe gegevensbanken, zoals Farmanet en MKGMFG.
Ik heb gisteren nog zeer concrete initiatieven voorgesteld
naar aanleiding van een presentatie van de MKGMFG-
gegevens, die werkelijk zeer grote dispariteiten in medi-
sche praktijk vertonen. Die politiek zal slechts op langere
termijn vruchten afwerpen. Op iets kortere termijn wil ik
de uitgaven in de geneesmiddelensector envelopperen.
Als het budget op een adequate wijze wordt vastgelegd -
rekening houdend met de effectiviteit van het geneesmid-
del, doelmatig gebruik, verantwoorde prijsstelling en
noodzakelijke sociale bescherming - kan er een gedeel-
telijke of gehele overschrijding ten laste van de farma-
ceutische bedrijven worden gelegd, naast de verantwoor-
delijkheden
die
bestaan
ten
aanzien
van
verzekeringsinstellingen en voorschrijvers. Ik heb daar-
voor in de vorige programmawet al een principieel instru-
mentarium van het parlement verkregen. Ik ben dit nu
aan het concretiseren.
Ik meen trouwens dat we in de toekomst meer en meer
zullen moeten werken met budgetten die in een meer-
jarenperspectief worden opgesteld, die de financiering
van de nieuwe behoeften verrekenen en waarop regels
van een gedeelde financie¨le verantwoordelijkheid wor-
den toegepast. Ik heb aan de sector een ranglijst van
prioritaire behoeften gevraagd voor een periode van drie
jaar. Op deze basis kunnen de budgetten voor de vol-
gende jaren worden vastgelegd.
Mijnheer Anthuenis en mevrouw Pieters, ik denk dat we
een onderscheid moeten maken met sectoren waarin we
eigenlijk over de mechanismen beschikken. Ze worden
door de laatste programmawet nog wat beter op punt
gesteld. We kunnen echter nog niet alles verwezenlijken
wat we principieel als instrumentarium hebben. In alle
sectoren, behalve de geneesmiddelensector, hebben we
de
mechanismen.
Ik
kan
daar
ingrijpen.
In
de
geneesmiddelensector beschik ik niet over goede me-
chanismen. We zijn daar werkelijk met een groot pro-
bleem geconfronteerd. We moeten dat niet wegsteken.
We moeten dringend doorwerken aan het op punt stellen
van die mechanismen. Sommige daarvan werken traag.
Zij werken via het gedrag. Daar ben ik mee bezig. Ik heb
20
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
verkregen dat de opgelegde kalender aan het RIZIV en
aan Volksgezondheid met betrekking tot de databanken,
wordt gerespecteerd. Andere maatregelen veronderstel-
len een heel ander budgettair beheersingsmechanisme,
met name een gesloten budget per therapeutische
klasse. Daar ben ik mee bezig. Ik hoop dat dit de
komende jaren een fundamenteel andere aanpak zal
mogelijk maken.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de minister, in
het begin van het jaar was de groei inderdaad veel hoger,
maar dat was vorig jaar ook zo. Bij een ongewijzigd
beleid zullen we waarschijnlijk weer op een aanzienlijk
tekort afstevenen. We zijn verheugd dat de minister daar
iets aan wilt veranderen. Hij wilt de wettelijke instrumen-
ten in werking doen treden. Met de meerderheid van de
besparingsvoorstellen tracht men inderdaad wat brand-
jes te blussen. We moeten een structurele oplossing op
lange termijn zoeken. De minister heeft daarbij de steun
van de VLD en naar ik heb begrepen ook van mevrouw
Pieters.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Servais Verherstrae-
ten aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen
over
de pensioenrechten voor mandaten in het on-
derwijs
(nr. 1795)
Question orale de M. Servais Verherstraeten au mi-
nistre des Affaires sociales et des Pensions sur
les
droits a` la pension de´coulant de mandats exerce´s
dans l'enseignement
De heer Servais Verherstraeten (CVP) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, krachtens decretale be-
palingen van 1994 kunnen directiefuncties in het onder-
wijs bij mandaat worden toegekend. Men kan hierbij
zowel beroep doen op internen als externen. Deze
laatsten krijgen een contract van bepaalde duur, de
anderen blijven hun vaste benoeming behouden en
krijgen een mandaat van beperkte duur toegewezen. In
dit geval ontvangt men een wedde en een belangrijke
mandaatvergoeding. Deze vergoeding komt niet in aan-
merking voor de vaststelling van de gemiddelde wedde
en voor de berekening van het pensioen. Dit geldt voor
directiefuncties, voor departementshoofden en voor bibli-
othecarissen. De problematiek van deze niet onbelang-
rijke mandaatvergoedingen en de consequentie dat ze
niet bij de pensioenberekening kunnen worden meege-
teld, kan worden opgelost bij een in Ministerraad over-
legd koninklijk besluit.
Mijnheer de minister, bent u van plan een dergelijk
koninklijk besluit uit te vaardigen ? Ik heb vernomen dat u
de Vlaamse minister van Onderwijs terzake reeds hebt
gecontacteerd. Op dit punt trap ik wellicht een open deur
in. Wanneer zult u het koninklijk besluit nemen ? Het gaat
niet over een massa gevallen. Sommige mensen op wie
deze regel van toepassing is, zijn reeds met pensioen
gegaan. Bent u van plan uw maatregel met retroactiviteit
toe te passen of alleen voor de toekomst zodat de
mensen met pensioen niet kunnen genieten van de
wegwerking van de lacune in de wetgeving ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, artikel 8 van de wet van 21 juli 1844 bepaalt dat
mandaten van vergelijkbare aard met een vaste benoe-
ming kunnen worden gelijkgesteld en dat de lijst van
weddebijslagen die in aanmerking komen voor de bere-
kening van het pensioen, kan worden aangevuld. De
mandaten van algemeen directeur, van departements-
hoofd en van bibliothecaris bepaald in de artikelen 108
tot en met 110 van het decreet van 13 juli 1994 betref-
fende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap
kunnen beschouwd worden als mandaten van vergelijk-
bare aard zoals bepaald in artikel 8, paragraaf 1 derde lid
van de wet van 21 juli 1844. Ze zullen worden opgeno-
men in het eerstvolgende besluit dat in uitvoering van dit
artikel zal worden genomen. U bent goed ingelicht.
De mandaatvergoedingen toegekend aan de algemeen
directeur, het departementshoofd en de bibliothecaris
van een hoge school zullen door hetzelfde besluit worden
toegevoegd aan de lijst van weddebijslagen die in aan-
merking worden genomen voor de vaststelling van de
referentiewedde waarop het pensioen berekend wordt.
Een aantal mandaten uit andere sectoren van het open-
baar ambt kunnen eveneens worden beschouwd als een
ambt van vergelijkbare aard met de mandaten bedoeld in
voormeld artikel 8, paragraaf 1, derde lid van de wet van
21 juli 1844. Een aantal andere weddebijslagen dienen
eveneens in aanmerking te worden genomen bij de
pensioenberekening. Al deze mandaten en weddebij-
slagen zullen worden opgenomen in een koninklijk be-
sluit. Het is de bedoeling dit koninklijk besluit te nemen
voor het einde van dit jaar. Aan het besluit zal terugwer-
kende kracht worden verleend. Ik vestig uw aandacht
erop dat in de onmiddellijke toekomst nog geen pensioe-
nen toegekend zullen worden waarbij rekening moet
worden gehouden met de in voormeld koninklijk besluit
op te nemen nieuwe mandaten en weddebijslagen.
De heer Servais Verherstraeten (CVP) : Mijnheer de
voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
HA 50
COM 200
21
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
het Zilverfonds (nr. 1824)
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
le fonds
de vieillissement
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, op 5 april jongstleden heb
ik in deze commissie een vraag gesteld over de wense-
lijkheid van de opbouw van een demografische reserve
met het oog op de vergrijzing van de bevolking. Zelfs al
waren we het niet helemaal eens over de noodzaak
ervan, toch vond ik het een zeer interessant debat, voor
zover dit in het kader van een vraag mogelijk was.
Mijnheer de minister, ik ging alvast met u akkoord dat in
een debat over de vergrijzing niet alleen het probleem
van de betaalbaarheid van de pensioenen aan bod moet
komen, maar ook dat van de gezondheidszorgen en van
de nieuwe vormen van arbeid en aan arbeid gelijkge-
stelde periodes en de gevolgen daarvan op de inkomsten
en uitgaven van de sociale zekerheid en in het bijzonder
de pensioenen. Ik meen, net zoals u, dat een versnelde
afbouw van de overheidsschuld de beste waarborg is
voor de betaalbaarheid van de pensioenen. Naar mijn
oordeel kunnen de meerinkomsten als gevolg van de
betere conjunctuur nu reeds worden gebruikt om naast
de versnelde schuldafbouw een aanvang te nemen met
het aanleggen van een demografische reserve. Ik vond
uw aankondiging dat u in november in de commissie voor
de Sociale Zaken een debat daaromtrent zult voeren en
dat u tot dan dit thema grondig wenst voor te bereiden,
zeer lovenswaardig.
Zopas echter heeft minister Vande Lanotte de idee van
de oprichting van het Zilverfonds gelanceerd, idee waarin
ik mij - gezien onze tussenkomst op 5 april - kan in
terugvinden. Gezien uw eerder afwijzende houding op
5 april ten overstaan van de oprichting van een
fonds
en de recente lancering van het Zilverfonds door minister
Vande Lanotte, vraag ik mij af waar we nu staan. Op deze
wijze wordt geen goed parlementair werk geleverd. Als
de eerste minister in plenaire vergadering meent er nog
een sneer te moeten aan toevoegen door te beweren dat
de CVP het ritme niet kan volgen, dan wil ik wel opmer-
ken en doen vaststellen dat ik als CVP-er als eerste en
dus vo´o´r minister Vande Lanotte de idee van de vorming
van een
fonds gelanceerd heb. Bovendien lees ik in de
pers dat de heer De Gucht pleit voor de opbouw van
pensioenreserves op individuele rekeningen, maar dan
zitten we in een heel ander debat. Toen we het hadden
over de opbouw van een demografische reserve, hadden
we het niet over de zoveelste pijler van de sociale
zekerheid, maar over de betaalbaarheid van de pensioe-
nen wanneer wij met de
opa-boom de gevolgen van
een aantal keuzes voor onder andere nieuwe vormen
van arbeid om gezin en werk beter te combineren, zullen
worden geconfronteerd.
Het debat wordt er niet helderder op. Mijnheer de minis-
ter, graag zou ik willen weten of de regering heeft
beraadslaagd over de oprichting van een Zilverfonds en
of de aanleg van een demografische reserve in baar geld
of schuldpapieren of staatsobligaties - waaraan de heer
Vande Lanotte en ikzelf de voorkeur geven - wordt
gecombineerd met een versnelde schuldafbouw, zoals u
op 5 april in commissie hebt gesuggereerd. Of is de idee
van het Zilverfonds opnieuw de allerindividueelste ex-
pressie van de allerindividueelste emotie, hoe interes-
sant ze ook is ?
Mijnheer de minister, kunt u in de commissie voor de
Sociale Zaken over de demografische reserve een debat
aangaan vooraleer hierover een definitieve regerings-
beslissing zal vallen ? Zal dit binnen de vooropgestelde
timing van oktober of november blijven ? Kan, gezien de
actualiteit van dit thema, dit debat vroeger worden ge-
houden, zij het dat er dan misschien nog geen concreet
ontwerp op tafel kan worden gelegd ? Wat is uw houding
als minister, bevoegd voor de pensioenen, over het
voorstel van het Zilverfonds ? Kunt u iets genuanceerder
en meer onderbouwd uw mening te kennen geven dan in
uw reactie in de plenaire vergadering van vorige week
donderdag ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, tijdens een vorige discussie heb ik in zeer
algemene termen gesproken en heb ik mij niet echt
uitgesproken over modaliteiten en technieken. U hebt
toen duidelijk gepleit voor de demografische reserve. Ik
heb er positief noch negatief op gereageerd. Ik heb
gezegd dat wij er later nog op zouden terugkomen.
Mijn houding is heel duidelijk en houdt rekening met het
regeerakkoord. De wettelijke pensioenen zijn het funda-
ment van de zekerheid die de mensen in onze samenle-
ving hebben dat ze later een fatsoenlijk pensioen zullen
krijgen. Het is ook de prioriteit van de regering. Men
garandeert
de
betaalbaarheid
van
het
wettelijke
pensioenstelsel door de schuld af te bouwen, alsook door
een voldoende hoge activiteitsgraad in de samenleving.
Ik denk dat u het ermee eens zult zijn dat inzake de
afbouw van de schuld inderdaad een heel belangrijke
weg werd afgelegd, mede door de inspanning van de
vorige regering. Wij zitten met een omgekeerd sneeuw-
baleffect dat blijft spelen, ook omdat de regering zich
inschrijft in het stabiliteitsprogramma dat in december
1998 voor de Europese Unie werd opgesteld. Wij krijgen
ruimte op het budget.
De uitdaging is om met die ruimte een goed beleid te
voeren, maar ook om de vergrijzing te financieren. Dit zal
vanaf 2010 vele miljarden kosten, niet alleen bij de
22
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
pensioenstelsels, maar ook voor de gezondheidszorg. Ik
wil dit punt scherp onderstrepen omdat het volgens mij in
het debat wordt veronachtzaamd.
Het is geen geheim dat de budgettaire ruimte reeds
aanwezig zal zijn voordat de vergrijzing zal wegen op het
budget. Er is een tijdsverschil. Ik ben persoonlijk gee¨vo-
lueerd in de onmiddellijke reactie op dat probleem. Als
men heel rationeel en afstandelijk reageert, kan men
inderdaad beamen dat door de schuld te verminderen er
ruimte vrijkomt om die vergrijzing later te financieren. Ik
werd meer op mijn hoede naarmate een aantal voorspel-
lingen het licht begonnen te zien. Zo was er de zeer
rooskleurige voorspelling van het Planbureau over de
budgettaire ruimte die de volgende tien jaar zou vrijko-
men. Dergelijke voorspellingen doen natuurlijk de appetijt
zeer stijgen. Er is volgens mij inderdaad een mecha-
nisme nodig om ons allen - regering, parlement, sociale
partners, actiegroepen - meer discipline bij te brengen
over het verdere afbouwen van de schuld en het reser-
veren van de ruimte die aldus vrijkomt, onder meer voor
de garantie dat volwaardige pensioenen zullen worden
uitbetaald.
Met het Zilverfonds krijgt dit idee concreet gestalte. Ik
had mij inderdaad voorgenomen nog meer tijd te nemen
vooraleer dergelijke concrete voorstellen aan te bieden,
want ik ga ervan uit dat het een deel is van een
fundamenteel debat over de grote prioriteiten dat in de
regering de komende jaren zal worden gevoerd.
Naarmate we geconfronteerd werden met de recente
prognoses van het Planbureau en de uitermate verleide-
lijke impact daarvan op de besluitvorming, dachten we
dat het nuttig was om misschien nu al dit concrete
voorstel te doen, zij het bij monde van de minister van
Begroting.
De regering heeft de implementatie van dat voorstel nog
niet besproken. Ik ga ervan uit dat de regering dit heel
concreet moet bespreken en dat dit daarna ook in het
parlement moet gebeuren. Ik ga er overigens van uit dat
ook de sociale partners daarbij moeten worden betrok-
ken. Ik zal die vraag aan de sociale partners ook stellen.
Zij moeten over deze ideee¨n ook hun advies geven. De
regering heeft morgen een ontmoeting met de partners
en zij zal die vraag voorleggen omdat de sociale partners
ook daarin een rol te spelen hebben.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik dank de minister voor zijn antwoord. De geesten
evolueren. De prognoses van het Planbureau zijn zeer
positief en laat ons hopen dat zij bewaarheid worden. Als
wij voldoende belang hechten aan de betaalbaarheid van
de vergrijzing - en ik ben het met u eens dat het hier niet
alleen gaat over het wettelijk pensioen, maar ook over de
gezondheidszorg en enkele kleinere aanverwante tak-
ken - kunnen wij elkaar behoeden voor het op korte
termijn opsouperen. Er zijn nu wellicht meevallers die
binnen een aantal jaren misschien niet meer zo sterk
aanwezig zijn. Het zou politiek betreurenswaardig zijn
mochten we de ruimte alleen voor een kortetermijn-
politiek gebruiken.
Ik noteer dat deze zaak nog niet besproken is op de
Ministerraad. Ik houd er de minister van Pensioenen en
Sociale Zaken wel aan dat hij, zoals hij beloofd had in zijn
timing naar oktober-november, of versneld, het parle-
ment en de commissie voor Sociale Zaken zal betrekken
in een bespreking van eventueel een wetsontwerp. Als
wij weten dat wij op een redelijke termijn bij de bespre-
kingen betrokken worden, kunnen we de volgende we-
ken en maanden een inflatie van vragen en interpellaties
rond dit onderwerp, dat de bevolking terecht bezighoudt,
voorkomen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jan Peeters aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
werking
van
het
bijzonder
solidariteitsfonds
(nr. 1828)
Question orale de M. Jan Peeters au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le fonctionne-
ment du Fonds spe´cial de solidarite´
De heer Jan Peeters (SP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, het bijzonder solidariteitsfonds
functioneert in de praktijk voor de terugbetaling van
prestaties die niet direct in de RIZIV-nomenclatuur voor-
zien worden. Deze prestaties zijn meestal van zeldzame
aard en heel duur. Het bestaan van een bijzonder
solidariteitsfonds wordt steeds meer bekend bij de bevol-
king, onder meer via de ziekenfondsen. Er zijn nog altijd
veel problemen bij de snelheid van terugbetaling en
beslissingsprocedures. Dit dwingt mensen om zeer be-
langrijke sommen te pre-financieren.
U hebt vroeger al aangekondigd dat u van plan was om
de procedures voor het bijzonder solidariteitsfonds te
versnellen en te vereenvoudigen om de terugbetaling
vlotter te laten verlopen. Twee weken geleden hebben
we in de media gezien dat men binnen het RIZIV een
aantal beslissingen zou nemen om die procedure te
versnellen.
Mijn vragen zijn zeer kort. Wat is de stand van zaken over
die vernieuwde procedure van het bijzonder solidariteits-
fonds ? Op welke manier zullen de aanvraag-, de
behandelings- en uitbetalingsprocedures versneld wor-
HA 50
COM 200
23
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jan Peeters
den ? Wordt er ook een mogelijkheid voorzien om in een
soort van derdebetalerssysteem de prestaties recht-
streeks te vergoeden aan de verstrekker zonder belang-
rijke pre-financiering te moeten blijven opleggen aan de
patie¨nten ?
Mijnheer de minister, ik heb nog e´e´n fundamentele vraag.
Wij hebben reeds enige ervaring met het bijzonder
solidariteitsfonds en het soort prestaties dat zij geregeld
terugbetalen. Wordt het geen tijd om een aantal van deze
prestaties naar de gewone nomenclatuur over te hevelen
en ze terugbetaalbaar te maken binnen de verplichte
ziekteverzekering ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
zoals de heer Peeters terecht heeft opgemerkt werd het
bijzonder solidariteitsfonds gecree¨erd om vergoedingen
toe te kennen voor dure interventies voor zeldzame
afwijkingen. Het fonds mag niet worden aangewend om
terugbetalingen te bekomen voor zaken die door de
gewone nomenclatuur niet of te weinig worden terugbe-
taald. Het bijzonder solidariteitsfonds moet beperkt blij-
ven tot vergoedingen van dure prestaties voor zeldzame
aandoeningen. Deze verstrekkingen moeten levens-
noodzakelijk zijn en een bewezen wetenschappelijk nut
hebben. Ik stelde ook vast dat de procedures voor het
bekomen van een vergoeding enorm lang duren en de
patie¨nten de behandelingen vaak moeten prefinancieren.
Een eerste stap naar modernisering is gerealiseerd door
de
beslissingsbevoegdheid
van
het
collega
van
geneesheren-directeurs te delegeren naar een lid van
het college. Dat koninklijk besluit is intussen gepubli-
ceerd. Vervolgens zijn in de Programmawet van
31 december 1999 twee bepalingen opgenomen in ver-
band met het bijzonder solidariteitsfonds.
Ten eerste kan het college een lijst opmaken van pres-
taties voor de verzorging van zeldzame en chronische
aandoeningen waarvoor een positieve beslissing is ge-
nomen. Wanneer de adviserende geneesheer van een
ziekenfonds geconfronteerd wordt met een identieke
aanvraag kan deze adviserende geneesheer zelf een
beslissing nemen.
Ten tweede werd de indicatiestelling voor de vergoeding
verruimd. Het wordt nu mogelijk om prestaties die in de
gewone nomenclatuur voorkomen, maar door een be-
paalde toepassingsregel niet kunnen worden vergoed, in
overweging te nemen voor vergoeding door het bijzonder
solidariteitsfonds. De appreciatiebevoegdheid blijft bij het
college van geneesheren-directeurs.
Recent heb ik een ontwerp van koninklijk besluit voorge-
legd aan het verzekeringscomite´ dat de procedures nog
meer moet bespoedigen. Een aanvraag door de advise-
rende geneesheer van het ziekenfonds moet binnen de
30 dagen aan het RIZIV worden gezonden. Het ontwerp
voorziet in de uitwerking van de bepalingen in de
programmawet in verband met de delegatie naar de
adviserende geneesheer. Er wordt een dwingende
voorschottenregeling door de ziekenfondsen ingevoerd.
Tevens wordt de mogelijkheid gecree¨erd om de vergoe-
dingen rechtstreeks aan de verstrekker te laten toeken-
nen zonder dat de patie¨nt moet prefinancieren.
De verruiming van de indicaties en de versnelling van de
procedures zal wellicht hogere uitgaven met zich mee-
brengen. Ik heb daarom beslist om in 2000 een extra
budget van 50 miljoen toe te kennen aan het bijzonder
solidariteitsfonds. Hierdoor zal het fonds over een budget
van ongeveer 270 miljoen BEF beschikken.
Mijnheer Peeters, u vroeg of sommige prestaties, die
sinds enige tijd door het bijzonder solidariteitsfonds ver-
goed worden, niet eerder overgeheveld worden naar de
gewone nomenclatuur. Dit is reeds in het verleden het
geval geweest. Ik geef het voorbeeld van de coronaire
stands die vroeger door het bijzonder solidariteitsfonds
werden vergoed. Dit gebeurt nu door de gewone nomen-
clatuur. Wanneer een prestatie niet langer een uitzonder-
lijk karakter heeft, is het logisch dat deze naar de
nomenclatuur overgeheveld worden mits de prestatie
een bewezen wetenschappelijk nut heeft en de prijszet-
ting wordt gee¨valueerd.
Ik hoop hiermee een noodzakelijk overzicht te hebben
gegeven van een aantal opeenvolgende stappen in het
hervormingsproces van het bijzonder solidariteitsfonds.
Ik denk dat ze samen voor een efficie¨ntere en sociaal
meer verantwoorde behandeling zullen zorgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de vermindering van de werknemersbijdrage van
sociale zekerheid voor de lage lonen
(nr. 1837)
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
la diminu-
tion des cotisations personnelles de se´curite´ sociale,
affe´rentes aux bas salaires
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, de tweede module inzake de ver-
laging van de persoonlijke bijdrage voor de sociale
zekerheid voor degenen die moeten werken aan een
laag loon is gepubliceerd op 28 april 2000. Het betreft
hier een technische vraag. Volgens mijn informatie zou-
den in dit besluit betreffende de factor alfa en het
maximum bedrag van de vermindering per kalenderjaar,
nog een aantal aanvullingen worden aangebracht. Klopt
dit, mijnheer de minister ? Er zou ook een interpretatie-
24
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
probleem zijn betreffende de eindejaarspremie. Er zou
ook nog moeten worden bepaald dat de vermindering
niet van toepassing is indien het nettoloon door een
hogere bedrijfsvoorheffing kleiner wordt, dan het geval
zou zijn geweest voor de vermindering van deze per-
soonlijke socialezekerheidsbijdrage. Is dit juist, mijnheer
de minister ?
Ik vraag u dus gewoon te bevestigen dat dit correct is. Als
dit correct zou zijn, wanneer zullen de wijzigingen dan
gepubliceerd worden ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw D'Hondt, dit is een zeer technische vraag. Ten
eerste, wat de aanpassing van de factor alfa betreft, heeft
de Ministerraad vrijdag zijn goedkeuring verleend aan
een ontwerp van technisch koninklijk besluit waardoor
deze problematiek zal worden opgelost. De oplossing
bestaat erin dat in het koninklijk besluit van 17 januari
2000 tot uitvoering van de wet van 20 december 1999 de
concrete waarde van de factor alfa niet meer wordt
vermeld. In plaats daarvan blijft de formule voor de
berekening van alfa behouden en wordt vermeld dat alfa
tot op de vierde cijfer na de komma wordt bepaald
waarbij 0,00005 naar boven wordt afgerond.
Deze oplossing biedt een aantal voordelen. Door niet
langer de concrete waarde van alfa op te nemen op te
nemen
in
het
koninklijk
besluit
maar
enkel
de
berekeningsformule wordt voorkomen dat er telkens een
nieuw koninklijk besluit moet verschijnen indien de waar-
den van de loongrenzen S0, S1 en S2 wijzigen.
Concreet zou dit bijvoorbeeld kunnen gebeuren naar
aanleiding van een indexatie aangezien in artikel 2 van
wet van 20 december 1999 is bepaald dat de loongren-
zen zijn gekoppeld aan het indexcijfer op de consumptie-
prijzen. De afronding tot op het vierde cijfer na de komma
heeft als voordeel dat de waarde van alfa en dus ook van
de toepasselijke bijdragevermindering exacter kan wor-
den bepaald. Daardoor ontstaat tevens volledige cohe-
rentie met de regeling inzake de structurele lasten-
vermindering. Deze nieuwe regeling zal ingaan vanaf
1 juli 2000.
Ten tweede, wat de jaargrens betreft, weet u dat de wet
van 20 december 1999 de Koning niet de bevoegdheid
geeft om het bedrag van de jaargrens aan te passen door
een in de Ministerraad overleg koninklijk besluit. Deze
aanpassing dient dus te gebeuren bij wet. We zullen
daarover discussie¨ren bij de bespreking van de eerstvol-
gende programmawet. Dan zal dat aan de orde zijn.
Ten derde, het ontwerp van technisch koninklijk besluit
waaraan de Ministerraad op 12 mei jongstleden zijn
goedkeuring heeft verleend bevat eveneens een bepa-
ling waardoor mogelijke interpretatieproblemen over het
statuut van de eindejaarspremie bij de toepassing van de
wet van 20 december 1999 worden voorkomen. Kort
samengevat komt de aanpassing erop neer dat de einde-
jaarspremies niet worden opgenomen bij de betaling van
het bruto maandloon, de factor W. Indien het bedrag van
de eindejaarspremie echter groter is dan het referteloon,
de factor S of het theoretisch loon voor de fictieve
volledige prestatie op basis waarvan het bedrag van de
bijdragevermindering wordt berekend, dan wordt het
verschil tussen eindejaarspremie en referteloon toege-
voegd aan het referteloon van de betrokken maand. Dat
klaart een cirkelredenering op die mogelijk kon ontstaan
op basis van het huidige koninklijk besluit.
Wat uw laatste vraag betreft, heeft mijn administratie mij
gesignaleerd dat voor een bepaald aantal deeltijdse
werknemers men een refertemaandloon dat zich situeert
in de buurt van de loongrens S2, momenteel 53 000
frank, zich de situatie kan voordoen dat het netto maand-
loon na toepassing van de maatregel enkele franken
lager ligt dan voor de toepassing van de maatregel. Dat
is natuurlijk niet de intentie. Dit heeft te maken met het
feit dat de beperkte verhoging van het belastbaar maand-
loon van deze werknemers tot gevolg kan hebben dat
een hogere schaal van de bedrijfsvoorheffing van toe-
passing wordt. Aangezien dit probleem zich in de praktijk
slechts voor een heel beperkt aantal deeltijdse werkne-
mers zal voordoen en aangezien het netto inkomen op
jaarbasis wel zal stijgen, zij het beperkt, lijkt het mij niet
opportuun om dienaangaande een nieuwe bepaling op te
nemen in de wet.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de minister,
het gaat hier inderdaad om technische vragen. Voor
degenen die dit moeten toepassen is het echter niet
onbelangrijk om daar duidelijkheid over te krijgen. Ik dank
u voor uw antwoord en verzoek u de eerste minister mee
te delen dat het inderdaad op snelheid aankomt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de afspraken gemaakt op de Top van Lissabon
inzake
sociaal Europa (nr. 1839)
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
les ac-
cords conclus au
Sommet de Lisbonne en matie`re
d'Europe sociale (n° 1839)</b>
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik vind dit een heel belangrijke
zaak. Ik heb daarjuist gezegd dat twee van onze sociale
parastatalen op Europees vlak een meer dan eervolle
vermelding hebben gekregen. Dit toont het nut aan van
bepaalde instrumenten in ons land, zoals onder andere
de sociale boordtabellen.
HA 50
COM 200
25
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
Ik heb gelezen dat op de Europese Top in Lissabon
afspraken werden gemaakt over het opstellen van so-
ciale boordtabellen op Europees vlak. Op de Top werd
beslist een aantal topambtenaren met deze taak te
belasten. Voor ons land zou de heer Vandervorst, de
administrateur-generaal van de RSZ, tot deze groep van
topambtenaren behoren. Ook de sociale partners zouden
bij deze werkzaamheden worden toegelaten. Daartoe
zou binnen de Nationale Arbeidsraad een speciaal se-
cretariaat worden opgericht.
Mijn eerste vraag is misschien retorisch. Ik hoop dat de
informatie die terzake is verschenen ook klopt en dat op
de Europese Top afspraken werden gemaakt over de
opmaak van sociale boordtabellen.
Sociale boordtabellen zijn een Belgisch begrip. Ik zou
graag vernemen, mijnheer de minister, of de inhoud van
het instrument op Europees vlak overeenstemt met wat
er in Belgie¨ op dat vlak bestaat. Wat bedoelt men
Europees vlak met sociale boordtabellen ? Waartoe zul-
len deze tabellen kunnen worden gehanteerd ?
Werd in de schoot van de NAR een speciaal secretariaat
opgericht om die werkgroep van topambtenaren te on-
dersteunen ? Naast de sociale partners lijkt het mij ook
vrij normaal dat het parlement zich interesseert in deze
toch wel belangrijke sociale dimensie in Europa. Zal de
commissie voor de Sociale Zaken van de Kamer de
gelegenheid krijgen terzake informatie te ontvangen ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw D'Hondt, u zult gemerkt hebben dat ik zelf de
term boordtabellen nog nooit heb gebruikt. Ik meen
immers dat het een goede vertaling is van de Franse en
Engelse begrippen maar wij hebben in Belgie¨ iets heel
specifiek in gedachten als we het hebben over boord-
tabellen. Volgens mij werd in Lissabon iets anders afge-
sproken.
In Lissabon werd afgesproken dat we stappen moeten
zetten om de armoede uit te roeien. Het aantal mensen in
de Unie dat onder de armoedegrens leeft, is onaanvaard-
baar hoog. De meest in het oog springende wijze waarop
dit moet gebeuren, is het opstellen van gemeenschap-
pelijke normen - adequate doelen - inzake armoede en
dit vo´o´r het einde van het jaar.
Andere instrumenten die door de Raad worden voorge-
steld om dit doel te bereiken, zijn de opstelling van
nationale actieplannen inzake sociale insluiting en een
initiatief van de Europese Commissie voor samenwer-
king op het gebied van die nationale actieplannen. Dit
initiatief wordt verwacht tegen juni 2000.
Tenslotte, de Europese Raad wil een beter inzicht ver-
werven in de problematiek van de sociale uitsluiting door
het uitwisselen tussen de lidstaten van ervaringen en
goede praktijken. Het gemeenschappelijk bepalen van
doelstellingen en het uitwisselen van ervaringen veron-
derstelt het bestaan van gezamenlijk overeengekomen
indicatoren. Ikzelf gebruik daarvoor de uitdrukking so-
ciaal scorebord of sociale indicatoren.
U zou natuurlijk ook kunnen spreken over een sociale
boordtabel.
Wat is de bedoeling ? Een verzameling van gemeen-
schappelijke indicatoren krijgen op diverse sociale do-
meinen, maar dat moet men breed zien : het gaat over
inkomen, maar ook over opleiding, onderwijs, gezond-
heid, huisvesting en werkgelegenheid. Wij moeten ver-
gelijkbare indicatoren hebben en op die basis de organi-
satie van de uitwisseling van praktijken, maar ook het
discussie¨ren over gemeenschappelijke doelstellingen
vorm geven. Dat is niet eenvoudig, omdat er heel wat
statistische problemen rijzen. Mijn pleidooi luidt dat de
werkgroep hoge ambtenaren waarnaar u verwijst, eerst
een overeenkomst tracht te vinden over financie¨le indi-
catoren : wat is financie¨le armoede en welke statistiek
moet daarvoor worden gehanteerd ? Vervolgens moeten
wij een meer multidimensioneel scorebord krijgen met
ook andere aspecten van uitsluiting. Ik denk dan aan het
aantal mensen dat uitvalt in het onderwijs, hoeveel
mensen leven in een gezin waar niemand werkt. Hoe het
zit met sociale huisvesting enzovoort.
Wij vinden dit buitengewoon belangrijk. De Belgische
regering heeft zeer sterk aangedrongen op het tot stand
komen van gemeenschappelijke doelstellingen. Wij heb-
ben daarvoor de uitdrukking armoedenorm gebruikt. De
minister van Begroting en ikzelf vinden dit zeer belangrijk
en wij hebben dus twee universitaire teams van de UIA
aan het werk gezet om terzake voorstellen te doen die
onze vertegenwoordiging in de werkgroep hoge ambte-
naren kunnen stofferen. Ik heb ook twee topmensen in
deze groep, de heer Vandervorst als effectieve en de
directeur van de dienst Sociale Zekerheid van mijn
ministerie als plaatsvervanger. Die mensen kunnen het
voortouw nemen in deze groep. Zij hebben dat ook al
gedaan. Tevens hebben zij al heel wat weerstand kunnen
overbruggen vanwege hun Europese collega's, voor wie
de idee van uitwisseling van ervaringen en opstellen van
gemeenschappelijke indicatoren eigenlijk nieuw is.
Inzake het sociale overleg moet ik enigszins corrigeren
wat in de pers verscheen over de opvolging van de
werkzaamheden. Ik heb voorgesteld dat wij in de NAR
enige logistiek zouden inbouwen om de opvolging door
de sociale partners van wat onze mensen op Europees
vlak voorstellen, te verzekeren. Met de NAR werd afge-
sproken dat het algemeen secretariaat van de NAR deze
organisatie op zich zou nemen en dus niet een specifiek
secretariaat. De NAR was heel gelukkig om de opvolging
te mogen verzekeren van de werkzaamheden van deze
high level group en de begeleiding van onze vertegen-
woordigers door de sociale partners mogelijk te maken.
26
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Concreet betekent dit dat men regelmatig de werkteksten
die door de Europese voorzitter van de high level group
worden opgesteld, zal toesturen aan de partners in de
NAR, net als de verslagen van de vergadering, de
voorbereidende nota's, non-papers enzovoort. De NAR
kan dan zelf voor de verspreiding van deze informatie
zorgen en kan desgewenst contact opnemen met de
Belgische vertegenwoordigers in de groep om haar
standpunten kenbaar te maken. Natuurlijk moeten die
meespelen in wat wij daar op Europees niveau zeggen.
Overigens zullen de Belgische vertegenwoordigers in de
high level group op korte termijn de personen die de
Europese dossiers volgen bij de NAR persoonlijk ont-
moeten om de stand van zaken uiteen te zetten.
Terloops
wil
ik
ook
opmerken
dat
de
inter-
gouvernementele conferentie Lissabon die vorige week
doorging
in
Brussel
en
een
Belgische
inter-
gouvernementele conferentie is, ook beslist heeft om de
partners van de NAR nauwer te betrekken bij de uitvoe-
ring van de maatregelen die door de top van Lissabon
werden aangekondigd. Dat is echter een ander verhaal
dan dit specifieke punt over de high level group.
Tot slot is er de betrokkenheid van het parlement. Indien
de commissie het opportuun acht, denk ik dat zij een
beetje hetzelfde kan doen. Wij kunnen eigenlijk de
commissieleden regelmatig informeren over de werk-
zaamheden in de high level group. Misschien kunnen wij
de Belgische vertegenwoordiger van de high level group
met u in verbinding stellen.
Mijnheer de voorzitter, ik denk dat inderdaad moet wor-
den nagedacht over de concrete uitwerking. Wat de heer
Vandervorst elders in Europa gaat verdedigen is voor ons
heel belangrijk en zou ook moeten kunnen worden
besproken in deze commissie.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik dank de minister voor zijn antwoord. Het ging in de
sociale boordtabellen over de normen inzake armoede-
bestrijding. De term was mij bekend. Ik gebruikte het
woord sociale boordtabel omdat dit ook op die manier in
de pers verschenen is, meer bepaald in een artikel van
De Financieel Economische Tijd, waar men u citeert.
Minister Frank Vandenbroucke : Ik denk niet dat ik dat
gezegd heb, maar ik neem het u niet kwalijk.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Het doet er ook niet
toe. Het gaat om de idee. In de uitleg die u geeft, namelijk
omtrent het opstellen van gemeenschappelijke indicato-
ren enzovoort, vind ik inderdaad de invulling terug van de
sociale boordtabel. Onze fractie is er voorstander van dat
de commissie voor de Sociale Zaken regelmatig, zij het
door u, dan wel door de heer Vandervorst, schriftelijk of
bij gelegenheid in een gesprek gei¨nformeerd zou worden
over de evolutie van de werkzaamheden van deze high
level group.
De voorzitter : Ik neem mij inderdaad ook voor om dat
op te volgen en u te informeren. De manier waarop we dit
gaan doen, moet nog bekeken worden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de minister van Justitie en aan de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over
de aanpassing
van het bedrag van het loon dat niet vatbaar is voor
overdracht of beslag
(nr. 1840)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen)
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre de
la Justice et au ministre des Affaires sociales et des
Pensions sur
l'adaptation du montant de la re´mune´-
ration non cessible ou non saisissable
(La re´ponse sera donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik stelde de vraag aan de beide
ministers omdat het ontwerp ook tot de bevoegdheid
behoorde van de minister van Justitie. De concrete vraag
behoorde uiteraard tot uw bevoegdheid.
Ik zal er niet veel woorden aan verspillen, maar wij
hebben de wet terzake in de Kamer unaniem goedge-
keurd. Ook de Senaat heeft dit gedaan. De tekst is ook
gepubliceerd.
Voor zover ons bekend, staat in artikel 2, 1°, b, dat de
Koning bepaalt wat moet verstaan worden onder kind ten
laste. Ik veronderstel dat u in deze de Koning vertegen-
woordigt.
Mijnheer de minister, de vraag is of dit nog voorwerp
dient uit te maken - ik meen van wel - van een nog uit te
vaardigen koninklijk besluit ? Binnen welke timing zal dit
gebeuren ? De uitvoering van deze toch niet onbelang-
rijke wet kan misschien problemen of complicaties voor
de betrokken gezinnen met zich brengen, tenzij u mij zegt
dat er geen koninklijk besluit meer zal moeten genomen
worden - in tegenstelling tot wat artikel 2, 1, b zegt -
hierbij refererend aan een bestaande regeling.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, het is niet gebruikelijk dat uitvoeringsbesluiten
worden genomen vo´o´r de wet, waarvan ze de uitvoering
moeten zijn, is gepubliceerd in het Staatsblad, laat staan
vo´o´r de wet van kracht is geworden. Dat zou een
flagrante miskenning zijn van de parlementaire macht.
HA 50
COM 200
27
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Het gaat hier over de wet van 24 maart 2000, tot wijziging
van de artikelen 1409, 1409bis en 1411 van het Gerech-
telijk Wetboek, waarin bepaald is dat de Koning moet
bepalen wat dient te worden verstaan onder kind ten
laste. Deze wet is pas op 4 mei 2000 in het Belgisch
Staatsblad gepubliceerd en werd pas op 14 mei van
kracht. Ik het meteen na de publicatie aan mijn admini-
stratie de opdracht gegeven om de nodige uitvoerings-
besluiten voor te bereiden.
Er zijn heel wat moeilijkheden inzake de uitvoering. Zij
moeten worden opgelost bij de redactie van de tekst. Zo
moet onder meer de definitie van kind ten laste van die
aard zijn dat door alle partijen, zoals de gerechtsdeur-
waarders, de werkgevers en de uitkeringsinstellingen
van de sociale zekerheid kan worden geverifieerd of een
persoon op wiens loon beslag moet worden gelegd,
kinderen ten laste heeft. Indien men bijvoorbeeld refe-
reert aan gegevens die in een bepaalde databank zijn
opgeslagen of indien men de definitie zo moduleert dat
ze alleen via bepaalde kanalen, bijvoorbeeld het rijks-
register of de kruispuntbank, kan worden getoetst, moet
worden nagegaan of deze databank wel door iedere
belanghebbende kan worden geconsulteerd. Een ge-
rechtsdeurwaarder heeft bijvoorbeeld geen toegang tot
de kruispuntbank. Bovendien moet de omvang van het
beslag meteen kunnen worden aangepast aan de wijzi-
gingen van de gezinssituatie. Om die reden moeten de
gegevens aan de hand waarvan wordt bepaald of er
kinderen ten laste zijn, steeds actueel zijn. Ook hier zal
de formulering van de definitie een belangrijke rol spelen.
Zo is de feitelijke situatie onmiddellijk vast te stellen,
bijvoorbeeld door een bezoek aan de woning, maar stemt
ze niet altijd overeen met de juridische toestand, terwijl
omgekeerd juridisch correcte gegevens over databanken
misschien niet altijd up- to-date zijn en misschien niet
overeenstemmen met de feitelijke gegevens die toch
juridisch relevant zijn.
Het kan dus niet de bedoeling zijn om een onwerkbare
definitie te schrijven. Dat doet alleen maar meer onze-
kerheid op het terrein ontstaan. Niettemin streven wij
ernaar om de ontwerpteksten tegen eind mei af te
hebben. Daarna moet nog een advies worden gevraagd
aan de Raad van State. Dat kan natuurlijk lang duren.
Wat uw laatste vraag betreft moet ik zeggen dat de
minister van Sociale Zaken slechts zijdelings betrokken
is bij dit initiatief. Hij moet met name een definitie geven
aan een enkel element van de nieuwe wetgeving. Eigen-
lijk moet de minister van Justitie op uw derde vraag
antwoorden.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik zal de derde
vraag aan de minister van Justitie stellen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 12.38 uur.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 12.38 heures.
28
HA 50
COM 200
16-05-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000