B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
J
USTITIE
COMMISSION DE LA
J
USTICE
VAN
DU
26-04-2000
26-04-2000
HA 50
COM 177
HA 50
COM 177
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 177
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Woensdag 26 april 2000
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
-
COM 177
Mondelinge vraag van de heer Geert Bourgeois aan de
minister van Justitie over
de benoeming van een voor-
malig kabinetslid van de minister van Binnenlandse Zaken
tot substituut-procureur-generaal bij het Brussels hof van
beroep
(nr. 1558)
5
sprekers : Geert Bourgeois, Marc Verwilghen, minis-
ter van Justitie
Samengevoegde interpellaties van :
- de heer Tony Van Parys tot de minister van Justitie over
de opmerkingen van het college van procureurs-generaal
op het ontwerp 'snelrecht'
(nr. 340)
- de heer Geert Bourgeois tot de minister van Justitie over
zijn uitspraken over en zijn relatie tot de magistratuur
(nr. 360)
6
sprekers : Tony Van Parys, Geert Bourgeois, Marc
Verwilghen
, minister van Justitie
Moties
12
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren Peter
Vanvelthoven en Karel Van Hoorebeke aan de minister
van Justitie over
de evaluatie van het onderzoek naar de
Bende van Nijvel
(nrs. 1511 en 1612)
13
sprekers : Peter Vanvelthoven, Karel Van Hoorebeke,
Marc Verwilghen, minister van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Justitie over
de nieuwe nationaliteitswet
(nr. 1521)
14
sprekers : Jo Vandeurzen, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Justitie over
de werking en de eventuele
privatisering van het handelsregister
(nr. 1530)
16
sprekers : Jo Vandeurzen, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren Bart
Laeremans en Geert Bourgeois aan de minister van
Justitie over
de versoepelde toegang tot de magistratuur
voor advocaten
(nrs. 1533 en 1620)
17
sprekers : Bart Laeremans, Geert Bourgeois, Marc
Verwilghen
, minister van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Geert Bourgeois aan de
minister van Justitie over
gezamenlijke kantoren van
accountants en advocaten in Brussel
(nr. 1561)
21
sprekers : Geert Bourgeois, Marc Verwilghen, minis-
ter van Justitie
Sommaire
Mercredi 26 avril 2000
COMMISSION DE LA JUSTICE
-
COM 177
Question orale de M. Geert Bourgeois au ministre de la
Justice sur
la nomination d'un ancien membre de cabinet
du ministre de l'Inte´rieur comme substitut du procureur
ge´ne´ral pre`s la cour d'appel de Bruxelles
(n° 1558)
5
orateurs : Geert Bourgeois, Marc Verwilghen, mini-
stre de la Justice
Interpellations jointes de :
- M. Tony Van Parys au ministre de la Justice sur
les
observations formule´es par le colle`ge des procureurs
ge´ne´raux au sujet du projet de loi relatif a` la 'comparution
imme´diate'
(n° 340)
- M. Geert Bourgeois au ministre de la Justice sur
ses
de´clarations et ses relations avec la magistrature
(n° 360)
6
orateurs : Tony Van Parys, Geert Bourgeois, Marc
Verwilghen
, ministre de la Justice
Motions
12
Questions orales jointes de MM. Peter Vanvelthoven et
Karel Van Hoorebeke au ministre de la Justice sur
l'e´va-
luation de l'enque^te sur les tueurs du Brabant wallon
(n
os
1511 et 1612)
13
orateurs : Peter Vanvelthoven, Karel Van Hoorebeke,
Marc Verwilghen, ministre de la Justice
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre de la
Justice sur
la nouvelle loi sur la nationalite´ (n° 1521)
14
orateurs : Jo Vandeurzen, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre de la
Justice sur
le fonctionnement et l'e´ventuelle privatisation
du registre du commerce
(n° 1530)
16
orateurs : Jo Vandeurzen, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Questions orales jointes de MM. Bart Laeremans et Geert
Bourgeois au ministre de la Justice sur
l'acce`s facilite´ a` la
magistrature pour les avocats
(n
os
1533 et 1620)
17
orateurs : Bart Laeremans, Geert Bourgeois, Marc
Verwilghen
, ministre de la Justice
Question orale de M. Geert Bourgeois au ministre de la
Justice sur
les bureaux communs de comptables et
d'advocats a` Bruxelles
(n° 1561)
21
orateurs : Geert Bourgeois, Marc Verwilghen, mini-
stre de la Justice
HA 50
COM 177
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Justitie over
onduidelijkheden (ongelijk-
heden) in de uitvoeringsbesluiten van de wet op de
juridische bijstand
(nr. 1577)
22
sprekers : Jo Vandeurzen, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren Yves
Leterme, Karel Van Hoorebeke en Bart Laeremans aan de
minister van Justitie over
de recente ontsnapping van
een gedetineerde
(nrs. 1587, 1592 en 1598)
23
sprekers : Yves Leterme, Karel Van Hoorebeke, Bart
Laeremans
, Marc Verwilghen, minister van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Karel Van Hoorebeke aan
de minister van Justitie over
de integratie van het arbeid-
sauditoraat in het parket van de procureur des Konings
(nr. 1613)
26
sprekers : Karel Van Hoorebeke, Marc Verwilghen,
minister van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Karel Van Hoorebeke aan
de minister van Justitie over
de achterstand in de Brus-
selse politierechtbanken en het Brussels hof van beroep
(nr. 1614)
27
sprekers : Karel Van Hoorebeke, Marc Verwilghen,
minister van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Lode Vanoost aan de
minister van Justitie over
de verkoop van oorlogswa-
pens
(nr. 1583)
29
sprekers : Lode Vanoost, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren Gerolf
Annemans, Tony Van Parys, Geert Bourgeois en Jean-Pol
Poncelet aan de minister van Justitie over
de blokkering
van de benoeming van de leden van de commissie voor
de Regularisatie
(nrs. 1635, 1637, 1615 en 1624)
30
sprekers : Gerolf Annemans, voorzitter van de Vlaams
Blok-fractie, Tony Van Parys, Geert Bourgeois, Jean-
Pol Poncelet
, voorzitter van de PSC-fractie, Marc
Verwilghen
, minister van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Geert Bourgeois aan de
minister van Justitie over
de beweerde ontmoeting tus-
sen formateur Verhofstadt en procureur des Konings
Dejemeppe
(nr. 1623)
35
sprekers : Geert Bourgeois, Marc Verwilghen, minis-
ter van Justitie
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre de la
Justice sur
les impre´cisions (les ine´galite´s) dans les
arre^te´s d'exe´cution de la loi relative a` l'aide juridique
(n° 1577)
22
orateurs : Jo Vandeurzen, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Questions orales jointes de MM. Yves Leterme, Karel Van
Hoorebeke et Bart Laeremans au ministre de la Justice
sur
la re´cente e´vasion d'un de´tenu (n
os
1587, 1592 et
1598)
23
orateurs : Yves Leterme, Karel Van Hoorebeke, Bart
Laeremans
, Marc Verwilghen, ministre de la Justice
Question orale de M. Karel Van Hoorebeke au ministre de
la Justice sur
l'inte´gration de l'auditorat du travail au sein
du parquet du procureur du Roi
(n° 1613)
26
orateurs : Karel Van Hoorebeke, Marc Verwilghen,
ministre de la Justice
Question orale de M. Karel Van Hoorebeke au ministre de
la Justice sur
l'arrie´re´ dans les tribunaux de police a`
Bruxelles et a` la cour d'appel de Bruxelles
(n° 1614)
27
orateurs : Karel Van Hoorebeke, Marc Verwilghen,
ministre de la Justice
Question orale de M. Lode Vanoost au ministre de la
Justice sur
la vente d'armes de guerre (n° 1583)
29
orateurs : Lode Vanoost, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Questions orales jointes de MM. Gerolf Annemans, Tony
Van Parys, Geert Bourgeois et Jean-Pol Poncelet au
ministre de la Justice sur
le blocage de la nomination des
membres de la commission de Re´gularisation
(n
os
1635,
1637, 1615 et 1624)
30
orateurs : Gerolf Annemans, pre´sident du groupe
Vlaams Blok, Tony Van Parys, Geert Bourgeois,
Jean-Pol Poncelet, pre´sident du groupe PSC, Marc
Verwilghen
, ministre de la Justice
Question orale de M. Geert Bourgeois au ministre de la
Justice sur
la pre´tendue rencontre entre le formateur
Verhofstadt et le procureur du Roi Dejemeppe
(n° 1623)
35
orateurs : Geert Bourgeois, Marc Verwilghen, mini-
stre de la Justice
4
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DE LA JUSTICE
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MERCREDI 26 AVRIL 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
WOENSDAG 26 APRIL 2000
De vergadering wordt geopend om 10.14 uur door de
heer Fred Erdman, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 10.14 heures par M. Fred
Erdman
, pre´sident.
Mondelinge vraag van de heer Geert Bourgeois aan
de minister van Justitie over
de benoeming van een
voormalig kabinetslid van de minister van Binnenlan-
dse Zaken tot substituut-procureur-generaal bij het
Brussels hof van beroep
(nr. 1558)
Question orale de M. Geert Bourgeois au ministre de
la Justice sur
la nomination d'un ancien membre de
cabinet du ministre de l'Inte´rieur comme substitut du
procureur ge´ne´ral pre`s la cour d'appel de Bruxelles
(n° 1558)</b>
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, collega's, in het Belgisch
Staatsblad van 21 maart 2000 is het benoemingsbesluit
verschenen
van
mevrouw
Genevie`ve
Molle
tot
substituut-procureur-generaal bij het Brussels hof van
beroep. Dit is een bevordering van een eerste substituut-
procureur des Konings. De dame in kwestie was echter
slechts anderhalve maand opnieuw in dienst bij het
parket. Als ik goed ben ingelicht is zij tijdens die periode
afwezig geweest wegens ziekte. Voordien heeft de be-
trokkene namens de PRL in het Comite´ P gezeteld.
Daarna maakte ze deel uit van het kabinet van uw goede
collega en PRL-minister Duquesne. Ze was lid van de
vierkoppige task force die de politiehervorming moet
begeleiden. Ze heeft de taak gelaten voor wat ze was. Ik
laat in het midden of zij dit uit eigen beweging heeft
gedaan of omdat de minister een eind wou maken aan de
opdracht. Naar verluidt had de minister haar een bevor-
dering beloofd. Zij heeft die gekregen.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik herinner
de commissie aan de commotie die ontstond naar aan-
leiding van de benoeming van mevrouw Deckers tot
procureur-generaal door de vorige regering. Alhoewel
niemand de bekwaamheid van de betrokkene betwiste,
oordeelde de VLD op dat ogenblik dat er duidelijk sprake
was van politiek parachuteren dat niet door de beugel
kon. Ik wijs erop dat er in dit concrete geval een zoge-
naamde ontluizingsperiode van 6 maanden werd geres-
pecteerd. Mevrouw Deckers had ontslag genomen uit het
kabinet en gedurende 6 maanden haar gewone taak
opnieuw opgenomen.
Mijnheer de minister, als we de normen toepassen die
destijds door de VLD werden gehanteerd, kan het niet
anders dan dat er vragen rijzen over het parachuteren
van mevrouw Molle van een kabinet naar het ambt van
substituut-procureur-generaal. De betrokkene zou de
selectietoets van de Hoge Raad voor de Justitie zeer
moeilijk hebben doorstaan.
Mijnheer de minister, kunt u deze benoeming verant-
woorden ? Is de benoeming van iemand die rechtstreeks
overstapt van het kabinet naar het parket verantwoord ?
Beantwoordt de benoeming aan de normen van depoli-
tisering, een van de officie¨le vlaggenschepen van het
regeerakkoord ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, de heer Bourgeois heeft erop gewezen dat het
benoemingsbesluit slechts verschenen is in het Belgisch
Staatsblad van 21 maart 2000. Dit betekent dat de
termijn om bij de Raad van State beroep aan te tekenen
nog niet verstreken is. Ik ben van oordeel dat ik geen
antwoorden kan verstrekken die later in een of andere zin
zouden kunnen worden gebruikt.
Ik voeg eraan toe dat mevrouw Molle begin november
1999 haar ontslag heeft aangeboden aan de minister van
Binnenlandse Zaken. Ze was afwezig wegens ziekte van
5 tot 22 maart 1999, datum waarop ze haar ambt van
eerste substituut-procureur des Konings opnieuw heeft
opgenomen.
Mijnheer de voorzitter, collega's, ik wens over dit con-
creet geval geen verdere commentaar te geven. Ik weet
dat de heer Bourgeois dit geen afdoend antwoord zal
vinden. Ik wens me echter aan deze regel te houden.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, uit het summiere antwoord van de minister meen ik
te hebben begrepen dat de betrokkene ziek was van 5 tot
22 maart 1999. Volgens mij moet dit maart 2000 zijn.
HA 50
COM 177
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Marc Verwilghen : November 1999.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Dit betekent dat de
betrokkene niet ziek was in de periode die benoeming
voorafging.
Minister Marc Verwilghen : Iedereen kan ziek worden.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : De informatie dat zij
haar ambt niet heeft uitgeoefend nadat zij ontslag op het
kabinet had genomen en door u werd benoemd omdat zij
toen ziek zou zijn geweest, klopt dus niet.
Mijnheer de minister, u weigert opnieuw te antwoorden.
Ik heb al bij vorige gelegenheden gezegd dat wij, als
parlementsleden, niet kunnen aanvaarden dat het
controlerecht van het parlement wordt geblokkeerd om-
dat er een mogelijkheid bestaat dat een benoemings-
besluit aangevochten wordt. Mijnheer de voorzitter, ik
richt mij ook tot u; dit is ook in de Conferentie van
voorzitters te berde gebracht. Er is uiteraard de moge-
lijkheid een procedure van nietigverklaring via een admi-
nistratief beroep bij de Raad van State in te stellen.
Daartegenover staat dat het parlementair controlerecht
op geen enkele manier mag worden verhinderd. Stel u
voor dat er inderdaad een procedure tot annulatieberoep
komt en deze drie tot vier jaar aansleept. Dat zou
betekenen dat het parlement in die periode geen enkele
vorm van controle kan uitoefenen ! Dat kan, mijns in-
ziens, niet. Mijnheer de minister, u moet uw benoemin-
gen verantwoorden tegenover het parlement. Ik meen
dat u het debat over deze benoeming, die in de ogen van
de publieke opinie een politieke benoeming is, ontwijkt.
Ik zal in de Conferentie van voorzitters nogmaals onder-
strepen dat ik niet aanvaard dat het parlementair
controlerecht de facto onmogelijk wordt gemaakt, omdat
er eventueel een annulatieberoep bij de Raad van State
wordt ingesteld. Ik hoop dat ook de leden van de meer-
derheid mij daarin zullen steunen.
De voorzitter : Mijnheer Bourgeois, dit punt werd aan de
orde gesteld in de Conferentie van voorzitters naar
aanleiding van uw opmerkingen dienaangaande in de
commissie. De voorzitter van de Kamer heeft toen toe-
gezegd dat hij de kwestie zou laten onderzoeken en
nagaan of er preciseringen nodig zijn aan het reglement
in verband met procedures waarin de Staat, inzonderheid
een minister, betrokken zijn. Daarvoor zal hij desgeval-
lend contact nemen met de minister van Justitie. Wij
kunnen dat opnieuw te berde brengen in de volgende
Conferentie van voorzitters en eventueel kennis nemen
van de resultaten van het onderzoek van de voorzitter.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, dit is voor mij een principie¨le zaak. Het controle-
recht van het parlement mag niet worden gehinderd.
Bovendien is het, mijns inziens, een stap achteruit tegen-
over de praktijk die de voorbije jaren gangbaar werd.
Vorige ministers van Justitie hebben steeds op alle
vragen - ook al waren ze op het randje - geantwoord. Ik
betreur deze achteruitgang en vecht deze ook kordaat
aan.
De voorzitter : Mijnheer Bourgeois, ik kan een minister
niet dwingen te antwoorden, maar ik kan hem wel vragen
hier aanwezig te zijn, hetgeen ook gebeurd is.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde interpellaties van :
- de heer Tony Van Parys tot de minister van Justitie
over
de opmerkingen van het college van
procureurs-generaal op het ontwerp 'snelrecht'
(nr. 340)
- de heer Geert Bourgeois tot de minister van Justitie
over
zijn uitspraken over en zijn relatie tot de ma-
gistratuur
(nr. 360)
Interpellations jointes de :
- M. Tony Van Parys au ministre de la Justice sur
les
observations formule´es par le colle`ge des procu-
reurs ge´ne´raux au sujet du projet de loi relatif a` la
'comparution imme´diate'
(n° 340)b>
- M. Geert Bourgeois au ministre de la Justice sur
ses de´clarations et ses relations avec la magistra-
ture
(n° 360)b>
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, mijn interpellatie handelt
over de opmerkingen die het college van procureurs-
generaal al of niet heeft gemaakt in verband met het
wetsontwerp snelrecht.
Men herinnert zich ongetwijfeld de discussie in commis-
sie waar in een hoorzitting de vertegenwoordiger van het
college van procureurs-generaal had laten uitschijnen
dat het college bereid was een aantal technische opmer-
kingen op het ontwerp te formuleren. Op het einde van de
eerste algemene bespreking heeft de minister van Justi-
tie destijds verklaard dat het college van procureurs-
generaal geen technische opmerkingen op het ontwerp
had doorgegeven en deze bijgevolg ook niet aan de
commissie konden worden meegedeeld en besproken.
Toen het wetsontwerp over het snelrecht in de Senaat
werd besproken, vernam ik via een verslag in de media
dat de vertegenwoordiger van het college tijdens de
hoorzitting in de commissie voor de Justitie van de
Senaat zou hebben meegedeeld dat het college van
procureurs-generaal wel opmerkingen zou hebben gefor-
muleerd aan de minister van Justitie. Ik ben zo vrij
geweest contact op te nemen met het secretariaat van de
6
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
commissie voor de Justitie van de Senaat. Inderdaad, dit
werd mij bevestigd. De vertegenwoordiger van het
college van procureurs-generaal heeft het secretariaat
van de commissie en de tijdens de hoorzitting aanwezige
leden van de commissie voor de Justitie van de Senaat
een uittreksel - het hele document zou bestaan uit
59 bladzijden - van een document overhandigd dat een
aantal fundamentele opmerkingen inhoudt vanwege het
college op het ontwerp zoals het in de Senaat was
ingediend. Er bleek dus een document te bestaan met
technische opmerkingen vanwege het college op het
wetsontwerp. De collega's van de Senaat hebben mij het
uittreksel van dat document bezorgd. Ik heb dat docu-
ment verkregen in volle oprechtheid, zonder enig middel
dat onbehoorlijk zou zijn of als dusdanig zou kunnen
worden gekwalificeerd. De commissie voor de Justitie
van de Senaat is volgens mij toch de meest eerbare bron
van informatie die men zich maar enigszins kan inden-
ken.
De heer Gerolf Annemans (Vlaams Blok) : Wat zou een
oneerbare bron kunnen zijn ?
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mocht ik deze informa-
tie hebben gekregen van een lid van het Vlaams Blok,
dan zou het een oneerbare bron geweest kunnen zijn.
Laten wij deze discussie evenwel niet openen. Er kan
geen enkele verdenking rusten op de leden van de
commissie voor de Justitie van de Senaat, zeker niet op
de leden van deze commissie destijds en ik veronderstel
ook niet op de leden van dit ogenblik.
Het is interessant om dit document door te nemen. Het
draagt de titel
Poging tot richtlijn betreffende het op 25
november 1999 aan het college medegedeeld vooront-
werp van wet tot invoeging van een procedure van
onmiddellijke verschijning in het Wetboek van Strafvor-
dering
. Bij lezing van het document blijkt dat dit geen
eigenlijke richtlijn is, dat men het bij een poging tot
richtlijn heeft gehouden, omwille van het feit dat het
college dermate fundamentele opmerkingen had ten
aanzien van verschillende artikelen van het ontwerp, dat
men er niet toe kwam tot een richtlijn te komen. Men
heeft het veiligheidshalve dan maar
Poging tot richtlijn
genoemd.
Om u aan te tonen dat het document dat in de Senaat is
bekendgemaakt fundamentele opmerkingen inhoudt, wil
ik drie van deze opmerkingen citeren.
Op bladzijde 54 van het document heeft men het bijvoor-
beeld over de problematiek van het verzet. Het college
zegt dat tegen de uitspraak ten gronde van de correctio-
nele rechtbank geen verzet kan worden aangetekend.
Dan volgt de opmerking van het college, en ik citeer :
Deze wetsbepaling lijkt onhoudbaar te zijn. In de proce-
dure van de onmiddellijke verschijning is er niet alleen
sprake van beklaagden die onder de banden verschijnen,
dus die onder aanhouding verschijnen, maar ook van
beklaagden die onder voorwaarden in vrijheid werden
gesteld.
Dan zegt het college verder :
Men ziet niet in waarom
deze beklaagden minder rechtsmiddelen zouden hebben
dan anderen tijdens een gewone rechtspleging. Dit lijkt in
te druisen tegen het gelijkheidsbeginsel en tegen de
fundamentele beginselen van het Belgisch strafproces-
recht.
Tot daar de toch wel fundamentele bedenking die
door het college wordt gemaakt ten aanzien van het feit
dat er geen verzet kan worden aangetekend. Het is een
interessante bedenking die heel nuttig zou zijn geweest
ter stoffering van de discussie in de commissie.
Ik geef u een tweede bedenking die in het document van
het college wordt gemaakt. Het gaat over de termijn van
hoger beroep. Het college zegt :
Hieruit volgt dat het
hoger beroep wordt ingesteld naar de vorm en termijn
van gemeen recht.
Er is dus geen specifieke beroeps-
termijn.
De ruime termijn om hoger beroep in te stellen kan in
vraag worden gesteld, in acht genomen de zeer korte
termijn binnen dewelke de procedure van onmiddellijke
verschijning haar verloop moet kennen. De onderlinge
verhouding met de andere in acht te nemen termijnen in
de procedure in hoger beroep is merkwaardig. Het ware
logischer geweest de termijnen van afwikkeling van de
procedure te verlengen en deze van de rechtsmiddelen
te verkorten.
Ik geef u nog twee voorbeelden van een aantal opmer-
kingen. Een opmerking in verband met de controle van
het hof over de toepassing van de procedure van onmid-
dellijke verschijning door de procureur des Konings en
terugzending van het dossier. Men zegt het volgende :
Volgens artikel 209 bis van het wetboek van strafvorde-
ring kan het hof wanneer het van oordeel is dat de
complexiteit van de zaak aanvullend onderzoek vereist,
het dossier bij een met redenen omklede beslissing
toezenden aan de procureur-generaal. In dit geval werd
niets verder uitgewerkt in verband met de voorlopige
hechtenis, wellicht vermits het bevel tot aanhouding met
het oog op onmiddellijke verschijning slechts voor zeven
dagen geldt.
Dan vervolgt men :
In feite is dit een lacune, want indien
binnen de zeven dagen in eerste aanleg een veroorde-
ling zou volgen tot een effectieve gevangenisstraf, kan er
gelet op de latere aanpassingen van de wettekst en
inzonderheid gelet op de wijzigingen van het artikel 33 §
1 van de wet op de voorlopige hechtenis, wel sprake zijn
van voorlopige hechtenis in hoger beroep. Dit aspect
heeft men helemaal uit het oog verloren.
HA 50
COM 177
7
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
Ik verwijs naar een laatste citaat. Men zegt en verwijst
naar
de diepgaande kritiek op het wetsontwerp zoals
weergegeven in de hoofdstukken betreffende het aanvul-
lend onderzoek in eerste aanleg.
Deze hoofdstukken
zijn niet meegedeeld geweest in de Senaat. Dit is dus het
onderdeel van het document dat niet werd meegedeeld.
Ook daar heeft men het dus over fundamentele kritiek op
het wetsontwerp vanwege het college van procureurs-
generaal.
Nu is de vraag natuurlijk voor de hand liggend. De
minister heeft in de commissie voor de Justitie in de
Kamer gezegd dat er geen technische opmerkingen zijn
vanwege het college van procureurs-generaal. Ik leid af
uit de besprekingen van de commissie voor de Justitie in
de Senaat dat er wel degelijk opmerkingen en fundamen-
tele opmerkingen zijn geformuleerd vanwege het college.
De vraag aan de minister van Justitie is de volgende.
Hebt u technische opmerkingen ontvangen vanwege het
college van procureurs-generaal ? Indien dit het geval is,
waarom werden deze dan niet correct meegedeeld aan
de commissie voor de Justitie van de Kamer ? Waarom
werd de commissie voor de Justitie van de Kamer
daarover niet correct ingelicht ?
De voorzitter : Mijnheer Bourgeois, het document dat ik
van u ontvangen heb is weliswaar een samengevoegde
interpellatie. U spreekt echter over de uitspraken van de
minister over en zijn relatie tot de magistratuur.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, het gaat hier ook over de problematiek van het
snelrecht.
De voorzitter : Dat kon ik uit uw document niet afleiden.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, u hebt misschien niet de tijd gehad om de bijge-
voegde vragen en de tekst te lezen. Mijn interpellatie sluit
echter aan bij deze van de heer Van Parys. Ze heeft
immers betrekking op een publieke uitspraak van de
minister naar aanleiding van en tijdens de behandeling
van het wetsontwerp betreffende het snelrecht. Het gaat
inderdaad over de relatie minister-magistratuur. De heer
Van Parys heeft daarvan e´e´n aspect belicht.
Ik kom terug op een andere verklaring van de minister. In
het senaatsdebat verweet hij de procureurs hypocrisie.
Het ging over de vraag of het wenselijk was om enkel-
voudige slagen en verwondingen onder het snelrecht te
laten vallen. U gaf toe, mijnheer de minister, dat deze
misdrijven niet onder het toepassingsveld van de goed-
gekeurde wet terzake vallen. U hebt uw uitspraak vervol-
gens enigszins genuanceerd door uw verklaring dat de
stelling van de procureurs hypocriet is. Het komt er
echter op neer dat u publiekelijk denigrerend afstand
neemt van de bedenkingen, opmerkingen en suggesties
die geformuleerd werden door het Openbaar ministerie.
Dit past niet in het kader van een correcte dialoog die
tussen de wetgevende macht en de magistratuur ge-
voerd wordt en die in de vorige legislatuur al ingezet was.
Er is geen enkele hinderpaal meer voor het feit dat leden
van de magistratuur hier komen om hun technische
opmerkingen bij voorstellen van wetsontwerpen te formu-
leren. Dit is een goede vorm van samenwerking tussen
de machten. U hebt gezegd dat de stelling van de
procureurs hypocriet was omdat zij er volgens u niet bij
zeggen dat ze dit type misdrijven nooit vervolgen. U hebt
de procureurs vervolgens uitgedaagd om u de cijfers te
geven over de vervolging van enkelvoudige slagen en
verwondingen. U beweerde dat alleen tot dergelijke
vervolging wordt overgegaan als het slachtoffer zelf een
rechtstreekse dagvaarding stuurt. Ik heb heel wat proble-
men met deze uitspraak.
Ten eerste, vind u het opportuun als minister van Justitie
om dergelijke, algemene verklaringen af te leggen over
de procureurs, die op uitnodiging hun bezwaren, opmer-
kingen en aanmerkingen komen formuleren bij een ont-
werp van wet ? U wordt immers geacht de natuurlijke
verdediger te zijn van de magistratuur.
Ten tweede, welke bezwaren hebt u tegen technische
suggesties van het Openbaar ministerie ? Ook als deze
niet met uw visie overeenstemmen is het belangrijk om
deze naar waarde te schatten. Had u zich niet beter
toegespitst op de uitspraken van e´e´n van de substituten
uit Brussel die immers heeft verklaard dat, wat er ook uit
de bus komt, de wet niet zal worden toegepast. Dat is
een ongehoorde verklaring. De man ging zo ver te
verwijzen naar de bestrijding van het hooliganisme in
Anderlecht. Hij zei dat er een onderzoek loopt dat al meer
dan 3 jaar bezig is, waar niets van terecht komt. U had
beter een onderzoek laten instellen naar dergelijke ver-
klaringen veeleer dan de te zeggen dat de stelling van de
procureurs hypocriet is. Persoonlijk vind ik deze publieke
uitspraak ongepast voor een substituut-procureur des
Konings.
Ten derde had u beter gevolg gegeven aan de technische
opmerkingen. Wij hebben gisteren het debat gevoerd
over het wetsvoorstel Van Parys waarin duidelijk is
geworden dat u bereid bent om mee te gaan in de richting
van technische correcties, onder meer in verband met
verzet en hoger beroep.
Ten vierde wil ik u vragen waarop u zich baseert om te
beweren dat dit type misdrijf niet wordt vervolgd tenzij na
rechtstreekse dagvaarding door een slachtoffer. Dat is
ook van belang voor de bespreking van het wetsvoorstel.
Hebt u gegevens die dit staven of beweert u dat zo-
maar ?
8
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, het gaat hier om een interpellatie en een vraag
die aansluiten bij de problematiek van het snelrecht. Er
bestaat echter een essentieel verschil tussen beiden. Ik
zal beginnen met de interpellatie van de heer Van Parys.
Mijnheer Van Parys, u bent zelf minister van Justitie
geweest. U weet dus wat van een college van
procureurs-generaal kan worden verwacht. Dat staat
trouwens uitdrukkelijk in de wet vermeld. U weet dat de
communicatie tussen het college van procureurs-
generaal en de minister van Justitie verloopt via de
voorzitter van het college. Deze mededelingen zijn niet
zinloos in het licht van wat zich terzake heeft voorge-
daan. Op 9 februari 2000 ontving ik via de post een brief
van een procureur-generaal. Het was dus niet de voor-
zitter van het college die mij schreef, wel de procureur-
generaal van Antwerpen. De brief bevatte een proeve
van rondschrijven met betrekking tot de wet op de
onmiddellijke verschijning. Dit werd opgesteld op basis
van het oorspronkelijke ontwerp van november 1999. Dat
is dus niet de uiteindelijke tekst waarmee wij later zullen
werken. Het document hernam een reeks beschouwin-
gen en leek nuttig voor de voorbereiding van het uitein-
delijk op te stellen rondschrijven. Ik heb trouwens gezegd
dat ik bereid ben om met dit rondschrijven naar het
parlement te komen hoewel ik op dat punt geen enkele
verplichting heb. Ik wil u echter de stand van zaken
meedelen. Overigens werd de proeve van rondschrijven
niet opgesteld door de procureur-generaal maar door
een van haar substituten, de heer Liegois, die ook voor
de werkzaamheden van de commissie-Franchimont een
soort draaiboek heeft opgesteld. U zult hebben opge-
merkt dat de proeve van rondschrijven eigenlijk ook dit
draaiboek omvat. Het document gaat uit van de
procureur-generaal van Antwerpen. De titel werd gewij-
zigd toen het document werd overgemaakt. Men spreekt
niet meer over een proeve maar wel over een advies. Met
sommige beschouwingen die mij op 9 februari werden
meegedeeld werd rekening gehouden, onder meer met
die in verband met de burgerlijke partijstelling. Andere
werden niet in overweging genomen omdat ze niet
overeenstemden met de politieke wil die de Ministerraad
had vertolkt in het ontwerp inzake de onmiddellijke
verschijning. Volledigheidshalve herinner ik u eraan dat
de werkzaamheden van de commissie voor Justitie met
betrekking tot de onmiddellijke verschijning op dinsdag 8
en woensdag 9 februari 2000 hebben plaatsgevonden.
Aangezien het document pas op 9 februari op mijn
kabinet aankwam, waar men toen ook de verdediging
van het ontwerp waarnam, kon ik het niet meer voorleg-
gen aan de commissie voor de Justitie. Ik heb er wel naar
verwezen. U zult in document 306/4 vaststellen dat ik op
pagina 27 verwijs naar wat het college van procureurs-
generaal mij heeft gezegd. Ik meen dan ook dat ik geen
enkele daad heb gesteld waarbij ik de commissie niet
naar behoren zou hebben ingelicht. Het document is
trouwens uitvoerig ter sprake gekomen tijdens de discus-
sie in de commissie voor de Justitie van de Senaat. Ik stel
in alle objectiviteit en nuchterheid vast dat het al de
tweede keer is dat ik geconfronteerd wordt met een brief
van een procureur-generaal of een advocaat-generaal -
die voorheen belangrijke politieke functies hebben waar-
genomen - waarover men mij later interpelleert. Men stelt
dan dat men onvolledige of onjuiste informatie heeft
gekregen. Dat is een vaststelling waaraan ik verder niets
heb toe te voegen.
De mondelinge vraag van collega Bourgeois heeft be-
trekking op wat zich in de plenaire vergadering van de
Senaat heeft afgespeeld. Mijnheer Bourgeois, u hebt
terecht verwezen naar senator Vandenberghe die op een
bepaald ogenblik heeft opgemerkt dat de enkelvoudige
slagen en verwondingen volgens de magistraten niet
onder de toepassing van de procedure tot onmiddellijke
verschijning konden vallen. Ik heb deze bewering nooit in
vraag gesteld of zelfs nooit betwist. In een reactie heb ik
gewezen op het feit dat dit type delicten door het parket
nooit werd vervolgd zodat de opmerking van de informele
raad van de procureurs des Konings eigenlijk getuigde
van een zekere hypocrisie. Ik sprak toen over wat ik in
mijn vorig leven als advocaat in de praktijk heb meege-
maakt.
Ik ben van mening dat ik het recht heb te antwoorden op
beweringen die men aan het openbaar ministerie toe-
schrijft zonder dat ik aan senator Vandenberghe de bron
van zijn inlichtingen heb gevraagd. De beschouwingen
van het openbaar ministerie werden in overweging ge-
nomen voor zover zij in overeenstemming konden wor-
den gebracht met de politieke wil. Een van hun opmer-
kingen had betrekking op de termijn van het huisarrest
die volgens hen moest worden opgetrokken van 24 tot
48 uur. De regering is daarop niet willen ingaan.
Ik meen ook niet dat ik een onderzoek moet laten
uitvoeren naar hetgeen een substituut uit het Brusselse
heeft gezegd. Iedereen weet dat het gerecht en het
parket in Brussel in bijzonder moeilijke omstandigheden
moeten werken. Precies om die reden werd trouwens
een wetsontwerp opgesteld dat dit tekort moet wegwer-
ken. Ik vind uw redenering vrij merkwaardig. In het ene
geval vindt u dat ik de behoeder ben van de magistratuur
en mij zou moeten onthouden van kritiek terwijl ik in het
andere geval als behoeder van diezelfde magistratuur
tegen die magistratuur zou moeten ingaan.
Waar haalde ik die reactie vandaan ? Ik heb mij geba-
seerd op statistieken van de dienst Strafbeleid. Deze
statistieken tonen duidelijk aan dat enkelvoudige slagen
en verwondingen niet of bijna niet worden vervolgd. Ik
voeg er zelfs aan toe dat het parket de procedure van de
onmiddellijke oproeping - ingesteld door het slachtoffer -
HA 50
COM 177
9
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
bijtreedt door er elementen van het onderzoek bij te
voegen. Dit wijst er duidelijk op dat men vaak op het
initiatief van een slachtoffer rekent vooraleer zelf daden
van vervolging of bijkomende daden van onderzoek te
bevelen.
In die omstandigheden had ik volgens mij het recht te
reageren. Daarmee schik ik mij naar de algemene regel.
Men zegt dat het openbare ministerie onder het gezag
staat van de minister van Justitie. De minister van Justitie
kan in bepaalde omstandigheden dan ook opmerkingen
maken wanneer deze betrekking hebben op het straf-
beleid. Dit thema heeft duidelijk te maken met het straf-
beleid.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de minister, ik
heb nota genomen van uw antwoord. U zegt dat u op
9 februari een brief hebt ontvangen van de procureur-
generaal van Antwerpen. Als ik het goed heb begrepen
was aan deze brief het document van 59 bladzijden
toegevoegd dat ook aan de Senaatscommissie voor de
Justitie werd overhandigd.
Ik moet u wijzen op het feit dat de besprekingen in de
commissie voor de Justitie betreffende het snelrecht
plaatsvonden op 8, 9 en 10 februari. De stemmingen
vonden plaats op maandag 14 februari. Het geheel werd
vervolgens op 18 februari behandeld in de plenaire
vergadering.
In het verslag van de commissie staat dat u bij het einde
van de eerste algemene bespreking hebt gezegd dat u
geen technische opmerkingen van het college hebt ont-
vangen. Sta me toe even uit dit verslag te citeren :
De
minister antwoordt dat het college geen technische be-
denkingen heeft overgemaakt.
Ik aanvaard dat u dit hebt
gezegd op een ogenblik dat u waarschijnlijk nog geen
kennis had kunnen nemen van de brief van de procureur.
Ik heb wel moeilijkheden met iets anders. De dag nadien
hebben wij verder vergaderd en op 14 februari 2000
hebben wij bovendien gestemd in de commissie. Trou-
wens, toen hebben wij ook nog besprekingen gevoerd
naar aanleiding van een anomalie die door de voorzitter
werd ontdekt. Ik aanvaard niet dat u de commissie er
nadien niet over inlicht dat het document inmiddels wel is
aangekomen. Ik begrijp best dat u op 9 februari 2000, op
het vermoedelijk moment waarop de brief als bij toeval
aankomt, zegt dat u hem nog niet ontvangen hebt. Daar
heb ik geen enkel probleem mee. Ik aanvaard echter niet
dat als u toch de brief krijgt, u dit niet meedeelt.
Ik zal u ook zeggen waarom ik dit niet aanvaard. Dit
document bevat fundamentele informatie voor de be-
spreking van het ontwerp. Dit document was essentieel
om de bespreking van het ontwerp te stofferen. Daarom
kan het eigenlijk niet dat dit document ons werd onthou-
den. Toch weten wij uit zogezegd oneerbare bron en
stellen wij vast dat het volledige document fundamentele
kritiek bevat waaruit blijkt dat de werkbaarheid van dit
snelrecht inderdaad in het gedrang komt. Deze kritiek
werd in de commissie door de CVP-fractie verwoord. Ik
heb het dan over de specifieke kritiek waarbij men kon
vragen om verwijzing naar een kamer met drie rechters
op het ogenblik dat de zaak voor de feitenrechter werd
gebracht, zodat men zonder enig probleem het snelrecht
en de termijnen daarvan kon omzeilen. U herinnert zich
de fundamentele kritiek die wij hebben geuit en het
amendement dat was ingediend om dit te wijzigen. Het is
precies het initiatief van de heer Giet geweest, of liever
zijn veto, waardoor deze anomalie niet werd weggewerkt.
Het valt toch op en is toch niet onbelangrijk in het licht
van wat reeds werd gezegd dat deze fundamentele
kritiek inderdaad terug te vinden is in het document dat
klaarblijkelijk op 9 februari 2000 aan de minister werd
toegezonden. Het gaat precies over de vaststelling dat
de beklaagde of verdachte zijn verzoek om de zaak te
laten behandelen door een kamer met drie rechters ten
laatste kan formuleren voor zijn eerste verhoor door de
feitenrechter.
Mijnheer de minister, ik lees voor wat het college van
procureurs-generaal hierover meedeelt :
Deze aanpas-
sing druist zeker in tegen de bedoeling van de ontwerper.
Zoals de tekst thans is opgesteld, hoeft de beklaagde
louter te wachten tot de dag van de zitting en de
verwijzing naar drie rechters te formuleren voor zijn
eerste ondervraging door de bodemrechter om de hele
procedure van het bevel tot aanhouding te laten ontspo-
ren
. Men zegt dit uitdrukkelijk en dit kwam trouwens
gisteren nog in de commissie aan bod naar aanleiding
van mijn wetsvoorstel. Verder zegt men :
Door dit een-
voudig verzoek zal de zaak in principe inderdaad niet
meer op die dag kunnen worden behandeld, met zeer
waarschijnlijk zijn invrijheidstelling tot gevolg wegens de
overschrijding van zeven dagen. Dit systeem is niet
werkbaar en moet aangepast worden omdat het heel
waarschijnlijk als ideaal middel zal aangewend worden
om de correctionele rechtbank in de onmogelijkheid te
stellen de zaak te vonnissen binnen de termijn van zeven
dagen
. Men schrijft hier dus zwart op wit wat wij in de
commissie hadden gezegd. Door deze regel kan het
ganse systeem van het snelrecht met een heel eenvou-
dig advocatentrucje worden omzeild. Alle termijnen kun-
nen op deze wijze heel gemakkelijk springen. Dat docu-
ment hebben wij niet ontvangen, terwijl het toch heel
substantieel was bij de beoordeling. Ik protesteer daar
formeel tegen. Het parlement moet correct worden inge-
licht en het kan hoe dan ook niet worden gehinderd in zijn
controlerende en wetgevende functie.
Als
de
vertegenwoordiger
van
het
college
van
procureurs-generaal tijdens de hoorzitting van de com-
missie Justitie van de Kamer zegt dat er opmerkingen
over zullen worden gemaakt en als de minister van
10
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
Justitie beweert er geen te hebben ontvangen, maar ze
inmiddels wel ontvangen heeft, dan is het essentieel dat
dit document ter beschikking wordt gesteld, zeker wan-
neer er dermate fundamentele opmerkingen in terug te
vinden zijn die essentieel waren voor de beoordeling
ervan. De minister van Justitie beweerde dat dit eigenlijk
geen probleem is, vermits dit document het voorwerp
was van de bespreking in de commissie voor de Justitie
van de Senaat. Mijnheer de voorzitter, ik durf dit te
betwijfelen tot het tegendeel is bewezen.
Ik vroeg aan het secretariaat van de commissie voor de
Justitie van de Senaat om over het volledige document te
kunnen beschikken. De eerste en de laatste bladzijde
van het document waren door mevrouw Deckers bij
uittreksel meegedeeld. Het was heel belangrijk te kunnen
beschikken over het volledige document. Het secreta-
riaat van de commissie voor de Justitie nam daarom
contact op met mevrouw Deckers en met het kabinet van
Justitie, maar kreeg dit document niet. Ik durf er vanuit te
gaan dat het document niet de basis was van een
bespreking in de commissie voor de Justitie van de
Senaat omdat het op dat ogenblik nog steeds niet
beschikbaar was. De argumenten konden er op dat
ogenblik dan ook niet uitgewisseld worden.
Wat in de Senaat is gebeurd laat mij koud, maar wat hier
is gebeurd interesseert mij wel. Wij moeten principieel
een aantal zaken op een rijtje zetten. Als wij in de
kamercommissie voor de Justitie een belangrijk wetsont-
werp bespreken en er bestaat en document waaraan
reeds in de loop van de debatten is gerefereerd en dat op
een bepaald ogenblik beschikbaar wordt, dan moet dit
document aan de leden van de commissie ter beschik-
king worden gesteld. Zo niet kunnen wij onmogelijk onze
controlerende functie vervullen en kunnen we geen goed
legistiek werk leveren.
Als men van de gelegenheid wenst gebruik te maken om
even een sneer te geven aan de procureur-generaal van
Antwerpen, dan gun ik dit de minister volkomen. Dit is
ondergeschikt aan het probleem zelf. Er bestaat een
document dat substantieel was om de besprekingen te
voeren, maar dit document kon in de debatten niet
gebruikt worden. Ik zal een motie indienen waarin ik dit
betreur en waarin ik de Kamer vraag deze handelwijze
van de minister van Justitie uitdrukkelijk af te keuren. Ik
hoop dat de collega's geen eenvoudige motie zullen
indienen. Dit is dermate essentieel in de werkzaamheden
van de leden van deze commissie en van de Kamer in
het algemeen, dat wij ons niet kunnen veroorloven een
handelwijze te dulden waardoor wij niet in staat zijn
fundamentele ontwerpen te bespreken. Het kan niet dat
dit document zelfs niet na 9 februari wordt meegedeeld
aan de commissie voor de Justitie van de Kamer. Ik zal
dit niet aanvaarden en ik hoop dat de leden van deze
commissie en de volledige Kamer dit eveneens niet
zullen aanvaarden. Als wij ons als parlement ernstig
willen nemen, dan moeten wij kunnen beschikken over
alle documenten die bestaan en zeker over de documen-
ten die aangekondigd zijn in het kader van de behande-
ling van het ontwerp.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de minis-
ter, ik ben het niet eens met uw antwoord op mijn
interpellatie. Ik zal even reageren op de drie belangrijkste
gegevens die u aanbracht. Wat de relatie met de magis-
tratuur betreft, vind ik het jammer dat u niet mijn mening
deelt. Het kan mijns inziens niet dat u als minister de
procureurs van hypocrisie beschuldigt. Dat is niet uw rol.
In een vorig leven verdedigde u de stelling dat het een
goede zaak is dat gerechtelijke hervormingen een zo
ruim mogelijk draagvlak hebben en dus ook worden
gesteund door de magistratuur. Ik kan u verzekeren dat,
in de rechtbanken, de houding ten opzichte van de
minister van Justitie op dit ogenblik een absoluut diepte-
punt heeft bereikt. Dergelijke verklaringen dragen daar-
toe bij. Ik zie geen tegenstelling met mijn vraag wat u
gaat doen met een substituut die in de commissie voor de
Justitie van de Senaat komt verklaren dat, welke wetge-
ving het parlement ook goedkeurt, hij ze niet zal toepas-
sen bij gebrek aan middelen. Dat gaat behoorlijk de
incivieke richting uit. Mijn inziens moet u in een dergelijk
geval wel optreden. Het kan niet dat een procureur
dergelijke signalen geeft.
U blijft bij uw houding inzake de eenvoudige slagen en
verwondingen. Dat verwondert mij enigszins omdat u
gisteren de indruk gaf dat u onze stelling zou steunen om
op dat vlak de wet inzake het snelrecht aan te passen. U
zegt dat u verwijst naar uw dagelijkse praktijk uit een
vorig leven. Ook ik verwijs daarnaar. Ik constateer dat
dergelijke eenvoudige slagen en verwondingen wel de-
gelijk courant worden vervolgd. Het lijkt alsof wij verschil-
lende statistieken hebben, want u verwijst naar de sta-
tistieken van de dienst strafrechtelijk beleid, waarover ik
ook beschik. De meest recente statistiek dateert jammer
genoeg van 1995 omdat de statistische informatie in dit
land schandelijk achterop hinkt. Uit die statistiek blijkt het
inzake eenvoudige slagen en verwondingen om 2 817
gevallen te gaan, terwijl het inzake slagen en verwondin-
gen met tijdelijke ongeschiktheid tot gevolg om 2 364
gevallen gaat. Met andere woorden, er werden meer
gevallen van eenvoudige slagen en verwondingen ver-
volgd. Ten gronde hebt u dus ongelijk. Ik vind het
volkomen ongepast, zelfs indien u gelijk zou hebben
gehad, dat u op die manier ingaat tegen magistraten die,
naar ik meen, een positieve bijdrage hebben willen
leveren tot het debat, teneinde te komen tot een
kwaliteitsvolle wetgeving. Bijgevolg dien ik terzake een
motie van aanbeveling in.
De voorzitter : Tot besluit van deze bespreking werden
volgende moties ingediend.
HA 50
COM 177
11
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
En conclusion de cette discussion, des motions ont e´te´
de´pose´es.
Een eerste motie van aanbeveling werd ingediend door
de heer Tony Van Parys en luidt als volgt :
De Kamer, gehoord de interpellatie van de heer Tony
Van Parys
en het antwoord van de minister van Justitie, - stelt vast
dat de minister van Justitie de commissie voor de Justitie
niet correct heeft gei¨nformeerd bij de bespreking van het
ontwerp tot invoeging van een procedure van onmiddel-
lijke verschijning in strafzaken en van het ontwerp tot
wijziging van de rechterlijke organisatie ten gevolge van
de invoering van een procedure van onmiddellijke ver-
schijning;
- stelt vast dat de minister van Justitie belangrijke infor-
matie aan de commissie voor de Justitie heeft onthou-
den;
- stelt vast dat hierdoor de Kamer in haar wetgevende en
controlerende opdracht ernstig werd gehinderd;
- keurt deze handelwijze van de minister van Justitie af.
Une premie`re motion de recommandation a e´te´ de´pose´e
par M. Tony Van Parys et est libelle´e comme suit :
La Chambre, ayant entendu l'interpellation de M. Tony
Van Parys
et la re´ponse du ministre de la Justice, - constate que le
ministre de la Justice n'a pas correctement informe´ la
commission de la Justice lors de la discussion du projet
de loi inse´rant une proce´dure de comparution imme´diate
dans le Code d'instruction criminelle ainsi que du projet
de loi portant modification de l'organisation judiciaire a` la
suite de l'instauration d'une proce´dure de comparution
imme´diate;
- constate que le ministre de la Justice a omis de
communiquer certaines informations importantes a` la
commission de la Justice;
- constate que la Chambre a ainsi e´te´ conside´rablement
ge^ne´e dans sa mission le´gislative ainsi que dans sa
mission de contro^le;
- de´sapprouve cette manie`re d'agir du ministre de la
Justice.
Een tweede motie van aanbeveling werd ingediend door
de heer Geert Bourgeois en luidt als volgt :
De Kamer, gehoord de interpellatie van de heer Tony
Van Parys
en het antwoord van de minister van Justitie, beveelt de
minister aan
- zich te onthouden van publieke verklaringen van aard
om de relatie met de magistratuur, welke reeds onder
druk staat, nog slechter te maken;
- te streven naar door een zo breed mogelijk draagvlak
gesteunde gerechtelijke hervormingen.
Une deuxie`me motion de recommandation a e´te´ de´-
pose´e par M. Geert Bourgeois et est libelle´e comme suit :
La Chambre, ayant entendu l'interpellation de M. Tony
Van Parys
et la re´ponse du ministre de la Justice, recommande au
ministre
- de s'abstenir de de´clarations publiques qui risqueraient
d'encore de´te´riorer davantage les relations de´ja` tendues
avec la magistrature;
- de veiller a` ce que les re´formes judiciaires be´ne´ficient
d'un appui aussi large que possible.
Een eenvoudige motie werd ingediend door de mevrouw
Fauzaya Talhaoui en de heren Charles Michel, Guy Hove
en Peter Vanvelthoven.
Une motion pure et simple a e´te´ de´pose´e par Mme
Fauzaya Talhaoui et MM. Charles Michel, Guy Hove et
Peter Vanvelthoven.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking
is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ulte´rieurement. La
discussion est close.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
sta mij toe kort te reageren op de inhoud van de
eenvoudige motie.
Mijnheer Vanvelthoven, mevrouw Talhaoui, u moet goed
beseffen dat deze eenvoudige motie in feite een vrijbrief
is voor de uitvoerende macht om aan het parlement de
informatie te onthouden waarover het nochtans moet
beschikken om degelijk wetgevend werk te verrichten.
Dit is een staaltje van de nieuwe politieke cultuur, waarbij
de houding van een minister die het parlement substan-
tie¨le informatie onthoudt wordt gesteund. Daardoor
keurde u de wet op het snelrecht goed, waarvan het
college van procureurs-generaal zegt dat een eenvoudig
advocatentrucje zal volstaan om deze te omzeilen.
Hoe dan ook, collega's, ik zal u in plenaire vergadering
confronteren met uw handelwijze en elkeen zal zijn
verantwoordelijkheid moeten nemen.
Ik herhaal dat uw motie een vrijbrief is voor de minister,
die hen toelaat om het even wat te verkondigen.
12
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
Ik zal op deze zaak in de loop van de dag trouwens nog
terugkomen, naar aanleiding van een uitlating van de
minister van Binnenlandse Zaken, die het eveneens
aandurft een loopje te nemen met de realiteit omtrent dit
dossier.
U zijt verantwoordelijk voor uw daden, collega's, maar
aan het spelletje dat u thans speelt doen wij niet mee. Het
is beneden de waardigheid van het parlement om hier
een spelletje op te voeren op grond van partijpolitieke
motieven.
De voorzitter : Mijnheer Van Parys, u weet zeer goed dat
een debat over een motie in plenaire vergadering moet
worden gevoerd. Dat u uw betoog terzake thans kon
uiteenzetten is het gevolg van een toegeving van mij-
nentwege.
Collega's, ik vestig uw aandacht erop dat vanaf nu alleen
vragen mogen worden gesteld. Uit eerbied voor de
sprekers die laatst aan de beurt komen, verzoek ik de
volgende sprekers zich te houden aan de door het
Reglement bepaalde spreektijd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren
Peter Vanvelthoven en Karel Van Hoorebeke aan de
minister van Justitie over
de evaluatie van het on-
derzoek naar de Bende van Nijvel
(nrs. 1511 en 1612)
Questions orales jointes de MM. Peter Vanvelthoven
et Karel Van Hoorebeke au ministre de la Justice sur
l'e´valuation de l'enque^te sur les tueurs du Brabant
wallon
(n
os
1511 et 1612)
De heer Peter Vanvelthoven (SP) : Mijnheer de voorzit-
ter, mijnheer de minister, ik verwijs in deze zaak in de
eerste plaats naar uitlatingen van u in oktober 1999. Toen
heeft u de toekenning van extra middelen aan de cel-
Jumet bevestigd nadat u had kennis genomen van een
lijvig dossier, opgesteld door de cel-Jumet, over de stand
van zaken in het onderzoek naar de Bende van Nijvel.
Toen werd ook aangekondigd dat er een grote evaluatie
van het bende-onderzoek in januari 2000 zou volgen.
Op 8 februari 2000 heb ik u een mondelinge vraag
gesteld om van u te vernemen wat die evaluatie had
opgeleverd. U heeft toen verwezen naar het antwoord
van advocaat-generaal Michaux. Die meldde dat het
nieuwe evaluatieverslag eind februari of begin maart zou
verschijnen. U zou de komst van het verslag afwachten
alvorens verdere beslissingen te nemen in verband met
het onderzoek naar de Bende van Nijvel en de middelen
die daarvoor ter beschikking worden gesteld. We zijn nu
twee maanden verder. Vandaar dat ik het nuttig achtte
om u mijn vragen opnieuw voor te leggen.
Ten eerste, is de evaluatie ondertussen afgerond ? Ten
tweede, wat zijn de voornaamste conclusies ? Ten derde,
zal de evaluatie tot een bijsturing van de werking van de
onderzoekscel-Jumet leiden ?
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit mij graag aan bij
de vraag van collega Vanvelthoven. Het wordt inderdaad
tijd dat we weten hoever het onderzoek met betrekking
tot de Bende van Nijvel staat.
Toen ik pas lid van de tweede onderzoekscommissie
was, begin 1997, kwam de toenmalige onderzoeksrech-
ter, de heer Lacroix, ons vertellen dat het onderzoek
binnen het jaar zou worden afgesloten en resultaten zou
opleveren. Vandaag, ongeveer drie jaar later, zijn de
berichten in verband met het onderzoek wat dat betreft
niet hoopgevend. Er waren DNA-onderzoeken, versprei-
ding van robotfoto's, enzovoort. We hebben ook gehoord
dat e´e´n van de hoofdverdachten, de heer De Staercke,
buiten vervolging zou worden gesteld, zodanig dat men
geen echte hoofdverdachte terzake heeft. We hebben
ook de inmiddels tegengesproken berichten vernomen
omtrent de afbouw van de cel-Jumet; er zou onder meer
een deel van het wagenpark worden weggenomen. Mijn-
heer de minister, alleen al het feit dat zoiets mogelijk is en
via de pers kan worden verspreid, is niet van aard om de
geloofwaardigheid van het onderzoek hoog te houden.
Als we de Franstalige pers lezen en vervolgens de
reactie horen van e´e´n van de directe betrokkenen, me-
vrouw Finne´, begrijp ik haar volkomen. De tweede
onderzoekscommissie betreffende de Bende van Nijvel
is opgericht met de bedoeling de disfuncties vast te
kunnen leggen. Zij stelt vandaag vast dat die disfuncties
vandaag nog altijd bestaan. Als een deel van het wagen-
park kan worden weggenomen en er blijkbaar een com-
municatiestoornis is tussen het departement Justitie en
de onderzoekscel, moeten we ons afvragen op welke
manier dit onderzoek verloopt.
Zoals collega Vanvelthoven heeft gevraagd, zou ik graag
de huidige stand van zaken kennen met betrekking tot
het Bende-onderzoek. Er zijn uiteindelijk 28 doden ge-
vallen. Ik heb u daarover destijds gei¨nterpelleerd. U
verklaarde toen dat u mijn bezorgdheid deelde. U was er
destijds ook min of meer territoriaal bij betrokken.
Daarom bent u er ook zeer gevoelig voor. Mijnheer de
minister, het zou goed zijn mochten we vandaag verne-
men in welke richting dit onderzoek verder gaat evolue-
ren. Staan we inderdaad voor een afsluiting, zoals de
heer Lacroix heeft gezegd ? Zullen er voldoende midde-
len, zowel materie¨le als personele, ter beschikking wor-
den gesteld om dat onderzoek goed te kunnen afwer-
ken ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik heb vastgesteld dat opnieuw commotie is
ontstaan rond het dossier van de Bende van Nijvel naar
HA 50
COM 177
13
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
aanleiding van een incident in de marge. Dit incident
heeft betrekking op het verstrijken van een huurcontract
voor 10 van de 21 voertuigen. De onderzoeksrechter
heeft onmiddellijk gereageerd via de pers. Dit heeft de
indruk gewekt dat men in het dossier de teugels aan het
lossen is.
Op 16 februari 2000 hebben de onderzoeksrechters
Lacroix en Re´nal een nieuw evaluatieverslag aan de
procureur des konings in Charleroi toegezonden. Dit
verslag geeft een overzicht van de vorderingen met
betrekking tot de verschillende sporen en de ontwikkelde
hypotheses. De nog uit te voeren opdrachten worden in
grote lijnen uitgetekend. Het verslag maakt eveneens
een raming van de vereiste mankracht. Deze gegevens
wijzen erop dat er geen reden bestaat om de
onderzoekscel in te krimpen noch om de cel haar werk-
zaamheden niet te laten bee¨indigen. Men besluit dat het
huidige onderzoekspotentieel best kan behouden blijven
tot eind juni 2000, datum waarop een nieuwe evaluatie
zal worden gemaakt. Omdat ik het geheim van het
onderzoek niet in het gedrang wil brengen, kan ik geen
verdere details bekendmaken. Er is echter geen reden
om de cel terug te schroeven.
Mijnheer de voorzitter, ik wens wat dieper in te gaan op
het verstrijken van een huurcontract op 23 april 2000. Op
dat ogenblik was het parket nog volop bezig met de
evaluatie van het verslag van de onderzoeksrechters. Ik
heb voorgesteld zo snel als mogelijk een nieuwe over-
eenkomst op te stellen. Ondertussen wordt het principe
van de kilometercontingenten toegepast. Dit betekent dat
de verplaatsingen van de onderzoekers worden vergoed.
Het evaluatierapport van 16 februari 2000 houdt in dat
men zich eind juni 2000 zal uitspreken op basis van de
vorderingen die alsnog kunnen worden gemaakt bij het
uitputten van een aantal pistes. Ik herhaal dat ik de
nodige materie¨le steun blijf toezeggen tot op het ogenblik
dat duidelijkheid komt in welke richting het onderzoek
verder moet evolueren.
De heer Peter Vanvelthoven (SP) : Mijnheer de minister,
op basis van uw antwoord meen ik te mogen concluderen
dat het evaluatierapport blijkbaar aanleiding geeft tot
verder onderzoek en dat er toch nog enige hoop is op
een positief resultaat. Ik verklaar mij nader. In een artikel
in De Financieel Economische Tijd verklaarde advocaat-
generaal Michaux destijds - ik citeer - :
Toch moeten we
realistisch blijven. Als binnenkort zou blijken dat thans
onderzochte sporen niets opleveren, dan moeten wij de
speurders die daarvoor ingezet werden voor andere
onderzoeken vrijmaken
. Uit het feit dat dit vandaag niet
gebeurd is, leid ik af dat men blijkbaar bij de onderzoeks-
cel van oordeel is dat men toch nog enig positief resultaat
in dat al jaren aanslepend onderzoek zal kunnen boeken.
Begin juli zal ik u daarover wellicht nogmaals ondervra-
gen.
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
voorzitter, het antwoord van de minister is geruststellend
voor het verdere onderzoek en het voorzien in de nodige
middelen. Er was reeds een eerste evaluatierapport. Een
tweede volgt eind juni.
Mijnheer de minister, ik heb vernomen dat de nabestaan-
den van de slachtoffers toegang hebben gekregen tot het
dossier. Het zal waarschijnlijk de aanleiding zijn tot het
vragen van aanvullende onderzoeksopdrachten. Ik ver-
onderstel dat het onderzoek in de komende weken nog
niet
zal
kunnen
worden
afgesloten
en
dat
de
onderzoekscel-Jumet verder het nodige zal doen.
Mijnheer de minister, ik betreur echter het mineur incident
in verband met het wagenpark. Het wekte inderdaad naar
buiten uit de indruk dat omtrent dat onderzoek iets mank
loopt. Ik begrijp niet dat het niet mogelijk is dergelijke
incidenten te vermijden. Ligt de communicatiefout bij de
onderzoekscel zelf ? Doet zij haar aanvragen te laat ?
Ligt de fout bij uw departement, dat er misschien te
weinig snel op inpikt ? U moet deze vragen toch nakijken,
want het is niet goed dat dergelijke zaken op die manier
naar buiten komen en een negatieve sfeer kunnen cree¨-
ren.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Justitie over
de nieuwe nationaliteits-
wet
(nr. 1521)
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre de la
Justice sur
la nouvelle loi sur la nationalite´
(n° 1521)</b>
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, de wet tot wijziging van
een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationa-
liteit is op 5 april 2000 in het Belgisch staatsblad versche-
nen en zal dus over enkele dagen effectief in werking
treden.
U weet dat er bij de bespreking van die wet heel wat
vragen zijn gesteld los van het inhoudelijk debat. De
meerderheid heeft geoordeeld dat het niet langer nodig
was om de bereidheid tot integreren aan te tonen door
degenen die de Belgische nationaliteit willen verwerven.
14
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Peter Vanvelthoven
Los van het inhoudelijk debat was er in de discussie vrij
veel aandacht voor de haalbaarheid van de verplichte
adviestermijn. Die adviestermijn van vier of drie maanden
wordt in de wet herleid tot een maand voor de advise-
rende diensten, met name de dienst Vreemdelingen-
zaken, de Staatsveiligheid en het openbaar ministerie en
dit zowel bij de verklaring en de keuze als bij de
naturalisatiedossiers.
In deze discussie is gewezen op het feit dat nu bij wet is
voorzien dat, bij ontbrekend advies, het advies geacht
wordt gunstig te zijn. Deze regel bestond vroeger al,
maar was toen gekoppeld aan veel langere termijnen
voor de betrokken instanties om een advies uit te bren-
gen.
Ook toen is er een scenario geweest waarbij er door de
commissie in extremis kennis is genomen van briefwis-
seling met het college. Daarin werd toen aangegeven dat
het parket deze termijn niet haalbaar zag zonder bijko-
mend personeel. Wij hebben ook een brief gezien van de
minister van Binnenlandse Zaken Duquesne waarin hij
zegt dat de dienst vreemdelingenzaken in de huidige
stand van zaken die termijn onmogelijk kan respecteren.
Deze situatie vraagt een reorganisatie, die op dit moment
op het terrein nog niet is uitgevoerd, en bijkomend
personeel.
De minister heeft ook erkend dat er daaromtrent inspan-
ningen moesten worden geleverd. Zowel in de openbare
vergadering van de Kamer als in de Senaat, heeft de
minister bij herhaling, op vragen van verscheidene spre-
kers, bevestigd dat hij al het mogelijke zou doen om
ervoor te zorgen dat, bij de inwerkingtreding van de wet,
minstens het parket in staat zou zijn tijdig die adviezen te
verstrekken.
We zijn nu zover. De wet zal in werking treden. Wij
hebben
ondertussen
al
vernomen
dat
de
dienst
Vreemdelingenzaken bezig is met de dossiers van sep-
tember te adviseren. minister Duquesne is ook in de
commissie geweest. Daaruit mag geconcludeerd worden
dat het op dit ogenblik absoluut niet mogelijk is om die
adviezen binnen een maand te geven. Er zijn intenties,
men is bezig met afspraken te maken. Door een selectie
van de dossiers en de informatisering zal men trachten
die maand te halen, althans voor de courante en niet-
verdachte dossiers.
Er zijn natuurlijk ook vragen omtrent de andere elemen-
ten van de voorbereiding van de inwerkingtreding van de
wet. Welke maatregelen werden er nu genomen om
bijkomend personeel in dienst te nemen en over hoeveel
mensen gaat het bij de parketten ?
De minister moet ook, in overleg met het college van
procureurs-generaal, een richtlijn opstellen in verband
met de manier waarop het parket moet adviseren, zowel
bij de naturalisatiedossiers als deze van de verklaring en
de keuze. Er moeten ook een aantal koninklijke besluiten
met de aanduiding van bepaalde stukken worden uitge-
vaardigd. Die koninklijke besluiten moeten er uiteraard
zijn om de wet van kracht te kunnen laten worden.
Mijnheer de minister, dit zijn dus mijn drie vragen over het
personeel, de circulaire en de koninklijke besluiten. Ik
had graag vernomen hoe ver we op deze terreinen
gevorderd zijn.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Vandeurzen, ik zal op uw 3 vragen antwoorden. Ten
eerste, kan ik ten aanzien van de begeleidings-
maatregelen alleen spreken over die welke onder mijn
bevoegdheid vallen. Met het oog op de toepassing van
de nationaliteitswet heeft de regering voorzien in de
aanwerving van 6 parketjuristen. Zij zullen als volgt
worden verdeeld : 2 voor het parket van Brussel, 1 voor
het parket van Antwerpen, 1 voor het parket van Gent,
1 voor het parket van Luik en 1 voor het parket van
Charleroi. Het blijkt immers uit de bevraging dat vooral de
grootsteden met het probleem kunnen te maken hebben.
De parketjuristen maken deel uit van het gehele
personeelskader van 189 juristen dat in dienst mag
worden genomen voor het gehele grondgebied. Heden
zijn er reeds 136 juristen aangeduid. De aanwervingen
vinden momenteel plaats, waarbij rekening wordt gehou-
den met de kandidaturen die op het departement Justitie
aankomen.
Ten tweede, zijn er 2 richtlijnen. De eerste richtlijn heeft
betrekking op de wijze waarop het parket bij de rechtban-
ken van eerste aanleg het onderzoek dient te verrichten
met het oog op het verlenen van een advies in de
verschillende procedures tot het verkrijgen van de Bel-
gische nationaliteit. Deze werden op 5 april 2000 voor
advies overgezonden aan het college van de procureurs-
generaal. Dit is trouwens voorgeschreven door het artikel
24bis van het Wetboek op de Belgische Nationaliteit. De
tweede richtlijn is een ministerie¨le rondzendbrief betref-
fende het bestrijden van naturalisatieaanvragen die een
crimineel doel hebben. Deze werd op 14 juli 1999 ver-
zonden aan de 5 procureurs-generaal bij de hoven van
beroep.
Ten derde, de wijziging van het koninklijk besluit van
13 december 1995 tot bepaling van de inhoud van het
aanvraagformulier inzake de naturalisatie en de bij het
verzoek te voegen akten en stavingsstukken en tot
vaststelling van de datum van de inwerkingtreding van de
wet van 13 april 1995 tot wijziging van de naturalisatie-
procedure en van de wet van de Belgische Nationaliteit is
door de Koning ondertekend op 16 april 2000. Zij zal
eerstdaags in het Belgisch Staatsblad worden bekend-
gemaakt.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de minister, ik
dank u voor het antwoord. Hebt u gezegd dat het tweede
rondschrijven er in juni 2000 zal komen ? Dat lijkt mij
nogal moeilijk.
HA 50
COM 177
15
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Marc Verwilghen : Het gaat om twee rondschrij-
vens. Het eerste dateert van 5 april 2000. Dat is het
rondschrijven dat naar het college van procureurs-
generaal is gegaan. Het tweede rondschrijven dateert
van 14 april 2000 en heeft betrekking op het bestrijden
van de naturalisatie-aanvragen met crimineel doel. Ook
dit rondschrijven werd naar de procureurs-generaal ge-
stuurd.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de minister, ik
heb begrepen dat de commissie voor de Naturalisaties u
zal uitnodigen voor een gesprek over de manier waarop
het parket in naturalisatiedossiers zal adviseren. Aange-
zien het om hetzelfde onderzoek gaat, neem ik aan dat er
parallellen zullen zijn met de andere manieren van advi-
seren. Het blijft mij storen dat Vreemdelingenzaken zeker
niet op tijd zal zijn. Wat de parketten en de andere
maatregelen van het ministerie van Justitie betreft,
cree¨ert de wet als ze in werking treedt automatisch
rechten zonder dat men moet wachten op de publicatie.
Ik neem aan dat dit op 1 mei zal gebeuren. De klok loopt
dan voor degenen die een dossier indienen. Ik hoor dat u
nog een aantal zaken voorbereidt waarmee u uw inten-
ties waarmaakt. Het blijft mij echter ergeren dat ons
amendement om de inwerkingtreding pas te laten ingaan
op het ogenblik waarop de maatregelen effectief geno-
men zijn niet werd aanvaard. De praktijk zal nu immers
aantonen dat de wet gedurende een aantal maanden
wordt gebruikt zonder dat alle nieuwe maatregelen wor-
den toegepast. We hadden dat kunnen vermijden. Ik kijk
dan ook met belangstelling uit naar het gesprek hierover
in de commissie voor de Naturalisaties.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Justitie over
de werking en de even-
tuele privatisering van het handelsregister
(nr. 1530)
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre de la
Justice sur
le fonctionnement et l'e´ventuelle priva-
tisation du registre du commerce
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik hoef u niet te vertellen dat iedere
kandidaat-handelaar zich moet laten inschrijven in het
handelsregister. Hij moet zich daarvoor aanbieden bij de
diensten van het handelsregister. In de regelgeving werd
de mogelijkheid gecree¨erd om de formulieren te vervan-
gen door een diskette. Men moet die dan indienen
waarna de tekst wordt geprint. Ik heb mij laten vertellen
dat deze gei¨nformatiseerde verwerking in de praktijk
blijkbaar nog niet mogelijk is. Dat is een eerste element
dat ik even onder de aandacht wou brengen. De verbe-
tering van de dienstverlening is een belangrijk punt. Als
de regelgeving in deze mogelijkheid voorziet, is het de
vraag waarom de informatisering niet kon doorgaan.
Mijnheer de minister, ik maak deze bedenking niet alleen
tegenover u aangezien dit blijkbaar in de vorige jaren ook
niet gelukt is.
Daarnaast is er mij in de laatste maanden nog iets
opgevallen. Blijkbaar heeft de minister van Middenstand
en Landbouw ervoor gepleit om het handelsregister te
laten ressorteren onder zijn ministerie. Hij zou het han-
delsregister bovendien eventueel willen privatiseren. Dat
lijkt mij zeer eigenaardig. Het handelsregister hoort mo-
menteel bij de rechtbank van koophandel. Het vormt een
belangrijk pakket informatie die nodig is voor de depi-
stage.
Mijnheer de minister, wat kan er gebeuren om de gei¨n-
formatiseerde aanvraag tot inschrijving in het handelsre-
gister praktisch mogelijk te maken ? Onderzoekt de
regering de overdracht van het handelsregister aan het
ministerie van Middenstand en Landbouw ? Wat wordt
hiervoor concreet gedaan ? Klopt het dat de regering zou
overwegen om het handelsregister te privatiseren ?
Overweegt de regering het handelsregister te privatise-
ren ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik zal een antwoord gegeven op de drie vragen
die werden gesteld.
Ten eerste, hoe kan de gei¨nformatiseerde aanvraag van
een inschrijving in het handelsregister praktisch mogelijk
worden gemaakt ? Ik moet eerst en vooral verwijzen naar
het koninklijk besluit van 14 juli 1997. Sta me toe daaruit
het volgende te citeren :
... dat ter griffie technische
voorschriften van de cel Informatieverwerking van het
ministerie van Justitie ter beschikking kunnen worden
gesteld met het oog op het afdrukken ter griffie van
formulieren die eerst op gei¨nformatiseerde wijze door
derden werden ingevuld.
Dit betekent dat deze terbe-
schikkingstelling geen verplichting inhoudt. De cel Infor-
matieverwerking voorziet dat het programma voor de
rechtbanken van koophandel klaar zal zijn tegen het
einde van dit jaar. De griffies kunnen de nodige instruc-
ties krijgen over de vereisten waaraan het bestand op
diskette moet voldoen.
Ten tweede, wenst de regering het handelsregister onder
te brengen bij het ministerie van Middenstand ? Er be-
staat een beginselakkoord tussen mij en mijn collega van
Middenstand om te onderzoeken in welke mate de
dienstverlening die wordt verstrekt door het handelsre-
gister kan worden geoptimaliseerd en met het oog
daarop geheel of gedeeltelijk kan worden overgeheveld -
zoals dit in het buitenland het geval is - naar bijvoorbeeld
de Kamers van koophandel. Deze eventuele overheve-
ling moet worden gezien in het streven van de regering
16
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
naar administratieve vereenvoudiging en het
een-loket-
principe
. Het is duidelijk dat dit momenteel nog in de
studiefase zit en er terzake nog geen enkele beslissing
werd genomen. Uit de studie moet blijken of deze denk-
piste al dan niet moet worden gevolgd.
Ten derde, overweegt de regering het handelsregister te
privatiseren ? De privatisering van het handelsregister
vormt geen doelstelling van de regering. Het is wel de
bedoeling van de regering de dienstverlening te optima-
liseren. In dat opzicht wachten we op het resultaat van de
studie om te zien welke de beste manier is om dit te
bereiken.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de minister, ik
begrijp dat men op zijn minst de mogelijkheid bestudeert
het handelsregister los te koppelen van de rechtbank.
Bovendien is een privatisering een van de mogelijke
pistes. Als men een dergelijke loskoppeling overweegt,
meen ik dat dit alvast een debat verdient want volgens
mij heeft heel de problematiek van het gerechtelijk ak-
koord, het faillissement, enzovoort hiermee te maken. De
privatisering van een dergelijke overheidstaak verdient
volgens mij een principie¨le discussie over een heel
essentie¨le opdracht van de overheid, namelijk de regis-
tratie van zij die in het commercie¨le circuit actief zijn.
Mijnheer de minister, bestaat er een timing voor die
studie ? Wanneer zullen terzake beslissingen worden
genomen ? Op dat moment had ik daarover graag nog-
maals van gedachten gewisseld.
Minister Marc Verwilghen : Ik kan u momenteel geen
timing meedelen. De studie is momenteel aan de gang. Ik
ben het wel eens met uw vraag naar een grondig debat
eens er beslissingen moeten worden genomen. De con-
notatie van het handelsregister op een aantal wetten in
het wetboek van koophandel is zodanig groot dat dit
debat niet kan worden vermeden.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Als alles wordt overge-
heveld naar de Kamers van koophandel is er sprake van
een privatisering want zij hebben een privaatrechtelijk
statuut. Ik neem aan dat de wet op de overheidsop-
drachten dan van toepassing zal zijn. Ik vind het een
verrassend ruime denkpiste die ik niet erg aantrekkelijk
vind. Ik kijk uit naar de studie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren
Bart Laeremans en Geert Bourgeois aan de minister
van Justitie over
de versoepelde toegang tot de
magistratuur voor advocaten
(nrs. 1533 en 1620)
Questions orales jointes de MM. Bart Laeremans et
Geert Bourgeois au ministre de la Justice sur
l'ac-
ce`s facilite´ a` la magistrature pour les avocats
(n
os
1533 et 1620)
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik heb de persberichten
gelezen van de Ministerraad van 5 april 2000 betreffende
tal van maatregelen in verband met de versoepeling van
de toegang tot de magistratuur. Sommige daarvan zijn
toe te juichen, meer bepaald waar men het heeft over de
toegang tot het parket. Op dit moment is het soms
moeilijker in het parket te geraken als fiscaal specialist bij
voorbeeld dan in de rechtbank. Wij zijn zeker voorstander
van de versoepeling, hoewel wij menen dat deze maat-
regelen absoluut onvoldoende zijn om de bij de parketten
bestaande malaise tegen te gaan. Mijn vraag heeft wel
betrekking op de versoepelde toegang voor de zetelende
magistratuur, meer bepaald dan de plaatsvervangers.
Voor hen zou de voorrangsregel worden afgezwakt. Het
gaat hier om de plaatsvervangende magistraten waarvan
iedereen weet dat zij op relatief eenvoudige wijze be-
noemd werden en nog worden; vandaag gaat het voor-
lopig enkel voor de categorie tot 1993. Hierbij telt geen
examen mee en heel vaak spelen toch politieke criteria
en evenwichten een rol. Iedereen weet hoe dat in het
eigen kanton bij de vrederechters werkt. De brede instap-
poort voor plaatsvervangende magistraten naar de ma-
gistratuur werd grotendeels gesloten, op de ene achter-
poort na van het gebrek aan samenloop. Als enkel een
plaatsvervanger voor een bepaalde vacature kandideert
heeft hij het recht tot toegang, terwijl bij samenloop altijd
voorrang wordt gegeven aan iemand die het examen van
beroepsbekwaamheid heeft afgelegd. Blijkens deze be-
slissing van de Ministerraad zal de voorrangsregel wor-
den afgezwakt en dat wekt grote bekommernis. Er wordt
nu immers opnieuw een grote poort geopend voor veral-
gemeende toegang voor de categorie tot 1993. Ik betreur
dit ten stelligste, ook al omdat dit voornamelijk een
Franstalige eis is. Voornamelijk de Franstalige plaatsver-
vangende magistraten drongen aan op een meer soe-
pele toegang. Iedereen weet dat vooral daar de partijpo-
litieke hunker speelt.
Mijnheer de minister, wat moet voor die categorie worden
verstaan onder de afzwakking van de voorrangsregel ?
Betekent dit in feite dat er nauwelijks nog van enige
voorrangsregel sprake zal zijn ? Ik heb ook een vraag
inzake de aantallen. Hoeveel mensen komen nog in
aanmerking voor dergelijke toegang ? Kunt u dit opsplit-
sen in Nederlandstaligen en Franstaligen ?
Er is nog een geheel nieuw element dat nog niet bekend
was toen de vraag werd gesteld in plenaire vergadering,
op 6 april 2000 als ik mij niet vergis. Het gaat over de
toegang voor de advocaten die twintig jaar dienst heb-
ben. Zij zouden niet meer het belangrijke vergelijkende
HA 50
COM 177
17
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Bart Laeremans
examen moeten afleggen dat nu sinds enige jaren van
toepassing is. Zij zouden geen schriftelijk examen meer
moeten afleggen, voor hen zou enkel nog een mondeling
evaluatie-examen tellen. Ik vrees dat dit de noodzakelijke
objectivering helemaal op de helling zet. Met die reactie
sta ik niet alleen. Ik hoef maar te verwijzen naar het
Nationaal Verbond van Magistraten. Ik citeer uit het
Nieuwsblad van die periode :
Magistraten van eerste
aanleg zien met lede ogen aan hoe de minister van
Justitie, Marc Verwilghen, de voorwaarden voor de toe-
gang tot de magistratuur versoepelt, net nu het objec-
tieve systeem van werving van magistraten zijn vruchten
begint af te werpen. Er was een kwaliteitsverbetering
merkbaar, zegt de magistratuur
. Ook al gaat het om
advocaten met twintig jaar ervaring, dan nog vrees ik
voor een mogelijk omgekeerd effect. Nogal wat advoca-
ten die schrik hebben voor dit examen en zestien tot
zeventien jaar ervaring hebben, zullen precies wachten
met het zetten van de stap tot zij twintig jaar ervaring
hebben. Zij zullen dan veel gemakkelijker intreden, maar
daarbij zal de noodzakelijke selectie niet meer kunnen
gebeuren. Hoe verantwoordt u die beslissing en wat
wordt precies bedoeld met dit mondelinge evaluatie-
examen ?
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, ik zal het inderdaad hebben
over hetzelfde onderwerp waarover ik in de plenaire
vergadering van 6 april reeds een vraag stelde. Op dat
moment waren van het dossier nog niet alle elementen
duidelijk.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's,
mijn partij ligt aan de basis - en dat strekt haar tot
eer - van het feit dat momenteel de toegang tot de
magistratuur objectief verloopt. De wet-Wathelet van
1991 kwam er onder onze druk, toen wij deelnamen aan
de regering. Wij waren de indieners van het wetsvoorstel
na de witte mars waarbij de achterpoort, die ingevoerd
was in die wet van 1991, gesloten werd. Het gevolg is dat
op huidig ogenblik alleen mensen tot de magistratuur
kunnen toetreden die een vergelijkend examen afleggen
en de gerechtelijke stage doen van 18 maanden voor het
parket of 36 maanden voor de zetel, ofwel advocaten met
5 jaar beroepservaring die het examen beroeps-
bekwaamheid afleggen.
Aan ons wetsvoorstel na de witte mars is nog een
uitzondering toegevoegd met een amendement van de
meerderheid. Er is een overgangsregeling waarbij advo-
caten en plaatsvervangende magistraten zonder examen
nog kunnen toetreden. Er werd bepaald dat, wanneer zij
in concurrentie komen met mensen die het examen
aflegden en die unaniem gunstig advies krijgen, zij voor
hen moeten onderdoen. Die overgangsregeling geldt
voor 7 jaar. Vanaf het jaar 2005 zou alleen nog objectieve
toegang tot de magistratuur mogelijk zijn.
In de beslissingen van de Ministerraad en in het verslag
van het college van procureurs-generaal van 3 februari
waarnaar ik heb verwezen in de plenaire vergadering,
staat dat het de bedoeling zou zijn om daar op een
drievoudige manier afbreuk aan te doen. Er zou voor de
parketjuristen een versoepelde en versnelde toegang
komen tot het ambt van substituut-procureur des Ko-
nings. Ik heb u daarover ondervraagd en u stelde mij toen
enigszins gerust. U zei het nu bestaande examen dat
voor iedereen geldt ook toe te passen voor hen. Ik neem
aan dat u daarbij blijft en dat die crisiswetgeving wat het
examen betreft er niet komt. Zo moeten zij nog steeds het
vergelijkend
examen
afleggen,
ofwel
het
examen
beroepsbekwaamheid en wordt niet ingegaan op de
vraag,
onder
andere
vanwege
het
college
van
procureurs-generaal, om ervoor te zorgen dat dat exa-
men voor hen niet onoverkomelijk wordt.
De gerechtelijke stagiairs zijn daarover verontrust. Zij
leggen dat vergelijkend examen af en moeten bovendien
de stage doen. Zij stellen zich de vraag of de 18
maanden dienst als parketjurist, die inhoudelijk veel
minder bijbrengt, gelijk wordt gesteld met de gerechte-
lijke stage. Dat zou niet eerlijk zijn. Ik vind dat zij gelijk
hebben. Ik zou daarover uitsluitsel willen. Vorige week
hoorde ik nog een verhaal over iemand die aangeworven
is als parketjurist. Wij weten allemaal dat dit momenteel
na een mondeling gesprek gebeurd. Een professor ver-
telde mij dat een van zijn studenten die in zijn laatste jaar
rechten tweede zittijd had, een brief schreef naar de
procureur-generaal, waarop hij uitgenodigd werd op de
koffie en daarna aangeworven als parketjurist.
Mijn volgende vraag heeft betrekking op de afschaffing
van de voorrangsregel. Ik zou het fout vinden om daarop
terug te keren. Ik denk dat het voor degenen die het
examen afleggen, een kaakslag zou zijn om nu te zeggen
dat advocaten en plaatsvervangende magistraten even-
goed als zij die toegang hebben. Dit zou een ontwaarding
zijn van dat diploma, een stap terug ten opzichte van de
wetgeving en ook onbegrijpelijk in het kader van het
regeerakkoord. Het regeerakkoord zegt uitdrukkelijk te
strijden tegen de politisering en voor objectivering. De
burgers uiten daar terecht hun ongenoegen over en wij
moeten daar een eind aan maken, aldus de meerderheid.
Wat ten slotte helemaal onbegrijpelijk is, is dat voor
advocaten met 20 jaar balie de toegang tot de magistra-
tuur opengesteld wordt zonder dat zij een examen afleg-
gen. Als dat niet zo is - ik zie u neen knikken - had ik u dit
graag horen bevestigen. Dit kan mij op dit punt gerust te
stellen. Ik luister naar uw antwoord op de drie vragen,
mijnheer de minister.
18
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, de
vragen die door collega's Laeremans en Bourgeois wer-
den gesteld zijn deels gelijklopend. De vraag inzake de
parketjuristen is een specifieke vraag die werd gesteld
door collega Bourgeois.
Allereerst wil ik aangeven waarom de regering heeft
besloten een wetsontwerp in te dienen. Dit wetsontwerp
kreeg een gunstig advies van de Raad van State. Er werd
een aantal opmerkingen van technische aard gemaakt.
Binnenkort zullen wij het ontwerp in Kamer en Senaat
kunnen bespreken. Het uitgangspunt is dat uit gesprek-
ken die ik heb gehad met alle geledingen van de magis-
tratuur blijkt dat zij dezelfde eis hebben. Er is vaak een
onderbezetting van de kaders, met alle gevolgen van
dien. Als men aan de magistraten vraagt welke de
oplossing zou kunnen zijn, rekening houdende met het
feit dat de depolitisering centraal moet staan, wijzen zij
naar de natuurlijke reserves waaruit men put om magis-
traten te verkrijgen. Ofwel zijn dat mensen die de gerech-
telijke stage hebben volbracht, ofwel gaat het om men-
sen die uit de advocatuur komen. De balie wordt
trouwens door het merendeel van de magistraten aan-
zien als een van de beste vormings- en leerscholen met
het oog op de voorbereiding tot de magistratuur. Ze
betreuren het enigszins dat men soms een stuk van die
natuurlijke reserve verloren laat gaan. Vandaar dat een
aantal maatregelen wordt genomen.
Ik kom nu tot de vraag van collega Laeremans, die ook
indirect door collega Bourgeois werd gesteld, over de
voorrangsregel die betrekking heeft op de zetel. Het gaat
hier om artikel 21, vierde lid van de wet van 18 juli 1991,
waarin het woord
moet staat. Dit artikel bepaalt dat de
benoemingscommissie voorrang moet verlenen aan een
geslaagde van het examen beroepsbekwaamheid, aan
een persoon die de gerechtelijke stage achter de rug
heeft, of aan een magistraat wier individuele adviezen
gunstig zijn, wanneer zijn kandidatuur samenloopt met
een plaatsvervangend magistraat die dezelfde beoorde-
ling heeft gekregen.
Vandaar dat de magistratuur erop aandringt in plaats van
het woord
moet in de wet, het woord kan te gebrui-
ken,
wat
een
facultatieve
mogelijkheid
voor
de
benoemingscommissie schept. Ik herhaal dat het de
Hoge Raad voor de Justitie zal zijn die in dit kader zal
benoemen. Ook hij is evenwel gediend met het woord
kan in plaats van moet.
Men vroeg hoeveel plaatsvervangende magistraten in
aanmerking komen voor de voorkeursbehandeling en of
ik het aantal Nederlandstalige en Franstalige magistraten
kon geven. In de eerste plaats wil ik aangeven op wie die
regel van toepassing zal zijn. Het zijn alleen de plaats-
vervangende rechters die voor 1 oktober 1993 werden
benoemd die hiervan kunnen genieten in de omstandig-
heden die ik daarnet heb toegelicht. In de wet is ook een
bijkomende voorwaarde ingeschreven. De plaatsvervan-
gers moeten met name aantonen dat zij daadwerkelijk
juridische arbeid als plaatsvervangend rechter hebben
geleverd gedurende de vijf laatste jaren. Dat kan gebeu-
ren aan de hand van het aantal uitspraken dat zij hebben
verleend of de taken die zij daadwerkelijk hebben waar-
genomen. Dat zijn dus nieuwe stukken die zij bij hun
kandidatuur zullen moeten voegen en die in overweging
zullen worden genomen door de Hoge Raad voor de
Justitie. Als de Raad deze stukken ontoereikend acht,
beantwoordt men niet meer aan de voorwaarden.
Collega Laeremans, wegens tijdsdruk heb ik de cijfers
inzake het aantal Nederlandstalige en Franstalige magis-
traten niet kunnen nagaan. Ik zal deze gegevens laten
opzoeken en ze u schriftelijk laten meedelen.
Uw derde vraag had betrekking op de advocaten met
20 jaar ervaring. Het examen beroepsbekwaamheid
wordt uiteraard niet afgeschaft. Wel is bepaald dat voor
advocaten met 20 jaar beroepservaring een bijkomend
toegangsrecht tot de magistratuur kan worden gescha-
pen.
De concrete invulling van het mondelinge evaluatie-
systeem geschiedt door de Hoge Raad voor de Justitie.
Net
zoals
voor
het
examen
voor
de
beroeps-
bekwaamheid en het vergelijkend examen dat toegang
geeft tot de gerechtelijke stage, zal het ertoe strekken om
voor de uitoefening van het ambt van magistraat de
noodzakelijke maturiteit en bekwaamheid te kunnen aan-
tonen en meteen te laten beoordelen.
De grondwetgever heeft trouwens aan de Hoge Raad
voor de Justitie de opdracht gegeven om te waken over
de kwaliteit van de kandidaten voor het ambt van magis-
traat. Daaraan wordt geen afbreuk gedaan aangezien het
evaluatie-examen, net als het examen voor de beroeps-
bekwaamheid en het vergelijkend examen dat toegang
geeft tot de gerechtelijke stage, telkens voor de Hoge
Raad voor de Justitie zal worden afgelegd.
De objectivering van de toegang tot de magistratuur, die
- terecht - in beide vragen aan de orde was, blijft integraal
gehandhaafd.
Als antwoord op de bijkomende vraag met betrekking tot
de parketjuristen, wijs ik erop dat momenteel werk wordt
gemaakt van een soepele overstapregeling voor de
statutaire parketjuristen die het werk van de parket-
magistraten op juridisch vlak voorbereiden, naar het
ambt van parketmagistraat. Daartoe moeten zij slagen
voor een vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechte-
lijke stage en vervolgens moeten zij een bijkomende
stage van zes maand doorlopen om te voldoen aan de
gestelde voorwaarden. Bovendien moeten zij gunstig
worden beoordeeld.
HA 50
COM 177
19
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
Hierbij wordt meteen duidelijk dat de voorwaarden streng
blijven en dat de beoordeling niet toekomt aan de minis-
ter van Justitie, maar wel aan de Hoge Raad voor de
Justitie.
De bijkomende kansen die worden geboden vloeien
voort uit de contacten die ik had met de magistratuur die
terzake ook bezorgd was en die haar medewerking
verleende om oplossingen uit te werken die het niet
alleen mogelijk maken de objectiviteit inzake benoemin-
gen te garanderen, maar tevens het kwalitatief niveau
van de kandidaten centraal te stellen.
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, een versoepeling van de voorrangsregeling zal
deze uiteindelijk in de prullenmand doen belanden. Zo-
veel is duidelijk.
Zodra de voorrangsregeling geen verplichting meer is zal
deze in de praktijk nog nauwelijks betekenis hebben.
Volgens u, mijnheer de minister, is de Hoge Raad voor de
Justitie hiermee gediend. Misschien biedt dit meer
keuzemogelijkheden, maar ik stel wel vast dat de Hoge
Raad voor de Justitie op dat ogenblik niet meer beschikt
over objectieve beoordelingselementen zoals een schrif-
telijk afgelegd vergelijkend examen. Het feit dat er niets
op papier staat, vermindert de objectieve vergelijkings-
basis.
Gezien de samenstelling van de Hoge Raad voor de
Justitie en gezien het feit dat, vooral aan Franstalige
kant,
deze
instantie
wordt
aangewend
als
een
benoemingsmachine voor het bereiken van de klassieke
evenwichten terzake, is het te begrijpen dat zij gediend is
met een kleinere objectieve basis.
Het mondeling evaluatiesysteem zal een maturiteits- en
bekwaamheidsexamen inhouden omdat deze kwaliteiten
moeten worden gewaarborgd. Maar ook op dat vlak zorgt
precies een schriftelijk examen voor controleerbare ge-
gevens. Quid als er nadien beroep wordt ingesteld bij de
Raad van State ? Zodra alle controleerbare gegevens
verdwijnen en dus de objectieve elementen afnemen,
wordt niet alleen de willekeur, maar ook de mogelijkheid
tot politieke afwegingen en het nastreven van even-
wichten veel groter.
Als u beweert, mijnheer de minister, dat de Hoge Raad
voor de Justitie hiermee gediend is, ben ik daarvoor ten
zeerste beducht. Wellicht is de Hoge Raad hiermee
gediend vanuit een bepaalde visie, maar ik vrees dat,
mede gezien de samenstelling van de Hoge Raad voor
de Justitie, de poort wagenwijd wordt opengezet voor
politieke willekeur.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de minis-
ter, ik ben echt teleurgesteld door de gang van zaken. Ik
kan dat niet wegsteken. Vanaf 1991 tot en met het
Octopus-akkoord is er een hele evolutie op gang ge-
bracht om de toegang tot de magistratuur te objectiveren.
Bij het Octopus-akkoord hebben we zelfs nog een stap
verder gezet. We hebben gezegd dat er een school voor
de magistratuur moet komen en bovendien hebben we
toen afgesproken dat er van de toegang via examens niet
zou worden afgeweken. De Hoge Raad voor de Justitie
zou daardoor gebonden zijn. De discussie of advocaten
met een zekere ancie¨nniteit al dan niet examen zouden
moeten afleggen, is toen ook gevoerd. Uw partij was toen
een van onze medestanders, net zoals de SP. Waarom
zou een advocaat met 10 tot 15 jaar ervaring niet kunnen
slagen voor dat examen ? Zo oordeelde de wetgever
toen. Het examen peilt immers niet naar de kleinste
details qua juridische kennis. Het peilt de maturiteit aan
de hand van een verhandeling en de algemene juridische
basiskennis over een materie die men zelf mag kiezen :
burgerlijk recht, strafrecht of fiscaal recht.
Nu zullen er vele categoriee¨n advocaten toch toegang
krijgen zonder examen af te leggen. Ik denk aan iedereen
die plaatsvervanger was in oktober 1993; dat waren er op
dat moment nog een paar duizend. Dat aantal zal onder-
tussen wel met enkele honderden zijn verminderd, maar
toch blijft het enorm veel. Bovendien zullen ook alle
advocaten met een ancie¨nniteit van meer dan twintig jaar
in aanmerking komen. Degenen die de tram vanaf 1993
tot nu hebben gemist, zullen nu weer toegang krijgen.
Een mondeling evaluatiesysteem - een gesprek - schenkt
mij geen enkele voldoening. Dit systeem zal bij de
rechtzoekenden opnieuw wantrouwen wekken, terwijl u
dat wantrouwen, luidens uw regeerakkoord, wilt bestrij-
den. Er was in heel het land en in alle rechtbanken een
nieuwe wind aan het waaien. Men is bijzonder tevreden
over de nieuwe generatie magistraten die nu aantreedt.
De gerechtelijke stage bereidt de mensen goed voor. Als
ik het goed begrijp, moeten de parketjuristen het verge-
lijkend examen weliswaar blijven afleggen, maar krijgen
ze voortaan een kortere stage. Ik vraag me af of men op
die manier nog kandidaten kan vinden voor een gerech-
telijke stage. Zal men niet massaal opteren voor de
toegang via het parket, waarbij men maar een stage van
zes maanden moet volgen ? De basis van de gerechte-
lijke stagiairs is een bijzonder gemotiveerde groep. U
weet dat, mijnheer de minister. U hebt dat hier bevestigd.
Zowel degenen die bezig zijn aan hun stage, als degenen
die zijn benoemd, dragen bij tot een kentering op de
rechtbanken. Ik ben nu hoogst verontrust. U hebt wel
eens gezegd dat u mij kunt volgen. Het spijt me dat u zich
nu laat inspireren door mensen die beweren dat we te
weinig magistraten hebben. We hebben geen magistra-
ten te weinig. Ik heb dat verschillende keren getoetst en
het wordt mij langs alle kanten bevestigd : parket-
magistraten doen nog altijd 80 tot 85% administratief
werk. Ze lopen de trap op en af om zelf een kopie te
nemen en ze schrijven kantschriftjes met carbonpapier.
Is er nog e´e´n dienst op de hele wereld die met carbon-
papier werkt ? Op Justitie wel. Kantschriften worden er
20
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Geert Bourgeois
met de hand uitgeschreven ! Zij verrichten in overgrote
mate administratief werk. Verander daar iets aan. Zorg
dat er een beleid kan worden gevoerd en dat er een
betere omkadering is, veeleer dan de deur open te zetten
voor niet-objectieve benoemingen.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik ben
het niet eens met de kritiek die wordt geuit. Het is er mij
niet om te doen om meer magistraten te benoemen. Ik wil
er alleen voor zorgen dat de kaders volzet zijn. Ik meen
dat we het allemaal eens zijn dat die kaders wellicht het
juiste aantal magistraten inhouden. Daarover werd ge-
stemd. Daar gaat het niet over.
Mijnheer de voorzitter, men opent hier niet zomaar een
poort. Men moet rekening houden met de mededelingen
van de magistratuur. Dat is een vaststelling die u net als
ik op het terrein kunt maken. Sommige mensen, die
gedurende vele jaren als plaatsvervangend rechter goed
hebben gefunctioneerd of meer dan 20 jaar ervaring
hebben opgedaan in een balie, voelen zich niet meer
geroepen om nog een examen af te leggen.
Men is ervan overtuigd dat heel wat van deze mensen in
aanmerking kunnen komen als men volgens het an-
gelsaksisch systeem van de merite wil werken. De dis-
cussie handelt over een de lege ferenda. De Raad van
State heeft zijn advies uitgebracht. Het parlement zal het
debat terzake moeten aanvatten.
Mijn enige drijfveer is een middel te vinden waarmee ik
de huidige penurie kan verhelpen met mensen die kwa-
litatief de taak aankunnen.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de minis-
ter, ik wens twee bemerkingen te maken. Vooreerst wens
ik op te merken dat Nederland minder magistraten telt en
toch geen noemenswaardige gerechtelijke achterstand
kent. Ten tweede, er was een brede consensus dat het
systeem van advocaten met een ruime ervaring geen
voldoende garanties biedt. Als het ontwerp in de Kamer
wordt besproken zal ik de partijen die dit standpunt
gesteund hebben op hun woord nemen.
De voorzitter : Mijnheer Bourgeois, de romantiek van
een ganzenveer begrijp ik, die van carbonpapier ontgaat
me volledig.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Geert Bourgeois aan
de minister van Justitie over
gezamenlijke kantoren
van accountants en advocaten in Brussel
(nr. 1561)
Question orale de M. Geert Bourgeois au ministre de
la Justice sur
les bureaux communs de comptables
et d'advocats a` Bruxelles
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, collega's, ik heb in de Finan-
cieel Economische Tijd van 13 april jongstleden gelezen
dat accountants en advocaten in Brussel samen een
kantoor zouden kunnen oprichten. De Franstalige Orde
van Advocaten zou daaromtrent een akkoord hebben
gesloten met het Instituut van Accountants en Belasting-
consulenten en eerder op het jaar ook met het Instituut
van Bedrijfsrevisoren. Hierdoor zouden ze een multidis-
ciplinaire middelenvennootschap kunnen oprichten waar-
bij eenieder volgens de eigen deontologie kan blijven
werken, zodat er geen winstdeling mogelijk is - maar dat
is eerder theorie - en de regels van onafhankelijkheid
onverkort blijven gelden.
Mag ik overigens een bedenking terzijde formuleren ?
Tijdens de veelvuldige hoorzittingen hier met onder an-
dere vertegenwoordigers van de Franstalige Orde van
Advocaten werd steeds beklemtoond dat er uniforme
regels moeten worden ingevoerd. Ik stel vast dat deze
Orde wat dit betreft wel cavalier seul speelt. Blijkbaar
heeft zij daar geen problemen mee, ook al blijft zij pleiten
voor een unitaire orde van advocaten.
Mijn vraag is heel kort. Wettelijk gezien kan tegen dit
initiatief niets worden ondernomen. Een Europese richt-
lijn maakt een verbod op dergelijke multidisciplinaire
vennootschappen op Europees vlak weliswaar mogelijk,
op voorwaarde evenwel dat dit in het intern recht is
opgenomen. Die verbodsbepaling bestaat hier niet. Het
parlement heeft destijds wel - daarover bestond er grote
unanimiteit - de middelenvennootschappen van notaris-
sen verboden in de recent goedgekeurde wet op de
hervorming van het notariaat om mijns inziens correcte
motieven.
Mijnheer de minister, wat is uw standpunt over deze
kwestie ? De lege ferenda. Bent u voorstander van een
wettelijke regeling terzake ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, de middelenassociaties zijn niet nieuw. Wij
hadden het er al over naar aanleiding van de discussies
over de hervorming van het notariaat. Hier gaat het om
multidisciplinaire middelenassociaties. Eigenlijk wordt de
poort daartoe geopend met artikel 30 van het koninklijk
besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van
de bedrijfsrevisoren. Dit artikel bepaalt dat bedrijfs-
revisoren samen met andere personen die niet de titel
van bedrijfsrevisor of een in het buitenland gelijkwaardig
erkende titel voeren, een vereniging of een vennoot-
schap mogen oprichten wanneer deze tot doel heeft het
in gemeenschap brengen van al of een gedeelte van de
kosten die verband houden met hun beroepen. Boven-
HA 50
COM 177
21
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
dien moet aan vijf vrij strenge voorwaarden worden
voldaan. Ze hebben voornamelijk betrekking op de
beroepsdeontologie, de doorzichtigheid van de vereni-
ging en de controle erop. Er wordt dus wel in een aantal
waarborgen voorzien.
Als antwoord op uw vragen kan ik u verder melden dat de
middelenvennootschap in geen geval mag raken - dit
wordt een van knelpunten - aan de onafhankelijkheid van
de diverse beroepsgroepen. De eigen deontologie moet
steeds worden nageleefd. Ik denk hierbij onder andere
aan het vertrouwelijke karakter van de briefwisseling en
aan het beroepsgeheim van de advocaten.
Ik geef toe dat het initiatief van de Brusselse balie mij ook
heeft verbaasd. Een wettelijke regeling kan in overwe-
ging worden genomen. Alleszins moet er iets aan worden
gedaan.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, de minister heeft de kern van het probleem onder-
streept. Ik denk dat in dergelijke multidisciplinaire
middelenvennootschappen de onafhankelijkheid in het
gedrang komt. Wij hebben dit fenomeen ook uitvoerig
besproken in het kader van de hervorming van het
notariaat. Er kan sprake zijn van draineren van clie¨nten
van accountants naar revisoren en advocaten. Eigenlijk
worden de vennootschappen bedrijven waar men onder
het mom van verdeling van de middelen, de winsten wel
kan verdelen. Bovendien ontstaat er een discriminatie
voor de advocaten die niet behoren tot die hele grote
vennootschappen.
Mijnheer de minister, ik verheug mij erover dat u akkoord
gaat met de stelling dat een wettelijke regeling moet
worden uitgewerkt. Mijns inziens moeten wij dat doen
naar aanleiding van de bespreking van de hervorming
van de Orde van Advocaten. Ik ben voor vrijheid en
onafhankelijkheid. Toch moet de wetgever terzake zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan
de minister van Justitie over
onduidelijkheden
(ongelijkheden) in de uitvoeringsbesluiten van de
wet op de juridische bijstand
(nr. 1577)
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre de la
Justice sur
les impre´cisions (les ine´galite´s) dans les
arre^te´s d'exe´cution de la loi relative a` l'aide juridi-
que
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, mijn vraag is gei¨nspireerd door het
koninklijk besluit van 20 december 1999 tot vaststelling
van de voorwaarden van de kosteloosheid van de juridi-
sche eerstelijnsbijstand en van de gedeeltelijke of volle-
dige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand.
Dit koninklijk besluit bepaalt dat personen in hechtenis
worden verondersteld personen te zijn van wie de inkom-
sten onvoldoende zijn. Dit kan tot zeer merkwaardige
constructies leiden. Mensen die toch als redelijk vermo-
gend bekend staan, maar die op de een of andere manier
in hechtenis worden genomen, kunnen beroep doen op
de kosteloze rechtsbijstand omdat zij volgens dit konink-
lijk besluit vermoed worden personen te zijn met onvol-
doende inkomsten. Ik zie allerlei taferelen voor mij. Ik
veronderstel dat dit koninklijk besluit al gedurende enige
tijd van kracht is. Wij moeten eruit afleiden dat mensen in
de gevangenis altijd kosteloze rechtsbijstand kunnen
genieten en dat van de personen die niet in de gevan-
genis zitten de inkomsten worden nagekeken om vast te
stellen of zij een berope op het pro-Deosysteem kunnen
doen. Kan dit de bedoeling geweest zijn van de wetgever
en de Koning bij de uitvaardiging van dit koninklijk
besluit ?
Bij de Vlaamse balies wordt nu een deontologische regel
opgesteld die voorschrijft dat, wanneer men bij iemand
die in hechtenis is genomen wordt geroepen, de betrok-
kene erop attent moet worden gemaakt dat, conform het
koninklijk besluit, hij of zij recht heeft op kosteloze
rechtsbijstand. Als de advocaat in de gevangenis komt,
zou hij de clie¨nt erop moeten wijzen. Was dat de bedoe-
ling van het koninklijk besluit ? Ik denk dat het antwoord
hierop negatief zal zijn. Ik kan me toch niet inbeelden dat
wij zomaar moeten vermoeden dat iedereen die tijdelijk in
de gevangenis verblijft daardoor en per definitie onvol-
doende inkomsten zou hebben.
Mijnheer de minister, is mijn interpretatie van het konink-
lijk besluit correct ? Is dat vermoeden inderdaad zo
onweerlegbaar ?
Brengt het niet met zich dat het aantal pro Deo's enorm
zal toenemen ? Iedereen in de gevangenis zal wellicht
gecharmeerd zijn door het spontane aanbod van een pro
Deo. Moet het budget van de pro Deo's, met het punten-
systeem, dan niet worden aangepast ? Is er geen onge-
lijkheid terzake ? Ik zie niet goed in hoe de inhechtenis-
neming relevant is met betrekking tot de vraag of men
over voldoende inkomsten beschikt of niet. Is er dus geen
ongelijkheid in de toegang tot de juridische bijstand door
deze manier van werken ?
Mijnheer de minister, mocht u dit ook een eigenaardige
situatie vinden, is er dan geen mogelijkheid om de tekst
van het koninklijk besluit te verduidelijken ?
22
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Vandeurzen, ik denk niet dat het nodig is artikel 2,
paragraaf 2 van het koninklijk besluit van 20 december
1999 te remedie¨ren omdat het weerlegbaar vermoeden
dat daarin wordt geuit, een weerlegbaar vermoeden is.
Zodra kan worden aangetoond dat de betrokkene wel
over middelen beschikt, kan men wel degelijk vragen dat
ereloonstaten en gerechtskosten worden betaald.
Trouwens, wij maken een gelijkaardige situatie mee bij
de gehechten die toepassing vragen van de wet op de
kosteloze rechtsbijstand in het oude systeem, waar men
en cours de route als advocaat soms tot de conclusie
kwam dat de betrokkene wel over de nodige middelen
beschikt en waar men een taxatie van zijn staat kon
indienen. Hetzelfde principe is hier van toepassing. Het
antwoord op uw eerste twee vragen is dan ook negatief.
In uw derde vraag hebt u het over het gelijkheidsprincipe.
U stelde de vraag of er geen fundamentele ongelijkheid is
ten aanzien van personen die niet in hechtenis zijn
genomen en die een beroep doen op de juridische
bijstand. Beide situaties zijn duidelijk verschillend. U weet
dat het gelijkheidsprincipe ook een ongelijke behandeling
toelaat wanneer de startvoorwaarden verschillend zijn.
Ik denk niet dat het nodig is daarop een wijziging in het
koninklijk besluit toe te voegen, juist omwille van het feit
dat het om een weerlegbaar vermoeden gaat.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik wou oprecht dat ik de minister in deze redenering kon
volgen. De paragraaf zegt :
De persoon in hechtenis, de
beklaagde bedoeld in de wet betreffende de onmiddel-
lijke verschijning, of de geesteszieke die het voorwerp
heeft uitgemaakt van een maatregel voorzien in de wet
van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de
persoon van de geesteszieke, wordt beschouwd als een
persoon wiens inkomsten onvoldoende zijn.
De normale logica van de wet op de rechtsbijstand was
dat u moest bewijzen dat u over onvoldoende inkomsten
beschikte. Dan kon u in het circuit komen van de koste-
loze rechtsbijstand. Ik zie hier niet staan dat dit een
weerlegbaar vermoeden is. Stel echter dat uw redenering
juist is, dan zou dit nog voor gevolg hebben dat de
advocaat dan moet gaan aantonen dat het vermoeden
niet correct is. Dat lijkt mij toch een onlogische zaak.
Wij kunnen zo een aantal situaties voor ogen halen
waarvan wij kunnen zeggen dat het niet correct is om te
denken en te vermoeden dat, omdat men tijdelijk in
hechtenis is genomen in het kader van een onderzoek,
men onvoldoende inkomsten heeft.
Ik vrees dat uw lezing een optimistische lezing is die niet
in de tekst van het koninklijk besluit is terug te vinden.
Niet alle mensen moeten gelijk worden behandeld, maar
het onderscheidend criterium moet dan in verhouding
staan tot het beoogde doel. De vraag is hier wat de
bedoeling was. Kunnen mensen in hechtenis altijd over
rechtsbijstand beschikken ? Staat het vermoeden van
onvoldoende inkomsten altijd in verhouding tot de vraag
of men in hechtenis is of niet ? Dat lijkt mij toch een
bijzonder eigenaardige redenering.
Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat het al of niet in
hechtenis zijn helemaal niet in causaal verband staat met
het vermoeden van onvoldoende inkomsten. Ik versta het
onderscheidend criterium niet. De Vlaamse balies zullen
u waarschijnlijk nog contacteren om na te gaan of het niet
volstaat om de wet of het koninklijk besluit enigszins aan
te passen om alle misverstanden te vermijden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren
Yves Leterme, Karel Van Hoorebeke en Bart Laere-
mans aan de minister van Justitie over
de recente
ontsnapping van een gedetineerde
(nrs. 1587, 1592
en 1598)
Questions orales jointes de MM. Yves Leterme, Karel
Van Hoorebeke et Bart Laeremans au ministre de la
Justice
sur
la re´cente e´vasion d'un de´tenu
(n
os
1587, 1592 et 1598)
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, vorige week zijn wij opgeschrikt
door het nieuws van de ontsnapping van Bouzitoune. De
betrokkene is nog steeds op vrije voeten. Ik zou hier het
probleem kunnen aankaarten van de transfers van ge-
vangenen in het algemeen. Ik meen echter te weten dat
dit aspect aan bod zal kunnen komen op de toekomstige
bespreking van het Veiligheids- en Detentieplan. Ik ver-
wijs naar mijn bijdrage van een aantal weken geleden
waar ik door het voorstel van de videoconferencing heb
getracht om het debat daarover te verruimen met de
bedoeling om het probleem ten gronde weg te nemen.
Volgens de wetten van de logica zullen gevangenen
minder aanleiding tot ontsnappen hebben wanneer zij
minder getransporteerd worden.
Mijnheer de voorzitter, ik zal onmiddellijk overgaan tot
mijn concrete vragen. Ten eerste, welke maatregelen
heeft de minister genomen sinds zijn aantreden, reeds
10
maanden
geleden,
om
de
veiligheid
van
de
gevangenentransporten te verhogen ? De veiligheid is
immers een oud zeer. De absolute veiligheid kan men
echter nooit garanderen omdat men met mensen te
maken heeft.
Ten tweede, bestaan er speciale voorzorgsmaatregelen
in het geval van transfers van gedetineerden die zich
reeds schuldig hebben gemaakt aan, in casu, succes-
volle ontsnappingspogingen ? Zo ja, welke richtlijnen
bestaan er en werden deze vorige week nageleefd ?
HA 50
COM 177
23
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Yves Leterme
Ten derde, zijn er sinds de ontsnapping van de beruchte
heer Dutroux extra veiligheidsvoorschriften uitgevaardigd
met betrekking tot het transport van gedetineerden ? Wat
is de stand van zaken inzake de raadpleging van dos-
siers in de gevangenis ? Er was sprake van het uitvaar-
digen van een richtlijn dienaangaande. In 1998 is hier
ook gesuggereerd dat er, in antwoord op interpellaties
rond de ontsnapping van de heer Dutroux, vanuit het
college van procureurs-generaal een initiatief tot een
richtlijn zou komen met betrekking tot de raadpleging van
dossiers. Ik weet wel dat het geval Bouzitoune anders
ligt. Het ging daar immers niet om de raadpleging van de
dossiers. Toch wil ik daar even naar informeren.
Ten vierde, welke maatregelen overweegt de minister
sinds vorige week om dergelijke ontsnappingen te ver-
mijden ? Ik laat de vraag naar de politieke verantwoor-
delijkheid in deze zaak ad hoc vallen. Ze is ook retorisch
bedoeld. Ik verwijs hierbij naar wat 2 jaar geleden op de
toenmalige oppositiebanken naar aanleiding van het
gebeurde rond de heer Dutroux heen en weer werd
geschreeuwd.
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik had mijn vraag eigen-
lijk gericht aan de minister van Binnenlandse Zaken
omdat ik meen te weten dat het transport van de gevan-
genen onder de bevoegdheid van de minister van Bin-
nenlandse Zaken valt. Alles wat verband houdt met
gerechtsgebouwen en gevangenissen valt onder uw be-
voegdheid. U zal mij daar wellicht duidelijkheid over
geven. Mijnheer de minister, deze ontsnapping leidt toch
tot een aantal vragen. Het is een feit dat er maar twee
rijkswachters aanwezig waren hoewel de richtlijnen voor-
schrijven dat er altijd e´e´n rijkswachter meer moet zijn dan
het aantal gedetineerden dat moet worden vervoerd. De
commandant van de brigade zegt te kampen met perso-
neelsgebrek. De veiligheid moet blijkbaar wijken voor
een probleem dat wij sinds geruime tijd kennen. Het is
frappant dat de man die moest worden overgebracht al
verschillende ontsnappingspogingen op zijn kerfstok
had.
Ten tweede, is er het aspect van de medeplichtige die
blijkbaar wist dat de betrokkene met dat specifieke
voertuig getransporteerd zou worden. Hoe wist die per-
soon dat ? Hoe zijn het GSM-toestel en de wapens in het
voertuig terechtgekomen ? Blijkbaar werd er in het voer-
tuig ingebroken om het materieel aan te brengen. Heb-
ben de rijkswachters niet gezien dat er in hun voertuig
was ingebroken ? Zij moeten immers bij anderen de
vaststelling van inbraak doen. Bij hun eigen voertuig
hebben ze dat echter niet gezien. Er bestaan dus een
aantal onduidelijkheden.
Mijnheer de minister, u zult waarschijnlijk antwoorden dat
er een onderzoek gelast is en dat we de resultaten zullen
moeten afwachten. Sta ons echter toe te zeggen dat dit
moeilijk aanvaardbaar is. Ook op dit vlak zijn er immers
precedenten. Iedereen herinnert zich wel de ontsnapping
van Dutroux en de grote kentering die toen de aanzet had
moeten vormen voor een belangrijke wijziging in ons
land. Blijkbaar heeft dit echter geen resultaten gehad.
Welke instructies werden er na de ontsnapping van
Dutroux gegeven in verband met het bewaken en over-
brengen van gevangenen ? Waarschijnlijk werden die
instructies door de toenmalige minister uitgevaardigd.
Hebt u die instructies overgenomen of hebt u ze nog
verscherpt ? Daaromtrent zult u toch enige duidelijkheid
moeten geven. Het gaat immers niet op dat dergelijke
ontsnappingen zich nog voordoen als dit te wijten is aan
een gebrek aan instructies of manschappen. Noch het
parlement, noch de burgers kunnen zich nog tevreden
stellen met dergelijke dooddoeners terwijl dit probleem
ons al jaren bezighoudt.
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, ik heb deze vraag zowel gesteld aan de
minister van Binnenlandse Zaken als aan de minister van
Justitie. Misschien kunnen we ze ook aan de minister van
Middenstand stellen nadat het gevangenentransport
eventueel geprivatiseerd is.
Mijn vragen zijn ingegeven door dezelfde bekommerin-
gen als die van de beide voorgaande sprekers. Karim
Bouzitoune is een ontsnappingskoning. Hij heeft zich in
Frankrijk al op verschillende vrij spectaculaire wijzen aan
ontsnapping kunnen bezondigen. Hier in Brussel is hij
ook al eens uit het raam gesprongen, hoewel die poging
niet succesvol was. Men wist dus op voorhand dat het om
iemand ging die heel veel risico's met zich meebracht.
Ten tweede, is het heel eigenaardig dat in een rijkswacht-
voertuig wapens kunnen worden verstopt en dat dit
gebeurt op een parking van de rijkswacht zelf. Hierbij
rijzen heel veel vragen. Bestaat er enige medeplichtig-
heid van rijkswachters ? Men kan zich immers bijna niet
indenken dat een particulier het lef heeft om op een
parking zomaar wapens in een rijkswachtvoertuig te
gaan leggen. Men zou trouwens ook kunnen vragen of
die parking bewaakt was.
Ten derde, zou het de regel zijn dat men steeds drie
bewakers moet hebben voor twee gevangenen, steeds
e´e´n bewaker meer dan het aantal gevangenen. Dat blijkt
hier niet het geval geweest te zijn. Kan men daar enige
verklaring voor geven ?
Ten vierde, heb ik vernomen dat het niet altijd de bedoe-
ling is dat dit soort gevangenen buiten de gevangenis
wordt ondervraagd. Meestal gebeurt de ondervraging
zelfs in de gevangenis. Nu ging het om een uitzondering
omdat men de betrokkene moest confronteren met een
aantal personen, onder meer zijn vriendin. Men moest
bovendien nog andere zaken doen die niet in de gevan-
genis konden plaatsvinden. Dat betreurt men nu precies.
24
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Bart Laeremans
Men vraagt zich af of het in de toekomst niet mogelijk zou
kunnen zijn om de confrontaties in dit soort zaken binnen
de gevangenis of vlak in de buurt ervan te laten plaats-
vinden. Dat soort lokalen ontbreekt echter momenteel in
de gevangenissen. Mijnheer de minister, bent u van plan
om maatregelen te nemen zodat het risico zo klein
mogelijk wordt gehouden ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik moet eerst en vooral toch duidelijk maken
dat de ontsnapping van Bouzitoune valt onder artikel 23,
paragraaf 1 van de wet op het politieambt. Het gaat meer
bepaald om de
uithaling van een gedetineerde onder
aanhoudingsmandaat met het oog op de uitvoering van
opdrachten van gerechtelijke politie. Het incident staat
dan ook los van de problematiek van het vervoer van
gevangenen naar aanleiding van inzage van het dossier
of van gevangenistransport.
In de huidige stand van het onderzoek is het moeilijk
gegevens over dit onderzoek in detail mee te delen. Het
enige wat ik kan zeggen, is dat voor het onderzoek alle
verhoren werden uitgevoerd in de gevangenis. Alleen
onderzoeksdaden die niet in de gevangenis konden
plaatsvinden omwille van een confrontatie met derden
werden uitgevoerd in de lokalen van de BOB van Asse.
Op 18 april 2000 werd de betrokkene voor de derde keer
overgebracht naar Asse. Voor het uitvoeren van een
opdracht was immers de aanwezigheid van zijn vriendin
nodig. Beiden hebben trouwens tijdens de onderzoeks-
daden onder toezicht gestaan van de betrokken rijks-
wachters. De feiten worden momenteel onderzocht. Ik
heb aangedrongen op een grondig onderzoek om te
weten in welke omstandigheden deze ontsnapping mo-
gelijk was. Was er hulp van derden ? Wie zijn deze
derden ?
Ik stel vast dat de reglementaire omstandigheden niet
werden gerespecteerd. U weet dat er twee gedetineer-
den waren. De tweede gedetineerde heeft niets te maken
met de zaak-Bouzitoune, maar beide personen waren
uitgehaald en werden samen in e´e´n voertuig wegge-
bracht. Dit is tegen de reglementaire instructies die
bepalen dat het transport had moeten gebeuren met
twee voertuigen met telkens twee rijkswachters. Indien
beide gedetineerden dan toch in e´e´n voertuig werden
getransporteerd hadden zij moeten worden vergezeld
door drie rijkswachters. U hebt de redenen aangehaald
die door de politiediensten worden aangevoerd : een
gebrek aan personeel en voertuigen voor het gemeen-
schappelijk vervoer. Om die reden werd geopteerd voor
een afwijking van het reglement. Ook op dit vlak zal het
onderzoek uitsluitsel moeten brengen over deze beslis-
sing.
Belangrijk is ook te weten te komen welke maatregelen
worden genomen om dit soort van ontsnappingen te
verhinderen. U weet dat wij twee jaar geleden met een
geruchtmakende ontsnapping werden geconfronteerd.
Men heeft toen een aantal maatregelen getroffen. Ik heb
het college van procureurs-generaal gevraagd - meer
bepaald de procureur-generaal van Antwerpen werd hier-
mee gelast - een werkgroep te leiden die voorstellen
moet formuleren om de inzage van het dossier in de
gevangenis te regelen. Op dat moment is er echter nog
steeds geen oplossing voor de twee andere problemen
waarmee we worden geconfronteerd, namelijk de uitha-
lingen die nodig zijn voor gerechtelijke daden en de
gevangenistransporten. Voor beide transporten moet
worden bekeken of niet gebruik kan worden gemaakt van
nieuwe technieken zodat deze tot het minimum kunnen
worden beperkt. Ik neem aan dat de werkgroep hierover
binnenkort voorstellen zal indienen.
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de voorzitter, de
minister verwijst in zijn inleiding naar artikel 23, paragraaf
1 van de wet op het politieambt en concludeert hieruit dat
het hier eigenlijk niet gaat om een gevangenentransport.
Bij mijn weten was de heer Bouzitoune gedetineerd en
werd hij getransporteerd. Misschien hebben wij zijn sta-
tuut op dat moment niet helemaal correct verwoord maar
dat soort van juridisch steekspel is voor de goegemeente
volgens mij van weinig belang.
Belangrijk is uw bevestiging, mijnheer de minister, dat de
instructies niet werden nageleefd. Het transport moest
inderdaad afzonderlijk gebeuren, maar personeelsge-
brek wordt door de diensten aangevoerd als verklaring
waarom dit niet zo was. U voert onderzoek naar die
beweegredenen en zult, veronderstel ik, hieruit conclu-
sies trekken om dergelijke toestanden in de toekomst te
vermijden.
Ik neem met genoegen nota van uw bevestiging dat
video conferencing als oplossing voor een deel van de te
grote vraag naar transport van gedetineerden door de
werkgroep zal worden bestudeerd. Deze oplossing is niet
alleenzaligmakend, maar een aantal initiatieven moet
eens worden uitgetest : zo kan misschien een oplossing
worden gevonden voor overlast die leidt tot dergelijke
problemen.
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, het antwoord was vrij vaag en blijkbaar hebt u
nog geen zicht op het onderzoek. Ik zou graag hebben
dat u ons de resultaten van dit onderzoek meedeelt. Ik
heb ook geen echt antwoord gekregen op de vraag naar
extra ruimte in of vlakbij gevangenissen, zodat men verre
transporten kan vermijden. Van Brussel tot Asse is in
vogelvlucht niet zo ver, maar in de praktijk duurt het
afleggen van die afstand wel lang door de files. Men zou
er goed aan doen om vlakbij de gevangenissen voor
genoemde modaliteit te zorgen, zodat onnodige risico's
in de toekomst worden vermeden.
HA 50
COM 177
25
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Karel Van Hoorebeke
aan de minister van Justitie over
de integratie van
het arbeidsauditoraat in het parket van de procureur
des Konings
(nr. 1613)
Question orale de M. Karel Van Hoorebeke au minis-
tre de la Justice sur
l'inte´gration de l'auditorat du
travail au sein du parquet du procureur du Roi
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, voor deze vraag steun ik
mij op een artikel uit Trends van 30 maart 2000. Einde
1998 werden de Octopusakkoorden gesloten aangaande
justitie en politie. Inzake justitie werd bepaald dat de
arbeidsauditoraten zouden opgaan in de parketten van
de rechtbanken van eerste aanleg. Dit onderdeel gaf van
het begin aanleiding tot heel wat commotie, want de
arbeidsauditoraten waren daarmee helemaal niet geluk-
kig. De Volksunie heeft op het Octopusoverleg altijd
gepleit voor de oprichting van arrondissementsrechtban-
ken om de rechtstoegang te beperken tot een enkele
instantie die dan overgaat tot verwijzing van de verschil-
lende zaken volgens de materie¨le bevoegdheid. Dat
standpunt heeft het niet gehaald, maar dat debat is niet
afgesloten. In het laatste nummer van de Juristenkrant
schrijft Rogier Decorte een interessant artikel over een
mogelijke arrondissementsrechtbank. Deze denkrichting
moet dus mogelijk blijven. In Nederland werkt dit systeem
trouwens goed. In het Octopusakkoord werd echter be-
paald dat de arbeidsauditoraten zouden samensmelten
met de parketten.
Ik was er niet van op de hoogte, maar verneem nu dat u
bij uw aantreden een werkgroep hebt opgericht met
deelname van magistraten. De vraag is natuurlijk : welke
magistraten ? Zijn dat uitsluitend magistraten van de
arbeidsauditoraten of van de arbeidsrechtbanken ? U
hebt deze werkgroep gevraagd om een evaluatie te
maken van de eventuele integratie van het auditoraat in
het parket. Het verslag van de werkgroep werd ingediend
op 11 februari 2000. Het wekt geen verbazing dat zowel
magistraten als auditeurs zich uitspreken voor het status
quo. De reacties waren van het begin af immers negatief
en zowel de arbeidsauditeurs als de magistraten van de
arbeidsrechtbanken opteerden voor het behoud van de
bestaande situatie.
Mijnheer de minister, wat is het resultaat van het verslag
van de werkgroep ? Kunnen wij inzage krijgen van het
verslag of informatie hierover ? Welke beslissing zult u
hierin nemen ? Zult u zich houden aan het Octopus-
akkoord en de samensmelting van arbeidsauditoraten en
parketten doorzetten, of zult u het standpunt van de
werkgroep volgen met, naar ik veronderstel, het behoud
van de bestaande situatie ?
We kunnen waarschijnlijk blijven discussie¨ren over het al
dan niet wenselijke, maar dat debat werd gevoerd binnen
het Octopus-akkoord. Zal u het Octopus-akkoord wat dat
betreft verder uitvoeren of gaat u zich inschakelen in het
verslag van de werkgroep die u zelf oprichtte ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Van Hoorebeke, de drie werkgroepen zijn naar
aanleiding van de wet van 12 december 1998 tot stand
gebracht. Ze werden reeds door mijn voorganger in het
leven geroepen. Ze waren multi-disciplinair samenge-
steld wat het Parket betreft. Er waren ook mensen van de
arbeids-auditoraten in vertegenwoordigd. De werkgroep
onder voorzitterschap van de heer Morlet maakte op het
eind van vorig jaar een eerste evaluatie en deed een
voorstel waarbij ze tot de conclusie kwamen dat men
moeilijk datgene wat voorzien was in de wet van 12
december 1998 kon invoeren. Dat stelde een aantal
technische problemen. Zij hebben vier verschillende al-
ternatieve voorstellen gemaakt om toch tot een oplossing
te kunnen komen.
Het verslag van die werkgroep werd voorgelegd aan de
Octopus-partners die de besluiten ervan niet goedkeur-
den omdat ze niet in overeenstemming waren met
de filosofie die terug te vinden was in de wet van
12 december 1998. Nu wordt de materie terug bekeken
om te zien in welke mate dat in overeenstemming kan
worden gebracht.
De voorzitter : We zullen zien wat het geeft.
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : We zullen
uiteraard zien wat het geeft. Elke dag is er een vol
verrassingen en verwachtingen.
De voorzitter : Misschien moet u wat minder artikels
lezen en wat meer teksten.
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Wij wisten daar
niet van, want...
De voorzitter : U bent ook weggegaan.
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Men moet ook
niet zeggen dat het aan de Octopus-partners werd voor-
gelegd. Het werd aan de overgebleven Octopus-partners
voorgelegd, maar niet aan degenen die om een ge-
gronde reden zijn weggegaan.
26
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Karel Van Hoorebeke
Ik kon de tekst niet lezen gezien ik hem niet gekregen
heb. Misschien kan de minister hem ons nogmaals ter
beschikking stellen. Het is aan de meerderheid die
bijgetreden is door een partij die niet behoort tot de
Octopus-partners.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Karel Van Hoorebeke
aan de minister van Justitie over
de achterstand in
de Brusselse politierechtbanken en het Brussels hof
van beroep
(nr. 1614)
Question orale de M. Karel Van Hoorebeke au minis-
tre de la Justice sur
l'arrie´re´ dans les tribunaux de
police a` Bruxelles et a` la cour d'appel de Bruxelles
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik beperkte mij tot Brus-
sel omdat we anders de hele dag kunnen bezig blijven.
Ik stelde destijds, mijnheer de minister, een vraag aan uw
voorganger, de heer Van Parys, omdat dit probleem in
Brussel niet nieuw is. Reeds in 1998 was dit een gekend
probleem. De heer Van Parys antwoordde toen dat er
twee toegevoegde politierechters zouden benoemd wor-
den. Ik weet niet of dit ondertussen gebeurde. De ach-
terstand blijft in elk geval oplopen. Het kwam natuurlijk
naar buiten met de situatie in Brussel, maar het is geen
specifiek probleem voor Brussel.
Ik heb hier een verslag van een politierechter uit Brugge.
We weten allemaal waar het om gaat : men heeft op een
bepaald moment de bevoegdheid van de correctionele
rechtbank overgebracht naar de politierechtbank, maar
men hield geen rekening met de werkoverlast die daar
zou ontstaan en men dacht niet aan personeels-
uitbreiding. Hiermee pleit ik niet voor meer politierech-
ters, de heer Bourgeois zei het al, volgens ons zijn er
voldoende rechters maar zit het probleem in de onder-
steuning van de rechters. Daarover zijn we het eens. Ik
vroeg aan de toenmalige minister Van Parys ook reeds of
de griffiers niet kunnen ingeschakeld worden in het
behandelen van dossiers, in het opmaken van vonnis-
sen. Zij zijn daaromtrent ook vragende partij. Kunnen we
niet werken met referendarissen of met juristen die
dossiers voorbereiden en dergelijke meer ? Het wordt
hoog tijd dat we daarover...
De
politierechtbank
in
Brugge,
afdeling
Brugge-
Oostende, houdt per week 6 penale zittingen evenals
2 burgerlijke zittingen, aangevuld met 2 bijkomende
burgerlijke zittingen per maand. Dat gebeurt met amper
4 rechters. Op elke penale zitting worden gemiddeld
60 zaken behandeld, waarvan doorgaans 10 tot 15 zware
verkeersongevallen. De correctionele rechtbank zetelend
in de graad van beroep, behandelt daarentegen gemid-
deld, per zitting met 3 rechters, een zestal nieuwe zaken.
Mijnheer de minister, men heeft het probleem bij de
correctionele rechtbanken en bij de hoven van beroep
verschoven naar de politierechtbanken, waar de werk-
overlast zeer groot is. De correctionele rechtbanken
werden ontlast en de hoven van beroep blijven buiten
schot want het was de bedoeling de achterstand daar
weg te werken.
Er is ook de achterstand bij het hof van beroep in Brussel.
Men heeft mij in kennis gesteld van een gerechtsbrief
waarin de magistraat-coo¨rdinator op 22 maart aan een
advocaat in Gent het volgende schrijft :
Op basis van de
huidige vooruitzichten en verwerkingsmogelijkheden van
de aanvullende kamers houdt dat in dat deze zaak zou
kunnen worden gepleit rond mei 2005.
Het was de
bedoeling om de bevoegdheden van de correctionele
rechtbank over te hevelen naar de politierechtbanken om
de achterstand bij de hoven van beroep weg te werken.
Ik herinner mij dat minister De Clerck ooit zei dat hij de
achterstand binnen de drie jaar ging wegwerken. Dat is
niet gebeurd. Ik weet niet hoe het er in de andere hoven
van beroep aan toe gaat, maar in Brussel is de toestand
dramatisch. Men heeft geprobeerd een einde te maken
aan de werkoverlast van bepaalde instanties, maar men
heeft dit probleem verplaatst naar andere rechts-
instanties die niet over voldoende middelen beschikken
om het op te lossen.
Mijnheer de minister, wat de politierechtbanken betreft in
het algemeen en de politierechtbank in Brussel in het
bijzonder, welke zijn de maatregelen die u zult nemen of
hebt genomen om deze toestand te verhelpen ?
Wat gaat u doen aan de toestand bij het hof van beroep
in Brussel, die vrij dramatisch is ? Men heeft het over het
pleiten van zaken in mei 2005. Als advocaat weet u zeer
goed dat op het ogenblik dat een zaak in staat is gesteld,
men vaak reeds twee of drie jaar daarvoor heeft gecon-
cludeerd. Dat gaat niet langer. Er moeten drastische
maatregelen worden genomen.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, deze vragen zijn snel gesteld maar niet zo vlug
opgelost. Wij kennen de aard van het probleem, maar
verscheidene oplossingen die in het verleden werden
voorgesteld, konden niet tot een goed einde worden
gebracht. Het probleem van de politierechtbanken da-
teert reeds van 1994. Een eminent spreker, die hier nu
overigens naast mij zit, heeft er diverse keren op gewe-
zen dat zonder de nodige kaderuitbreiding in Brussel er
een ernstig probleem zou ontstaan. Dat probleem heeft
zijn volle proportie getoond toen de commissie in Brussel
werd aangewezen. Meer dan 5 000 burgerlijke zaken
HA 50
COM 177
27
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
wachten momenteel op een uitspraak. De commissie
Brussel had voorgesteld om via een kaderuitbreiding met
vier politierechters tot een oplossing te komen. Onder-
tussen is de publicatie terzake gebeurd, in de hoop dat
men de geschikte kandidaten vindt.
Er is een ander probleem, dat zich veel schrijnender
voordoet in het tweede deel van uw vraag met betrekking
tot de achterstand bij de hoven van beroep. In de diverse
gerechtelijke arrondissementen werden erg verschil-
lende conclusies gemaakt. In Brussel werd niet op de-
zelfde wijze berekend wat de historische achterstand is
en wat de achterstand is van zaken die gefixeerd zijn en
dus in staat zijn om te worden behandeld. Er is immers
ook nog altijd het probleem dat partijen een zaak eerst in
staat moeten stellen.
Vandaar dat verschillende oplossingen worden gesugge-
reerd, bijvoorbeeld dat de rechter actiever zou kunnen
optreden door bijvoorbeeld betrokken partijen aan te
sporen tot een snellere afhandeling van de dossiers.
Een tweede mogelijkheid bestaat erin technische hulp-
middelen aan te wenden. In dat verband ben ik het eens
met de heer Bourgeois. Het is zinloos de achterstand
trachten te bestrijden door de magistratenkorpsen als-
maar uit te breiden.
Beide maatregelen zijn vereist.
Een ingreep op langere termijn is de werklastmeting en
de werkzaamheden in dat verband zijn in die mate
gevorderd dat het wellicht vanaf september in verschil-
lende rechtsmachten mogelijk zal zijn om via een aantal
parameters na te gaan wat een magistraat presteert,
hoeveel zaken in beraad worden genomen, wat het
beraad inhoudt of welke de moeilijkheidsgraad is van de
dossiers. Dit zal ons een duidelijk zicht geven van de
situatie.
Ongetwijfeld zullen tijdens dit proces van vallen en
opstaan nog bijkomende inspanningen moeten worden
geleverd. In Nederland werd de werklastmeting reeds
acht jaar geleden ontwikkeld, maar nu pas wordt het
systeem operationeel. Dat bewijst dat het geen eenvou-
dige aangelegenheid is. Vandaar dat de regering over-
weegt te opteren voor de benoeming van raadsheren in
overtal - een tijdelijke maatregel evenwel - teneinde de
achterstand in te lopen, maar waarbij de natuurlijke
afvloeiing het mogelijk maakt het kader niet uit te breiden.
Dit is slechts een mogelijkheid en het ogenblik is nog niet
aangebroken waarop dit systeem eventueel zou kunnen
worden ingevoerd.
De achterstand bij het hof van beroep te Brussel baart mij
evenveel zorgen als de achterstand bij de politierecht-
bank. Volgens het verslag van de raadsheer-coo¨rdinator
zou er reeds een stock te behandelen zaken bestaan
voor meer dan vijf jaar, wat ons opnieuw in de reeds
gekende probleemsituatie brengt.
Het probleem van de gerechtelijke achterstand blijft de
permanente aandacht vergen van de minister van Justi-
tie. Alle middelen, in combinatie met werkafmeting en
met tijdelijke maatregelen, moeten worden aangewend
om tot structurele oplossingen te komen.
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
minister, het is duidelijk dat een dergelijk probleem niet
op korte termijn kan worden opgelost.
Een van de eerste verklaringen die ik hoorde bij mijn
aantreden in 1995, kwam van minister De Clerck, waarbij
hij beloofde de dramatische achterstand in een termijn
van drie jaar weg te werken. Thans, vijf jaar later, is de
achterstand nog groter.
Zowel in Brussel als in andere arrondissementen deed
zich in de politierechtbanken hetzelfde fenomeen voor,
met name dat de verkeersongevallen steeds meer straf-
rechtelijk werden geseponeerd; de parketten voerden
een nieuw beleid, waarbij aan deze dossiers geen prio-
riteit meer werd verleend. Systematisch overhandigen
onze clie¨nten ons brieven waarin wordt vermeld dat het
parket geen vervolging instelt. Op dat ogenblik moet
echter burgerlijk worden gedagvaard. Maar u weet ook,
mijnheer de minister, dat een strafprocedure, waarbij het
openbaar ministerie alles afhandelt, veel sneller kan
worden afgewerkt dan een burgerlijke procedure, aange-
zien in het laatste geval besluiten moeten worden opge-
steld en eventueel aanvullende onderzoeksdaden moe-
ten worden verricht door deskundigen, en dergelijke. Een
verschuiving naar de burgerlijke procedure leidt uiteraard
tot werkoverlast voor de politierechters.
Wat de hoven van beroep betreft, mijnheer de minister,
suggereerde u een aantal te volgen pistes, al is het mij
nog niet duidelijk hoe de benoeming en dergelijke zal
worden geregeld met betrekking tot de raadsheren in
overtal. Blijkbaar zorgden de toegevoegde magistraten
niet voor de verwachte resultaten.
Het is zeer belangrijk dat wij ons allen bezinnen over de
manier waarop deze problemen kunnen worden opge-
lost.
Men zou bijvoorbeeld een systeem kunnen uitwerken dat
toelaat de conclusietermijn vast te leggen bij de
inleidingszitting. In bepaalde hoven schijnt dit te worden
toegepast.
Dat schijnt zeer goed te werken. Er moeten mogelijkhe-
den zijn, maar we moeten eraan werken. We moeten er
allemaal over nadenken en de mogelijke wegen vergelij-
ken om te zien op welke manier we er een oplossing voor
kunnen vinden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
28
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Lode Vanoost aan de
minister van Justitie over
de verkoop van oorlogs-
wapens
(nr. 1583)
Question orale de M. Lode Vanoost au ministre de la
Justice sur
la vente d'armes de guerre (n° 1583)</b>
De heer Lode Vanoost (AGALEV-ECOLO) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik hou mij al
jaren bezig met de problematiek van de wapenhandel in
het buitenland en de verkoop en export van wapens,
meestal oorlogswapens. Toch ben ik verbaasd dat er
blijkbaar ook een handel in oorlogswapens bestaat bin-
nen ons eigen territorium, aan particulieren.
De aanleiding voor mijn vraag is de overval die in de
nacht van 15 op 16 maart op een wapenhandelszaak in
Momignies is gepleegd. Men heeft daar ongeveer
200 zware oorlogswapens met bijbehorende munitie
gestolen. De daders waren daar duidelijk op uit, want de
wapens van klein kaliber hebben ze laten liggen. Ik heb
het over FAL-geweren, UZI's, AK47's en zelfs e´e´n P90.
Dat die dingen worden gestolen is niet het enige pro-
bleem. Voor mij is het al een probleem dat zulke wapens
in een winkel kunnen liggen en te koop worden aange-
boden. Met zoiets kan men toch niet in e´e´n of andere
zandgroeve gaan spelen. Zo'n wapens gebruikt men
voor andere doeleinden.
Hoe is de verkoop van dit soort wapens in Belgie¨
geregeld ? Kan dat onder bepaalde omstandigheden ?
Hoe wordt dat gecontroleerd ? Wat zijn de vereisten om
dergelijke wapens op te slaan ? Wat de bestolen winkel
betreft, zijn daar recentelijk controles geweest ? Waren
die wapens daar wettelijk aanwezig ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Vanoost, de wettelijke notie van oorlogswapens is
eigenlijk verwarrend, omdat ze niet alleen de militaire
wapens - zoals de FAL, de UZI en de AK47 - omvat, maar
ook, bijvoorbeeld, jachtgeweren van zwaar kaliber. Dit
betekent dat particulieren, zoals jagers, ook in het bezit
van oorlogswapens kunnen komen, niettegenstaande
het feit dat het echte, militaire wapens kunnen zijn die
men soms bij de wapenverzamelaars kan terugvinden.
De verkoop van oorlogswapens aan particulieren is toe-
gelaten in dit land, maar ze is wel aan vrij strenge
voorwaarden onderworpen. Ik zal niet ingaan op die
voorwaarden, maar ze zijn in ieder geval vrij streng. Er
zijn ook een aantal controles die worden uitgevoerd op
de verkopen. Die controles zijn grosso modo gesitueerd
op twee niveaus : het niveau van de wapenhandelaar en
het niveau van de aankoop door de particulier. De
wapenhandelaars moeten zelf de vergunning van de
koper controleren en aanvullen met de ontbrekende
gegevens. Op die manier dragen zij daar een grote
verantwoordelijkheid in. Ze moeten de bekomen gege-
vens voor registratie overzenden aan de politiediensten.
Daarnaast moeten zij de transactie inschrijven in het
register. Dat is een eerste controle.
De politiediensten hebben toegang tot het register en
kunnen er kennis van nemen. Bovendien kunnen ze ook
de veiligheidsmaatregelen die wapenhandelaars hebben
getroffen, controleren. Sedert 1997 bestaat er dienaan-
gaande een koninklijk besluit, waarin een aantal speci-
fieke veiligheidsmaatregelen zijn opgenomen. In som-
mige gevallen zijn die veiligheidsmaatregelen nog niet
specifiek genoeg, zoals het geval in Momignies zal
aantonen. De eigenaar is het slachtoffer geworden van
een inbraak. Hij had de politie, zoals voorgeschreven in
het desbetreffende koninklijk besluit, toegelaten de ge-
nomen veiligheidsmaatregelen te controleren. Het gei¨n-
stalleerde alarmsysteem blijkt nu ontoereikend te zijn
geweest. De overige maatregelen konden de inbraak niet
beletten omdat die doorheen het dak heeft plaatsgegre-
pen.
Het koninklijk besluit bevat geen specificaties voor dit
soort inbraken. De politie heeft meegedeeld dat de
betrokken wapenhandelaar grote hoeveelheden oorlogs-
wapens in voorraad heeft omdat hij omwille van de
goedkope prijzen opkoper is van oude stocks. Dat de wet
geen beperkingen voorschrijft inzake het toegelaten aan-
tal wapens van dat type kan de wenkbrauwen doen
fronsen. Het is een samenloop van omstandigheden die
ervoor gezorgd heeft dat een dergelijke inbraak catastro-
fale gevolgen heeft gehad en uiterst gevaarlijke wapens
op de markt zijn terechtgekomen.
De heer Lode Vanoost (AGALEV-ECOLO) : Mijnheer de
voorzitter, ik dank de minister voor de toelichting.
Mijnheer de minister, mijn fundamentele vraag blijft ech-
ter bestaan. Men laat de verkoop van oorlogswapens
onder strenge voorwaarden toe. Zou het echter niet beter
zijn de verkoop van dergelijk materiaal gewoon te ver-
bieden ? Ik weet dat men dit voorstel meestal wegwuift
met het argument dat een volledig verkoopverbod de
zwarte markt zal stimuleren omdat er steeds liefhebbers
zullen zijn voor dit soort tuig. Oorlogswapens zijn echter
niet alleen gegeerd door liefhebbers, ook misdadigers
maken er gebruik van. Om de veiligheid in ons land te
vergroten, breek ik een lans voor een herziening van de
verkoop van oorlogswapens, onder meer door een aan-
passing van de categoriee¨n of door een volledig verkoop-
verbod van bepaalde categoriee¨n. De risico's zijn te
groot. Ik kan moeilijk geloven dat deze inbraak het werk
was van een gewone liefhebber. Dit was het werk van
professionelen. De gelegenheid maakt de dief. Ik herhaal
dat de verkoop van oorlogswapens aan particulieren
moet worden herbekeken.
HA 50
COM 177
29
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Marc Verwilghen : Het federaal veiligheids- en
defensieplan bevat een hoofdstuk dat specifiek over
wapens handelt. Hopelijk kunnen maatregelen terzake
worden genomen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heren
Gerolf Annemans, Tony Van Parys, Geert Bourgeois
en Jean-Pol Poncelet aan de minister van Justitie
over
de blokkering van de benoeming van de leden
van de commissie voor de Regularisatie
(nrs. 1635,
1637, 1615 en 1624)
Questions orales jointes de MM. Gerolf Annemans,
Tony Van Parys, Geert Bourgeois et Jean-Pol Ponce-
let au ministre de la Justice sur
le blocage de la
nomination des membres de la commission de Re´-
gularisation
(n
os
1635, 1637, 1615 et 1624)
De heer Gerolf Annemans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, u herinnert zich
wellicht de belofte van de heer Verhofstadt het dossier
van de regularisaties snel en efficie¨nt te regelen. Eerst
wilde de eerste minister dit regelen met een koninklijk
besluit. Sinds mijn verzoek tot de Raad van State om dit
koninklijk besluit te vernietigen, volg ik dit dossier op de
voet. Op 22 maart heb ik samen met andere parlements-
leden minister Duquesne gei¨nterpelleerd over de samen-
stelling van de regularisatiescommissies. Uit de notulen
van de Ministerraad bleek immers dat achter de namen
van de leden van de commissie afkortingen van partijen
stonden vermeld. We vroegen ons af of het wel degelijk
om afkortingen van politieke partijen ging. minister Du-
quesne ontkende dit. Hij antwoordde, ik citeer :
A partir
du moment ou` nous avons rec¸u l'ensemble de ces
candidatures, il fallait que les choses soient de´libe´re´es
en Conseil des ministres. On a demande´ a` chacun des
partenaires se trouvant autour de la table d'examiner le
curriculum vitae et l'expe´rience de chacun et d'exprimer
ses pre´fe´rences
. Zo noemt men dit in Belgisch Frans.
minister Duquesne was terechtgekomen in een soort
parler vrai. Hij beweerde dat het geen politieke benoe-
mingen waren maar dat men samen aan tafel zat en zijn
pre´fe´rences mocht bekend maken. minister Duquesne
vervolgt, ik citeer opnieuw :
Avec chacun des partenai-
res
. De interpellanten veronderstelden dat de minister
van Justitie daarbij was. Zowel het ene als het andere
blijkt een leugen te zijn.
In zijn vlaag van
parler vrai heeft de minister van
Justitie gisteren meegedeeld dat het wel degelijk poli-
tieke benoemingen zijn en dat de afkortingen achter de
namen wel degelijk afkortingen van partijen zijn. Boven-
dien voegt hij eraan toe dat minister Duquesne de
interpellanten heeft voorgelogen als hij beweerde dat al
de betrokkenen om de tafel zaten. Wat blijkt immers ?
We vernemen uit de kranten van vandaag dat de minister
niet aanwezig was, want hij zat in Lissabon.
Daarnaast is er nog de zaak-Lecrompe, een voormalig
adjunct-kabinetschef van Van der Biest. Mijnheer de
minister, kunt u ons zeggen of het allemaal koosjer zit ?
Op onze vragen daaromtrent antwoordde minister van
Binnenlandse Zaken in een stijl van parler vrai soi-disant
en passant :
Vous posez des questions concernant l'un
d'entre eux qui est lie´geois. Or, dans cet affaire, c'est le
ministre de la Justice qui est intervenu. Je vous invite a`
lui poser cette question, que je trouve de´plaisante, voir
me^me de´place´e. Mais soit, assumez donc vos questions
et posez-les au ministre de la Justice
. Dat doen wij bij
deze vandaag, zeker nu volgens de pers de minister van
Justitie het koninklijk besluit over de regularisatie-
commissies niet wou ondertekenen.
Hier zitten wij dus en onze vraag is wat er nu van aan is.
Immers, het laatste wat wij terzake hebben vernomen, is
een nogal sibillijns en naar verluidt door de eerste
minister gisterennamiddag afgedwongen communique´ :
De regularisatiecommissies zullen eerstdaags worden
gei¨nstalleerd. De aspecten die aanleiding waren voor de
laatste moeilijkheden ingeroepen door de minister van
Justitie, werden met het akkoord van de minister van
Binnenlandse Zaken en van de regering eruit gehaald
.
Dat schijnt alweer Belgisch-Nederlands te zijn om te
zeggen dat een deel van de benoemde leden zullen
worden vervangen door andere.
De pers bericht ook - wij moeten bijna aan exegese doen;
vandaar dat ik erom verheugd ben dat wij vandaag
vragen terzake kunnen stellen, zodat u eventuele waan-
zinnige veronderstellingen uit de wereld kunt helpen - dat
u in het ootje genomen bent. Terwijl u in Lissabon zat,
heeft minister Duquesne u een loer gedraaid en u bent
dan zodra u terug was, gaan dwarsliggen a` la Verwilghen
ik teken niet en we zullen wel zien wat ervan komt.
Gelukkig is er ook de onvolprezen perswoordvoerster
van de eerste minister - die doet er zelf het zwijgen
toe - die verklaart dat er vrijdag in het Staatsblad een
koninklijk besluit met wijzigingen zal worden gepubli-
ceerd. Dat is helemaal nog niet zeker, zegt Justitie
volgens sommige kranten. Een andere krant beweert dat
er vandaag een kernkabinet vergadert. Misschien moe-
ten wij de vergadering even schorsen om te luisteren
naar het journaal van 13.00 uur om te weten te komen
hoe het zat met het kernkabinet.
Er gaan ook geruchten dat onder meer Lecrompe van de
lijst zou zijn geschrapt, dat een aantal plaatsvervangende
rechters en ook rechters van de Arbeidsrechtbank zou-
30
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Gerolf Annemans
den zijn vervangen en dat andere plaatsvervangers dan
weer tot voorzitter van kamers in de commissies aange-
steld zouden zijn. Mevrouw Bourgignon - iedereen weet
dat Duquesne en Bourgignon een vreemd koppel vor-
men - zou het verzet tegen de vorige benoemingen
hebben georganiseerd. Een krant schrijft vandaag dat er
hooguit twee tot drie wijzigingen zullen worden aange-
bracht. Mijn ervaring in de politiek leert dat het er meer
zullen zijn.
Mijnheer de minister, ik kom tot mijn vragen. Is er een
kernkabinet geweest vandaag en wat is er besloten ?
Welke wijzigingen zullen er aan het koninklijk besluit
worden aangebracht ? Is de heer Lecrompe nog lid van
de regularisatiecommissies ? Heeft de onvolprezen
woordvoerster van de eerste minister gelijk wanneer zij
onderstreept dat de tekst komende vrijdag in het Staats-
blad wordt gepubliceerd ? Zo ja, wat is de inhoud van het
compromis waartoe u zich hebt geleend ?
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, mijn vragen hebben hetzelfde on-
derwerp, maar een ander uitgangspunt dan de vorige
spreker. Het gaat hier immers om tienduizenden perso-
nen die verwachten dat de regularisatieprocedure op een
degelijke manier wordt afgehandeld.
Het uitgangspunt van het parlement moet zijn dat deze
dossiers op een behoorlijke manier worden behandeld,
zodat de mensen die aanvragen hebben ingediend een
gerechtvaardigd vertrouwen hebben in de overheid die
dat op een degelijke en menselijke manier moet doen.
Ik vind het bijzonder erg te moeten vaststellen dat de
minister van Binnenlandse Zaken, gedekt door de eerste
minister en de andere regeringsleden, de poging onder-
neemt om van deze regularisatiecommissies kamers te
maken die op partijpolitieke basis worden samengesteld.
Het versterkt de indruk die wij reeds hadden ten aanzien
van de naturalisatiedossiers, met name dat men deze
dossiers, zeker langs Franstalige zijde, laat behoren tot
het domein van het politieke dienstbetoon van sommige
Franstalige mandatarissen. Dat is toch bijzonder erg.
Mijnheer de minister, het verheugt mij - als het goed is
mag het ook worden gezegd - dat u een stokje hebt
gestoken voor de poging om in uw afwezigheid dit op
deze onbehoorlijke wijze te doen. Het is een moedige
handelwijze. Doch, u zult in de CVP-fractie alleen maar
steun vinden wanneer u dit verder kunt hardmaken.
Het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken in
de commissie voor de Binnenlandse Zaken op mijn
interpellatie die ik aan de ministers Duquesne en Verwilg-
hen had gericht, is toch heel merkwaardig. Ik had hem
gevraagd naar de lijst van politieke obedie¨ntie en stelde
hem de vraag naar de stand van zaken omtrent de eerste
voorzitter. Ik heb hem erop gewezen dat er heel wat
problemen konden rijzen met het oog op de gewezen
adjunct-kabinetschef van de heer Van der Biest.
Uit de media bleek dat hij ondervraagd werd in het
dossier van de aanbesteding van de parkeermeters in
Luik, het dossier van de toenmalige burgemeester Close.
Volgens minister Duquesne is er niets aan de hand en ik
citeer :
Les candidats a` la commission de re´gularisation
ont e´te´ de´signe´s pour leurs compe´tences et be´ne´ficient
de la confiance du Conseil des ministres qui en a
de´libe´re´
. Wij hebben niet om het even welke magistraat,
advocaat of lid van die organisaties genomen, zegt
minister Duquesne. Integendeel, er werden mensen be-
noemd die bekend staan om hun ernst, hun bekwaam-
heid en onafhankelijkheid. Hij eindigt met de woorden :
Ik herinner eraan dat het een keuze van de regering
betreft. De selectie gebeurt op grond van bekwaamhe-
den en curriculum vitae. Aangezien zij daartoe gerechtigd
zijn, hebben de regeringsleden aangegeven welke kan-
didaat hun voorkeur genoot. Dit alles werd nadien door
de voltallige regering bekrachtigd.
Dit is het antwoord
van de minister van Binnenlandse Zaken op de expliciete
confrontatie.
Mijnheer de minister, gelet op wat ondertussen is geble-
ken, heeft de minister van Binnenlandse Zaken op dat
ogenblik namens de regering en uzelf geantwoord ? Ik
had mijn interpellatie gericht tot de minister van Binnen-
landse Zaken en tot de minister van Justitie, wetende dat
deze materie tot uw bevoegdheden behoort. Heeft hij dit
gezegd namens de regering of heeft hij u daar buitenspel
gezet, zoals dit klaarblijkelijk uit de persberichten blijkt ?
Ik lees uit het antwoord van minister Duquesne :
De
voltallige regering heeft het bekrachtigd.
Klaarblijkelijk
was dit dus niet zo, want uit de persmededelingen heb ik
begrepen dat u op dat ogenblik in het buitenland verbleef.
Mijnheer de minister, onderschrijft u de woorden die
minister Duquesne namens de regering in het parlement
heeft gezegd ? Voor de tweede maal worden wij met de
realiteit geconfronteerd.
Werd op de kandidatuur van de eerste voorzitter gunstig
gereageerd ? Wat was het advies ? Zal de betrokkene de
eerste voorzitter zijn van deze kamers van regularisatie ?
Wanneer is in de publicatie voorzien ? Heeft de Minister-
raad reeds overlegd over het koninklijk besluit dat moet
worden genomen ? Zo ja, voor wanneer is de publicatie ?
Mijnheer de minister, ik wijs er nogmaals op dat wij zo
vlug mogelijk deze onbehaaglijke sfeer omtrent de ka-
mers voor regularisatie moeten wegnemen teneinde nog
enigszins het vertrouwen terug te winnen van de zovele
mensen die hier met enorme verwachtingen die regula-
risatie hebben aangevraagd en nu vermoedelijk veel
HA 50
COM 177
31
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
vertrouwen in de overheid hebben verloren, met alle
politieke gevolgen van dien. Wij weten allemaal wie er
uiteindelijk profijt uit zal halen. De slachtoffers zijn zij die
in de grootst mogelijke miserie vertoeven.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijn vraag handelt over hetzelfde onderwerp. Snel
en efficie¨nt, mijnheer de minister, zijn woorden die deze
regering zullen blijven achtervolgen. We zijn bijna twee
maanden na die fameuze Ministerraad van 2 maart 2000.
Daar is iets onuitgegeven gebeurd.
Bij de notificatie van de Ministerraad had men geen
enkele ge^ne om op de lijsten de kandidaten te vermelden
met tussen haakjes hun politieke obedie¨ntie. Aan Fran-
stalige kant waren dat 16 mensen voor de PS, 16 voor de
PRL en 8 voor Ecolo. Aan Nederlandstalige kant was het
niet beter, maar daar had men blijkbaar de pudeur om de
politieke kleur niet zo duidelijk aan te duiden.
Ik heb de eerste minister hierover willen interpelleren,
maar die is gewoontegetrouw niet gekomen. Hij heeft
toen uw collega Duquesne afgevaardigd. Er werden aan
minister Duquesne drie soorten vragen voorgelegd. Een
van de vragen ging over de politieke benoemingen. De
tweede vraag ging over het feit of de publicatie al
gebeurd was. Ondertussen weten we waarom een en
ander niet gebeurd is. De derde vraag kwam van collega
Van Parys en hield verband met de persoon van de
kandidaat die voorgedragen zou worden voor de functie
van eerste voorzitter, de heer Lecrompe.
Ik moet zeggen dat minister Duquesne op de twee
inhoudelijke vragen zeer arrogant heeft geantwoord. Hij
heeft de politieke benoemingen - en we zijn dat stilaan
gewend aan Franstalige kant - zonder enige schaamte
verdedigd. We kennen het verhaal aan Franstalige kant.
Objectief is een evenwichtige samenstelling van de di-
verse politieke, filosofische strekkingen.
Hij heeft hier nu nog een term aan toegevoegd die ik nog
niet eerder gehoord had. Hij heeft gezegd dat de regering
rekening gehouden heeft met la varie´te´ des sensibilite´s
qui existe dans ce pays. U moet het natuurlijk maar
kunnen uitdrukken als een mooie omschrijving van wat
politieke benoemingen zijn. Tot ongenoegen van collega
Poncelet was hij toen blijkbaar de PSC vergeten in la
varie´te´ des sensibilite´s.
Het is duidelijk dat dit aan Nederlandstalige kant niet
aanvaard wordt. Ik heb hem gevraagd naar de criteria
van bekwaamheid en geschiktheid. Hij moest daarop het
antwoord schuldig blijven.
Wat de heer Lecrompe betreft, was hij zoals ik reeds zei
zelfs arrogant. Hij heeft ons zelfs letterlijk naar u verwe-
zen. Het was uw zaak, u moest er zich voor verantwoor-
den. Het bleef daarover stil, behoudens af en toe een
persbericht. Tot u zich gisteren geuit hebt. Door het
interview met Het Laatste Nieuws hebt u zelf een einde
gemaakt aan de speculaties en gissingen - tekent hij of
niet, gaat hij akkoord of niet. U hebt gezegd dat u er niet
bij was op 3 maart en dat u niet akkoord ging.
Wij blijven dus met een aantal vragen. Ik lees ook de
krantenberichten. Ik zie dat er eigenlijk drie soorten
problemen zijn. Het eerste probleem is of u zich eigenlijk
stoort aan dat clie¨ntelisme. Collega Van Parys zegt juist
dat wij u steunen en feliciteren als dat uw motief is. Als
dat uw motief is, steunen en feliciteren wij u ook. Ik hoor
ook dat het maar zou gaan om twee, drie, maximum vijf
mensen die voorgedragen zijn. Dan lijkt het mij zo te zijn
dat aan de politieke verkaveling geen einde gemaakt is.
De felicitaties komen misschien wel te vroeg.
Waaraan stoort u zich nu ? Stoort u zich aan het clie¨nte-
lisme, aan de politieke verkaveling en komt er een totaal
nieuwe lijst, of is het zo dat, luidens andere berichten, u
er zich tegen verzet dat er kandidaten benoemd worden
die afkomstig zijn uit rechtbanken of parketten die over-
belast zijn ? Dat is een motief van praktische aard. Of
heeft het iets te maken met het feit dat u weigerde om in
de onwettelijkheid te treden ? U zou dan verwezen
hebben naar het feit dat ook rechters in sociale zaken
voorgedragen werden.
Ik vind dat dit drie verschillende motieven zijn en zou heel
graag weten wat uw reden was om de lijst te weigeren.
Wat wordt er nu voorgelegd ? Is daar al een beslissing
over genomen ? Heeft de regering - deze keer gedragen
door een voltallige Ministerraad - een nieuwe beslissing
genomen ? Zo ja, is die vorige lijst weggevallen, is die
vervangen door een compleet nieuwe lijst, of is dit niet
zo ? Ik denk dat u daar toch wel verduidelijking over kunt
geven.
Wanneer verwacht u nu dat de publicatie zal gebeuren ?
We hebben dat cryptische zinnetje gelezen dat vrijgege-
ven werd door het kabinet van minister Duquesne. We
lezen daarover ook dat in uw omgeving gezegd wordt dat
de zaak nog niet is opgelost. Is ze nu al dan niet
opgelost ? minister Duquesne laat, enerzijds, een com-
munique´ verspreiden dat de zaak is opgelost en dat de
problemen zijn uitgeklaard. Anderzijds lezen we in de
pers dat de omgeving van minister Verwilghen dat ont-
kent. Waar staan we nu, wat zijn uw principie¨le stand-
punten en welke richting gaat dit uit ?
Voor de tienduizenden mensen zonder papieren is het nu
toch wel een zaak die hoogdringend wordt. We zijn, zoals
gezegd, nu bijna twee maanden na de fameuze Minis-
terraad. Alles zou vlug en efficie¨nt gebeuren. Ik denk dat
dit een toonbeeld is van hoe het niet moet. De motivering
of de redenen daarvoor zijn des te ergerlijker omdat het
hier gaat om een discussie over platte partijpolitieke
benoemingen.
32
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
M. Jean-Pol Poncelet (PSC) : Monsieur le pre´sident, j'ai
e´galement interpelle´ le gouvernement a` l'e´poque et
M. Duquesne avait re´pondu au nom de toute l'e´quipe
sans la moindre ambigui¨te´ sur les termes employe´s. Je
me souviens d'ailleurs du ton qu'il utilisait : c'est a` peine
s'il ne conside´rait pas qu'il e´tait inde´cent de notre part
d'oser poser des questions sur l'objectivite´ de la proce´-
dure.
Nous voila` au e´nie`me e´pisode du feuilleton et il se
confirme une fois de plus que le gouvernement et sa
majorite´ ont e´te´ surpris en flagrant de´lit de politisation.
Il est important, me semble-t-il, au-dela` des questions qui
ont de´ja` e´te´ pose´es par plusieurs de mes colle`gues, de
faire la clarte´ sur l'attitude du ministre de l'Inte´rieur. Il
avait e´te´ charge´ par le gouvernement de re´pondre.
Monsieur le ministre, votre colle`gue a-t-il menti ? Pour-
quoi ? Qu'a-t-il dit ? Il nous a dit en commission qu'il
ignorait totalement l'appartenance ou l'obe´dience politi-
que des gens qui avaient e´te´ propose´s alors que, par
ailleurs, e´tait rendue publique la liste du co^te´ franco-
phone avec les affectations des uns et des autres. Il a
d'ailleurs dit qu'a` l'e´poque, tous les membres du gouver-
nement avaient eu droit de parole, que chacun avait
marque´ son accord sur les propositions qui avaient e´te´
faites. Au risque d'utiliser une formule qui ne vous
convient peut-e^tre pas, en l'occurrence, sa main gauche
ignore ce que fait sa main droite et inversement !
Nous sommes donc le 26 avril. Dans la presse
d'aujourd'hui, M. Cornil fait e´tat de son de´sarroi et du
caracte`re pre´occupant de la situation puisque plus rien
n'a bouge´. S'ajoute a` cela la confusion que vous avez
cre´e´e sur l'incapacite´ du gouvernement a` faire face
se´rieusement au proble`me. En effet, on ne sait toujours
pas aujourd'hui ce qu'il en est. Comme mes colle`gues
l'ont demande´, je voudrais donc savoir ce que devient
l'arre^te´. Pourquoi ne l'avez-vous pas signe´ ? Etiez-vous
pris de remords ? Peut-e^tre y avait-il, dans la palette des
sensibilite´s dont M. Duquesne parlait, une petite touche
dont on a insuffisamment tenu compte et peut-e^tre cela
vous a-t-il donne´ des remords ?
Finalement, ou` en est-on aujourd'hui ? Si une nouvelle
liste est publie´e, je suis demandeur pour obtenir la mise
a` jour des fameux tableaux distribue´s au Conseil des
ministres de l'e´poque. Si des noms changent, j'aimerais
savoir si les affectations politiques de l'e´poque restent
valables.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, mijn uitgangspunt is dat ik het dossier van wat
men gemeenzaam de
sans papiers noemt ernstig vind.
De regering heeft de beslissing genomen om een
regularisatieprocedure tot stand te brengen. Ze heeft dan
ook de plicht om die beslissing uit te voeren. Ik heb mij
trouwens steeds rekenschap gegeven van de ernst van
die taak. Achteraf hebben de cijfers aangetoond dat het
gaat om 52 000 dossiers waarbij tienduizenden mensen
betrokken zijn. Krachtens de wet mogen deze mensen
binnen het jaar een uitspraak verwachten. Dit was dus
een zeer arbeidsintensieve en ernstige taak. Het gaat
hier immers om een zeer belangrijke beslissing, zeker
voor de personen die de procedure hebben doorstaan.
Ik heb nooit ofte nimmer een benadering gevolgd die
afgestemd was op namen; ik had alleen principes te
verdedigen. Bovendien moest ik alleen principes verde-
digen die betrekking hadden op mijn beperkte bevoegd-
heid, namelijk het feit dat ik de voordracht moet doen en
voor de goedkeuring moet zorgen. Zoals hier reeds werd
aangehaald, is de rest het werk van de regering. Ik heb
dus geen namen maar wel principes vooropgesteld.
Ten eerste, moest ik mij baseren op het principe van de
wettige samenstelling van de commissie. In mijn ogen
moet de commissie op wettelijke basis worden samen-
gesteld omdat men anders het risico loopt dat elke
uitspraak die wordt gedaan achteraf het voorwerp van
een betwisting gaat uitmaken. Dit veroorzaakt rechtson-
zekerheid in beide richtingen, namelijk ten aanzien van
de betrokkene die het verzoek heeft ingediend en ook ten
aanzien van de maatschappij die dan geen duidelijkheid
krijgt. In de lijst die circuleerde heb ik moeten vaststellen
dat onder de hoofding
magistraten mensen voorkwa-
men die niet de hoedanigheid van magistraat bezitten. Zo
stelde ik vast dat er een advocaat op de lijst voorkwam,
evenals twee sociale rechters die geen magistraten zijn.
Deze laatsten vallen niet onder het voorrecht van de
rechtsmacht en worden door het gerechtelijk wetboek
ook niet als magistraten erkend. Om die reden alleen al
kon ik de lijst niet goedkeuren.
Ten tweede, heb ik er steeds voor geijverd om er bij de
samenstelling over te waken dat mensen worden aange-
steld die deze taak ook behoorlijk kunnen volbrengen.
Het gaat immers om 52 000 dossiers die binnen het jaar
moeten worden behandeld. De rekensom is snel ge-
maakt als men weet dat er acht kamers komen. Dit houdt
in dat men wellicht dagelijks zal moeten zetelen in
verschillende samenstellingen. Ik had er dan ook op
aangedrongen dat men geen namen zou vermelden van
mensen die behoren tot de parketten en dan voorname-
lijk tot de parketten die onderbezet zijn. Verder heb ik
hetzelfde verzoek ingediend ten aanzien van de rechters
van de zetels. De magistraten van de zetel konden
postuleren, ik kon hun dan niet verhinderen. Voor som-
mige zetels die echt met overlast te kampen hebben, vind
ik dat dit een moeilijke situatie veroorzaakt.
Ten derde, heb ik vastgesteld dat nogal wat emeriti
magistraten, om het oneerbiedig te zeggen magistraten
die met pensioen zijn en dus tijd over hebben, zich
kandidaat hadden gesteld voor de open gekomen plaat-
sen. Bijgevolg leek het mij aangewezen hen een zekere
HA 50
COM 177
33
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
voorrang toe te kennen. Er was echter een groot bijko-
mend probleem, namelijk dat er bij de emeriti magistraten
niet veel vrouwen aanwezig zijn terwijl een bepaalde
vrouwelijke vertegenwoordiging moet worden gerespec-
teerd. Ik dacht dan ook dat men de aanvullingen voorna-
melijk zou moeten zoeken bij die rechtsmachten die niet
echt overbelast zijn.
Dat zijn de principes die ik gehanteerd heb. Ik herhaal
nogmaals dat het voor mij geen kwestie van namen is,
het ging er mij om deze principes te kunnen hanteren. Als
minister van Justitie moet ik ervoor zorgen dat het
rechtspreken zijn normale verloop kent.
Vandaag vond een vergadering van het kernkabinet
plaats waarop de lijst is veranderd rekening houdend met
de principes die werden vooropgesteld. Er zijn in totaal
tien wijzigingen doorgevoerd. De namen van de betrok-
kenen ken ik niet uit het hoofd en deze zijn trouwens van
ondergeschikt belang omdat ik ben uitgegaan van prin-
cipes. Ik kan u wel meedelen dat de kandidaat-eerste
voorzitter die u daarstraks hebt aangehaald niet meer op
de lijst staat. Ik weet dat dit koninklijk besluit zo vlug
mogelijk zal worden gepubliceerd. De nodige schikkin-
gen zullen wellicht worden getroffen zodat deze commis-
sies volgende week met hun werkzaamheden kunnen
starten. Gelet op de werklast en bepaalde problemen die
hiermee te maken hebben, moet men zo vlug mogelijk
een antwoord formuleren.
Je pre´cise au colle`gue Poncelet qu'en ce qui concerne la
liste que j'avais signe´e et remise au gouvernement, les
noms qui y apparaissaient ne figuraient pas dans l'arre^te´
royal propose´ dans un premier temps a` ma signature.
De heer Gerolf Annemans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, ik neem akte van het feit dat de minister drie
belangrijke principes naar voren schuift, maar dat daar
niet als zodanig bij vermeld staat dat hij streed tegen de
politieke benoemingen of de politieke titulatuur die de
betrokkenen hadden in die notulering.
Er zijn twee mogelijkheden die ook vandaag in de pers
naar voren zijn gebracht. De eerste stelling is dat de heer
Verwilghen niet is opgetreden tegen politieke benoemin-
gen in een kramp van wit ridderschap, maar ergens aan
de hand van een aantal juridische principes een compro-
mis heeft aanvaard of op weg is naar een compromis op
basis van een andere lijst, daartoe gei¨nspireerd door
onder meer mevrouw Bourgignon. Deze stelling schijnt
het een beetje te halen.
De andere stelling van de iets meer regeringsgezinde
pers stelt dat de heer Verwilghen heeft gescoord. Dit is
een keerpunt in de verhouding tussen de heer Verwilg-
hen en de PRL-schaduwpremier Louis Michel. Dit is een
keerpunt in de verhouding tussen de heer Verwilghen en
de heer Verhofstadt. Ik hoop dat de schrijver die dat
neerpende, gelijk heeft. Ik hoop dat dit, ten aanzien van
de politieke benoemingen en de principes die u vandaag
noemde, een keerpunt is en dat we mogen verwachten
dat we hier nooit meer zullen moeten zitten om te
interpelleren over politieke benoemingen of politieke titu-
latuur van mensen die door u zullen worden benoemd.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik verheug mij over het antwoord van de minister van
Justitie. Op basis van de informatie die hij ons bezorgde
denk ik dat hij inderdaad een stokje heeft gestoken voor
die bijzonder onbehaaglijke manier waarop dit dossier
werd voorbereid in en door de Ministerraad, onder voor-
zitterschap van de eerste minister. Dit geeft een bijzonder
wrange nasmaak, maar het is goed, mijnheer de minister
van Justitie, dat u daar uw nek hebt uitgestoken en dit
onmogelijk maakte.
Ik verheug er mij over dat er een aantal wijzigingen zullen
zijn. Ik verheug mij tevens over uw houding in verband
met de kandidaat-eerste voorzitter. U hebt daarmee een
goede beslissing uitgelokt. Het antwoord dat de minister
van Binnenlandse Zaken ons gaf, verheugt mij iets
minder. Op basis van het antwoord van de minister van
Justitie blijkt dat de minister van Binnenlandse Zaken op
zijn minst de commissie voor de Binnenlandse Zaken niet
correct heeft ingelicht en de waarheid geweld heeft
aangedaan en dit in een dossier dat een dergelijke
maatschappelijke en menselijke dimensie heeft en waar-
voor hij de politieke verantwoordelijkheid draagt. We
zullen hem daarmee confronteren.
Ik zei vanmorgen aan de minister van Justitie in een
ander dossier dat het niet kan dat men in een dergelijke
belangrijke materie het parlement met een kluitje in het
riet stuurt. Deze namiddag kom ik daarop terug met de
minister van Binnenlandse Zaken. Ik neem aan dat dit de
minister van Justitie niet onmiddellijk aanbelangt. Ik wou
toch nog vragen aan de minister om iets preciezer te zijn
in verband met de publicatie. Het kwam nog niet ter
sprake in de Ministerraad. De publicatie kan pas gebeu-
ren na overleg in de Ministerraad. Is de datum van vrijdag
te voorbarig ? Kunt u meer concrete informatie geven ?
Ik vraag dit omdat wij de mensen die dossiers hebben
ingediend zo vlug mogelijk moeten laten weten binnen
welke termijn zij de afhandeling van hun dossiers kunnen
verwachten. Moge dit een suggestie zijn aan de regering
bij monde van de minister van Justitie. Uit menselijke
overweging is dit het minste wat we kunnen doen nadat
wij vaststelden op welke wijze dit dossier dreigde te
ontsporen.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de minis-
ter, ik zie zoals de vorige sprekers positieve elementen in
uw antwoord.
Ten eerste, ik denk dat u ervoor hebt gezorgd dat de
voorgedragen eerste kandidaat niet zal worden be-
noemd.
34
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Geert Bourgeois
Ten tweede, u hebt zich verzet tegen manifeste
onwettelijkheden.
Ten derde, u hebt - en dat is uw taak als minister van
Justitie - in de mate van het mogelijke erover gewaakt dat
de werking van parketten en rechtbanken die overbelast
zijn niet verder of meer in het gedrang komt.
Het is mijns inziens geen slecht idee om hierbij zoveel
mogelijk emeriti te betrekken. U bent er evenwel niet in
geslaagd een keerpunt te realiseren inzake de politise-
ring. Als ik het goed heb begrepen gaat het over
10 wijzigingen op meer dan 100. Tot mijn spijt besluit ik
daaruit dat de partijpolitieke verkaveling is gebleven. U
hebt overigens niet gezegd dat u tegen dat clie¨ntelisme
zou ingaan. Deze beslissing werd grotendeels door de
Franstaligen opgedrongen. Aan Franstalige kant maakt
men er bijna een punt van eer van om de overheid verder
te politiseren. Ik betreur dat u op dat vlak niet bent
geslaagd.
M. Jean-Pol Poncelet (PSC) : Monsieur le pre´sident, je
voudrais faire deux types de remarques a` l'e´gard des
re´ponses qui viennent d'e^tre formule´es.
1. Le ministre nous rappelle avec insistance qu'il de´fend
des principes et non des personnes, ce qui est en soi tre`s
honorable mais pas tre`s conforme a` la re´alite´. En effet, si
mes souvenirs sont exacts, il n'y a pas tellement long-
temps que la de´signation de Mme Reynders a e´te´
annule´e. Je suppose qu'en l'occurrence, c'e´tait aussi une
de´signation qui ne re´pondait qu'a` des principes et a`
aucun proble`me de personne. Nous avons un nouveau
cas aujourd'hui dans lequel il ne s'agirait pas non plus
d'un proble`me de personnes. Je parle au conditionnel
parce qu'il y a eu semble-t-il des difficulte´s a` l'e´gard de
certains notaires e´galement. Cela fait quand me^me
beaucoup de personnes qui, successivement, au niveau
des nominations, sont en contradiction avec des princi-
pes !
2. En ce qui concerne la fameuse liste, je comprends de
moins en moins la manie`re dont le gouvernement a
travaille´. Si j'essaie de comprendre la re´ponse du minis-
tre, il y aurait donc eu une premie`re liste que vous aviez
vue et accepte´e, qui n'e´tait pas celle sur laquelle le
gouvernement s'e´tait prononce´ et qui ne serait pas non
plus la liste que nous aurions vue avec les affiliations
politiques des uns et des autres. Comment croire qu'a`
l'e´poque, me^me si vous n'e´tiez pas la`, vos collaborateurs
restants ne les auraient pas vues ? Je ne peux pas
comprendre, me^me apre`s vos explications, la manie`re
dont le gouvernement a travaille´ dans cette affaire et
singulie`rement les re´ponses du ministre de l'Inte´rieur.
C'est un proble`me politique : il nous a re´pondu au nom
du gouvernement et il est clair qu'il n'a pas dit la ve´rite´, a`
la fois sur l'appartenance politique e´vidente de chacun et
sur la colle´gialite´ de la de´cision qui avait e´te´ prise. La
de´monstration que vous venez de faire te´moigne a`
l'e´vidence d'une absence de colle´gialite´ puisqu'on en
reparle.
En conclusion, monsieur le pre´sident, il s'agissait e´vi-
demment d'une ope´ration de pure politisation. Le minis-
tre confirme la proce´dure et, oserions-nous re´pe´ter pour
la e´nie`me fois, est pris en de´faut de nouvelle culture
politique. Enfin, il est clair que cette ope´ration a e´te´
mene´e avec une le´ge`rete´ inadmissible.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van de heer Geert Bourgeois aan
de minister van Justitie over
de beweerde ontmoe-
ting tussen formateur Verhofstadt en procureur des
Konings Dejemeppe
(nr. 1623)
Question orale de M. Geert Bourgeois au ministre de
la Justice sur
la pre´tendue rencontre entre le forma-
teur Verhofstadt et le procureur du Roi Dejemeppe
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, mijn vraag heeft betrekking
op een artikel van 19 april uit Knack, over de zoge-
naamde zaak Agusta-Dassault bis. Dat is de zaak van de
SP-financiering waarbij een aantal mensen worden ver-
volgd omwille van het niet-opnemen in de boekhouding
van giften, afkomstig van Agusta-Dassault. Mevrouw
Liekendael heeft destijds publiek laten weten dat zij het
niet nodig vond om de huidige minister, Frank Vanden-
broucke, te vervolgen. Ze heeft hem ook niet vervolgd
voor het Hof van Cassatie. Er is toen een afsplitsing
gebeurd. In Luik, waar dit dossier werd opgevolgd, zou
men hebben gemeend dat er ernstige aanwijzingen
waren. Dat dossier is, zoals u weet, verhuisd naar
Brussel. Daar is het nog niet behandeld. Een aantal
personen zouden wel voor de correctionele rechtbank
worden gebracht. In het fameuze artikel staat dat de
eerste minister, toenmalig formateur Guy Verhofstadt,
tijdens de regeringsformatie een hoogst ongewone ont-
moeting zou hebben gehad met de procureur des Ko-
nings van Brussel, de heer Dejemeppe. Hij zou hem
hebben gevraagd welke evolutie de tenlastelegging zou
aannemen ten aanzien van de heer Vandenbroucke. Er
zou daar zijn aangedrongen op het scheppen van klaar-
heid. Uiteindelijk zou men hebben verzekerd dat er geen
vervolging komt van de persoon in kwestie. Dat zou
blijkbaar, volgens het artikel, het groen licht hebben
gegeven voor de regeringsvorming. De deelname van
Frank Vandenbroucke aan de regering was voor de SP
blijkbaar zeer essentieel. In het artikel wordt terecht
HA 50
COM 177
35
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Geert Bourgeois
gezegd dat dergelijke zaken uiterst ongewoon zijn en
strijdig met de scheiding der machten. Een eerste minis-
ter, laat staan een kandidaat-formateur, die een ontmoe-
ting zou beleggen in het parlement met een procureur
des Konings, niet met de procureur-generaal. Bovendien
loopt er ten laste van deze procureur nog steeds een
tuchtprocedure, waarvoor nu SP-minister Van den Bos-
sche bevoegd zou zijn.
Ik kan van u een heel kort antwoord krijgen op mijn twee
vragen. Ten eerste, hebt u de heer Dejemeppe daarover
ondervraagd ? Heeft deze ontmoeting inderdaad plaats-
gehad ? Zo ja, hebt u daaromtrent maatregelen geno-
men ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik heb
de vraag van collega Bourgeois pas in laatste instantie
gekregen. Ik was niet op de hoogte van de gebeurtenis-
sen op 9 juli. Ik heb het net als u moeten vernemen. Ik
heb uitleg moeten vragen, in eerste instantie aan de
betrokken procureur-generaal. Op die manier heb ik het
antwoord van de heer Dejemeppe gekregen. Ik zal het u
voorlezen, dan bent u meteen ingelicht.
Ik citeer :
De formateur heeft de procureur des Konings
te Brussel op 9 juli 1999 ontvangen. Deze ontmoeting,
die met toestemming van de heer procureur-generaal te
Brussel is gebeurd, betrof meer bepaald de toestand van
de heer Frank Vandenbroucke in het kader van het
strafdossier dat het voorwerp had uitgemaakt van een
gerechtelijk onderzoek inzake de financiering van de SP.
Dit dossier was op 29 januari 1999 overgemaakt aan het
parket te Brussel, na ontlasting van het Luikse gerecht.
Er werd aan de regeringsformateur medegedeeld dat de
heer Vandenbroucke, bij gebrek aan aanwijzing van
schuld, niet in verdenking was gesteld door de Luikse
onderzoeksrechter. De persberichten dienaangaande
waren op zijn minst verwarrend. Het parket te Brussel
was, na studie van het dossier - 325 kartons -, niet
zinnens deze zienswijze te wijzigen.
Ik kom nu tot de tweede vraag. Ik werd ingelicht nopens
deze kwestie, maar ik merk dat hij handelde met toe-
stemming van zijn procureur-generaal.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de minis-
ter, ik sta perplex over uw antwoord.
Ik verwachtte een negatief antwoord op mijn eerste
vraag, maar nu blijkt de ontmoeting inderdaad te hebben
plaatsgehad.
U gaat echter niet in op mijn vraag of de scheiding der
machten zulks toelaat. Volgens mij is het onmogelijk dat
het betrokken parket, dat luidens artikel 151 van de
Grondwet volkomen onafhankelijk moet kunnen optreden
inzake individuele strafvervolging, ingaat op de vraag van
een regeringsformateur - of zelfs van een eerste minis-
ter - naar de stand van zaken van dossiers, zelfs met de
toestemming van de procureur-generaal, wat ik terzake
nog in het midden laat.
Blijkbaar had u de kans nog niet om na te denken over
deze aangelegenheid, mijnheer de minister, maar ik had
toch graag geweten of u het hiermee eens zijt, rekening
houdend met het principe van de scheiding der machten.
Mocht u ook van oordeel zijn dat zulks niet opgaat, bent
u dan van plan maatregelen te nemen ten aanzien van de
betrokken procureur des Konings ?
Minister Marc Verwilghen : De regeringsformateur was
aanwezig op de vergadering van 9 juli. Trouwens, op dat
ogenblik was de regering nog niet gevormd en was ik nog
geen minister van Justitie.
Sedert gisteren pas werd ik met dit gegeven geconfron-
teerd en ik kan u vandaag onmogelijk een antwoord
verstrekken op uw vraag. Ik wens geenszins een gei¨m-
proviseerd antwoord te geven en zonder meer te zeggen
of zulks al dan niet opgaat.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de minis-
ter, ik neem akte van uw antwoord op mijn tweede vraag.
Ik heb begrip voor uw handelwijze gezien het delicate
karakter van deze aangelegenheid. Ik begrijp aldus dat u
zich hierover nog wenst te beraden en wellicht nog
inlichtingen wenst in te winnen.
Hoe dan ook, dat de heer Verhofstadt toen nog geen
eerste minister was, doet niets terzake. U was op dat
ogenblik ook nog geen minister van Justitie, maar nu
bent u dat wel en de feiten kwamen thans aan het licht.
Dat betekent dat u bevoegd bent ten aanzien van de
betrokken procureur des konings.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 13.35 uur.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 13.35 heures.
36
HA 50
COM 177
26-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000