B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
COMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
VAN
DU
05-04-2000
05-04-2000
HA 50
COM 172
HA 50
COM 172
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 172
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Woensdag 5 april 2000
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN - COM 172
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
opbouw van een 'demografische reserve' in het kader van
de 'vergrijzing van de bevolking'
(nr. 1454)
5
sprekers : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
terugbetaling van de Maribel-steun
(nr. 1447)
8
sprekers : Trees Pieters, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer Danie¨l
Vanpoucke en mevrouw Kathleen van der Hooft aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
tenuitvoerlegging van het sociaal statuut van de lokale
mandataris
(nrs. 1459 en 1491)
11
sprekers :
Danie¨l
Vanpoucke,
Kathleen
van der Hooft, Frank Vandenbroucke, minister van
Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Claude Desmedt aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
terugbetaling van de solidariteitsbijdragen geheven op de
pensioenen van de gemeenteambtenaren
(nr. 1470)
12
sprekers : Claude Desmedt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Filip Anthuenis aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de rol van de uitzendsector bij de invulling van het
startbanenplan
(nr. 1396)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Landsverdediging)
14
sprekers : Filip Anthuenis, Andre´ Flahaut, minister
van Landsverdediging
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
het recht voor werknemers op een jaar afwezigheid
of verlof
(nr. 1411)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Landsverdediging)
15
sprekers : Greta D'Hondt, Andre´ Flahaut, minister van
Landsverdediging
Sommaire
Mercredi 5 avril 2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES - COM 172
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la constitution d'une
're´serve de´mographique' dans le cadre du 'vieillissement
de la population'
(n° 1454)
5
orateurs : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Trees Pieters au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le remboursement
de l'aide Maribel
(n° 1447)
8
orateurs : Trees Pieters, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Questions orales jointes de M. Danie¨l Vanpoucke et
Mme Kathleen van der Hooft au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
la mise en oeuvre du statut
social du mandataire local
(n
os
1459 et 1491)
11
orateurs : Danie¨l Vanpoucke, Kathleen van der Hooft,
Frank Vandenbroucke, ministre des Affaires sociales
et des Pensions
Question orale de M. Claude Desmedt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la restitution des
cotisations de solidarite´ retenues sur les pensions des
agents des communes
(n° 1470)
12
orateurs : Claude Desmedt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Filip Anthuenis a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
le ro^le du secteur
inte´rimaire dans la mise en oeuvre du plan de premier
emploi
(n° 1396)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre de la De´fense)
14
orateurs : Filip Anthuenis, Andre´ Flahaut, ministre de
la De´fense
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
le droit, dans le chef
des travailleurs, a` un an d'absence ou de conge´
(n° 1411)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre de la De´fense)
15
orateurs : Greta D'Hondt, Andre´ Flahaut, ministre de
la De´fense
HA 50
COM 172
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de externe diensten voor preventie en bescherming
op het werk
(nr. 1453)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Landsverdediging)
16
sprekers : Greta D'Hondt, Andre´ Flahaut, minister van
Landsverdediging
Mondelinge vraag van de heer Paul Timmermans aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
het sanctiesysteem ten overstaan van werklozen
(nr. 1445)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Landsverdediging)
18
sprekers : Paul Timmermans, Andre´ Flahaut, minister
van Landsverdediging
Mondelinge vraag van mevrouw Zoe´ Genot aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid over
de
cumulatie tussen de vergoedingen uitgekeerd aan leden
van de provincieraad en de werkloosheidsuitkeringen
(nr. 1485)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Landsverdediging)
19
sprekers : Zoe´ Genot, Andre´ Flahaut, minister van
Landsverdediging
schorsing
20
Interpellatie van mevrouw Greta D'Hondt tot de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid over
de
samenstelling van de federale adviesraden
(nr. 328)
20
sprekers : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid,
Annemie Van de Casteele
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de door werkgevers te betalen compensatoire ver-
goeding bij niet-naleving van de bepalingen inzake de
tewerkstelling van jongeren
(nr. 1421)
23
sprekers : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
les services exte´rieurs
de pre´vention et de protection au travail
(n° 1453)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre de la De´fense)
16
orateurs : Greta D'Hondt, Andre´ Flahaut, ministre de
la De´fense
Question orale de M. Paul Timmermans a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
le syste`me de sancti-
ons a` l'encontre des cho^meurs
(n° 1445)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre de la De´fense)
18
orateurs : Paul Timmermans, Andre´ Flahaut, ministre
de la De´fense
Question orale de Mme Zoe´ Genot a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
le cumul des alloca-
tions entre les re´tributions alloue´es aux conseillers provin-
ciaux et les allocations de cho^mage
(n° 1485)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre de la De´fense)
19
orateurs : Zoe´ Genot, Andre´ Flahaut, ministre de la
De´fense
suspension
20
Interpellation de Mme Greta D'Hondt a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
la composition des
organes fe´de´raux d'avis
(n° 328)
20
orateurs : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi, Annemie Van
de Casteele
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
l'indemnite´ compen-
satoire a` verser par les employeurs en cas de non respect
des dispositions en matie`re d'emploi des jeunes
(n° 1421)
23
orateurs : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi
4
HA 50
COM 172
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MERCREDI 5 AVRIL 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
WOENSDAG 5 APRIL 2000
De vergadering wordt geopend om 14.50 uur door de
heer Jean-Marc Delize´e, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 14.50 heures par M. Jean-Marc
Delize´e, pre´sident.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de opbouw van een 'demografische reserve' in het
kader
van
de
'vergrijzing
van
de
bevolking'
(nr. 1454)
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
la consti-
tution d'une 're´serve de´mographique' dans le cadre
du 'vieillissement de la population'
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, op deze vraag hebt u zich
reeds tijdens de vorige commissie zeer intensief voorbe-
reid. Het belooft dus een boeiend antwoord te worden.
Mijn vraag was vrij kort gesteld, maar is daarom niet
minder indringend. Zoals reeds bij het meerjarenplan tot
modernisering van de sociale zekerheid en de leefbaar-
heid van de wettelijke pensioenen gezegd werd, waren
alle politieke families het erover eens dat de versnelde
afbouw van de overheidsschuld in feite de beste garantie
bood voor de leefbaarheid van het wettelijke pensioen op
langere termijn en voor het opbouwen van een demogra-
fische reserve.
Wij hebben gepoogd de begrotingen niet alleen op
jaarbasis in evenwicht te krijgen maar tegelijk de staats-
schuld af te bouwen en we zijn daarin in niet onbelang-
rijke mate geslaagd. Zo hebben wij ons toegangsticket tot
de euro verdiend. Door de verhoogde conjunctuur echter
en de daaruit voortvloeiende extra budgettaire ruimte
kunnen en dienen maatregelen genomen te worden om
een ree¨le demografische reserve aan te leggen of op te
bouwen. Naast het geloof dat het afbouwen van
overheidsschuld de beste garantie is voor het behoud
van de wettelijke pensioenen, en dus ook voor de demo-
grafische gevolgen, moeten we nu de vraag stellen hoe
we een ree¨le demografische reserve moeten opbouwen
en hoe we hiermee reeds vanaf 2000 kunnen starten.
Ik situeer deze demografische reserve niet alleen in de
klassieke context van het vergrijzingsproces. Er komen
meer gepensioneerden, en het aantal actieven daalt. Ik
stel mijn vraag ook in het kader van een aantal beleids-
beslissingen die in de voorbije jaren genomen zijn, die nu
opnieuw en in de eerstvolgende jaren in een nog ver-
sneld tempo zullen genomen worden. Ik denk maar aan
een aantal interessante, niet onbelangrijke elementen uit
het akkoord met de social-profitsector. Ik denk ook aan
de ambitie van deze regering - die ook de onze is - om
betere en meer instrumenten te vinden om gezin, arbeid
en loopbaanplanning harmonischer op elkaar af te stem-
men. Dit betekent ook dat we bij de berekening van
pensioenen een groter aantal jaren hebben waarvoor
tijdens de carrie`re geen bijdragen betaald werden. Ik zie
de noodzaak om een demografische reserve op te bou-
wen binnen deze twee processen. Enerzijds is er het
verouderingsproces, anderzijds een aantal nieuwe maat-
schappelijke uitdagingen waar we voor staan. Deze
laatste zullen met zich brengen dat het aantal gelijkge-
stelde periodes voor pensioenen zal verhogen.
Mijnheer de minister, in het zojuist geciteerde meerjaren-
plan werden een aantal maatregelen genomen om de
aangroei van de uitgaven in de wettelijke pensioenen
voor loontrekkenden en zelfstandigen, af te remmen. Ik
heb de cijfers bestudeerd die de RVP naar voren heeft
gebracht in verband met het effect van de maatregelen
die wij toen gezamenlijk hebben genomen. Dit zou voor
1997 een minderuitgave van 0,3 miljard frank hebben
betekend. In 2001 wordt dit 6,2 miljard en in 2005 13,3
miljard. Ik bespaar u de tussencijfers; de RVP geeft ze
per twee jaar.
Mijnheer de minister, bent u het met mij eens dat we,
buiten de garantie voor de afbouw van de staatsschuld,
een stuk van de meevallende conjunctuur en het effect
van de door ons besliste hervormingen in de pensioenen,
moeten gebruiken voor een werkelijke aanleg van provi-
HA 50
COM 172
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
sies ? Ik zeg het een beetje in ondernemingstermen
omdat bedrijven bij goed bestuur stellen dat een te
voorziene uitgave moet worden geprovisioneerd. Kan de
minister zich daarin terugvinden ?
Werd dit thema naar aanleiding van de begrotings-
controle 2000 besproken ? Werden daaromtrent maatre-
gelen genomen of in het vooruitzicht gesteld via de
eventuele oprichting van interkabinettenwerkgroepen ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw D'Hondt snijdt hier inderdaad een belangrijke
kwestie aan. Wat de uitgangsvragen betreft, ben ik
geneigd de zaak nog wat te verbreden. We moeten ons
afvragen of we in staat zijn om het wettelijk pensioen-
stelsel
te
blijven
financieren
als
een
volwaardig
pensioenstelsel. We mogen het niet laten degenereren
tot een schamel basispensioen.
U hebt gelijk dat we moeten nadenken over de weerslag
van de nieuwe opvatting in verband met de loopbaan- en
levenscyclus op het pensioenstelsel. Het feitelijke effect
kan verschillende richtingen uitgaan, omdat mensen in
plaats van een loonsverhoging een kwalitatieve eis kun-
nen verwezenlijken in de vorm van arbeidsduur-
vermindering en dergelijke. Men krijgt een impact, zowel
op bijdragen aan het stelsel als op latere uitgaven. Dat
moet men bestuderen. Daarover ben ik het met u eens.
We moeten ons ook de vraag stellen wat de weerslag
van de veroudering op de ziekteverzekering en de ver-
zorging in het algemeen is, hoewel verzorging voor een
groot stuk een bevoegdheid van de gemeenschaps-
regering is. Dat is een grote uitdaging. Tijdens het publiek
debat in ons land, hebben we een slingerbeweging
meegemaakt, waarbij we eerst ten prooi zijn gevallen aan
een zwart pessimisme. Het pensioenstelsel zou ten
onder gaan. Nu verkeren we meer in een bui van nai¨ef
optimisme, waarbij we denken dat er hoe dan ook niet
meer over moet worden nagedacht.
Ik wil dat nai¨eve optimisme enigszins bestrijden. Ik neem
mij voor om de langetermijnprojectie van de ontwikkeling
van de sociale zekerheid opnieuw te bestuderen en in het
debat voor te leggen. U moet mij daar echter nog heel
wat maanden de tijd voor geven. Ten laatste in oktober,
november of december van dit jaar moeten we daarop
terugkomen. Ik neem mij voor om materiaal bijeen te
laten brengen met betrekking tot de meest geactuali-
seerde inzichten over de ontwikkeling van de sociale
zekerheid op lange termijn.
U zegt dat wij een demografische reserve moeten aan-
leggen in de tastbare, ree¨le betekenis van het woord. Het
gaat dus om een soort fonds. Ik geloof daar niet in als dit
concreet betekent dat men een fonds moet aanleggen.
Hiervoor moet de overheidsschuld snel worden afge-
bouwd. Dat is de essentie van de zaak. Daarnaast moet
men ook zorgen voor een voldoende hoge activiteits-
graad in dit land. Op dat vlak moet er een stijging komen.
Daarom spreken we ook van een actieve welvaartsstaat.
Wat het probleem van de schuld betreft, heeft het geen
zin om een fonds op te bouwen dat een soort demogra-
fische reserve vormt terwijl de overheidsschuld blijft
stijgen. Dat is immers hetzelfde. We moeten de
overheidsschuld verminderen. Als het oprichten van een
fonds betekent dat men de netto-schuldpositie van de
overheid doet dalen, dan kan men evengoed de
overheidsschuld rechtstreeks doen dalen. Wat de tech-
niek betreft, ben ik dus niet voor het aanleggen van een
fonds maar wel voor het versneld afbouwen van de
overheidsschuld.
Ik wil uw aandacht vestigen op een aantal elementen
terzake. Deze regering heeft de lijn van de vorige rege-
ring met betrekking tot het afbouwen van de schuld
voortgezet. Het nieuwe stabiliteitsprogramma 2000-2003
dat de regering heeft goedgekeurd op de Ministerraad
van 23 december 1999 sluit volledig aan bij het
stabiliteitsprogramma dat door de Ministerraad in decem-
ber 1998 werd goedgekeurd. Ik heb daarmee geen
problemen. Het vorige stabiliteitsprogramma was een
goede en belangrijke zaak. Het hield een goed engage-
ment tegenover de Europese Unie in. Deze regering legt
een stabiliteitsprogramma voor dat hier volledig bij aan-
sluit. Ik zal u niet alle elementen geven want u kent ze
ongetwijfeld al. Zeer concreet hield dit programma in dat
wij ons engageerden om het overheidstekort verder af te
bouwen tot 1% van het bruto binnenlands product in
2000 en tot 0,5% in 2001 om in 2002 tot een budgettair
evenwicht te komen. Hierbij werd steeds gesteld dat het
om maximale cijfers ging. Welnu, ik denk dat we bij de
begrotingscontrole bewezen hebben dat we dit menen.
Toen werd immers gemikt op een tekort van 0,7% van het
bruto binnenlands product in het jaar 2000, dus eigenlijk
bijna een derde minder dan was vooropgesteld in het
stabiliteitsprogramma dat we in december hebben goed-
gekeurd. Als we bij de begrotingscontrole mikken op een
tekort van 0,7% van het BBP, dan houden we zelfs geen
rekening met het feit dat de economische groei veel
hoger geraamd wordt dan het cijfer dat wij als uitgangs-
basis namen voor de begroting, namelijk 3,2% voor het
jaar 2000 in plaats van 2,5%. Een zeer ruwe raming is dat
er een meeropbrengst van 30 miljard frank zal zijn. Dat
zouden we dan nog eens van het tekort voor dit jaar
kunnen aftrekken. Dat doen wij echter niet. Wij nemen
alleen tegenvallers, bijvoorbeeld de renteverhoging, in
onze berekeningen op. De fundamentele meevaller van
de gunstige economische conjunctuur nemen wij niet in
aanmerking omdat wij niet tot laksheid verleid willen
worden.
6
HA 50
COM 172
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Het stabiliteitsprogramma dat door de vorige regering
werd bevestigd door een nieuw programma te formuleren
dat daarbij aansluit, is eigenlijk minder streng dan wat we
in
de
praktijk
zullen
realiseren
wanneer
we
de
begrotingsdoelstelling die bij de begrotingscontrole voor-
ligt, waarmaken. Bovendien houden we daarbij nog niet
eens rekening met de goede economische conjunctuur
die niet kan worden verkwist door plotselinge bijkomende
initiatieven. U zult geen belangrijke bijkomende initiatie-
ven vinden in de begrotingscontrole. Die goede econo-
mische conjunctuur wordt volgens het goudhamster-
principe
effectief
gebruikt
om
de
schulden
te
verminderen.
Ik wil niet vooruitlopen op wat mijn collega, de minister
van Begroting, daarover nog zal vertellen de komende
periode, maar ik ga ervan uit dat de regering en de
bevolking er belang bij hebben om de doelstellingen die
vooropgesteld zijn door de Europese Unie met betrek-
king tot onze schuldgraad, indien mogelijk, sneller te
bereiken dan eender wie het had verwacht. Dat is
belangrijk.
We zouden kunnen zeggen dat we die inspanning doen
met het oog op de toekomst van de sociale bescherming.
Dat betekent dat we op alle vlakken voorzichtig moeten
zijn, met name qua uitgaven, qua inkomsten, wanneer
we het hebben over de fiscale hervorming, enzovoort.
Het beleid van de regering houdt reeds een zekere
versnelling in met betrekking tot de afbouw van de
schuld. Het zou echter goed zijn dat nog te formaliseren
in de toekomst en dat engagement zeer duidelijk aan te
gaan.
Ik geef er mij rekenschap van dat mijn antwoord voorna-
melijk aansluit bij het begrotingswerk en hoe wij
begrotingswerk zien. Er kunnen nog vragen zijn over wat
de langetermijnprojectie is met betrekking tot de sociale
zekerheid. Zoals gezegd wens ik daarover met de com-
missie een grondig debat te voeren, maar eerst wil ik
materiaal verzamelen en het materiaal dat er is actuali-
seren. Ik zou een dergelijk debat willen situeren in
oktober of november van dit jaar. Dat betekent ook op het
ogenblik dat men het heeft over de begroting van het jaar
2001.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de minister,
het verheugt mij vast te stellen dat wij het erover eens zijn
dat, wanneer wij over de demografische reserve spreken,
wij het iets ruimer moeten zien dan datgene wat traditio-
neel de gevolgen van de vergrijzing zouden zijn. Het
verheugt mij tevens dat u ermee akkoord gaat dat een
aantal
nieuwe
ideee¨n
over
loopbaanvorming
en
-planning, daarin mee moeten worden verrekend.
Ik ben het uiteraard met u eens dat - maar ik had mij hier
tot de pensioenen beperkt - de demografische reserve
minstens zo belangrijk is wat de gezondheidszorg betreft.
Ik ben blij dat u hoopt om op het eind van dit jaar klaar te
zijn met voldoende materiaal om opnieuw een grondig
debat te voeren over een langetermijnprojectie inzake
sociale zekerheid. Bij het begin van uw antwoord had ik
een bedenking. Mijn hoop was om als parlement, naast
vele andere experts die u in de voorbereiding zult betrek-
ken, bij dit voor de samenleving zeer belangrijke debat
ernstig betrokken te worden. U hebt dat onmiddellijk
rechtgezet in het slot van uw antwoord. Ik denk dat over
een heel aantal aspecten dit debat op een constructieve
manier kan worden gevoerd, over de grenzen van meer-
derheid en oppositie heen.
Mijn volgende punt, mijnheer de minister, betreft de
schuldafbouw. Ik heb dat ook reeds bij mijn vraagstelling
gezegd. Ik blijf er, evengoed als u, van overtuigd dat dit
voor heel wat zaken, maar ook wat de demografische
reserve betreft, de afbouwingen van de overheidsschuld,
nog altijd het bij prioriteit te hanteren instrument blijft. De
kwestie is natuurlijk sneller en versneld. Wij hebben
daarover ook onze opvattingen, maar ik laat het aan de
collega's van de commissie voor de Financie¨n om dit in
het kader van de begrotingscontole te bespreken. Wij
hebben de tijd niet om hierop verder in te gaan.
Vooraleer een derde punt aan te halen, mijnheer de
minister, wil ik een zijdelingse opmerking maken. Het
nadeel van het stellen van een vraag is dat de spreektijd
zo kort is en bovendien zal ik, door wat ik nu zal zeggen,
bij u een terechte reactie opwekken. De financiering van
de sociale zekerheid vertoont de laatste vier jaren door
de alternatieve financiering, enerzijds en de bijdrage-
vermindering anderzijds, een schommelende tendens.
De alternatieve financiering voor het jaar 2000 bedraagt
19 miljard frank - indien mijn cijfers kloppen - waartegen-
over een bijdragevermindering van 41,5 miljard frank
staat.
Wij zullen natuurlijk ook meer inkomsten genereren door
het aanzwengelen van de conjunctuur en het verhogen
van de tewerkstelling. Nu relativeer ik zelf wel een beetje
mijn cijfers, maar een stabiele financiering en de zin van
de sociale zekerheid worden het onderwerp van het
debat op het einde van het jaar.
Ten slotte, mijnheer de minister, wanneer ik het heb
gehad over een reserve doelde ik niet op het aanleggen
van een fonds of een spaarpotje. Die discussie is tien jaar
geleden ook al eens gevoerd en toen ging het echt over
reserves. Ik heb in een andere loopbaan de meer dan
onaangename gevolgen ondervonden van wat met die
reserves binnen de sociale zekerheid op korte termijn
kan gebeuren. Daarover heb ik het dus niet. Er bestaan
meer creatieve middelen om een zekere reserve aan te
leggen dan ze weg te stoppen in een zwarte kous. Men
kan bijvoorbeeld terzelfder tijd meewerken aan de af-
bouw of het beheersen van de overheidsschuld.
HA 50
COM 172
7
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
Men kan evengoed schuldpapieren hebben als reserve
voor de sociale zekerheid als stukken van vijftig frank te
sparen in een zwarte kous. De schuld is er toch en het is
ons algemeen en gemeenschappelijk belang om die
schuld zo snel mogelijk af te bouwen. Zichzelf inkopen bij
de overheid of zich indekken met een aantal middelen
zou ook een reserve totstandbrengen of een waarborg
bieden voor het instandhouden van een goede wettelijke
sociale zekerheid.
Dit idee zal misschien als denkspoor worden opgenomen
in uw diepgaande studie, die op het einde van dit jaar zal
zijn afgewerkt. Ik meen oprecht, mijnheer de minister, dat
wij ons moeten voorzien, niet van een zwarte kous, maar
wel van een buffer die - ongeacht de samenstelling van
de regering of de aard van de conjunctuur - ons de
verzekering biedt dat wij onze verbintenissen voor een
goede sociale zekerheid kunnen nakomen. Het mag niet
louter en alleen gaan om het overleven van een sociale
zekerheid, waarvoor ook de komende generatie nog
zware inspanningen zal moeten leveren. Ik kijk met
spanning uit naar het debat dat op het einde van het jaar
zal worden gevoerd.
De voorzitter : Ik merk de leden op dat de normale
spreektijd voor vraag, antwoord en repliek vijf minuten
bedraagt, ook als het een belangrijke vraag is.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
de voorzitter van de Kamer heeft in zijn wijsheid van mijn
interpellatie een vraag willen maken. Er zijn onderwer-
pen, mijnheer de voorzitter, waarbij men zich niet aan de
opgelegde spreektijd kan houden.
De voorzitter : Ik heb die keuze niet gemaakt. De
spreektijd voor vragen is vijf minuten en dat geldt voor
iedereen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
ik vernam graag waarom deze commissie, voor de
zoveelste keer, om kwart voor drie begint. Ik ben dinsdag,
woensdag en donderdag beschikbaar vanaf negen uur 's
ochtends. Indien de paarsgroene meerderheid voorstan-
der is van kwaliteitswerk - ook voor parlementsleden -
ben ik zelfs bereid om tijdens de middagpauze te verga-
deren.
Vorige week echter, toen collega D'Hondt na 18.00 uur
een wetsvoorstel indiende, was ik niet meer aanwezig. Ik
heb namelijk ook een gezin en een prive´-leven.
Ik vraag mij dus af waarom wij telkens maar om 14.45 uur
starten. Ik stel voor dat we ten laatste om 14.00 uur
zouden beginnen en dat we ook in de voormiddag
zouden vergaderen. Ik weet dat de agenda van de
minister niet altijd met de onze overeenstemt, maar ik wil
er toch voor pleiten om in de voormiddag - desnoods om
9.30 uur - te starten en in de namiddag om 14.00 uur.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Ik steun de heer Ant-
huenis. Bij het begin van deze legislatuur heeft hij gezegd
dat wij alle dagen beschikbaar moeten zijn, dat dit hier
onze hoofdbezigheid is. Dat is zo, maar in iedere com-
missie gelden stilaan vaste gewoontes. Op basis daar-
van stelt ieder parlementslid zijn agenda op, ook wat zijn
aanwezigheid in andere commissies betreft. De commis-
sie voor de Sociale Zaken vond tijdens de vorige legis-
latuur - en ook tot op heden - telkens plaats op
woensdagnamiddag en vaak ook op dinsdagnamiddag.
Nu gebeurde het al een paar keer dat dinsdagnamiddag
verschoven werd naar dinsdagvoormiddag, waardoor
dinsdagnamiddag vrij kwam. Wanneer er veel werk is -
zoals
bij
de
bespreking
van
wetsontwerpen
en
programmawetten - weten wij dat we de hele dag bezig
zijn op dinsdag, woensdag en desnoods tot en met
vrijdag. Wanneer er niet veel werk is, is het lastig om
plots geconfronteerd te worden met werk op dinsdag-
voormiddag, en niet op woensdagnamiddag of dinsdag-
namiddag. Ik wil niet overdrijven, maar we moeten toch
eens afspraken maken. Blijft de commissie voor de
Sociale Zaken plaatsvinden op woensdagnamiddag en
dinsdagnamiddag en bij veel werk ook op dinsdag-
voormiddag en woensdagvoormiddag ? Dit is voor mij
geen probleem, maar niet het omgekeerde. Dus niet
kiezen voor dinsdagvoormiddag wanneer er niet veel
werk is. Ofwel moeten we de dinsdagvoormiddag kiezen
als vaste vergaderdag. Het is het een of ander.
Le pre´sident : Je transmettrai donc votre proposition,
ainsi que celle de M. Anthuenis, au pre´sident Wauters,
afin que ce dernier puisse les prendre en conside´ration.
Par ailleurs, je vous demanderais de bien vouloir essayer
de limiter votre temps de parole a` la dure´e pre´vue dans
le re`glement.
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
terugbetaling van de Maribel-steun
(nr. 1447)
Question orale de Mme Trees Pieters au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le rembourse-
ment de l'aide Maribel
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, ik heb deze vraag ook
gesteld in de plenaire vergadering van vorige donderdag.
8
HA 50
COM 172
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Trees Pieters
Aangezien er tijdens het vragenuurtje echter weinig tijd is
om vragen te behandelen, wil ik de vraag hier even
herhalen om het probleem verder te bespreken. Het
antwoord van de minister gaf mij immers geen voldoe-
ning.
De RSZ-administratie heeft de bedrijven aangeschreven
die de Maribel-steun geheel of gedeeltelijk moeten terug-
betalen. Zij hadden een maand de tijd om in beroep te
gaan. Mijnheer de minister, daar wringt het schoentje. De
beroepen zijn op dit ogenblik nog altijd niet getrancheerd.
De bedrijven weten niet of zij al dan niet op een gehele of
gedeeltelijke vrijstelling kunnen rekenen.
Wat gebeurt er met de bedrijven die een bedrijfs-
overname hebben gekend ? Wat met de ondernemingen
waarvan het personeelsbestand in belangrijke mate is
gedaald ? Wat met bedrijven die zich hebben geherstruc-
tureerd en opnieuw financieel gezond zijn geworden door
personeelsafbouw ? Zal men op basis van het vroegere
aantal personeelsleden of op basis van het huidige
aantal personeelsleden moeten terugbetalen ? Als men
op basis van het vroegere aantal personeelsleden moet
terugbetalen, kan het zijn dat zij opnieuw financieel
ongezond worden.
Ten slotte wil ik aan deze problematiek nog een nieuw
element toevoegen dat ik gisteren las in de Financieel
Economische Tijd. De minister van Economische Zaken,
de heer Demotte, heeft beslist dat de terugbetalings-
verplichting voor de betrokken bedrijven in de boekhou-
ding kan worden verwerkt als een schuld voor het
boekjaar 1999. Er was een langdurige discussie tussen
de commissie voor de Boekhoudkundige Normen, de
Ministerraad en het CRB. Uiteindelijk zou minister De-
motte een vroeger koninklijk besluit dat bepaalde het
voorstel van het erkennen als een schuld niet te aanvaar-
den, hebben vernietigd en zich hebben aangesloten bij
de stelling van het CBN en het Instituut van de Bedrijfs-
revisoren, met name dat de terugbetalingen een boek-
houdkundige schuld zijn, te erkennen in de jaarrekening
van 1999. De minister van Financie¨n heeft daarop on-
middellijk gereageerd. Hij zei dat hij van die beslissing
geen kennis had. Mijnheer de minister, hebt u daarvan
kennis ? Wat gebeurt er met de beslissing van minister
Demotte, die ondertussen naar een andere regering is
overgestapt ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik heb een dubbel probleem met het tweede
deel van de vraag van mevrouw Pieters.
Eerst en vooral is er in haar schriftelijke vraag niets terug
te vinden omtrent deze kwestie. En al mocht er toch iets
over vermeld zijn, dan zou ik antwoorden dat dit niet
behoort tot mijn bevoegdheid, maar tot de bevoegdheid
van de ministers van Financie¨n en van Economie en
Wetenschappelijk Onderzoek.
Toch wens ik u mee te delen, mevrouw Pieters, dat de
regering probeert maximaal rekening te houden met de
wensen van het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven vroeg om
een soepele regeling met betrekking tot de wijze waarop
de provisies moeten worden geboekt. Welnu, de regering
zal trachten een soepele regeling tot stand te brengen,
maar om hierover meer uitleg te krijgen stel ik u voor u te
richten tot de minister van Financie¨n of tot de minister
van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek.
Alvorens het technische deel van mijn antwoord uiteen te
zetten, wil ik nog een algemene opmerking maken.
Mevrouw Pieters, u geeft voortdurend de indruk er niet
van op de hoogte te zijn dat de Belgische regering, lang
geleden, terzake werd veroordeeld door de Europese
Unie. De uitvoering van dat vonnis kunnen wij niet
zomaar naast ons neerleggen. Wat tal van elementen
betreft die u aanhaalde, hebben wij geen beslissings-
recht. Al heb ik al vaker uiteengezet over welke elemen-
ten het gaat, ik zal het nogmaals herhalen.
Eerst een paar woorden over de huidige praktische gang
van zaken.
In de loop van februari ontvingen de werkgevers van de
Rijksdienst voor Sociale Zekerheid een brief waarbij zij
werden gei¨nformeerd over de wijze waarop de Maribel-
steun bis en/of ter moest worden terugbetaald. De be-
drijven hadden de keuze tussen de terugbetaling in een
keer of in twaalf terugbetalingsschijven gespreid over
een periode van 36 maanden.
Na ontvangst van deze brief van de RSZ beschikte de
werkgever over 30 dagen om te kiezen tussen een van
beide terugbetalingsmodaliteiten.
De vorige keer dat u mij hierover ondervroeg, kon ik u
nog geen precieze gegevens verstrekken. Nu kan ik dat
wel.
Als de werkgever niet reageert, wordt hij geacht te kiezen
voor een terugbetaling in twaalf schijven.
Van de 758 ondernemingen die Maribel-steun moeten
terugbetalen, opteerden er 522 voor de eenmalige glo-
bale terugbetaling en 68 voor de terugbetaling over
twaalf kwartalen; 168 ondernemingen reageerden niet en
worden aldus geacht te kiezen voor de terugbetaling over
twaalf kwartalen.
Geen enkele werkgever ging in beroep tegen deze
maatregel. Met andere woorden, geen enkel bedrijf be-
twist de berekening van de bedragen die moeten worden
terugbetaald. Wel lieten werkgevers weten betalings-
moeilijkheden te hebben. De RSZ kan terzake niet
trancheren - ik gebruik, tussen aanhalingstekens, de
HA 50
COM 172
9
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
uitdrukking die u gebruikte in de aankondiging van uw
vraag - aangezien zij niet de bevoegdheid heeft om een
onderneming als een bedrijf in moeilijkheden te erken-
nen. Dat idee bevindt zich niet in het normale RSZ-
arsenaal.
Niet alleen moet de Europese richtlijn in dat verband
scrupuleus worden nageleefd, maar bovendien moeten
alle aanvragen om als een bedrijf in moeilijkheden te
worden erkend en om die reden de Maribel-steun niet te
moeten terugbetalen, een voor een aan de Europese
commissie worden overgemaakt. Pas na goedkeuring
van de commissie kunnen betrokken bedrijven steun
genieten voor bedrijven in moeilijkheden.
Ten tweede, de berekeningsgrond voor de terugbetaling.
De terug te betalen steun wordt berekend op basis van
het aantal effectieve in de onderneming tewerkgestelde
werknemers op het moment van het verkrijgen van de
Maribel-steun en niet op basis van het personeelsbe-
stand op het ogenblik van het terugbetalen van de steun.
Wij werden terzake veroordeeld en de wijze waarop die
veroordeling wordt uitgevoerd is niet het gevolg van een
keuze of een beslissing van deze regering, maar het is de
uitvoering van het protocolakkoord van 23 juni 1999
tussen de Belgische Staat en de Europese Commissie.
In dat kader werken wij en kunnen wij nog discussie¨ren.
Wij trachten de belangen van de Belgische economie
maximaal te verdedigen maar wij moeten binnen dit
kader werken. Dat wil ik nog eens sterk beklemtonen. Als
een bedrijf stelt dat het niet kan terugbetalen omdat het
dan in moeilijkheden komt of als een bedrijf vraagt om
ontheffing van de verplichting om terug te storten, dan
kunnen wij daarvoor geen algemene regeling voor. Wij
moeten deze gevallen een voor een voorleggen aan de
Europese Commissie.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de minister,
toen ik dit laatste element aan de discussie toevoegde,
heb ik duidelijk gesteld dat dit nieuws gisteren in de krant
verscheen en dat het aansloot bij de vragen. Ik vond het
dan ook opportuun om na te gaan of deze beslissing
gehonoreerd blijft door de Ministerraad. Het lijkt mij
immers logisch dat deze terugvorderingen als kosten
kunnen worden geboekt.
Daarnaast weten wij allemaal zeer goed dat het commis-
saris Karel Van Miert is die Belgie¨ gesommeerd heeft om
de Maribel-bis en -ter terug te eisen. Mijn vragen hebben
alleen betrekking op de manier waarop de terugbetaling
moet gebeuren. Tot op vandaag was het voor de bedrij-
ven helemaal niet duidelijk hoe zij de betalingen moesten
doen. Op basis van welk personeelsbestand moeten zij
werken en hoe kunnen zij dit in de boekhouding verre-
kenen ? Uw antwoord heeft dit al iets duidelijker ge-
maakt.
Minister Frank Vandenbroucke : Mevrouw Pieters, ik wil
u in uw wijsheid laten want dat komt u misschien goed uit.
Hoe kunt u hier echter komen zeggen dat de bedrijven tot
op vandaag niet wisten hoe zij moeten betalen ? Zij
hebben op 20 februari een brief ontvangen en er bestaat
terzake geen enkele onduidelijkheid. Ik heb geen enkele
klacht gekregen van een bedrijf, een bedrijfsleider of een
organisatie van bedrijfsleiders over de zogenaamde on-
duidelijkheid van wat zij moeten doen. U zegt dat hier
echter voortdurend. U stelt mij voortdurend vragen en ik
geef u steeds alle informatie waarover ik beschik op het
ogenblik waarop u mij de vraag stelt. U zult mij binnen
drie weken ongetwijfeld opnieuw een vraag stellen en als
ik u dan meer informatie geef, zult u mij verwijten dat ik
dat vandaag niet gezegd heb. Zo blijven we natuurlijk
bezig.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de minister, dat
is absoluut niet de bedoeling. Ik heb vandaag gegevens
gekregen die ik vorige keer niet heb gehad.
Minister Frank Vandenbroucke : Mevrouw Pieters, ik
kon ze u ook niet geven.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Dat was vorige keer juist
mijn vraag. U zegt dat u geen klachten hebt gekregen
van de bedrijven. U leest toch de vaktijdschriften van de
bedrijfsorganisaties ? Daar staan die klachten wel in. Ik
heb ook geen individuele klachten ontvangen maar ik
lees wel wat er in de vaktijdschriften staat. Die klacht
werd daarin heel uitdrukkelijk geformuleerd.
U hebt vandaag echter heel uitdrukkelijk gesteld dat er
522 ondernemingen voor de eenmalige globale terugbe-
taling opteerden.
Minister Frank Vandenbroucke : Mevrouw Pieters, hoe
kunt u zoiets zeggen ? Ik kan dat pas weten als die dertig
dagen voorbij zijn. Wilt u dat nu eens begrijpen. Ik kon
een maand geleden niet zeggen hoeveel bedrijven er zijn
die e´e´n keer betalen omdat zij toen nog tijd hadden om
daarover te beslissen. Zo kunnen we bezig blijven.
Probeert u eens rekening te houden met het feit dat ik
over het algemeen niet in staat ben om de toekomst te
voorspellen. Voor het afsluiten van de periode waarin de
bedrijven konden kiezen tussen de twee modaliteiten kon
ik niet voorspellen wat die honderden bedrijfsleiders
zouden kiezen. Vandaag kan ik u dat wel zeggen.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de minister, ik
blijf rustig. Ik concludeer alleen dat ik dit antwoord vorige
week niet heb gekregen.
Minister Frank Vandenbroucke : Mevrouw, toen kon ik
dat nog niet weten.
10
HA 50
COM 172
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Dan bent u blij dat u nu
een antwoord kunt geven en ik dat ik een antwoord kan
krijgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde
mondelinge
vragen
van
de
heer
Danie¨l
Vanpoucke
en
mevrouw
Kathleen
van der Hooft aan de minister van Sociale Zaken en
Pensioenen over
de tenuitvoerlegging van het so-
ciaal statuut van de lokale mandataris
(nrs. 1459 en
1491)
Questions orales jointes de M. Danie¨l Vanpoucke et
Mme Kathleen van der Hooft au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
la mise en oeuvre du
statut social du mandataire local
(n
os
1459 et 1491)
De heer Danie¨l Vanpoucke (CVP) : Mijnheer de voorzit-
ter, mijnheer de minister, collega's, op 28 juli 1999
verscheen in het Staatsblad de wet van 4 mei 1999 tot
verbetering van de bezoldigingsregeling en van het so-
ciaal statuut van de lokale verkozenen. De bezoldigings-
regeling zal pas ingaan na de volgende vernieuwing van
de gemeenteraden, mogelijk met uitzondering van artikel
5 van deze wet, waardoor de Koning die wet vroeger in
werking kan laten treden.
Op 15 maart 2000 heb ik in de commissie voor de
Binnenlandse Zaken de bevoegde minister over die
bezoldigingsregeling enkele vragen gesteld. Precies voor
dat artikel 5 heeft hij mij naar de minister van Sociale
Zaken verwezen. Het betreft een sociale maatregel die
een burgemeester of een schepen, die niet vanuit een
ander sociaal statuut of beroepsstatuut door de sociale
zekerheid wordt beschermd, voor zijn sociaal statuut
beschouwt als contractuele werknemer van de ge-
meente, met uitzondering van de pensioenregeling. Zo-
als u zegt heeft de minister daarvoor naar u verwezen,
eraan toevoegend dat hij u daarover een brief had
geschreven, maar nog geen antwoord had ontvangen.
Mijnheer de minister, ten eerste, bent u van plan deze
sociale maatregelen ten voordele van niet-beschermde
mandatarissen nog vo´o´r de gemeenteraadsverkiezingen
in werking te laten treden ?
Ten tweede, voor wanneer is de uitvoering van deze
maatregel ten laatste gepland ?
Ten derde, hoe zal de maatregel precies worden uitge-
voerd ?
Ten vierde, zal die bescherming ook retroactief kunnen
worden toegepast ?
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het gaat uiter-
aard over dezelfde nieuwe wet die een probleem levert.
Het probleem is gecree¨erd door het feit dat het gedoog-
beleid dat ten aanzien van deze sociale maatregel en ten
aanzien van die mandatarissen door de gemeenteraden
werd beslist, door de minister van Binnenlandse Zaken
werd stopgezet op 1 oktober.
Nu wordt men als mandataris verplicht om deze bedra-
gen zelf te betalen. Dat is trimestrieel ongeveer een
bedrag tot 20 250 Belgische frank. Dat is toch niet min.
Mijn collega volksvertegenwoordiger Tony Smets diende
derhalve recentelijk een wetsvoorstel in dat de gemeen-
ten in afwachting van de uitvoeringsbesluiten van de
nieuwe wet, in staat moet stellen de sociale bijdragen
voor gezondheidszorg ten voordele van burgemeesters
en schepenen die geen ander sociaal statuut genieten,
voor hun rekening te nemen en dit retroactief vanaf
1 oktober 1999.
Hierdoor zou de bestaande regeling gelegaliseerd wor-
den en verlengd tot de uitvoeringsbesluiten van de
nieuwe wet klaar zijn. Ik had bijgevolg graag van de
minister vernomen hoe hij staat ten opzichte van het
voorstel van collega Smets. Verwacht de minister nog
uitvoeringsbesluiten
vo´o´r
de
gemeenteraads-
verkiezingen ? Zo ja, wat is dan de inhoud van deze
besluiten ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik kan aan de twee parlementsleden zeggen
dat een besluit dat de tenuitvoeringlegging van artikel 5
van de wet van 4 mei 1999 regelt momenteel door mijn
kabinet wordt bestudeerd.
Tijdens de vorige regering werd op vraag van de minister
van Ambtenarenzaken een ontwerp van koninklijk besluit
opgesteld. Dit bepaalt dat de lokale mandatarissen die
vandaag niet onder het stelsel van de ambtenaren, de
zelfstandigen of de werknemers vallen, ook zouden
worden beschermd voor de risico's van ziekte en invali-
diteit enerzijds en werkloosheid anderzijds. In dit ontwerp
wordt bepaald dat zij voor deze risico's tot het stelsel van
de werknemers toetreden.
De groep van lokale mandatarissen die onder geen enkel
sociaal stelsel valt is echter beperkt. Dit neemt niet weg
dat die mensen recht hebben op een degelijke sociale
bescherming. Ik heb echter een aantal principie¨le opmer-
kingen wanneer deze lokale mandatarissen zonder meer
een beroep zouden kunnen doen op het stelsel van de
werknemers. Het is vandaag niet echt duidelijk welk
stelsel hen voor welk risico verzekert. Het is duidelijk dat
zij voor de pensioenen onder de wet van 8 december
1976 vallen. Voor de kinderbijslag is per rondzendbrief
vastgesteld dat de RSZ-PPO instaat voor de betaling van
kinderbijslag voor niet-beschermde lokale mandataris-
HA 50
COM 172
11
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
sen. Wanneer de niet-beschermde lokale mandatarissen
voor ziekte en invaliditeit, evenals voor werkloosheid tot
het stelsel van de werknemers zouden toetreden, vallen
zij volgens de wet van 10 april 1971 automatisch ook in
het stelsel van de werknemers voor arbeidsongevallen
en beroepsziekten. Het personeel van steden en ge-
meenten is echter niet onderworpen aan de wet van
10 april 1971. Het zou onlogisch zijn mochten burge-
meesters en schepenen dat wel zijn. Het ontwerp van
koninklijk besluit dat nu is opgemaakt biedt onvoldoende
duidelijkheid onder welk stelsel de niet-beschermde lo-
kale mandatarissen vallen voor welk risico. Op dat vlak
moeten er aanpassingen gebeuren. De niet-beschermde
lokale mandatarissen hebben thans recht op kinderbij-
slag zonder dat er bijdragen betaald worden. Dat is
eigenlijk een aanfluiting van het solidariteitsprincipe dat
aan de basis ligt van de stelsels van sociale zekerheid. Er
moet bijgevolg zeker in het ontwerp van koninklijk besluit
worden opgenomen dat de toegang tot de tak van de
kinderbijslag impliceert dat er een bijdrage wordt betaald.
Dit principe moet ook gelden voor de toegang tot het
stelsel van de werknemers voor ziekte, invaliditeit en
werkloosheid.
Ten slotte is het stelsel van de werknemers ook geba-
seerd op het verzekeringsprincipe. Dat impliceert dat
men, verschillend van tak tot tak, een wachttijd moet
doorlopen en bijdragen moet betalen vooraleer men
aanspraak kan maken op de vergoedingen waarin is
voorzien bij het optreden van risico's. In het ontwerp van
koninklijk besluit zoals het nu werd opgemaakt is het
mogelijk dat de niet-verzekerde lokale mandatarissen, in
geval van werkloosheid, onmiddellijk recht hebben op
uitkeringen in het sociaal stelsel van de werknemers.
Werknemers moeten echter een aantal gewerkte dagen
bewijzen om recht te hebben op uitkeringen. Ik denk dat
men om redenen van rechtvaardigheid deze mogelijk-
heid moet uitsluiten.
Ik heb nu een aantal elementen gegeven waardoor ik een
beetje vooruit loop op de discussie. Momenteel ga ik na
of het ontwerp van koninklijk besluit beantwoordt aan
deze principes en opmerkingen om vervolgens eventuele
aanpassingen door te voeren. Ik denk dat het aangewe-
zen is om, in het kader van de komende gemeenteraads-
verkiezingen, zeer snel een passende regeling te treffen.
Ik moet er wel de aandacht op vestigen dat de datum van
inwerkingtreding van artikel 5 zelf, dat een bepaling uit de
gemeentewet wijzigt, moet worden vastgesteld door de
minister van Binnenlandse Zaken.
De heer Danie¨l Vanpoucke (CVP) : Mijnheer de voorzit-
ter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik begrijp dat
het nog enige studie vraagt.
Mijn vraag gaat over het feit dat het nu niet kan voor
de
huidige
mandatarissen.
U
zegt
zelf
dat
de
gemeenteraadsverkiezingen dichtbij komen. Daarom zou
het zeer goed zijn dat de mandatarissen die vanaf
1 januari 2001 een functie bekleden, weten waar zij
staan. In dat geval zou ik bij de minister toch op enige
spoed willen aandringen.
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Mijnheer de
voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord, maar ik
kan er niet echt tevreden mee zijn, in eerste instantie
omdat ik uit zijn antwoord niet heb kunnen begrijpen wat
zijn reactie is op het wetsvoorstel van collega Smets.
Voor zover ik het antwoord van de minister heb begre-
pen, komt het erop neer dat wie aan geen enkel ander
sociaal statuut onderworpen is en dus eigenlijk niet
beschermd is, een hogere bijdrage zal moeten betalen
als hij een statuut wenst te genieten dat overeenkomt
met dat van de werknemers.
Begrijp ik de minister dan verkeerd of voorziet hij dan ook
in een solidariteitsprincipe waarbij men zegt dat het
stelsel voor iedereen zal gelden, ook voor degenen die
wel nog in een ander sociaal statuut passen ? Uiteindelijk
zal men degenen die niet cumuleren, wat momenteel
toch ter discussie staat, meer bijdragen laten betalen en
zullen hun netto-inkomsten verminderen. Ik heb daar
toch een aantal vragen rond.
Minister Frank Vandenbroucke : Ik zie niet direct het
probleem van de cumulatie. In het stelsel van de werk-
nemers betaalt u een bijdrage die proportioneel is met uw
inkomen. Dit geldt niet voor mensen met zeer lage lonen.
Waar is het probleem van de cumulatie ? Als u cumuleert,
betaalt u meer bijdragen; cumuleert u niet, dan betaalt u
minder bijdragen. Ik zal evenwel nadenken over uw
vraag.
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Zoals het nu
is, betaalt men geen bijdragen voor kinderbijslagen,
werkloosheid, of ziekte- en invaliditeitsverzekering. In het
ontwerp dat momenteel ter studie ligt bepaalt u dat,
indien men het sociaal statuut van de werknemers wil
genieten, men ook de bijdragen moet betalen. Zal ieder-
een dat dan moeten betalen, ook degenen die cumuleren
en in een ander sociaal statuut wel beschermd zijn ?
Minister Frank Vandenbroucke : Ik noteer uw vragen. Ik
meen erop te kunnen antwoorden, maar ik wil voorzichtig
zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de M. Claude Desmedt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
la restitu-
tion des cotisations de solidarite´ retenues sur les
pensions des agents des communes
12
HA 50
COM 172
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Claude Desmedt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de terugbetaling van de solidariteitsbijdragen gehe-
ven op de pensioenen van de gemeenteambtenaren
(nr. 1470)
M. Claude Desmedt (PRL FDF MCC) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, chers colle`gues, par un
arre^t du 10 septembre 1999, la Cour du travail de Gand
a condamne´ l'Office des pensions a` rembourser des
retenues de cotisation de solidarite´ qui avaient e´te´ pre´-
leve´es sur les pensions pour la pe´riode du 1er jan-
vier 1995 au 31 de´cembre 1996. La Cour du travail a, en
effet, conside´re´ que l'arre^te´ royal du 28 octobre 1994 qui
avait e´tabli ces cotisations de solidarite´ n'avait pas de
base le´gale.
Bien entendu, l'Office des pensions a introduit un pourvoi
en cassation, mais, comme vous le savez, ce dernier
n'est pas suspensif.
Il s'agissait, il est vrai, de pensions du secteur prive´, mais
il n'y a aucune raison de faire des diffe´rences entre les
pensions du secteur prive´ et celles du secteur public.
A la suite de cette de´cision, de nombreux pensionne´s ont
assigne´ les communes en restitution des cotisations de
solidarite´ qui avaient e´te´ retenues sur les pensions 1995
et 1996.
En re´alite´, les communes ne sont plus en possession de
ces montants puisqu'elles les ont verse´es a` l'ONSS/APL.
C'est ainsi qu'un grand nombre de communes se voient
introduire des proce´dures en justice, avec tous les ennuis
et les frais que cela entrai^ne, pour des faits dont elles ne
sont absolument pas responsables et en vue de restituer
des sommes qu'elles ne de´tiennent plus.
La logique veut, bien entendu, que les communes appel-
lent l'Office des pensions en intervention et en garantie
en cas de condamnation prononce´e a` leur encontre.
Toujours est-il que l'on impose un gros effort aux com-
munes puisqu'elles n'ont, je le re´pe`te, aucune responsa-
bilite´ dans cette affaire.
Ne serait-il pas possible, monsieur le ministre, d'inviter
l'Office des pensions, lorsque les villes ou communes en
font la demande, a` faire ce que l'on appelle des
inter-
ventions volontaires
devant le tribunal pour e´viter aux
communes de devoir exposer des frais. L'Office des
pensions prendrait, de plus, l'effectivite´ de la de´fense en
charge.
Il est e´vident, monsieur le ministre, que cette situation
entrai^ne des frais pour les communes. Dans ces condi-
tions, envisagez-vous d'inviter l'Office des pensions a`
prendre des mesures pour indemniser ces dernie`res du
pre´judice qu'elles risquent de subir ?
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, je voudrais souligner, a` la suite de
l'arre^t de la Cour d'arbitrage du 15 juillet 1998, que les
bases de perception qui subsistent pour les retenues
ope´re´es entre le 1er janvier 1995 et le 31 de´cembre 1996
sont l'arre^te´ royal du 28 octobre 1994, qui fait l'objet d'un
recours en annulation devant le Conseil d'Etat et l'article
68 de la loi du 30 mars 1994.
Il est donc clair qu'il existe une base le´gale et tant que la
le´gislation actuelle est en vigueur, les retenues de soli-
darite´ pour les anne´es 1995-1996 restent d'application.
Par ailleurs, j'ai a` maintes reprises insiste´ sur le fait qu'il
e´tait parfaitement inutile pour les personnes concerne´es
d'introduire un recours aupre`s des tribunaux, puisque le
cas e´che´ant, toutes les mesures seront prises afin d'as-
surer une parfaite e´galite´ de traitement entre les pension-
ne´s.
En vertu des dispositions de l'article 41 de l'arre^te´ royal
n° 50 du 24 octobre 1967, relatives a` la pension de
retraite et de survie des travailleurs salarie´s, l'Office
national des Pensions a pour mission d'appliquer la
le´gislation relative aux pensions de retraite et de survie
des travailleurs salarie´s.
En principe, l'office n'intervient pas dans les proce´dures
introduites par les pensionne´s qui n'ont pas obtenu une
pension en tant que travailleur salarie´. Les tribunaux du
travail mettent d'ailleurs l'ONP hors cause, dans les cas
ou` un pensionne´, qui ne be´ne´ficie que d'une pension
communale, demande le remboursement des retenues
de solidarite´ effectue´es.
L'ONSS/APL, par ailleurs, n'a e´te´ charge´e que des
ope´rations mate´rielles de perception de retenues de
solidarite´ qui lui ont e´te´ communique´es par le cadastre
des pensions. Cet organisme ne serait de toute fac¸on
pas en mesure d'identifier, pour chaque administration
locale, les montants qui auraient e´te´ indu^ment retenus. Il
est e´vident qu'il n'incombe pas aux communes d'interve-
nir dans la proble´matique des retenues de solidarite´
perc¸ues par l'ONSS/APL et transfe´re´es au Fonds d'e´qui-
libre des Pensions aupre`s de l'Administration des Pen-
sions du ministe`re des Finances.
Pour re´soudre le proble`me souleve´ par l'intervention, j'ai
donne´ instruction a` mes services d'intervenir sur de-
mande aux co^te´s des pouvoirs locaux, qui ont leur propre
re´gime de pension et de pre´parer pour eux les conclu-
sions en vue de de´fendre le me^me point de vue que celui
que l'administration des pensions soutient dans des
dossiers analogues.
M. Claude Desmedt (PRL FDF MCC) : Merci, monsieur
le ministre, pour votre explication technique. Il n'en reste
pas moins que, sur base de l'arre^t de la cour du travail de
Gand, de nombreuses proce´dures sont introduites pour
HA 50
COM 172
13
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Claude Desmedt
des communes; c'est une re´alite´. Nous ne pouvons
e´videmment pas pre´juger de l'issue de ces proce´dures,
mais il est aussi e´vident que, si les communes doivent se
de´fendre en justice, elles doivent exposer des frais.
D'autre part, elles risquent d'e^tre condamne´es a` rem-
bourser des montants qu'elles ne de´tiennent plus.
Je note votre de´cision d'inviter l'office compe´tent a`
assister les communes dans la de´fense qu'elles auront a`
pre´senter devant les tribunaux. Peut-e^tre pourriez-vous
cependant rendre cela plus officiel ? Apparemment, les
communes ne sont pas encore informe´es du fait, si je
comprends bien, que vous leur proposez une aide logis-
tique pour leur de´fense dans cette proce´dure.
Il reste aussi qu'en cas de condamnation, les communes
devront se retourner contre l'ONSS pour obtenir le rem-
boursement.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Ordre des travaux
Regeling van de werkzaamheden
Mme Martine Dardenne e´tant retenue dans une autre
commission, sa question orale n° 1498 est reporte´e a`
une date ulte´rieure.
Mme Onkelinx ne pourra pas nous rejoindre pour la se´rie
de questions qui lui sont adresse´es. M. Flahaut, ministre
de la De´fense nationale, est pre´sent parmi nous et, en
accord avec les questionneurs, il re´pondra a` la place de
Mme Onkelinx jusqu'a` son arrive´e.
Mondelinge vraag van de heer Filip Anthuenis aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de rol van de uitzendsector bij de invulling
van het startbanenplan
(nr. 1396)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Landsverdediging)
Question orale de M. Filip Anthuenis a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
le ro^le
du secteur inte´rimaire dans la mise en oeuvre du
plan de premier emploi
(La re´ponse sera donne´e par le ministre de la De´-
fense)
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, ik was er van op de
hoogte dat er enkele verschuivingen waren in de rege-
ring, maar ik wist niet dat mevrouw Onkelinx minister van
Landsverdediging was geworden.
Mijnheer de minister, de uitzendsector stelt jaarlijks
277 000 individuen te werk en is daarmee een belangrijk
arbeidsmarktinstrument.
In 1998 was bijna 46% van de uitzendkrachten jonger
dan 25 jaar. Uitgerekend de doelgroep van het Rosetta-
plan - ietwat uitgebreid, nietwaar mevrouw D'Hondt -
schrijft zich nu reeds massaal in als uitzendkracht. In het
algemeen is de doelgroep van de laaggekwalificeerden
sterk vertegenwoordigd in het uizendkrachtenbestand.
Bovendien heeft de uitzendsector de laatste jaren pro-
jecten ontwikkeld die de integratie van risicogroepen
onder de werkzoekenden tot doel hebben. Ondanks deze
referenties blijkt dat de uitzendsector niet zal worden
betrokken bij de implementatie van het Rosettaplan.
De uitzendsector formuleert echter een voorstel terzake.
Hij vraagt, enerzijds, om jongeren in dienst te kunnen
nemen onder de voorwaarden van het startbanenplan
en, anderzijds, dat zij in aanmerking worden genomen bij
de berekening van de tewerkstellingsverplichting van de
klanten-bedrijven.
Om een snelle doorstroming naar een vaste tewerkstel-
ling te bevorderen stelt de sector voor om niet te werken
met de verplichte minimumtewerkstellingsduur van e´e´n
jaar, maar via opeenvolgende contracten van drie maan-
den met een maximum van vier opeenvolgende contrac-
ten. Dit komt meer overeen met de realiteit binnen de
uitzendsector.
De sector is van mening dat de tewerkstelling van
uitzendkrachten moet voldoen aan de motieven die zijn
vastgesteld door de wet van 24 juli 1987, namelijk
tijdelijke vermeerdering van werk en vervanging na het
einde van een arbeidsovereenkomst. De sector enga-
geert zich onder deze voorwaarden voor de aanwerving
van 5000 jongeren in startbanen. Dit voorstel lijkt ons
constructief met het oog op het welslagen van het
Rosettaplan, wat wij toch allemaal beogen. Het biedt
bovendien het voordeel van de soepelheid : dezelfde
jongere zou binnen de periode van e´e´n jaar eerst als
uitzendkracht en vervolgens in vast verband in dienst
kunnen worden genomen.
Met betrekking tot de RVA-stage - een verwante proble-
matiek - heeft de Nationale Arbeidsraad zich reeds
uitgesproken voor het in aanmerking nemen van de
uitzendsector bij de berekening van de 3%. De vraag rijst
of het niet logisch is dat dit principieel akkoord in de NAR
zou worden doorgetrokken naar het nieuwe systeem van
het Rosettaplan.
Graag vernam ik van de minister van Tewerkstelling, nu
vervangen door de minister van Landsverdediging, of er
alsnog plannen zijn om het Rosettaplan open te stellen
14
HA 50
COM 172
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Filip Anthuenis
voor de uitzendsector, zodat jongeren die via de uitzend-
sector worden tewerkgesteld worden meegerekend in de
tewerkstellingsverplichting van 3%. Indien dit niet het
geval is, wat is dan de reden ?
Zal de minister over de rol van de uitzendsector overleg
plegen met de sector zelf en desgewenst het advies van
de NAR inwinnen ?
Minister
Andre´
Flahaut :
Mijnheer
de
voorzitter,
collega's, ik kan de heer Anthuenis in antwoord op zijn
vraag meedelen dat het beroep op uitzendarbeid in het
kader van de startbaanovereenkomst slechts beschouwd
kan worden door strikt de wet na te leven van 24 juli 1987
betreffende de tijdelijke arbeid en het ter beschikking
stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.
Artikel 1 van deze wet bepaalt dat uitzendarbeid de
activiteit is die als voorwerp de vervanging heeft van een
permanent werknemer, of die beantwoordt aan een tijde-
lijke aangroei van het werk, of die de uitvoering van
uitzonderlijk werk verzekert.
Nu is de vervanging van een vast werknemer onverenig-
baar met artikel 39, paragraaf 5, eerste lid, van de wet
van 24 december 1999 ter bevordering van de werkge-
legenheid, die oplegt dat de tewerkstelling van nieuwe
werkgevers in een startbaanovereenkomst een bijko-
mende tewerkstelling betekent. Overigens komt de mini-
mumtewerkstelling van e´e´n jaar, zoals bepaald in de
startbaanovereenkomst, niet overeen met de begrippen
tijdelijke aangroei van het werk of uitvoering van een
uitzonderlijk werk die opgelegd worden door de wet van
24 juli 1987. Wij voeren echter besprekingen met de
uitzendsector.
Mocht blijken dat jongeren tewerkgesteld kunnen worden
in een startbaanovereenkomst via uitzendarbeid, en dat
daarbij de wet van 24 juli 1987 strikt nageleefd wordt, zou
ik me daartegen niet verzetten.
Ik ben momenteel niet van plan om dit probleem voor te
leggen aan de Nationale Arbeidsraad. Deze instantie
heeft deze vraag trouwens niet besproken in haar advies
nr. 1305 van 21 maart 2000 over de ontwerpen van de
uitvoeringsbesluiten van de wet van 24 december 1989
ter bevordering van de werkgelegenheid.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
ik heb nota genomen van dit antwoord. Ik veronderstel
dat het u is meegedeeld door het kabinet van minister
Onkelinx. Ik zal het antwoord nog even moeten bestude-
ren, maar ik heb begrepen dat het volgens de minister
niet past in de filosofie van de Rosettabanen. Ik kan de
minister daarin gedeeltelijk volgen. Ik wil echter de aan-
dacht vestigen op het feit dat die mensen zich zelf
engageren tot de aanwerving van 5 000 jongeren.
Ik denk dat de commissie voor de Sociale Zaken, die zich
bezighoudt met tewerkstelling, ernaar moet streven dat
er zoveel mogelijk tewerkstelling komt in dit land. Als die
mogelijkheid bestaat binnen de uitzendsector moeten we
er toch alles aan doen om de bepalingen te wijzigen. Ik
zal de betrokken minister, mevrouw Onkelinx, hierover
later nog benaderen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
het recht voor werknemers op een jaar
afwezigheid of verlof
(nr. 1411)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Landsverdediging)
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
le
droit, dans le chef des travailleurs, a` un an d'absence
ou de conge´
(La re´ponse sera donne´e par le ministre de la De´-
fense)
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, in een document dat ons
door de regering werd toegestuurd naar aanleiding van
de top in Lissabon, staat vermeld dat zij de intentie heeft
om aan alle werknemers vanaf het jaar 2002, het recht
toe te kennen op minstens een jaar verlof of afwezigheid
tijdens hun loopbaan.
Een dergelijke intentie klinkt en oogt goed, zeker in het
kader van een vernieuwende visie op loopbaanplanning,
waarover wij het daarnet hadden, maar de vraag is of de
minister, namens de regering, deze regeringsintentie
concreet kan invullen.
Zal het recht op een jaar afwezigheid worden gevoegd bij
de reeds bestaande stelsels en regelingen inzake
loopbaanonderbreking of zal het worden gei¨ntegreerd ?
Zullen de redenen om het recht op een jaar afwezigheid
of verlof te laten gelden, aan bepaalde voorwaarden
onderhevig zijn ? Zal het recht op een jaar afwezigheid of
verlof gepaard gaan met het behoud van loon of zal er
een vergoeding worden gee¨ist, eventueel ten laste van
de algemene middelen ? Zal, zoals bij de beroeps-
loopbaanonderbreking, het jaar afwezigheid of verlof als
een werkende periode worden beschouwd voor het be-
houd van de sociale zekerheid en de daaruit voort-
vloeiende afgeleide rechten ? Zal de werkgever worden
verplicht te voorzien in de vervanging van de werknemer
die dit recht opneemt ?
HA 50
COM 172
15
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister
Andre´
Flahaut :
Mijnheer
de
voorzitter,
collega's, de Belgische regering heeft diverse pistes
voorgesteld voor acties die vervat zijn in het document
Nieuwe Europese ambities voor een nieuw millennium.
Agenda voor een informatiemaatschappij die kansen
biedt aan iedereen.
Het ging om een bijdrage van de
regering aan de Europese Raad van Lissabon. Onder de
titel
Uitdieping en versterking van de werkgelegenheids-
strategie van de Europese Unie
heeft de regering op-
nieuw haar prioritaire doelstelling bevestigd, met name
het cree¨ren van banen en een volledige tewerkstelling
bereiken. Het gaat niet om gelijk welke baan, maar om
kwaliteitsbanen. Aldus moet rekening worden gehouden
met de dimensie van het gezinsleven en met de combi-
natie ervan met het werk. Nieuwe strategiee¨n moeten
worden uitgewerkt. In die optiek moet een deelname aan
het sociale en aan het economische leven worden ver-
zekerd voor de burgers, mannen en vrouwen. Daartoe
zou men moeten beschouwen dat elke werknemer recht
heeft op ten minste een jaar verlof zonder wedde op zijn
hele loopbaan. Een dergelijke maatregel zou kunnen
worden overwogen vanaf 2002. In de besluiten die door
de Europese Raad op 23 en 24 maart 2000 werden
goedgekeurd, werd dit voorstel niet letterlijk in aanmer-
king genomen, maar de Europese Raad heeft in het
bijzonder een beroep gedaan op de zin voor sociale
verantwoordelijkheid van de bedrijven wat de beste prak-
tijken betreft inzake opvoeding en levenslange opleiding,
arbeidsorganisatie, gelijkheid van kansen, sociale inte-
gratie en duurzame ontwikkeling. Ik meen dat deze
conclusies in de goede richting gaan.
Zoals u vaststelt werd er geen concrete beslissing goed-
gekeurd. In het kader van de algemene overweging over
de arbeidsverkorting en de aanpassing van de werktijd
zal de maatregel met betrekking tot de loopbaan-
onderbreking worden ingeschreven. Het is nog te vroeg
om de toepassingsmodaliteiten te verduidelijken van een
maatregel die in een algemene context moet passen.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, het verheugt mij te horen dat een
toekomstgericht tewerkstellingsbeleid niet alleen banen-
scheppend moet zijn, maar dat deze banen ook
kwaliteitsbanen moeten zijn. Naast andere elementen
vult u de notie kwaliteit ook in met een betere combinatie
van gezin en arbeid. Wij onderschrijven dit ten volle.
Het is goed dat men daarvoor ook een beroep doet op de
sociale reflex van de ondernemers. Het concrete onder-
werp van deze vraag was of alle werknemers tegen 2002
recht zouden hebben op minstens een jaar verlof of
afwezigheid in de loop van hun carrie`re. Ik noteer uit het
antwoord dat u geeft namens de minister van Werkgele-
genheid dat men in een jaar verlof zonder wedde voor-
ziet, dus zonder onderbrekingsvergoeding of enig ander
inkomen. Dat zal ook repercussies hebben op de sociale
zekerheid. Uiteraard is er nog tot 2001 tijd om bij te
sturen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de externe diensten voor preventie en
bescherming op het werk
(nr. 1453)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Landsverdediging)
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
les
services exte´rieurs de pre´vention et de protection au
travail
(La re´ponse sera donne´e par le ministre de la De´-
fense)
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik wens mij bij de minister van Landsverdedi-
ging te verontschuldigen omdat dit een vrij technische
vraag is. Ik vermoed dan ook dat de diensten van de
minister van Werkgelegenheid een zeer technisch ant-
woord hebben opgesteld zodat mevrouw Onkelinx, als zij
persoonlijk aanwezig was geweest, het wellicht zelf ook
zou hebben voorgelezen. Mijnheer de minister, ik veroor-
loof mij dan ook om u deze vraag te stellen.
Mijnheer de voorzitter, het ging hier aanvankelijk om een
interpellatie die echter door de voorzitter van de Kamer,
in al zijn wijsheid, tot een vraag is omgevormd. Ik zal dus
trachten de tekst van de interpellatie samen te vatten.
Waarschijnlijk zal dit dan echter compleet onoverzichte-
lijk worden voor de collega's.
Mijnheer de minister, de aanleiding voor mijn vraag is het
feit dat 1 januari 2000 een scharniermoment was voor de
arbeidsgeneeskunde in Belgie¨. Immers, op die dag wer-
den de interbedrijfsgeneeskundige diensten omgevormd
tot externe diensten voor preventie en bescherming op
het werk conform de wetgeving die wij in de vorige
legislatuur hebben goedgekeurd. Het nemen van de
uitvoeringsbesluiten die gestalte moesten geven aan
deze omvorming verliep allesbehalve vlekkeloos. De
noodzaak om over vijf disciplines te beschikken - ik zal ze
wegens tijdsgebrek niet opsommen maar ze staan ver-
meld in het interpellatieverzoek - was voor heel wat
kleinere
diensten
een
zware
dobber
in
dit
omschakelingsproces. In de voorbije maanden kwamen
er heel wat fusies en opslorpingen voor in de sector van
16
HA 50
COM 172
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
de arbeidsgeneeskundige diensten. Interkempen fu-
seerde met Gedilo, Mediwest, Medibo en Medinoord
smolten samen tot Prevemed, Medileuven en Mediv tot
Premed en Famedi en MSR legden eveneens hun ken-
nen en kunnen samen. In het zuiden van het land gingen
Smidep, CMRT, Intermedican en Smin samen onder de
benaming Provilis. Tussen enkele andere diensten lopen
nog
onderhandelingen
over
nieuwe
fusies.
De
erkenningsdossiers van de verschillende externe dien-
sten werden door de opvolgingscommissie, bestaande
uit vertegenwoordigers van de sociale partners en onaf-
hankelijke deskundigen, nauwkeurig vergeleken met de
voorwaarden van de nieuwe wetgeving. De diensten die
op 1 april 1999 niet voldeden aan de voorwaarden van
het besluit dienden op vraag van de commissie een
beleidsplan op te stellen. Van vijf diensten vond de
opvolgingscommissie dat ze zich sedert 1 april 1999 naar
behoren aan de nieuwe wetgeving hadden aangepast.
Dat was het geval voor CBMT, Ipmol, IDW, Arbeid en
Gezondheid en Aprim. Voor hen stelde de commissie een
erkenning voor - en dit is een belangrijk element in mijn
vraag - van vijf jaar zoals voorzien in de wetgeving. De
overige diensten voldeden of voldoen nog steeds niet
aan de opgelegde normen. Daardoor kwamen deze
diensten slechts voor een erkenning van maximaal twee
jaar in aanmerking. Voor zover wij goed ingelicht zijn,
was dit het geval voor SPMT, Medicolabor en Cemesotra.
Ondanks deze situatie zou de administratie de opdracht
gegeven hebben om alle diensten zonder uitzondering of
onderscheid voor twee jaar te erkennen.
Daardoor zijn de diensten, die zich het vlugst en hele-
maal hadden aangepast aan de wetgeving en dus eigen-
lijk mochten rekenen op een erkenning voor 5 jaar,
slechts voor een periode van 2 jaar erkend. De diensten
die niet voldeden aan alle eisen hebben daardoor gekre-
gen wat door de wetgever werd voorzien. Het werk van
de commissie wordt hierdoor niet echt ernstig genomen
en ik meen nochtans dat zij hun werk naar behoren
hebben gedaan. Dit is dan ook een ontmoediging in
plaats van een aanmoediging.
Mijnheer de minister, kunt u ons meedelen waarom, in
tegenstelling tot wat in de wet is voorzien en met de
adviezen van de opvolgingscommissie - erkenningen
verlenen voor 5 jaar aan diensten die zich naar behoren
hebben aangepast aan de bepalingen van de nieuwe
wetgeving en slechts erkenningen van 2 jaar aan dien-
sten die nog niet of nog niet volledig voldoen aan de
opgelegde normen - toch werd beslist aan alle diensten
een erkenning van twee jaar toe te kennen. Wat zijn de
vooruitzichten voor de nieuwe erkenningsronde die zich
eind dit jaar aandient ? Wat zijn de beleidsintenties om te
komen tot meer duidelijkheid en tot een correcte besluit-
vorming bij de erkenning van de diensten voor preventie
en bescherming op het werk ?
Minister
Andre´
Flahaut :
Mijnheer
de
voorzitter,
collega's, ik zal het antwoord lezen van mijn collega.
De interbedrijfsgeneeskundige diensten die van plan
waren zich om te vormen tot externe diensten voor
preventie en bescherming op het werk hebben daartoe
vo´o´r 1 april 1999 een dossier ingediend waarvan de
inhoud wordt bepaald door het koninklijk besluit van
27 maart 1998. Op grond van die dossiers en na onder-
zoek door de bevoegde commissie werden vijf diensten
op alle punten conform verklaard met de reglementering.
Zij werden voorgedragen voor een erkenning van 5 jaar.
De 23 andere aanvragers werden niet conform verklaard
en voorgedragen voor een voorlopige erkenning van
2 jaar. Toen de dossiers mij ter ondertekening werden
voorgelegd,
heeft
het
onderzoek
van
de
rechtvaardigingsstukken aanleiding gegeven tot het vast-
stellen van een aantal problemen. De diensten die con-
form werden verklaard, werden dit tegen het advies in
van mijn bestuur vermits zij, misschien op een uitzonde-
ring
na,
niet
aan
alle
reglementaire
erkennings-
voorwaarden voldeden op 1 april 1999.
Verscheidene elementen die in aanmerking werden ge-
nomen om de non-conformiteit van bepaalde aanvragers
vast te stellen, waren niet volledig gegrond. Zo werd de
formulering van het doel van een vereniging niet conform
verklaard terwijl zij letterlijk identiek was met de tekst van
het besluit. Andere elementen van non-conformiteit sloe-
gen op meerdere criteria die niet toegelicht zijn door de
reglementering, zoals bijvoorbeeld het aantal preventie-
adviseurs die moeten worden verbonden aan een afde-
ling die met het beheer van de risico's is belast.
Bovendien onderstreept mijn bestuur dat de laatste defi-
nitieve adviezen door de commissie werden verstrekt op
20 december 1999. Vermits de erkenningen startten op
1 januari 2000 was het onmogelijk eventuele correctieve
interventies door te voeren.
Gezien deze feiten en om geen juridisch vacuu¨m te
scheppen waardoor toepassing van de wet op 1 januari
2000 onmogelijk zou worden gemaakt, heb ik beslist om
alle aanvragers te erkennen voor een duur van twee jaar,
vermits de staat van het dossier deze maatregel mogelijk
maakt met naleving van de reglementering.
Deze tussenperiode zal mij in staat stellen de noodzake-
lijke maatregelen te treffen om de functiestoornissen, die
werden opgetekend in de loop van de erkennings-
procedure, te verhelpen. Ik wens te onderstrepen dat in
verband met die stoornissen mijn bestuur geen enkel
verwijt treft. Wanneer die problemen opgelost zullen zijn,
zullen de aanvragende diensten in de mogelijkheid wor-
den gesteld om een aanvraag tot verlenging in te dienen,
die een conformiteit moet vastleggen met objectieve
criteria die door allen gekend zijn en die afgelijnd worden
door reglementaire voorschriften.
HA 50
COM 172
17
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de minister, ik
noteer uit uw antwoord de bevestiging dat de opvolgings-
commissie oordeelde dat voor vijf diensten inderdaad
een erkenning voor vijf jaar kon gelden en dat, op het
ogenblik dat deze erkenning werd voorgelegd ter onder-
tekening, uw diensten zouden hebben vastgesteld dat dit
aval of die goedkeuring door de opvolgingscommissie
voor vijf jaar eigenlijk niet conform de wetgeving was. U
zegt dus in min of meer bedekte termen dat de
opvolgingscommissie, door het verlenen van een erken-
ning voor vijf jaar aan vijf diensten, haar werk eigenlijk
niet correct heeft gedaan. Vooraleer de opvolgings-
commissie op het einde van dit jaar opnieuw erkenningen
moet afleveren, zult u ondertussen dus een aantal maat-
regelen nemen opdat de opvolgingscommissie de vol-
gende beoordeling wel naar behoren zou kunnen doen.
Ik heb niets te maken met de opvolgingscommissie en
ken daar niemand, maar ik zou niet graag in haar
schoenen staan als ik uit de mond van de minister zou
horen dat zij haar werk eigenlijk niet correct heeft ge-
daan.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de M. Paul Timmermans a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
le
syste`me de sanctions a` l'encontre des cho
^ meurs
(La re´ponse sera donne´e par le ministre de la De´-
fense)
Mondelinge vraag van de heer Paul Timmermans aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
het sanctiesysteem ten overstaan van
werklozen
(nr. 1445)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Landsverdediging)
M. Paul Timmermans (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, chers colle`gues, ma
question concerne la proble´matique des sanctions a`
l'e´gard des cho^meurs. Les organisations syndicales, les
associations de cho^meurs et les cho^meurs eux-me^mes
ont accueilli, avec beaucoup de satisfaction, la de´cision
du Conseil des ministres, impulse´e par la ministre de
l'Emploi, d'alle´ger et de re´former le syste`me des sanc-
tions. Or, je viens de lire que la mise en oeuvre de cet
alle´gement de sanctions pourrait e^tre reporte´e a` l'an
prochain.
De`s lors, je souhaiterais savoir si cette dernie`re informa-
tion est vraie ou s'il s'agit seulement d'une e´lucubration
journalistique. Dans le cas ou` monsieur le ministre me
confirmerait la ve´racite´ de celle-ci, je de´sirerais connai^tre
ce qui justifie cette postposition.
Enfin, puisque nous sommes ici dans le cadre des
sanctions prises a` l'e´gard des cho^meurs, je profite de
cette occasion pour vous demander aussi, monsieur le
ministre, si des mesures particulie`res ont e´galement e´te´
adopte´es dans un autre cadre afin que - conforme´ment
aux perspectives d'un Etat social actif - les personnes qui
subissent, en vertu de l'article 80 de l'arre^te´ royal du
25 novembre 1991, une suspension d'allocations pour
cause de cho^mage de longue dure´e, puissent avoir
acce`s aux incitants a` l'embauche et puissent de la sorte
re´inte´grer le marche´ du travail.
M. Andre´ Flahaut, ministre : Monsieur le pre´sident,
chers colle`gues, en ce qui concerne votre premie`re
question, il n'est jamais entre´ dans les intentions de ma
colle`gue de diffe´rer a` l'anne´e prochaine les assouplisse-
ments qu'elle envisageait dans les re´gimes de sanctions
en matie`re de cho^mage. Au contraire, m'a-t-elle dit, elle
de´sire que ces modifications entrent en vigueur de`s que
possible, et ce dans un souci d'e´galite´ de traitement et de
se´curite´ juridique vis-a`-vis de l'ensemble des cho^meurs.
Dans l'e´tat actuel des choses, ce projet, approuve´ par le
Conseil des ministres en sa se´ance du 4 fe´vrier 2000, se
trouve dans la phase d'avis devant le Conseil d'Etat.
Partant, l'entre´e en vigueur des textes ne pourra e^tre
envisage´e qu'apre`s re´ception dudit avis.
Relativement a` votre seconde question, les cho^meurs de
longue dure´e suspendus sur la base de l'article 80 de
l'arre^te´ royal du 25 novembre 1991 peuvent naturelle-
ment rester inscrits en tant que demandeurs d'emploi
aupre`s des services de me´diation de l'emploi. Ainsi
entrent-ils en conside´ration pour toutes les offres d'em-
ploi qui ne requie`rent aucune condition particulie`re en
matie`re de cho^mage indemnise´. Il est cependant clair
que ces personnes suspendues se trouvent, relativement
a` ces offres d'emploi, dans une position concurrentielle
difficile vis-a`-vis des cho^meurs indemnise´s. Lors de
l'embauche de cette dernie`re cate´gorie, l'employeur peut
be´ne´ficier, dans de nombreux cas, d'une re´duction de
cotisations patronales de se´curite´ sociale.
Un bon exemple a` cet e´gard est donne´ par le plan
avantage a` l'embauche qui attribue a` l'employeur, lors
du recrutement d'un cho^meur qui be´ne´ficie d'allocations
de cho^mage depuis au moins douze mois, une re´duction
de cotisations d'un montant de 75% durant la premie`re
anne´e, et de 50% lors de la seconde anne´e. Actuelle-
ment, les cho^meurs suspendus n'entrent ge´ne´ralement
pas en conside´ration pour ces re´ductions de cotisations
et ne sont assimile´s a` des cho^meurs indemnise´s que
pour un nombre tre`s limite´ de mesures - comme, par
exemple, pour le remplacement d'une interruption de
carrie`re -, et seulement deux ans apre`s leur suspension.
Dans sa re´ponse aux propositions des partenaires so-
ciaux de fin de´cembre 1999 en matie`re de
pie`ges a`
l'emploi
, le gouvernement a alors de´cide´ d'assimiler les
18
HA 50
COM 172
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Andre´ Flahaut
personnes suspendues en vertu de l'article 80 aux cho^-
meurs indemnise´s dans tous les plans pour l'emploi qui
attribuent une re´duction de cotisations pour le recrute-
ment de cho^meurs indemnise´s - et ce sans condition
supple´mentaire en matie`re de pe´riode d'attente. Comme
convenu avec les partenaires sociaux, cette modification
entrera en vigueur le 1er juillet de cette anne´e.
M. Paul Timmermans (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, j'ai accueilli avec satis-
faction et soulagement la re´ponse a` la premie`re question.
Il y aurait inte´re^t a` la diffuser de fac¸on que l'ensemble des
cho^meurs en soient avertis ainsi que les organisations
repre´sentatives.
Quant a` la seconde question, j'enregistre un certain
nombre d'avance´es inte´ressantes et il conviendra de
reprendre plus globalement le de´bat sur l'article 80 et la
suspension d'allocations.
Cela dit, je vous remercie de votre re´ponse.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Question orale de Mme Zoe´ Genot a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
le cumul des
allocations
entre
les
re´tributions
alloue´es
aux
conseillers provinciaux et les allocations de cho
^ -
mage
(La re´ponse sera donne´e par le ministre de la De´-
fense)
Mondelinge vraag van mevrouw Zoe´ Genot aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de cumulatie tussen de vergoedingen
uitgekeerd aan leden van de provincieraad en de
werkloosheidsuitkeringen
(nr. 1485)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Landsverdediging)
Mme Zoe´ Genot (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le pre´si-
dent, monsieur le ministre, chers colle`gues, ma question
concerne les militants de l'un ou l'autre parti, qui he´sitent
a` se pre´senter aux e´lections provinciales, e´tant donne´
l'incertitude qui plane. Aussi, nous appuyant sur l'arre^te´
royal du 25 novembre 1991, qui dans son article 46, §3
conside`re que les revenus provenant d'un mandat de
conseiller communal ou de membre de CPAS ne sont
pas conside´re´s comme une re´mune´ration, nous pouvons
donc estimer que les mandats pre´cite´s peuvent e^tre
inte´gralement cumule´s avec l'allocation de cho^mage
sans de´claration.
Le ministre peut-il me dire si, dans un me^me esprit, il est
possible pour un conseiller provincial de cumuler une
allocation de cho^mage et les re´tributions dues a` son
mandat et quelles formalite´s il convient d'exe´cuter dans
ce cas ? Quelles sont les conse´quences au niveau des
allocations de cho^mage ainsi qu'au niveau de l'impo^t sur
les personnes physiques ?
M. Andre´ Flahaut, ministre : Monsieur le pre´sident,
chers colle`gues, la re´glementation du cho^mage connai^t
une re`gle de cumul applicable, lorsque l'assure´ social
perc¸oit des revenus de´coulant d'un mandat politique ou,
sous certaines conditions, d'une profession accessoire.
Cette re`gle est reprise a` l'article 130 de l'arre^te´ cho^mage
et a pour conse´quence que la premie`re tranche de
10 670 francs des revenus mensuels de´coulant d'un tel
mandat ou d'une profession accessoire peut e^tre cu-
mule´e avec les allocations.
Si les revenus de´passent ce montant, l'allocation de
cho^mage est alors re´duite de la partie exce´dentaire.
Dans le passe´, il a e´te´ constate´ qu'un mandat de
conseiller communal ou de conseiller d'un centre public
d'aide sociale procure ge´ne´ralement des revenus qui
n'atteignent pas la limite pre´cite´e et qui donc sont sans
incidence sur le montant des allocations de cho^mage.
Afin d'e´viter des formalite´s administratives inutiles, il a
de`s lors e´te´ de´cide´ d'accorder dans de telles situations
une dispense de de´claration du mandat ainsi qu'une
dispense de l'application de la re`gle de cumul.
La proce´dure pre´cite´e ne peut pas e^tre ge´ne´ralise´e a`
tous les mandats politiques e´tant donne´ que d'autres
mandats politiques procurent habituellement des reve-
nus plus e´leve´s qui peuvent avoir une incidence sur le
montant des allocations de cho^mage.
Compte tenu du principe de l'e´galite´ de traitement, il
s'impose bien e´videmment que sur ces revenus plus
e´leve´s, la re`gle de cumul normale soit applique´e.
Le conseiller provincial doit, lors de la demande d'alloca-
tions de cho^mage, ou ulte´rieurement, au de´but du man-
dat, en faire la de´claration via l'organisme de paiement.
Les revenus qui de´passent 10 670 francs par mois
entrai^nent une re´duction proportionnelle de l'allocation
de cho^mage.
En ce qui concerne l'incidence de ces revenus sur l'impo^t
des personnes physiques, je renvoie l'honorable membre
a` mon colle`gue ministre des Finances.
Mme Zoe´ Genot (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le minis-
tre, je comprends bien que l'e´galite´ de traitement ne
permette pas a` chacun de cumuler toutes sortes de
jetons avec les allocations de cho^mage. Ne´anmoins, la
proce´dure actuelle ne rassure pas suffisamment les
HA 50
COM 172
19
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Zoe´ Genot
cho^meurs qui he´sitent donc a` s'engager dans des man-
dats provinciaux. Il serait peut-e^tre ne´cessaire de clarifier
les re`gles et de leur laisser la possibilite´ de refuser tout
jeton supe´rieur a` 10 670 francs, mais en tout cas de
convenir d'un processus qui leur permette de s'engager
dans les mandats provinciaux.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le pre´sident : Je voudrais remercier les colle`gues qui
ont accepte´ de tenir compte de l'agenda de la vice-
premie`re ministre ainsi que le ministre Flahaut d'avoir
bien voulu donner lecture des re´ponses en lieu et place
de Mme Onkelinx.
Celle-ci ne va pas tarder a` nous rejoindre.
La se´ance est suspendue.
De vergadering is geschorst.
- La se´ance est suspendue a` 16.25 heures.
- De vergadering wordt geschorst om 16.25 uur.
- La se´ance est reprise a` 16.35 heures.
- De vergadering wordt hervat om 16.35 uur.
La se´ance est reprise.
De vergadering is hervat.
Interpellatie van mevrouw Greta D'Hondt tot de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de samenstelling van de federale adviesraden
(nr. 328)
Interpellation de Mme Greta D'Hondt a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la
composition des organes fe´de´raux d'avis
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, collega's, op 22 maart 2000 heb ik
u hierover reeds een vraag gesteld. U antwoordde toen
dat de aard van de vraagstelling eerder een interpellatie
vereiste. Bovendien verklaarde u in de Senaat aan
senator de Be´thune, die wel een interpellatie ingediend
had, alle nuttige antwoorden te hebben verstrekt, verder-
gaande dan wat mogelijk was in de kamercommissie
sociale zaken omdat ik maar een vraag stelde.
Ik heb de moeite genomen om het antwoord dat u aan
mevrouw de Be´thune hebt gegeven, na te lezen. Ik moet
u zeggen mevrouw de minister dat de aard van het door
u verstrekte antwoord blijkbaar niet verschilt of u nu een
vraag gesteld wordt dan we´l een interpellatie. Het ant-
woord dat u gaf aan senator de Be´thune stemt in vrij
grote mate overeen met het antwoord dat u mij hier hebt
gegeven. De concrete vragen die ik u op 22 maart heb
gesteld, blijven dus onbeantwoord want ik vind geen
bijkomende elementen van antwoord terug in uw ant-
woord aan mevrouw de Be´thune.
Daarom heb ik een interpellatieverzoek ingediend en ik
zou het op prijs stellen heel concrete antwoorden te
krijgen op mijn concrete vragen die ik u ook op 22 maart
heb gesteld.
Intussen kennen wij de wetgeving en de artikelen van
ervan. Mijn vragen gaan in het bijzonder over het artikel
2bis §2, dat aan de minister de mogelijkheid biedt om op
gemotiveerde wijze - met voldoende redenen omkleed -
afwijkingen toe te staan. In de wetgeving wordt vermeld
dat er vaststaande feiten en praktische of administratieve
redenen moeten zijn.
Mevrouw de minister, ik zou graag van u vernemen welke
elementen u in aanmerking hebt genomen om, met
voldoende redenen omkleed, een afwijking toe te staan
op de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en
vrouwen in de federale adviesorganen. Kunt u ons de
exacte lijst overhandigen van de adviesorganen waar-
voor een afwijking werd toegestaan op basis van artikel
3 - de functionele redenen en het specifiek karakter - en
vooral op basis van artikel 2bis §2, de feitelijke toe-
stand ? Kunt u ons op die lijst de datum meedelen
waarop de gemotiveerde vragen tot afwijking door de
adviesorganen aan u werden overgemaakt ?
Toen ik u daaromtrent in november 1999 een vraag
stelde, antwoordde u dat u op dat ogenblik nog geen
vragen tot afwijking bekend waren.
Ik zou dus heel graag de precieze redenen kennen die
onder de hoofding
feitelijke toestand door u als vol-
doende gemotiveerde elementen werden beschouwd om
de afwijking toe te staan. Daarnaast vraag ik u de lijst van
de toegestane afwijkingen en de datum waarop deze
federale adviesorganen de aanvraag tot afwijking heb-
ben ingediend.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, je remercie Mme D'Hondt d'avoir
conside´re´ le souci de cohe´rence qu'il y a entre la re´ponse
que j'ai donne´e a` Mme de Be´thune, au Se´nat, et celle
que je viens de lui fournir.
Comme je le lui avais promis, je vais remettre a` la
commission la liste des organes qui ont obtenu une
de´rogation et a` quelle date, ce qui vous donnera une vue
claire de la situation.
Je rappelle qu'en ce qui concerne l'article 2bis §2, la
note, que j'ai de´pose´e au Conseil des ministres qui l'a
accepte´e, propose comme recevables :
20
HA 50
COM 172
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette Onkelinx
- les demandes qui invoquent l'impossibilite´ de rencon-
trer l'e´quilibre pre´vu entre membres fe´minins et mascu-
lins, suite a` des constats ou motifs pre´cise´ment identifie´s,
c'est-a`-dire pour lesquels l'impossibilite´ de respecter
l'e´quilibre entre hommes et femmes de´coule d'un de´se´-
quilibre constate´ dans le domaine qui est celui de la
compe´tence de l'organe, je vais donner des exemples;
- les demandes qui invoquent l'impossibilite´ de se confor-
mer a` l'e´quilibre pre´vu dans les de´lais impartis pour des
raisons pratiques et administratives, notamment statutai-
res, ou` l'importance du nombre d'institutions et/ou d'as-
sociations a` consulter pour composer un organe;
- ou, enfin, les demandes qui avancent les deux motifs a`
la fois.
La majorite´ de de´rogations accorde´es sont a` ranger dans
cette dernie`re cate´gorie.
En fait, elles concernent les organes compose´s de
repre´sentants des secteurs publics et prive´s ou` la sous-
repre´sentation des femmes est explique´e, soit par le
domaine traite´, soit par le niveau requis, soit pour les
deux raisons.
Certains organes ont demande´ une de´rogation pour une
raison purement administrative, comme le conseil
consultatif du service de se´curite´ militaire dont le ministre
de tutelle annonce qu'il pourra rencontrer la re`gle de
pre´sence e´quilibre´e avec l'adoption du nouveau statut
relatif au personnel.
Pour d'autres organes, le respect de la pre´sence e´quili-
bre´e suppose la concertation des nombreux organismes
ou institutions qui doivent y e^tre repre´sente´s, par exem-
ple, la commission de coordination de la politique anti-
biotique ou` seize institutions publiques sont pre´sentes.
Le cas de la commission permanente de contro^le linguis-
tique te´moigne e´galement des difficulte´s administratives
que pose parfois l'application de la loi du 20 juillet 1990.
En application des lois sur l'emploi des langues en
matie`re administrative, les membres de cette commis-
sion sont pre´sente´s par les Conseils communautaires.
Les mandats des membres actuels ne viennent a` expi-
ration que le 19 juin prochain.
Les demandes de de´rogation me sont parvenues en
de´cembre.
Certains dossiers ont ne´cessite´ des demandes d'infor-
mation comple´mentaire. Toutes les demandes ont finale-
ment e´te´ conside´re´es comme admissibles par le conseil
des ministres, le 23 de´cembre 1999 ou le 3 mars 2000.
Cela repre´sente un total de 94 dossiers. Mais, comme j'ai
de´ja` eu l'occasion de le dire lors de la dernie`re se´ance,
ces de´rogations viennent a` terme, le 31 de´cembre 2000
et il y a un suivi trimestriel pour que chaque ministre,
dans le cadre de ses compe´tences, puisse faire avancer
le dossier, c'est-a`-dire permettre la repre´sentation
conforme a` la loi de 1990.
La question que l'on peut se poser est la suivante : le
gouvernement a-t-il oui ou non admis un nombre trop
important de de´rogations ?
Je veux simplement re´affirmer ici que les demandes ont
e´te´ examine´es en fonction des termes de la loi. Il me
semblait utile que le gouvernement proce`de de la sorte
pluto^t que de reporter purement et simplement la date du
31 de´cembre 1999, date a` partir de laquelle les organes
qui ne respectent pas la re`gle de composition e´quilibre´e
ne rendent plus d'avis valables. En fait, cette possibilite´
de simplement reporter d'un an avait e´te´ e´voque´e par le
conseil de l'e´galite´ des chances, sur base d'une e´valua-
tion de mon de´partement, selon lequel il ressortait que
seuls 10% des organes consultatifs fe´de´raux e´taient
conformes a` la re`gle de composition. Pluto^t que de
reporter a` un an, j'ai voulu suivre la question avec un
tableau de bord aupre`s de chaque ministre afin que l'on
puisse enfin rendre applicable cette loi.
Une premie`re e´valuation a e´te´ faite, fin mars. J'ai pu
constater que si on enregistrait des progre`s, notamment
en ce qui concerne les services du premier ministre, du
ministre des Affaires sociales et des Pensions ainsi que
mes propres services, d'autres de´partements n'avaient
pas rendu leur rapport sur l'e´tat de la question.
Nous avons donc organise´ une discussion au sein du
conseil des ministres le 28 avril prochain pour que,
ve´ritablement, chaque de´partement me fasse part de
l'e´tat d'avancement.
Le bilan est certainement moins ne´gatif que l'e´valuation
e´tablie l'an passe´ mais, convenons-en, et je suis la
premie`re a` le dire, ce n'est pas un bilan glorieux. Cela
prouve a` la fois la raison d'e^tre de dispositifs tels que
celui de la loi de juillet 1990 qui vise vraiment a` provoquer
un changement dans les comportements sociaux, et la
ne´cessite´ d'attaquer les causes qui de´favorisent de ma-
nie`re structurelle les femmes au plan socio-e´conomique,
comme par exemple l'ine´galite´ des femmes et des hom-
mes devant l'embauche, l'acce`s aux promotions, et cae-
tera.
Pour ce qui concerne la proce´dure d'exclusion tempo-
raire de certains organes du champ de la loi, je peux vous
apporter quelques e´claircissements, notamment quant a`
l'application de l'article 3. Je rappelle que cet article 3
permet d'exclure du champ d'application de la loi des
organes pour des motifs fonctionnels ou qui tiennent a`
leur nature spe´cifique.
HA 50
COM 172
21
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette Onkelinx
Le 16 de´cembre 1999, le conseil des ministres a admis
d'exe´cuter l'article 3 pour certains organes. Il s'agit
exclusivement d'organes compose´s pour part ou entie`-
rement de membres qui y sie`gent de par leur fonction,
c'est-a`-dire d'organes compose´s par les statuts du per-
sonnel et institue´s dans tous les ministe`res, d'organes
institue´s aupre`s du ministe`re de la Fonction Publique, et
des conseils scientifiques instaure´s dans tous les orga-
nismes publics ou tous les e´tablissements scientifiques.
Le gouvernement a opte´ pour une application restrictive
de l'article 3. Ainsi, les commissions des stages et les
chambres de recours institue´es aupre`s des ministe`res
par exemple, ne figurent pas dans la liste des exclusions.
Enfin, comme je l'ai de´ja` dit le 22 mars dernier, le
gouvernement a expresse´ment indique´ dans sa de´libe´-
ration du 16 de´cembre 1999 que la re´forme de´cide´e
devait e´tudier le cas de ces organes, pour que, finale-
ment et de toute fac¸on, eux aussi respectent l'objectif
poursuivi par la loi du 20 juillet 1990.
J'ai charge´ un groupe de travail d'e´tablir un premier
projet de texte de re´forme. Les donne´es a` partir desquel-
les le gouvernement a pris cette de´cision seront utiles
aux travaux de ce groupe. A ce stade, il comprend une
repre´sentation de mon de´partement, de celui du ministre
de la Fonction Publique et de de´le´gue´s du conseil de
l'e´galite´ des chances entre hommes et femmes. Je
proce´derai par la suite a` la consultation des instances de
conseil compe´tentes en matie`re d'e´galite´ des chances,
dont les comite´s d'avis de la Chambre et du Se´nat.
Voila`, monsieur le pre´sident, chers colle`gues, les infor-
mations que je voulais vous donner.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
vooraleer ik technisch op het antwoord inga, dacht ik van
de minister begrepen te hebben dat wij de data zouden
krijgen waarop de aanvragen zijn ingediend. Bij een
vluchtige lectuur van het document vind ik dit echter niet
terug. Ik hoop dat we die lijst later zullen. Dit vormt nu
eigenlijk geen probleem.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Je vous ai parle´ de
dates. Le document indique quand les de´rogations ont
e´te´ accorde´es, toutes dans le courant du mois de de´-
cembre. Beaucoup de demandes ont e´te´ faites, certaines
le 5, d'autres le 6 ou le 7.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mevrouw de minister,
de onderliggende bedoeling van die vraag was uiteraard
niet een lijst te krijgen met daarop de vermelding dat een
bepaalde aanvraag op die datum en op dat uur is
binnengekomen, maar wel de bevestiging dat uw ant-
woord van eind november - ik had geen reden om eraan
te twijfelen - correct was en dat u op dat moment geen
enkele vraag tot afwijking had. Pas in december zijn al
die instellingen wakker geschoten omdat alle beslissin-
gen die zij na´ de vervaldatum zouden genomen hebben
niet meer rechtsgeldig zouden zijn. Dit is een les die we
moeten onthouden voor de verlenging van eventuele
afwijkingen. Het is onmogelijk dat men die allemaal
indient in een periode van een week of veertien dagen
waardoor een ernstige controle, maar ook eventueel een
berisping en een aanzetting tot, eigenlijk niet meer kan.
Ik ben het er met u over eens, mevrouw de minister, dat
zonder afwijkingen belangrijke adviesorganen in dit land
gewoon geen beslissingen meer hadden kunnen nemen
en dat we in een rechtsvacuu¨m zouden belanden. Dat
was ook niet de bedoeling van mijn opeenvolgende
vragen en interpellaties. Mijn bedoeling was wel te zeg-
gen dat het niet meer voor herhaling vatbaar kan zijn dat
men op deze wijze procedeert bij een wetgeving die men
eigenlijk al lang kende en waarvan men al lang wist dat
men zich in orde moest stellen.
Ten tweede, en ik zal daar vandaag niet op aandringen,
zou ik het op prijs stellen mochten de werkelijke argu-
menten, die schuilgaan of mogen schuilgaan achter
artikel 2 §2, niet alleen voor het parlement, maar ook voor
de instellingen, heel duidelijk worden bekendgemaakt.
Op die manier zullen zij ook weten dat zij er zich
op het einde van dit jaar niet opnieuw met een
drogreden zullen kunnen vanaf maken. Men kan een
keer clementie verlenen, maar een tweede keer moet
men echt weten dat dit niet meer zal gebeuren en dat
men geen feitelijke onmogelijkheid zal kunnen inroepen.
Mijn vragen hebben dus vooral betrekking op paragraaf 2
en niet op paragraaf 3.
Ten derde, ik dank u voor de lijst maar ik heb ze nog niet
kunnen nalezen. Zij is lang en indrukwekkend en er staan
toch instellingen bij die men als het ware een schop zou
geven. Als ik vaststel dat de commissie Vrouwen en
Ontwikkeling niet in staat is om tot een evenwichtige
samenstelling van mannen en vrouwen te komen, dan
vraag ik mij af waarmee zij zich bezighouden. Waar-
schijnlijk zal het met mannen en ontwikkeling zijn. Daar-
mee bedoel ik niet, en men weet van mij dat ik niet de
barricadefeministe ben, dat mannen niet op een heel
zinnige manier kunnen praten over zaken die de hele
gemeenschap en de wereld aangaan - ook de vrouwen
kunnen dat -, maar het is toch wel het schoolvoorbeeld
van het feit dat men eigenlijk onvoldoende inspanningen
deed.
Ik beperk mij tot deze beschouwingen, mevrouw de
minister, maar ik wil hier toch nog eens herhalen dat ik
vragende partij ben om die functionele redenen duidelij-
ker kenbaar te maken, zodat op het einde van dit jaar
22
HA 50
COM 172
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
alleen die adviesorganen, die door de werkelijke specifi-
citeit van hun opdracht, door het doelpubliek waarover
het gaat of de mensen waarvoor zij opgericht zijn - en dat
kan eventueel voor 90% mannelijk zijn - dat alleen die de
afwijking krachtens §3 krijgen.
De afwijkingen op artikel 2 §2 zouden op het einde van dit
jaar op een bladzijde moeten kunnen worden samenge-
vat. In het andere geval zullen wij in de toekomst een
wetgeving hebben die niet meer afdwingbaar zal zijn
indien, twee jaar na elkaar, zoveel instellingen een afwij-
king krijgen om redenen die voor mij, voor het grootste
deel van de instellingen, onduidelijk zijn. Ik heb het vooral
over de instellingen uit de zorgensector, die wel heel
vrouwelijk is en waar het, met wat goede wil, mogelijk
moet zijn ook daar een juiste afspiegeling te krijgen.
Zonder de apothekersweegschaal te hanteren zou ik
toch graag een juiste afbeelding krijgen van de samen-
stelling van onze samenleving ook in de raden die de
ministers en de regering moeten adviseren over belang-
rijke maatschappelijke thema's.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb meteen ook
een antwoord gekregen op mijn schriftelijke vraag van
vorige maand over hetzelfde onderwerp. Misschien kunt
u gewoon het verslag doorsturen naar het Bulletin van
vragen en antwoorden.
Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mevrouw D'Hondt.
Bovendien zou ik nog graag van u vernemen, mevrouw
de minister, wat het percentage vrouwen in de advies-
raden is en dit enkel om de evolutie te kunnen vaststel-
len. In 1992 bedroeg dit percentage 11,42 en in 1998 was
er een vooruitgang tot 18,63%. Ik zou graag weten
hoeveel het huidige percentage bedraagt, na´ de invoe-
ring van de nieuwe wet, om te zien of we erop vooruit-
gaan.
Ik sluit mij ook volledig aan bij mevrouw D'Hondt wanneer
zij zegt dat wij er in elk geval moeten op aandringen dat
men zo snel mogelijk met de wetgeving in orde is. Om
functionele redenen, in specifieke gevallen - en het zou
goed zijn mocht u ons hiervan de lijst kunnen bezorgen -
kan hier uiteraard van afgeweken worden.
Mevrouw de minister, u hebt ons een lijst bezorgd met de
afwijkingen op basis van artikel 2bis §2. Is het mogelijk
ons een lijst te bezorgen met de afwijkingen op basis van
artikel 3 ? Voor onze informatie zou het goed zijn om ook
daarvan een overzicht van te hebben, want deze lijst zal
in de toekomst wellicht blijven bestaan en we zouden er
veel kunnen uit leren.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Cela figurera dans
l'arre^te´ royal qui sera prochainement publie´.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Dit is dus
de lijst ? Dan is die inderdaad beperkt. Ik kan mij voor-
stellen dat wat nu op basis van artikel 2bis §2 in de lijst is
opgenomen ook een aantal uitzonderingen bevat.
Bij de brandweerdiensten bijvoorbeeld, die voor 99% uit
mannen bestaan, zou - op basis van artikel 3 - nog een
afwijking kunnen worden gevraagd. Ik vermoed dat er via
een nieuw koninklijk besluit nog een lijst zal moeten
worden aan toegevoegd. Misschien is het nuttig om na te
gaan of er op de huidige lijst geen afwijkingen kunnen
worden toegestaan. Dit zou een duidelijke toestand op-
leveren in plaats van het verschuiven van het probleem.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de door werkgevers te betalen compensa-
toire vergoeding bij niet-naleving van de bepalingen
inzake de tewerkstelling van jongeren
(nr. 1421)
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
l'in-
demnite´ compensatoire a` verser par les employeurs
en cas de non respect des dispositions en matie`re
d'emploi des jeunes
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, collega's, op de aanvangsdag van
nieuwe tewerstellingsmaatregelen zijn wij natuurlijk be-
kommerd
om
wat
er
gebeurt
wanneer
bepaalde
tewerkstellingsmaatregelen niet of onvoldoende worden
nageleefd. Daarom stel ik deze vraag over een van deze
maatregelen.
De wet van 26 maart 1999 houdende het Belgische
actieplan voor werkgelegenheid en de koninklijke beslui-
ten van 30 april 1999 die daaruit voortvloeien, voorzien
dat de werkgever die de bepalingen van dit plan voor de
tewerkstelling van jongeren niet heeft gee¨erbiedigd, een
compensatoire vergoeding moet betalen. Deze bepalin-
gen zijn van kracht vanaf 1 januari 2000.
Mevrouw de minister, ik kom tot mijn vragen. Ten eerste,
hoe vaak werd een werkgever verplicht tot het betalen
van de compensatoire vergoedingen, zoals bepaald in de
vernoemde wet ? Hoeveel werkgevers hebben dus deze
bepalingen uit het Belgisch actieplan niet nageleefd ?
Wat is het totaal bedrag dat totnogtoe werd opgelegd als
te betalen compensatoire vergoedingen ? Welk deel van
deze boetes werd intussen gei¨nd als compensatoire
vergoeding ?
HA 50
COM 172
23
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
Ten tweede, indien er tot vandaag geen beslissingen
werden genomen om werkgevers tot het betalen van
compensatoire vergoedingen te verplichten en indien er
geen bedragen werden opgelegd voor de compensatoire
vergoedingen, en er dus ook geen gei¨nd zouden zijn,
waaraan is dit dan te wijten ? Betekent dit dat alle
Belgische ondernemingen perfecte leerlingen zijn ge-
weest en dit onderdeel van het Belgische actieplan
volledig hebben uitgevoerd ? Zo niet, is men dan nog niet
overgegaan tot het bepalen van het in gebreke blijven en
het opleggen en het innen van de compensatoire vergoe-
dingen ?
Ten slotte, welke maatregelen zal de minister op korte
termijn nemen tegenover de werkgevers die de bepalin-
gen van het Belgisch actieplan niet zouden hebben
nageleefd ?
Minister Laurette Onkelinx : Mijnheer de voorzitter,
collega's, artikel 12 van de wet van 26 maart 1999
voorziet in de betaling van een compensatoire vergoe-
ding van 3 000 frank per dag en per stagiair die te weinig
tewerkgesteld werd. Deze regeling verving de vroegere
strafrechtelijke regeling omdat deze door de impact van
auditeurs en strafrechtbanken in mindere mate toeliet de
stageregeling te handhaven.
Artikel 12 van deze wet past daarom artikel 26bis van het
koninklijk besluit nr. 230 over de stagereglementering
aan. Een uitvoeringsbesluit werd op 20 april 1999 uitge-
vaardigd. Op dit ogenblik zijn er nog geen beslissingen
genomen waarbij werkgevers verplicht worden een com-
pensatoire vergoeding te betalen.
Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste, deze regeling
werd in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd op 1 april
1999. De erin voorziene sanctieregeling kan dus slechts
toegepast worden op vaststellingen die de inspectie van
sociale wetten deed na deze datum.
Ten tweede, de inspectie van de sociale wetten heeft de
gewoonte voor ze proces verbaal opstelt een termijn toe
te kennen waarin de werkgever zich in regel kan stellen.
Doorgaans bedraagt die termijn in deze aangelegenhe-
den een drietal maanden.
De wetgevende verkiezingen die intussen plaatsvonden,
hebben geleid tot een regeringswissel. Het nieuwe re-
geerakkoord voorziet in een fundamentele wijziging van
deze stagereglementering en meer bepaald in het Ro-
settaplan. Daardoor werden tot op dit ogenblik geen pv's
opgesteld en dus ook geen compensatoire vergoedingen
opgelegd. De autonome houding van de inspectie van
sociale wetten is ook gei¨nspireerd op voorzichtigheid om
geen juridisch aanvechtbare beslissingen te nemen.
Pour ce qui concerne la re´glementation pour la conven-
tion de premier emploi, qui est entre´e en vigueur le 1er
avril dernier, le me^me me´canisme de sanction a e´te´
pre´vu. Donc, a` l'avenir, les services de l'inspection des
lois sociales et le service d'e´tude de mon de´partement
pourront appliquer ce nouveau syste`me sans re´serve.
Je donnerai des injonctions et organiserai mon de´parte-
ment de telle manie`re qu'il puisse d'abord y avoir un
accompagnement au profit des entreprises, qui doivent
avoir le temps de dige´rer la loi, c'est-a`-dire de compren-
dre l'ensemble des avantages contenus dans celle-ci.
Mais a` co^te´ de ce me´canisme d'accompagnement, qui
est un me´canisme pre´ventif essentiel, il y aura effective-
ment des directives pour les entreprises qui ne veulent
pas appliquer cette loi, de telle sorte que la sanction
pre´vue soit effectivement donne´e.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mevrouw de minister,
ten eerste, de publicatiedatum en de ingangsdatum
waren inderdaad verschillend. Ten tweede, ik neem aan
dat er tussen de vaststellingen van de inspectie van
sociale wetten en het opstellen van een proces-verbaal
en een eventuele vordering van compensatoire vergoe-
dingen een tijdsverloop is en men dit in alle ernst wil
doen. U hebt het over drie maanden. Er waren echter al
minstens zes maanden verstreken.
Wat de naleving van de wet van 26 maart betreft, begrijp
ik uit uw antwoord dat u andere prioriteiten stelt. U gaat
dus de in deze wet ingeschreven sancties niet meer
toepassen. Zelfs de ondernemingen die in gebreke zijn
gebleven krijgen de volledige absolutie. Er zal worden
toegezien op de correcte toepassing van de nieuwe wet.
Mijn inziens is dat een vrij dubieuze houding.
Mevrouw de minister, ook ik geef de voorkeur aan
begeleidingsmaatregelen in plaats van bestraffende
maatregelen, maar een wet is een wet en moet worden
toegepast, ook de sanctiebepalingen. Ik pleit zeker niet
voor een heksenjacht op de ondernemingen. Als dege-
nen die een wet niet toepassen geen sanctie krijgen
opgelegd, is dat een discriminatie van de werkgevers die
wel de wetgeving correct hebben nageleefd. In een
rechtsstaat moet men veeleer degenen die de wet goed
toepassen belonen in plaats van degenen die de wet niet
naleven.
Mevrouw de minister, heb ik het goed begrepen dat er
inzake de wet van 26 maart geen vorderingen meer
zullen gebeuren voor de compensatoire vergoedingen,
zelfs als zij volgens de wet moeten worden gei¨nd ?
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Loin de moi la vo-
lonte´ de ne pas exe´cuter pleinement la loi, notamment
pour ce qui concerne ces sanctions. Nous avons e´te´
24
HA 50
COM 172
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette Onkelinx
critique´s, entre autres par le groupe de Mme D'Hondt,
pour la se´ve´rite´ de ces sanctions. Mais je l'ai voulu : c'est
un ba^ton derrie`re la porte qui sera active´ en cas de
mauvaise foi dans l'application de la loi.
Je vous ai indique´ que je veux aussi, puisque c'est du
travail utile envers l'emploi des jeunes, faire un exercice
d'accompagnement des entreprises, de dialogue pour
que l'application de la loi emploi-jeunes se fasse avec
enthousiasme tant du co^te´ des jeunes que du co^te´ des
employeurs.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 17.10 heures.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 17.10 uur.
HA 50
COM 172
25
05-04-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000