B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
COMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
VAN
DU
22-03-2000
22-03-2000
HA 50
COM 157
HA 50
COM 157
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Woensdag 22 maart 2000
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
-
COM 157
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de samenstelling van de federale adviesraden
(nr. 1180)
5
sprekers : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Mondelinge vraag van mevrouw Pierrette Cahay-Andre´
aan de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid
over
de beroepsherinschakeling van niet-
uitkeringsgerechtigde werkzoekenden
(nr. 1199)
7
sprekers : Pierrette Cahay-Andre´, Laurette Onkelinx,
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Mondelinge vraag van de heer Paul Timmermans aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de socio-professionele inschakeling van kandidaat-
asielzoekers
(nr. 1214)
8
sprekers : Paul Timmermans, Laurette Onkelinx,
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Sommaire
Mercredi 22 mars 2000
COMMISSION
DES
AFFAIRES
SOCIALES
COM 157
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
la composition des
organes fe´de´raux d'avis
(n° 1180)
5
orateurs : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Question orale de Mme Pierrette Cahay-Andre´ a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la re´insertion
professionnelle de demandeurs d'emploi non indemnise´s
(n° 1199)
7
orateurs : Pierrette Cahay-Andre´, Laurette Onkelinx,
vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Question orale de M. Paul Timmermans a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
l'insertion socio-
professionnelle
des
candidats
re´fugie´s
politiques
(n° 1214)
8
orateurs : Paul Timmermans, Laurette Onkelinx, vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi
2
HA 50
COM 157
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Joos Wauters aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de aanbiedingen van werklozen op het
werkloosheidsbureau na hun thuiscontrole
(nr. 1238)
10
sprekers : Joos Wauters, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Samengevoegde interpellaties en mondelinge vragen :
- interpellatie van mevrouw Greta D'Hondt tot de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid over
het tewerkstellingsbeleid en de startbanen (nr. 302)
- interpellatie van de heer Guy D'haeseleer tot de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid over
de
toepassing van het Rosetta-plan in Vlaanderen
(nr. 314)
- mondelinge vraag van de heer Guy D'haeseleer aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de startbanen (nr. 1314)
- mondelinge vraag van de heer Filip Anthuenis aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
het bepalen van de doelgroep van het Rosetta-plan
in Vlaanderen
(nr. 1304)
11
sprekers : Greta D'Hondt, Guy D'haeseleer, Filip Ant-
huenis, Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en
minister van Werkgelegenheid, Trees Pieters
Moties
17
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de werkloosheidsuitkeringen voor samenwonende
werklozen
(nr. 1270)
18
sprekers : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de neutrale functieclassificaties voor mannen en
vrouwen
(nr. 1271)
19
sprekers : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer Guy
D'haeseleer en mevrouw Trees Pieters aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
het stren-
ger optreden van de arbeidsinspectie ten opzichte van
werkgevers wegens mogelijke discriminatie bij aanwer-
ving
(nrs. 1272 en 1286)
20
sprekers : Guy D'haeseleer, Trees Pieters, Laurette
Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkge-
legenheid
Samengevoegde interpellaties van :
- de heer Hans Bonte tot de vice-eerste minister en
minister van Werkgelegenheid over
het onderscheid tus-
sen het arbeiders- en bediendestatuut
(nr. 309)
- de heer Guy D'haeseleer tot de vice-eerste minister en
minister van Werkgelegenheid over
de harmonisering
van het arbeiders- en bediendestatuut
(nr. 315)
Question orale de M. Joos Wauters a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
la convocation des
cho^meurs au bureau de cho^mage, conse´cutive a` leur
contro^le a` domicile
(n° 1238)
10
orateurs : Joos Wauters, Laurette Onkelinx, vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Interpellations et questions orales jointes :
- interpellation de Mme Greta D'Hondt a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
la politique de l'emploi
et les emplois d'insertion professionnelle
(n° 302)
- interpellation de M. Guy D'haeseleer a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur l'application du plan
Rosetta en Flandre
(n° 314)
- question orale de M. Guy D'haeseleer a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
les premiers emplois
(n° 1314)
- question orale de M. Filip Anthuenis a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
la de´finition du groupe
cible du plan Rosetta en Flandre
(n° 1304)
11
orateurs : Greta D'Hondt, Guy D'haeseleer, Filip Ant-
huenis, Laurette Onkelinx, vice-premie`re ministre et
ministre de l'Emploi, Trees Pieters
Motions
17
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
les indemnite´s de
cho^mage octroye´es aux cho^meurs cohabitants
(n° 1270)
18
orateurs : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
les classifications de
fonctions indiffe´rencie´es entre hommes et femmes
(n° 1271)
19
orateurs : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Questions orales jointes de M. Guy D'haeseleer et Mme
Trees Pieters a` la vice-premie`re ministre et ministre de
l'Emploi sur
l'intervention renforce´e de l'inspection du
travail a` l'e´gard d'employeurs du fait de discriminations
potentielles a` l'embauche
(n
os
1272 et 1286)
20
orateurs : Guy D'haeseleer, Trees Pieters, Laurette
Onkelinx, vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Interpellations jointes de :
- M. Hans Bonte a` la vice-premie`re ministre et ministre de
l'Emploi sur
la distinction entre le statut d'ouvrier et le
statut d'employe´
(n° 309)
- M. Guy D'haeseleer a` la vice-premie`re ministre et
ministre de l'Emploi sur
l'harmonisation des statuts
d'ouvrier et d'employe´
(n° 315)
HA 50
COM 157
3
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
- de heer Filip Anthuenis tot de vice-eerste minister en
minister van Werkgelegenheid over
de gelijkschakeling
tussen arbeiders en bedienden
(nr. 322)
22
sprekers : Hans Bonte, Guy D'haeseleer, Filip Ant-
huenis, Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en
minister van Werkgelegenheid, Greta D'Hondt, Jean-
Marc Delize´e
Moties
30
Mondelinge vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de voorgestelde innovaties in de werkloosheids-
reglementering ten gunste van artiesten
(nr. 1315)
31
sprekers : Muriel Gerkens, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Samengevoegde mondelinge vragen van de dames Trees
Pieters en Kathleen van der Hooft aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
de
veiligheidscoo¨rdinatoren
(nrs. 1320 en 1353)
33
sprekers : Trees Pieters, Kathleen van der Hooft,
Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Mondelinge vraag van mevrouw Kathleen van der Hooft
aan de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de controle op de naleving van de onder-
houdsplicht door werklozen
(nr. 1337)
34
sprekers : Kathleen van der Hooft, Laurette Onke-
linx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid, Trees Pieters
- M. Filip Anthuenis a` la vice-premie`re ministre et ministre
de l'Emploi sur
l'harmonisation des statuts des ouvriers et
des employe´s
(n° 322)
22
orateurs : Hans Bonte, Guy D'haeseleer, Filip Ant-
huenis, Laurette Onkelinx, vice-premie`re ministre et
ministre de l'Emploi, Greta D'Hondt, Jean-Marc De-
lize´e
Motions
30
Question orale de Mme Muriel Gerkens a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
les innovations pro-
pose´es dans la re´glementation du cho^mage en faveur des
artistes
(n° 1315)
31
orateurs : Muriel Gerkens, Laurette Onkelinx, vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Questions orales jointes de Mmes Trees Pieters et Ka-
thleen van der Hooft a` la vice-premie`re ministre et ministre
de l'Emploi sur
les coordinateurs de se´curite´ (n
os
1320
et 1353)
33
orateurs : Trees Pieters, Kathleen van der Hooft,
Laurette Onkelinx, vice-premie`re ministre et ministre
de l'Emploi
Question orale de Mme Kathleen van der Hooft a` la
vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
le
contro^le du respect par les cho^meurs de l'obligation
alimentaire
(n° 1337)
34
orateurs : Kathleen van der Hooft, Laurette Onkelinx,
vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi, Trees
Pieters
4
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MERCREDI 22 MARS 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
WOENSDAG 22 MAART 2000
De vergadering wordt geopend om 14.40 uur door de
heer Joos Wauters, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 14.40 heures par M. Joos
Wauters, pre´sident.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Je voudrais deman-
der au parlement d'excuser mon retard de moins d'un
quart d'heure, mais je viens du Conseil des ministres.
Nous avons du^ terminer nos travaux avant le sommet de
Lisbonne ou` il sera beaucoup question de l'emploi et des
affaires sociales.
De voorzitter : Mevrouw de minister, ik begrijp dat er
heel belangrijke zaken worden besproken op de Minis-
terraad. Het parlement is evenwel het belangrijkste or-
gaan in ons land.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de samenstelling van de federale advies-
raden
(nr. 1180)
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la
composition des organes fe´de´raux d'avis
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, collega's, ik heb u reeds een
gelijkaardige vraag gesteld op 9 november van vorig jaar.
Eind december 1999 verstreek immers de termijn waarop
alle adviesorganen zich moesten schikken naar de wet-
geving die voorzag in een evenwichtige vertegenwoordi-
ging van mannen en vrouwen in de federale adviesorga-
nen.
In uw antwoord van 9 november was u ferm en formeel.
U zei toen dat dit een bezorgdheid is die past in het
gelijke kansenbeleid. U hebt zich toen gee¨ngageerd om
dit dossier op de voet te volgen zodat adviesorganen
slechts bij wijze van uitzondering en enkel tijdelijk vrijge-
steld kunnen worden van deze verplichting tot evenwich-
tige vertegenwoordiging.
Ik heb via een doorgaans goed ingelichte krant dan ook
met enige verwondering moeten vernemen dat op een
van de ministerraden van eind 1999 drie uitzonderingen
werden aangenomen op deze verplichting tot evenwich-
tige vertegenwoordiging. Het gaat meer bepaald om twee
lineaire uitzonderingen, 82 op 277 federale adviesorga-
nen die een uitstel hebben gekregen van 1 jaar en een
7-tal categoriee¨n - goed voor enkele tientallen organen -
die definitief werden uitgesloten van toepassing van de
wet. Dit is natuurlijk iets helemaal anders dan het toe-
kennen van enkele uitzonderingen op de toepassing van
de evenwichtige vertegenwoordiging. Bovendien gaat
het hier ook helemaal niet om een uitstel voor een korte
periode.
Mevrouw de minister, waarom werd uw zeer ferme
houding van 9 november door de Ministerraad zo sterk
afgezwakt ? Op basis van welke criteria heeft de Minis-
terraad beslist over deze uitzonderingen ?
Minister Laurette Onkelinx : Mijnheer de voorzitter, col-
lega, ik herinner u in het kort aan de inhoud van de wet
van 20 juli 1999 ter bevordering van de evenwichtige
aanwezigheid van mannen en vrouwen in federale orga-
nen met adviserende bevoegdheid. In 1990 bepaalt de
wetgever dat voor elk toe te kennen mandaat in een
adviesorgaan de kandidatuur van een man en van een
vrouw moet worden ingediend. In 1997 bepaalt hij dat de
organen worden samengesteld uit maximum 66% perso-
nen van hetzelfde geslacht. De organen die deze
samenstellingsregel niet naleven, brengen geen geldig
advies meer uit na 1 december 1999. Nochtans bepaalt
artikel 3 dat bij koninklijk besluit bepaalde organen kun-
nen worden uitgesloten uit het toepassingsgebied van de
wet om redenen die te maken hebben met hun eigen
aard of om functionele redenen. Dit zijn organen die
leden omvatten die daarin zetelen omwille van hun
functie. Artikel 2 paragraaf 2 bepaalt dat de Ministerraad
afwijkingen kan toestaan op grond van een onderzoek
van de afwijkingsverzoeken door de minister die belast is
met het beleid van gelijke kansen.
Il faut alors pouvoir justifier, dans ce cas la`, l'impossibilite´
de rencontrer la re`gle
66% - deux tiers, un tiers.
HA 50
COM 157
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
Le 16 de´cembre 1999, le gouvernement a approuve´
l'exe´cution de l'article 3 pour un certains nombres d'or-
ganes tels que les conseils de direction, les conseils
scientifiques des e´tablissements scientifiques, les co-
mite´s de concertation syndicale ou la chambre de re-
cours des fonctionnaires ge´ne´raux. C'e´tait pre´vu dans le
cadre de l'article 3. Nous l'avons fait.
Le 23 de´cembre 1999, le conseil des ministres a admis
d'accorder des de´rogations, limite´es dans le temps - j'y
reviendrai - sur base de crite`res que j'ai propose´s, a`
savoir :
1. La mise en e´vidence d'e´le´ments clairement identifie´s
qui permettent de dire qu'il n'est pas possible de rencon-
trer la re`gle des deux tiers - un tiers. Il ne suffit pas en
effet de simplement invoquer une absence ge´ne´rale de
femmes dans certains secteurs de la socie´te´.
2. L'impossibilite´ de respecter l'e´quilibre dans des de´lais
impartis pour des raisons administratives telles que des
raisons statutaires ou l'importance du nombre d'institu-
tions a` consulter pour composer les organes.
Je vous signale que certains organes n'ont pas obtenu
de de´rogation car la motivation e´tait trop vague. Des
dossiers ont e´te´ a` nouveau examine´s au conseil des
ministres du 3 mars passe´. Les de´rogations ne valent
que pour un an. Ce que je veux, c'est donner la possibi-
lite´ de se mettre en ordre car, auparavant, il n'avait pas
e´te´ suffisamment accorde´ d'attention a` l'e´volution des
conseils. Nous avons maintenant pris la de´cision d'exa-
miner les organes tous les trimestres pour voir si oui ou
non l'e´volution se fait conforme´ment a` la loi.
Lors de l'adoption du projet d'arre^te´ royal relatif aux
exclusions du champ de la loi, le conseil des ministres a
note´ que le sort des organes concerne´s serait re´examine´
dans le cadre d'une re´forme de la loi qu'il m'a charge´e de
pre´senter. Les organes d'avis jouent en effet un ro^le
important dans la vie politique belge; il n'est pas normal
que les femmes y soient si fre´quemment sous-
repre´sente´es. De`s lors, pour e´tendre le champ d'appli-
cation de la loi actuelle, des discussions ont actuellement
lieu avec toutes les parties concerne´es pour arriver a`
l'objectif poursuivi.
Voila`, monsieur le pre´sident, chers colle`gues, ce que je
voulais dire. Il y a vraiment un tableau de bord avec un
suivi re´gulier de l'ensemble des avis afin que la loi, telle
qu'elle a e´te´ de´cide´e le 20 juillet 1990 et 1997, puisse
ve´ritablement trouver a` s'appliquer au profit de la repre´-
sentation des femmes.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mevrouw de minister, ik
neem akte van uw antwoord. Ik wil vandaag niet discus-
sie¨ren over die enkele speciale uitzonderingen die krach-
tens artikel 3 in de basiswetgeving zijn opgenomen.
Mevrouw de minister, welk is uw motivatie voor het
verlenen van een jaar uitstel aan 82 van de 277 advies-
organen ? Welke motieven heeft de Ministerraad aan-
vaard om die afwijkingen toe te staan ? Ik herinner u aan
uw antwoord op mijn vraag in deze commissie, geno-
teerd in de Parlementaire Handelingen van 9 november
1999. U antwoordde dat op dat ogenblik u geen vragen
tot afwijking bekend waren. Dat betekent dat tussen 9
november 1999 en de beslissing van de Ministerraad van
23 december 1999 er minstens 80 vragen tot uitstel
toekwamen. Dat is snel gereageerd van degenen die
jaren gekregen hebben om zich in orde te maken met de
aanwezigheid van vrouwen.
Mevrouw de minister, uiteraard was die vraag gemoti-
veerd. Het zou er nog aan gemankeerd hebben dat de
Ministerraad 82 uitzonderingen zonder motivering zou
hebben toegestaan. Welke elementen heeft de Minister-
raad aanvaard als zijnde gegrond om dat jaar uitstel te
geven ? Het is toch normaal dat voor een deel de
uitzondering werd geweigerd, zoniet konden zij quasi
allemaal een uitzondering krijgen.
In november hebben wij van de minister een overzichts-
lijst gekregen van de adviesorganen die op dat ogenblik
nog niet in orde waren. Graag kregen wij ook nu de lijst
van adviesorganen die op artikel 2 of 3 een uitzondering
kregen. Graag kregen wij de lijst van die 82 adviesorga-
nen die een uitstel van een jaar verkregen. Op die manier
kunnen wij nagaan of zij zich aan de wetten aanpassen.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, je serai tre`s bre`ve car nous sommes effectivement
dans le cadre d'une question orale. Au Se´nat, Mme de
Be´thune m'a interroge´e sous forme d'interpellation et
mes explications ont donc e´te´ plus longues.
Certains conseils ont en effet e´te´ exclus sur base de
l'article 3 parce qu'on y a releve´ des impossibilite´s
totales. Je donnerai un exemple au hasard : pour ce qui
concerne le conseil des gouverneurs, en l'absence de
gouverneur fe´minin, la re`gle 2/3 - 1/3 n'est pas respec-
te´e.
Pour les autres, j'ai constate´ qu'auparavant, on n'avait
jamais travaille´ en suivant l'e´volution de la situation.
Avant cette le´gislature, le Conseil des ministres n'a
jamais eu la volonte´ d'examiner la situation pour permet-
tre a` tout le monde d'e^tre en re`gle au 1er de´cembre.
De`s le de´but de cette le´gislature, j'ai voulu prendre le
dossier a` bras le corps et, de`s lors, avec mes colle`gues,
nous avons de´cide´ tous les trois mois d'exiger une
e´volution de la situation afin que, dans un de´lai d'un an,
tout le monde se conforme a` la re`gle des 2/3 - 1/3. Ce
proce´de´ sera sans doute plus efficace que ce qui s'est
passe´ ante´rieurement.
6
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : Mevrouw de minister, kunt u de
commissieleden de lijst bezorgen van de adviesraden die
niet in orde zijn en waar mevrouw D'Hondt om verzocht ?
Tevens zullen wij het verslag van de Senaat raadplegen.
Ik dring erop aan dat die lijst aan de commissieleden
wordt overhandigd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de Mme Pierrette Cahay-Andre´ a` la
vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la
re´insertion professionnelle de demandeurs d'emploi
non indemnise´s
Mondelinge vraag van mevrouw Pierrette Cahay-
Andre´ aan de vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid over
de beroepsherinschakeling
van
niet-uitkeringsgerechtigde
werkzoekenden
(nr. 1199)
Mme Pierrette Cahay-Andre´ (PRL FDF MCC) : Mon-
sieur le pre´sident, madame la ministre, je voudrais vous
poser une question vraiment tre`s importante. elle a trait a`
certaines personnes, hommes ou femmes d'ailleurs, qui,
n'ayant pas droit aux allocations de cho^mage, sont
exclues du marche´ du travail.
Beaucoup plus de femmes que d'hommes sont e´videm-
ment concerne´es par ce proble`me, ce pour deux raisons
qui ne figurent pas dans la note qui vous a e´te´ remise
mais que vous connaissez aussi bien que moi :
- parce qu'elles n'ont pas imme´diatement entame´ une
carrie`re professionnelle, et qu'elles ont choisi, dans un
premier temps, de rester a` la maison;
- parce que leur conjoint e´tait un travailleur inde´pendant
(agriculteur, boulanger, etc.)
Apre`s une se´paration, par exemple, ces me^mes femmes
se voient parfois oblige´es de travailler.
Madame la ministre, l'obligation d'e^tre un cho^meur in-
demnise´ est-elle, aujourd'hui, encore de rigueur si l'on
souhaite postuler a` un emploi ? J'ai, en effet, pu consta-
ter que beaucoup d'employeurs exigent toujours, avant
d'engager un candidat, que ce dernier soit cho^meur. Il en
va de me^me en matie`re de programmes organise´s par
les Re´gions. Je pense notamment aux programmes de
re´sorption de cho^mage, ACS,
primes etc.
Cette proble´matique touche e´galement des personnes
plus a^ge´es qui, de ce fait, ne parviennent pas a` se
repositionner sur le marche´ du travail.
Pourriez-vous me donner quelques informations sur la
situation actuelle en la matie`re ?
Si vous estimez que vous ne disposez pas, ici, du temps
ne´cessaire pour re´pondre a` cette question et que certai-
nes mesures ne´cessitent des explications plus approfon-
dies, vous pouvez me re´pondre par e´crit.
J'en viens maintenant a` ma dernie`re question.
A un certain moment, on a parle´ de programmes re´-
serve´s aux femmes
rentrantes, terme un peu barbare.
Existent-ils toujours ?
Parmi toutes les personnes que j'ai rencontre´es, un seul
homme e´tait
rentrant. Cela me conduit donc a` penser,
ce d'autant plus que l'on parle aujourd'hui d'e´galite´ entre
hommes et femmes, qu'un homme peut se trouver dans
la situation d'une femme au foyer qui a notamment e´leve´
ses enfants et qui se retrouve sans emploi, sans alloca-
tion de cho^mage et sans possibilite´ de se re´inse´rer et qui
n'a pas non plus envie de demander le minimex. Ce qui
lui importe, c'est de retrouver du travail.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, che`re colle`gue, la politique des groupes cibles,
mene´e depuis de nombreuses anne´es, a pour but d'aider
les groupes les plus vulne´rables sur le marche´ du travail
en offrant, notamment, des incitants a` l'embauche aux
employeurs.
Le groupe des cho^meurs complets indemnise´s fait bien
entendu partie de cette politique des groupes cibles.
Certains re´gimes favorisent l'occupation de cho^meurs
indemnise´s de longue dure´e. C'est le cas du plan
avan-
tages a` l'embauche
, des emplois services et du pro-
gramme de transition professionnelle.
D'autres re´gimes favorisent l'occupation de cho^meurs
indemnise´s, sans plus, sans qu'une dure´e de cho^mage
soit requise. C'est le cas des plans +1, +2, +3.
Toutefois la politique des groupes cibles couvre plus que
la seule cate´gorie des cho^meurs complets indemnise´s.
Un premier autre groupe cible important dans les mesu-
res fe´de´rales de promotion de l'emploi concerne les non
indemnise´s qui sont inscrits comme demandeurs d'em-
ploi depuis au moins un an aupre`s d'un service re´gional
de placement. C'est le cas du plan
avantages a` l'em-
bauche
tel qu'il est applicable dans les entreprises
d'insertion et les socie´te´s a` finalite´ sociale ainsi
que des plans comme ceux que je viens de citer (les
plans +1, +2, +3).
Un deuxie`me autre groupe cible important concerne les
minimexe´s et ceux qui be´ne´ficient de l'aide sociale
financie`re a` certaines conditions.
HA 50
COM 157
7
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette Onkelinx
Parfois aucune pe´riode, pendant laquelle on a be´ne´ficie´
du minimex ou de l'aide sociale financie`re, n'est exige´e.
C'est le cas pour le re´gime des agences locales pour
l'emploi. Cependant, une pe´riode est parfois requise.
C'est le cas des plans
avantages a` l'embauche, em-
plois services
, PTP, etc.
Un troisie`me groupe cible important concerne les person-
nes que vous venez d'e´voquer et qui souhaitent se
re´inse´rer sur le marche´ du travail. Je veux parler des
personnes
rentrantes.
On sait que, dans ce groupe, les femmes sont majoritai-
res. Elles et ils rencontrent souvent de gros proble`mes
pour se re´inse´rer sur le marche´ du travail.
L'inte´re^t pour les personnes rentrantes grandit. Elles font
partie du groupe cible d'un certain nombre de mesures
fe´de´rales de soutien facilitant l'inte´gration profession-
nelle des groupes. Ainsi, les personnes qui souhaitent
s'inse´rer ou se re´inse´rer sur le marche´ du travail entrent-
elles, a` certaines conditions, en ligne de compte pour
remplacer des pre´pensionne´s ou des travailleurs en
interruption de carrie`re.
Dans le cadre du plan
avantages a` l'embauche, les
employeurs qui engagent des personnes rentrantes peu-
vent be´ne´ficier d'une re´duction temporaire des cotisa-
tions sociales patronales. Pour cette mesure de soutien,
aucune distinction n'est e´videmment faite entre hommes
et femmes.
Dans un proche avenir, nous examinerons avec les
partenaires sociaux - cela figurait dans le cadre de la
concertation que nous avons eue avec eux - si, pour
certaines autres mesures, les conditions d'acce`s ne
constituent pas des pie`ges a` l'emploi. Il est imaginable de
permettre, petit a` petit, aux personnes rentrantes de
be´ne´ficier le plus largement des plans d'emploi actuelle-
ment d'application dont je viens de parler.
Voila` ce que je peux vous dire dans un premier temps sur
les groupes cibles. Si vous souhaitez des pre´cisions
comple´mentaires, je peux, comme l'a sugge´re´ Mme
Cahay, vous faire parvenir une documentation e´crite.
Mme Pierrette Cahay-Andre´ (PRL FDF MCC) : Mon-
sieur le ministre, je remercie Mme la ministre pour ses
re´ponses. Ces mesures ouvrent des perspectives pour
les personnes en difficulte´. Je suis d'avis qu'il faut e´viter
les entraves de temps, d'exigences de cho^mage et
autres car, lorsque les personnes retrouvent un travail,
elles retrouvent une dignite´ et elles ne sont plus a` charge
des autres. C'est tout be´ne´fice pour elles ainsi que pour
la socie´te´.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Question orale de M. Paul Timmermans a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
l'inser-
tion socio-professionnelle des candidats re´fugie´s
politiques
Mondelinge vraag van de heer Paul Timmermans aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de socio-professionele inschakeling van
kandidaat-asielzoekers
(nr. 1214)
M. Paul Timmermans (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
pre´sident, madame la ministre, le gouvernement a mis en
place une campagne de re´gularisation qui a permis a` de
nombreux re´fugie´s de sortir de la clandestinite´. Nous
sommes nombreux ici a` nous en re´jouir.
Cependant, la re´glementation en matie`re d'occupation
de travailleurs e´trangers a subi une importante reformu-
lation par la loi du 30 avril 1999. En raison de l'application
de cette loi, les Re´gions ne peuvent plus donner
aujourd'hui l'autorisation d'occupation - formule juridique
qui pre´ce`de le permis de travail - aux candidats re´fugie´s.
En conse´quence, un certain nombre d'entreprises d'in-
sertion ou de formation par le travail ou encore d'institu-
tions de formation publiques comme le Forem ne peu-
vent plus accepter des candidats re´fugie´s.
Nous nous trouvons donc en plein paradoxe. D'une part,
des candidats se pre´sentent pour apprendre a` travailler
ou se former et d'autre part, des institutions sont pre^tes a`
les accueillir, mais la loi fe´de´rale ne leur permet pas de le
faire car elles seraient en contravention avec la re´gle-
mentation sur le lieu de travail. De plus, en cas d'acci-
dent, celui-ci ne serait pas couvert par les assurances.
Je ne crois pas qu'il y ait la` intention de nuire a` une
cate´gorie de population mais qu'il s'agit d'un proble`me
juridique a` re´gler. J'aimerais donc savoir si cette mesure
est applique´e diffe´remment selon les re´gions. La Re´gion
wallonne a re´pondu tre`s clairement a` une interpellation
d'un de´pute´ re´gional qu'elle ne pouvait pas accueillir les
candidats re´fugie´s dans les institutions que j'ai cite´es.
Est-il exact qu'un recours a e´te´ introduit - selon mes
informations, par le MRAX - au Conseil d'Etat ? Dans
l'affirmative, la de´cision a-t-elle e´te´ prise ?
Quelles sont les sanctions encourues par les organismes
agre´e´s qui accueilleraient ces candidats ? Y a-t-il des
risques pour eux ?
Des mesures ont-elles de´ja` e´te´ prises pour reme´dier a`
cette situation ?
- Pre´sident : M. Jean-Marc Delize´e
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, comme M. Timmermans le sait bien, la le´gislation
en matie`re de remise des permis de travail est une
compe´tence fe´de´rale, me^me si sa de´livrance elle-me^me
ressortit aux Re´gions.
8
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette Onkelinx
En ce qui concerne les candidats re´fugie´s politiques, le
re`glement actuel est base´ sur une circulaire, comple´te´e
d'un courrier interpre´tatif re´alise´ en son temps par la
ministre titulaire de la charge avant moi, Mme Smet. A
partir du moment ou` le dossier du candidat re´fugie´
politique a e´te´ de´clare´ recevable, une autorisation provi-
soire du travail peut e^tre de´livre´e; aucune restriction n'est
lie´e a` la de´livrance de cette autorisation de travail : il peut
s'agir de n'importe quel employeur et de n'importe quel
travail.
A propos de l'application concre`te de la le´gislation par les
diffe´rentes Re´gions, une concertation re´gulie`re a lieu au
sein d'un groupe de travail ou` sont repre´sente´es les
autorite´s fe´de´rales et les Re´gions.
Puisque, pendant les premiers mois apre`s l'entre´e en
vigueur de la nouvelle le´gislation d'avril et de juin 1999, la
Re´gion wallonne estimait ne plus pouvoir de´livrer des
autorisations provisoires de travail aux candidats re´fu-
gie´s politiques, ce proble`me a e´te´ traite´ lors d'une
concertation le 15 octobre 1999. Il a e´te´ convenu de
continuer provisoirement a` appliquer le re`glement exis-
tant, c'est-a`-dire la circulaire de 1994, en attendant un
re`glement qui consisterait a` pre´voir la remise des permis
dans l'arre^te´ royal au lieu de le pre´voir dans la circulaire.
Cette reprise du re`glement dans l'arre^te´ royal a cepen-
dant des conse´quences budge´taires dont l'ampleur est
actuellement a` l'examen.
Un recours en annulation aupre`s du Conseil d'Etat contre
l'arre^te´ royal du 9 juin 1999, portant exe´cution de la loi du
30 avril 1999 relative a` l'occupation des travailleurs
e´trangers, a e´te´ introduit le 26 aou^t 1999 par l'asbl MRAX
(Mouvement contre le racisme, l'antise´mitisme et la
xe´nophobie); pour le moment, la proce´dure reste pen-
dante. Nous devons patienter.
En ce qui concerne les sanctions d'application envers les
employeurs qui utilisent des travailleurs e´trangers sans
autorisation d'emploi, il existe des sanctions pe´nales,
d'une part, et des amendes administratives, d'autre part.
En ce qui concerne les sanctions pe´nales, outre l'empri-
sonnement qui peut atteindre un an, il s'agit d'une
amende de 170 000 BEF a` 600 000 BEF ou de
600 000 BEF a` 3 000 000 BEF selon les circonstances
de l'infraction. En ce qui concerne les amendes adminis-
tratives, il s'agit respectivement d'une amende de
15 000 BEF a` 100 000 BEF ou de 150 000 BEF a`
500 000 BEF.
Les sanctions sont donc e´leve´es; elles sont applique´es
pour un travail attribue´ a` un travailleur e´tranger qui ne
re´side pas le´galement en Belgique. Si le titre de re´si-
dence est en ordre mais que l'employe´ travaille sans
permis de travail, des peines plus le´ge`res sont d'appli-
cation.
Je voudrais attirer votre attention sur le fait qu'une
re´vision de la le´gislation actuelle en matie`re de tra-
vailleurs d'origine e´trange`re s'impose manifestement
pour arriver a` un ensemble plus cohe´rent qu'actuelle-
ment et qui pourrait tenir compte des de´cisions re´centes
en matie`re de re´gularisation du se´jour. L'examen des
adaptations est actuellement re´alise´ par un groupe de
travail constitue´ a` la suite de la de´cision du Conseil des
ministres ad hoc.
M. Paul Timmermans (AGALEV-ECOLO) : Madame la
ministre, je vous remercie pour votre souci de proce´der
rapidement aux adaptations de la le´gislation ne´cessai-
res.
Puis-je ne´anmoins comprendre qu'en attendant, les en-
treprises d'insertion et le service public de la formation
professionnelle pourraient ne pas e^tre conside´re´s
comme des employeurs dans le cadre de l'autorisation
d'occupation et proce´der de`s lors a` l'inscription des
candidats re´fugie´s politiques a` partir du moment ou` leur
dossier est conside´re´ comme recevable ? Peut-e^tre
pouvez-vous m'e´clairer a` ce sujet ?
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Si vous me parlez de
personnes qui, pour le moment, font l'objet de la proce´-
dure de re´gularisation, outre les candidats re´fugie´s en
ge´ne´ral et les personnes qui vivent des proble`mes quant
a` leur permis de travail, la de´cision a e´te´ prise par un
arre^te´ royal qui a e´te´ publie´; a` partir du moment ou` elles
seront re´gularise´es, il n'y aura plus aucun proble`me.
M. Paul Timmermans (AGALEV-ECOLO) : Bien su^r.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Que faire en atten-
dant la re´gularisation ? Il est d'autant plus urgent de
prendre une de´cision que beaucoup de personnes - dont
j'en ai rencontre´ quelques-unes hier - me disent qu'elles
travaillaient au noir, mais qu'elles sont licencie´es depuis
leur inscription pour le processus de re´gularisation. Sans
autre forme de proce`s qu'un remerciement.
Or, pendant la proce´dure de re´gularisation, ces person-
nes doivent vivre.
Face a` cette situation, il ne faut pas fermer les yeux. J'ai
propose´ aux Re´gions une circulaire dans laquelle je
donne l'autorisation provisoire de travailler. Les Re´gions
devraient me remettre leur avis au de´but de la semaine
prochaine. J'espe`re donc que pour la fin de la semaine
prochaine ou le de´but de la semaine suivante, le pro-
ble`me sera de´finitivement re´gle´ pour ces personnes qui
sont en proce´dure de re´gularisation.
M. Paul Timmermans (AGALEV-ECOLO) : Pourrait-on
imaginer une autorisation provisoire de se former, paral-
le`lement a` celle de travailler ?
HA 50
COM 157
9
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Il s'agit la` d'une
compe´tence re´gionale.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van de heer Joos Wauters aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de aanbiedingen van werklozen op het
werkloosheidsbureau
na
hun
thuiscontrole
(nr. 1238)
Question orale de M. Joos Wauters a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
la convocation
des cho
^ meurs au bureau de cho
^ mage, conse´cutive a`
leur contro
^ le a` domicile
De heer Joos Wauters (AGALEV-ECOLO) : Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, u weet dat wij heel
tevreden waren over uw beslissing om de thuiscontrole
van werklozen humaner te maken. Ook de vakbonden
hebben u terecht bloemetjes toegeworpen. Nu worden
werklozen echter door de RVA naar het werkloosheids-
bureau geroepen. Wanneer zij zich daar niet aanmelden,
gaat voor deze mensen onmiddellijk een schorsing van
onbepaalde duur in. Die loopt minstens tot het ogenblik
waarop zij zich alsnog aanmelden op het werkloosheids-
bureau of tot wanneer zij een nieuwe vraag tot steun
indienen. Het probleem daarbij is dat deze schorsing
altijd effect heeft en onmiddellijk ingaat als de werkloze
zich niet op het werkloosheidsbureau aanmeldt en de
RVA deze beslissing neemt. De RVA heeft een periode
van dertig dagen om de beslissing mee te delen. Het
gebeurt geregeld dat werklozen die zich omwille van
verschillende sociale omstandigheden niet hebben aan-
gemeld op het werkloosheidsbureau, pas na twee, drie of
vier weken weten dat zij geschorst zijn. Omgekeerd is het
zo, dat de verantwoording van de werkloze voor zijn
afwezigheid binnen de drie dagen moet gebeuren. Er is
dus een aanzienlijk verschil tussen drie dagen en een
maand. U ziet een aantal sociale problemen ontstaan
door het verschil in termijn. Eigenlijk moeten deze termij-
nen op elkaar worden afgestemd, zodat de rechtszeker-
heid en de rechtsvraag van beide partijen duidelijk op
elkaar zijn afgestemd. Aan welke maatregelen denkt u
om deze sociale situatie recht te trekken ?
Minister Laurette Onkelinx : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Wauters, in de huidige vorm van de werkloosheids-
reglementering verloopt de controleprocedure van de
gezinstoestand van de werklozen als volgt. De betrok-
kene wordt opgeroepen door het werkloosheidsbureau
voor een onderhoud. De oproeping gebeurt schriftelijk en
moet ten minste tien dagen voor het onderhoud worden
verstuurd. Zo de sociaal verzekerde zich niet aanmeldt
op de hoorzitting, kan het werkloosheidsbureau aange-
tekend een nieuwe oproeping versturen, waarbij het de
sociaal verzekerde signaleert dat zijn uitkeringen zullen
worden opgeschort zo hij aan deze uitnodiging geen
gevolg geeft. Het werkloosheidsbureau kan eveneens
twee sociale controleurs sturen, die zich op de woon-
plaats van de werkloze aanmelden voor een bezoek
waarmee deze heeft ingestemd. De bedoeling van het
wetsontwerp dat ik terzake indien en dat werd goedge-
keurd op de Ministerraad van 4 februari 2000 is een
verduidelijking van de regels die van toepassing zijn op
de oproeping voor het onderhoud. Ik voorzie inderdaad
dat de bepaling van artikel 144 van het koninklijk besluit
van 25 november 1991 houdende de reglementering van
de werkloosheid en die slaat op het verhoor, volledig van
toepassing zou zijn binnen de nieuwe controleprocedure
in verband met de gezinstoestand van de werkloze.
Daaruit vloeit voort dat de sociaal verzekerde verplicht
moet worden uitgenodigd vo´o´r het nemen van de beslis-
sing.
De hoorzitting moet plaatsvinden niet eerder dan
10 dagen na de overhandiging van de oproeping bij De
Post, zodat de sociaal verzekerde er voldoende tijd van
tevoren van op de hoogte is. Zo hij de dag van de
oproeping verhinderd is, kan hij om uitstel van de hoor-
zitting tot een latere datum verzoeken. De sociaal verze-
kerde beschikt eveneens over de mogelijkheid zich te
laten vertegenwoordigen door een advocaat of een
vakbondsafgevaardigde.
Deze procedure geeft hem eveneens de nodige tijd om
kennis te nemen van de oproeping, om inlichtingen in te
winnen en om in staat te zijn het voorwerp van de
oproeping te begrijpen en om bij de hoorzitting aanwezig
of vertegenwoordigd te zijn. Het is slechts in de veron-
derstelling dat de sociaal verzekerde zich niet aanmeldt
op de hoorzitting zonder geldige reden en dat hij geen
uitstel vraagt van de hoorzitting dat de directeur van het
werkloosheidsbureau zich zal kunnen uitspreken op
grond van de elementen waarover hij beschikt.
De heer Joos Wauters (AGALEV-ECOLO) : Mevrouw
de minister, ik ken de procedure, maar volgens mij
bestaat er toch een misverstand. Ik citeer u letterlijk een
document van de RVA :
Met mijn brief van... werd u
opgeroepen om op die datum aanwezig te zijn. U hebt
geen gevolg gegeven aan deze oproeping. U hebt uw
afwezigheid niet verantwoord. De reglementering voor-
ziet dat de werkloze die geen gevolg heeft gegeven aan
de oproeping van het werkloosheidsbureau wordt uitge-
sloten van het genot van uitkeringen.
Iemand die op een bepaald moment werd opgeroepen,
werd na drie dagen zonder enige verwittiging uitgesloten.
U hebt het zelf over een nieuwe oproeping voor een
controle bij de werkloze thuis. Het werkloosheidsbureau
slaat deze laatste stap evenwel over en gaat onmiddellijk
over tot uitsluiting. De RVA heeft een maand de tijd om de
10
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Joos Wauters
betrokkene te verwittigen van zijn uitsluiting. De betrok-
ken werkloze kreeg slechts drie dagen de tijd om de
reden voor zijn afwezigheid mee te delen. Hier is hele-
maal geen sprake van een nieuwe oproeping. Ik heb de
bewijzen in handen die aantonen dat werklozen worden
uitgesloten zonder dat ze het zelf goed weten en zonder
dat ze zich kunnen verantwoorden. Volgens mij moeten
de diverse wetgevingen terzake beter op mekaar worden
afgestemd.
U zegt dat er een nieuwe oproeping moet volgen. Dit is
evenwel niet bepaald in de wetgeving zodat men gewoon
kan overgaan tot een uitsluiting.
Een rondzendbrief over deze nieuwe oproeping kan
volgens mij volstaan. Mevrouw de minister, ik zou graag
hebben dat u dit probleem eens onderzoekt. U hebt mij
een klassiek antwoord gegeven maar tegelijkertijd het
probleem omzeild.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Il faut faire la diffe´-
rence entre ce qui s'applique actuellement et ce qui va
s'appliquer. Il me semble que cela ne pose plus de
proble`me puisqu'on a rec¸u toutes les garanties ne´ces-
saires. Mais on sait que chaque directeur de bureau peut
appliquer la le´gislation actuelle de manie`re diffe´rente. A
tout moment, on peut demander au directeur de justifier
l'envoi de la convocation. Si cet envoi a eu lieu par
recommande´, aucun proble`me ne se pose. S'il y a eu
sanction alors que le bureau ne peut pas justifier l'envoi
d'une convocation, on peut dire, comme vous le pre´ten-
dez, que nous avons affaire a` une application non
correcte de la le´gislation en vigueur. En ce qui concerne
le cas que vous avez cite´, il faudrait donc, dans l'attente
de la nouvelle le´gislation, interpeller l'ONEM afin que le
comite´ propose une directive qui fasse jurisprudence
aupre`s des directeurs re´gionaux.
De heer Joos Wauters (AGALEV-ECOLO) : Mevrouw
de minister, ik zal deze zaak verder opvolgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- Voorzitter : de heer Joos Wauters
Samengevoegde interpellaties en mondelinge vra-
gen :
- interpellatie van mevrouw Greta D'Hondt tot de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
het tewerkstellingsbeleid en de startba-
nen
(nr. 302)
- interpellatie van de heer Guy D'haeseleer tot de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de toepassing van het Rosetta-plan in
Vlaanderen
(nr. 314)
- mondelinge vraag van de heer Guy D'haeseleer aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de startbanen (nr. 1314)
- mondelinge vraag van de heer Filip Anthuenis aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
het bepalen van de doelgroep van het
Rosetta-plan in Vlaanderen
(nr. 1304)
Interpellations et questions orales jointes :
- interpellation de Mme Greta D'Hondt a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la
politique de l'emploi et les emplois d'insertion pro-
fessionnelle
- interpellation de M. Guy D'haeseleer a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur l'appli-
cation du plan Rosetta en Flandre
- question orale de M. Guy D'haeseleer a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
les
premiers emplois
- question orale de M. Filip Anthuenis a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la
de´finition du groupe cible du plan Rosetta en Flan-
dre
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, dit is een interpellatie. Ik heb
begrepen uit het antwoord of het niet-antwoord dat ik
zojuist gekregen heb, dat ik in de toekomst best interpel-
laties indien. Nochtans dacht ik dat een interpellatie
alleen verschilde van een vraag door de duur van de
spreektijd, mijnheer de voorzitter, en door het feit dat een
interpellatie kan gevolgd worden door een motie en een
vraag. Dit zou echter geen afbreuk mogen doen, noch
aan de kwaliteit van de vraag of de interpellatie, noch aan
het antwoord. Ik zal dus in de toekomst alleen nog
interpellaties indienen.
De voorzitter : Mevrouw D'Hondt, de Conferentie van
voorzitters zal ook oordelen over de manier waarop dit
moet gebeuren.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Ik ben democratisch
genoeg om me daar bij neer te leggen. Ik had geen
kritiek, maar ik had vragen gesteld en had daar graag
een correct antwoord op gekregen. Indien ik daarvoor
een interpellatie moet indienen, dan zal ik dat in de
toekomst doen.
HA 50
COM 157
11
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
Mevrouw de minister, wat de startbanen betreft, is het
duidelijk dat onze fractie van bij de aanvang - van het
Rosetta-plan tot de startbanen - erop gewezen heeft dat
dit een triest verhaal dreigde te worden. Sindsdien is het
tot mijn spijt een intriest verhaal geworden. Het eerste en
tot nog toe enige wetsontwerp inzake tewerkstellings-
beleid dat we hier goedgekeurd hebben, en dat op 1
januari 2000 van kracht had moeten worden, werd juist
voor de stemming door een meerderheidsamendement
uitgesteld tot 1 april 2000, omdat het noodzakelijke
wetgevende werk voor de startbanen niet klaar was.
Wat als het koninginnenstuk van het nieuwe tewerkstel-
lingsbeleid werd aangekondigd, dreigt een veelkoppige
draak te worden. Als dit het vernieuwde tewerkstellings-
beleid is, ben ik blij dat onder andere de CVP het tijdens
de vorige legislatuur zou hebben tegengehouden. Dit is
eerder een fierheid dan een schande.
Wij blijven erbij dat de startbanen er niet moesten komen.
Een actualisering van de bestaande stagewetgeving, die
zeker nuttig kon zijn, kon dezelfde doelstellingen berei-
ken. Zij had echter een zeker aantal voordelen. De
wetgeving was namelijk gekend door de werkgevers en
hun omgeving. Zij zou ons ontslagen hebben van het
schrijven van een totaal nieuwe wetgeving, waar men
blijkbaar niet in lukt. Zij zou dus sneller en efficie¨nter van
toepassing kunnen worden.
Op de vooravond van 1 april 2000 is er niets zo duidelijk
aan de startbanen als hun onduidelijkheid. Er zijn nog
geen officie¨le uitvoeringsbesluiten, die absoluut noodza-
kelijk zijn om deze startbanen op 1 april 2000 te laten
aanvangen. Werkgevers met goede bedoelingen - en zo
zijn er veel in dit land - die gebruik zouden willen maken
van deze startbanen om reeds op 1 april 2000 jongeren
aan te werven, zouden nu de markt van werkzoekenden
moeten verkennen.
Die kunnen dit in feite niet, want zij weten onvoldoende
waar zij aan toe zullen zijn. Als wij goed ingelicht zijn,
werden er inderdaad twee ontwerpbesluiten aan de
Ministerraad voorgelegd op 25 februari. In de week van
20 februari werd ook advies gevraagd aan de NAR over
een van deze twee uitvoeringsbesluiten. De NAR
meende zich in een advies dat zij gisteren bij urgentie
uitbrachten, ook te moeten uitspreken - en ze hebben
nog gelijk ook - over het tweede ontwerp dat hen enkel
ter kennisgeving meegedeeld werd. Dit ging zogezegd
alleen over de openbare sector, maar er zaten heel wat
besluiten in die ook op de prive´-sector betrekking had-
den. Een voorbeeld hiervan is een besluit over de
seizoenarbeid, de voorwaarden om vrijstelling te verle-
nen aan ondernemingen in moeilijkheden en dergelijke.
Wat moet er gebeuren wanneer een bepaalde doelgroep
uitgeput is ?
Als onze informatie klopt, zou vandaag op de Minister-
raad een definitieve beslissing moeten vallen omtrent
deze uitvoeringsbesluiten. Een ding is voor ons duidelijk.
Zelfs al zou de Ministerraad vandaag hebben beslist, dan
nog is 1 april bijna niet meer haalbaar. Veel erger is,
mevrouw de minister, dat u niet hebt willen luisteren,
ge´e´n rekening hebt willen houden met de fundamentele
bedenkingen, bezwaren die wij geuit en geargumenteerd
hebben, voorstellen tot verbetering die wij voorgesteld
hebben naar aanleiding van de bespreking van het
wetsontwerp Startbanen. Intussen is sinds het tot stand
komen van de wet op 24 december 1999 en het van
kracht worden, voorzien op 1 april 2000, gebleken dat wij
gelijk hadden met de fundamentele bedenkingen en
kritieken die wij uitten. Dat is spijtig voor de doelgroep.
Iedereen die geconfronteerd wordt met de wet van
24 december en met de uitvoeringsbesluiten zoals zij
voor advies aan de NAR zijn overgezonden, vindt dat het
concept van de startbanen evenals de uitvoerings-
besluiten haaks staan op de economische realiteit zeker
in Vlaanderen.
Daarnaast is er het systeem van cascade. Drie groepen
komen voor cascade in aanmerking. Ik denk in de eerste
plaats aan de min 25-jarigen die minder dan 6 maanden
schoolverlater zijn. Dat betekent dat zij nog nooit gewerkt
hebben. Wij gaven daar, mevrouw de minister, van bij het
begin zeer zware kritiek op, omdat de min 25-jarigen die
een kleine werkervaring hadden zo werden uitgesloten.
De tweede doelgroep bevat de 25-jarigen die toch al
uitkeringsgerechtigd zijn. In de cascade mag men daar-
van afwijken. De derde groep zijn de min 30-jarige
UVW'ers.
Wij hebben u van bij het begin gezegd dat om uw
startbanen in Vlaanderen een kans op succes te geven,
de doelgroepen 1 tot en met 3 onmiddellijk zouden
moeten worden aangesproken. Wat doet u nu in de
ontwerpen van uitvoeringsbesluiten, tenzij dit vandaag
door de Ministerraad in al zijn wijsheid zou zijn veran-
derd ? Eerst wordt er na 24 december - en dat is een zeer
goede zaak - een samenwerkingsakkoord afgesloten met
de gewesten en de gemeenschappen dat onder andere
slaat op de startbanen en dat een aantal mogelijkheden
toestaat om de eigenheid van ieder gewest of gemeen-
schap gestalte te geven. Hierop - en dat vind ik ook een
zeer goede zaak - sluiten de sociale partners in VESOC
een aantal overeenkomsten af om dit in Vlaanderen ook
van toepassing te kunnen krijgen.
Mevrouw de minister, als u na het advies van de NAR de
uitvoeringsbesluiten niet hebt gewijzigd, zijn ze in Vlaan-
deren onuitvoerbaar ! Op korte termijn zal dit eveneens
het geval zijn in Brussel en Wallonie¨.
12
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
U bepaalt dat men mag overstappen naar de tweede
groep op voorwaarde dat er in vergelijking met het vorig
jaar slechts 20% overschiet van de eerste doelgroep. Dit
is ronduit crazy ! U blijkt niet te weten welke doelgroepen
wij wensen te bereiken.
Mevrouw de minister, u hebt gezegd dat de gegevens
voor 1 april beschikbaar moeten zijn. U weet even goed
als ik dat er geen cijfers beschikbaar zijn over jongeren
die minder dan 6 maanden de school hebben verlaten.
We beschikken wel over cijfers van de mensen die
ingeschreven zijn als werkzoekende. Waar denkt u tegen
1 april die gegevens te halen ? Zonder deze gegevens is
het onmogelijk een werkgever in te lichten of de betrok-
kene voor een startbaan in aanmerking komt. Ik herhaal
dat de gegevens niet beschikbaar zijn !
Als de uitvoeringsbesluiten ongewijzigd van toepassing
worden, is dit voor Vlaanderen geen tewerkstellings-
stimulans. Integendeel, het is een schoolvoorbeeld van
ongehoorde bureaucratie. Als de STC vaststelt dat een
groep uitgeput is, moet de dienst dit eerst aan u melden.
U beschikt over 8 dagen om te reageren. Van bureau-
cratie gesproken. Dit gaat lijnrecht in tegen de admini-
stratieve vereenvoudiging die deze regering hoog in het
vaandel schrijft.
Mevrouw de minister, ik zeg heel eerlijk dat ik niet
triomfeer omdat de Vlaamse meerderheidspartijen in het
Vlaams Parlement overwegen een bevoegdheidsconflict
in te roepen. De Vlaamse meerderheidspartijen willen
duidelijk maken dat het samenwerkingsakkoord dat met
al de gewesten en gemeenschappen werd afgesloten
met voeten wordt getreden als de uitvoeringsbesluiten
ongewijzigd zullen worden toegepast. Als de uitvoerings-
besluiten ongewijzigd worden toegepast, ontzegt men de
Vlaamse sociale partners de mogelijkheid te reageren op
de specifieke noden van de arbeidsmarkt van het eigen
gewest.
Mevrouw de minister, ik vermoed dat u de werkloosheids-
cijfers uit het hoofd kent. Uit de maandelijkse RVA-
gegevens heb ik het aantal jonge werklozen in wachttijd
in Vlaanderen, Wallonie¨ en Brussel en over het land
gehaald, het aantal UVW-ers van -25 jaar en het aantal
-25-jarigen die geen secundair onderwijs hebben vol-
tooid. Ik hoop e´cht dat u de uitvoeringsbesluiten aan
deze gegevens zult aanpassen.
Mevrouw de minister, weet u hoeveel jonge werkzoeken-
den van -25 jaar er zonder startbanen tussen ja-
nuari 2000 en februari 2000 spontaan een job op de
arbeidsmarkt hebben gevonden ? In Vlaanderen waren
er dat 1454, in Wallonie¨ 928 en in Brussel 493. Dit
betekent dat over heel het land 2875 -25-jarigen dankzij
de gunstige conjunctuur spontaan werk hebben gevon-
den. De startbanen zullen 4 miljard frank kosten ! Via de
startbanen zullen spontane aanwervingen dus zeer
zwaar gesubsidieerd worden. Wij allen samen zullen
deze startbanen dus duur betalen. Men kan zich de vraag
stellen of de regering haar budget niet beter kan gebrui-
ken.
Mevrouw de minister, ik ben bezorgd over uw startbanen.
Ik ben nog meer bezorgd omdat ik niet alleen vrees dat
de startbanen op 1 april niet zullen kunnen starten en het
samenwerkingsakkoord op de helling wordt gezet maar
vooral omdat het systeem van startbanen haaks staat op
de economische realiteit, zeker in Vlaanderen en de
afspraken binnen het VESOC aan banden legt.
Vandaar, mevrouw de minister, mijn uitdrukkelijke vraag
en mijn zoete, gekoesterde hoop dat de wijsheid van de
Ministerraad heeft geoordeeld dat de uitvoerings-
besluiten zoals ze voorliggen, zullen worden bijgestuurd,
zodanig dat ze nauwer aansluiten bij het samenwerkings-
akkoord, bij de economische realiteit en bij de adviezen
die de sociale partners gisteren hebben gegeven. Het is
zelden voorgekomen dat een officieel organisme zoals
de VDAB, dat qua kredietwaardigheid een goede naam
heeft, zich in een officie¨le publicatie zo kritisch en vra-
gend opstelt ten opzichte van de uitvoeringsbesluiten in
verband met deze startbanen.
Tenslotte, mevrouw de minister, wil ik het met u over de
toepassing van deze startbanen in de openbare sector
hebben. Wij hebben u gevraagd wat u daarmee ging
doen. U antwoordde dat er daarover nog een besluit zou
worden genomen. Dat besluit is er nu.
Mevrouw de minister, ook hier is realiteitszin en kennis
van de werkelijke noden van de openbare sector zoek bij
uw uitvoeringsbesluiten inzake startbanen. Er is plaats
voor lagergeschoolde mensen in de openbare sector,
bijvoorbeeld in milieu- en patrimoniumbeheer. U wil de
startbaners toevoegen aan departementen en sociale
parastatalen, die het nu al erg moeilijk hebben om
hogergeschoolden aan te trekken terwijl een groot deel
onder hen nu reeds beschikken over een interne reserve
aan lagergeschoolden. Dit is niet correct. Er moest iets
gebeuren in de openbare sector, maar geen lineaire
toevoeging van lagergeschoolden aan de departementen
en sociale parastatalen.
De voorzitter : Mevrouw D'Hondt, ik heb de kranten ook
gelezen en ik heb proberen na te gaan of er een
bevoegdheidsconflict zou worden ingeroepen. Dat lijkt
niet het geval te zijn. Er is nergens een spoor van te
vinden, tenzij via bepaalde collega's die ginder in de
meerderheid zitten en hier in de oppositie. Zij weten niet
goed welk spoor ze moeten volgen. Er is geen officieel
spoor terug te vinden over de inroeping van een
bevoegdheidsconflict, mevrouw D'Hondt. In die zin denk
ik dat dit een debat zonder voorwerp is.
HA 50
COM 157
13
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De heer Guy D'haeseleer (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, het startbanenplan heeft
van bij de lancering terecht veel stof doen opwaaien.
Het oorspronkelijke voorstel van mevrouw Onkelinx
kreeg zware kritiek van bijna alle sociale partners, niet in
het minst van de andere coalitiepartners. Zij is toen door
bijna iedereen teruggefloten, behalve door haarzelf. Pas
toen premier Verhofstadt u verplichtte uw huiswerk over
te doen, is de storm enigszins gaan liggen.
Het afkooksel van uw oorspronkelijk dirigistisch en cen-
tralistisch voorstel moet vooral een oplossing bieden aan
de Waalse problemen inzake werkgelegenheid. Het
Vlaams Blok heeft u steeds verweten dat u een Belgische
oplossing heeft gezocht voor een hoofdzakelijk Waals
probleem. Bovendien wordt het met hoofdzakelijk
Vlaams geld gefinancierd.
Uw banenplan had en heeft geen enkel besef van de
sociaal-economische situatie in Vlaanderen, waar de
ouderenwerkloosheid een groter probleem is dan de
jeugdwerkloosheid. Het banenplan zou en moest er
komen en de minister wou hiervoor de pluimen op haar
hoed steken. Daarom suste de minister haar Vlaamse
partners enigszins met het zogenaamde cascade-
systeem. Als er onvoldoende werklozen van minder dan
25 jaar zouden zijn, die sinds minder dan 6 maand de
school hadden verlaten, zou u de doelgroep vergroten.
De Koning zou dan wel bepalen hoe dat in de praktijk
moest worden geregeld. Iedereen was hierover tevreden.
Vlaams minister Landuyt was opgelucht. Hij zei dat hij
had bekomen dat hij het plan in Vlaanderen mocht
invoeren zoals hij zelf wenste. Daarom kwam men met
de Vlaamse partners overeen om onmiddellijk op de
ruimste doelgroep te mikken, namelijk alle werklozen
onder de 30 jaar.
Dit was eigenlijk ook de enige mogelijkheid om het
Waalse startbanenplan in Vlaanderen toe te passen om
de eenvoudige reden dat er onvoldoende jonge werklo-
zen zijn om de banen, die door het plan worden ge-
cree¨erd, in te vullen. In bepaalde regio's is er zelfs een
tekort op de arbeidsmarkt voor bepaalde beroepen.
Als men in Vlaanderen niet onmiddellijk opteert voor de
ruimste doelgroep zullen ook de bedrijven hiervan het
slachtoffer worden. Zij zullen immers worden gesanctio-
neerd voor het niet bereiken van de doelstellingen en
zware boetes moeten betalen. Mevrouw de minister, dit
kan toch niet de bedoeling zijn, of misschien juist wel.
Er bestaat blijkbaar een probleem omtrent de interpreta-
tie van het akkoord, meer bepaald over wie nu eindelijk
beslist over het verruimen van de doelgroep. Volgens de
berichten zou de toezegging aan de Vlaamse regering
over de autonome invulling van het startbanenplan wor-
den ingetrokken. Bovendien blijft u doof voor de terechte
kritiek vanuit Vlaanderen waardoor Vlaamse parlements-
leden - dit wordt echter ontkend door onze voorzitter -
een resolutie hebben ingediend om een belangenconflict
in te roepen in dit dossier.
Mijnheer de voorzitter, ik ga er nog altijd vanuit dat ook in
Vlaanderen de SP en Agalev in de meerderheid zitten.
De voorzitter : Om die reden weet ik ook waarover ik het
heb.
De heer Guy D'haeseleer (Vlaams Blok) : We zullen
zien of dit niet zal veranderen binnenkort.
Mevrouw de minister, ik had graag een antwoord gekre-
gen op de volgende vragen. Kunt u mij vertellen op welke
concrete manier de verruiming van de doelgroep in de
praktijk zal geschieden ? Op welke manier zullen tekor-
ten worden vastgesteld ? Wat waren de oorspronkelijke
afspraken met de Gewesten toen u in januari het uitein-
delijke plan triomfantelijk voorstelde waardoor ook de
Vlaamse partners konden worden overtuigd ? Werd er op
deze afspraken teruggekomen ? Is het waar dat u de
invulling zo veel mogelijk naar u toe wil trekken vanuit
een centralistische reflex ? Wat is uw reactie op het feit
dat er vanuit de meerderheid in het Vlaams Parlement
alsnog wordt aangedrongen op een aanpassing van uw
startbanenplan ?
Mijnheer de voorzitter, ik zou dan willen overgaan tot mijn
tweede vraag over de startdatum van dit plan, meer
bepaald 1 april. Mevrouw de minister, beschikt u reeds
over de adviezen van de Nationale Arbeidsraad ? Wat
staat er in die adviezen ? Deelt u de mening van de
Nationale Arbeidsraad dat bepaalde voorstellen gewoon-
weg niet kunnen worden toegepast ? Wat gebeurt er als
de datum van 1 april niet wordt gehaald ? Wat is de
rechtspositie van de jonge stagiairs die momenteel aan
de slag zijn in de bedrijven ?
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
ik zal trachten iets korter te zijn want de meeste dingen
zijn eigenlijk al gezegd.
Mevrouw de minister, het is zeker niet mijn bedoeling hier
een triestig verhaal te brengen.
Niet
het
Rosettaplan
maar
de
daling
van
de
werkloosheidscijfers is, mijn inziens, het koninginnenstuk
van het tewerkstellingsbeleid. Dit neemt niet weg dat ik
als volksvertegenwoordiger vragen mag stellen over het
uitvoeringsbesluit van de minister.
Het Rosettaplan heeft als prioriteit de jonge afgestu-
deerde werkzoekenden, in de eerste plaats de minder
dan 25-jarigen die sedert minder dan 6 maanden ofwel
geen lessen meer volgen ofwel niet meer deelnemen aan
een inschakelingscursus. Bij gebrek aan kandidaten be-
14
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Filip Anthuenis
paalt de wet ter bevordering van de werkgelegenheid dat
de Koning kan beslissen tot een uitbreiding van de
doelgroep. Deze mogelijkheid is bijzonder belangrijk voor
Vlaanderen omdat ze realistischer is. Vlaanderen is altijd
voorstander geweest van een uitbreiding van de doel-
groep. Van bij het begin heeft Vlaanderen gewaarschuwd
voor een mogelijk tekort aan kandidaten voor het Roset-
taplan. In tegenstelling tot Wallonie¨ is het aandeel van de
jongerenwerkloosheid in Vlaanderen veel kleiner. Boven-
dien is het totale werkloosheidscijfer in Vlaanderen,
ongeveer 180 000 officieel niet-werkende werkzoeken-
den, veel lager dan in Wallonie¨. Nu reeds worden be-
paalde regio's geconfronteerd met een schaarste van
werkzoekenden op de arbeidsmarkt.
Na overleg hebben de Vlaamse regering en de Vlaamse
sociale partners beslist te mikken op de ruimste doel-
groep, de werkzoekenden tot 30 jaar. Naar verluidt heerst
er een meningsverschil tussen de Vlaamse en federale
minister van Werkgelegenheid inzake de uitvoering van
het plan. Dat er een probleem zou bestaan tussen het
voltallig Vlaams Parlement en de Vlaamse regering blijkt
niet correct te zijn. Het Vlaams Parlement heeft over
deze problematiek een debat gevoerd.
Vlaanderen klaagt erover dat de federale minister in de
uitvoeringsbesluiten van het Rosettaplan zou zijn terug-
gekomen op eerder gemaakte afspraken met de gewes-
ten inzake de doelgroep. De Nationale Arbeidsraad heeft
bemerkingen gemaakt over de uitvoerbaarheid van het
plan.
Mevrouw de minister, ik verwacht van u een paar toelich-
tingen. Als het plan op 1 april van start moet gaan, moet
er duidelijkheid heersen. Heeft de Ministerraad het be-
sluit goedgekeurd ? Hoe zal de uitvoering concreet ge-
beuren ?
Minister Laurette Onkelinx : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik begrijp niet waarom een project, dat jonge-
ren de kans biedt een job te vinden, wordt afgedaan als
een trieste bedoening. Zo'n project is nodig en het kan
jongeren bemoedigen.
Mevrouw D'Hondt, ik moet u ontgoochelen. Ik ben geen
communautair onruststookster. Als federaal minister van
Werkgelegenheid streef ik ernaar dat het Rosettaplan
niet alleen kan worden toegepast in al de gewesten maar
ook dat het rekening houdt met de regionale verschillen
op de arbeidsmarkt. Daarom heb ik beslist het regeerak-
koord terzake ruimer te interpreteren en de doelgroep uit
te breiden. Het Rosettaplan geldt niet alleen voor jonge-
ren van minder dan 25 jaar die minder dan 6 maanden de
school hebben verlaten, maar ook voor jongeren van
minder dan 25 jaar. Als er een tekort is in deze twee
doelgroepen geldt het plan voor jongeren van minder dan
30 jaar.
Ik wou dat het de subregionale tewerkstellingscomite´s
waren die het tekort vaststelden.
Que restait-il a` faire ? De´terminer a` partir de quel mo-
ment il y a pe´nurie. C'est la seule question qui reste a`
trancher. Pour le reste, en concertation avec toutes les
re´gions de ce pays, nous avons bien travaille´ et construit
des arre^te´s royaux applicables et applique´s dans cha-
cune des re´gions.
Quand y a-t-il pe´nurie ? Voila` la question. L'arre^te´ royal
qui doit le de´terminer ne doit pas e^tre de´libe´re´ en Conseil
des ministres, mais j'ai voulu qu'il soit discute´ avec
l'ensemble des membres du gouvernement. Ce matin
encore, j'ai explique´ la situation, les diffe´rentes proposi-
tions que j'ai mises sur la table. J'ai aussi explique´ l'avis
du Conseil national du Travail. Cet avis a montre´ la
diffe´rence existant entre l'opinion des organisations re-
pre´sentatives des travailleurs - qui toutes sont d'accord
avec la formule propose´e - et les organisations repre´sen-
tatives des travailleurs - qui ne sont pas d'accord. L'avis
indique donc l'absence de consensus entre eux.
J'ai explique´ cela a` mes colle`gues; nous en avons
discute´ de manie`re constructive, avec la volonte´ de
disposer de groupes cibles dans le cadre d'une cascade
ou` l'on peut constater a` un moment une pe´nurie et,
d'autre part, ma volonte´ de tenir compte de la diffe´rence
du marche´ de l'emploi dans chacune des re´gions de ce
pays.
J'ai mis de nouvelles propositions sur la table, toujours
dans cette volonte´ constructive de trouver une solution.
Cet apre`s-midi encore, sans que j'y sois personnelle-
ment, car je participe a` cette commission par respect
envers le parlement, une concertation aura lieu avec mes
colle`gues des Re´gions pour essayer d'aboutir a` un
accord. Une proposition a e´te´ faite et, de`s la fin de cette
concertation, j'espe`re pouvoir transmettre l'arre^te´ au
Conseil d'Etat.
Ces arre^te´s seront donc normalement publie´s a` la date
pre´vue. N'oublions pas que ce plan doit entrer en vigueur
le 1er avril, mais qu'il a e´te´ pre´vu, de`s le de´part, de
pouvoir passer directement de la premie`re branche a` la
deuxie`me branche de la cascade sans constater la
pe´nurie. Il a e´te´ dit que, vu le moment de l'application, en
plein milieu de l'anne´e, on permettrait que le plan soit
accessible a` tous les jeunes de moins de 25 ans, dans un
premier temps.
Deuxie`mement, vous savez aussi bien que moi qu'il a e´te´
pre´vu de permettre l'application de ce plan en douceur,
c'est-a`-dire qu'il sera tenu compte des obligations que les
entreprises respectent concernant le stage des jeunes.
Quand le contrat de stage des jeunes viendra a` expira-
tion, nous commencerons avec le nouveau syste`me.
HA 50
COM 157
15
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette Onkelinx
D'autre part, les repre´sentants des employeurs sont bien
entendu au courant de l'ensemble des dispositions de-
puis bien longtemps puisque les ne´gociations avec eux
durent depuis plusieurs semaines.
Monsieur le pre´sident, je veux donc officiellement re´pe´ter
ma volonte´ que ce plan soit bien applicable partout. Peu
m'importe les re´gions : ce sont les jeunes qui m'inte´res-
sent et je veux qu'ils trouvent de l'emploi.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mevrouw de minister, ik
zal waarschijnlijk de allerlaatste zijn om te stellen dat een
werkelijk tewerkstellingsbevorderend initiatief, van wie
het ook uitgaat, triestig is. Ik heb alleen gezegd dat er van
bij de aanvang belangrijke kritieken waren op eerst het
Rosetta-plan en nadien de startbanen en dat de wijze
waarop het wordt uitgevoerd intriestig is, niet de bereid-
heid om iets te doen aan de tewerkstelling van welke
doelgroep dan ook. Het zou inderdaad meer begeeste-
rend kunnen zijn had men van bij de aanvang rekening
gehouden met een aantal bedenkingen die wij maar niet
alleen wij geformuleerd hebben en die u nu ook zult
moeten overwegen en die waarschijnlijk ook deze namid-
dag opnieuw ter tafel zullen komen in het overleg met uw
collega's van Gewesten en Gemeenschappen.
Mevrouw de minister, u ontgoochelt mij geenszins als u
zegt geen communautaire onruststoker te zijn. Ik ben van
nature geen stoker en zeker geen communautaire stoker,
maar de waarheid heeft haar rechten. Men moet evenwel
durven erkennen dat een land op diverse terreinen, zij
het op het terrein van de werkgelegenheid of een ander
terrein, verschillen kent. Dit onderkennen catalogeert
niemand, u noch ik, tot communautaire onruststoker.
In de basiswetgeving was opgenomen dat er drie groe-
pen zijn. Belangrijk in het gesprek dat hier wordt gevoerd
is dat u beklemtoont dat de STC's het tekort mogen en
moeten vaststellen. Als zij evenwel vaststellen - dit wordt
bevestigd door de cijfers in de brochure van de VDAB -
dat, om in Vlaanderen de startbanen en de verplichting te
kunnen doorvoeren, men bijna automatisch naar de
derde groep moet, waarvoor intern een aantal procedure-
regels werden vastgelegd, waarom moet men dan eerst
opnieuw in Brussel vragen of men naar de tweede of de
derde groep mag overschakelen ? Inderdaad, u hebt ons
gezegd dat van april tot juni de tweede groep mocht
worden aangesproken omdat de tijd van de schoolverla-
ters voorbij is. De meest recente VDAB-cijfers tonen aan
hoeveel mensen na zes maanden werk gevonden heb-
ben en dus uit de statistieken van de werkzoekende
schoolverlaters verdwenen zijn.
Mevrouw de minister, u zegt dat de te trancheren vraag
is : wanneer is er een tekort en wanneer wordt dat tekort
vastgesteld ? Bij de discussie van het wetsontwerp in
december was dat reeds de te trancheren vraag en ze
blijft het nu ook nog. Laat dit trancheren gebeuren door
degenen die er het dichtst bijstaan. Leg hen algemene
regels op, maar laat het door hen trancheren.
Vandaag wordt bewezen dat onze bedenkingen van
december en die van vandaag voor een groot gedeelte
waarheid zijn. Het verheugt mij dan ook - het had kunnen
worden vermeden - dat u aan de Ministerraad vanmor-
gen een aantal wijzigingen hebt voorgesteld en dat u
opnieuw aan tafel wilt gaan zitten met uw collega's
ministers van Tewerkstelling van de gemeenschappen en
gewesten. Dit bewijst dat wij in december misschien niet
op alle details, maar wel ten gronde, gelijk hadden met
onze waarschuwing om die bureaucratie niet in te voe-
ren. Maak er een begeesterend project van voor ieder-
een. U had de nodige elementen voorhanden.
De heer Guy D'haeseleer (Vlaams Blok) : Mevrouw de
minister, ik stel vast dat er niet wordt tegemoetgekomen
aan de gevraagde autonomie van de gewesten om zelf te
bepalen en over te schakelen naar de ruimste doelgroep.
Men houdt dus opnieuw geen rekening met de Vlaamse
eisen terzake. Dit dossier is, politiek gezien, voor het
Vlaams
Blok
het
mooiste
bewijs
dat
een
werkgelegenheidsbeleid moet worden gevoerd vanuit de
gewesten. Zij hebben een beter zicht op de bestaande
sociaal-economische toestand en kunnen adequater in-
spelen op de arbeidsmarktevoluties. Dit banenplan is
voor ons van bij de aanvang een Waals plan geweest.
Het is ontoepasbaar in Vlaanderen. Vlaanderen moeten
bovendien plooien voor het dirigistisch optreden van de
minister. De regering blokkeert door dergelijke onrea-
listische plannen de tewerkstellingspolitiek in Vlaande-
ren. Dit is geen banenplan, maar een Walenplan. De
enige oplossing voor Vlaanderen is dan ook de onmid-
dellijke overheveling van alle bevoegdheden inzake te-
werkstelling naar de gewesten om tot een samenhan-
gend werkgelegenheidsbeleid te komen. Dit beleid kan
dan flexibel inspelen op de noden van de arbeidsmarkt,
zonder rekening te houden met de bemoeienissen van
de PS. Daar gaat het uiteindelijk om. De PS in het
algemeen, en u in het bijzonder, mevrouw de minister,
willen niet alleen Vlaams geld gebruiken om Waalse
problemen op te lossen, zoals dat ook in andere dossiers
het geval is. U wilt ook een efficie¨nt werkgelegenheids-
beleid in Vlaanderen boycotten door het verplicht opleg-
gen van een waardeloos plan. Uw plan is complete
waanzin. Het is het zoveelste nummertje in uw spelletje
Vlamingen pesten. Het Vlaams Blok zal zich daar altijd
hevig tegen verzetten. De datum van 1 april als oorspron-
kelijke startdatum is hier heel goed van toepassing. Het is
een symbolische datum, want uw plan is eigenlijk e´e´n
grote grap.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mevrouw de minister, in
tegenstelling tot de vorige spreker ben ik geen com-
munautaire onruststoker. Ik denk dat men ook van de
16
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Filip Anthuenis
federale minister van tewerkstelling en arbeid niet kan
verwachten dat zij een communautaire onruststoker is. Ik
hoop niettegenstaande dat u effectief rekening zal hou-
den met de terechte en realistische eisen vanuit Vlaan-
deren. Ten eerste, hoop ik dat er maximale inspraak zal
zijn voor de betrokken niveaus. Ten tweede is het spijtig
dat de sociale partners ook in dit dossier niet op dezelfde
lijn zitten, wat een probleem meer is. Ten derde hoop ik
dat de uitgewerkte regeling niet te ingewikkeld zal zijn in
het kader van de administratieve vereenvoudiging.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, ik wil nog even een paar beden-
kingen uiten. Wij hebben bij de bespreking van de sociale
programmawet getracht duidelijk aan te tonen aan de
hand van cijfers en vanuit ieders perspectief dat deze wet
niet zou kunnen worden toegepast in het Vlaamse lands-
gedeelte. Deze cijfers gaan sinds november in dezelfde
lijn verder. Wij constateren een daling van de jeugdwerk-
loosheid in Vlaanderen van jaar tot jaar - 17% van
doelgroep tot doelgroep, - 16% en - 18%. In bepaalde
regio's van Vlaanderen zit men met een werkloosheid
van net geen 4%, mannen en vrouwen samen. Dit
betekent dat wij op het niveau van de frictiewerkloosheid
zitten. Uit wat wij vandaag horen, moeten wij concluderen
dat er na 6 maanden debatteren toch een evolutie in de
geesten merkbaar is naar versoepeling van het cascade-
systeem. Toch willen wij onderstrepen dat ook wij vra-
gende partij zijn om de koninklijke besluiten niet strenger
op te stellen dan wat wij in de sociale programmawet
goedgekeurd hebben. Bovendien hebben patronale or-
ganisaties u van bij de aanvang, van het Rosettaplan tot
het startbanenplan, duidelijk gemaakt dat deze niet toe-
pasbaar konden zijn in Vlaanderen. Na 6 maanden moet
u concluderen dat het geheel niet werkbaar is. Wij
verheugen ons over het feit dat de gesprekken van
vanmorgen en de gesprekken die in de loop van de
namiddag nog zullen volgen, de geesten in een goede
richting zullen sturen.
Mevrouw de minister, ik concludeer dat u ook het boete-
systeem zal versoepelen. Ik had begrepen dat, indien
bepaalde werkgevers niet op uw plan konden ingaan, zij
veroordeeld zouden worden tot een boete - men zegt mij
dat dit per arbeider 3 000 Belgische frank per dag is -
zonder dat er een verschoningsgrond kon worden inge-
roepen. Uit uw uitleg mag ik nu aannemen dat er toch
een versoepeling intreedt in het systeem van het beboe-
ten van startbanen.
Tot slot wil ik mij aansluiten bij collega Anthuenis. Wij
hebben bij de bespreking van de sociale programmawet
ook al gezegd dat deze wet geen voorbeeld is van
administratieve vereenvoudiging. De wet zal zeer belas-
tend werken voor de bedrijven, niettegenstaande deze
regering verklaard heeft dat zij binnen de twee jaar en
binnen de vier jaar van 10% tot 25% administratieve
vereenvoudiging zou cree¨ren.
Minister Laurette Onkelinx : Mijnheer de voorzitter, ik wil
een ding preciseren. In de huidige situatie zijn er 20 000
jongeren in Vlaanderen die geen werk hebben, zonder
rekening te houden met de bestaansminimumtrekkers.
Pour les sanctions dont vient de parler Mme Pieters,
savez-vous que le syste`me a e´te´ repris tel quel du plan
national de l'emploi, adopte´ sous l'ancienne le´gislature ?
Cette proposition concernant des sanctions fut amene´e
par Mme Smet.
De voorzitter : Tot besluit van deze bespreking werden
volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion, des motions ont e´te´
de´pose´es.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de
heren Koen Bultinck en Guy D'haeseleer en luidt als
volgt :
De Kamer, gehoord de interpellaties van mevrouw Greta
D'Hondt en de heer Guy D'haeseleer
en het antwoord van de vice-eerste minister en minister
van Werkgelegenheid, vraagt de regering :
onmiddellijk de verdere uitvoering van het onrealistische
startbanenplan te stoppen;
de nodige maatregelen te nemen teneinde de overheve-
ling van alle bevoegdheden inzake werkgelegenheid
naar de Gewesten mogelijk te maken, zodat een efficie¨nt
beleid gevoerd kan worden, dat afgestemd is op de
Vlaamse verzuchtingen in dit dossier.
Une motion de recommandation a e´te´ de´pose´e par
MM. Koen Bultinck et Guy D'haeseleer et est libelle´e
comme suit :
La Chambre, ayant entendu les interpellations de Mme
Greta D'Hondt et M. Guy D'haeseleer
et la re´ponse de la vice-premie`re ministre et ministre de
l'Emploi, invite le gouvernement a` :
- mettre imme´diatement un terme a` l'exe´cution du plan
premier emploi;
- prendre les mesures qui s'imposent pour permettre le
transfert aux re´gions de toutes les compe´tences en
matie`re d'emploi, afin de permettre de mener une politi-
que efficace, axe´e sur les aspirations flamandes dans ce
dossier.
Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren
Jean-Marc Delize´e, Hans Bonte en Joos Wauters en
mevrouw Pierrette Cahay-Andre´.
Une motion pure et simple a e´te´ de´pose´e par MM. Jean-
Marc Delize´e, Hans Bonte et Joos Wauters et Mme
Pierrette Cahay-Andre´.
HA 50
COM 157
17
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking
is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ulte´rieurement. La
discussion est close.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de werkloosheidsuitkeringen voor samen-
wonende werklozen
(nr. 1270)
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
les
indemnite´s de cho
^ mage octroye´es aux cho
^ meurs
cohabitants
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, via de media hebben wij vernomen
dat u op de internationale dag van de vrouw en ook nog
recent hebt aangekondigd maatregelen te zullen nemen
om de werkloosheidsuitkeringen voor bepaalde catego-
riee¨n substantieel te verhogen.
De intentie om de laagste werkloosheidsuitkering, met
name het forfaitair bedrag dat aan een bepaalde catego-
rie samenwonenden wordt toegekend, op het niveau van
het bestaansminimum te brengen is ook tijdens de vorige
legislatuur geformuleerd. Hierover werden reeds enga-
gementen genomen. Wij zouden verheugd zijn als dit
daadwerkelijk zou worden uitgevoerd.
In de media hebt u aangekondigd dat u ook de intentie
hebt om de werkloosheidsuitkering van de samenwonen-
den in de tweede periode te verhogen. Naargelang de
datum waarop er verklaringen in de media verschenen,
heb ik verschillende percentages gehoord. Het laatste
cijfer dat circuleerde was 45%.
In de vorige legislatuur werd de vergoeding voor de
categorie samenwonenden ook verhoogd. Dit was een
goede zaak, maar de beleidsintentie die u uitte doet mij
vragen stellen, en niet in de eerste plaats de geciteerde
percentages of bedragen. Het zou uw intentie zijn om
geen verschil meer te maken in de uitkering naargelang
de gezinssituatie. Tot nu toe werd de idee door de vorige
regeringen ondersteund, en enkele weken geleden hoor-
den wij minister Vande Lanotte in alle duidelijkheid in
deze commissie verklaren dat hij voorstander was van
gezinsgemoduleerde uitkeringen. Mijn vraag is dubbel,
mevrouw de minister. Wat is uw bedoeling in het kader
van de aanpassing van de werkloosheidsbijdragen ?
Welke categoriee¨n zullen daarvoor in aanmerking ko-
men ? Is het inderdaad zo, zoals in de media verscheen,
dat u de intentie hebt om tijdens deze legislatuur - in
zoverre u daarin gevolgd wordt door de voltallige rege-
ring - het verschil in hoogte van de werkloosheidsuitke-
ring weg te werken en ze voor gezinshoofden, alleens-
taanden en samenwonenden op hetzelfde bedrag te
brengen ? Dit zal uiteraard in fases gebeuren, maar is dat
uw politieke intentie ? Dat is voor mij van groot belang.
- Voorzitter : de heer Jean-Marc Delize´e
Minister Laurette Onkelinx : Mijnheer de voorzitter, ik
dank mevrouw D'hondt voor deze vraag. Zoals bepaald
in het regeerakkoord, bevat het ontwerp van de actieve
welvaartsstaat 2 luiken die samengaan. Het uitgangspunt
van de regering is immers dat verhoogde werkgelegen-
heid en sociale bescherming hand in hand kunnen gaan
en niet aan elkaar tegengesteld zijn.
Enerzijds, is er het luik verhoogde werkgelegenheid
waarbij het de bedoeling is ervoor te zorgen dat iedereen
een creatieve bijdrage kan leveren aan de samenleving,
voornamelijk via betaalde arbeid. Ik kan in dit kader
bijvoorbeeld verwijzen naar de beslissingen die genomen
werden door de Ministerraad. Ik denk aan een verhoging
van het netto-inkomen van alle laagbetaalde werkne-
mers, waardoor arbeid lonender wordt.
Anderzijds, is er het ambitieuze lenteplan voor de active-
ring van bestaansminimumgerechtigden. Ik werkte dit
samen met mijn collega de heer Vande Lanotte uit. In dit
lenteplan zijn zowel verhoogde werkgelegenheid als
goede sociale bescherming terug te vinden. Zo worden
bijvoorbeeld naast de maatregelen die de integratie in de
arbeidsmarkt beogen, ook de wachttijduitkeringen voor
alleenwonende jongeren opgetrokken tot het niveau van
het bestaansminimum voor alleenstaanden.
Een noodzaak aan een dergelijke goede sociale be-
scherming voor zij die niettegenstaande de inspanningen
toch afhankelijk blijven van een uitkering, is echter niet
beperkt tot de alleenwonenden. Een bijzondere aandacht
dient eveneens besteed aan de werklozen die als sa-
menwonende worden beschouwd.
Het gaat hierbij hoofdzakelijk om vrouwen. Ook voor hen
geldt dat er naast de noodzakelijke inspanningen om hen
een job te bezorgen, aan een verbetering van hun sociale
bescherming
moet
worden
gewerkt.
Het
huidige
uitkeringsniveau voor deze groep, zeker met het eerste
jaar werkloosheid, is bijzonder laag. Na 15 maanden
werkloosheid vallen zij trouwens terug op een forfaitaire
werkloosheidsuitkering die lager ligt dan het bestaansmi-
nimum voor samenwonenden. Ik heb dan ook voor deze
groep van hoofdzakelijk vrouwelijke werklozen bij de
regering een voorstel ingediend om hun sociale bescher-
ming te verbeteren. Dit voorstel wordt momenteel binnen
de regering onderzocht in het kader van de begrotings-
controle.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
18
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de neutrale functieclassificaties voor
mannen en vrouwen
(nr. 1271)
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
les
classifications de fonctions indiffe´rencie´es entre
hommes et femmes
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, op 23 november 1999 heb ik u over
deze materie reeds een vraag gesteld. Wij stellen vast
dat de discriminatie in bezoldiging tussen mannen en
vrouwen geen brute discriminatie is, maar een veeleer
verdoken discriminatie, die zijn weg vindt via de stelsels
van functieclassificatie, waardoor zij een verschillende
beloning genereren.
Mevrouw de minister, u hebt geantwoord dat deze meer
neutrale functieclassificatie een gemiste kans was in het
kader van de wet op het Belgisch actieplan van 26 maart
1999. U verklaarde dan ook dat u, gezien die gemiste
kans van maart, alles in het werk zou stellen om de
sociale partners ertoe te bewegen een herziening van de
functieclassificatiesystemen op te zetten. Door de nood-
zaak iets te doen aan de functieclassificatie zoudt u hen
ertoe aanzetten door, zo antwoordde u mij op 23 novem-
ber 1999, deze herziening te koppelen aan het recht op
de vooropgestelde lastenvermindering.
U zou ook voorstellen doen in het kader van het nieuw
Belgisch actieplan. In uw antwoord op een vorige vraag
over deze materie hebt u de Internationale Dag van de
Vrouw aangehaald en hebt u opgeroepen tot een gender-
neutrale functieclassificatie.
Mevrouw de minister, ik stel vast dat er ge´e´n koppeling
gebeurd is tussen herziening functieclassificatie en het
recht op loonlastenverlaging. Graag vernam ik of dit
onderwerp ter sprake is gekomen in de contacten tussen
regering en sociale partners ? Wat is de houding van de
sociale partners en welk gevolg zal hieraan verder wor-
den gegeven ?
Mevrouw de minister, wat het nieuwe Belgische actieplan
betreft, antwoordde u mij in november dat maart 1999
een gemiste kans was. Wat is er dan wel gepland in het
kader van het nieuwe Belgische actieplan ? In de nota
die wij gisteren naar aanleiding van de toelichting van de
eerste minister over de Europese Top en de werkgele-
genheid mochten ontvangen, kon ik niets concreet terug-
vinden over die functieclassificatie, wat gezien uw ant-
woorden ten aanzien van de vrouwen, toch ook uw
bezorgdheid is. Wat werd er afgesproken met de sociale
partners ? Zal er een koppeling aan de loonlasten-
verlaging volgen, zoals u in november hebt geantwoord ?
Hoe en wat zullen wij mogen terugvinden in het Belgisch
actieplan ? Welke zijn uw concrete plannen terzake ?
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, che`re colle`gue, vous serez certainement d'accord
avec moi pour dire que la plus grande ine´galite´ qui existe
entre hommes et femmes se situe certainement sur le
marche´ de l'emploi et que cela provient de plusieurs
facteurs : une certaine promotion du temps partiel qui a
e´te´ faite dans le passe´ et qui souvent est un frein aux
promotions pour les femmes, et, deuxie`mement, toute la
proble´matique de la classification des fonctions qui est
actuellement tre`s de´favorable aux femmes.
Dans le cadre de la concertation avec les partenaires
sociaux, ce proble`me n'a pas e´te´ aborde´ car le gouver-
nement les avait interroge´s dans quatre domaines bien
pre´cis. Le proble`me des classifications de fonctions
n'e´tait pas dans les quatre proble`mes pose´s.
Mais j'ai pris l'initiative de demander l'avis du conseil
national du travail, d'abord sur l'e´tat de la situation suite
aux engagements pris dans l'accord interprofessionnel
1999-2000 de re´viser les classifications de fonctions la`
ou` les syste`mes existants aboutissaient a` des discrimi-
nations vis-a`-vis des femmes. Deuxie`mement, je les ai
interroge´s sur les mesures a` prendre pour atteindre les
objectifs vise´s. La proce´dure est actuellement en cours et
j'attends l'avis des partenaires sociaux.
Par ailleurs, je suis convaincue qu'on doit prendre en
compte la dimension de genre dans tous les piliers du
plan d'action national pour l'emploi. J'ai voulu commen-
cer a` le faire en ce qui concerne les emplois jeunes,
puisqu'il y aura la` une e´valuation de genre. Dans toutes
les e´valuations en ge´ne´ral, il convient de prendre en
compte cette dimension de genre et c'est dans ce cadre
la` que les classifications des fonctions seront examine´es.
Le plan d'action national doit e^tre introduit a` la Commis-
sion europe´enne avant le premier mai prochain. Actuel-
lement, les groupes de travail existent au niveau de mon
de´partement, au niveau de l'ensemble du gouvernement,
avec les entite´s fe´de´re´es. J'espe`re de`s lors, au moment
ou` l'ensemble des discussions seront termine´es, pouvoir
vous annoncer d'heureuses de´cisions concernant ces
classifications de fonctions.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
in tegenstelling met wat de minister mij in november heeft
geantwoord, stel ik vast dat de functieclassificatie geen
onderdeel uitmaakt van de onderhandelingen met de
sociale partners. Men heeft de NAR wel om advies
gevraagd. Ik vermoed dat men die adviezen binnen een
redelijke termijn wenst te ontvangen.
De minister verklaart dat zij dit dossier op de voet zal
volgen. Wij zullen de minister daar geregeld aan herin-
neren. Willen wij het verschil in loon tussen mannen en
vrouwen fundamenteel aanpakken dan moet dit via een
aanpassing van het functieclassificatiesysteem gebeu-
ren. Gelet op de geschiedenis van de opbouw van onze
HA 50
COM 157
19
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette Onkelinx
industrie¨le tewerkstelling werd handenarbeid, fysieke ar-
beid steeds zwaarder vertaald in de functieclassificatie
dan werk waarvoor vrouwen vaker in aanmerking kwa-
men. Ik denk hierbij aan repetitief werk waarvoor vooral
precisie en stressbestendigheid van belang waren.
Ik hoop dat de NAR op heel korte termijn een advies zal
uitbrengen. In het verleden is gebleken dat sectoren
zoals de textiel- en breigoednijverheid er op termijn
blijkbaar wel in slagen fouten in de functieclassificatie ten
opzichte van de appreciatie van werk dat door vrouwen
wordt geleverd, weg te werken. Als deze sector het kan,
kunnen andere sectoren het volgens mij zeker.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer
Guy D'haeseleer en mevrouw Trees Pieters aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
het strenger optreden van de arbeidsin-
spectie ten opzichte van werkgevers wegens moge-
lijke discriminatie bij aanwerving
(nrs. 1272 en 1286)
Questions orales jointes de M. Guy D'haeseleer et
Mme Trees Pieters a` la vice-premie`re ministre et
ministre de l'Emploi sur
l'intervention renforce´e de
l'inspection du travail a` l'e´gard d'employeurs du fait
de
discriminations
potentielles
a`
l'embauche
(n
os
1272 et 1286)
De heer Guy D'haeseleer (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, collega's, op een collo-
quium
Migrantenvrouwen, sleutels voor gelijkheid van
7 maart jongstleden verkondigde de minister in haar
slottoespraak dat zij de arbeidsinspectie opdracht zal
geven proces-verbaal op te maken indien een werkgever
discrimineert tijdens de aanwerving. Ik had hierover
graag een aantal vragen gesteld.
Ten eerste, zal dit strenger optreden van de arbeidsin-
spectie zich enkel toespitsen op de aanwervingen van
vreemdelingen of ook gericht zijn op andere categoriee¨n
werkzoekenden zoals gehandicapten, langdurig werklo-
zen, laaggeschoolden en dergelijke meer ? Indien het
beleid zich enkel toespitst op vreemdelingen en niet op
de andere categoriee¨n had ik graag de reden gekend
voor deze selectieve maatregel. Wat is de aanleiding
voor deze beslissing ? Hebt u harde bewijzen dat er door
de werkgevers discriminerend wordt opgetreden ? Hebt
u hierover cijfermateriaal ?
Ten tweede, hoe zal het strenger optreden van de
inspectie op het terrein worden uitgevoerd ? Zal er een
klachtenbank komen voor vermeende gediscrimineer-
den ? Zal men binnenkort arbeidsinspecteurs zich ver-
kleed in een Turk of Marokkaan laten aanbieden bij een
werkgever om te zien of hij al dan niet discrimineert ? Zal
men statistieken bijhouden over het aantal allochtone
werknemers in een bedrijf ? Komt een dergelijke inspec-
tie neer op de invoering van een positieve discriminatie
van bepaalde werknemerscategoriee¨n ? Brengt dit stren-
ger beleid de contract- en aanwervingsvrijheid van de
werkgevers niet in het gedrang ?
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, een zelfde vraag. Uit de media van
9 en 10 maart vernemen we dat u de arbeidsinspectie wil
inzetten tegen werkgevers die migranten bij de aanwer-
vingen zouden discrimineren. De Morgen betitelde dit
gegeven op 9 maart als volgt :
Arbeidsinspectie jaagt op
racistische werkgevers
.
Mevrouw de minister, in eerste instantie wil ik weten wat
de bedoeling van deze maatregel is ? Wij menen dat het
beter zou zijn als de integratie van migranten in bedrijven
zou gebeuren op basis van neutrale socio-economische
motieven veeleer dan op basis van repressieve maatre-
gelen.
Het lijkt erop dat u door de aankondiging van deze
maatregel de werknemers van racisme wil beschuldigen.
Dat is helemaal niet juist. Op Vlaams niveau immers
hebben de sociale partners en de Vlaamse regering een
protocol gesloten om de integratie van migranten in
bedrijven te verbeteren. Dergelijke aanpak is veel posi-
tiever en lijkt constructiever dan de door u aangekon-
digde repressieve aanpak.
Wat voor een reflex is het trouwens dat een minister,
telkens ze een probleem vanuit de bedrijfswereld wil
oplossen, ze deze bedrijven een berg van gegevens laat
invullen en op basis daarvan een actieplan wil opstellen.
Een dergelijke visie getuigt volgens ons van weinig
praktische kennis van het terrein waarop ondernemers
dagelijks moeten werken en dat voor een regering die de
administratieve vereenvoudiging als een topprioriteit in
haar programma heeft opgenomen.
Mevrouw de minister, neemt u dezelfde maatregelen
voor de aanwezigheid van migranten in overheidsbedrij-
ven ? Uit een studie van professor Martens blijkt namelijk
dat de overheidssector op het vlak van aanwerving van
migranten sterk achterwege blijft.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, la population active devrait e^tre a`
l'image de la socie´te´. Tous les groupes devraient pouvoir
participer proportionnellement au marche´ de l'emploi. Il
reste effectivement du pain sur la planche en cette
matie`re. Il faut surtout penser a` la sous-repre´sentation
des femmes mais aussi de certains groupes sociaux, les
moins valides et les migrants.
20
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette Onkelinx
Il est de´montre´ depuis longtemps que les migrants sont
tre`s rarement se´lectionne´s lors des proce´dures d'embau-
che. Ce ne sont pas seulement les chiffres du cho^mage
qui le prouvent. Le VDAB, par exemple, a e´galement
montre´ dans diffe´rentes e´tudes qu'il est bien question de
discrimination lors de l'embauche. Un re´cent rapport de
l'Organisation internationale du travail l'a e´galement
prouve´.
Je pense comme vous que la lutte contre cette discrimi-
nation ne peut se limiter a` une intervention re´pressive
contre les abus. De`s lors, toutes les initiatives qui com-
battent cette discrimination doivent e^tre soutenues. Ainsi,
le protocole entre le gouvernement flamand et les parte-
naires sociaux flamands, qui envisage l'ame´lioration de
l'inte´gration des migrants dans les entreprises en est un
excellent exemple. Les initiatives au niveau sectoriel ou a`
celui des entreprises doivent e´galement e^tre encoura-
ge´es.
Cette approche de sensibilisation et de pre´vention doit
cependant e^tre comple´te´e par la lutte contre les abus
constate´s. Ceci peut se faire sur la base de la le´gislation
existante, entre autres par le biais de la loi du 30 juillet
1981, tendant a` re´primer certains actes inspire´s par le
racisme ou la xe´nophobie.
J'ai d'ailleurs l'intention de le rappeler avant l'e´te´ aux
membres de l'inspection du travail, par le biais d'une
formation spe´cifique en rapport avec cette le´gislation. Si
dans l'exercice de leur mission, ils constatent des abus,
ils peuvent re´diger un rapport et nous avons l'intention
que ce document puisse e^tre utilise´ par le parquet pour
une e´ventuelle proce´dure pe´nale contre le contrevenant.
Il n'entre absolument pas dans mes intentions d'imposer
des crite`res contraignants en matie`re de politique de
recrutement des entreprises.
Par le biais de la sensibilisation, de la lutte contre les
abus constate´s, par un e´largissement des possibilite´s de
preuve au profit des personnes qui se sentent discrimi-
ne´es, je souhaite provoquer une modification des attitu-
des des entreprises, en faveur de tous les groupes qui
sont actuellement insuffisamment repre´sente´s dans la
population active.
Je tiens enfin a` pre´ciser qu'il va de soi que cette
re´glementation est d'application a` tous les employeurs,
donc e´galement au secteur public.
De heer Guy D'haeseleer (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, de minister verwijst naar een verslag als reden
van haar beslissing. Als u het mij toestaat zou ik het
verslag graag eens willen inkijken.
De minister zegt dat de werknemerspopulatie in een
bedrijf een perfecte weerspiegeling van de bevolkings-
samenstelling moet zijn. Kan ik daaruit besluiten dat de
minister ervoor zal zorgen dat er in elk bedrijf 15%
Vlaams Blokkers zullen worden tewerkgesteld of heb ik
het mis ? Wat de praktische uitvoering van haar voorstel
betreft, houdt de minister haar mistgordijn staande. Zij
zegt niet hoe dit in de praktijk zal functioneren. Er is geen
concreet antwoord over de wijze waarop de arbeids-
inspecteurs zullen vaststellen dat er sprake is van discri-
minatie. Binnenkort zullen bij de aanwervingen niet de
kennis, de ervaring, de structuur of het imago van het
bedrijf een hoofdrol spelen. De werkgever zal moeten
uitkijken dat hij ook allochtonen aanwerft, ongeacht of zij
al dan niet geschikt zijn, om niet gestigmatiseerd te
worden als racistisch of discriminerend.
Mevrouw de minister, met dit voorstel kleeft u een
racistisch en discriminerend etiket op de werkgevers en
dat is voor het Vlaams Blok onaanvaardbaar. Ik ben
ervan overtuigd dat werkgevers steeds de beste krachten
selecteren, ongeacht hun afkomst. Dit sluit aan bij de
belangen en de onafhankelijkheid van het bedrijf. Dit
moet ook zo blijven. Deze controles zijn dan ook totaal
overbodig en zijn alleen het gevolg van de multiculturele
obsessie van de minister, die haar wil andermaal wil doen
gelden. Blijkbaar heeft pater Leman versterking gekre-
gen van zuster Laurette. Het is duidelijk dat ook de
contractvrijheid van de werkgevers hiermee in het ge-
drang komt. Het Vlaams Blok zal zich daartegen steeds
blijven verzetten.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mevrouw de minister, ik
onthoud uit uw uiteenzetting dat u niet repressief zult
optreden, maar dat u constructief zult werken. U zult
inspelen op het protocol op het Vlaamse niveau, wat een
goede aanpak betekent. Toch heb ik vragen over de wijze
waarop u de misbruiken zult vaststellen en welk meetin-
strument u daarvoor zult gebruiken. Ik hoor dat u de
overtredingen strafrechtelijk zult vervolgen. Maar ik ont-
houd voornamelijk dat u niet repressief zult optreden. Ik
hoop dat wij dit in de concrete uitvoeringen zullen kunnen
opvolgen om er desgevallend later te kunnen op terug-
komen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde interpellaties van :
- de heer Hans Bonte tot de vice-eerste minister en
minister van Werkgelegenheid over
het onderscheid
tussen het arbeiders- en bediendestatuut
(nr. 309)
- de heer Guy D'haeseleer tot de vice-eerste minister
en minister van Werkgelegenheid over
de harmoni-
sering
van
het
arbeiders-
en
bediendestatuut
(nr. 315)
HA 50
COM 157
21
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Trees Pieters
- de heer Filip Anthuenis tot de vice-eerste minister
en minister van Werkgelegenheid over
de gelijk-
schakeling tussen arbeiders en bedienden
(nr. 322)
Interpellations jointes de :
- M. Hans Bonte a` la vice-premie`re ministre et minis-
tre de l'Emploi sur
la distinction entre le statut
d'ouvrier et le statut d'employe´
- M. Guy D'haeseleer a` la vice-premie`re ministre et
ministre de l'Emploi sur
l'harmonisation des statuts
d'ouvrier et d'employe´
- M. Filip Anthuenis a` la vice-premie`re ministre et
ministre de l'Emploi sur
l'harmonisation des statuts
des ouvriers et des employe´s
De heer Hans Bonte (SP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, collega's, ik wens deze vergade-
ring niet nodeloos te rekken door een lange toelichting
over de problematiek te geven. Ik heb dit kunnen doen
naar aanleiding van een bespreking van twee voorstellen
van de heer Delize´e en mezelf inzake de opheffing van
het onderscheid tussen arbeiders en bedienden. U zult
zich herinneren dat we gediscussieerd hebben over het
wetsvoorstel tot verdubbeling van de opzegtermijnen
voor arbeiders en het wetsvoorstel tot afschaffing van de
carensdag. Dit zijn twee concrete stappen naar meer
gelijkheid tussen arbeiders en bedienden omdat op deze
twee punten de discriminatie tussen arbeiders en bedien-
den nog zeer groot is.
Het regeerakkoord stelt terzake dat het een erfenis uit het
industrieel verleden is. Dit is correct. Er moet, mijn
inziens, echter bijzonder snel werk worden gemaakt van
een grotere gelijkheid niet alleen tussen de twee statuten
op de arbeidsmarkt, maar ook in onze samenleving in het
algemeen.
De pers heeft aandacht besteed aan dit dossier. Met de
inhoud van bepaalde artikels kan ik als parlementslid niet
gelukkig zijn. Daarom heb ik als lid van de meerderheid
een
interpellatieverzoek
ingediend.
Een
bepaalde
Vlaamse krant schrijft dat de regering-Verhofstadt en de
sociale partners overeengekomen zijn de twee wetsvoor-
stellen te begraven. Ik meen dat deze commissie duide-
lijke afspraken heeft gemaakt om het debat op basis van
een verslag van de minister van Werkgelegenheid voort
te zetten in oktober. Mocht de krant gelijk hebben, kan ik
dat - ik gebruik een eufemisme - niet netjes vinden.
Mevrouw de minister, ik verwacht van u verduidelijking.
Mijn tweede vraag heeft betrekking op de strategie die de
federale regering in dit dossier zal volgen. Het regeerak-
koord blijft terzake vaag en spreekt alleen over een
grotere convergentie tussen de twee statuten. Welke
strategie zal de regering toepassen ? Zal zij concrete
initiatieven uitwerken ? Welke timing stelt zij voorop ?
Wenst de regering uiteindelijk een eenheidsstatuut vast
te leggen ? Tegen wanneer ? Mevrouw de minister, ik
dring aan op een concreet antwoord op deze vragen.
De heer Guy D'haeseleer (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, Belgie¨ is inderdaad e´e´n
van de laatste gei¨ndustrialiseerde landen waar dit onder-
scheid tussen arbeiders en bedienden nog bestaat. Zo-
wat iedereen is het erover eens dat dit verschil in statuut
volledig uit de tijd is en dat werknemers op een gelijk-
waardige manier moeten worden behandeld. Over het
grote principe dat het onderscheid tussen arbeiders en
bedienden voorbijgestreefd is bestaat er dus volgens mij
een algemene consensus. In het verleden werden er via
CAO's al inspanningen gedaan om die discriminatie weg
te werken of te verkleinen in bepaalde sectoren. Dat
waren goede initiatieven. Dit soort oplapwerk heeft ech-
ter wel het perverse effect dat er nieuwe discriminaties
ontstaan tussen arbeiders onderling naargelang men in
een bepaalde sector werkt. Dat is uiteraard geen ge-
zonde toestand en het kan dan ook niet eeuwig blijven
duren. De problemen beginnen echter als men zich gaat
afvragen hoe de gelijkschakeling in de praktijk geconcre-
tiseerd moet worden. De werkgevers zeggen dat de
invoering van een eenheidsstatuut niet kan betekenen
dat de duurste afspraken en de beste verworvenheden
van de twee statuten worden gebundeld. Dit zou vele
bedrijven in moeilijkheden brengen wegens de extra
kosten die dit ongetwijfeld met zich brengt. Hierdoor
zouden, enerzijds, de positieve effecten van de doorge-
voerde lastenverlaging geneutraliseerd worden wat dan
weer de concurrentiepositie van onze ondernemingen
niet ten goede zou komen. Anderzijds zeggen bijvoor-
beeld de bediendenbonden dat zij akkoord gaan om over
te stappen naar een eenheidsstatuut, maar dat dit niet
mag betekenen dat aan de verworvenheden van de
bedienden wordt geraakt. Ook de arbeidersbonden zeg-
gen dat zij gelijkgeschakeld moeten worden met de
bedienden. Met andere woorden, er ontstaat een soort
patstelling die nog in de hand wordt gewerkt door de
wijze waarop de vakorganisaties gestructureerd zijn in
ontelbare sectoren en paritaire comite´s. Men mag im-
mers niet vergeten dat er meer dan tweehonderd ver-
schillende sectoren en subsectoren zijn waarin de vak-
bonden via hun paritaire comite´s een machtspositie
hebben uitgebouwd. Zij willen hun belangen hoe dan ook
veilig stellen. Ook daar moet men de vraag durven stellen
in hoeverre de vakbonden zelf tot een volledige gelijk-
schakeling willen komen, wetend dat dit een grote in-
vloed zal hebben op hun organisatie en dus ook recht-
streeks op hun macht. Er zal dus ook moeten worden
ingegrepen in de manier waarop de vakbonden gestruc-
tureerd zijn als men op een flexibele manier tot een
consensus wil komen.
22
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Guy D'haeseleer
Wat het Vlaams Blok betreft, is het duidelijk dat er op
termijn een eenheidsstatuut moet komen. Dit moet echter
gebeuren door overleg en in consensus met alle sociale
partners. Om tot een overeenkomst te kunnen komen zal
het meer dan nodig zijn dat de verschillende actoren op
het terrein, vakbonden, paritaire comite´s en werkgevers,
afstand nemen van hun egelstelling. Ee´n ding is zeker,
een eenheidsstatuut zal er pas komen als beiden toege-
vingen doen. Er moet ook een inventaris komen met alle
verschillen en de budgettaire impact van het harmonise-
ren van de statuten moet van tevoren berekend worden
alsmede het aandeel dat elke partner in deze extra kost
kan en wil dragen. Het Vlaams Blok is dan ook van
oordeel dat statuutsverbeteringen moeten gelden voor
alle arbeiders en bedienden. Het aantal maatregelen dat
slechts voor bepaalde sectoren geldt moet uiterst beperkt
blijven om geen nieuwe discriminaties te cree¨ren tussen
arbeiders of bedienden onderling.
Ook binnen de regering was men zich er blijkbaar van
bewust dat aan dit probleem moest worden gewerkt. Ik
verwijs naar de vermelding in het regeerakkoord dat stelt
dat het wenselijk is dat bepaalde modaliteiten van het
sociaal statuut die overgee¨rfd werden van de industrie¨le
maatschappij
geleidelijk
convergeren
teneinde
be-
staande discriminaties weg te werken. Meer zegt het
regeerakkoord hier niet over. Het is dan ook weinig
duidelijk wat de strategie betreft.
Dat het regeerakkoord over dit onderwerp nogal wazig
blijft is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat zowel de SP
als de VLD zich in dit dossier, zeker wat strategie betreft,
niet direct op dezelfde golflengte bevinden. De VLD weet
dat de werkgevers over de schouder meekijken en de
socialisten staan onder druk van de vakbondsvleugel.
Naar aanleiding van de oproep van de deskundigen is
dat verschil van mening andermaal naar boven geko-
men. Naar verluidt zou de regering Verhofstadt zich
akkoord hebben verklaard om tegemoet te komen aan de
eis van de sociale partners om geen eigen initiatieven in
het parlement toe te laten.
In een recente reactie daarop zegt minister van Arbeid
Onkelinx dat zij werk gaat maken van dit dossier om
tegen het einde van de legislatuur de doelstelling, name-
lijk het eenheidsstatuut, te benaderen. Zij verwijst hier
ook naar een aantal kleine stapjes die reeds werden
gezet zoals de opzeggingstermijnen voor arbeiders die
onlangs werden verlengd.
Mevrouw de minister, kunt u bevestigen of ontkennen dat
er een akkoord is tussen de sociale partners en de
regering om te doen alsof het regeerakkoord op dit vlak
niet bestaat en dus geen initiatieven zou toelaten ? Wat
zult u concreet ondernemen om tegen het einde van de
legislatuur uw doelstelling daadwerkelijk te bereiken ?
Waaruit bestaan de initiatieven die u in het vooruitzicht
stelt ? Bestaat hier een agenda voor ? Wat is de concrete
rol van de sociale partners hierin ?
Aansluitend wil ik ook nog vernemen wat er gebeurt met
de wetsvoorstellen die zoals reeds gezegd een aantal
weken terug behandeld zijn ? Gaan zij verder hun door-
gang vinden of worden zij naar de Griekse kalender
verwezen ? Graag enige duidelijkheid hierover.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
broeder Guy, mevrouw de minister, wij hebben als VLD
onze motivatie in het parlement nog niet toegelicht.
Vermits het een heel belangrijk dossier is, zou ik toch van
deze gelegenheid willen gebruik maken. Dat is ook de
reden waarom mijn interpellatie iets langer zal duren, wat
helemaal mijn gewoonte niet is.
Ik wil eerst iets zeggen over de tribune van een 100-tal
geleerden die onlangs verschenen is in een bepaalde
krant. Mevrouw de minister zal het misschien niet gele-
zen hebben omdat het in een Vlaamse krant stond. Het is
natuurlijk een verdienste van die mensen om aan de
politieke wereld een niet mis te verstaan signaal te
geven. In alle eerlijkheid moet men toch durven toegeven
dat die tribune vooral een statement is die enkel en alleen
de naakte stelling poneert dat de wetgever het onder-
scheid tussen arbeiders en bedienden binnen de vijf jaar
moet afschaffen en een algemeen statuut voor de werk-
nemers moet uitwerken zonder discriminaties.
Naast de vraag of men van zo een indrukwekkende lijst
geleerden niet een meer uitgewerkte tribune had mogen
verwachten in plaats van een korte boodschap die ver-
trekt van een of andere homilie uit de oude doos van
toenmalig CVP-voorzitter Lefe`vre, rijzen bij deze stelling
toch enkele vragen. Deze academici hebben er wijselijk
niet bij gezegd hoe de harmonisatie moeten verlopen.
Dat is natuurlijk gemakkelijk. De referentie naar Lefe`vre
is overigens ongelukkig gekozen, want het illustreert dat
de brave man zijn stelling van ongeveer 40 jaar geleden
niet heeft kunnen hard maken, ondanks het feit dat zijn
partij decennialang de dominerende factor is geweest in
de Belgische en regionale regeringen en in afgeleide
orde in het sociaal overleg. Dit is nu niet meer zo, dus
misschien zou het er nu wel eens van kunnen komen - dit
is een grapje -.
In die politieke tribune wordt duidelijk gesteld dat men
van de wetgever een initiatief verlangt. Uiteraard zijn wij
daar als VLD mee akkoord. Welke rol ziet men dan
precies weggelegd voor het sociaal overleg ? Van een
aantal mede-ondertekenaars kunnen we ons toch moei-
lijk voorstellen dat zij voor de sociale partners geen of
slechts een figurantenrol weggelegd zien. In de eerste
reacties op de tribune van de heer Blanpain en compag-
nie eisen de sociale organisaties al snel - en terecht - hun
plaats in het debat op.
Het is niet juist de indruk te wekken dat de politieke
wereld blind is gebleven voor de problematiek, zeker
deze regering niet, integendeel. In het regeerakkoord
HA 50
COM 157
23
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Filip Anthuenis
wordt het duidelijk gezegd, ik citeer :
Zoals in de meeste
Europese landen is het ook wenselijk bepaalde modali-
teiten van het sociaal statuut, die overgee¨rfd werden van
de industrie¨le maatschappij, geleidelijk te laten conver-
geren teneinde bestaande discriminaties weg te wer-
ken
.
Ondanks het feit dat er in een bepaalde pers nogal
smalend werd gedaan over deze passage uit het regeer-
akkoord, biedt deze passage toch een politiek correcte
en realistische inschatting waar wij ons als VLD zeker in
kunnen terugvinden. Men vergeet er trouwens bij te
schrijven dat het vorige regeerakkoord helemaal niets
over deze aangelegenheid vermeldde en dat ondanks
het feit dat er in juli 1993 - dus twee jaar voor de vorming
van de voorlaatste regering - een uitspraak door het
Arbitragehof was gedaan waarin het hof het onderscheid
tussen arbeiders en bedienden weliswaar niet ongrond-
wettelijk heeft verklaard, maar er wel aan toevoegde dat
het vandaag niet meer gerechtvaardigd zou zijn een
dergelijk onderscheid in te voeren. Het Arbitragehof
raadde overigens aan om de aangeklaagde ongelijkheid
geleidelijk op te heffen en dat is precies wat deze
regering en dit parlement doet en wil doen.
Ten gronde denk ik dat iedereen er ondertussen van
overtuigd is dat het klassieke onderscheid tussen arbei-
ders en bedienden niet langer berust op objectieve
criteria en niet meer beantwoordt aan de sociaal-
economische en technologische realiteit. Wij zijn er hier
in het parlement, denk ik, allemaal van overtuigd. Ik moet
de andere mensen, waaronder de CVP, nog horen maar
ik vermoed dat zij toch op dezelfde golflengte zitten.
Iedereen kan zich scharen achter de doelstelling om de
statuten van arbeiders en bedienden te harmoniseren,
maar ieder nuchter mens zal ook beseffen dat het om
een complex dossier gaat in een complexe sociaal-
economische realiteit dat louter via de weg van de
geleidelijkheid, zoals ik reeds zei, kan worden aange-
pakt.
In het vuur de van retoriek mag men niet vergeten dat er
vandaag reeds veel discriminaties of verschillen zijn
weggewerkt. De carensdag voor werknemers is bijvoor-
beeld vaak via sectorale akkoorden weggewerkt. Op een
aantal vlakken heerst een totale gelijkheid. Ik geef het
voorbeeld van de kinderbijslagen, de werkloosheidsuit-
keringen en de ziekteverzekering.
Primordiaal in de gehele discussie is exact te weten
waarover men spreekt. Dat impliceert dat het probleem in
zijn correcte omvang in kaart moet worden gebracht.
Welke zijn de essentie¨le verschillen, welke verschillen
bestaan er in de praktijk nog en welke verschillen be-
staan alleen op papier ? Welke scenario's zijn denkbaar
om de statuten te harmoniseren, via welke timing, en met
welke kostprijs ? Ons land beschikt over voldoende
onderzoeksinstellingen en raden - misschien zijn er wel
iets te veel - die over de capaciteiten beschikken om
dergelijke studie te realiseren. Ik begreep dat er, vanuit
een bepaalde hoek in het parlement, een vraag is om een
parlementaire subcommissie op te richten. Ik denk niet
dat dit noodzakelijk is en dat wij over voldoende
onderzoeksinstellingen beschikken die een inventaris
kunnen maken van de problemen. Ik noem maar de
instanties Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, de Hoge
Raad voor Werkgelegenheid, de NAR enzovoort. Ik denk
dat er voldoende knowhow is om die inventaris af te
leveren.
Het mag duidelijk zijn dat een pleidooi voor een
eenheidsstatuut niet zo vrijblijvend is als sommigen zich-
zelf en anderen proberen voor te houden. Ik geef een
voorbeeld. De economische of technische werkloosheid
impliceert een eenheidsstatuut. De afschaffing van deze
werkloosheid - daar moeten we toch even over naden-
ken - betekent een financie¨le strop voor enkele sectoren
zoals de textielsector, waardoor zelfs de overlevingskan-
sen van die sector kunnen worden bedreigd. Welke
zullen de gevolgen zijn voor de fondsen voor bestaans-
zekerheid ? Wat zal bijvoorbeeld het lot zijn van een
systeem van vriesgeld in de bouwsector ? Dat zijn pro-
blemen waarover wij toch even moeten nadenken. Welke
structurele gevolgen impliceert een eenheidsstatuut voor
de vakorganisaties ? Vandaag is alleen het ACLVB, de
liberale vakbond die van nature iets meer vooruitziend is
dan de andere - grapje -, niet uitgebouwd op basis van
het onderscheid tussen arbeiders en bedienden. Het
ACV en ABVV hebben aparte beroepscentrales voor
arbeiders en bedienden. In het verlengde van deze
structuren werd tevens een apart institutioneel kader
uitgewerkt, aparte werkrechtersraden, aparte paritaire
comite´s, aparte CAO's, noem maar op. Welke gevolgen
zullen zich voordoen bij de Rijksdienst voor het Jaarlijks
Vakantiegeld ? Vandaag wordt het vakantiegeld voor
bedienden uitbetaald door de werkgevers, terwijl dat van
de arbeiders behartigd wordt door de Rijksdienst voor
Jaarlijks Vakantiegeld. Gaan wij al die vakantiekassen
afschaffen ?
Een pleidooi voor een eenheidsstatuut mag ook niet los
worden gezien van het globale werkgelegenheidsbeleid.
Impliceert een dergelijk pleidooi louter een gelijkschake-
ling naar boven toe, zodat alleen de duurste afspraken en
regelingen van beide groepen worden samengenomen ?
Wat de LBC betreft is het antwoord alleszins positief. Zij
zeggen dat alleen een harmonisering naar boven toe
bespreekbaar en rechtvaardig is. Is dergelijke beleids-
optie
te
rijmen
met
andere
inspanningen
inzake
loonkostenverlaging en flexibilisering van de arbeids-
markt ?
Dit
lijkt
ons
moeilijk
met
een
vestzak-
broekzakbeleid waarbij men enerzijds de loonkosten
verlaagd en anderzijds de kosten de hoogte injaagt via
24
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Filip Anthuenis
de invoering van een duurder statuut. Dit is een beleid
waarbij men enerzijds de arbeidsmarkt flexibiliseert, zo-
wel voor werknemer als werkgever, en anderzijds kiest
voor een strakkere regeling inzake proefbedingen, op-
zegtermijnen enzovoort.
Het mag duidelijk zijn dat ook de VLD principieel positief
staat tegenover het aanpakken van de problematiek van
het arbeiders- en bediendestatuut op de wijze zoals in
het regeerakkoord bepaald is. In dit verband kunnen wij
het inzicht van de minister steunen om stap voor stap te
werk te gaan en eerst zicht te krijgen op de budgettaire
implicaties, teneinde het eenheidsstatuut voor werkne-
mers tegen het einde van deze legislatuur te benaderen.
De VLD verklaart zich in deze loyaal ten aanzien van het
regeerakkoord en hoopt van de andere partijen het-
zelfde. Tevens kan deze problematiek worden opgeno-
men in een bredere discussie die een hefboom kan
vormen voor de modernisering van ons arbeidsrecht en
die rekening houdt met bepaalde ongelijkheden en ver-
zuchtingen bij andere groepen op de arbeidsmarkt, zoals
de kaders en de 700 000 zelfstandigen.
Wat verstaat de minister precies onder die geleidelijke
convergentie teneinde de bestaande discriminaties weg
te werken ? Impliceert een harmonisatie volgens de
minister louter het opteren voor de duurste afspraken en
regelingen die in beide groepen voorkomen ? Is de
minister bereid op korte termijn een studie te laten
uitvoeren waarin alle bestaande discriminaties tussen het
arbeiders- en bediendestatuut worden beschreven en
waarin een raming wordt gemaakt van de kostprijs van
een geleidelijke harmonisatie van beide statuten ? Welke
precieze rol is volgens de minister weggelegd voor de
sociale partners in de geleidelijke harmonisatie van de
twee statuten ? Impliceert een harmonisatie van beide
statuten ook structurele aanpassingen van de werkne-
mersorganisaties ?
Minister Laurette Onkelinx : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ingevolge het standpunt van de heer Blanpain
en andere deskundigen op het nog bestaande onder-
scheid tussen het arbeiders- en het bediendestatuut heb
ik de gelegenheid gehad te reageren via interpellaties en
via de pers.
Het regeerakkoord belooft de bestaande discriminaties
weg te werken, niet brutaalweg en onmiddellijk, maar
geleidelijk om zo tot een maximale convergentie te
komen. Het is duidelijk dat deze convergentie zal moeten
gebeuren met zin voor verbetering van het statuut van de
enen zonder ontmanteling van het statuut van de ande-
ren. Ik heb eveneens gepreciseerd dat deze evolutie stap
voor stap moest gebeuren en dat elk jaar een relevante
vooruitgang moest worden gemaakt.
De eerste stap werd in februari 2000 gezet in een
akkoord met de sociale partners. Het ging daarbij over de
verlenging van de opzegtermijn voor arbeiders. Het zou
dus opportuun zijn, mocht men in samenwerking met de
sociale partners een nieuwe vooruitgang registreren te-
gen eind 2000 of begin 2001.
Voor het einde van de legislatuur zouden we zo een
werkelijke convergentie kunnen vermelden. Er dient te
worden opgemerkt dat de regering reeds heeft beslist de
carensdag af te schaffen in de non-profitsector. Dit is een
stap in de goed richting. Tot op heden werd nog niet
beslist over nieuwe initiatieven. Wij finaliseren eerst de
uitvoering van het akkoord van februari. Na evaluatie van
het akkoord, dat de regering en de sociale gesprekspart-
ners in juli 2000 zullen uitvoeren, zullen nieuwe stappen
worden overwogen.
In dit verband overweeg ik niet een bijkomende studie te
bestellen, gelet ook op het aantal reeds bestaande
studies waaronder verschillende adviezen van de Natio-
nale Arbeidsraad. Deze initiatieven zullen uiteraard
slechts worden goedgekeurd en afgewerkt na raadple-
ging van en in samenwerking met de sociale gespreks-
partners.
Ik sta erop te preciseren dat het nooit mijn bedoeling is
geweest wie dan ook te doen geloven dat de kamercom-
missie voor de Sociale Zaken werd uitgenodigd de
wetsvoorstellen betreffende de duur van de opzegtermij-
nen en de carensdag te begraven. Er werd voorgesteld
ze in oktober eerstkomend opnieuw te onderzoeken, na
de evaluatie van het akkoord van februari.
Ten slotte zal de gewenste convergentie geen doortas-
tende wijzigingen met zich brengen binnen de werkne-
mersorganisatie. Mocht een totale fusie van beide statu-
ten plaatsvinden, dan staat het vast dat er zich
structurele wijzigingen zouden voordoen vermits de
werknemersorganisaties meer bepaald scharnieren rond
afdelingen die eigen zijn aan de arbeiders en aan de
bedienden.
De heer Hans Bonte (SP) : Mevrouw de minister, ik dank
u voor dit helder antwoord. Het stelt gerust te vernemen
dat er inderdaad geen afspraak bestaat om wetgevende
initiatieven in het parlement te begraven. Dit is goed
nieuws voor alle parlementsleden in het algemeen en
voor ons in het bijzonder.
Inderdaad verheug ik mij erover dat de regering initiatie-
ven voorbereidt om het strakke onderscheid tussen ar-
beiders en bedienden weg te werken. Ik wil nog even
verwijzen naar de argumentatie en een aantal waarschu-
wingen die ook door de heer Anthuenis werden aange-
haald en die ik ook reeds grotendeels heb vermeld bij de
bespreking van ons wetsvoorstel. Men mag zich niet
vergissen in de complexiteit van dit dossier. Er bestaan
HA 50
COM 157
25
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Hans Bonte
geen simpele oplossingen om tot een goed eengemaakt
statuut te komen : het zal een kwestie van geven en
nemen zijn. Ook door de sectoren en de bedrijven wordt
vooruitgang geboekt en dat brengt mij bij de discussie
over de rol van het parlement en van de sociale ge-
sprekspartners. Wie de geschiedenis van de sociale
vooruitgang inzake sociale zekerheid en arbeidsvoor-
waarden in dit land bekijkt, merkt daar een permanent
proces. In sectoren en bedrijven wordt de sociale be-
scherming verbeterd via CAO's. Meestal zijn het de
sterkere of rijkere sectoren die daarin verdere stappen
zetten. Daarbij ontstaat telkens opnieuw een initiatief van
regering of parlement, eenmaal men ver genoeg gevor-
derd is, om de lat voor iedereen gelijk te leggen. Zo
worden de zwakkere sectoren voor een stuk opgetild
naar het niveau van de sterkere sectoren. Het dossier
van de eenmaking van het arbeiders- en bediendestatuut
zou volledig passen in dergelijke strategie. Zo kan men
langs het sociale overleg om vooruitgang boeken inzake
gelijkschakeling van het arbeiders- en het bediende-
statuut, een proces dat wij de voorbije decennia hebben
gezien. Af en toe komt het echter de wetgever toe om de
lat gelijk te leggen.
Het gaat hier over een globaal en bijzonder complex
dossier en volgens mij is het dan ook belangrijk dat er
maximaal overleg en concertatie gebeurt met de sociale
partners. Ook zij hebben de voorbije jaren blijk gegeven
van voldoende aandacht hiervoor. Ik zie dan ook abso-
luut geen enkele reden om in deze commissie een
subcommissie op te richten die de hele problematiek nog
eens in kaart zou brengen, zeker niet als men ziet wat er
reeds werd gedaan door de sociale partners. Ik herinner
de collega's aan het feit dat in de NAR inventariserend
werk werd geleverd op dit punt : er werden overzichten
gemaakt, al moeten die vandaag misschien worden
geactualiseerd. Het ontbreekt echter niet aan knowhow,
kennis of doorzicht. Ik zie dan ook het nut van allerlei
vertragingsmanoeuvres of kermissen niet in, zoals wij die
de voorbije weken al konden vaststellen in de rand van
de bespreking van ons wetsvoorstel. Achteraf konden wij
vaststellen dat dit weinig zoden aan de dijk zette. Nood-
zakelijk is wel dat de regering een stap verder zet dan
wat in het regeerakkoord wordt vermeld : zij moet effec-
tief werk maken van een concertatie met de sociale
gesprekspartners en nagaan waar de voornaamste ver-
schillen zitten. Tevens moet zij een methode en een
kalender vastleggen.
Op dat vlak hebben we er baat bij lessen te trekken uit
wat in andere landen gebeurt. In de pers is er nogal
aandacht besteed aan wat er in Duitsland is gebeurd.
Daar heeft men in een periode van vijf jaar de voornaam-
ste discriminaties weggewerkt. Ik denk dat we er alle
belang bij hebben om ons misschien, qua methode,
daaraan te spiegelen, om ook een kalender vast te
leggen. De regering moet volgens mij, ten eerste, bijzon-
der snel contact opnemen met de sociale gsprekspart-
ners om de inventaris van verschillen tussen arbeiders-
en bediendestatuut in al zijn precieze vormen te actuali-
seren. Ten tweede, moet ze snel een methode en een
kalender vastleggen om te bepalen tegen welke datum
dit onderscheid zal worden weggewerkt.
Om dit voorstel kracht bij te zetten zal ik een motie van
aanbeveling indienen. regering. Ik wil de regering oproe-
pen om de consolidatie met de sociale partners bijzonder
snel op te starten en ook het vastleggen van de methode
en de werkwijze samen met de gesprekspartners te
overleggen. In weerwil van mensen die het anders voor-
hebben, wil ik getuigen van het feit dat deze motie van
aanbeveling gedragen wordt door de voltallige meerder-
heid in deze commissie. Ik vind dat het van kortzichtig-
heid getuigt om te beweren dat de VLD ten aanzien van
de SP of ten aanzien van welke groep dan ook binnen de
meerderheid daaromtrent verdeeld zou zijn. Ik denk dat
deze
nieuwe
coalitie
op
het
vlak
van
sociaal-
economische verhoudingen verder kan moderniseren
dan vroegere coalities.
De heer Guy D'haeseleer (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, ik neem akte van het feit dat de minister
bevestigt dat er geen akkoord is tussen regering en
sociale partners om geen parlementaire initiatieven in dit
dossier toe te laten. Wij dringen er nogmaals op aan om
werk te maken van dit hele statuut, maar in overleg met
de sociale partners en - belangrijk - na grondige analyse
en inventaris van de verschillen alsmede na berekening
van de extra kosten die dit met zich meebrengt. Wij gaan
akkoord met de minister - dat mag ook wel eens - dat zij
stap voor stap wil te werk gaan, maar we zouden er toch
willen op aandringen om met een concrete agenda en
concrete engagementen te werken, zodat er wel degelijk
vooruitgang wordt geboekt in dit dossier, en dat dit
dossier niet op de lange baan wordt geschoven door
enkele initiatieven te nemen in de marge.
Ik wil er ook voor waarschuwen om niet te veel maatre-
gelen te nemen die alleen voor bepaalde sectoren gel-
den. Zoals de minister heeft aangekondigd, zal de ca-
rensdag in de non-profitsector worden afgeschaft. Dit
heeft uiteraard als consequentie dat dit opnieuw discri-
minaties tot stand brengt tussen arbeiders onderling. Wij
pleiten ervoor dat, als er verbeteringen worden aange-
bracht aan de statuten, dat die gelden voor alle arbeiders
en niet voor arbeiders in bepaalde sectoren.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
iedereen die een beetje begaan is met het sociale terrein
en daar wat kennis van heeft, onderschrijft de basis-
stelling dat, wanneer er zich nog breuklijnen zouden
voordoen in de groep van de werknemers, deze breuklijn
zeker niet meer tussen arbeiders en bedienden bestaat.
Langzaamaan is deze artificieel geworden. Verschillende
26
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
collega's hebben er vandaag nog op gewezen dat op het
niveau van de sectoren en de ondernemingen en ook op
het interprofessionele niveau in de voorbije jaren niet
geringe stappen van toenadering gezet zijn. Dit brengt
mij dan ook tot de oproep die de honderd deskundigen
gelanceerd hebben via de pers, met de vraag aan de
wetgever om binnen de vijf jaar een einde te stellen aan
het onderscheid in statuut tussen arbeiders en bedien-
den.
De oproep, zoals hij werd geformuleerd, vraagt minstens
twee kritische randbedenkingen. Ten eerste, de oproep
maakt te weinig gewag van de evolutie die zich onder-
tussen op het terrein voltrekt. Ten tweede, de oproep
stopt met de oproep. Hij zegt niet waar de aanzetten
zullen worden genomen om de aangeklaagde situatie te
corrigeren.
In het regeerakkoord is over deze materie precies e´e´n
volzin opgenomen. Het is de ambitie van elkeen die met
deze materie is begaan, stappen voorwaarts te zetten.
Die stappen voorwaarts moeten uiteraard veel meer
inhouden dan het opmaken of het inventariseren van de
nog bestaande ree¨le verschillen op het terrein. Hieraan is
waarschijnlijk niet meer zoveel behoefte, wel aan het
actualiseren van de bestaande inventarissen.
Wij moeten hierin dus nog verdergaan. Ik begrijp niet
waarom sommige collega's zulke artificie¨le tegenstelling
schetsen. Het lijkt mij vanzelfsprekend dat de sociale
partners, die evengoed als wij het artificie¨le van de
scheidingslijn arbeiders-bedienden zien, er in de toe-
komst verder werk van moeten maken de bestaande
verschillen weg te werken. Als de wetgever hiertoe wordt
opgeroepen, is bij mijn weten de wetgever nog altijd het
parlement, niet de regering.
Ik hecht enorm veel belang aan gedegen sociaal overleg.
Gedegen parlementair werk hoeft evenwel niet diame-
traal te staan tegenover gedegen sociaal overleg. De
twee hoeven niet mekaars rivalen te zijn, maar kunnen
wel aanvullend zijn en naast mekaar sporen in het
zoeken naar oplossingen, - ik deel de reactie van de heer
Anthuenis terzake -, zeker omdat deze materie vrij com-
plex is.
Mevrouw de minister, ik beaam dat wij om het even welk
onderzoeksinstituut geen nieuwe opdracht hoeven te
geven om nog maar eens de inventaris van de verschil-
len op te maken, ook al zouden vele prominente profes-
soren zich daarvoor uitspreken. Het zal geen nieuwe
voorstellen tot toenadering opleveren. Ik stel voor dat ook
de wetgever - het parlement samen met de regering -
zoveel als mogelijk samen met de sociale partners
initiatief zou nemen om voorstellen te bestuderen, te
ontwikkelen en in wetgevend werk om te zetten. Het is
onze opvatting dat het parlement zich niet buitenspel
moet zetten door dit volledig toe te vertrouwen aan de
regering en de sociale partners.
Mijnheer Bonte, het is het ene of het andere. Ofwel wordt
de keuze gemaakt om op dit terrein, statuut arbeiders
bedienden, alle initiatief over te laten aan de regering al
dan niet na overleg met de sociale partners, maar dan
moet ook u en uw partij consequent zijn en past het
indienen van wetsvoorstellen niet binnen het scenario dat
u nu bepleit. Ofwel neemt het parlement ook zijn verant-
woordelijkheid ten volle en dan volgens ons het best via
een goed gestructureerd intensief en degelijk onder-
bouwd overleg binnen een subcommissie van de com-
missie voor sociale zaken.
Mevrouw de minister, wij hebben onze vragen reeds
gericht aan de voorzitter van de Kamer. Dit was blijkbaar
het foute adres, want wij hadden onze vraag in de
commissie moeten aanbrengen. Wij hebben ons in deze
vergist van artikel. Wij hadden het aan de voorzitter van
de Kamer gevraagd, die ons antwoordde dat de data niet
juist waren. Uit de datum van de brief aan de heer De
Croo blijkt dat wij de vraag reeds vroeger hadden ge-
steld. Mijnheer Bonte, het was niet onze bedoeling met
de subcommissie in het parlement een of andere kermis
op te voeren.
Ik denk dat de subcommissie Schouwspelartiesten en de
subcommissie Mobiliteit hebben aangetoond, ook in de
vorige legislatuur, dat een subcommissie niet noodzake-
lijk een kermis hoeft te zijn.
De heer Hans Bonte (SP) : Het ene voorbeeld is al beter
dan het andere.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Ik geef de beide voor-
beelden, omdat zij zich allebei stellen en ik vandaag geen
waardeoordeel wil uitspreken over de werkzaamheden.
Ik zeg, het is gebeurd en het was geen kermis. De ene
was gemakkelijker en waardevoller en heeft meer resul-
taten opgebracht dan de andere, maar het was hoe dan
ook geen kermis. De inflatie aan wetsvoorstellen werd er
voor een stuk door afgeremd.
Wanneer wij pleiten voor de oprichting van deze subcom-
missie, was het niet de bedoeling om de inventaris over
te maken, misschien wel om ze te actualiseren, maar
was het onze bedoeling om, zoals voor de twee andere
- weliswaar met een waardeverschil -, mee te helpen
zoeken naar wetgevende mogelijkheden om de kloof
tussen het statuut voor arbeiders en bedienden, in al
haar complexiteit, te helpen overbruggen.
Het was niet de bedoeling het parlement buitenspel te
zetten, maar om te voorkomen dat, als wij gezamenlijk
door die oefening worden gevat - want die problematiek
is uiteraard geen zaak van meerderheid en oppositie - er
een veelheid van wetsvoorstellen zou komen. Hoe be-
langrijk en hoe goed bedoeld deze wetsvoorstellen ook
mogen zijn, zij zouden slechts een deelaspect van de
HA 50
COM 157
27
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
geschillen oplossen, terwijl wij met ons voorstel een
poging doen om binnen het parlement tot een gezamen-
lijke consensus en voorstellen te komen, zij het dat de
uitvoering uiteraard in fasen zal moeten gebeuren.
Mijnheer de voorzitter, dat was de bedoeling van onze
vraag tot de oprichting van een subcommissie. Wij moe-
ten een keuze maken. In alle duidelijkheid, het was niet
de bedoeling om zaken te begraven of om er een
Vlaamse of Belgische kermis van te maken. Ten gronde
verschillen wij niet van mening, of wij nu in de oppositie
zitten of in de meerderheid, noch over de te beogen
doelstellingen, noch over de noodzaak van de realisatie
ervan. Vandaar onze bezorgdheid om deze complexe
zaak ook in het parlement met alle partijen over meer-
derheid en oppositie heen ten gronde aan te pakken, wat
ons, dat beseffen wij ten volle, veel tijd en adem zal
kosten.
Wordt onze vraag afgewezen, mijnheer de voorzitter, dan
is het maar zo; wij hebben tenminste een eerlijke en
constructieve poging gedaan. Indien de meerderheid-
spartijen ons voorstel tot oprichten van een subcommis-
sie wegstemmen omdat zij alles toevertrouwen aan de
regering of omdat zij zelf willen verdergaan met het
indienen van wetsvoorstellen die slechts deelaspecten
van de problematiek behelzen, dan kan ik hen verzeke-
ren dat wij over voldoende dossierkennis en terrein-
kennis beschikken om een veelheid aan wetsvoorstellen
in te dienen die allen deelaspecten van het hier gestelde
probleem behelzen. Of dit gedegen parlementair werk is
of nieuwe politieke cultuur laat ik dan aan de verantwoor-
delijkheid van de meerderheid. Wij wilden alleen een
goedbedoeld voorstel formuleren dat noch de regering-
sarbeid, noch het overleg met de sociale partners, noch
de reeds ingediende wetsvoorstellen wou blokkeren,
laten wij hierover duidelijk zijn. Wij wilden voorkomen dat
iedereen zich op een deelterrein van deze ruime proble-
matiek zou storten en dat wij door de bomen het bos niet
meer zouden zien. Dat was de intentie van onze vraag.
De heer Hans Bonte (SP) : Ik wil reageren op het
voorstel van de CVP en van collega D'Hondt tot oprich-
ting van deze subcommissie. Ik begrijp niet dat het
dossier zo verkeerd wordt ingeschat. Mevrouw D'Hondt,
u zegt :
Ten gronde zijn wij het allemaal eens. Ik vrees
dat dit niet het geval is, ook niet over de methode die
moet worden gevolgd.
Ik herinner mij de bespreking van het wetsvoorstel over
de verdubbeling van de opzeggingstermijnen bij arbei-
ders, dat een invulling wou geven aan een signaal dat
werd verzonden vanuit het sociaal overleg en dat heeft
geleid tot CAO nr. 75. Men heeft toen gezegd de opzeg-
gingstermijnen voor arbeiders te willen verdubbelen,
maar wel stapsgewijze. Wij hebben dat wetsvoorstel
besproken en collega Pieters heeft onmiddellijk een
totaal andere strategie verdedigd. Zij was onder andere
van mening dat het voorstel te veel kost en dat dit een
onderwerp is voor de sociale partners.
- Voorzitter : de heer Joos Wauters
Het is belangrijk in een dergelijk complex dossier dat men
de sociale gesprekspartners aanzet om zich maximaal te
engageren om tot oplossingen te komen. Het is een
illusie om ervan uit te gaan dat wij op basis van een
subcommissie in dit parlement tot een globaal resultaat
kunnen komen. Dat heeft ook te maken met een andere
politieke visie op de problemen die daarmee gepaard
gaan.
De reden dat wij een motie indienen is dat wij een stap
verder willen zetten dan datgene wat in het regeerak-
koord staat. In het regeerakkoord staat eigenlijk een
intentie, vanuit de analyse dat de bestaande discrimina-
ties een erfenis zijn uit het verleden. Met onze motie
willen wij de regering ertoe aanzetten zich te engageren
ten aanzien van de sociale gesprekspartners om een
precieze methode en timing vast te leggen. Dan behoort
het tot onze taak om dit proces van zeer nabij te volgen,
net als het onze taak als parlementslid is om eventueel
daaromtrent wetsvoorstellen in te dienen. Er liggen trou-
wens wetsvoorstellen ter tafel. Wij krijgen de bevestiging
dat wij in oktober inzake twee precieze voorstellen die
niet onbelangrijk zijn in dit dossier het debat zullen
aangaan. Dat is het correcte samenspel tussen parle-
ment enerzijds en regering en sociale gesprekspartners
anderzijds. Het is op basis van uw eigen initiatief- en
controlerecht dat er in dit dossier zal kunnen worden
gewerkt, veeleer dan in het kader van een subcommis-
sie.
M. Jean-Marc Delize´e (PS) : Monsieur le pre´sident, en
tant que coauteur des deux propositions de loi, mon parti
et moi souhaitons voir avancer ce dossier. Des e´tapes
ont de´ja` e´te´ franchies, ce qui fut rappele´ par Mme la
ministre. Le pre´ce´dent accord interprofessionnel a de´ja`
apporte´ une ame´lioration concernant les de´lais de pre´a-
vis, me^me si on peut conside´rer que c'est insuffisant et
que la proposition de loi veut aller plus loin.
Une autre e´tape me parai^t importante, il s'agit de l'accord
conclu par Mme la ministre et les partenaires sociaux
concernant les ne´gociations avec les travailleurs du
secteur des soins de sante´. La` aussi, la suppression du
jour de carence est un exemple a` suivre pour d'autres
secteurs. Je voulais souligner ce pas franchi dans la
bonne direction.
Le de´bat actuel concerne la me´thode et nous l'avons
de´ja` entame´ dans cette commission. Il est exact que ce
dossier est complexe. Mme D'hondt a souligne´ a` juste
titre que les partenaires sociaux, connaissant le terrain,
28
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jean-Marc Delize´e
sont certainement les mieux place´s pour essayer de faire
e´voluer les choses dans le sens que nous souhaitons.
Au-dela` de cela, l'initiative parlementaire peut toujours
amener a` le´gife´rer en la matie`re.
La proposition d'e´valuation des ne´gociations actuelles et
a` venir entre le gouvernement et les partenaires sociaux
me semble une bonne proposition. J'approuve de me^me
la motion de re´solution demandant au gouvernement
d'examiner avec les partenaires sociaux la meilleure
me´thode pour avancer dans ce dossier, en sachant qu'il
faudra du temps pour aboutir au re´sultat d'un statut
harmonise´ entre les ouvriers et les employe´s, et deman-
dant de de´finir aussi un calendrier en fonction d'objectifs
pre´cis. Je voudrais donc soutenir cette proposition et
m'associer aux propos de mon colle`gue Bonte en la
matie`re.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik vrees dat terzake een misverstand is opgetreden en
sta mij toe de zaken duidelijk te maken ten aanzien van
de heer Bonte.
Voor ons ging het niet in de eerste plaats om een soort
inventarisatie - anders zou ik trouwens niet verwijzen
naar de twee andere subcommissies -, noch om het
respect van het overleg tussen de sociale partners,
waaraan wij beiden erg veel belang hechten. Waarom
zou ik plots een andere houding aannemen ?
Terecht zei u, mijnheer Bonte, dat zelfs het beste sociaal
overleg geen parlementair initiatief kan of mag in de weg
staan. Vandaar dat wij zowel het sociaal overleg als het
parlementair initiatief hun gang moeten laten gaan.
Ofwel werkt men vol goede bedoelingen een aantal
individuele en partie¨le wetsvoorstellen uit, ofwel hanteert
men bestaande, vaak uit elkaar lopende wetsvoorstellen.
Wellicht is het op dat vlak dat wij van mening verschillen.
Hier maak ik wel een vergelijking met de subcommissie
voor de schouwspelartiesten, waar een aantal erg uiteen-
lopende wetsvoorstellen werden uitgewerkt. Ondanks
alle goede bedoelingen, slaagden de sociale partners er
in de loop der jaren niet in een consensus te bereiken
omtrent een voorstel.
De wetsvoorstellen die zullen worden ingediend omtrent
arbeiders en bedienden dreigen ons in dezelfde situatie
te brengen. Ook de heer Delize´e verwees daarnaar.
Daarom was het onze bedoeling om samen met de
parlementaire commissie te trachten wetsvoorstellen uit
te werken, zoals dat destijds gebeurde op het vlak van de
schouwspelartiesten. Het verliep misschien wat moei-
zaam, maar de resultaten waren goed.
Thans valt af te wachten op welke wijze de voorzitter ons
officieel verzoek zal behandelen.
Ik zie een verschil in opvatting in de manier waarop u dit
in het parlement aanpakt. Is dit met individuele wetsvoor-
stellen ? Op een ogenblik zullen we misschien ook tot de
vaststelling komen dat we het beter globaal behandelen.
Of is het een poging om van bij het begin op basis van
een inventarisatie na te gaan wat er door de wetgever
kan worden gedaan, liefst zoveel mogelijk in overeen-
stemming met de sociale partners en het sociaal overleg
met de regering. Dat was eigenlijk de essentie van mijn
vraag, die misschien verkeerd werd begrepen.
De voorzitter : Mijnheer Bonte, ik geef u wat meer tijd
omdat het een belangrijke interpellatie is.
De heer Hans Bonte (SP) : Mijnheer de voorzitter, ik
denk dat we nu misschien beter de vraag aangaande de
oprichting van een commissie of een subcommissie
behandelen. Ik zie niet in waarom we die discussie op
een later moment opnieuw zouden moeten voeren. Ik wil
twee elementen aanhalen om mevrouw D'Hondt ervan te
overtuigen waarom we best niet overgaan tot het oprich-
ten van een subcommissie.
Het eerste element heeft opnieuw te maken met de
complexiteit van het dossier en de waakzaamheid die we
aan de dag moeten leggen voor het fundamenteel enga-
gement van de sociale partners. De voorbije jaren heb-
ben we voldoende ondervonden dat op een aantal ter-
reinen de gevoeligheden zeer groot zijn en sociaal
overleg eigenlijk kunnen bemoeilijken, blokkeren of zelfs
voor een stuk onmogelijk maken. Dat hebben we al
meegemaakt. Ik denk dat er in dit land geen enkel
dossier is dat zo gevoelig is voor het sociaal overleg als
het verschil arbeiders-bedienden. Het is duidelijk de
intentie van de indieners van de motie van aanbeveling
om snel te gaan. Omwille van die snelheid, omwille van
de complexiteit en misschien ook onder druk van de
kalender van de regering, is de meest functionele werk-
wijze om werk te maken van een globale oplossing. Zij
moet worden besproken in het sociaal overleg, in samen-
spraak met de regering. We zullen inderdaad de arbeids-
wetgeving en de sociale-zekerheidswetgeving voor een
stuk moeten herberekenen. We zullen in dit dossier hoe
dan ook betrokken partij zijn en er onze mening over
moeten geven. Dit wat het algemene betreft.
Meer precies, vind ik de vergelijking met de commissie
Schouwspelartiesten zeer ongelukkig. Deze lag niet zo
gevoelig wat het sociaal overleg aangaat in vergelijking
met het dossier waarover we het vandaag hebben. We
hebben inderdaad zeer lang gediscussieerd en hoorzit-
tingen georganiseerd. Er was een embryo van consen-
sus tot er op een zeker ogenblik een bepaalde groep
- zonder namen te noemen - terugkeerde naar zijn initieel
voorstel. Ik denk dat de voorzitter van de toenmalige
commissie nu soms nog wakker ligt van het magere
resultaat dat zijn werk op het gebied van het statuut van
HA 50
COM 157
29
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Hans Bonte
schouwspelartiesten heeft opgeleverd. In deze materie is
het gevaar voor een debacle nog tienmaal zo groot.
Daarom blijf ik bij mijn houding dat het tijdverlies zou zijn
om dit parlement via een subcommissie tot een oplossing
te komen.
De voorzitter : Mevrouw D'Hondt, intussen heb ik ook
uw brief aan de commissie voor de oprichting van een
subcommissie ontvangen. Gezien de discussie gevoerd
is, denk ik dat ik dit ook ter stemming kan voorleggen,
met uw welnemen, mevrouw D'Hondt.
Ik stel de volgende procedure voor. Ik zal de moties
voorleggen en zal dan ook het voorstel voor een sub-
commissie van mevrouw D'Hondt ter stemming voorleg-
gen.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties
ingediend.
En conclusion de cette discussion, des motions ont e´te´
de´pose´es.
Een eerste motie van aanbeveling werd ingediend door
de heren Hans Bonte, Jean-Marc Delize´e, Filip Anthue-
nis, Paul Timmermans en Joos Wauters en mevrouw
Pierrette Cahay-Andre´ en luidt als volgt :
De Kamer, gehoord de interpellaties van de heren Hans
Bonte, Guy D'haeseleer en Filip Anthuenis
en het antwoord van de vice-eerste minister en minister
van Werkgelegenheid, en overwegende dat :
- het Belgisch arbeidsrecht en socialezekerheidsrecht
een strak onderscheid maakt tussen arbeiders en be-
dienden en dat dit onderscheid voorbijgestreefd is;
- in de praktijk van de hedendaagse economie dit onder-
scheid bijzonder arbitrair wordt toegepast en tot grote
ongelijkheden aanleiding geeft;
- het strakke onderscheid tussen beide statuten leidt tot
een aanzienlijke verzwaring van de administratieve ver-
plichtingen voor de ondernemingen;
- het strakke onderscheid tussen beide statuten een
parallelle structuur noodzaakt voor het sociaal overleg in
de bedrijven en sectoren;
- dit strakke onderscheid uitzonderlijk is binnen de een-
gemaakte Europese Unie en derhalve een drempel op-
werpt voor buitenlandse investeerders;
- Belgie¨ reeds in 1993 werd veroordeeld door het
Arbitragehof voor het handhaven van dit strakke onder-
scheid tussen arbeiders en bedienden;
en rekening houdend met :
- de beleidsintenties van de huidige regering om het
arbeiders- en bediendestatuut te laten convergeren ten-
einde bestaande discriminaties weg te werken;
- de rol van de sociale gesprekspartners bij het vastleg-
gen van arbeidsrechtelijke- en sociaalrechtelijke regels;
verzoekt de regering om onverwijld overleg op te starten
met de sociale gesprekspartners teneinde :
- na te gaan hoe het strakke onderscheid tussen het
arbeidersstatuut en het bediendestatuut kan worden
weggewerkt;
- dringend een methodiek en een kalender vast te leggen
op welke wijze en tegen welke datum dit onderscheid zal
worden weggewerkt.
Une premie`re motion de recommandation a e´te´ de´pose´e
par MM. Hans Bonte, Jean-Marc Delize´e, Filip Anthuenis,
Paul Timmermans et Joos Wauters et Mme Pierrette
Cahay-Andre´ et est libelle´e comme suit :
La Chambre, ayant entendu les interpellations de
MM. Hans Bonte, Guy D'haeseleer et Filip Anthuenis
et la re´ponse de la vice-premie`re ministre et ministre de
l'Emploi, et conside´rant que :
- le droit du travail ainsi que le droit en matie`re de se´curite´
sociale belges e´tablissent une distinction rigoureuse en-
tre ouvriers et employe´s et que celle-ci est de´passe´e;
- dans la pratique de l'e´conomie contemporaine, cette
distinction est applique´e de manie`re particulie`rement
arbitraire et ge´ne`re a` des ine´galite´s criantes;
- la distinction rigoureuse entre les deux statuts alourdit
conside´rablement les formalite´s administratives pour les
entreprises;
- la distinction rigoureuse entre les deux statuts requiert
une structure paralle`le pour la concertation sociale au
sein des entreprises et au niveau des secteurs;
- cette distinction rigoureuse est exceptionnelle au sein
de l'Union europe´enne et constitue de`s lors un frein pour
les investisseurs e´trangers;
- la Belgique a de´ja` e´te´ condamne´e en 1993 par la Cour
d'arbitrage pour avoir maintenu cette distinction rigou-
reuse entre ouvriers et employe´s;
et tenant compte :
- des intentions politiques de l'actuel gouvernement
tendant a` aboutir a` une convergence des statuts des
ouvriers et des employe´s afin de mettre un terme aux
discriminations existantes;
- du ro^le que jouent les interlocuteurs sociaux dans la
fixation des re`gles du droit du travail et du droit en
matie`re de se´curite´ sociale;
invite le gouvernement a` entamer sans tarder une
concertation avec les interlocuteurs sociaux afin :
30
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
- d'examiner les possibilite´s de mettre fin a` la distinction
rigoureuse entre le statut d'ouvrier et celui d'employe´;
- de de´finir d'urgence une me´thode et d'arre^ter un
calendrier pour de´terminer la manie`re dont il sera pro-
ce´de´ a` cette suppression et a` quelle date cette suppres-
sion interviendra.
Een tweede motie van aanbeveling werd ingediend door
de heren Koen Bultinck en Guy D'haeseleer en luidt als
volgt :
De Kamer, gehoord de interpellaties van de heren Hans
Bonte, Guy D'haeseleer en Filip Anthuenis
en het antwoord van de vice-eerste minister en minister
van Werkgelegenheid, vraagt de regering :
1. dringend werk te maken van het eenheidsstatuut voor
arbeiders en bedienden;
2. als voorbereiding dringend een analyse en inventaris
te maken van alle verschillen tussen het arbeiders- en
bediendestatuut;
3. een raming te maken van de financie¨le consequenties
van een eenheidsstatuut.
Une seconde motion de recommandation a e´te´ de´pose´e
par MM. Koen Bultinck et Guy D'haeseleer et est libelle´e
comme suit :
La Chambre, ayant entendu les interpellations de
MM. Hans Bonte, Guy D'haeseleer et Filip Anthuenis
et la re´ponse de la vice-premie`re ministre et ministre de
l'Emploi, invite le gouvernement a` :
1. s'atteler d'urgence a` l'e´laboration du statut unique pour
ouvriers et employe´s;
2. proce´der, a` titre de pre´paration, a` une analyse et un
inventaire de toutes les diffe´rences entre le statut des
ouvriers et celui des employe´s;
3. proce´der a` une estimation des conse´quences d'un
statut unique sur le plan financier.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking
is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ulte´rieurement. La
discussion est close.
Mevrouw de minister, de capaciteiten in deze wereld zijn
onrechtvaardig verdeeld. Ik voel me dan altijd een beetje
benadeeld.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik ben blij dat u dit al lachend zegt. U en mevrouw de
minister moeten er ons op wijzen als wij over de schreef
gaan, maar ik denk dat wij in onze vraagstelling een zo
correct mogelijke taal hebben gebruikt. Tijdens de ple-
naire vergaderingen vraagt de kamervoorzitter dat zowel
de aanwezige regeringsleden als de kamerleden naar
elkaar zouden luisteren. Het lijkt mij een evidentie dat
men uiteraard afstand neemt van de meercapaciteiten
die de ene heeft ten opzichte van de andere, maar ik hoor
niet graag dat men deze toon tegenover parlementsleden
gebruikt.
De voorzitter : Mevrouw D'Hondt, mevrouw de minister
heeft zeker niet de bedoeling gehad om iemand te
kwetsen.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Dat weet ik niet.
De voorzitter : Zo voel ik dat aan. Om de gemoederen
op een aangename manier te laten evalueren, maakte ik
dat klein grapje. Laten we dit allemaal niet te ernstig
opvatten. Ik geloof in de goede intenties van de minister.
Collega's, vervolgens leg ik de commissie de vraag van
mevrouw D'Hondt voor. De commissie is wel in aantal
maar de meerderheid niet. Als de commissie akkoord
gaat, kunnen we tot de stemming overgaan. Is er unani-
miteit over de gevolgde procedure ? Ik sta erop dat de
regels worden gerespecteerd en dat ook de meerderheid
in aantal is. Gaat de commissie akkoord om te stem-
men ? (Stemming)
Het voorstel wordt verworpen met 8 stemmen tegen 2.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
de voorzitter van de Kamer heeft een foute datum
vermeld. Wij hebben die overgenomen. De CVP heeft de
voorzitter van de Kamer bij brief van 14 maart 2000
verzocht de commissie op te richten. Ik dring erop aan
dat u deze correctie aanbrengt.
De voorzitter : We zullen dat doen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de Mme Muriel Gerkens a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
les
innovations propose´es dans la re´glementation du
cho
^ mage en faveur des artistes
Mondelinge vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid
over
de voorgestelde innovaties in de
werkloosheidsreglementering ten gunste van arties-
ten
(nr. 1315)
Mme Muriel Gerkens (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
pre´sident, madame la ministre, vous avez propose´ des
mesures qui permettent d'assouplir les re`gles concernant
le droit au cho^mage pour les artistes.
HA 50
COM 157
31
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
Ces mesures devraient entrer en vigueur le premier avril
prochain, a` moins que la date n'ait pas encore e´te´
de´termine´e.
On sait que pour fin avril, la plate-forme des artistes et les
chercheurs qui ont e´te´ charge´s de cette enque^te doivent
remettre au gouvernement leurs conclusions, des hypo-
the`ses et des pistes de travail. Je voulais savoir si vous
aviez de´cide´ de tenir compte des conclusions de ces
travaux pour e´ventuellement encore modifier ou ame´lio-
rer vos propositions, ou du moins les ve´rifier.
Avez-vous eu l'occasion d'entendre les associations re-
pre´sentatives des artistes qui se sont interroge´es sur les
propositions que vous faisiez ?
Les principales remarques sont :
- Quand on parle de jours de travail qui sont ne´cessaires
pour e^tre admis au travail ou pour ne pas avoir de
diminution d'indemnite´s ou pour pouvoir refuser un em-
ploi que l'on ne conside´rerait pas comme convenable, la
notion de contrat de travail ou de cachet leur fait craindre
que ces mesures plus souples que vous proposez ne
seraient applicables qu'aux artistes de spectacles.
L'e´crivain, le plasticien qui, lui, ne peut pas venir prouver
qu'il a travaille´ un certain nombre de jours ne be´ne´ficie-
rait pas de vos propositions.
Ceci donc a` la fois pour les re`gles d'admissibilite´, la
notion d'emploi convenable et l'e´volution des pe´riodes
d'indemnisation.
- Concernant l'e´volution des pe´riodes d'indemnisation,
vous proposez de ne pas subir de diminution des alloca-
tions apre`s 12 mois de cho^mage si l'artiste re´unit au
moins 78 jours de travail au cours des 12 mois qui
pre´ce`dent. N'y a-t-il pas la` une discrimination ne´gative
vis-a`-vis des artistes par rapport aux autres professions
qui se caracte´risent par des contrats de travail de courte
dure´e ?
Mon intention n'est pas de critiquer vos propositions car
je trouve que c'est un premier pas qui est inte´ressant et
important. Je pense que nous sommes face a` des
personnes qui ont un proble`me de reconnaissance de-
puis tre`s longtemps, qui donc sont tre`s sensibles a` toute
forme de discrimination et que, d'autre part, nous som-
mes face a` des personnes qui pre´sentent une spe´cificite´
plurielle, ce qui fait qu'on risque de se retrouver devant
des interpre´tations diffe´rentes selon la personne qui
devra traiter les dossiers.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, je pense que Mme Gerkens a bien retrace´ le cadre
du de´bat. C'est un de´bat difficile.
Ma volonte´ e´tait d'avancer dans la re´glementation du
cho^mage en faveur des artistes afin qu'elle ne soit pas
une source de pre´carite´ et d'exclusion. On sait qu'il serait
beaucoup plus simple d'attendre qu'on trouve un ve´rita-
ble statut social pour l'ensemble des artistes. Des conclu-
sions doivent e^tre de´pose´es en avril et on verra si
l'ensemble des experts aura pu se mettre d'accord sur
une proposition. De toute fac¸on, il faudra encore du
temps pour analyser et mettre en oeuvre ces proposi-
tions dans le cadre le´gislatif.
Donc ma volonte´ e´tait de traiter le court terme : en
attendant ce nouveau statut social, ne fermons pas les
yeux sur les proble`mes que rencontrent les artistes face
au cho^mage.
La volonte´ e´tait aussi de toucher tous les artistes quels
qu'ils soient, de ne pas les limiter a` une cate´gorie. Avec
les techniciens de l'Onem, plusieurs membres de mon
cabinet en relation avec la plate-forme des artistes, avec
les organisations syndicales, nous avons essaye´ de
re´gler les proble`mes. Il y a encore quelques difficulte´s
mais je pense que dans les prochains jours on pourra
conclure.
Ce que je voudrais d'ores et de´ja` dire, c'est que les
conclusions seront encore critiquables car on ne peut
pas apporter en la matie`re une re´ponse qui colle a`
chaque situation.
On ne peut pas travailler sur une re´glementation
a` la
carte
, en fonction du profil de chaque artiste. Mais nous
essayons de re´pondre tre`s largement a` l'ensemble des
artistes. Et en n'acceptant pas de faire des subdivisions
entre eux, nous montrons ce que sera le futur statut
social des artistes.
Je dois encore voir les re´sultats des diffe´rentes discus-
sions techniques et ce qu'en pensent les artistes.
Mais de deux choses l'une : soit on arrive a` une grande
convergence, sachant que nous travaillons a` court terme;
soit il n'y a pas de convergence et je pre´fe`re alors
attendre qu'un statut social soit de´cide´, prenant le risque
de ne pas voir de de´cision avant longtemps. Et je pense
que ce ne serait pas une bonne chose.
Mme Muriel Gerkens (AGALEV-ECOLO) : Madame la
ministre, si j'ai bien compris, vous en e^tes toujours au
stade des discussions, des concertations et de l'e´labo-
ration avec les acteurs. C'est ce qui est le plus important
et j'espe`re que vous arriverez a` un socle commun.
Mais ce dossier me parai^t tellement complique´ et sensi-
ble que je pense qu'il faut a` tout prix empe^cher d'instau-
rer des me´canismes d'exclusion.
Je vous souhaite donc bon courage et bonne route.
Sachez que je suis de tout coeur avec vous, madame la
ministre.
32
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Muriel Gerkens
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Samengevoegde mondelinge vragen van de dames
Trees Pieters en Kathleen van der Hooft aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de veiligheidscoo¨rdinatoren (nrs. 1320
en 1353)
Questions orales jointes de Mmes Trees Pieters et
Kathleen van der Hooft a` la vice-premie`re ministre et
ministre de l'Emploi sur
les coordinateurs de se´cu-
rite´
(n
os
1320 et 1353)
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, wij weten dat wetgevend werk
soms een processie van Echternach is, maar deze keer
is het werkelijk een stand still.
Het
koninklijk
besluit
van
3
mei
betreffende
de
veiligheidscoo¨rdinatoren heeft reeds heel wat stof doen
opwaaien. Ik ben persoonlijk drie- tot viermaal tussen-
beide gekomen in de commissie en in de plenaire
vergadering om de mankementen van dit koninklijk be-
sluit aan te klagen. In laatste instantie heb ik u gevraagd
een breed overleg op te zetten met de diverse actoren. U
hebt daarop onmiddellijk gereageerd door te zeggen dat
u ze allemaal hebt gezien en u daaruit uw conclusies
hebt getrokken.
Mevrouw de minister, als uw conclusie is het koninklijk
besluit van 3 mei opnieuw in te voeren, vraag ik mij af wat
dit breed overleg met de sector uiteindelijk heeft opgele-
verd. Zogezegd wordt dat koninklijk besluit opnieuw
ingevoerd om een juridisch vacuu¨m op te vullen, onder
meer voor lopende coo¨rdinatieovereenkomsten. Dat
deze communicatie voor de nodige verwarring zorgt in de
sector hoef ik niet te zeggen. Snel en efficie¨nt is de
boodschap van deze regering maar we moeten vaststel-
len dat deze manier van handelen allesbehalve in die
richting wijst en veeleer het tegendeel bewerkstelligt.
Mevrouw de minister, ik heb een aantal vragen. Klopt het
dat het oude koninklijk besluit opnieuw wordt opgevist ?
Wordt het tijdelijk van kracht ? Indien ja, wanneer kan
een aangepast koninklijk besluit worden verwacht ? Wat
moet gebeuren met de nog niet voldoende opgeleide
coo¨rdinatoren ? Wat met de kleine werken en de een-
voudige bouwplaatsen ? Wat met de vereenvoudiging
van de procedures en de formaliteiten ? Ik heb al deze
vragen reeds eerder aan u gesteld. We zijn acht maan-
den verder en dit probleem zit nog steeds muurvast.
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, ik wil u niet tot vervelens
toe telkens over hetzelfde ondervragen, maar de omstan-
digheden nopen mij hiertoe. Zoals reeds door collega
Pieters is gezegd, werden de vorige koninklijke besluiten
van 3 mei en van 4 augustus 1999 nietig verklaard door
de Raad van State. Voordien was reeds gebleken dat
deze koninklijke besluiten voor ernstige toepassings-
problemen gingen zorgen. Vooral het feit dat het konink-
lijk besluit bepaalde dat de veiligheidscoo¨rdinatie enkel
mocht worden uitgevoerd door degenen die een oplei-
ding tot preventieadviseur hadden gevolgd, leidde tot
problemen om geschikte kandidaten te vinden. Boven-
dien werd onvoldoende rekening gehouden met de spe-
cificiteit van kleine bouwwerven. Ik heb u bij een vorige
vraag daarop reeds gewezen. Naar verluidt zou het
koninklijk besluit van 3 mei toch ongewijzigd aan de Raad
van State opnieuw zijn voorgelegd. Indien de Raad van
State het groene licht zou geven, wordt dit oude koninklijk
besluit met retroactieve werking van kracht teneinde het
ontstane juridische vacuu¨m op te vullen. Er wordt gezegd
dat de minister ondertussen zou werken aan een nieuw
aangepast besluit.
Het komt bevreemdend over dat een koninklijk besluit dat
door de Raad van State werd vernietigd ongewijzigd
wordt overgenomen en opnieuw wordt voorgelegd voor
advies aan dezelfde Raad van State. Ofschoon de nie-
tigverklaring aan vormvereisten was te wijten, zijn er heel
wat aanwijzingen op het veld dat een aantal aanpassin-
gen zeker wenselijk was.
In dit verband vernam ik graag van de minister binnen
welke termijn zij een nieuw uitvoeringsbesluit plant waar-
bij wordt tegemoetgekomen aan de problemen inzake
opleidingsvereisten en de specificiteit van de kleine
bouwwerven.
Ik wens ook te weten of het oorspronkelijk koninklijk
besluit van 3 mei 1999 ongewijzigd en retroactief van
kracht zal worden. Op welke wijze zal de minister onder-
tussen een antwoord bieden aan het tekort aan
veiligheidscoo¨rdinatoren, respectievelijk de specifieke
vereisten voor kleine bouwwerven.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, je voudrais dire avec le plus grand
respect et la plus grande gentillesse possible a` Mme
Pieters que ce n'est pas moi qui ai pris l'arre^te´ du 3 mai
1999. On dit maintenant qu'il a manque´ de concertation,
qu'il aurait fallu prendre en compte d'autres e´le´ments,
etc. Je ne dirai pas le contraire. Je constate qu'un arre^te´
a e´te´ pris le 3 mai, donc avant mon entre´e en fonction.
On m'a imme´diatement avertie qu'il y avait des proble`-
mes et j'ai imme´diatement initie´ les concertations qui
auraient du^ avoir lieu.
L'arre^te´ a e´te´ depuis lors annule´ par le Conseil d'Etat
pour le motif que Mme Smet n'avait pas soumis son avis
en invoquant l'urgence, a` tort selon le Conseil d'Etat.
HA 50
COM 157
33
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette Onkelinx
Depuis lors, qu'ai-je fait ? Il fallait tout d'abord, pour la
se´curite´ juridique, pouvoir couvrir la pe´riode a` partir du 3
mai 1999. C'est pour cette raison que j'ai a` nouveau
pre´sente´ au Conseil d'Etat, sans demander l'urgence, le
me^me arre^te´ que celui de Mme Smet. Apre`s signature
par le ministre des Classes moyennes, cet arre^te´ va
pouvoir e^tre publie´.
Concomitamment et conforme´ment a` ce que j'avais dit,
j'ai pre´pare´ un nouvel arre^te´ qui tient compte de l'ensem-
ble des contacts que j'ai eus. Cet arre^te´ tient bien
entendu compte des limites permises par la directive
europe´enne, dont il ne faut pas oublier l'existence.
Cet arre^te´ est actuellement en discussion au conseil
supe´rieur pour la pre´vention et la protection du travail.
De`s que j'aurai rec¸u l'avis de cet organisme, l'arre^te´ sera
envoye´ au Conseil d'Etat. Il remplacera l'arre^te´ conforme
a` celui du 3 mai.
En ce qui concerne le nombre insuffisant de coordina-
teurs de la se´curite´, il faut savoir que des associations
professionnelles sont en voie de constitution. Elles re-
groupent de´ja` plusieurs centaines de membres. Depuis
qu'on en parle, le nombre de coordinateurs a largement
augmente´. Par ailleurs, la formation des personnes de´-
sirant exercer une mission de coordination a e´te´ revue et
e´courte´e, notamment en vue de ne pas cre´er ou aggra-
ver une e´ventuelle pe´nurie.
Conforme´ment a` ce que j'ai toujours promis, j'ai essaye´
de coller aux demandes des associations sur le terrain et
de prendre en compte la proble´matique particulie`re des
petits chantiers.
Cet arre^te´ est pre^t et il re´pond aux observations que j'ai
recueillies, il est actuellement a` l'examen au conseil
supe´rieur et j'espe`re que celui-ci me remettra son avis
prochainement.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mevrouw de minister, op
4 augustus herneemt u een koninklijk besluit van 3 mei.
Recentelijk herneemt u het in zijn oorspronkelijke vorm,
wetend dat het van mevrouw Smet komt en dat het niet
goed is. Ik noem dat niet erg slim. Het is niet goed omdat
het zeer veel mankementen bevat. De minister heeft dat
daarnet gezegd. Bovendien heeft ze dat ook al in de
plenaire vergadering verklaard.
We zijn nu acht maanden verder. Als het nieuwe besluit
nog langs een aantal adviesorganen moet passeren, zal
dat nog wel een maand duren. Als u zegt dat u rekening
houdt met het werkveld, kunnen we niets anders doen
dan nogmaals wachten op het definitief koninklijk besluit.
We zullen dan zien of het beantwoordt aan de verwach-
tingen op het terrein.
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Mevrouw de
minister, ik ben blij dat er nieuwe uitvoeringsbesluiten op
komst zijn. Kunt u meer toelichting geven bij het
uitvoeringsbesluit dat nu in bespreking is ? Kunt u er een
timing op plakken ? Zijn er overgangsbepalingen vastge-
legd voor de kleine bouwplaatsen, die nu aan zware
vereisten moeten tegemoetkomen.
De voorzitter : Kan dat aan de commissieleden worden
bezorgd, mevrouw de minister ?
Minister Laurette Onkelinx : Natuurlijk.
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Zijn er over-
gangsbepalingen vastgelegd ?
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Donc a` propos de
l'arre^te´, non pas celui qui va e^tre publie´, mais celui que
j'ai soumis au conseil ? Sans aucun proble`me.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van mevrouw Kathleen van der
Hooft aan de vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid over
de controle op de naleving
van de onderhoudsplicht door werklozen
(nr. 1337)
Question orale de Mme Kathleen van der Hooft a` la
vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
le
contro
^ le du respect par les cho
^ meurs de l'obligation
alimentaire
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, in het kader van de
besprekingen naar aanleiding van de oprichting van een
alimentatiefonds of het verlenen van voorschotten via het
OCMW, hebben wij wat meer studiewerk verricht, meer
bepaald in verband met de responsabilisering van de
onderhoudsplichtige. In een recente studie van de uni-
versiteit van Antwerpen, waarbij heel wat gezinnen wer-
den geconsulteerd, kwamen we tot de vaststelling dat er
in Belgie¨ gemiddeld 25 000 echtscheidingen per jaar
worden uitgesproken. Bijna 18% van de gescheiden
personen met kinderen ten laste, krijgt het onder-
houdsgeld niet. Het percentage loopt op tot 34% als men
er ook de achterstallige betalingen bijtelt; 16% betaalt
dus niet regelmatig.
Voor diegenen die recht hebben op onderhoudsgeld is
dat een zeer penibele situatie, maar ook voor de onder-
houdsplichtige is de situatie niet altijd riant. Toch zijn er
enkele regelingen voorzien die rekening houden met de
sociale realiteit van de betrokkenen. Alleenstaande werk-
lozen die onderhoudsgeld moeten betalen hebben bij-
voorbeeld recht op een verhoogde werkloosheidsuitke-
ring, namelijk deze van gezinshoofd. De betrokken
34
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette Onkelinx
werklozen, die deze verhoogde werkloosheidssteun krij-
gen, moeten echter geen bewijs leveren van de betaling
van het vereiste onderhoudsgeld. Indien de onder-
houdsplichtige de alimentatievergoeding niet of zeer on-
regelmatig betaalt, kan er na een uitspraak van de
rechtbank beslag worden gelegd op een deel van diens
uitkering.
Vooraleer deze regeling in de praktijk van kracht wordt, is
er al een hele periode verlopen waarin de rechthebbende
geen onderhoudsgeld heeft gekregen. Hierdoor komt
deze in een moeilijke financie¨le situatie terecht. Ook voor
de onderhoudsplichtige is deze situatie niet wenselijk. Als
er beslag wordt gelegd op een deel van zijn werkloos-
heidsuitkering, dient hij zich vaak tot het OCMW te
wenden.
Uit gegevens van de Vereniging voor Belgische steden
en gemeenten blijkt dat ongeveer 60% van de door het
OCMW toegekende dienstverlening ingevolge een inbe-
slagname wegens niet-betaling van onderhoudsgeld be-
trekking heeft op werklozen die geen inkomsten meer
hebben. Dit betekent dat de werklozen die een ver-
hoogde werklozensteun hebben gekregen als onder-
houdsplichtige dit geld niet hebben aangewend waarvoor
ze het hebben ontvangen.
Mevrouw de minister, het lijkt me wenselijk een oplossing
te zoeken die enerzijds de onderhoudsplichtige voor zijn
verantwoordelijkheden stelt en, anderzijds de rechtheb-
bende meer zekerheid biedt. Een mogelijke oplossing is
dat de onderhoudsplichtige werkloze maandelijks een
bewijs van betaling voorlegt aan de uitbetalingsinstelling.
Om een verhoogde steun te ontvangen moet hij het
vonnis voorleggen. Een maandelijkse controle is mogelijk
door een bewijs van betaling te vragen. Op die manier
kunnen heel wat rechthebbenden worden veilig gesteld
en worden de onderhoudsplichtigen op hun verantwoor-
delijkheden gewezen. Het zijn moeilijke situaties waar-
voor we oog moeten hebben.
Mevrouw de minister, bent u bereid te overwegen werk-
lozen die onderhoudsgeld moeten betalen een bewijs te
laten leveren dat zij hun onderhoudsplicht nakomen ?
Welke concrete maatregel zult u nemen ?
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, che`re colle`gue, cette question n'est pas simple.
Pour le moment, l'ONEM ne peut mettre en oeuvre la
solution que vous pre´conisez parce que cet organisme
doit appliquer l'article 110, §1er, aline´a 1er, 3° de l'arre^te´
du 25 novembre 1991, pre´voyant explicitement que le
statut de travailleur ayant charge de famille est octroye´ a`
celui qui habite seul et qui est redevable d'une pension
alimentaire, sur la base soit d'une de´cision judiciaire, soit
d'un acte notarie´ intervenu dans le cadre d'une proce´-
dure de divorce ou de se´paration de corps par consen-
tement mutuel.
Pour l'instant donc, la re´glementation n'exige pas que la
pension alimentaire soit effectivement paye´e, mais sim-
plement que le travailleur soit redevable d'une pension
alimentaire.
J'ai demande´ a` l'ONEM s'ils estimaient qu'il fallait modi-
fier l'arre^te´ en indiquant que le cho^meur doit, comme
vous le demandez, apporter la preuve du paiement. Il m'a
e´te´ re´pondu que cela pre´sentait plusieurs inconve´nients.
Premier argument de l'ONEM, cela compliquerait se´rieu-
sement le paiement mensuel des allocations de cho^-
mage, e´tant donne´ qu'une preuve du paiement de la
pension alimentaire devrait alors e^tre jointe chaque mois
a` la carte de contro^le.
Ensuite, poursuit l'ONEM, quelle serait la position a`
adopter en cas d'octroi re´troactif d'une pension alimen-
taire et de paiement d'arrie´re´s ? L'interdiction de payer
les allocations de cho^mage aussi longtemps que les
obligations n'ont pas e´te´ remplies ne ferait qu'augmenter
la dette e´ventuelle.
Toujours d'apre`s l'ONEM, il est d'ailleurs, dans la plupart
des cas, impossible pour l'organisme de paiement et
pour l'Office national de l'emploi de tenir une comptabilite´
de la pension alimentaire due, e´tant donne´ que le de´bi-
teur d'aliments peut e´galement avoir d'autres revenus et
que les pe´riodes de cho^mage peuvent e^tre pre´ce´de´es ou
suivies de pe´riodes de travail.
Deuxie`me argument de l'ONEM, l'ajout d'une preuve de
paiement sans que le montant de celui-ci soit ve´rifie´ n'a
pas beaucoup de sens, e´tant donne´ que dans ce cas, le
de´biteur peut se limiter a` verser une somme symbolique
et la preuve de paiement ne correspond pas au montant
de la somme due.
Et enfin, toujours d'apre`s l'ONEM, de toute fac¸on, l'ayant-
droit a` la pension alimentaire peut, sur la base du titre
exe´cutoire, l'acte authentique fixant l'octroi de la pension
alimentaire, faire effectuer des retenues sur les alloca-
tions de cho^mage du de´biteur d'aliments de´faillant.
A ce moment-la`, toutes les allocations peuvent e^tre
retenues et, comme vous l'avez dit, le cho^meur se
retrouve alors au CPAS.
De`s que j'ai eu connaissance de votre question, j'ai
interroge´ l'ONEM qui a re´pondu qu'une modification
poserait pas mal de proble`mes pour eux. Je continuerai
le travail avec mon e´quipe pour chercher la possibilite´ de
re´pondre a` ces objections. Ce n'est pas simple.
En effet, comme le dit l'ONEM, mois apre`s mois, il faudra
ve´rifier non seulement la preuve de paiement ainsi que
l'authenticite´ de cette preuve, mais ve´rifier e´galement
que le paiement correspond bien au montant de la
pension tel que fixe´. La gestion est tre`s lourde mais nous
essayons d'y re´pondre.
HA 50
COM 157
35
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette Onkelinx
Mais vous avez raison de souligner que le proble`me est
re´el.
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Mijnheer de
voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord. Ik
besef wel dat er een administratieve verzwaring ge-
vraagd wordt om dat te controleren, maar ik denk dat het
bijvoorbeeld bij deeltijdse arbeid ook een ernstige con-
trole vraagt om de dagen waarop werd gewerkt na te
gaan. Ik denk niet dat het uiteindelijk zoveel meer admi-
nistratieve controle vraagt dan de controle van deeltijdse
arbeid en als we dan ook nog rekening houden met de
sociale impact die dergelijke controle zou hebben, ben ik
daar toch wel voorstander van.
Als de minister dit verder wil onderzoeken ben ik zeer
tevreden, maar kan zij daar een timing op zetten zodat
het niet iets is wat vooruit geschoven wordt zonder dat er
echt iets van komt ? Het gaat hier toch om een serieus
aantal rechthebbenden die in de kou blijven staan.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Je suis e´videmment
oblige´e de travailler avec le comite´ de gestion de l'ONEM
pour e´tudier quel est le syste`me applicable. Je n'ai pas
envie de prendre des mesures qui, sur le terrain, ne
pourront pas e^tre applique´es. Je re´interpellerai donc le
comite´ de gestion de l'ONEM pour trouver un syste`me
qui, a` la fois, sera applicable et re´glera le proble`me que
vous avez souleve´ et qui est re´el. Je pre´cise que dans ce
comite´ de gestion, sont tout de me^me pre´sentes des
organisations qui ont a` coeur de solutionner des situa-
tions comme celle que vous avez e´voque´e.
De voorzitter : Ik dank de minister en de leden die het
hun verantwoordelijkheid vinden om alle interessante
vragen van collega's te blijven beluisteren. Ik stel nog-
maals vast dat dit niet voor iedereen het geval is. Ik
bewonder mevrouw Cahay die als derde haar vraag kon
stellen en ook bereid is om naar iedereen te blijven
luisteren en daar iets van op te steken.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
wil van de aanwezigheid van mevrouw de minister ge-
bruik maken om nog een vraag te stellen.
Mevrouw de minister, omwille van het feit dat u zonet
beloofde om de uitvoeringsbesluiten rond de veiligheids-
coo¨rdinatoren aan ons over te maken, herinner ik mij dat
u ons ook beloofde om het rapport, dat gemaakt werd in
het kader van de evaluatie van de dienstencheques, aan
de Kamer te bezorgen. Bij mijn weten kregen wij dit nog
niet.
De voorzitter : Het zal ter beschikking gesteld worden
binnen afzienbare tijd. Ik heb hier een bericht van de
minister. Wij hadden het ook opgevolgd vanuit het
commissiesecretariaat.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Dat is nu toch al twee
maanden geleden.
De voorzitter : U hebt gelijk mevrouw Pieters, maar het
komt eraan. Wij hebben hier de bevestiging.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 18.10 uur.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 18.10 heures.
36
HA 50
COM 157
22-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000