B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
J
USTITIE
COMMISSION DE LA
J
USTICE
VAN
DU
01-03-2000
01-03-2000
HA 50
COM 139
HA 50
COM 139
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 139
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Woensdag 1 maart 2000
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
-
COM 139
Mondelinge vraag van de heer Jos Ansoms aan de
minister van Justitie over
de houding van sommige
rechtbanken betreffende de omzendbrief van het College
van Procureurs-Generaal in verband met de onmiddellijke
intrekking van het rijbewijs
(nr. 1161)
5
sprekers : Jos Ansoms, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de minister
van Justitie over
de overbevolking in de gevangenissen
(nr. 1162)
6
sprekers : Luc Goutry, Marc Verwilghen, minister van
Justitie
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Justitie over
de beroepsopleiding en het
afstandsonderwijs in gevangenissen
(nr. 1164)
10
sprekers : Yves Leterme, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Jan Mortelmans aan de
minister van Justitie over
de aangifte van een levenloos
kind bij de ambtenaar van de burgerlijke stand
(nr. 1182)
12
sprekers : Jan Mortelmans, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
de operationalisering van de
Hoge Raad voor Justitie
(nr. 1188)
13
sprekers : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de minister
van Justitie over
het personeelstekort in het justitiehuis
van Brugge
(nr. 1196)
14
sprekers : Luc Goutry, Marc Verwilghen, minister van
Justitie
Mondelinge vraag van de heer Jacques Lefevre aan de
minister van Justitie over
de audit op het kabinet van
Justitie, uitgevoerd op vraag van de minister
(nr. 1195)
16
sprekers : Jacques Lefevre, Marc Verwilghen, minis-
ter van Justitie
Sommaire
Mercredi 1 mars 2000
COMMISSION DE LA JUSTICE
-
COM 139
Question orale de M. Jos Ansoms au ministre de la Justice
sur
l'attitude de certains tribunaux concernant la circu-
laire du colle`ge des procureurs ge´ne´raux relative au retrait
imme´diat du permis de conduire
(n° 1161)
5
orateurs : Jos Ansoms, Marc Verwilghen, ministre de
la Justice
Question orale de M. Luc Goutry au ministre de la Justice
sur
la surpopulation dans les prisons (n° 1162)
6
orateurs : Luc Goutry, Marc Verwilghen, ministre de la
Justice
Question orale de M. Yves Leterme au ministre de la
Justice sur
la formation professionnelle et l'enseignement
a` distance dans les prisons
(n° 1164)
10
orateurs : Yves Leterme, Marc Verwilghen, ministre de
la Justice
Question orale de M. Jan Mortelmans au ministre de la
Justice sur
la de´claration d'un enfant sans vie devant
l'officier de l'e´tat civil
(n° 1182)
12
orateurs : Jan Mortelmans, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de la
Justice sur
la mise en oeuvre du Conseil supe´rieur de la
Justice
(n° 1188)
13
orateurs : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Luc Goutry au ministre de la Justice
sur
le manque de personnel a` la maison de justice de
Bruges
(n° 1196)
14
orateurs : Luc Goutry, Marc Verwilghen, ministre de la
Justice
Question orale de M. Jacques Lefevre au ministre de la
Justice sur
l'audit au cabinet de la Justice re´alise´ a` la
demande du ministre
(n° 1195)
16
orateurs : Jacques Lefevre, Marc Verwilghen, mini-
stre de la Justice
HA 50
COM 139
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
4
HA 50
COM 139
01-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DE LA JUSTICE
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MERCREDI 1 MARS 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
WOENSDAG 1 MAART 2000
De vergadering wordt geopend om 16.00 uur door de
heer Fred Erdman, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 16.00 heures par M. Fred
Erdman, pre´sident.
Mondelinge vraag van de heer Jos Ansoms aan de
minister van Justitie over
de houding van sommige
rechtbanken betreffende de omzendbrief van het
College van Procureurs-Generaal in verband met de
onmiddellijke intrekking van het rijbewijs
(nr. 1161)
Question orale de M. Jos Ansoms au ministre de la
Justice sur
l'attitude de certains tribunaux concer-
nant la circulaire du colle`ge des procureurs ge´ne´-
raux relative au retrait imme´diat du permis de
conduire
De heer Jos Ansoms (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het niet
toepassen van een omzendbrief van de vroegere minis-
ter.
Mijnheer de minister, ik dank u voor het feit dat u, naar
aanleiding van het droevige ongeval op de A12, waarbij
een baby in een wagen het leven verloor ten gevolge van
een erge daad van verkeersagressie, onmiddellijk hebt
gereageerd door te verklaren dat u een halt wilt toeroe-
pen aan dergelijke vormen van verkeersagressie. Ik hoop
dat u dat doortastend zult doen. U weet dat ik er al
jarenlang voor ijver om aan dergelijk gedrag een halt toe
te roepen.
Ik was geschokt door een krantenartikel van 23 februari,
waarin ik las dat de correctionele rechtbank van Kortrijk
vond dat het rijbewijs, dat voor een aantal gevallen was
ingetrokken op basis van de richtlijn van uw voorganger,
onrechtmatig was ingetrokken. Uw voorganger, de heer
Van Parys, heeft inzake verkeersagressie belangrijke
initiatieven
genomen.
In
de
omzendbrief
van
de
procureurs-generaal is bepaald dat het rijbewijs kan
worden ingetrokken van sommige gekken die met een
snelheid van 100 km per uur door een dorpsstraat rijden
waarop een schoolpoort uitgeeft. Ik sta volledig achter
die richtlijn. Blijkbaar heeft de correctionele rechtbank
van Kortrijk anders geoordeeld. Er werd zelfs gesugge-
reerd dat zulks aanleiding zou kunnen geven tot het
eisen van schadevergoeding.
Mijnheer de minister, wat is de waarde van een dergelijke
omzendbrief, als de plaatselijke magistratuur kan beslis-
sen deze naast zich neer te leggen en de omzendbrief
niet toe te passen ? Kan een dergelijk vonnis als een
precedent worden beschouwd, waarbij anderen, wiens
rijbewijs op basis hiervan werd ingetrokken, ook schade-
vergoeding kunnen vragen ? Welke maatregelen over-
weegt u te nemen om een einde te maken aan dergelijke,
volgens mij althans, onaanvaardbare toestanden ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Ansoms, ten eerste, op 7 december 1998 werd een
ministerie¨le richtlijn opgesteld, ter vervanging van een
rondzendbrief van 15 november 1996 van het College
van procureurs-generaal. Zoals u wellicht weet hebben
die ministerie¨le rondzendbrieven alleen richtlijnen te ge-
ven aan de parketmagistraten en de politiediensten en
niet aan de rechterlijke macht als dusdanig. De rechter is
niet gebonden door de rondzendbrief. Trouwens, het is
niet de rechter zelf die overgaat tot de onmiddellijke
intrekking van het rijbewijs. Deze bevoegdheid is toege-
wezen aan het openbaar ministerie. De rechter kan
alleen een ontzegging van het rijden met een voertuig
voor bepaalde categoriee¨n en voor een bepaalde termijn
uitspreken. Hij is ook de enige die terzake bevoegdheid
draagt.
Ten tweede, in Belgie¨ bestaat tot op heden geen
precedentenrecht. Het is niet omdat een rechtbank iets
uitspreekt dat automatisch, zoals in common-law, alle
andere rechtsmachten door de uitspraak zouden gebon-
den zijn. De rechters zijn dus niet gehouden door wat hun
voorgangers hebben beslist in gelijkaardige omstandig-
heden. Bovendien meldt de procureur-generaal te Gent
mij dat de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs moet
worden beschouwd als een veiligheidsmaatregel, niet als
een straf. Het lijkt dan ook weinig waarschijnlijk dat een
schadevergoeding zou kunnen worden bekomen als de
HA 50
COM 139
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
rechtbank geen verval uitsprak. Daarvan zijn ons geen
echte voorbeelden bekend. Ik denk dat de stelling van de
procureur-generaal in deze kan worden bijgetreden.
Ten derde, verwijs ik deels naar het antwoord dat ik u heb
gegeven op de twee eerste vragen. Ik voeg er alleen aan
toe dat tijdens de vergadering met het college van
procureurs-generaal van 17 februari 2000 werd beslist
dat mijn administratie een denkspoor zal ontwikkelen
inzake de intrekking van het rijbewijs als strafmaatregel
en niet als veiligheidsmaatregel. Dat voorstel moet nog
worden overgezonden. De procureur-generaal van Gent
organiseert samen met de eerste voorzitter van het hof
van beroep te Gent voor de rechters en parket-
magistraten van zijn ambtsgebied op 6 april aanstaande
een studienamiddag teneinde te wijzen op de invloed van
onaangepaste snelheid bij verkeersongevallen. Deze
studienamiddag wordt gehouden in samenwerking met
het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid en het
Universitair Ziekenhuis van Gent. Het is een signaal dat
navolging kan vinden in andere ressorten van het hof van
beroep. Men moet minstens de parketmagistraten mobi-
liseren inzake dit probleem, voor zover dat nog niet het
geval zou zijn. Misschien kan men er ook de aandacht
van de rechterlijke macht op vestigen dat er meer een-
duidigheid in de rechtspraak moet komen. Deze twee
laatste punten zijn initiatieven die van de minister of de
rechterlijke macht zelf zijn uitgegaan en waarbij wordt
getracht om toch enige beweging in het dossier te
krijgen.
De heer Jos Ansoms (CVP) : Mijnheer de minister, ik
dank u voor uw antwoord. Het geeft ons enige zekerheid
over de toekomstige evolutie. U bent het met mij eens dat
het beter zou zijn dat wettelijk te regelen. U weet dat wij
reeds jaren geleden een wetsvoorstel hebben ingediend
ter beteugeling van het asociaal en agressief verkeers-
gedrag. Vooral die tweede vorm van verkeersgedrag
vormt het onderwerp van het wetsvoorstel dat wij hebben
ingediend. Momenteel kent men alleen gewone en zware
overtredingen. Het verkeer is echter zodanig gee¨volu-
eerd dat deze twee begrippen te weinig differentiatie
mogelijk maken. Ik vind dan ook dat wij er een categorie
asociaal verkeersgedrag en verkeersagressie tussen
moeten schuiven. Er kan dan in een specifieke bestraf-
fing worden voorzien voor erge vormen van verkeersa-
gressie. In mijn wetsvoorstel wordt trouwens het automa-
tisch intrekken van het rijbewijs vermeld als straf voor
een dergelijke vorm van verkeersagressie.
Mijnheer de minister, mag ik uit uw positief antwoord
afleiden dat u bijvoorbeeld bereid bent om dit wetsvoor-
stel te gebruiken als basis voor een discussie in deze
commissie om de strijd tegen de verkeersagressie zo
spoedig mogelijk een wettelijke basis te geven ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer Ansoms, het ligt in
mijn bedoeling om het voorstel in die zin te bestuderen.
Op dat ogenblik doen wij trouwens niet meer dan wat de
ons omringende landen doen. Zij hebben een specifieke
bepaling in de wet opgenomen om het hoofd te kunnen
bieden aan het fenomeen in kwestie. Het lijkt mij vanzelf-
sprekend dat het wetsvoorstel dat u hebt ingediend
eventueel aan een initiatief van mij zou kunnen worden
gekoppeld. Het is niet zeker dat ik een initiatief moet
nemen want het is best mogelijk dat het voorstel dat u
indient als basis voor het gesprek kan dienen.
De heer Jos Ansoms (CVP) : Mijnheer de minister, ik
dank u vooral voor die laatste zin.
De voorzitter : Dat is constructieve medewerking vanuit
de oppositie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de
minister van Justitie over
de overbevolking in de
gevangenissen
(nr. 1162)
Question orale de M. Luc Goutry au ministre de la
Justice sur
la surpopulation dans les prisons
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, ik zou inderdaad een
vraag willen stellen die eigenlijk een herhaling is van een
vraag die ik een tijdje geleden heb gesteld. Ik had het
toen over de toenemende druk op de capaciteit van de
Brugse gevangenis. Ik heb toen gewezen op het ont-
staan van een structureel probleem en het feit dat men
zich ter plaatse veel zorgen maakte over deze evolutie.
Ondertussen blijkt het inderdaad een structureel pro-
bleem te zijn geworden en niet alleen in Brugge. Zowat
overal in de gevangenissen is er blijkbaar sprake van een
constante overbezetting. Ik heb mij grondig laten infor-
meren over deze toestand. Uit een aantal grafieken en
statistieken blijkt dat er inderdaad een structureel pro-
bleem bestaat. Immers, de vermindering van de capaci-
teit, die zowel piek- als dalperioden kent, is nooit meer zo
groot als dit vroeger het geval was. De piekperioden zijn
steeds hoger dan de vorige jaren. Dit lijkt mij dan ook een
toestand die dringend de nodige aandacht verdient.
Op dit ogenblik zitten zowat 8 600 mensen in de Bel-
gische gevangenissen. We maken ons zorgen omdat de
snelrechtwetgeving gevolgen kan hebben op het aantal
aanhoudingen. Mijnheer de minister, ik had u terzake dan
ook de nodige vragen willen stellen.
Ten eerste, kunt u deze overbevolking bevestigen ? Wat
zijn hiervan de oorzaken ? Hoe denkt u deze toestand te
kunnen verhelpen ? Dit is ook van belang voor de cipiers
die voortdurend met sociale problemen worden gecon-
6
HA 50
COM 139
01-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Luc Goutry
fronteerd. Wat zal er gebeuren met mensen die via de
snelrechtprocedure worden berecht ? Bent u van plan te
zorgen voor een verhoging van de capaciteit in de
gevangenissen ? Kan het elektronische arrest volgens u
een afdoende oplossing bieden voor de overbevolking ?
Ik heb vernomen dat op dit ogenblik slechts een tiental
mensen onder elektronisch arrest zijn geplaatst wat
geenszins een oplossing kan bieden voor de structurele
overbevolking. Blijft u voorstander van het principe van
e´e´n cel voor e´e´n gevangene ? Zo ja, verkeert u in grote
nesten want dit is momenteel zeker niet meer het geval.
In de gevangenis van Brugge zitten veel cellen overvol.
Bent u zich bewust van de groeiende onrust die dit op de
werkvloer met zich meebrengt ? Sommigen stellen zich
terecht vragen bij de veiligheid van de cipiers. Welke
maatregelen overweegt u ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Goutry, vooraf wens ik toch te zeggen dat een vraag
met acht subvragen mij te uitgebreid lijkt om als gewone
vraag in de commissie te laten stellen. Om een goed
antwoord te geven, moet ik de tijd nemen die in het
Reglement is voorzien voor een interpellatie. Dit op twee
minuten afwerken is onmogelijk. Ik wil ook duidelijk
antwoorden om paal en perk te stellen aan een stem-
mingmakerij rond de overbevolking van de gevangenis-
sen.
Mijnheer Goutry, in uw inleiding zegt u dat de gevange-
nissen, en ik citeer :
reeds langere tijd constant overbe-
zet zijn
. Ik wil deze onduidelijke tijdsbepaling graag wat
scherper
stellen.
Sinds
de
jaren
'80
klaagt
de
gevangenisadministratie over de stijging van het aantal
gedetineerden en dus van een overbevolking.
Mijn voorgangers - het waren ministers van de PSC en
van de CVP die justitieministers waren van 1988 tot
heden - waren al die tijd op de hoogte van het probleem.
Zij moesten ook op zoek gaan naar structurele maatre-
gelen om daaraan het hoofd te kunnen bieden. Het enige
wat men ondernam is het, soms ondoordacht, bijbouwen
van cellenblokken en het uitbreiden van personeels-
kamers. Blijkbaar vroeg men zich nooit af hoelang dit nog
kon doorgaan, tot op het ogenblik dat mijn voorganger,
de heer De Clerck, verklaarde dat niet eindeloos gevan-
genissen konden worden bijgebouwd en dat men het
moest aandurven een andere soort van politiek te volgen.
Ondertussen is het algemeen geweten dat de politiek van
expansionisme op termijn geen oplossing biedt, en dat
het aantal gedetineerden weer naar een nieuw hoogte-
punt is gekomen. Uw conclusie bevestigt dit. Er kan geen
scherpere kritiek zijn op het beleid van mijn voorgangers.
Ik citeer uit een nota van een onderzoeksteam bij het
nationaal instituut voor de criminalistiek en criminologie,
die in 1998 aan de minister van Justitie en het college
van de procureurs-generaal werd doorgestuurd. Daarin
staat :
Het detentieniveau varieert eerder in functie van
het strafrechtelijk beleid en van het sociaal economisch
beleid dan in functie van de criminaliteit
.
De wijze waarop het instrument gevangenis wordt ge-
hanteerd door de bevoegde overheden is dus belangrijk
en dat gaat het hele proces van de strafbaarstelling tot en
met de straftoemeting aan.
Om het debat in deze context te stellen, moet men
terzake wat meer politieke moed en verantwoordelijkheid
hebben dan we de jongste jaren hebben gezien. Het is
een schande vandaag te moeten vaststellen dat men al
die jaren geen enkele ernstige inspanning heeft geleverd
om de gedetineerden-input onder controle te krijgen.
U zegt, en ik citeer u opnieuw :
De algemene bezetting
evolueert naar een historisch hoogtepunt
. In al die
voorbije jaren moeten wij dus een tiental keren een
historisch hoogtepunt hebben overschreden om een
nieuw historisch hoogtepunt te kunnen meemaken. Ik
geef enkele cijfers om dit te onderstrepen. Toen de heer
Melchior Wathelet in 1988 aantrad, telde men 6 222
gedetineerden. In 1995, bij de komst van de heer De
Clerck, hadden we er 7 339 en toen collega de heer Van
Parys op Justitie kwam, waren er 8 355 gedetineerden. Ik
denk dat die cijfers voor zich spreken en dat ik de
beleidsevaluatie niet in uw plaats moet maken.
De meeste maatregelen die werden genomen, situeren
zich merkwaardig genoeg steeds aan de output-zijde en
worden op de werkvloer omschreven als dweilen met de
kraan open. Ik denk vooral aan de voorlopige invrijheid-
stellingen ten gevolge van de overbevolking en ik denk
ook aan de ondoordachte maatregelen van collectieve
genade.
Op uw eerste vraag kan ik u antwoorden dat ik uiteraard
dagelijks op de hoogte wordt gehouden van de bevol-
kingscijfers, nationaal en per gevangenis.
Ten tweede, over de oorzaak van de overbevolking
kunnen wij een lang en boeiend debat houden. Ik beperk
mij tot de opsomming van de belangrijkste factoren, die u
wellicht ook bekend zijn. Sinds de jaren '80 is er een
algemene toename van de duur van de detentie, veeleer
dan een vermeerdering van het aantal opsluitingen. Er is
ook de onmiskenbare toename van het aantal veroor-
deelden tot lange gevangenisstraffen. Op dat vlak wor-
den wij met spectaculaire stijgingen geconfronteerd. Ten
slotte stijgt het aandeel van de gedetineerden in voorlo-
pige hechtenis. Experts wijzen op het feit dat dit stijgend
aandeel te verklaren is door de toename van de gemid-
delde duur van de voorlopige hechtenis, wat op zich een
nieuw probleem cree¨ert.
HA 50
COM 139
7
01-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
Uw derde vraag peilde naar de mogelijkheden om op
korte termijn de overbevolking terug te dringen. Een
boeiender debat lijkt mij hoe wij deze problematiek op
structurele wijze en op langere termijn gaan aanpakken.
Misschien zult u mij deze vraag ooit stellen. Wat de korte
termijn betreft heb ik een aantal maatregelen genomen
die hopelijk de komende maanden een remmend effect
hebben, al ben ik er mij van bewust dat dit geen
structurele ingreep is. Ik heb vier rondzendbrieven uitge-
werkt. De eerste heeft betrekking op de berekening van
de toelaatbaarheidsdatum van de voorlopige invrijheid-
stelling, waarbij de vervangende gevangenisstraf niet
meer wordt meegeteld. De tweede rondzendbrief betreft
de niet-uitvoering van de vervangende gevangenisstraf.
De toepassing van deze rondzendbrief wordt op dit
ogenblik gee¨valueerd met het college van de procureurs-
generaal en met het kabinet van de minister van Finan-
cie¨n. De derde rondzendbrief heeft betrekking op de
assistentie van de psychosociale dienst van de gevan-
genissen aan de onderzoeksrechters bij het voorberei-
den van de eventuele vrijheid onder voorwaarden. Dit is
immers een middel dat de onderzoeksrechters naar mijn
mening te weinig gebruiken. Een vierde rondzendbrief
handelt over de voorlopige invrijheidstelling van be-
paalde verslaafden, die werden veroordeeld tot maxi-
maal 3 jaar gevangenisstraf wegens druggerelateerde
feiten, voor zover zij zich engageren in therapie te gaan
en ze samen met de therapeut een prestatieverbintenis
willen ondertekenen. De voorwaarden zijn dus streng,
maar geven toch de mogelijkheid een gedeeltelijke ont-
lasting in onze gevangenissen te verkrijgen.
U vraagt mij of er voldoende opvangcapaciteit zal zijn als
het snelrecht zal worden toegepast. Ik herinner er u eens
te meer aan dat de procedure van onmiddellijke verschij-
ning kan worden aangewend voor feiten die worden
bestraft met een correctionele hoofdgevangenisstraf van
een jaar en die na correctionalisering de tien jaar niet te
boven gaan. Daarenboven moet het gaan om betrappin-
gen op heterdaad. Ik denk dat dezelfde groep van
delinquenten nu ook theoretisch in voorlopige hechtenis
wordt aangetroffen. De procedure van de onmiddellijke
verschijning zal dus een bepaalde weerslag hebben,
maar we mogen dat zeker niet overschatten. De regering
levert overigens ook inspanningen terzake. In ieder geval
wordt uitdrukkelijk in voldoende ruimte voorzien om tot
alternatieve straffen te kunnen beslissen. Mijn kabinets-
medewerkers verlenen op dit ogenblik trouwens hun
medewerking aan het uitwerken van een wetsvoorstel
dat van de werk- en de leerstraf autonome sancties moet
maken, wat vandaag niet het geval is.
Uw vijfde vraag betrof de mogelijke uitbreiding van de
detentiecapaciteit. Ik wens op dat vlak niet de fout te
maken die in het verleden werd gemaakt, met name dat
men denkt dat de overbevolking kan worden bestreden
door het bijbouwen van gevangenissen. Dat was trou-
wens ook de stelling van collega De Clerck. Wel kan ik
vaststellen dat er vandaag nieuwbouw en renovatie op
het programma staat omdat daarover reeds eerder werd
beslist, voor een totaal van 1 250 plaatsen, waaraan er
nog 661 moeten worden toegevoegd, die voorlopig on-
beschikbaar zijn om diverse redenen van technische
aard. Als deze cellen beschikbaar zijn, levert dit 1 911
bijkomende cellen op. Ik zal hierover nog overleg plegen
met mijn collega Daems. Mijn beleid zal erop gericht zijn
het gebruik van de gevangenisstraffen te matigen en in
voldoende aangepaste huisvesting voor de gedetineer-
den te voorzien. De capaciteitsproblematiek wens ik
liever te benaderen in termen van gedetineerden-
overschot dan van cellentekort.
Ten zesde, wat het elektronisch toezicht betreft, kan ik u
zeggen dat er momenteel een kleine experimentele
toepassing loopt. Om deze aangelegenheid operationeel
te maken, moet men over enkele honderden toepassin-
gen kunnen beschikken.
Volledigheidshalve wijs ik u erop dat in het Verenigd
Koninkrijk bijvoorbeeld, meer dan de helft van de gevan-
genisstraffen niet in de gevangenis worden uitgezeten,
maar via elektronisch huisarrest verlopen.
Mijn inziens is dit de te volgen weg en in dat verband
wacht ik momenteel nog op een studie verricht door de
VUB, omtrent de mate waarin het systeem van het
elektronisch huisarrest kan worden gehanteerd, ook tij-
dens de fase van het gerechtelijk onderzoek, dus alvo-
rens een definitieve straf wordt opgelegd.
Op de zevende vraag van de heer Goutry kan ik het
volgende antwoorden. Uiteraard ben ik er voorstander
van dat elke gedetineerde beschikt over een individuele
verblijfsruimte. De huidige huisvestingstoestanden in
heel wat gevangenissen verdienen zonder meer het
predikaat mensonterend. Dit is een vaststelling die wij
moeten durven toe te geven en waarvan ik geenszins
afstand zal nemen.
Op de achtste vraag, of ik bewust ben van de onrust op
het terrein, kan ik u zeggen dat mijn voorgangers wellicht
ook hun deel kregen wat stakingen en onlusten betreft
ingevolge de overbevolking in de gevangenissen. Dat
probleem is immers niet nieuw. Ik zal in elk geval de
communicatie en het overleg met de vakorganisaties niet
uit de weg gaan en ik zal constructief met hen samen-
werken in de hoop voldoende collegiale en professionele
steun te vinden om het hoofd te bieden aan de proble-
men ingevolge de pijnlijke erfenis uit het verleden.
Mijn boodschap aan de medewerkers van de strafinrich-
tingen is trouwens dat ik ernstige inspanningen zal
leveren om de overbevolking in de gevangenissen op
een structurele manier weg te werken. Een structurele
8
HA 50
COM 139
01-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
aanpak terzake zal noodzakelijk zijn en mag niet alleen
worden toegespitst op de gebouwen en de infrastructuur.
Immers, conclusies in dat verband wezen reeds uit dat
zulks niet de aangewezen weg zou zijn om het probleem
op te lossen.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
dank de minister voor het beantwoorden van al mijn
vragen.
Mijnheer de minister, mijn vragen waren constructief
bedoeld. Vandaar dat ik ze netjes had voorbereid en er
geen aan toevoegde zoals dat wel eens gebeurt bij
vragen en interpellaties die niet op voorhand worden
overgemaakt.
Ik snap dus werkelijk niet, mijnheer de minister, waarom
u mij verwijt een vraag te stellen bestaande uit zeven
onderdelen. Immers, ik had evengoed zeven vragen
kunnen stellen.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer Goutry, het ware
aangewezen geweest deze vragen in de vorm van een
interpellatie te formuleren.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de minister, de
interpellatieverzoeken die wij indienen moeten bijna sys-
tematisch tot vragen worden omgevormd.
Voor ons is het uiteraard interessanter een interpellatie te
ontwikkelen, aangezien tot slot daarvan een motie kan
worden ingediend. Dat was echter mijn bedoeling niet; ik
wou alleen constructieve vragen stellen om op mijn beurt
van antwoord te kunnen dienen aan personen die om
informatie verzoeken en ook omdat het politiek aspect
van deze materie belangrijk is.
Hoe dan ook, mijnheer de minister, de gespannen manier
waarop u daarnet reageerde verbaast mij. Bovendien
wordt uw nijdigheid bewezen door het feit dat u voortdu-
rend verwijst naar uw voorgangers, hoewel het mij
geenszins te doen is om wie vroeger of nu al dan niet in
de fout was of is. En zij die hun beklag maken over de
overbevolking in de gevangenissen en over de druk die
hieruit voortvloeit hebben evenmin een boodschap aan
wie terzake al dan niet schuld treft. De bal doorspelen en
zeggen wie wat had moeten doen of laten is een tactiek
uit de oude politieke cultuur.
En nu u mij toch min of meer uitdaagt, mijnheer de
minister, herinner ik u eraan dat de projecten inzake de
alternatieve straffen en het elektronisch toezicht dateren
uit de tijd dat de CVP deel uitmaakte van de meerderheid
en dat de ministers van Justitie CVP-ers waren. In dat
verband denk ik onder andere ook aan de nieuwe wet op
de vervroegde invrijheidstelling, aan de aanpassing van
een aantal gevangenissen waaronder die van Hasselt en
Nijvel, aan de commissie-Dupont die zich boog over de
rechten en de plichten van gedetineerden.
Wij kunnen mekaar ongetwijfeld om de oren blijven slaan
met voorbeelden van voorstellen en projecten op dat
vlak. Trouwens, de voorbije jaren waren alle ministers
van Justitie gewetensvolle personen die trachtten naar
best vermogen te handelen op hun terrein. Mijn inziens
moet niemand te schande worden gezet wanneer op een
gegeven ogenblik blijkt dat er druk ontstaat omtrent de
overcapaciteit van de gevangenissen.
Betekent dat voor u een mislukking van uw beleid ? Ik
confronteer u met een overbezetting, die door de komst
van het snelrecht zou kunnen verergeren. Is dat een
schande ? U vindt het blijkbaar een schande om te
moeten erkennen dat er op een bepaald ogenblik een
aantal zaken misschien zouden moeten worden herzien.
Ik heb uw deskundigheid ter zake niet, maar volgens mij
is het niet alleen een zaak van voorkomen maar ook van
capaciteit.
Het
lijkt
me
ongeloofwaardig
dat
een
voorkomingsbeleid zou volstaan om de capaciteit in de
hand te houden. Nieuwe verschijnselen dienen zich aan.
Er zal waarschijnlijk altijd een capaciteitsprobleem be-
staan. Mocht men de gevangenis in Brugge 15 jaar
geleden niet hebben gebouwd, waar zou men dan de 800
mensen, die er momenteel verblijven, hebben onderge-
bracht ? Men zal altijd vooruit moeten kijken.
Ik blijf een beetje op mijn honger zitten. Ik hoop dat de
zaak zich niet uitbreidt en dat de mensen zich niet te
weinig gehonoreerd voelen in de manier waarop wordt
geantwoord. Nu doet men alsof het iets uit het verleden
is, dat er geen groot probleem bestaat en dat men alles
goed onder controle heeft. Ik hoop het voor u, mijnheer
de minister. U zult in elk geval niet kunnen zeggen dat wij
u geen signalen hebben gegeven.
Minister Marc Verwilghen : Het gaat voor mij niet over
de signalen. Die zijn bekend; ze bestaan al geruime tijd.
Men kent de problematiek en men heeft geprobeerd ze
op te lossen op de wijze die hier is aangehaald. Dat was
zeker en vast niet de juiste wijze.
Uit buitenlandse voorbeelden merk ik dat de gekozen
alternatieven om iemand van zijn vrijheid te beroven
zonder gevangenisverblijf, heel wat zoden aan de dijk
kunnen brengen. Het elektronisch huisarrest, dat natuur-
lijk ook een prijs heeft, is op termijn een veel goedkopere
manier om iemand van zijn vrijheid te beroven. De bouw
van een cel en het onderhoud van de gedetineerde kost
zeer veel geld. Per gebouwde cel kost dat ons, als we
alle investeringen incalculeren, 3 miljoen frank. Per dag
betekent dat voor de Belgische overheid een inspanning
van 3 000 frank per gedetineerde. Die cijfers staan in
schril contrast met de kostprijs van het elektronisch
huisarrest. Daarom moeten we dit laatste absoluut uit-
breiden. Het is mijn bedoeling om in versneld tempo naar
300 dergelijke methodes van opsluiting over te stappen.
Dat zijn er dan nog maar 300. Ik herinner er u aan dat
HA 50
COM 139
9
01-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
men dit in het buitenland op een veel drastischer wijze
heeft doorgevoerd. In Nederland bij voorbeeld, heeft men
hierdoor zelfs teveel gevangeniscellen. De minister van
Justitie moet daar een nieuwe bestemming voor die
cellen gaan zoeken.
De voorzitter : Mijnheer Goutry, ik moet u melden dat u
verslagen bent. Ik heb de vragen van de heer Leterme
hier voor me liggen. Hij slaagt erin om onder vijf hoofd-
ingen tien vragen te stellen.
Collega's, sta mij toe erop te wijzen dat ik de vragen niet
bepaal welke vragen ontvankelijk zijn. De voorzitter van
de Kamer doet dat. Hij vraagt ons ook dat we een strikt
tijdschema zouden opleggen voor de vraagstellingen en
voor de antwoorden. Ik zal hem eens vragen welke
regeling hij wenst door te voeren. Tot zover mijn boutade.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Justitie over
de beroepsopleiding en
het afstandsonderwijs in gevangenissen
(nr. 1164)
Question orale de M. Yves Leterme au ministre de la
Justice sur
la formation professionnelle et l'ensei-
gnement a` distance dans les prisons
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
onthoud uit uw woorden dat onze vragen vervelend
worden. Dat wijst erop dat wij heel vaak terechte vragen
stellen. Justitie is trouwens een beleidsdomein dat veel
vragen oproept. Indien het er op aan komt het Reglement
toe te passen, zullen wij onze vragen moeten opsplitsen
en rond hetzelfde thema 4 tot 5 vragen achter elkaar
moeten indienen.
Mijnheer de minister, mijn vragen hebben eveneens
betrekking op het penitentiair beleid. Ik wil het over de
zinvolle invulling van het gevangenisverblijf hebben. Van
de 8600 gevangenen zouden er velen beroepsactief
kunnen zijn. Vaak komen zij in de gevangenis terecht
vanuit een situatie van kansarmoede, deels veroorzaakt
door een gebrek aan arbeidskansen.
Professor Dupont die door de vorige regering werd
aangezocht als auteur van een ontwerp van beginselen-
wet inzake het statuut van de gedetineerden onder-
streept dat de vrijheidsberoving de feitelijke straf is. De
maatschappij is verantwoordelijk voor de invulling van de
periode van vrijheidsberoving. Als parenthesis voeg ik
eraan toe dat ik gisteren in het Belgisch Staatsblad heb
gelezen dat de opdracht van de commissie-Dupont
bee¨indigd is. Ik vermoed dat we binnenkort de resultaten
van de werkzaamheden zullen kennen.
Mijnheer de minister, mijn vraag handelt over de invulling
van de tijd. Zonder een polemiek te willen ontketenen
over wie voor deze opdracht bevoegd is, stel ik vast dat
er inzake invulling van de tijd en de voorbereiding van
gedetineerden op hun wederinschakeling in de arbeids-
markt te weinig inspanningen worden geleverd. Het
vinden van een job als men de gevangenis verlaat, is de´
sleutel tot de sociale rei¨ntegratie, ook omwille van finan-
cie¨le redenen.
De jaarverslagen van het bestuur der strafinrichtingen
tonen aan dat men werk maakt van een aantal punten,
vooral in de Franse Gemeenschap en iets minder in het
Vlaams Gewest. Ik kan me echter niet van de indruk
ontdoen dat de initiatieven dikwijls een zuiver theoretisch
bestaan leiden en vooral te weinig gericht zijn op het
klaarstomen van de gedetineerden voor de arbeidsmarkt.
De sociaal-culturele vorming en de beroepsopleiding
geven te weinig uitzicht op ree¨le arbeidskansen op de
arbeidsmarkt, iets wat in de huidige gunstige economi-
sche conjunctuur vlotter zou moeten kunnen verlopen
dan dit vroeger het geval was.
Uit de jaarverslagen blijkt eveneens dat veel om niet te
zeggen alles afhangt van de gevangenisdirectie. Zij
moeten het initiatief nemen om de gedetineerden in de
gevangenissen te leren werken en hen te begeleiden
naar een nieuwe beroepssituatie.
In de vorige legislatuur werd met Europese steun via het
ADAPT-programma een project opgezet om in een viertal
strafinrichtingen specifieke opleidingen uit te bouwen
voor groepjes van 10 tot 15 mensen onder meer voor
heftruckchauffeur, hulpkok en opleidingen in de bouw. Dit
project kreeg de naam Desmos.
Mijnheer de minister, het verbaast me te moeten vast-
stellen dat uw detentieplan met geen woord rept over de
problematiek, noch over het proefproject dat een aantal
positieve gevolgen heeft veroorzaakt. Een dergelijk
proefproject past, mijn inziens, perfect in de filosofie die u
verdedigt inzake het herstel van de aangebrachte
schade. Een goede beroepsopleiding, een goede vor-
ming en een sterke stimulans - om niet te spreken van
een verplichting - in een detentie passen perfect in de
filosofie van het herstel van de aangebrachte schade.
Mijnheer de minister, ik wens een aantal concrete vragen
te stellen.
Ten eerste, naar verluidt werd een verlenging aange-
vraagd van het project dat in 4 Vlaamse gevangenissen
loopt inzake de beroepsopleiding. Beschikt u over gege-
vens inzake het slaagpercentage van de gedetineerden
die een dergelijke beroepsopleiding hebben gevolgd ?
Heeft men reeds indicaties over de positieve invloed van
een dergelijke opleiding op de tewerkstellingskansen op
de arbeidsmarkt ?
10
HA 50
COM 139
01-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Yves Leterme
Ten tweede, zijn alle gedetineerden die van bij de aan-
vang in het project zijn ingestapt nog altijd in het project
betrokken ? Zijn er al mensen uitgestapt ? Zo ja, om
welke redenen ? Wat is de achtergrond van het misluk-
ken van die gedetineerden ? Waren er bij de aanvang
meer kandidaten dan vacante plaatsen ? Hoe heeft men
de gedetineerden geselecteerd die al dan niet tot die
opleiding werden toegelaten ?
Ten derde, - dit is eigenlijk een retorische vraag, want ik
verneem dat er financieel iets tegenover staat - krijgen
die mensen een financie¨le stimulans om die opleidingen
te volgen ?
Ten vierde, ik heb vastgesteld dat het proefproject essen-
tieel in samenwerking met de VDAB aan Vlaamse kant is
ontstaan en dat in Brussel of Wallonie¨ terzake geen
initiatieven werden genomen. Zult u in het kader van uw
vernieuwd detentiebeleid initiatieven nemen ? Hoever
staat u daarmee ?
Ten vijfde, er zijn een aantal ontwikkelingen van telema-
tica en afstandsonderwijs die heel wat mogelijkheden
bieden. Is het niet denkbaar dat in het nieuwe manage-
ment van de detentieproblematiek in ons land, ook die
mogelijkheden beter zouden worden benut ? Zo ja, wat
zijn uw concrete inzichten terzake om eventueel plannen
daarrond te formuleren ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Leterme, het project waarnaar u verwijst kon het
daglicht zien omdat op het internationaal vlak zes part-
ners, namelijk Belgie¨, Finland, Frankrijk, Griekenland, het
Verenigd Koninkrijk en Ierland, binnen de Europese
context samenwerken aan een project waarbij men aan
gedetineerden de mogelijkheid biedt om zich bij te scho-
len, om een beroepsopleiding of afstandsonderwijs te
volgen.
In ons land wordt alleen in Vlaanderen dit project in de
gevangenissen van Brugge, Dendermonde, Hoogstra-
ten, Oudenaarde en Ruislede toegepast.
Zo kom ik tot de antwoorden op uw vijf vragen.
Ten eerste, het slaagpercentage van gedetineerden die
een proefproject van basisopleiding hebben genoten is
tot op heden niet gekend. Het cijfer zal worden toege-
zonden aan de zes deelnemende landen die ook een
organisatie op het getouw hebben gezet om de informa-
tie uit te wisselen, ze te vergelijken en ze dan kenbaar te
maken aan ieder van de instellingen. De concrete indi-
caties met betrekking tot het verband tussen het succes-
vol bee¨indigen van de beroepsopleiding en het vinden
van werk op de arbeidsmarkt zijn ook omwille van de
jongheid van het project nog niet echt voorhanden.
Trouwens, niet alle gedetineerden die participeren aan
het Desmos-project hebben ondertussen de strafinrich-
ting kunnen verlaten. Wij kunnen dat nog niet weten.
Bovendien is het niet evident om het verband aan te
tonen tussen de beide gegevens, met name de opleiding
die zij hebben gevolgd en eens men de gevangenis
verlaat werk te vinden. Het nut van de opleiding kon dus
nog niet worden getoetst.
Voor het antwoord op uw tweede vraag verwijs ik naar
het aantal gedetineerden dat zich bij de aanvang kandi-
daat stelde om een beroepsopleiding te volgen en dat
inmiddels het project heeft verlaten. Ik stel vast dat er
heel wat afhakers zijn. De redenen daarvoor zijn velerlei.
Er zijn gedetineerden die vrijwillig stoppen met de oplei-
ding. Er zijn er die omwille van disciplinaire maatregelen
niet langer aan de cursus kunnen deelnemen.
De selectie van de kandidaten gebeurde in eerste instan-
tie op basis van de toelaatbaarheidsdatum voor de
voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze datum moest wil-
lens nillens eind 1999 of begin 2000 gesitueerd zijn. Alle
gedetineerden die wensten deel te nemen aan de be-
roepsopleiding in het kader van het Desmos-project,
moesten tevens een sessie doorlopen waarbij werd
nagegaan of de kandidaat geschikt was voor het volgen
van de opleiding. Wij hebben vastgesteld dat een aantal
van hen die daarvan gebruik heeft gemaakt niet aan de
voorwaarden voldeden, maar ook dat een aantal van hen
spijtig genoeg en cours de route om diverse redenen
hebben opgegeven.
Ten derde, deze gedetineerden krijgen een schamele
vergoeding uitgekeerd van 25 frank per uur. Dit bedrag
stemt overeen met wat men verdient in de gewone
penitentiaire arbeid. Men heeft daarin geen onderscheid
gemaakt.
U vraagt ook naar een mogelijke uitbreiding. Op dit
ogenblik wordt er niet aan gedacht om een gelijkaardig
project in Wallonie¨ op te starten.
Ik ben voorstander van samenwerkingsprojecten met de
Vlaamse, Waalse en Brusselse overheden om dit project
te optimaliseren. Het moet dan echter wel serieus geop-
timaliseerd worden. Onder de voorwaarden die ik daar-
net heb geschetst over de toegang en de zogenaamde
vergoeding, kunt u niet aan herstelbeleid of herstel-
gerichte detentie werken. Daarvoor zijn de voorwaarden
niet echt verenigd.
Ik ben ook aangewezen op wat men bereid is te doen op
het vlak van de gemeenschappen. Het is ook voor een
stuk hun bevoegdheid. Ik ben in elk geval bereid om
iedere medewerking aan dergelijke initiatieven te verle-
nen.
Bij uw laatste vraag kan ik u zeggen dat er momenteel
drie vormen van afstandsonderwijs bestaan, namelijk het
onderwijs georganiseerd door de gemeenschappen, de
open universiteit en de centrale examenjury.
HA 50
COM 139
11
01-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
Als we het Desmos-project willen uitbouwen tot wat het
zou moeten zijn, dan moeten we op basis van de
vergelijkende cijfers van de Europese studie naar uni-
forme toepassingsvoorwaarden gaan. We moeten een
behoorlijke stimulans cree¨ren om mensen aan te zetten
om dit waardevol project op te volgen en zich opnieuw op
een volwaardige wijze in de maatschappij te integreren.
Dat beoogt men uiteindelijk met dit project.
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de minister, ik
meen bij u een positief vooroordeel of een positieve
houding waar te nemen ten aanzien van de filosofie die
achter het Desmos-project zit. Ik noteer dat uw diensten
momenteel over geen cijfergegevens beschikken. Blijk-
baar is dit een afspraak in het kader van het Europees
project.
Over een paar maanden zullen wij hier in de Kamer uw
detentieplan bespreken. Ik ben er voorstander van om dit
idee in uw detentieplan in te schuiven. Op het ogenblik
dat het debat in de Kamer wordt gevoerd, hoop ik dat we
wel over een cijfermatige evaluatie van het proefproject
in die vier of vijf strafinrichtingen zullen beschikken. Op
het ogenblik dat wij een nieuw detentiebeleid op de
sporen proberen te zetten, verdient dit om op zijn juiste
waarden te worden ingeschat.
Volgens u zijn er twee criteria waaraan nog moet gewerkt
worden om dit project nog meer slaagkansen te geven.
Het ene element is de vergoeding en het andere element
is de uniforme toelatingsvoorwaarde. Ik zou nog een stap
verder durven gaan. Er moet meer sturend worden
opgetreden met betrekking tot de gevangenispopulatie.
U verwijst naar disciplinaire problemen en problemen van
vrijwilligheid. Net zoals naar werkzoekenden in het nor-
male circuit, moeten we bij gevangenen de herstel-
gedachte door een zekere richtinggevende maatregel
laten begeleiden.
In het kader van de bespreking van het detentiebeleid en
op basis van meer concrete gegevens ter evaluatie van
wat er in de vier of vijf strafinrichtingen is gebeurd,
moeten we het debat over deze zaak voortzetten. Ik
noteer uw positieve instelling tegenover de idee die in het
project zit.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jan Mortelmans aan
de minister van Justitie over
de aangifte van een
levenloos kind bij de ambtenaar van de burgerlijke
stand
(nr. 1182)
Question orale de M. Jan Mortelmans au ministre de
la Justice sur
la de´claration d'un enfant sans vie
devant l'officier de l'e´tat civil
De heer Jan Mortelmans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, ik zal wellicht het dagrecord in bondigheid
breken. Niettemin is dit een belangrijke en delicate
kwestie.
Mijnheer de minister, sinds vorig jaar kunnen ouders,
waarvan een kind overleden is op het ogenblik van de
geboorte, dit kind een naam geven. Dit werd mogelijk
gemaakt door de wet van 27 april 1999. Ook ouders van
wie een kind levenloos geboren werd voor de inwerking-
treding van deze wet, kunnen binnen een jaar na de
inwerkingtreding aan de ambtenaar van de burgerlijke
stand vragen om de voornamen van het kind in het
register van de akten van overlijden in te schrijven. Deze
wet werd gepubliceerd op 28 juni 1999. Begin juli vervalt
deze specifieke bepaling.
Een eenvoudige rondvraag bij steden en gemeenten
leert mij dat de informatie aan de bevolking hierover bijna
onbestaande is.
Ik had graag van de minister vernomen of hij het ook niet
opportuun acht dat de steden en gemeenten via een
rondschrijven nogmaals op de hoogte worden gebracht
van de bestaande wetgeving. Bestaat de mogelijkheid
om die termijn desgevallend met e´e´n of twee jaar te
verlengen in de hoop dat we deze bepaling niet moeten
toepassen ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Mortelmans, uw vraag heeft betrekking op het artikel
4 van de wet van 27 april 1999, waarbij de ouders de
mogelijkheid wordt geboden om, indien ze dat wensen,
hun levenloos geboren kind een voornaam te geven.
Daarvoor werden de nodige schikkingen genomen. Ik
verwijs dienaangaande naar de voorbereidende werk-
zaamheden met betrekking tot deze wet en meer be-
paald naar het verslag van de commissie voor de Justitie
van de Senaat.
Men heeft de ouders de mogelijkheid willen bieden om
binnen het jaar na het in werking treden van de wet het
kind een voornaam te geven. Omwille van de rechtsze-
kerheid heeft men deze mogelijkheid in de tijd willen
beperken. Naar aanleiding van het van kracht worden
van deze wet op 27 april 1999 werd aan de procureurs-
generaal en de ambtenaren van de burgerlijke stand een
rondzendbrief gestuurd waarin hen de nieuwe bepalin-
gen van de wet werd toegelicht. Ik herinner me nog dat
men in de pers, zowel televisie, radio, als geschreven
pers, zeer uitvoerig over dit onderwerp verslag heeft
uitgebracht om er de aandacht van de bevolking op te
vestigen. Ik zie ook niet in welke bijkomende inspannin-
gen men nog zou kunnen doen.
Bovendien mag men niet uit het oog verliezen dat veel
ouders zich hadden verenigd in VZW's en andere vere-
nigingen van ouders van een levenloos geboren kind. Al
12
HA 50
COM 139
01-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
jaren hebben zij gestreden om dit voorrecht om humane
redenen te kunnen verkrijgen. Zij hebben de werkzaam-
heden van de commissie met argusogen gevolgd en hun
leden daarover gei¨nformeerd.
Ook een aantal gemeenten heeft zelf initiatieven geno-
men om hun inwoners van de nieuwe bepalingen op de
hoogte te brengen. De stad waar ik woon heeft daaraan
in de stadskrant bijzondere aandacht besteed. Uit de vele
telefonische vragen die de dienst Familierecht van het
ministerie van Justitie kreeg vlak voor en na de inwer-
kingtreding van de wet, bleek ook dat men bijzonder
goed over het bestaan ervan was gei¨nformeerd en dat
een algemene bevolkingsvoorlichting heeft plaatsgevon-
den.
Ik weet niet of het nu het gepaste moment is om
nogmaals tot een bijkomende publicatie over te gaan.
Ten eerste, wij zijn nog niet aan het einde van de termijn
gekomen waarin de wet heeft voorzien. Ik heb evenmin
echo's opgevangen dat de regelgeving terzake zou zijn
vervaagd bij degenen die er gebruik van kunnen maken.
Ik denk dus dat het niet aangewezen is dat wij amper
acht maanden na de publicatie van de rondzendbrief
hierop opnieuw de aandacht van de gemeenten moeten
vestigen.
Wat de mogelijkheid van verlenging van de termijn met
e´e´n of twee jaar betreft, verwijst de dienst Familierecht
naar de wil van de wetgever om de termijn te beperken
tot e´e´n jaar, omwille van de rechtszekerheid. Wil men de
termijn verlengen, dan zal dit een wetswijziging meebren-
gen. Ik meen dat er op dit ogenblik onvoldoende gege-
vens voorhanden zijn om daartoe te besluiten.
De heer Jan Mortelmans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, mag ik uit uw antwoord opmaken dat men de
komende maanden eventueel opnieuw de aandacht van
de gemeenten op deze aangelegenheid zal vestigen of is
dat volledig uitgesloten ?
Minister Marc Verwilghen : Collega Mortelmans, mocht
dit nodig blijken, dan zie ik niet in waarom we dat niet
zouden doen. Momenteel is er echter geen enkel pro-
bleem.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
de operationalisering van
de Hoge Raad voor Justitie
(nr. 1188)
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de
la Justice sur
la mise en oeuvre du Conseil supe´-
rieur de la Justice
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik zal heel kort zijn. Mijnheer de minister, er zijn twijfels
gerezen bij de hoven van beroep in verband met de
vraag wie kandidaten moet voordragen voor de ambten
van voorzitter, ondervoorzitter van de rechtbank, raads-
heer bij het hof van beroep. Enerzijds, werd gezegd dat
naar aanleiding van wijlen het Octopus-overleg en de
beleidsnota de hoven kunnen blijven voordragen tot
1 april; anderzijds, voorziet artikel 151 van de Grondwet
in een overgangsbepaling op basis waarvan de betref-
fende artikelen zullen in werking treden na de installatie
van de Hoge Raad voor de Justitie. Artikel 45 van de wet
van 22 december 1998 bepaalt echter dat de installatie
gebeurt op het ogenblik van de bekendmaking.
Artikel 45 is natuurlijk nog niet in werking getreden zodat
er enige onzekerheid bestaat. De vraag die ik hier stel
strekt ertoe die onzekerheid weg te nemen. Is het op dit
ogenblik nog steeds zo dat de voordracht door de hoven
en de provincieraden wordt gedaan ? Gebeurt dat soms
reeds door de Hoge Raad voor Justitie ? Ik wil even
inpikken op de actualiteit. Zal de Hoge Raad op 1 april of
op 1 juni operationeel worden ? In de pers verschenen
immers geruchten dat dit pas op 1 juni zou gebeuren en
niet op 1 april. Mijnheer de voorzitter, ik maak van de
gelegenheid misbruik om deze vraag te stellen hoewel ik
dat oorspronkelijk niet had vermeld. U zult mij hiervoor
ongetwijfeld terechtwijzen. Ik zal mij daaraan deemoedig
onderwerpen. Ik ben er echter van overtuigd dat de
minister met al zijn goede wil ook deze vraag zal willen
beantwoorden.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Van Parys, het juist inschatten van de vraag die u
mij nu stelt zal u waarschijnlijk lange tijd beziggehouden
hebben. Wat het eerste deel van uw vraag betreft, kan ik
antwoorden dat de overgangsbepalingen van het artikel
151 van de Grondwet zeggen dat de bepalingen van de
paragrafen 3 tot 6 waarin de voordrachten voor de
benoeming vervat zitten in werking zullen treden na de
installatie van de Hoge Raad voor de Justitie zoals
bedoeld in §2. U hebt terecht aangehaald dat dit eigenlijk
op het ogenblik van de publicatie is. Ik meen dat men de
passage
na de installatie niet moet interpreteren als op
het ogenblik dat de Hoge Raad voor de Justitie gei¨nstal-
leerd wordt. Dat zou zinloos zijn. De Hoge Raad voor de
Justitie zou dan materieel niet in de gelegenheid verke-
ren om een aantal voorbereidende taken te verrichten die
hem door de wet werden toevertrouwd, bijvoorbeeld het
invullen van de standaardprofielen. Dit betekent dat de
passage
na de installatie moet worden gezien als een
punt in de tijd ergens nadat dat Hoge Raad voor de
Justitie is gei¨nstalleerd.
In elk geval moet dit voor 2 augustus 2000 vallen.
Daarover kan niet de minste betwisting bestaan. Gelet op
het feit dat het uitvoeringsbesluit van het artikel 151 van
HA 50
COM 139
13
01-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
de wet van 22 december 1998 in uiterlijk achttien maan-
den na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad
heeft voorzien, komen we tot die datum van 2 augustus
2000. Dit is hoe dan ook de uiterste datum waarop de
nieuwe benoemings- en aanwervingsprocedure in wer-
king moet treden.
Naar aanleiding van de installatie van het bureau van de
Hoge Raad voor de Justitie heb ik hen deze week
meegedeeld dat ik aandring op een zo snel mogelijke
operationaliteit. Als dit tegen 1 april kan, des te beter. Ik
wil er echter van overtuigd zijn dat op het ogenblik dat wij
hiertoe overgaan alle mogelijke schikkingen zijn geno-
men en dat de onvolkomenheden die nog in het systeem
zitten hoe dan ook zijn weggewerkt. Indien men bijvoor-
beeld het systeem op 1 april 2000 in werking laat treden,
dan rijst de vraag wat er zal gebeuren met de adjunct-
mandaten en de bijzondere mandaten die verstrijken.
Volgens de nieuwe procedure kunnen ze niet worden
verlengd omdat er geen evaluatie is. Volgens de oude
procedure kunnen ze al evenmin worden verlengd omdat
de oude wet in die omstandigheden niet meer bestaat.
Voor de aanwijzingsprocedure voor het mandaat van
korpschef kampt men met een totaal gelijkaardig pro-
bleem. Men moet zich ook afvragen wat er bijvoorbeeld
zou gebeuren als de Hoge Raad voor de Justitie er niet in
zou slagen de standaardprofielen per 1 april 2000 in te
vullen. Dat vormde allemaal het voorwerp van het onder-
houd met het bureau. Ik kan u meedelen dat het bureau
alle mogelijke inspanningen zal doen om een en ander zo
spoedig mogelijk voor elkaar te brengen. Wij zullen
echter in overleg overgaan tot publicatie om geen rechts-
onzekerheid te cree¨ren en de bepalingen dus in overleg
met de Hoge Raad voor de Justitie in werking laten
treden. Ik herhaal nogmaals dat dit as soon as possible
moet gebeuren. Als dit voor 1 april zou kunnen gebeuren,
zou ik dat liever hebben dan erna. Ik kan echter onmo-
gelijk voorspellen of de Hoge Raad voor de Justitie tegen
1 april de nodige schikkingen zal hebben kunnen treffen.
Zij werken daar nu in elk geval met man en macht aan.
Wat het tweede punt van uw vraag betreft, kan ik u nog
geen precieze datum meedelen voor de hoven en recht-
banken. Het is echter wel mijn bedoeling om dit zo vlug
mogelijk te realiseren maar dat hangt niet alleen van mij
als minister af.
De heer Tony Van Parys (CVP) : In afwachting gebeuren
de voordrachten door de hoven ?
Minister Marc Verwilghen : Inderdaad, het oude sys-
teem blijft gelden.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Hoe lang nog ?
Minister Marc Verwilghen : Tot op het moment dat ik van
de Hoge Raad voor de Justitie de bevestiging krijg dat zij
de operationaliteit voor haar rekening kan nemen zodat
gezamenlijk kan worden beslist over de publicatie. Ik wil
vermijden dat er een vacuu¨m ontstaat waardoor er
rechtsonzekerheid wordt gecree¨erd die volgens mij voor
beide partijen negatief is.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de
minister van Justitie over
het personeelstekort in
het justitiehuis van Brugge
(nr. 1196)
Question orale de M. Luc Goutry au ministre de la
Justice sur
le manque de personnel a` la maison de
justice de Bruges
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, het antwoord dat de
minister zowat twee weken geleden gaf op een gelijk-
aardige vraag van mijn collega Leterme verwonderde mij
toch enigszins. Ik herlas het antwoord nadat begin deze
week een stiptheidsactie is uitgebroken in het justitiehuis
in Brugge. In zijn antwoord zei de minister dat de
justitiehuizen over voldoende middelen - zowel materieel
als qua personeel - beschikken.
Mijnheer de minister, een aantal medewerkers van uw
kabinet is reeds ter plaatse geweest omdat een zeer
goede, dynamische ploeg van jonge mensen die werken
in het justitiehuis in Brugge een soort stiptheidsactie zijn
gestart. Zij trekken aan de noodrem omdat zij overstelpt
worden door het werk.
Mijnheer de minister, de justitiehuizen zijn een zeer goed
initiatief die de Justitie dichter bij de mensen moet
brengen. In de praktijk blijkt dit inderdaad een schot in de
roos te zijn. Ik heb het justitiehuis reeds meermaals
bezocht en ik heb kunnen vaststellen dat daar formidabel
werk wordt geleverd. Mensen die bij mij komen met
vragen waarop ik niet direct een antwoord weet, stuur ik
steevast naar het justitiehuis. Later blijkt dan dat zij zeer
tevreden zijn over zowel het onthaal als de manier
waarop zij te woord worden gestaan.
De wetgeving inzake slachtofferonthaal en -begeleiding
was dringend aan verandering toe. We mogen tevreden
zijn dat deze maatregelen zoveel succes kennen. Het is
echter jammer te moeten vaststellen dat men in de
justitiehuizen
ondertussen
overbevraagd
wordt.
In
Brugge zijn er twee statutaire personeelsleden en zeven-
tien contractuelen. Volgens mij mag dit aantal gerust
worden verdubbeld als het maar effect heeft.
Ik heb met de betrokken personeelsleden gepraat. Uit die
gesprekken is gebleken dat zij soms hun hart vasthouden
omdat zij niet vlug genoeg kunnen reageren wat even-
tueel negatieve gevolgen kan hebben voor de afhande-
ling van bepaalde dossiers. Ik herhaal dat het een jonge,
ambitieuze ploeg is die iets wil bereiken.
14
HA 50
COM 139
01-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Luc Goutry
Dit staat dan soms in tegenstelling tot de mentaliteit in de
rechtbanken, die vaak toch wel anders is.
Mijnheer de minister, u bent op de hoogte van het
probleem. Hoe kunt u daar het meest accuraat op
reageren ? Hoe zult u dit doen ? Hoe wilt u daar zo snel
mogelijk alle onrust wegnemen en ervoor zorgen dat de
mensen daar opnieuw goed kunnen werken, zonder de
zo geapprecieerde dienstverlening te moeten afbou-
wen ? Wij zouden integendeel in staat moeten zijn hier-
voor zoveel mogelijk reclame te maken, zodat zoveel
mogelijk mensen een beroep zouden kunnen doen op
deze zeer interessante eerstelijnsdienst.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Goutry, zoals ik ook reeds aan de heren Vandeur-
zen en Leterme op relatief korte termijn in het verleden
heb geantwoord, denk ik dat justitiehuizen qua rechtsfi-
guur inderdaad een schot in de roos zijn. Het hen eigen
groeiproces zorgt wel voor een aantal problemen die
duidelijk worden bij het omzetten in de praktijk en daar-
voor moet er een oplossing komen.
Ik kom tot uw eerste vraag. Het meerjarenplan 2000 voor
het justitiehuis in Brugge voorziet in 24 betrekkingen voor
justitieassistenten, 3 administratieve personeelsleden en
1 onthaalbediende. Momenteel zijn er in het justitiehuis
van Brugge 22 contracten voor justitieassistent ingevuld
en zouden er 2 contractuele bestuursassistenten en 1
contractuele onthaalbeambte aan het werk moeten zijn.
Er ontbreken dus in dit justitiehuis thans nog 2 contracten
voor justitieassistent en 1 contract voor bestuursassist-
ent. Sinds enige tijd is een operatie voor statutaire
aanwervingen aan de gang voor justitieassistenten,
bestuursassistenten en het onthaalpersoneel. Om deze
operatie vlot te laten verlopen is er een wervingsstop
aangekondigd, om te vermijden dat wanneer men men-
sen in dienst neemt, deze na een korte periode weer aan
de deur zouden moeten worden gezet. Wij hebben daar
een aantal slechte ervaringen mee gehad. Wat het
justitiehuis in Brugge betreft is er inderdaad een persone-
elstekort : de naakte cijfers tonen dat aan. Het gaat
echter niet om een groot personeelstekort.
Uw tweede vraag is pertinenter. Indien de personeels-
problemen waarvan u melding maakt op de persone-
elstekorten slaan, moet ik u zeggen dat de administratie
nu volop bezig is met het afronden van de statutaire
aanwervingen. Eenmaal de statutaire stages aangevat,
zal worden bekeken op hoeveel personeelsleden het
justitiehuis van Brugge nog recht heeft. Die inspanning
zal ook in de andere justitiehuizen moeten worden ge-
daan omdat de taken die aan een justitiehuis worden
toebedeeld en de groei die wij exponentieel zullen ken-
nen, ons daar ook zullen toe brengen.
Ter informatie meld ik nog dat in het kader van het
snelrecht wordt voorzien in 3 bijkomende justitie-
assistenten voor het justitiehuis in Brugge. In april zal
worden gestart met de rekrutering van deze extra justitie-
assistenten, zodat zij per 1 juni 2000 samen in dienst
zullen kunnen treden.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de minister, ik hoor
een beetje een dubbele boodschap in uw antwoord.
Enerzijds erkent u het probleem en wilt u een inspanning
leveren en enkele mensen toevoegen. Anderzijds moet
men niet overdrijven : als er enkele mensen bijkomen,
moet er niet te veel worden geklaagd en gezaagd omdat
men dan het werk probleemloos zou moeten aankunnen.
Dit is een eeuwig over en weer gaan van vraag en
antwoord. Ik ben echter ter plaatse geweest. Met stem-
mingmakerij houd ik mij niet bezig, hoewel u dat aangaf
in uw antwoord op de eerste vraag. Dat is niet wat mij
interesseert. Wat mij interesseert is dat instellingen die
wij cree¨ren, die bestaan, ook goed werken. Wij mogen
mensen niet ontgoochelen en hen niet opzadelen met
valse verwachtingen. Als zij ergens komen, dan moeten
zij goed worden onthaald. Ik herhaal dat wat zich in
Brugge afspeelt, ook elders schijnt te gebeuren.
Men zal in Brugge niet gepaaid zijn door te vernemen dat
er misschien een tweetal personeelsleden zullen worden
aangeworven. Het is toch geen schande te moeten
zeggen dat het justitiehuis goed werkt en er op dat vlak
grote behoeften bestaan. Toch lijkt men bevreesd om
daarvoor de nodige middelen ter beschikking te stellen.
Dat is typisch voor dit beleid, nog meer dan voor het
vorige. Het is naar mijn mening niet de juiste manier van
communiceren.
Ik heb die mensen grondig leren kennen en ben ervan
overtuigd dat dit geen probleem van voorbijgaande aard
is. Het is ook niet gisteren ontstaan. Ik durf u de goede
raad te geven het niet te onderschatten.
Minister Marc Verwilghen : Ten eerste, ik heb geen
antwoord gegeven met een dubbele bodem. De proble-
matiek is mij voldoende bekend. Ik wil er trouwens op
wijzen dat het kader dat ik u daarstraks heb geschetst
niet door mij maar door mijn voorganger werd uitgewerkt.
Ten tweede, ik heb tot driemaal toe herhaald dat het tot
een evaluatie zal moeten komen. Het lijkt mij immers vrij
evident dat de taken die daar nu worden waargenomen
moeilijk houdbaar zijn met deze personeelsbezetting. U
moet namelijk weten dat zij is gebaseerd op een case
load van 40 dossiers per dag. In alle andere gelijksoor-
tige instellingen wordt een case load van 25 eenheden
gehanteerd. Dat is een spectaculair verschil. Er moet dus
een aanpassing komen.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de minister, ik heb
niet gesproken over een dubbele bodem. Ik heb het
gehad over een dubbele boodschap. U voert aan dat dit
HA 50
COM 139
15
01-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Luc Goutry
kader niet door u werd uitgewerkt. Ofwel durven wij u nog
een vraag te stellen, ofwel zeggen wij bij voorbaat dat het
probleem toch maar van vroeger dateert. Ik heb de
opening van het justitiehuis in Brugge bijgewoond. Dat
gebeurde tijdens de verkiezingscampagne. Toen heeft
men een inschatting gemaakt op grond van een aanvoe-
len. Als blijkt dat het 8 maanden later een groot succes is,
zegt men dat men het anders had moeten inschatten. Ik
heb daaraan geen boodschap.
De voorzitter : Collega's, ik herinner u eraan dat wij ter
gelegenheid van een vraag van de heer Leterme ooit
hebben gezegd dat wij een of meer justitiehuizen zouden
bezoeken. Wij zijn op dit ogenblik in contact met het
kabinet. Wel heb ik aan het secretariaat gezegd dat het
mij minder interesseert een gewoon bezoek te brengen
aan gebouwen. Ik wens dat er een inhoudelijke doorlich-
ting gebeurt. Ik denk dat dat ook de bedoeling is van het
kabinet. We zullen een dergelijk bezoek trachten te
organiseren, rekening houdend met alle evenwichten die
in dit land in acht moeten worden genomen. We zullen
onderzoeken waarheen we gaan, afhankelijk van de
weersomstandigheden en de toeristische implicaties.
De heer Luc Goutry (CVP) : Brugge stelt zich kandidaat,
mijnheer de voorzitter.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de M. Jacques Lefevre au ministre de
la Justice sur
l'audit au cabinet de la Justice re´alise´
a` la demande du ministre
Mondelinge vraag van de heer Jacques Lefevre aan
de minister van Justitie over
de audit op het kabinet
van Justitie, uitgevoerd op vraag van de minister
(nr. 1195)
M. Jacques Lefevre (PSC) : Monsieur le pre´sident,
monsieur le ministre, comme l'heure est tardive, je vais
essayer d'e^tre tre`s bref.
Mercredi et jeudi derniers, les me´dias nous informaient
qu'un certain nombre de personnes quittaient votre ca-
binet.
Jeudi midi, je regardais la te´le´vision au groupe PSC de la
Chambre et je vous ai vu annoncer sur RTL et RTB que
sept personnes de votre cabinet, dont le chef de cabinet
et le chef de cabinet adjoint s'en allaient suite a` un audit
que vous auriez demande´ sur votre cabinet.
Il va de soi qu'un ministre organise son cabinet comme il
l'entend en fonction d'un certain nombre de limites qui
sont fixe´es par l'exe´cutif.
Ma question ne porte donc pas sur le fond. Je souhaite-
rais simplement savoir, puisque vous avez annonce´ cet
audit a` la te´le´vision, quel e´tait l'objet de cet audit, quand
cet audit a e´te´ commande´, par qui a-t-il e´te´ re´alise´,
combien a-t-il cou^te´ et accessoirement ce cou^t a-t-il e´te´
supporte´ par votre cabinet ou votre administration, et
quelles e´taient les conclusions ?
Il s'agit, en fait, de cinq questions mais vous pouvez y
re´pondre en un mot !
M. Marc Verwilghen, ministre : Monsieur le pre´sident, je
serai concis. Mais re´pondre en un mot me sera impossi-
ble.
Monsieur Lefevre, l'audit de mon cabinet visait deux
objectifs.
1° L'optimalisation de son fonctionnement.
2° L'ame´lioration du flux de communications.
Tels e´taient les deux objectifs.
Il a e´te´ demande´, de´but janvier 2000, en accord avec les
membres du cabinet. Il a e´te´ effectue´ par deux de mes
collaborateurs qui sont expe´rimente´s dans le domaine
des concepts d'organisation et qui ont des connaissan-
ces en matie`re de fonctionnement de plus grandes
organisations. Le cou^t e´tait nul.
Les conclusions de cet audit sont destine´es a` l'usage de
mon cabinet. De`s lors, j'ai conside´re´ qu'elles m'e´taient
personnellement destine´es.
M. Jacques Lefevre (PSC) : Je remercie le ministre
d'avoir re´pondu tre`s brie`vement.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Ordre des travaux
Regeling van de werkzaamheden
La question orale n° 1204 de M. Thierry Giet est reporte´e
a` une date ulte´rieure.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 17.10 heures.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 17.10 uur.
16
HA 50
COM 139
01-03-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000