B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
COMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
VAN
DU
22-02-2000
22-02-2000
HA 50
COM 128
HA 50
COM 128
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 128
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Dinsdag 22 februari 2000
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
-
COM 128
Mondelinge vraag van de heer Ludo Van Campenhout aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
schijnzelfstandigen
(nr. 1043)
5
sprekers : Ludo Van Campenhout, Frank Vanden-
broucke
, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
carpooling
(nr. 1089)
6
sprekers : Yves Leterme, Frank Vandenbroucke, mi-
nister van Sociale Zaken en Pensioenen
Interpellatie van mevrouw Greta D'Hondt tot de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over
de vermindering
van de persoonlijke socialezekerheidsbijdragen
(nr. 246)
7
sprekers : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke, mi-
nister van Sociale Zaken en Pensioenen
- moties
10
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer Luc
Goutry en mevrouw Yolande Avontroodt aan de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over
de extramurale
CT-scanners
(nrs. 1102 en 1143)
11
sprekers : Luc Goutry, Yolande Avontroodt, Frank
Vandenbroucke
, minister van Sociale Zaken en Pen-
sioenen
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over
de terugbetaling
van de kine-behandelingen bij congenitaal primair lymf-
oedeem
(nr. 1044)
14
sprekers : Luc Goutry, Frank Vandenbroucke, minis-
ter van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Jozef Van Eetvelt aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
het chronisch vermoeidheidssyndroom
(nr. 1126)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen)
15
sprekers : Jozef Van Eetvelt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Joe¨lle Milquet aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de zorg
voor kinderen die aan kanker lijden
(nr. 1104)
16
sprekers : Joe¨lle Milquet, Frank Vandenbroucke, mi-
nister van Sociale Zaken en Pensioenen
Sommaire
Mardi 22 fe´vrier 2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES - COM 128
Question orale de M. Ludo Van Campenhout au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
les faux inde´-
pendants
(n° 1043)
5
orateurs : Ludo Van Campenhout, Frank Vanden-
broucke
, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Yves Leterme au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le carpooling
(n° 1089)
6
orateurs : Yves Leterme, Frank Vandenbroucke, mi-
nistre des Affaires sociales et des Pensions
Interpellation de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la re´duction des
cotisations personnelles de se´curite´ sociale
(n° 246)
7
orateurs : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke, mi-
nistre des Affaires sociales et des Pensions
- motions
10
Questions orales jointes de M. Luc Goutry et Mme Yo-
lande Avontroodt au ministre des Affaires sociales et des
Pensions sur
les tomographes axiaux transverses extra-
muros
(n
os
1102 et 1143)
11
orateurs : Luc Goutry, Yolande Avontroodt, Frank
Vandenbroucke
, ministre des Affaires sociales et des
Pensions
Question orale de M. Luc Goutry au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
le remboursement du
traitement par les kine´sistes de l'oede`me lymphatique
conge´nital primaire
(n° 1044)
14
orateurs : Luc Goutry, Frank Vandenbroucke, mini-
stre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Jozef Van Eetvelt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions et a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
le syndrome de fatigue chronique
(n° 1126)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
15
orateurs : Jozef Van Eetvelt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Joe¨lle Milquet au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la prise en charge
des enfants cance´reux
(n° 1104)
16
orateurs : Joe¨lle Milquet, Frank Vandenbroucke, mi-
nistre des Affaires sociales et des Pensions
HA 50
COM 128
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
4
HA 50
COM 128
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MARDI 22 FE
´ VRIER 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
DINSDAG 22 FEBRUARI 2000
De vergadering wordt geopend om 15.52 uur door de
heer Joos Wauters, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 15.52 heures par M. Joos
Wauters
, pre´sident.
Mondelinge vraag van de heer Ludo Van Campen-
hout aan de minister van Sociale Zaken en Pensioe-
nen over
de schijnzelfstandigen (nr. 1043)
Question orale de M. Ludo Van Campenhout au
ministre des Affaires sociales et des Pensions sur
les faux inde´pendants (n° 1043)</b>
De heer Ludo Van Campenhout (VLD) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, mijn vraag gaat
over het fenomeen van de schijnzelfstandigen. Ik zou
mijn vraag echter willen beperken tot de recente cam-
pagne van de RSZ ten aanzien van de cameramensen
en de presentatoren op de Vlaamse zenders.
Cameramensen en presentatoren werken vaak voor ver-
schillende werkgevers en werken dus eigenlijk als zelf-
standige. Onlangs heeft de RSZ een aantal claims inge-
steld ten aanzien van de werkgevers van deze
cameramensen en presentatoren door hen te bestempe-
len als zogenaamde schijnzelfstandigen. Zo zou VTM
een claim hebben ontvangen van ongeveer 600 miljoen
Belgische frank.
Mijnheer de minister, is de RSZ inderdaad begonnen met
een campagne om de cameramensen en de presentato-
ren van de Vlaamse zenders te beschouwen als werk-
nemer ? Welke criteria worden daarbij gebruikt ? Een
van de redenen is blijkbaar het feit dat hun opdracht
wordt bepaald. Volgens mij is dit geen voldoende argu-
ment want een schilder kiest zelf ook niet de kleur die hij
gebruikt.
Is het aanvaardbaar dat mensen die jarenlang als zelf-
standige werken plots worden beschouwd als werknemer
met vaak aanzienlijke claims voor gevolg ? Ik denk dat
zich hier niet alleen een probleem stelt van rechts-
onduidelijkheid maar ook van rechtsonzekerheid. Is het
niet aangewezen een aantal duidelijke criteria te bepa-
len ? Op die manier kunnen twijfelgevallen direct in een
bepaalde categorie worden ondergebracht van bij het
begin van de activiteiten.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, naar aanleiding van de haar ter kennis ge-
brachte feiten heeft de RSZ een algemeen onderzoek
ingesteld naar de correcte toepassing van de sociale-
zekerheidswetgeving voor werknemers in de media-
sector, meer bepaald de televisiezenders. Ik beklemtoon
dat het een algemeen onderzoek is.
De aanwezigheid van een band van ondergeschiktheid is
het criterium om te bepalen of iemand gebonden is door
een arbeidsovereenkomst of door een zelfstandige
samenwerkingsovereenkomst. Als in de feiten kan wor-
den aangetoond dat de overeenkomst in een band van
ondergeschiktheid wordt uitgeoefend en de opdrachtge-
ver gezag uitoefent of de mogelijkheid bezit gezag uit te
oefenen, is er sprake van een arbeidsovereenkomst. Als
dit het geval is, moeten de opdrachtgevers - werkgevers -
op grond van de socialezekerheidsreglementering hun
aan de sociale zekerheid onderworpen werknemers bij
de RSZ aangeven. Aangezien de toepassing van de
RSZ-reglementering minstens als van dwingend recht
wordt beschouwd, kunnen de partijen niet afwijken van
dit principe. Ondanks het dwingend karakter van de
RSZ-reglementering kan de laatste jaren meer en meer
worden vastgesteld dat bepaalde beroepscategoriee¨n
die hun beroepsactiviteit in een band van ondergeschikt-
heid uitoefenen en derhalve werknemers zijn, hetzij
vrijwillig hetzij gedwongen voor het stelsel van sociale
zekerheid van zelfstandigen kiezen en aan de toepassing
van de socialezekerheidsreglementering proberen te ont-
snappen. Deze personen noemen we meestal schijn-
zelfstandigen.
Als de RSZ vaststelt dat werknemers ten onrechte als
zelfstandigen werden gekwalificeerd, zal de RSZ deze
toestand regulariseren door voor de ten onrechte als
zelfstandigen gekwalificeerde werknemers ambtshalve
aangifte op te stellen en de daaruit voortvloeiende bijdra-
HA 50
COM 128
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
gen, in voorkomend geval verhoogd met bijdragen, op-
slagen en intresten, bij de betrokken werkgevers in te
vorderen, weliswaar binnen de verjaringstermijn van 5
jaar zoals bepaald in artikel 42 van de wet van 27 juni
1969.
De herkwalificatie door de RSZ - zelfs na jaren - schept
geen rechtsonzekerheid.
De regering is van plan in deze legislatuur een oplossing
uit te werken voor de problematiek van de schijn-
zelfstandigen. Omdat in de praktijk uitsluitend op basis
van feitelijke gegevens kan worden vastgesteld of ie-
mand werknemer of zelfstandige is, vrees ik dat een
wettelijke verankering niet zal volstaan om de problema-
tiek van de schijnzelfstandigen op te lossen. Het verleden
heeft uitgewezen dat partijen enorm spitsvondig zijn om
de toepasselijke socialezekerheidsreglementering te om-
zeilen. Los van een wetgevend initiatief terzake, ben ik
ervan overtuigd dat de bevoegde inspectiediensten in de
toekomst de mogelijkheid moeten blijven behouden om
de nodige controles uit te voeren en ambtshalve regula-
risaties door te voeren.
De heer Ludo Van Campenhout (VLD) : Mijnheer de
voorzitter, het antwoord van de minister kan mij niet
volledig bevredigen. Hij heeft de procedure van her-
kwalificatie van zelfstandigen tot werknemers uitgelegd,
maar mijn vraag was specifiek of een aantal camera-
mensen en presentatoren geherkwalificeerd worden en
wat de criteria zijn om dat te doen.
Een wetgevend initiatief zal inderdaad niet volledig de
creativiteit van sommigen, om als zelfstandige te worden
bestempeld, uitsluiten. Momenteel is er een manifeste
situatie - die cameramensen en presentatoren zijn er een
duidelijk voorbeeld van - dat de criteria die de RSZ nu
hanteert, zeer vaag zijn. Dit leidt tot arbitraire her-
kwalificaties en tot rechtsonduidelijkheid en rechtsonze-
kerheid.
Ik denk niet dat het een billijke situatie is om, aan hand
van die vage criteria, na jaren enorme claims in te stellen.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
ik wou beklemtonen dat ik nu een algemeen onderzoek
laat doen naar de wijze waarop de RSZ optreedt in die
sector. Ik doe dit precies om mij te wapenen tegen het
verwijt dat er arbitrair zou worden opgetreden. Ik wens
met zekerheid te weten dat men alle zenders over
dezelfde kam scheert, zij het de VRT, de VTM, of een
andere.
Ik kan op uw precieze vraag geen definitief antwoord
geven omdat ik mij niet wil uitspreken over een specifiek
dossier in e´e´n zender, vermits ik met dat algemeen
onderzoek bezig ben.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
carpooling
(nr. 1089)
Question orale de M. Yves Leterme au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le carpooling
(n° 1089)</b>
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, deze vraag is vanmorgen
reeds gesteld aan minister Reynders.
Werknemers die een bedrijfswagen ter beschikking heb-
ben, moeten dit fiscaal aangeven. Het prive´-gebruik slaat
op minimum 5 000 kilometer per jaar en het wordt net
zoals het woon-werkverkeer onderworpen aan de belas-
ting. De werknemer moet dus ook belastingen en via de
werkgever RSZ-bijdragen betalen voor de afgelegde
kilometers in het kader van het woon-werkverkeer. De
chauffeur van een bedrijfswagen moet - ook in het kader
van het woon-werkverkeer - deze belastingen opleveren,
ongeacht of hij alleen of met collega's naar het werk rijdt.
Mijn vraag is gesteld in het kader van de globale
mobiliteitsproblematiek. Dit is uiteraard maar een klein
aspect, maar alle beetjes helpen. Er zijn bedrijven die
nadenken over het gemeenschappelijk gebruik als voor-
waarde voor het ter beschikking stellen van een bedrijfs-
wagen in het kader van het woon-werkverkeer. Het
stellen van die voorwaarde wordt op dit moment ontmoe-
digd. Er wordt namelijk geen rekening gehouden met het
aantal personen in de wagen om het bedrag van de
belastingen en de RSZ-bijdrage te bepalen.
De gebruiker van een bedrijfswagen voor woon-
werkverkeer is dus voor het genoten voordeel belasting-
plichtig en RSZ-plichtig. De belasting laten betalen door
diegene die de bedrijfswagen in zijn bezit heeft, onaf-
gezien van het aantal mensen dat in de wagen zit, is een
praktisch voorbeeld van hoe een goedbedoelde maatre-
gel - de fiscale basis en de RSZ-bijdragenbasis breed
houden - een nefast effect heeft op de mogelijkheden om
de mobiliteitsproblematiek in het woon-werkverkeer aan
te pakken.
U zal waarschijnlijk niet met ja of neen antwoorden op
mijn vraag. Uw collega Reynders heeft op de vraag
gezegd dat hij dit wil inbouwen in het debat rond de
belastinghervorming voor de zomer en het najaar. Is het
niet mogelijk om bij carpooling alleen het prive´-gebruik
- en dus niet het woon-werkverkeer - van een bedrijfs-
wagen RSZ-bijdragenplichtig te maken ?
6
HA 50
COM 128
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer Leterme, dit is inderdaad een moeilijke kwestie.
Ik geef u even een paar feiten. Artikel 38, §3quater van
de wet van 29 juli 1981 houdende algemene beginselen
van de sociale zekerheid voor werknemers voorziet
effectief in de betaling van een solidariteitsbijdrage voor
het persoonlijk en individueel gebruik van een voertuig
ter beschikking gesteld door de werkgever. Dat is de wet.
Misschien in tegenstelling tot wat u stelt in uw vraag,
worden er geen socialezekerheidsbijdragen ingehouden
op het loon van de werknemer. Het artikel dat ik net heb
geciteerd voorziet alleen in de betaling van een patronale
bijdrage van 33% op het totaal bedrag van het genoten
voordeel
door
de
werknemer,
dus
voor
woon-
werkverkeer en louter prive´-gebruik. De opbrengst van
die patronale bijdrage wordt geraamd op 2,9 miljard frank
per jaar. De werkgever moet het door elke werknemer
genoten voordeel in e´e´n totaalbedrag vermelden op elke
kwartaalaangifte aan de RSZ. Dit heeft als gevolg dat de
bedragen voor elk genoten voordeel afzonderlijk niet
beschikbaar zijn. Een aangifte eisen van elk bedrag
afzonderlijk is technisch perfect mogelijk maar maakt de
door de werkgever in te dienen aangifte complexer met
nieuwe mogelijkheden om fouten te maken, hetgeen de
registratie der loon- en arbeidstijdgegevens opnieuw zal
vertragen. Het gaat hier typisch om een probleem van
afweging tussen complexiteit, rechtvaardigheid en haal-
baarheid. Indien we carpooling zouden vrijstellen van de
bijdrage, dan heeft de RSZ eigenlijk geen enkel middel
om een controle te organiseren op het werkelijk gebruik
van carpooling. Het is een goed idee maar het is niet echt
controleerbaar. De correcte naleving van de bestaande
reglementering wordt effectief gecontroleerd door een
terugkoppeling van fiscale gegevens naar de RSZ-
aangifte van de betrokken werkgevers en door controles
in de ondernemingen. We kunnen dit dus in principe
controleren. Verder gaan in het individualiseren van de
aangifte is echter een bijzonder moeilijke aangelegen-
heid.
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de minister, ik
dank u voor uw antwoord. Blijkbaar is een vrijstelling niet
onmogelijk.
Minister Frank Vandenbroucke : Ik heb niet gezegd dat
het onmogelijk is. Ik heb gezegd dat ik op deze materie
zomaar niet durf in te gaan omdat het een aangelegen-
heid betreft die moeilijk te controleren is.
De heer Yves Leterme (CVP) : Ik heb veel begrip voor
de moeilijkheden inzake controleerbaarheid, maar ik
hoop dat men, bijvoorbeeld in het kader van de bespre-
king van de fiscale hervorming, de mogelijkheden bestu-
deert om tegemoet te komen aan de wil van bepaalde
bedrijven om carpooling te stimuleren.
Minister Frank Vandenbroucke : U hebt een waarde-
volle suggestie gedaan, maar de vraag is hoe men ze in
de praktijk moet toepassen.
De heer Yves Leterme (CVP) : Ik neem voorlopig akte
van uw positieve houding. Ik hoop dat er een oplossing
komt voor de praktische problemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Interpellatie van mevrouw Greta D'Hondt tot de mi-
nister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
vermindering van de persoonlijke socialezekerheids-
bijdragen
(nr. 246)
Interpellation de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la re´duction
des cotisations personnelles de se´curite´ sociale
(n° 246)b>
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik hoop dat u er met uw hart bij zult
zijn. Tijdens de bespreking van het wetsontwerp tot
toekenning van de vermindering van de persoonlijke
socialezekerheidsbijdrage aan werknemers met lage lo-
nen hebben wij deze problematiek reeds kunnen bespre-
ken en dit vrij grondig. Samen met heel wat andere
actoren die werkzaam zijn op het terrein en die advies
hebben verleend - ik denk aan de NAR, de RSZ en het
Rekenhof - hebt u bij die bespreking gesteld dat inder-
daad om het beoogde resultaat te bekomen de fiscale en
parafiscale wegen mogelijk waren, met de mogelijke
voor- en nadelen van beide. De regering en u hebben in
de zoektocht naar een snelle oplossing voor een belang-
rijke kwestie in de werkloosheidsval gekozen voor de
parafiscale weg, dus de vermindering van de persoon-
lijke bijdrage van de werknemers. Men kan daarover
blijven discussie¨ren, maar dat is wat u toen antwoordde.
Ik onthoud daaruit twee zaken. Ten eerste stelt u, net als
de aangehaalde instanties en wij, dat intellectueel en
volgens de beschikbare instrumenten beide mogelijkhe-
den aanwezig zijn, hoewel niet neutraal. Naar aanleiding
van de begroting en andere besprekingen had u aange-
kondigd dat er in de loop van 2000 waarschijnlijk nog een
tweede operatie zou gebeuren. Het instrument dat dan
zou worden gekozen, het fiscale of het parafiscale, lag bij
de bespreking van het wetsontwerp nog niet vast. Dat
zou nog worden bestudeerd. Met alle mogelijke nuances
wordt in het recente OESO-rapport toch aangetoond dat
Belgie¨ de grootste samengetelde fiscale en parafiscale
druk op arbeid kent. Ontleedt men de cijfers, dan komt
men uit bij iets wat wij ook altijd hebben beweerd : de
fiscale druk op arbeid is ook voor de werknemer zwaar en
zeker in de wig tussen bruto- en netto-loon is verhou-
HA 50
COM 128
7
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
dingsgewijs de fiscale afhouding veel belangrijker dan de
afhouding van de persoonlijke socialezekerheidsbijdrage
van de werknemer. Bij de bespreking is er ook op
gewezen dat Belgie¨ eigenlijk de laagste persoonlijke
werknemersbijdrage kent inzake sociale zekerheid en die
feiten blijven bevestigd. Landen waarmee wij ons wel
eens durven vergelijken als, bij voorbeeld, Nederland,
hebben eigenlijk reeds onder Paars I en verdergezet
onder de tweede paarse coalitie niet zonder resultaat en
niet tot ontevredenheid van de ingezetenen bewust ge-
kozen voor de fiscale weg. Uiteraard vergt dit gee¨igende
compenserende maatregelen in de socialezekerheids-
bijdragen, maar die elementen samen brengen mij ertoe
deze interpellatie opnieuw te houden. In het recente
akkoord met de sociale partners werd overeengekomen
om vanaf 1 april opnieuw het instrument van de para-
fiscaliteit te gebruiken om de druk op de laagste lonen te
verminderen. Het netto-inkomen voor de werknemer met
een laag loon wordt zo opgekrikt, en wij blijven daar
voorstander van.
De loongrens van 49 000 frank omhoog trekken, bete-
kent dat niet alleen op dezelfde doelgroep de parafiscale
weg gebruikt wordt, maar ook op een nieuwe doelgroep,
namelijk degenen die zich zullen bevinden in de schijf
boven de 49 000 frank.
Wat ik niet uit het sociaal akkoord en evenmin uit de
media kon afleiden was waar de nieuwe bovengrens zich
zal bevinden.
Het belangrijkste element in mijn interpellatie is het
volgende. Om de druk op dezelfde doelgroep te verho-
gen neemt men opnieuw de parafiscale weg en om de
druk op de nieuwe doelgroep te verhogen eveneens.
Waarom heeft de regering nu opnieuw - ondanks de
tussentijdse bedenkingen van het Rekenhof - de para-
fiscale weg verkozen boven de fiscale weg ? Blijft dit,
ondanks nieuwe elementen, de houding die de regering
aanneemt ? Ik verheel u niet dat met het optrekken van
de grens van 49 000 frank - waar wij als CVP'ers niets op
tegen hebben - wij bezig zijn met het aanpakken van een
fundamenteel probleem in dit land. We begonnen met de
laagste lonen, maar we zijn aan het stijgen. De motivatie
voor de werknemers wordt verhoogd, en niet alleen om
uit de werkloosheidsval te komen maar ook voor creati-
viteit en dergelijke, om de wig tussen bruto- en nettoloon
te verminderen. Gaat men op die weg verder het para-
fiscale middel gebruiken ?
De regering verwijst eveneens steevast naar de grote
fiscale hervormingen die zullen worden doorgevoerd en
waardoor de fiscale druk op arbeid zal verminderen. Dit is
duidelijk een aanzet om te zeggen dat het om de fiscale
weg zal gaan, terwijl men hier blijvend de parafiscale weg
neemt.
Hoe zit het met het verder vertalen van het akkoord met
de sociale partners ? Zijn er nieuwe concrete maatrege-
len waarin de regering voorziet om de fiscale druk op
arbeid te verminderen ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, wij hebben dat debat inderdaad al gevoerd,
maar het zou niet correct zijn van mij om hiernaar te
verwijzen. Ik heb de vorige keer een onthechte houding
aangenomen. Ik blijf van mening dat we technische
keuzes moeten maken en dat we het over de fundamen-
tele doelstellingen waarschijnlijk eens zijn.
Over de fundamentele doelstelling wil ik het volgende
zeggen. Volgens mij moeten we een goed onderscheid
maken tussen het algemene probleem van de fiscale
druk op de inkomens uit arbeid, enerzijds, en het speci-
fieke probleem van de werkloosheidsval, anderzijds.
Het probleem van de werkloosheidsval situeert zich bij
lage looncategoriee¨n. Men heeft daar een samenspel
van factoren. Hoeveel kost het om buitenhuis te gaan
werken ? Wat is de fiscale en parafiscale heffing op die
lage lonen ? Wat gebeurt er als er een aantal sociale
correcties wegvallen door de overstap van uitkering naar
arbeidsinkomen ? Het samenspel van heel wat factoren
zorgt ervoor dat het verschil tussen het inkomen uit
arbeid, enerzijds, en het beschikbaar inkomen uit een
uitkering, anderzijds, uiterst klein of zelfs negatief is.
Naar aanleiding van het interprofessioneel akkoord
van 8 december 1998, nodigden de vorige regering en de
sociale partners de administratie van Financie¨n uit om
een werkbaar voorstel te formuleren. Men stelde zich tot
doel om via een belastingvermindering de verhoging van
het nettoloon van werknemers met lage lonen, te bewerk-
stelligen. Men heeft toen een technische werkgroep
opgericht waarin de vertegenwoordigers van de sociale
partners, van het kabinet van de minister van Financie¨n
en van de administratie van Financie¨n zitting hadden, en
men kwam tot het besluit dat dergelijke werkwijze in de
praktijk moeilijk is te realiseren. Dat is een beetje op de
achtergrond geraakt. In de nota die de administratie van
Financie¨n op 19 februari 1999 aan de minister van
Financie¨n bezorgde en in een nota van 15 maart 1999,
die de conclusies van de voormelde technische werk-
groep weergeeft, werden zowel juridische als administra-
tieve bezwaren opgesomd. Daarna is een technische
werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de
sociale partners en de RSZ, aan de slag gegaan om een
voorstel en een praktische uitvoeringsmodaliteit te formu-
leren voor een verhoging van het netto-inkomen van
werknemers met lage lonen via parafiscale weg. Een
dergelijk voorstel is op 16 juli 1999 voorgelegd aan het
beheerscomite´ van de RSZ. Het comite´ ging akkoord met
dit voorstel, waarvan de inhoud is vervat in de wet
van 20 december 1999.
8
HA 50
COM 128
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Bij de discussie die we daarover hebben gehad, heb ik
gezegd dat we snel wilden handelen. Het voorstel lag
klaar. Wij hebben het uitgevoerd. Het was inderdaad de
bedoeling om via die wetswijziging, die we parallel met
de programmawet hebben besproken, op een admini-
stratief eenvoudige manier tot een verhoging van het
netto-inkomen van werknemers met lage lonen te ko-
men, waarbij er een onmiddellijk voelbaar effect zou zijn
voor de betrokken werknemers. Rekening houdend met
de specificiteit van de werkloosheidsval en de beoogde
doelgroep, vonden we dat onmiddellijke effect nogal
belangrijk.
Ondertussen hebben we daar wat langer over kunnen
nadenken. Er is inderdaad een iets fundamenteler pro-
bleem dat pleit voor de parafiscale weg, eerder dan de
fiscale weg. Dat heeft meegespeeld bij het nemen van
een nieuwe beslissing op parafiscale lijnen. Ik geef u een
concreet voorbeeld. Een alleenstaande ouder met twee
kinderen ten laste, die viervijfdetijds is tewerkgesteld en
een brutomaandloon ontvangt dat overeenstemt met het
gewaarborgd gemiddeld maandinkomen van 45 500
frank, betaalt op zijn of haar loon 13,07% of 4 757 frank
werknemersbijdrage. Diezelfde persoon is in beginsel
4 159 frank bedrijfsvoorheffing verschuldigd. U zou hem
of haar onmiddellijk een netto loonvoordeel kunnen ge-
ven.
Het probleem is dat die bedrijfsvoorheffing van 4 159
frank wordt verminderd met 2 550 frank voor twee kinde-
ren ten laste, en 1 000 frank voor een alleenstaande
ouder. De verschuldigde bedrijfsvoorheffing bedraagt
dus uiteindelijk maar 609 frank.
Als men dus onmiddellijk een voelbare verbetering wil
aanbrengen aan het maandinkomen, moet men voor
zulke gezinnen parafiscaal te werk gaan. Fiscaliteit biedt
daar heel weinig bewegingsruimte en weegt eigenlijk
heel licht op het niveau van de bedrijfsvoorheffing.
Nu we deze voorbeelden eens beter hebben bekeken,
kunnen we waarschijnlijk best opnieuw de parafiscale
weg volgen. Zo kunnen we vrij snel gevolg geven aan de
wil van de partners om de werkloosheidsvallen beter aan
te pakken en kunnen we voelbaar in de praktijk brengen
wat in het budget was voorgesteld.
Ik weet dat het een deel van uw praktische zorg is dat de
sociale zekerheid moet worden gefinancierd. U hebt daar
een meer principie¨le redenering over en daar heb ik veel
respect voor. Ik leg er echter de nadruk op dat tegenover
deze bijkomende vermindering van de persoonlijke bij-
dragen opnieuw een gewaarborgde financiering van de
sociale zekerheid staat, met hetzelfde bedrag. Daar is
dus ook geen probleem voor de sociale zekerheid.
Nu kan ik niet, zoals de vorige keer, inroepen dat alles
klaar ligt omdat men al zo lang op die maatregel wacht. Ik
moet eerlijk bekennen dat ik onthecht was wat de me-
thode betreft. Wanneer ik echter naar deze praktische
voorbeelden kijk, dan is de parafiscale weg toch de
meest gemakkelijke om die maatregel uit te breiden.
U hebt gevraagd naar de doelgroep. Daar kan ik geen
definitief antwoord op geven. We onderzoeken simula-
ties, maar ik denk dat het hier gaat over een verhoging
van de grens tot bijvoorbeeld 53 000 of 55 000 frank. Zo
wordt de doelgroep toch enigszins uitgebreid, maar wordt
tevens voor de reeds bestaande doelgroep een sterkere
vermindering voorzien. Ik wil zowel de vermindering
versterken als de doelgroep een beetje uitbreiden. We
kiezen immers voor deze dubbele optie omdat de para-
fiscale weg ons toch de meest eenvoudige lijkt.
Ik zal niet in op mogelijke vragen over de fiscale hervor-
ming. In de huidige stand van zaken kan ik daarover
geen uitspraak doen namens de regering. Aan dat denk-
werk moeten we namelijk nog beginnen. Indien men de
parafiscale methode om de werkloosheidsval te bestrij-
den toch zou willen vervangen door een fiscale methode,
denk ik persoonlijk dat men moet gaan werken met een
belastingkrediet en een soort negatieve inkomstenbelas-
ting. Dat zou veel meer denkwerk vragen. Ik weet ook
niet wat de minister van Financie¨n daarvan zou vinden.
Het lijkt mij ook veel ingewikkelder dan wat we op korte
termijn konden voorzien.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
wat het beoogde doel betreft verschilden en verschillen
wij niet van mening, ook niet over het bestrijden van de
werkloosheidsval, waar het effect onmiddellijk voelbaar
moet zijn. In de discussie die we over ons wetsvoorstel
hadden dat aan het wetsontwerp gehecht was, was dit
ook een element. Via het fiscale instrument zochten we
naar een middel opdat er een onmiddellijk effect op het
maandinkomen zou zijn. Hierover verschillen we dus niet
van mening.
Ook voor de laagst belastbare groepen zult u bij uw
fiscale hervorming waarschijnlijk voor nieuwe keuzes
komen te staan. U formuleert ze als belastingkredieten.
In andere landen formuleert men ze anders, maar het
komt op hetzelfde neer. Daarvan zijn wij ons ten volle
bewust. Dit debat zal echter ooit gevoerd moeten wor-
den.
Als ik u hier interpelleer, is het niet zozeer wegens het
verhogen van het netto-rendement voor de allerlaagste
loongroep, maar wel in verband met de groep van 49 000
frank tot ongeveer 53 000, of 54000 frank. Ik zal u hier
niet op pakken. U geeft voorbeelden van groepen die
eigenlijk geen belasting meer betalen. Die groep wordt
kleiner : hoe hoger de loongrens, hoe kleiner de doel-
groep waarvoor u - niet helemaal ten onrechte - pleit.
Anders dreigen zij niet het volle voordeel van de maat-
HA 50
COM 128
9
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
regel te krijgen, zolang u de grote belastinghervorming
niet heeft doorgevoerd. Door het toevoegen van nieuwe
categoriee¨n zit u bijna automatisch boven dit bedrag,
tenzij uiteraard de betrokkene meer kinderen of andere
personen ten laste heeft.
De herlezing van de opmerkingen van het Rekenhof zou
voor u hetzelfde beeld moeten opleveren als voor mij. De
flexibiliteit om de regeringsintentie te vertalen is groter bij
de instellingen van sociale zekerheid dan bij de admini-
stratie van Financie¨n. De vraag is of dit eeuwig kan
blijven duren. Als ik de argumenten van de administratie
van Financie¨n lees, vind ik het juridische argument zeer
licht, het administratieve zeer zwaar. Dit is ook zo voor de
sociale zekerheid, zoals u beter dan wie weet. Die moet
een niet onaardige administratieve inspanning doen om
dit waar te maken. Daarin slaagt ze blijkbaar.
Ik heb u niets gevraagd over de financie¨le compensaties,
omdat ik die als een evidentie beschouw.
Mijnheer de minister, ik maak mij niet veel illusies. Deze
maatregel zal genomen worden zoals de regering hem
beslist heeft. Ik wou in mijn interpellatie aantonen dat u
niet alleen de bovengrens moet optrekken, wat op zich
een goede maatregel is, maar dat we ook andere inspan-
ningen moeten doen om de mensen te motiveren, niet
alleen zij die in de werkloosheidsval geraken.
De strijd moet worden aangebonden tegen de pogingen
van ontduiking van loonelementen die onderhevig zijn
aan socialezekerheidsbijdragen. Er is terzake nog veel
werk aan de winkel.
De CVP dringt erop aan dat de overheid minstens de
intellectuele inspanning zou leveren om de kosten en de
baten van fiscale en parafiscale maatregelen af te wegen
niet alleen voor de betrokkenen maar ook voor de
administratie. Als uit vergelijkende studies - en niet uit
een rondvraag op de administraties naar hun bereidheid
terzake- mocht blijken dat de parafiscale weg de meest
aangewezen manier is om het beoogde resultaat te
behalen, de legitimiteit van de sociale zekerheid te
verzekeren en de administratieve lasten binnen de per-
ken te houden, zal ik me nederig bij deze beslissing
neerleggen. Ik herhaal dat de overheid deze intellectuele
oefening echter moet maken.
Mijnheer de voorzitter, de CVP zal een motie van aanbe-
veling indienen die ertoe strekt dat de regering zich
verbindt deze vergelijkende studie - de CVP vraagt niet af
te zien van de bestaande maatregelen- te maken en de
resultaten ervan aan de Kamer mee te delen.
De voorzitter : Mevrouw D'Hondt, u kondigt een motie
van aanbeveling aan. U doet dit correct. Ik vraag de
leden van de meerderheid dezelfde correctheid te tonen
en te wachten tot de debatten gesloten zijn vooraleer een
eenvoudige motie in te dienen.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties
ingediend.
En conclusion de cette discussion, des motions ont e´te´
de´pose´es.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door me-
vrouw Greta D'Hondt en luidt als volgt :
vraagt de regering in het kader van het verkleinen van
de wig tussen het bruto- en nettoloon van de werknemers
in het bijzonder van de laagste lonen :
- een evaluatie door te voeren waarbij een vergelijking
wordt gemaakt tussen de kosten en de baten van de
vermindering van de persoonlijke socialezekerheids-
bijdragen enerzijds en de realisatie van het beoogde doel
via fiscale weg anderzijds;
- na te gaan wat de administratieve impact is van deze
keuze;
- deze bevindingen over te maken aan het parlement.
Une motion de recommandation a e´te´ de´pose´e par Mme
Greta D'Hondt et est libelle´e comme suit :
invite le gouvernement, dans le cadre de la re´duction de
la diffe´rence entre les traitements brut et net des tra-
vailleurs, et en particulier pour les traitement les moins
e´leve´s, a` :
- proce´der a` une e´valuation comparative des cou^ts et
be´ne´fices de la re´duction des cotisations personnelles de
se´curite´ sociale, d'une part, et de la re´alisation de
l'objectif vise´ par la voie fiscale, d'autre part;
- de´terminer l'incidence administrative de ce choix;
- communiquer ces re´sultats au parlement.
Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren
Jean-Marc Delize´e en Jef Valkeniers.
Une motion pure et simple a e´te´ de´pose´e par MM. Jean-
Marc Delize´e et Jef Valkeniers.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : U hebt de tekst gele-
zen. Dat betekent dat de meerderheid niet ingaat op de
vraag om die vergelijkende studies te maken.
De voorzitter : Mevrouw D'Hondt, ik kan alleen maar
vaststellen ...
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Ja, ja, mijnheer de
voorzitter, ik kan het ook alleen maar vaststellen. Ik vraag
niets negatiefs aan de regering. Ik verzet mij niet tegen
wat er nu gebeurt. Ik vraag intellectueel dat deze regering
zonder datum een vergelijkende studie maakt en dit aan
de Kamer meedeelt. Dat de meerderheid hiertegen een
gewone motie neerlegt is hallucinant.
10
HA 50
COM 128
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Frank Vandenbroucke : Mevrouw D'Hondt, wilt
u de termen waarin u dit voorstelt nog eens herlezen ? U
maakt een studie waarin we twee soorten van maatre-
gelen vergelijken.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijn eigen tekst voor-
lezen. U kent dit al allemaal, mijnheer de minister.
In het
kader van het verkleinen van de wig tussen het bruto- en
het nettoloon van de werknemers - in het bijzonder van
de laagste lonen, vraag ik de regering om een evaluatie
door te voeren waarbij een vergelijking wordt gemaakt
tussen de kosten en de baten van de vermindering van
de persoonlijke socialezekerheidsbijdragen enerzijds en
de realisatie van het beoogde doel via fiscale weg
anderzijds. Wat is de financie¨le impact van deze keuze ?
Kan u de bevindingen overmaken aan het parlement ?
Minister Frank Vandenbroucke : Het is een beetje een
procedureprobleem. Ik heb vroeger al aan mensen van
Ecolo beloofd om de impact van de maatregelen te
evalueren.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : U hebt gezegd dat u
ons binnen het jaar een evaluatie zou bezorgen. U voert
uiteraard het sociaal akkoord uit. Deze materie is ruimer
dan uw materie, daarom hebben we de vraag ook aan de
regering gesteld.
Minister Frank Vandenbroucke : Het parlement moet
doen wat het wil. Ik kan u echter niet beloven om een
volledige studie voor te leggen van de alternatieve fiscale
maatregel. Dat is mijn bevoegdheid niet. Ik wil u voorleg-
gen wat ik u vroeger al beloofd heb, namelijk een
volledige evaluatie van die maatregel, de impact en de
administratieve uitvoering van de maatregel. Daar heb ik
geen probleem mee. U legt natuurlijk de motie voor die u
wil voorleggen.
De voorzitter : De motie is voorgelegd en ik heb een
eenvoudige motie. Mijnheer de minister, u kan het afslui-
ten, u kan tot die vaststelling komen.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking
is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ulte´rieurement. La
discussion est close.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer Luc
Goutry en mevrouw Yolande Avontroodt aan de mi-
nister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
extramurale CT-scanners
(nrs. 1102 en 1143)
Questions orales jointes de M. Luc Goutry et Mme
Yolande Avontroodt au ministre des Affaires sociales
et des Pensions sur
les tomographes axiaux trans-
verses extra-muros
(n
os
1102 et 1143)
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik heb deze vraag expliciet willen
stellen en ik heb ze dan ook in het debat aan de orde
gebracht. Ik zag toen bij u enige verwondering. Dit is
echter een belangrijk punt omdat wij hier wildgroei in de
kiem willen smoren. Ik meen dat u ons standpunt terzake
kent. Wij zijn tegen het loslaten van de programmatie
inzake onderzoeksmiddelen en -technieken. Iedereen
heeft recht op de beste kwaliteit van gezondheidszorg en
van diagnose. Het heeft dus geen zin om een bepaald
ziekenhuis wel de toelating te geven en een ander niet.
Wij hebben voorgesteld om daarvoor een financiering te
voorzien. Men moet dan zelf maar zien hoe men dit
verdeelt. Als de pot leeg is, is hij leeg. Zo zal men allicht
tot een rationele verdeling van de middelen komen.
Waarschijnlijk was het in dit licht dat mevrouw Avontroodt
deze vraag gesteld heeft aan minister Aelvoet. De minis-
ter antwoordde dat zij daar volledig voor was. Ik heb dat
deel van het verslag bij :
Ik ga akkoord met uw stand-
punt dat de CT-scanners niet voorbehouden moeten
blijven aan de ziekenhuizen. Zij kunnen, gezien de
huidige technologische ontwikkeling, ook extramuraal
worden gei¨nstalleerd
. Zij antwoordde dus een paar keer
affirmatief. Ten gronde steunen wij dit maar men moet
wel opletten. Bij de NMR-toestellen hebben wij op een
bepaald ogenblik zelfs geconstateerd dat er zwarte
NMR-toestellen functioneerden. Bepaalde ziekenhuizen
hadden een toestel gei¨nstalleerd zonder dat ze de erken-
ning hadden gekregen. Dat is juist het punt. Men moet
ook een erkenning krijgen, het is niet alleen een kwestie
van het installeren van zo'n toestel. De Vlaamse Ge-
meenschap kan de erkenning geven en pas als men
voldoet aan de normen kan een financiering worden
uitgewerkt. Wij willen verhinderen dat men morgen al
toestellen begint aan te kopen omdat nu wordt gezegd
dat ze ook in ambulante praktijken mogen worden ge-
bruikt. Dat gebeurt anders immers gewoon op grond van
een uitlating van een minister die stelt dat er voor haar
geen probleem is. Als wij niet eerst weten waar we heen
gaan op het vlak van de financiering, dan heb ik daar
ernstige vragen bij.
Mijnheer de minister, deelt u het standpunt van uw
collega ? Welke stappen zijn er in dit dossier reeds
genomen ? De minister was vrij duidelijk in haar ant-
woord en ik veronderstel dan ook dat daar reeds inter-
ministerieel overleg over is geweest, ook op het niveau
van het RIZIV waar de terugbetaling zal moeten gebeu-
ren. Hoe staat het met artikel 64 inzake de koppeling met
de erkenning van de apparatuur ? Het is van wezenlijk
belang te weten of op dit vlak overleg met de Gemeen-
schappen is gepleegd. Ik ga er dus van uit dat dit
allemaal gebeurd is. Aangezien u de andere bevoegde
minister bent, vooral inzake de terugbetaling, wil ik dit
echter ook graag van u horen. De evidentie waarmee
mevrouw Aelvoet dit aankondigde, verwonderde mij.
Vandaar deze vragen aan u.
HA 50
COM 128
11
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, ik heb deze vraag hier
inderdaad voorgelegd met het positieve antwoord van
minister Aelvoet in het achterhoofd. De motivering van
mijn vraag is echter niet dat ik er voor pleit om het budget
los te laten.
Integendeel, ik stel deze vraag alleen omdat ik bezorgd
ben over de kwaliteit van zorgen aan de patie¨nt.
Op dit ogenblik worden patie¨nten dikwijls onderworpen
aan een aantal oneigenlijke en nutteloze onderzoeken
vooraleer men beslist een CT-scan uit te voeren. Men
kan gerust vraagtekens plaatsen bij de kwaliteit van een
dergelijke zorgverlening en bij het nodeloos tijdverlies.
Mijnheer de minister, is het nodig dat een CT-scan
erkend blijft als zware apparatuur ? Dankzij de nieuwe
technologische mogelijkheden die werden ontplooid, is
een CT-scanner niet langer zware apparatuur. De kost-
prijs van deze apparaten daalt terwijl de toegankelijkheid
en de performantie van de onderzoeken vergroot even-
eens. Al onze aandacht moet gaan naar drie kernpunten :
de behoefte van de patie¨nt, de zorg voor kwaliteit en de
zorg van toegankelijkheid. Men spreekt vlug over ratio-
neel geneesmiddelengebruik. Men moet echter even-
eens durven nadenken over rationeel diagnostisch ge-
bruik.
Ik stel deze vraag niet om de radiologen te plezieren. Zij
hangen immers af van het voorschrijfgedrag van de
artsen. Elk onderzoek kan slechts gebeuren op voor-
schrift van een verstrekker van de eerstelijnszorg of de
tweedelijnszorg. De radiologen voeren alleen uit. Is het
niet wenselijk dat in de toekomst meer gerichte onder-
zoeken worden uitgevoerd en minder inopportune onder-
zoeken worden voorgeschreven.
Ik steek niet onder stoelen of banken dat ik het antwoord
van minister Aelvoet bijzonder positief vond omdat zij de
eerstelijnsgezondheidszorg en de ontwikkeling van de
extra murale gezondheidszorg verdedigt die haar plaats
in dit debat dreigt te verliezen.
De MRI is een risicoloos maar kwaliteitsvol onderzoek
waarvan de toegankelijkheid op dit ogenblik nog niet erg
groot is. Voor dit onderzoek moet men zich nog altijd naar
het ziekenhuis begeven. Op die manier gaat dikwijls
kostbare tijd verloren onder meer omwille van de wacht-
lijsten en de te hoge drempel en worden diagnoses niet
gesteld.
Mijnheer de minister, wat is uw standpunt met betrekking
tot extramurale CT-onderzoeken ? Acht u het mogelijk
om onder bepaalde voorwaarden en kwaliteitscriteria
CT-scanners toe te laten in de extra murale radiologie ?
Voldoen de normen tot erkenning buiten de ziekenhuizen
zoals opgesteld door de beroepsgroep ? Welke initiatie-
ven zult u eventueel nemen ? Wat is uw standpunt inzake
mijn voorstel de MRI uit de programmatie van zware
medische apparatuur te halen ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik kan zeggen dat er op dit ogenblik eigenlijk
geen sprake is van het vrijgeven van de CT-scan in de
extramurale diensten. De CT-scan heeft in de loop van
de voorbije jaren een belangrijke evolutie ondergaan. Dit
soort van onderzoek gebeurt vandaag veel sneller. Ik
denk echter niet dat dit vandaag aanleiding kan geven tot
het plaatsen van dergelijke toestellen buiten de zieken-
huizen.
U moet even kijken naar het aantal CT-scanners die ons
land momenteel bezit. Volgens gegevens van de OESO
waren er in 1998 in Belgie¨ 20,8 CT-scanners per miljoen
inwoners. In Nederland, Frankrijk en Duitsland was dit
respectievelijk 9, 7,5 en 12,9. Alleen in de VS heeft men
verhoudingsgewijs meer van dergelijke toestellen, name-
lijk 26,9 CT-scanners per miljoen inwoners.
Inzake aanbod zijn wij ruim voorzien. De uitbreiding van
dit aanbod zou leiden tot een aanbodgei¨nduceerd meer-
verbruik met financie¨le consequenties en negatieve con-
sequenties op het vlak van de kwaliteit van de geleverde
zorg. Ik denk dat wij ook een onderscheid moeten maken
tussen het aanbieden van zorg op het meest gee¨igende
niveau - dit is wat mij betreft een beleidsdoelstelling - en
het aanbieden van zorg op het laagst mogelijke echelon.
Het is niet zo dat het laagst mogelijke echelon altijd het
meest gee¨igende is. Op dit ogenblik zijn er geen stappen
ondernomen, ook niet op het interministerieel niveau of
op het niveau van het RIZIV om de CT-scan extramuraal
vrij te geven.
U hebt een vraag gesteld aangaande de toepassing van
artikel 64 van de wet betreffende de verplichte verzeke-
ring voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Vol-
gens het bestuur van de gezondheidszorg staan er
momenteel een viertal CT-scanners in een niet-erkende
dienst opgesteld. In de praktijk worden de prestaties met
deze
CT-scanners
verricht,
ingeschreven
op
het
identificatienummer van een andere dienst die zich in
een ziekenhuis bevindt waarmee een functionele binding
bestaat. Het is in de praktijk uiterst moeilijk om de
prestaties, verricht op dergelijke toestellen, te identifice-
ren.
De bevoegdheid voor de erkenning ligt bij de Gemeen-
schappen. Zij zijn in staat het RIZIV de nodige gegevens
te verschaffen inzake de precieze locatie van de erkende
diensten.
Mevrouw Avontroodt heeft een specifieke vraag gesteld
aangaande de MRI of de NMR. Ik heb vandaag niet de
bedoeling om de NMR uit de reglementering van de
12
HA 50
COM 128
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
zware medische apparatuur te halen. De vorige regering
heeft wel beslist om het aantal MRI gevoelig uit te
breiden vanaf het jaar 2000. Dit mogen we niet vergeten.
Over drie jaar gespreid omvat die uitbreiding een verdub-
beling van het bestaande aantal MRI-toestellen. De
uitbreiding van de bestaande toestellen zal worden toe-
gestaan aan ziekenhuizen die beantwoorden aan wel-
bepaalde activiteitscriteria. Die uitbreiding moet volstaan
om aan de bestaande wachtlijsten tegemoet te komen.
Ik veroorloof mij een meer speculatieve bedenking over
het principie¨le probleem dat u opwerpt. U zegt dat men
dat eigenlijk uit de programmatie moet halen. Dit zou
men kunnen doen in die mate dat men de terugbetaling
in de medische beeldvorming forfaitariseert, maar dat is
niet iets wat ik vandaag op de agenda heb staan. Zolang
we geconfronteerd blijven met een prestatiegebonden
terugbetaling is het nogal riskant om de MRI uit de
programmatie te halen. Dat is voor mij de overweging die
we moeten maken.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
dank de minister voor zijn interessant antwoord, dat
getuigt van een degelijke kennis van het dossier evenals
van de situatie op het terrein, wat niet van zijn voorgan-
gers kan worden gezegd, aangezien in het verleden vaak
op oneigenlijke wijze heel wat duurdere MRI-toestellen
werden ingeschakeld. U had het in uw antwoord over vier
CT-scanners, mijnheer de minister en het is ongelooflijk
dat dermate kon worden gefraudeerd.
Ook in het Vlaams Parlement werden vragen gesteld
omtrent het misbruik van codenummers om prestaties
aan te geven, maar telkens werd geantwoord dat daar-
tegen niets kon worden ondernomen. De Gemeenschap-
pen vinden extramurale controle onmogelijk en boven-
dien behoort dit niet tot hun bevoegdheid. Inmiddels
hielden de misbruiken aan en uiteindelijk spoorden de
enen de anderen aan. Immers, wanneer in een ambu-
lante dienst straffeloos bepaalde handelingen worden
gedaan, waarom zouden de collega's die dat merken niet
precies hetzelfde doen ?
Hoe dan ook, dergelijke zaken zijn dermate ontoelaat-
baar dat wij alle aan te wenden middelen overwegen om
er paal en perk aan te stellen.
Mijnheer de minister, ik apprecieer het dat u, zoals steeds
trouwens, niet rond de pot draait, ondanks het moeilijke
en delicate karakter van deze aangelegenheid. Inder-
daad, dit wijst op een tegenstelling met uw collega, de
minister van Volksgezondheid, die zonder blozen be-
weert geen problemen te zien omtrent de extramurale
CT-scanners. Wellicht schat zij de consequenties van
een dergelijke situatie niet goed in.
In uw laatste punt, mijnheer de minister, zei u een
voorstander te zijn van de programmatie. Gezien de
huidige aanpak ben ik het met u eens, want men zou zich
inderdaad op glad ijs bevinden mocht men thans de
programmatie loslaten terwijl alles prestatiegebonden is.
De vraag reikt echter verder, te weten of het niet tijd is
een forfait in te voeren, nu stilaan toch een consensus
groeit in die zin. Wij hebben steeds ervoor gepleit de
technische geneeskundige prestaties zoveel mogelijk
naar een pool te leiden, voorzien van een afremsysteem
om alzo volgens een budget te werken. Op die manier
kan elkeen de voor hem meest aangewezen methodes
aanwenden, in plaats van op een artificie¨le manier te
programmeren en te moeten vaststellen dat er toch nog
vier toestellen oneigenlijk worden gebruikt.
Mijnheer de minister, ten eerste vraag ik u de invoering
van een forfait terzake te overwegen.
Ten tweede stel ik verdeeldheid vast bij de twee depar-
tementen die terzake bevoegd zijn omtrent het extramu-
raal gebruik van CT-scanners.
Ten derde en tot slot wens ik u aan te sporen om het
gebruik van extramurale CT-scanners aan een controle
te onderwerpen, en op dat vlak lijkt een interministerieel
overleg mij noodzakelijk, aangezien de Gemeenschap-
pen terzake geen bevoegdheid hebben. Een dergelijke
patsituatie is in ieder geval ontoelaatbaar.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, ik steek niet onder stoelen of
banken dat ik betreur dat u niet bent ingegaan op het
element van de kwaliteit, want uiteindelijk gaat het daar
toch over. Het beleid rond de gezondheidszorg moet
evolueren naar de belangen van de patie¨nt. U kunt er niet
omheen dat vandaag een aantal opportune onderzoeken
gebeuren. Waarom die onderzoeken gebeuren laat ik in
het midden als stof om te evalueren. Op dat element bent
u evenwel helemaal niet ingegaan. Dit is toch vrij essen-
tieel. De reden waarom ik een pleidooi houd om een
CT-scanner toegankelijker te maken is niet omdat het
zware apparatuur is. Integendeel, het wordt een routine-
onderzoek. Met performant diagnostisch onderzoek komt
men tot een snellere en betere diagnose. In de praktijk
blijkt dat de meeste aandoeningen toch resulteren in een
performanter onderzoek. Waarom het niet toegankelijker
maken, weliswaar op voorschrift en met een rationeel
voorschrijfgedrag daaraan gekoppeld ? Dat moet niet
onmiddellijk, maar die oefening moet worden gemaakt.
U zegt dat er al zoveel zijn. Ik geef toe dat er reeds
voldoende zijn. Dat was ook niet mijn vraag. Hier wordt
vaak gevraagd naar het waarom van bepaalde zaken.
Ook deze oefening kan worden gemaakt. Hoe komt het
dat er zoveel zijn en wij vandaag staan waar wij staan ?
HA 50
COM 128
13
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Yolande Avontroodt
Mijnheer de minister, het rapport Peers duidt een aantal
wegen aan, zoals de aanbodgestuurde programmatie,
als element om het budget te beheersen. Naar mijn
oordeel moeten alle verschillende middelen kunnen wor-
den gee¨valueerd en in het debat worden gebracht. Het is
toch gemakkelijk om te zeggen dat omdat er al zoveel
zijn er geen moeten bijkomen. Dat was niet het onder-
werp van de vraag. Er moeten er niet meer komen, maar
ze moeten op een beter niveau toegankelijk worden.
Mijnheer de minister, ik noteer dat er een verschillende
visie is tussen de minister van Volksgezondheid en de
minister van Sociale Zaken terzake. Ik hoop toch dat u
bereid zult zijn om de elementen die hier werden aange-
reikt te evalueren. Ik heb het in deze vooral naar het
rationeel gebruik van diagnose technieken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
terugbetaling van de kine-behandelingen bij conge-
nitaal primair lymfoedeem
(nr. 1044)
Question orale de M. Luc Goutry au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le rembourse-
ment du traitement par les kine´sistes de l'oede`me
lymphatique conge´nital primaire
(n° 1044)</b>
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, met enige schroom breng ik derge-
lijke particuliere kwesties ter sprake in deze commissie.
Ik voel me evenwel genoodzaakt om, op basis van een
concrete situatie, hierover enkele vragen te stellen.
Een kind met congenitaal primair lymfoedeem moet
dagelijks worden onderworpen aan een lymfedrainage.
Dit is een kinesitherapeutische ingreep waarbij het over-
tollige lymfevocht op een kunstmatige manier wordt
gedraineerd. Als het endocriene stelsel normaal werkt is
een dergelijke handeling niet nodig.
Het probleem is dat een dergelijke ingreep niet is opge-
nomen in de lijst van het zogenaamde
E-statuut van de
kinesitherapie. Dit wil zeggen dat het aantal verstrekkin-
gen dat wordt terugbetaald, beperkt is tot 60.
Het kind dat ik heb bezocht, heeft dagelijks behandeling
nodig. De ouders hebben mij de rekeningen getoond. Het
RIZIV heeft beslist dat het congenitaal primair lymf-
oedeem niet aanvaard is als zogenaamd zware patholo-
gie. Als mijn informatie klopt, betekent dit dat slechts 60
prestaties worden terugbetaald.
Mijnheer de minister, voor de drainage is ook een toestel
nodig. Het RIZIV zegt dat een kinesist normaal gezien
een dergelijk toestel bezit. Aangezien het echter dagelijks
moet worden gebruikt, is het aangewezen dat een patie¨nt
over een toestel beschikt. Omwille van de zeldzaamheid
en omwille van sociale redenen zou ik u willen vragen of
dit niet eens moet worden bekeken.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer Goutry, ik hoop dat er geen fout is geslopen in
het antwoord dat ik geef. Het werd door mijn medewer-
kers voorbereid.
Wij waren ons bewust van de problemen inzake de
terugbetaling van kinesitherapiebehandeling voor patie¨n-
ten die leiden aan congenitaal primair lymfoedeem. Ik gaf
opdracht aan het college van geneesheren-directeurs,
dat het bevoegde orgaan is binnen het RIZIV, om te
onderzoeken of die indicatie kan worden toegevoegd aan
de lijst van de pathologiee¨n omschreven in artikel 7,
derde lid, c van het koninklijk besluit van 23 maart 1982,
de zogenaamde E-pathologiee¨n.
De toevoeging van die indicatie zou betekenen dat de
patie¨nt in aanmerking komt voor een vermindering van
het persoonlijk aandeel, waarbij de behandeling niet
beperkt is tot 60 gewone zittingen per jaar en er de
mogelijkheid is van een tweede kinezitting op dezelfde
dag.
Het antwoord dat ik meekrijg van mijn medewerkers is
dat ik die opdracht gegeven heb. Ik weet niet van
wanneer uw informatie dateert. Als ze zeer recent is, dan
weet u misschien meer dan ik.
De heer Luc Goutry (CVP) : Ik vind dit een dermate
belangrijke zaak dat ik de vraag en het antwoord tot hier
zou beperken.
Ik wilde vooral van u weten of u de wil heeft om hier een
oplossing te geven.
Minister Frank Vandenbroucke : Ik stel het volgende
voor. Ik check of dit nog steeds in onderzoek is op mijn
vraag, dan wel of men dat zou getrancheerd hebben,
waarbij ik het niet zou weten. Ik zal u antwoorden.
Ik moet u ook nog antwoorden op uw vraag over het
toestel dat wordt gebruikt voor de massage van het
lymfe-oedeem. Men verwijst daar naar artikel 7, para-
graaf 16 van de nomenclatuur. Daarin wordt bepaald dat
het bedrag van de honoraria voor de kinesitherapie-
zittingen eveneens de kosten dekt voor het eventueel
gebruik van toestellen en producten die normaal deel
uitmaken van de verrichte verstrekkingen.
In de mate dat het hier gebruikte toestel deel uitmaakt
van de verleende kine-behandeling, is er dus reeds
voorzien in een terugbetaling via de verplichte verzeke-
ring, zegt men mij.
Ik stel het volgende voor. Ik zal dit checken en u een
schriftelijk antwoord sturen.
14
HA 50
COM 128
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de minister, het
zou goed zijn moest dat ook bij de notulen van het
verslag gevoegd worden. Kan u het ook aan de
commissiesecretaris bezorgen ?
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jozef Van Eetvelt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan
de minister van Consumentenzaken, Volksgezond-
heid
en
Leefmilieu
over
het
chronisch
vermoeidheidssyndroom
(nr. 1126)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen)
Question orale de M. Jozef Van Eetvelt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions et a` la ministre
de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement sur
le syndrome de
fatigue chronique
(La re´ponse sera donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
De heer Jozef Van Eetvelt (CVP) : Mijnheer de voorzit-
ter, ik hoop dat u na het stellen van mijn vraag en het
antwoord van de minister, niet meer vermoeid zult zijn. Ik
veronderstel van niet.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik
heb enkele jaren geleden reeds een vraag over het
chronisch vermoeidheidssyndroom gesteld. De voorbije
legislatuur heeft men daar in deze commissie nogal veel
belang aan gehecht. De ministers van Sociale Zaken en
Volksgezondheid hebben e´e´n en ander trachten te be-
werkstelligen om een definitieve oplossing voor die pro-
blematiek te zoeken.
Mevrouw De Galan heeft in de sociale programmawet
van februari 1998 een tekst aangenomen waarin men in
de oprichting van een medisch-technische raad bij de
dienst Uitkeringen van het RIZIV voorzag. De samenstel-
ling van die raad werd bepaald bij koninklijk besluit van
27 april 1999. De installatie van die raad is nog steeds
hangende, alhoewel zijn opdracht niet onbelangrijk is. De
raad zou de opdracht krijgen om uniforme richtlijnen vast
te leggen voor de evaluatie van arbeidsongeschiktheid bij
de CVS-patie¨nten.
Ook de heer Colla, toenmalig minister van Volksgezond-
heid, heeft de nodige initiatieven genomen. Ik denk aan
de Hoge Gezondheidsraad, die werd belast met de
bewaking van een werkgroep die de wetenschappelijke
gegevens terzake moest verzamelen. Men dacht ook aan
betere informatie voor artsen en het publiek via een
telefoonlijn en een website. Belangrijke nieuwe gegevens
zouden telkens naar de media worden verstuurd, be-
loofde men. Op die manier wou men nog beter informe-
ren. Bovendien zou men trachten een betere ondersteu-
ning te geven aan de patie¨ntenverenigingen.
Mijnheer de minister, u hebt zelf in oktober 1999 terzake
een reeks initiatieven aangekondigd. Die hielden ver-
band met de erkenning en financiering van referentie-
centra voor CVS en een aanpassing van het systeem van
ziekte-uitkeringen door de mogelijkheid van deeltijdse
arbeidsongeschiktheid.
Ik hoef u niet te vertellen dat het probleem nog bestaat en
dat het in bepaalde gevallen zeer zwaar doorweegt.
Vandaar mijn vragen. Hoever staat men momenteel met
de concretisering van de vroegere beloofde maatrege-
len ? Hoever staat het met de realisatie van de gedeel-
telijk uitgevoerde beloften van de voorgangers ? Hoe zult
u de vroeger genomen beslissingen en beleidsopties
proberen te integreren in uw beleid ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega Van Eetvelt, omtrent de oprichting van de
technisch-medische raad, kan ik u zeggen dat de laatste
voordracht tot benoeming van leden - uitgaande van een
universiteit - op 17 februari 2000 werd opgestuurd aan de
dienst uitkeringen van het RIZIV. Die dienst zal het
nodige doen zodat het koninklijk besluit tot benoeming
van de leden van de technisch-medische raad zo snel
mogelijk zal gepubliceerd worden in het staatsblad.
Daarna kan de raad zijn werk beginnen.
De oprichting van dergelijke raden zou ook voor mij
sneller mogen verlopen. U kunt zich dit niet voorstellen
voor u eraan begint, maar dit duurt allemaal bijzonder
lang. Ik zal de diensten van het RIZIV hier ook over
aanspreken.
Bij de vraag over de erkenning en de financiering van
referentiecentra voor het CVS, kan ik meedelen dat ik
aan de diensten van het RIZIV opdracht heb gegeven om
dat administratief voor te bereiden. Het is mijn bedoeling
om uiterlijk op 1 januari 2001 een aantal CVS-
referentiecentra via het systeem van de revalidatie-
overeenkomsten te erkennen en te financieren.
Ik wil er wel de nadruk op leggen dat ik voor de concrete
invulling en de operationalisering van de functies van
dergelijke referentiecentra heel veel belang hecht aan
het advies dat we nog moeten ontvangen van de Hoge
Gezondheidsraad. In deze raad zitten een aantal medici
samen die nadenken over het fenomeen van chronische
vermoeidheid. Zij proberen een consensus te formuleren
die een aantal richtlijnen formuleren. Ik wens dat deze
centra werken op basis van wat de medische consensus
is of wat een aantal elementen van consensus daar rond
zijn. Ik wacht daar op en hoop dit snel te krijgen.
HA 50
COM 128
15
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Dit is, zoals ik had beloofd, in gang gezet. Ik hoop na
ontvangst van het rapport van de Hoge Gezondheids-
raad te kunnen overgaan tot de invulling van die belofte.
Met betrekking tot de aanpassing van het systeem van
toegelaten werkhervatting door een gerechtigde die ar-
beidsongeschikt is erkend, wil ik verwijzen naar het
antwoord op vraag nummer 735 van uw collega Luc
Goutry. Ik heb daar bevestigd dat er een aantal knelpun-
ten onderzocht worden, bijvoorbeeld ook op het vlak van
het vrijwilligerswerk. We zijn ermee bezig. Ik heb een
studie besteld bij het ministerie van Sociale Zaken waar
ook de dienst voor uitkeringen van het RIZIV actief aan
deelneemt. We gaan de studie binnenkort afronden en
dan moet ik initiatieven kunnen nemen.
Om misverstanden te vermijden wil ik zeggen dat men
vandaag opnieuw aan het werk kan in de ziekte- en
invaliditeitsuitkeringen. Er is toegelaten arbeid mogelijk.
Het systeem werkt in de praktijk echter niet optimaal. De
regulering kan, bijvoorbeeld inzake deeltijdse arbeid,
verbeterd worden. Men moet echter geen wonderen
verwachten. Ik ben ervan uitgegaan dat voor mensen die
lijden aan het chronisch vermoeidheidssyndroom de hui-
dige knelpunten hinderpalen zijn om een goed beleid te
voeren. De studie is bijna afgerond en ik hoop die snel
om te zetten in een paar praktische besluiten.
De heer Jozef Van Eetvelt (CVP) : Mijnheer de minister,
ik dank u voor het feit dat u de problematiek onderschrijft.
Ik neem aan dat u ongelukkig bent omdat het zo lang
duurt, maar u zult wellicht zelf moeten trachten de
installatie van die Raad te forceren. Uiteindelijk is het de
taak van het beleid om voor de uitvoering ervan in te
staan. De verantwoordelijkheid ligt bij u. U legt veel
goede wil aan de dag en erkent het probleem, maar
beklemtoont dat we moeten wachten.
Minister Frank Vandenbroucke : U bent weinig serieus,
mijnheer Van Eetvelt. Ten eerste, wat u niet kunt weten
- en wat ik u overigens niet kwalijk neem - is hoe ik mij
elke dag opwind, druk uitoefen, protesteer en telefoneer
om de zaken sneller vooruit te doen gaan. Hoewel ik
misschien een kalme indruk geef, ben ik een heel onge-
duldig persoon. De druk die ik op de administratie
uitoefen is bijzonder groot.
Ten tweede, dit zijn problemen waarin ik niet wens te
improviseren. CVS is een gevoelige materie. Ik wens
niet, omwille van de populaire bijval, snel dingen te doen
waarvan ik daarna spijt zou hebben. Ik wens te werken
op basis van een maximale medische consensus. Het
erkennen
van
centra
op
basis
van
revalidatie-
overeenkomsten is een langdurig proces, omdat wij
daarmee niet lichtzinnig kunnen omspringen.
De heer Jozef Van Eetvelt (CVP) : Mijnheer de minister,
ik heb u niet aangezet om aan improvisatie te doen,
integendeel. Ik heb gezegd dat u ongelukkig bent omdat
het zo lang duurt. Tevens heb ik gezegd dat het tot de
taken van een minister behoort om de zaken vooruit te
doen gaan.
De voorzitter : Ik weet dat de minister zich onvermoei-
baar voor deze zaak inzet.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de Mme Joe¨lle Milquet au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
la prise en
charge des enfants cance´reux
Mondelinge vraag van mevrouw Joe¨lle Milquet aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de zorg voor kinderen die aan kanker lijden
(nr. 1104)
Mme Joe¨lle Milquet (PSC) : Monsieur le pre´sident,
monsieur le ministre, je reviens sur une question que je
vous ai pose´e il y a deux ou trois mois. J'ai soumis votre
re´ponse aux personnes concerne´es et je crois que votre
cabinet a rencontre´ les ASBL qui sont tre`s actives dans la
de´fense du statut des enfants cance´reux et de leurs
parents.
Sur la base de la re´ponse que vous aviez formule´e en
son temps, je voudrais vous reposer quatre questions
pre´cises.
Premie`rement, en ce qui concerne l'octroi des allocations
familiales majore´es, je vous avais demande´ si nous
pouvions nous attendre a` ce que, pour les enfants
atteints d'un cancer et que l'on conside`re comme ayant
atteint le seuil de 66% d'incapacite´, le contro^le me´dical
ne se fasse plus que de manie`re pluriannuelle, par
exemple tous les cinq ans. Cela e´viterait que l'on doive
soumettre chaque anne´e ces enfants a` un examen lourd
tant au niveau des de´marches que de ses conse´quences
psychologiques. J'aurais aime´ que vous puissiez main-
tenant nous informer clairement sur cette possibilite´ de
dispense d'examen annuel.
Deuxie`mement, j'avais expose´ les difficulte´s que rencon-
traient les familles pour l'octroi du re´gime pre´fe´rentiel,
notamment la longueur des de´lais. Vous aviez re´pondu
que Mme De Galan avait envoye´ au colle`ge intermutua-
liste une lettre pour que l'on fournisse des re´ponses
rapides. Ou` en est-on aujourd'hui ? Des mesures ont-
elles e´te´ prises pour que les dossiers soient ge´re´s le plus
rapidement possible ?
16
HA 50
COM 128
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Joe¨lle Milquet
Troisie`mement, en ce qui concerne les me´dicaments, le
Zofran est maintenant rembourse´. Mais dans votre re´-
ponse, vous aviez cite´ toute une liste de me´dicaments
qui s'ave`rent n'e^tre que des me´dicaments rembourse´s
pour les adultes, et pas pour les enfants. Vous aviez
aussi e´voque´ le fait que le proble`me venait de ce que les
firmes pharmaceutiques n'introduisaient des demandes
d'agre´ment que pour les adultes. Cela cre´e un re´el
proble`me. J'aurais aime´ savoir ce que vous envisagiez
de faire pour qu'une plus large palette de me´dicaments
soient remboursables pour les enfants, et pas unique-
ment pour les adultes.
Par ailleurs, vous aviez dit que l'Hemla n'e´tait pas connu.
Il l'est pourtant de tous les professionnels. Il s'agit
notamment de patches antidouleur prescrits lorsque l'on
met des cathe´ters. Ces reme`des ne sont pas rembourse´s
et cou^tent relativement cher. Qu'en est-il de`s lors du
remboursement des me´dicaments et de la manie`re dont
vous pouvez agir vis-a`-vis des firmes pharmaceutiques ?
Enfin, quelles sont les possibilite´s d'action du fonds
spe´cial de solidarite´ dans les cas de cancers des enfants
et notamment pour toutes les prises en charge a` l'e´tran-
ger ? L'on sait que celles-ci peuvent ruiner des familles
qui doivent s'organiser pour faire appel a` la charite´. Ne
pourrait-il pas y avoir des interventions de ce type de
fonds dans ces cas-la` ?
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, che`re colle`gue, en re´ponse a` vos questions, je
peux vous communiquer ce qui suit.
Premie`rement, en ce qui concerne la fre´quence de
l'examen de re´vision dans le cadre de l'octroi des allo-
cations familiales majore´es, la le´gislation en vigueur a
revu a` la hausse le temps de reconnaissance d'une
pathologie ou d'une maladie.
Cette pe´riode, pendant laquelle aucune re´vision de la
situation n'est ne´cessaire, peut durer jusqu'a` cinq ans; le
temps pendant lequel les allocations familiales majore´es
sont accorde´es est ainsi variable. La dure´e exacte en est
de´termine´e par le me´decin-inspecteur, sur la base des
e´le´ments fournis par le ou les me´decins qui traitent
l'enfant, en l'occurrence le plus souvent les pe´diatres-
oncologues.
Le pronostic pour les enfants atteints de diffe´rents types
de cancer diffe`re et on compte -heureusement - de plus
en plus de chances de gue´rison. Par conse´quent, la
pe´riode d'octroi n'est pas d'office de cinq ans mais elle
est variable.
Il n'y a rien d'illogique a` cela. Vous conviendrez avec moi
qu'il serait difficile de demander a` une famille de rem-
bourser le trop perc¸u au cas ou` l'octroi aurait e´te´ fait pour
cinq ans et que l'enfant en question serait gue´ri depuis
trois ans. Par ailleurs, dans certains cas, l'octroi se fait
e´videmment pour une dure´e de 2 ou 3 ans.
Deuxie`mement, en ce qui concerne le re´gime pre´fe´ren-
tiel, l'assure´ social peut introduire sa demande, accom-
pagne´e d'une simple de´claration sur l'honneur relative
aux revenus annuels bruts imposables de son me´nage
ainsi que du document attestant l'octroi des allocations
familiales majore´es, d'une part, et de la preuve - que
chaque citoyen posse`de par le biais de l'avertissement-
extrait de ro^le - que le revenu global imposable ne
de´passe pas un certain montant, d'autre part.
En principe, une fois que les allocations familiales majo-
re´es ont e´te´ octroye´es, l'octroi du re´gime pre´fe´rentiel suit
rapidement. Un projet qui vise la transmission automati-
que et e´lectronique -et donc imme´diate- des donne´es
concernant les allocations familiales majore´es, via la
Banque-Carrefour de la se´curite´ sociale, aux mutuelles
est actuellement a` l'e´tude.
Troisie`mement, en ce qui concerne le remboursement
des me´dicaments, la situation est la suivante. Les anti-
e´me´tiques Zofran, Kytril et Novaban - des me´dicaments
qui ne sont pas identiques mais comparables - sont
maintenant rembourse´s aussi pour les enfants. La re´gle-
mentation pre´voyait auparavant des posologies pour
lesquelles les enfants n'entraient jamais en ligne de
compte pour le remboursement de ces me´dicaments.
Aujourd'hui, ces posologies ont e´te´ supprime´es.
Si les autres me´dicaments dont vous avez fait mention
(Hycamtin, Navelbine, Campto, Vesanoid, Leustatin,
Caelix, Ethyol, Grancocyte, Taxol et Taxotere) ne sont
pas rembourse´s pour les enfants, c'est parce qu'ils ne
sont pas enregistre´s pour usage chez les enfants. En
effet, de nombreux me´dicaments contre le cancer ne
sont, en premier lieu, rembourse´s que pour les adultes.
Cette discrimination est en rapport avec le dossier intro-
duit par la firme pharmaceutique au niveau de l'enregis-
trement du me´dicament (proce´dure au ministe`re de la
Sante´ publique).
En ce qui concerne le remboursement de me´dicaments
tel que le Losec, je pre´cise qu'un assouplissement existe
de´ja` pour des me´dicaments tels que Zantac, Tagamet et
autres. Cet assouplissement a comme conse´quence que
la gastroscopie n'est plus requise pour le rembourse-
ment. Un me^me assouplissement pourrait se faire pour le
cas du Losec. Un groupe de travail constitue´ aupre`s du
Conseil technique des spe´cialite´s pharmaceutiques exa-
mine actuellement cette possibilite´.
Enfin, pour ce qui est des possibilite´s d'acce`s au Fonds
spe´cial de solidarite´, ce fonds peut effectivement inter-
venir dans les frais lie´s aux interventions one´reuses qui
se font a` l'e´tranger, pour autant qu'il s'agisse d'interven-
tions scientifiquement justifie´es qui ne peuvent pas e^tre
effectue´es en Belgique. Les interventions de type expe´-
rimental sont exclues. Dans les cas dignes d'e^tre de´fen-
dus, me^me les frais lie´s au voyage peuvent entrer en
ligne de compte.
HA 50
COM 128
17
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
La demande d'intervention doit e^tre accompagne´e d'un
rapport de´taille´ du me´decin-conseil de la mutualite´ a`
laquelle l'enfant est affilie´. Ce me´decin jugera si la
demande est conforme aux crite`res de l'article 25, §2, de
la loi sur l'assurance-maladie. Ensuite, le me´decin-
conseil
transmettra
la
demande
au
colle`ge
des
me´decins-directeurs qui prendra la de´cision. Actuelle-
ment, des arre^te´s royaux sont pre´pare´s qui doivent
reme´dier au caracte`re assez bureaucratique de ce pro-
cessus de prise de de´cision dans les dossiers introduits.
Nous avons discute´ de cela lors des questions sur le
Fonds spe´cial de solidarite´. La re´forme que je souhaite
introduire a` ce sujet sera e´galement be´ne´fique dans ce
cas-ci.
Comme j'ai rapidement parcouru toute une se´rie de
questions assez techniques, je vous transmettrai ma
re´ponse e´crite, si vous le souhaitez.
Mme Joe¨lle Milquet (PSC) : Monsieur le pre´sident, je
remercie le ministre pour ses re´ponses.
Je voudrais ajouter deux remarques. On peut e´videm-
ment jouer sur les de´lais en ce qui concerne l'octroi des
allocations majore´es. Si les familles demandent un de´lai
de cinq ans, c'est parce que me^me si un enfant est gue´ri
apre`s trois ans, on ne peut le conside´rer comme un
enfant normal pendant les deux anne´es qui suivent. Il
reste, en effet, fragile et est souvent malade, ce qui
ne´cessite des suivis constants dans les ho^pitaux. A partir
du moment ou` un cancer est de´cele´, me^me si les choses
e´voluent bien, il reste une fragilite´ et de tre`s nombreux
actes me´dicaux sont encore ne´cessaires pendant cinq
ans.
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Je voudrais ajouter
quelque chose. Ma re´ponse a sans doute e´te´ trop
ponctuelle et limite´e au syste`me actuel qui, malgre´ sa
logique, entrai^ne aussi des difficulte´s.
En partant de l'argument que vous utilisez, a` savoir que
si ces enfants sont peut-e^tre gue´ris me´dicalement apre`s
trois ans, il y a encore toute une se´rie de proble`mes en
termes de surveillance et de soins, je veux revoir radica-
lement le syste`me. Un groupe de travail compose´ de
fonctionnaires du ministe`re est en train d'e´tudier une
re´forme radicale du syste`me, visant notamment a` pren-
dre en compte non seulement des crite`res purement
me´dicaux mais aussi la situation globale et le besoin de
la poursuite de soins.
La ta^che n'est pas facile parce que nous devrons instau-
rer un nouveau syste`me de cate´gories, pre´ciser les buts
a` atteindre, etc. Si cette re´forme plus fondamentale est
possible et si nous la mettons en oeuvre, le proble`me que
vous soulevez maintenant et qui est difficile a` re´soudre
dans le syste`me actuel, prendra une autre dimension.
Certains e´le´ments du syste`me actuel sont de´passe´s.
C'est pourquoi j'e´tudie une re´forme pour l'instant. C'est
sans doute le me^me type de re´ponse que celle que j'ai
donne´e a` M. Van Eetvelt. Vous me re´torquerez peut-e^tre
que j'e´tudie beaucoup mais la proble´matique est tre`s
complique´e. J'ai demande´ une e´tude approfondie pour
re´former l'ensemble du syste`me.
Mme Joe¨lle Milquet (PSC) : En ce qui concerne les
firmes, le proble`me est re´el, mais je me demande dans
quelle mesure vous ne devriez pas e´tudier la possibilite´
de leur imposer des contraintes minimales. Une firme
peut tre`s bien ne demander l'agre´ment d'un me´dicament
que pour le marche´ des adultes alors qu'il pourrait
convenir aussi aux enfants. Ne pourrait-on la contraindre
a` demander l'agre´ment e´galement pour les enfants ? Je
sais que c'est de´licat mais il me semble qu'on laisse aux
firmes une liberte´ excessive par rapport au faible taux de
remboursement des me´dicaments pour les enfants.
M. Frank Vandenbroucke, ministre : C'est effectivement
assez de´licat.
Mme Joe¨lle Milquet (PSC) : Je le sais.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 17.25 heures.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 17.25 uur.
18
HA 50
COM 128
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000