B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
J
USTITIE
COMMISSION DE LA
J
USTICE
VAN
DU
22-02-2000
22-02-2000
HA 50
COM 126
HA 50
COM 126
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 126
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Dinsdag 22 februari 2000
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
-
COM 126
Interpellatie van de heer Guido Tastenhoye tot de minister
van Justitie over
het gerechtelijk onderzoek naar de
moordenaar van een winkelierster
(nr. 256)
5
sprekers : Guido Tastenhoye, Hugo Coveliers, Marc
Verwilghen, minister van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Justitie over
de justitiehuizen (nr. 1105)
8
sprekers : Yves Leterme, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Justitie over
het spanningsveld in hoofde
van straathoekwerkers tussen de geheimhoudingsplicht
zoals voorzien in artikel 458 van het Strafwetboek en de
aangifteverplichting, zoals voorzien in artikel 29 van het
Wetboek van Strafvordering
(nr. 1119)
10
sprekers : Jo Vandeurzen, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Geert Bourgeois aan de
minister van Justitie over
het afluisteren van GSM's
tijdens Euro 2000 en de wettelijke basis daarvan
(nr. 1121)
12
sprekers : Geert Bourgeois, Marc Verwilghen, minis-
ter van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Justitie over
de tegenstrijdige verklaringen
van Justitie in het dossier autodiefstallen (bende van
Roubaix)
(nr. 1124)
14
sprekers : Yves Leterme, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Karel Van Hoorebeke aan
de minister van Justitie over
de omzendbrief inzake de
taakverdeling tussen de lokale en de federale politie
(nr. 1107)
15
sprekers : Karel Van Hoorebeke, Marc Verwilghen,
minister van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Bart Laeremans aan de
minister van Justitie over
de nakende vrijlating van de
vijfvoudige moordenaar Horion
(nr. 1130)
17
sprekers : Bart Laeremans, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Geert Bourgeois aan de
minister van Justitie over
de doorlooptijd van de zaken in
het Hof van Cassatie
(nr. 1133)
19
sprekers : Geert Bourgeois, Marc Verwilghen, minis-
ter van Justitie
Sommaire
Mardi 22 fe´vrier 2000
COMMISSION DE LA JUSTICE
-
COM 126
Interpellation de M. Guido Tastenhoye au ministre de la
Justice sur
l'instruction judiciaire concernant l'assassinat
d'une commerc¸ante
(n° 256)
5
orateurs : Guido Tastenhoye, Hugo Coveliers, Marc
Verwilghen, ministre de la Justice
Question orale de M. Yves Leterme au ministre de la
Justice sur
les maisons de justice (n° 1105)
8
orateurs : Yves Leterme, Marc Verwilghen, ministre de
la Justice
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre de la
Justice sur
la tension dans le chef des e´ducateurs de rue
entre le secret professionnel vise´ a` l'article 458 du Code
pe´nal et l'obligation de de´nonciation vise´e a` l'article 29 du
Code d'instruction criminelle
(n° 1119)
10
orateurs : Jo Vandeurzen, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Geert Bourgeois au ministre de la
Justice sur
l'e´coute de GSM lors de l'Euro 2000 et sur le
fondement le´gal de celle-ci
(n° 1121)
12
orateurs : Geert Bourgeois, Marc Verwilghen, mini-
stre de la Justice
Question orale de M. Yves Leterme au ministre de la
Justice sur
les de´clarations contradictoires de la justice
dans le dossier des vols de voitures (bande de Roubaix)
(n° 1124)
14
orateurs : Yves Leterme, Marc Verwilghen, ministre de
la Justice
Question orale de M. Karel Van Hoorebeke au ministre de
la Justice sur
la circulaire relative a` une re´partition des
ta^ches entre la police locale et fe´de´rale
(n° 1107)
15
orateurs : Karel Van Hoorebeke, Marc Verwilghen,
ministre de la Justice
Question orale de M. Bart Laeremans au ministre de la
Justice sur
la libe´ration imminente du quintuple assassin
Horion
(n° 1130)
17
orateurs : Bart Laeremans, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Geert Bourgeois au ministre de la
Justice sur
la dure´e de traitement des affaires a` la Cour
de cassation
(n° 1133)
19
orateurs : Geert Bourgeois, Marc Verwilghen, mini-
stre de la Justice
HA 50
COM 126
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
4
HA 50
COM 126
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DE LA JUSTICE
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MARDI 22 FE
´ VRIER 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
DINSDAG 22 FEBRUARI 2000
De vergadering wordt geopend om 10.32 uur door de
heer Fred Erdman, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 10.32 heures par M. Fred
Erdman, pre´sident.
Interpellatie van de heer Guido Tastenhoye tot de
minister van Justitie over
het gerechtelijk onder-
zoek naar de moordenaar van een winkelierster
(nr. 256)
Interpellation de M. Guido Tastenhoye au ministre de
la Justice sur
l'instruction judiciaire concernant
l'assassinat d'une commerc¸ante
De heer Guido Tastenhoye (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, op 25 maart 2000 zal het
precies een jaar geleden zijn dat er een schokgolf van
verbijstering, verontwaardiging en ongeloof door Antwer-
pen ging, toen de jonge winkelierster Christel De Jongh,
moeder van een zoon, in haar boetiek in de Antwerpse
Offerandestraat op een beestachtige wijze werd afge-
maakt met messteken.
Even voor sluitingstijd, op die bewuste donderdag, stapte
de moordenaar van Christel haar zaak binnen en maakte
haar af met messteken in de hand, het hoofd, de borst en
de rug. De jonge vrouw zeeg neer in de armen van een
buurvrouw en stierf. De buit van deze brutale roofmoord
zou nog geen 1 000 frank hebben bedragen. In de pers
werd gewag gemaakt van een mogelijke afrekening
omdat Christel zou hebben geweigerd geld af te staan
aan aftroggelaars, de zogenaamde racketeering.
Getuigen van de moord hebben een man van 20 tot 25
jaar zien wegrennen. Twee dagen na de feiten beschik-
ten de gerechtelijke diensten reeds over een bruikbare
robotfoto van de vermoedelijke dader. In tegenstelling tot
wat anders in een dergelijke moordzaak gebruikelijk is,
werd deze robotfoto niet getoond op televisie, noch
verspreid via de gedrukte pers. Pas drie maanden later
werd de robotfoto verspreid, toen de dader ruimschoots
de tijd had gekregen om onder te duiken.
Mijnheer de minister, enkele weken na de feiten bracht
een Antwerps politieman mij ervan op de hoogte dat er
een robotfoto voorhanden was maar dat hij niet mocht
worden vrijgegeven omdat er parlementsverkiezingen op
komst waren. Men vreesde voor electorale winst voor het
Vlaams Blok, mede omdat de dader een vreemdeling
bleek te zijn van het Noord-Afrikaanse type. Ik hechtte
toen weinig geloof aan de bewering van deze politieman
omdat het mij zo onwaarschijnlijk leek. Ik had nog een
klein beetje geloof in het gerecht, maar daar blijft nu, een
jaar later, nog heel weinig van over. Het parket was
volgens mijn informatiebron inderdaad bijzonder bang
omdat de robotfoto, die duidelijk aantoonde dat het om
een Noord-Afrikaan ging, koren op de molen zou zijn
geweest van het Vlaams Blok. De robotfoto is wel
degelijk ingehouden op vraag van het parket. Mijn
informatiebron is in dat opzicht formeel.
Mijnheer de minister, wie heeft de opdracht gegeven aan
het parket om deze foto in te houden ? Thans ben ik
geneigd te geloven - tenzij u mij hier van het tegendeel
kunt overtuigen - dat het gerechtelijk onderzoek inder-
daad werd gesaboteerd. Ik ben des te meer daartoe
geneigd na uw antwoord op mijn parlementaire vraag nr.
53 van 28 september 1999. Pas 4 maanden later, eind
januari 2000, hebt u mijn vragen beantwoord, maar
helemaal niet tot mijn voldoening. Integendeel, uw ant-
woorden roepen nog meer vragen op. Voor mij is het
intussen zonneklaar dat de politie de precieze identiteit
van de vermoedelijke moordenaar kent. Mijn bron is in
dat opzicht ook formeel. U bevestigt trouwens in uw
antwoord dat het om een Marokkaan zou gaan, die naar
Nederland zou zijn gevlucht.
Daarom zouden nadien verzoeken om rechtshulp aan
Nederland zijn gericht en volgens de zeer vage inlichtin-
gen die u ontving van de gerechtelijke politie, zou dit
mede de reden zijn waarom de robotfoto zo lang werd
ingehouden.
Welnu, daarvan geloof ik weinig of niets, mijnheer de
minister. Immers, twee dagen na de feiten was er een
bruikbare robotfoto ter beschikking. Verschillende getui-
gen hadden de man zien wegrennen, maar op dat
HA 50
COM 126
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Guido Tastenhoye
ogenblik kon men nog niet weten dat de vermoedelijke
dader naar Nederland zou vluchten. Waarop werd toen
gewacht om een grootscheepse opsporingsoperatie op
het getouw te zetten door de robotfoto massaal te
verspreiden en gerichte zoekacties uit te voeren in het
Noord-Afrikaanse milieu via huiszoekingen, razzia's, en
dergelijke meer ?
Wie is verantwoordelijk voor het feit dat zulks niet ge-
beurde ? Alleszins u niet, mijnheer de minister, aange-
zien u op het ogenblik van de feiten nog geen minister
van Justitie was. Wie gaf het bevel om het onderzoek in
mineur uit te voeren, zonder de gepaste middelen in te
zetten ? Wie faalde terzake ?
Voorts had ik graag vernomen of de identiteit van de
vermoedelijke dader - die gekend is - inmiddels interna-
tionaal is doorgeseind en of u reeds stappen ondernam
om rogatoire commissies ter plaatse te zenden.
Mijnheer de minister, ik vroeg u reeds waarom u het niet
overweegt een administratief onderzoek in te stellen
omtrent de manier waarop de politionele diensten optra-
den tijdens de eerste uren en dagen na de moord. U
beperkte zich echter tot het braafjes opdissen van de
versie van de gerechtelijke politie, zonder een intern
onderzoek te bevelen.
Zullen wij volgend jaar alweer de oprichting moeten eisen
van een parlementaire onderzoekscommissie naar de
manier waarop dit moordonderzoek moedwillig werd
verknald ? Bent u bereid vooralsnog een grondig admi-
nistratief onderzoek te bevelen naar de manier waarop
dit falende moordonderzoek werd gevoerd ? Als u die
vraag bevestigend beantwoordt, dan wil ik nog wel even
wachten alvorens mijn geloof in de Antwerpse gerechte-
lijke politie te verliezen.
Inmiddels - dat wordt bevestigd door bepaalde bronnen -
is het overduidelijk dat de verdachte wordt ingedekt door
zijn Noord-Afrikaanse vrienden en familieleden die perti-
nent weigeren aan het onderzoek mee te werken. Toch
gaat de gerechtelijke politie ervan uit dat er nog contac-
ten zijn tussen de hier verblijvende Marokkaanse familie
en vrienden en de verdachte.
Mijnheer de minister, na de moord hielden zowat vijfhon-
derd rouwenden een wake en uit protest tegen de
onveiligheid in hun buurt hielden ongeveer driehonderd
winkeliers de deuren de hele voormiddag gesloten. De
wake was niet alleen het gevolg van de moord op Christel
De Jongh, maar ook van de jarenlang ingehouden ver-
zuchtingen van de bewoners voor meer veiligheid, meer
politiecontroles, tegen de verloedering en de leegstand
en tegen de gettovorming.
Helaas kan niet worden gezegd dat de dood van Christel
een signaal was om het beleid om te gooien. Zij is zinloos
gestorven en dat maakt haar dood des te pijnlijker. Ik
hoop, mijnheer de minister, dat u haar moordenaar snel
voor de rechter kan brengen.
Tot besluit, mijnheer de minister, wens ik u de volgende
concrete vragen te stellen.
Kunt u ons de huidige stand van zaken geven van het
onderzoek, zonder uiteraard in te gaan op details die het
verloop ervan zouden kunnen schaden - al klinken deze
woorden sarcastisch na een dergelijke blunder. Bent u
bereid alsnog een grondig onderzoek te bevelen naar de
omstandigheden van het gevoerde moordonderzoek en
de gestelde onderzoeksdaden in de dagen en weken na
de moord ?
Bent u gebeurlijk bereid de nodige sancties te treffen
tegen de falende politiemensen ? Wat zult u ondernemen
om het onderzoek een nieuwe impuls te geven, zodat de
vermoedelijke moordenaar toch nog - en liefst zo snel
mogelijk - voor de rechter verschijnt ?
Over welke juridische middelen beschikt de familie van
de vermoorde vrouw om de falende gerechtelijke dien-
sten ter verantwoording te roepen ? Het gaat toch niet op
dat niemand ter verantwoording zou kunnen worden
geroepen voor dergelijke blunders.
De heer Hugo Coveliers (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
het is niet mijn gewoonte om bij iedere interpellatie het
woord te vragen, vooral omdat wij dan met allerlei
kleinigheden worden geconfronteerd. Hier wens ik uit-
drukkelijk te protesteren...
De heer Guido Tastenhoye (Vlaams Blok) : U noemt dat
een kleinigheid ?
De heer Hugo Coveliers (VLD) : Laat mij uitspreken,
mijnheer Tastenhoye. U weet niet wat u zegt en u weet
nog veel minder wat ik heb gezegd.
De heer Guido Tastenhoye (Vlaams Blok) : U weet het
zeker beter ?
De heer Hugo Coveliers (VLD) : Ja, en ik zal dat
onmiddellijk aantonen. Ik wens dus te protesteren tegen
het feit dat de heer Tastenhoye vindt dat hij omwille van
enige wrijvingen tussen politiediensten in Antwerpen, een
aantal mensen - hij is wel zo slim ze niet met naam te
noemen - aan te vallen die niet alleen een zeer goede
faam hebben, maar ook in het verleden hebben bewezen
dat ze een aantal zaken kunnen oplossen. Het zou
misschien goed zijn mocht de heer Tastenhoye eens
kijken naar het oplossingspercentage van de moorden in
het arrondissement Antwerpen, dan zou hij vaststellen
dat het zeker niet lager ligt dan in andere arrondissemen-
ten.
6
HA 50
COM 126
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De heer Guido Tastenhoye (Vlaams Blok) : Dat zal de
familie De Jongh plezier doen.
De heer Hugo Coveliers (VLD) : Mag ik uitspreken,
mijnheer Tastenhoye ? Ik denk dat u op een poujadisti-
sche manier misbruik maakt van deze zaak omdat u via
uw bronnen - die moeten dan toch wel zo goed geweest
zijn dat ze u volledig hebben ingelicht - perfect weet dat
de uiteindelijke afronding van het onderzoek niet uitslui-
tend in handen van de Antwerpse gerechtelijke politie ligt.
Ik vind het nogal sterk dat, hoewel men volgens hem
blijkbaar weet dat de dader reeds vrij snel Belgie¨ zou
hebben verlaten, de heer Tastenhoye toch nog zegt dat
men onmiddellijk na deze feiten grootscheepse middelen
had moeten inzetten tegen een bepaalde bevolkings-
groep. Ik ben ervan overtuigd dat, wil men in steden als
Antwerpen inderdaad iets bereiken, men tegen illegale
vreemdelingen iets moet gaan doen en tegen de mensen
die profijt halen uit die illegale vreemdelingen. Ik denk
niet dat men naar aanleiding van dergelijke dramatische
feiten op die manier moet optreden. Ik denk niet dat het
slachtoffer en haar nabestaanden worden geholpen op
de manier die door collega Tastenhoye wordt voorge-
steld. Dit behoort tot het globale beeld dat men van de
veiligheid in de stad zou moeten hebben. Ik protesteer
tegen het feit dat men hier onderduims mensen aanvalt
die in het verleden hebben bewezen dat ze zeer goede
speurders zijn en zeer veel zaken hebben opgelost.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Tastenhoye, het antwoord dat u destijds hebt gekre-
gen heeft u geen voldoening geschonken en het ant-
woord dat ik u zal geven zal u evenmin voldoening
schenken en de reden daarvoor moet u in de eerste
plaats voor een stuk bij uzelf leggen. Ik zal u ook zeggen
waarom.
U hebt mij een document van uw interpellatie overge-
maakt, dat ik heel nauwkeurig heb gelezen en geanaly-
seerd. Er staat geen enkele vraag in, wel een aantal
beschouwingen. Ik hoor dat u nu een reeks vragen stelt,
waarvan ik de pertinentie zelfs niet in twijfel wil trekken.
Doch, hoe wilt u dat een minister u een antwoord kan
geven als u de vragen die u wenst te stellen hem niet
open en bloot op papier toevertrouwt ? Dit is de enige
methode voor mij om ook uitsluitsel te bekomen. Ik zou
ook veel liever een precies antwoord kunnen geven op
ieder van de door u gestelde vragen. Dan moet u die
evenwel eerst op papier zetten. Zoek er dus geen onwil
van mijnentwege achter. Ik heb op basis van het verzoek,
zoals het is ingediend, met het parket van Antwerpen
contact opgenomen. U zult begrijpen dat, als ik geen
volledig antwoord krijg, ik voor een stuk gebonden ben
door het antwoord dat het parket mij verleent. Als ik dus
niet precies kan antwoorden op de vragen die u mij nu
stelt, dan komt dat gedeeltelijk omdat ik hen niet heb
kunnen vragen wat u beantwoord wenste te zien.
Mijnheer Tastenhoye, ik geef u de lezing van wat
substituut-procureur des Konings De Bond mij heeft
meegedeeld. Hij schrijft mij :
Mijn ambt nam onmiddellijk
inlichtingen naar de stand van het onderzoek. Ik kan u
dan ook verzekeren dat dit gerechtelijk onderzoek zeker
niet op een amateuristische wijze wordt gevoerd, inte-
gendeel zelfs. Dit onderzoek is volop lopende, zowel in
Nederland als in Belgie¨. In het belang van het onderzoek,
juist in de huidige stand van de zaak, is discretie absoluut
noodzakelijk. Ik meld u nog uitdrukkelijk dat de onder-
zoekers geen opdracht kregen het onderzoek te boycot-
ten, om welke reden dan ook
.
U begrijpt, met zulk antwoord bent u, in het licht van wat
u mij nu hebt gevraagd, niet gediend. Had u mij schrifte-
lijk de vragen gesteld die u mij nu openlijk stelt, dan
hadden wij ten minste bij het parket kunnen aandringen
om een volledig en concreet antwoord te verschaffen.
Ik ga een stap verder. U weet dat in de Kamer vragen
kunnen worden gesteld over het functioneren van de
rechterlijke macht. Daarvoor kan een minister van Justitie
worden aangesproken. Wat hij niet kan doen, is inzake
het
gerechtelijk
onderzoek
een
soort
bijkomend
vorderingsrecht van een procureur des Konings waarne-
men, of zich als een onderzoeksrechter in de zaak
mengen. Dat is volstrekt onmogelijk. In uw interpellatie
zegt u ten onrechte dat het mijn taak is om de moorde-
naar van mevrouw Christel De Jongh voor de rechter te
brengen. Dat is de taak van de rechterlijke macht. Ik moet
er wel voor zorgen dat de rechterlijke macht de middelen
en mogelijkheden krijgt om haar taak, die ze van nature
uit in de democratische rechtsstaat heeft gekregen, ook
te kunnen uitvoeren.
Mijnheer Tastenhoye, mocht u mij vragen of ik bereid ben
om een grondig administratief onderzoek te doen, dan
kan ik u zeggen dat ik daar niet tegen ben, op voor-
waarde dat de bronnen die u hebt vermeld, zich kenbaar
maken.
De heer Guido Tastenhoye (Vlaams Blok) : Dat kan ik
niet doen.
Minister Marc Verwilghen : Volgens mij hebben zij de
plicht om de nodige medewerking aan de Justitie te
verlenen opdat er oplossingen in deze zaak zouden
komen. Pas dan zullen wij kunnen weten of er een
geloofwaardigheid aan die bronnen kan worden ver-
leend. Dat is best mogelijk, ik bestrijd dat niet. U geeft
vage berichten over
mijn bronnen. U bent journalist van
vorming. U weet wat bronnengeheim betekent. U zult dat
waarschijnlijk ook niet willen prijsgeven. U zult toch ook
van mij aanvaarden dat, indien u mij verzoekt om een
administratief onderzoek naar de werking van een poli-
tiedienst te doen, ik ten minste over de elementen moet
HA 50
COM 126
7
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
kunnen beschikken om dat te doen. Ik kan mij toch niet
mengen in een soort afrekening die plaatsgrijpt tussen
politiediensten. Ik zeg niet dat dat het geval is, maar dat
zou het geval kunnen zijn. In die omstandigheden lijkt mij
dat toch bijzonder moeilijk.
Mijnheer de voorzitter, ik kom tot mijn besluit. Ik wens de
connotatie die nu door de interpellant aan dat gerechtelijk
onderzoek wordt gegeven, niet bij te treden. Ik wil
evenwel ook niet uitsluiten dat er problemen zouden
kunnen bestaan, maar dan kan dat alleen op basis van
daadwerkelijk controleerbare gegevens. Zonder dat is
elke mogelijke tussenkomst uitgesloten.
Mijnheer Tastenhoye, ik heb u nu een antwoord moeten
geven waarvan u strictu sensu kunt zeggen dat het uw
vragen niet beantwoordt. Ik heb u ook uitgelegd waarom
ik niet op uw vragen kan antwoorden. Als men een
dergelijk interpellatieverzoek indient, mag men zich toch
de moeite getroosten zo compleet mogelijk te zijn. Ik van
mijn kant garandeer dat ik een zo compleet mogelijk
antwoord zal geven. Hoe preciezer de vragen, hoe
preciezer ik ook kan aandringen op een exact antwoord
vanwege het parket.
De voorzitter : Mijnheer de minister, uw verzuchtingen
zullen worden overgemaakt aan de Conferentie van
voorzitters.
De heer Guido Tastenhoye (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, u hebt een antwoord gegeven, zoals u zelf zegt,
binnen uw mogelijkheden. Ik had bij mijn interpellatie-
verzoek meer concrete vragen moeten voegen. Mijn
grootste bezorgdheid is dat de twijfel wordt weggenomen
of er al dan niet met dit onderzoek is geknoeid. Dit is
meer dan een gerucht, dat de ronde doet in politionele
kringen in Antwerpen. Dat moet worden uitgeklaard. U
hebt vrij positief gereageerd op mijn verzoek om een
onderzoek te bevelen. Ik wens u dan ook te vragen in
welk opzicht het mogelijk zal zijn dat u een onafhankelijke
instantie ermee belast om na te gaan of in dit onderzoek
de correcte onderzoeksdaden werden gesteld. Kunt u mij
in die zin een toezegging geven ?
De heer Hugo Coveliers (VLD) : Ik denk dat de minister
een zeer uitgebreid antwoord heeft gegeven, zich base-
rend op de elementen die hij heeft gekregen. Ik betreur
het dat men hier twijfel en verdachtmakingen zaait en dat
men zelfs geen concrete vragen durft te stellen.
De heer Guido Tastenhoye (Vlaams Blok) : Mijnheer
Coveliers, houd er toch mee op.
De heer Hugo Coveliers (VLD) : U kan altijd klacht tegen
mij indienen bij de onderzoeksrechter, want dat schijnt in
uw partij de gewoonte te zijn.
Ik herhaal dat ik het nogal sterk vind dat men blijkbaar
niet beseft dat een gerechtelijk onderzoek volledig rond
moet zijn vooraleer men er om het even welk onderzoek
naar kan voeren.
De heer Guido Tastenhoye (Vlaams Blok) : En de
onderzoekscommissie naar de Bende van Nijvel ?
De heer Hugo Coveliers (VLD) : Dat waren inderdaad
afgeronde dossiers.
De heer Guido Tastenhoye (Vlaams Blok) : Dat is niet
waar ! Het tweede onderzoek is nog altijd open.
De voorzitter : Het Reglement bepaalt dat, bij interpel-
laties, drie leden het woord mogen voeren.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, justi-
tie en politie hebben elk een welbepaalde en omschreven
taak. Als in deze diensten een disfunctie optreedt, moet
men dit met duidelijke en concrete aanwijzingen kunnen
aantonen. Op dat ogenblik kan de opdracht worden
gegeven een administratief onderzoek in te stellen. Als
het lid zijn bronnen niet kan of wenst prijs te geven, blijft
alleen het vermoeden van disfunctie over. Ik ben bereid
de elementen te onderzoeken op voorwaarde dat ik
zekerheid heb over de correctheid van de bronnen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge
vraag
van
de
heer Yves
Leterme
aan de minister van Justitie over
de justitiehuizen
(nr. 1105)
Question orale de M. Yves Leterme au ministre de la
Justice sur
- Pre´sidente : Mme Jacqueline Herzet
De heer Yves Leterme (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, de uitbouw van justitie-
huizen was een belangrijk element in de hervorming van
de justitie na de Witte Mars. In het ondertussen ver-
maarde federale veiligheids- en defensieplan kondigt u
aan dat de ontplooiing van justitiehuizen in elk van de 27
gerechtelijke arrondissementen zal doorgaan. De be-
staande justitiehuizen moeten de nodige mensen en
materie¨le middelen ter beschikking krijgen.
Een tiental dagen geleden deed iemand namens u
denigrerende uitspraken over de justitiehuizen. Hij had
het over desorganisatie in de sector van de justitiehuizen
en wees uw voorganger met de vinger.
- Voorzitter : de heer Fred Erdman
8
HA 50
COM 126
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Yves Leterme
Mijnheer de minister, ik wens een aantal concrete vragen
te stellen met betrekking tot de dienst van uw departe-
ment die verantwoordelijk is voor de justitiehuizen. Is het
normaal dat de personeelsleden van justitiehuizen die
zich voor hun werk moeten verplaatsen gedurende een
half jaar geen verplaatsingsvergoedingen hebben ont-
vangen ? Naar verluidt zou dit te wijten zijn aan de
niet-vervanging van het personeelslid met zwanger-
schapsverlof dat instaat voor de organisatie van die
uitbetalingen. De niet-uitbetaling van de verplaatsings-
kosten en de niet-vervanging van een personeelslid
kunnen niet verweten worden aan uw voorganger. Kunt u
verklaren waarom het justitiehuis van Brugge vergeten
werd in de lijst met rechtzettingen die werd opgesteld
nadat was gebleken dat er een aantal fouten waren
geslopen
in
de
berekening
van
de
kilometer-
vergoedingen ? Is volgens u de recent uitgevaardigde
richtlijn dat het personeel van justitiehuizen geen contac-
ten mogen onderhouden met de media verantwoord ? Is
het verantwoord dat personeel in de justitiehuizen die
omwille van zwangerschapsverlof hun ambt tijdelijk neer-
leggen, niet vervangen worden ? Is het correct dat er
sprake is van dossieroverlast bij het personeel van de
justitiehuizen ? Ik meen te weten dat een maximum van
40 dossiers per justitieassistent was vooropgezet. Mijn
laatste vraag is retorisch van aard. Hoe valt de vaststel-
ling dat een aantal personeelsleden in de justitiehuizen
hun werk moeten doen zonder te beschikken over een
computer en dat een deel van de justitiehuizen niet over
een aansluiting op het internet beschikt, te rijmen met
een efficie¨nte werking van de justitiehuizen onder meer
met
betrekking
tot
hun
functie
van
lagedrempel-
informatie ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, het plaatje dat we ons inbeelden bij het justitie-
huis is absoluut niet zo fraai als het dikwijls werd voor-
gesteld. Ik twijfel niet aan de keuze die werd gemaakt om
justitiehuizen een aantal taken te laten vervullen. Bewe-
ren dat de hele constructie reeds uit de grond is ge-
stampt, goed gefundeerd is en degelijk werkt, is spijtig
genoeg sterk overdreven. Dit heeft niet te maken met
onvoldoende inzet van het personeel van de justitie-
huizen maar met groeipijnen en een onderschatting van
de moeilijkheidsgraad van de taken op het terrein. Dat is
de vaststelling die ik heb gemaakt na mijn bezoek aan
een aantal justitiehuizen.
Wat de verplaatsingsvergoedingen betreft, werden in
januari 1999 al de kilometervergoedingen die de perso-
neelsleden in december 1989 hadden gemaakt - op dat
ogenblik was ik nog geen minister van Justitie - naar de
dienst boekhouding van het departement opgestuurd. Op
25 januari 1999 gaf de inspecteur van Financie¨n zijn
akkoord over het grootste deel van deze kilometer-
contingenten. De kilometercontingenten die later of laat-
tijdig worden aangevraagd, worden sinds een paar jaar
en om praktische redenen na de zomervakantie door de
administratie verwerkt. Deze aanvragen volgen dezelfde
administratieve procedure. Tot en met de verzending
staan die justitiehuizen in voor een correcte afhandeling
van de aanvragen. Aangezien uw vraag de uitbetaling
van verplaatsingsvergoedingen betreft, wens ik de aan-
dacht erop te vestigen dat deze vergoedingen via het
Rekenhof gebeuren. Het Rekenhof geeft de bank van De
Post de opdracht tot uitbetaling over te gaan.
De heer Leterme heeft verwezen naar de lijst van
rechtzettingen. Deze lijst bevat de tweede groep aanvra-
gen die laattijdig of later werden ingediend en elk jaar na
de zomervakantie worden verwerkt. Het justitiehuis van
Brugge staat niet in deze lijst vermeld omdat hun aan-
vragen niet in orde waren. De directeur van het justitie-
huis die een eerste controle moet uitoefenen inzake het
realistisch gehalte van de kilometercontingent-
aanvragen, was vergeten de aanvragen te onderteke-
nen. De ondertekening is verplicht. Het gaat hier niet om
een rechtzetting noch een vergetelheid.
De derde vraag handelt over de contacten met de media.
Er bestaat geen enkele richtlijn voor de justitiehuizen die
deze materie regelt, laat staan een verbod.
Wat de vierde vraag inzake de niet-vervanging van
personeelsleden
met
zwangerschapsverlof
en
de
dossieroverlast betreft, verwijs ik naar het statuut van het
rijkspersoneel dat niet toelaat dat statutaire personeels-
leden van wie de bezoldiging tijdens de duur van de
afwezigheid ten laste van de werkgever blijft, vervangen
worden tenzij het een detachering naar een ministerieel
kabinet betreft. Men kan dit betreuren maar dat is het
statuut. Gezien de jonge en overwegend vrouwelijke
populatie in de justitiehuizen kan dit - zeker in de
toekomst - voor de nodige problemen zorgen. Een zwan-
gerschap duurt negen maanden. De directeur van een
justitiehuis heeft ruimschoots de tijd om de lopende
dossiers van de zwangere personeelsleden te verdelen
onder de andere personeelsleden. De directeur van het
justitiehuis moet ervoor zorgen dat de extra belasting op
de andere personeelsleden tot een minimum wordt be-
perkt.
Ten slotte zal ik antwoorden op de retorische vraag. Bij
mijn aantreden als minister van Justitie heb ik me even-
eens de vraag gesteld hoe het mogelijk was dat de
justitiehuizen op materieel vlak zo slecht waren uitge-
bouwd. Ik heb onmiddellijk de prioriteit vooropgesteld om
de dienst justitiehuizen te voorzien van de noodzakelijke
materie¨le middelen en personeel. De situatie van de
justitiehuizen is een illustratie van de verwaarlozing die
op het terrein moest worden vastgesteld. Op dit ogenblik
beschikt niet elke justitieassistent over een computer. In
de toekomst zal daar verandering in komen. In 1999
werden reeds 290 computers besteld, waarvan de
meeste reeds in de justitiehuizen werden afgeleverd. In
HA 50
COM 126
9
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
2000 worden 500 bijkomende computers besteld. Wat de
aansluiting op het internet betreft, kan ik meedelen dat dit
jaar en volgend jaar in al de justitiehuizen de noodzake-
lijke bekabeling wordt gelegd zodat elk justitiehuis over
een eigen internetaansluiting zal beschikken. Op die
manier wordt de operatie die vanaf het begin en a priori
had moeten bestaan, alsnog ingevuld in de hoop dat de
justitiehuizen in de toekomst zullen kunnen beantwoor-
den aan hun taak. Ik herhaal dat de instelling in se te
waardevol is om ze niet met de nodige goede zorgen te
omringen.
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
stel met tevredenheid vast dat de minister de justitie-
huizen een waardevol initiatief van de vorige ministers
van Justitie vindt en hij de toenmalige beleidsintenties
wenst te honoreren.
Wat de concrete werking betreft, ga ik akkoord dat het
een nieuw project is dat nog groeipijnen kent. Wat de
verplaatsingsvergoedingen betreft, legt de minister de
schuld bij het Rekenhof dat zou talmen met de uitreiking
van een visum voor de ordonnancering. Wat het justitie-
huis van Brugge betreft, heeft de minister gewezen op de
fout van de directeur. Mijnheer de minister, u hebt duide-
lijk gesteld dat er geen richtlijnen bestaan die contact met
de media verbieden. Ik zal dit natrekken omdat ik op het
terrein andere berichten heb opgevangen. U hebt niet
geantwoord op de vraag inzake de dossieroverlast. U
hebt gezegd dat de dossiers over de andere personeels-
leden worden verdeeld. Dit moet, mijns inziens, leiden tot
een grotere werkdruk.
Mijnheer de minister, u hebt beloofd werk te maken van
een betere werking van de justitiehuizen. Hoe valt dit te
rijmen met uw plan om de adviseur die op het departe-
ment verantwoordelijk is voor de organisatie van de
justitiehuizen naar uw kabinet te roepen voor meer
verheven opdrachten ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik
wens te antwoorden op de twee concrete vragen van de
heer Leterme.
Wat de spreiding van de werklast betreft, wens ik te
beklemtonen dat mijn voorganger - die tot uw partij
behoort - de beslissing heeft genomen om een werklast
op te leggen die in de praktijk niet haalbaar is. Er moet
een evaluatie volgen. Men kan van de mensen niet het
onmogelijke eisen. Ofwel behandelt men een bepaald
aantal dossiers dat men per dag aankan, ofwel overlaadt
men mensen zodat ze verdrinken in het werk. Een goed
justitiehuis is een justitiehuis dat zijn taken aankan en
waar het perfect mogelijk is om de opgelegde werklast te
halen. Deze problematiek zal deel uit maken van de
evaluatie.
Mijnheer Leterme, u vraagt zich af of ik het wel ernstig
meen met de justitiehuizen omdat ik de adviseur terzake
van het departement naar het kabinet heb geroepen. Ik
heb de adviseur in het kabinet binnengehaald om onder
meer bijstand te verlenen in die aangelegenheden. Het
moet me van het hart dat heel wat vragen inzake de
justitiehuizen
worden
voorbereid
door
kabinets-
medewerkers van mijn voorganger. Men moet hier de
vraag naar politieke connotatie durven stellen.
De heer Yves Leterme (CVP) : Het is een democratisch
recht om de minister te ondervragen.
Minister Marc Verwilghen : Ik ontzeg u dat recht niet.
De voorzitter : Dames en heren, mijnheer de minister, ik
herinner u eraan dat wij ooit planden om justitiehuizen te
bezoeken teneinde de werking ervan te evalueren.
Wij kunnen ons niet meteen naar Brugge begeven,
mijnheer Leterme, en wellicht zullen wij justitiehuizen uit
de onmiddellijke omgeving aandoen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen
aan de minister van Justitie over
het spanningsveld
in
hoofde
van
straathoekwerkers
tussen
de
geheimhoudingsplicht zoals voorzien in artikel 458
van het Strafwetboek en de aangifteverplichting, zo-
als voorzien in artikel 29 van het Wetboek van Straf-
vordering
(nr. 1119)
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre de la
Justice sur
la tension dans le chef des e´ducateurs
de rue entre le secret professionnel vise´ a` l'article
458 du Code pe´nal et l'obligation de de´nonciation
vise´e a` l'article 29 du Code d'instruction criminelle
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, het is bekend dat de
sector van de hulpverlening steeds meer wordt geteisterd
door het probleem van het beroepsgeheim, naarmate
Justitie zich meer toespitst op kerntaken en vaker de
bijstand vraagt van geneesheren en hulpverleners.
Het debat terzake kan worden gevoerd in het kader van
het drugsbeleid, maar ditmaal wens ik meer in het
bijzonder te hebben over de positie van de straathoek-
werkers
die,
ingevolge
de
bestaande
veiligheids-
contracten, worden ingezet om in contact te treden met
jongeren die vaak in ongeorganiseerd verband vertoeven
in bepaalde wijken.
10
HA 50
COM 126
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
Straathoekwerkers kunnen ressorteren onder de be-
schrijving van personen die uit hoofde van hun staat of
beroep kennis dragen van geheimen die hen zijn toever-
trouwd
was beschreven in artikel 458 van het Strafwet-
boek. Omwille van hun sociale preventieve opdracht
moeten zij vertrouwensrelaties tot stand brengen met
diegenen met wij zij moeten werken.
Hoewel de bepalingen van voornoemd artikel van toe-
passing zijn worden betrokkenen onderworpen aan een
zekere druk - zeker wanneer zij gebonden zijn aan een
veiligheidscontract - uitgaande van de burgemeester of
de politie, om melding te maken of aangifte te doen van
mogelijke strafbare feiten waarvan zij kennis zouden
krijgen.
De problematiek van het beroepsgeheim van degenen
die bijstand verlenen of betrokken worden bij een aantal
opdrachten binnen justitie of het veiligheidsbeleid is
reeds besproken geweest op het drugscongres.
Wat is de positie van de straathoekwerker met betrekking
tot het spanningsveld tussen de geheimhoudingsplicht
en de wettelijke aangifteplicht zoals bepaald in artikel 29
van het Wetboek van Strafvordering ? Kan de straat-
hoekwerker zich beroepen op het beroepsgeheim of is hij
verplicht bepaalde informatie toch door te spelen ?
Meestal werkt een straathoekwerker niet alleen. Is het
mogelijk dat het beroepsgeheim niet geschonden wordt
als de straathoekwerker in de werkkring bepaalde infor-
matie bespreekt ? Wordt het beroepsgeheim op dat
ogenblik geschonden ? Hoe moet er worden omgegaan
met artikel 458 van het Strafwetboek en artikel 29 van de
voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
inzake de uitwisseling van informatie tussen straathoek-
werkers en andere hulpverleners ? Er heerst in de prak-
tijk veel onzekerheid over dergelijk overleg en uitwisse-
ling van informatie.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik verheel niet dat het spanningsveld waarnaar
de heer Vandeurzen verwijst een van de moeilijk op te
lossen problemen is. Rechtsgeleerden hebben terzake
nog geen definitief standpunt ingenomen.
Straathoekwerk behoort niet tot de bevoegdheid van de
minister van Justitie zodat hij terzake geen richtlijnen kan
opstellen voor de politiediensten en de burgemeesters
die veiligheidscontracten met de overheid hebben afge-
sloten. De problematiek is bijzonder complex.
Het spanningsveld heeft te maken met de strafrechtelijke
geheimhoudingsplicht zoals bepaald in artikel 458 van
het Strafwetboek en de wettelijke aangifteplicht zoals
bepaald in artikel 29 van de voorafgaande Titel van het
Wetboek van Strafvordering. Ik moet u wellicht niet
zeggen dat dit artikel bijzonder gevoelig ligt binnen de
hulpverlening. Het antwoord op de vraag welk artikel
primeert, is niet eenvoudig. Het antwoord is echter van
kapitaal belang om te weten op welke wijze de openbare
ambtenaren - straathoekwerkers - belast zijn met een
opdracht van hulpverlening, hoe ze hun vertrouwensre-
latie met de clie¨nt vorm en inhoud kunnen geven en hoe
ze behoorlijk moeten functioneren. Ik herhaal dat de
standpunten terzake erg verdeeld zijn.
Artikel 458 moet, mijns inziens, primeren op artikel 29
onder de strikte voorwaarde dat men kennis krijgt van
strafbare feiten binnen de context van de vertrouwens-
relatie met de clie¨nt. Ik wens mijn standpunt toe te
lichten. Artikel 29 houdt, mijns inziens, een morele ver-
plichting in die strafrechtelijk niet bestraft wordt. Een
tweede argument heeft te maken met de essentie en het
doel van artikel 458 van het Strafwetboek dat ertoe strekt
de mogelijkheid te cree¨ren om in vertrouwen mededelin-
gen te doen aan een vertrouwenspersoon. Als men ervan
uitgaat dat artikel 29 primeert, kan geen enkele hulpver-
lener in overheidsdienst nog een vertrouwensrelatie met
een clie¨nt opbouwen en gaat een massa absoluut nood-
zakelijke informatie verloren.
In die zin zou de aangifteplicht alleen primeren wanneer
een hulpverlener kennis krijgt van misdrijven buiten zijn
statuut als vertrouwenspersoon.
Ik herhaal nogmaals dat dit mijn standpunt is. Ik ben
bereid deze zaak verder te onderzoeken en erover te
discussie¨ren. Ik verwijs trouwens naar verschillende stu-
dies die daarover aan de gang zijn, onder meer een
artikel van Herman De Wolf over het spanningsveld bij de
aanpak
van
de
criminaliteit
in
de
steden,
over
vertrouwensagenten en straathoekwerkers met een wa-
penstok.
U merkt dan ook dat dit een moeilijke materie blijft. Dit zal
op een bepaald ogenblik toch eens moeten worden
uitgeklaard, hetzij door een duidelijke positie in te nemen
in de rechtsleer of de rechtspraak, hetzij door het nemen
van wetgevende initiatieven. Ik herhaal echter nogmaals
dat dit niet de taak of de uitsluitende bevoegdheid van de
minister van Justitie is, het is een heel complexe materie
en een nog meer complex geheel.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik kan hem ook
volgen wanneer hij zegt dat het hier om een heel delicate
materie gaat. Ik kan hem ook volgen, althans indien ik het
goed heb begrepen, wanneer hij bevestigt dat een en
ander moet worden uitgeklaard.
Immers, hoe meer wij met de justitie een beroep doen op
bijstand en medewerking van een aantal deskundigen
buiten justitie, ik denk niet alleen aan de justitie-
HA 50
COM 126
11
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
assistenten maar ook aan alle anderen die daarbij kun-
nen als hulpverlener, gaat dit probleem steeds meer
opduiken. Ik krijg de indruk dat vanuit het werkterrein
steeds meer de vraag rijst naar de rechtszekerheid en de
draagwijdte van dit artikel.
Ik ben het eens met de minister dat we daarover eens
rustig moeten kunnen nadenken. Het is een delicate
oefening. Het parlement heeft echter al bij vorige gele-
genheden daar knopen in doorgehakt, misschien niet
altijd even bewust van de relevantie van wat er op het
terrein gebeurt. Als we het echter hebben over seksuele
delinquentie en de mededelingsplicht van de hulpverle-
ner of de geneesheer van de vraag of iemand al of niet de
therapie volgt, dan hebben wij al uitspraken gedaan over
de grijze zone van meldingsplicht, beroepsgeheim enzo-
voort.
We zijn daarmee de vorige jaren indirect en partieel bezig
geweest.
Ik pleit voor een globale benadering en ik hoop dat we in
deze commissie ooit eens de gelegenheid zullen krijgen
om daarover rustig van gedachten te wisselen.
Minister Marc Verwilghen : Ik meen dat we daarvoor de
gelegenheid zullen krijgen en die zal er vlug zijn. U weet
dat het wetsontwerp met betrekking tot de strafrechtelijke
seksuele bescherming van minderjarigen van caduciteit
ontheven is. Een van de struikelblokken voor de Senaat
is onder meer de materie van de toepassing van artikel
458 van het Strafwetboek. We zullen die materie uiter-
aard, zodra de Senaat een standpunt heeft ingenomen,
hier opnieuw in de Kamer ter bespreking krijgen. Wellicht
zal op dat ogenblik het debat opnieuw moeten worden
gevoerd.
De voorzitter : Collega's, ik kan alleen maar hopen dat
de collega's het Reglement stipt naleven en dat men met
betrekking tot individuele dossiers geen verdere vragen
meer zal stellen. Trouwens, ik zal er de voorzitter op
attent maken, want het is hij die toelating geeft om dit op
de agenda te plaatsen.
Indien u deze morgen naar de RTBF zou hebben geluis-
terd, zou u weten dat in deze zaak al een tweede dossier
is afgehandeld.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik wil
er
nog
aan
toevoegen
dat
men
strafuitvoerings-
rechtbanken krijgt waar de zaak ook zal worden behan-
deld, met de publieke mededeling van de motivering. Het
is nu eenmaal eigen aan ons systeem dat de toegang en
de inlichtingen die moeten worden verkregen, worden
verkregen. Als minister van Justitie in deze omstandig-
heden hierop terugkomen, is een onmogelijke zaak.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Geert Bourgeois aan
de minister van Justitie over
het afluisteren van
GSM's tijdens Euro 2000 en de wettelijke basis daar-
van
(nr. 1121)
Question orale de M. Geert Bourgeois au ministre de
la Justice sur
l'e´coute de GSM lors de l'Euro 2000 et
sur le fondement le´gal de celle-ci
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, mijn aandacht werd gevestigd
op een artikel in de weekendkrant met als titel
Politie wil
GSM's afluisteren tijdens Euro 2000
. Volgens dit artikel
zou de Gemengde Inlichtingen- en Coo¨rdinatiecel, de
GICC, die verantwoordelijk is voor de coo¨rdinatie van de
politiediensten tijdens het voetbaltoernooi, als een van de
belangrijkste wapens tegen het hooliganisme GSM's
afluisteren. Als beschouwing voegt men daaraan toe dat
mobiel telefoneren blijkbaar een van de sterkste wapens
is van de moderne hooligan. Hiermee kunnen immers
afspraken worden gemaakt en kan men snel mobiliseren
en signaleren waar de politie zich bevindt. Men verwijst
ook naar Nederland aangezien ook de Nederlandse
politie er voorstander van zou zijn om in het kader van
Euro 2000 het afluisteren van mobiele telefoons als
werkmethode te hanteren. Ik geloof echter dat men in
Nederland over een andere wetgeving ter zake beschikt.
In hetzelfde artikel las ik eveneens dat het afluisteren van
GSM's effectief zou worden opgenomen als e´e´n van de
scenario's in het zogenaamde werkboek van de politie-
diensten voor Euro 2000.
Mijnheer de minister, ik heb terzake een aantal vragen
omdat ik meen dat er een probleem kan ontstaan met
betrekking tot de wettelijke basis hiervan. Kunt u beves-
tigen dat de Gemengde Inlichtingen- en Coo¨rdinatiecel in
haar werkboek voor Euro 2000 het afluisteren van GSM's
heeft opgenomen ? Dat wordt in het artikel bevestigd
door de Genkse politiecommissaris. Bestaat hiervoor
naar uw mening een wettelijke basis ? Ik meen dat wij
hiervoor nog steeds moeten terugvallen op de wet op het
afluisteren van telefoongesprekken. In artikel 90ter be-
paalt deze wet wanneer er in het kader van een gerech-
telijk onderzoek tot het aftappen van telefoongesprekken
kan worden overgegaan. Hoe ver staat het met de
plannen voor een wettelijke regeling van de bijzondere
opsporingstechnieken waartoe naar ik aanneem dit soort
observatie behoort ? Mijnheer de minister, ik meen dat u
hiervan stilaan werk moet maken. De vorige regering
heeft op 28 juni 1996 een actieplan opgesteld ter bestrij-
ding van de georganiseerde misdaad. Het ging daarbij
onder andere om de proactieve recherche die zou wor-
den geregeld. Op 31 december 1996 is er ook een
ministerie¨le rondzendbrief gekomen. Verder hebben we
de wet-Franchimont goedgekeurd waarin uitdrukkelijke
bepalingen zijn opgenomen omtrent proactieve recher-
che. Hier werd echter ook verwezen naar de bijzondere
12
HA 50
COM 126
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Geert Bourgeois
wetgeving die moest volgen. De vorige regering heeft
ook een aantal professoren opdrachten gegeven. Ik
meen te weten dat dit onderdeel van het wetgevend werk
aan professor Bosly werd uitbesteed. Hij heeft ter zake
een voorontwerp opgesteld waarin hij ook het punt van
de observatiemethoden behandeld. In uw veiligheidsplan
lees ik dat ook u daar op een of andere manier werk van
wil maken. De aanbevelingen terzake van de commissie
dienen te worden uitgevoerd. Ik meen dat onder andere
de Senaat daar in de vorige legislatuur werk van heeft
gemaakt. De commissie die de georganiseerde crimina-
liteit heeft onderzocht is daar actief mee bezig geweest.
Hoe ver staat het daar nu mee ? We kunnen deze
problematiek niet blijven benaderen op basis van een
ministerie¨le richtlijn. Ik heb namelijk ernstige twijfels aan
de wettelijkheid daarvan.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Bourgeois, u hebt twijfels over de wettelijkheid. Ik
deel uw twijfels terzake. Wat is nu exact het probleem ?
Het afluisteren van GSM's van een potentie¨le hooligan
komt niet voor in het werkboek Euro 2000 van de
gemengde inlichtingen- en coo¨rdinatiecel. Het idee is wel
bij de voorbereiding van het dossier door de politiedien-
sten gelanceerd als een theoretisch spoor in het kader
van het bestrijden van georganiseerd relgedrag. Omwille
van wettelijke en technische beperkingen is dat theore-
tisch spoor verlaten.
Zoals u terecht stelt, kan het afluisteren van telefoonge-
sprekken niet proactief en is een mandaat van de onder-
zoeksrechter noodzakelijk. Het gaat trouwens om een
zeer ernstige inbreuk op de bescherming van iemands
prive´-leven. Bovendien moet worden voldaan aan de
vormvereisten die vervat zijn in de wet van 10 juni 1998
tot aanpassing van de wet van 30 juni 1994 tot bescher-
ming van de persoonlijke levenssfeer, meer bepaald
tegen het afluisteren, kennis nemen en opnemen van
prive´-communicatie en telecommunicatie.
Wij hebben de groei van deze wet meegemaakt in de
Kamer. Wij hebben ook gezien hoe gevoelsgeladen deze
materie is. Ik denk dat de wetgever een aantal juiste
beslissingen heeft genomen en een aantal beschermin-
gen heeft ingebouwd. Wil men overgaan tot het afluiste-
ren van telefoongesprekken, dan moeten daar een aantal
waarborgen en minimumvoorwaarden aan verbonden
worden.
Ik kom nu terug op het probleem as such. Dit is opgeno-
men in het regeerakkoord en het staat ook in de beleids-
nota Justitie. Het is eveneens opgenomen in het ontwerp
van veiligheidsplan dat in het vooruitzicht is gesteld,
waarin is bepaald dat de bijzondere opsporings-
technieken een wettelijke regeling moeten krijgen. Ik
verwijs naar project 24 van het veiligheidsplan, dat
stipuleert dat de bijzondere opsporingstechnieken als
eerste in het rijtje wettelijke initiatieven aan bod komen.
De aanbevelingen in de parlementaire onderzoeks-
commissies - in het meervoud vermits het een slotsom
was van meer dan een parlementaire onderzoeks-
commissie - om te komen tot een wettelijk kader moeten
strikt worden opgevolgd. Zonder wettelijk kader blijft de
nationale en internationale samenwerking van gerechte-
lijke en politiediensten bijzonder problematisch. Ik zal het
studiemateriaal dat voorhanden is, evalueren. Dat studie-
materiaal is opgesteld door professor Bosly en is over-
gemaakt als een van de vier opdrachten die moesten
worden volbracht om een vervollediging van het wetboek
van strafvordering tot stand te brengen. Dat is een van de
opdrachten die ik heb gegeven.
Ik wil dat ook verklaren in het licht van de Europese
ontwikkelingen. Een voorontwerp van kaderwet zal wor-
den ingediend. Gelijktijdig zullen de vertrouwelijke rond-
zendbrieven van 1990 en 1992 moeten bestudeerd en
waar nodig aangepast en geactualiseerd worden in het
licht van de bevindingen die voortvloeien uit dit
onderzoekswerk. Ik deel u ook mee dat een expertise-
opdracht is uitgeschreven om de wetenschappelijke on-
derbouw van de bijzondere opsporingstechnieken in het
algemeen en van het aftappen van de telefoon in het
bijzonder te verzekeren. Ik kan u ook mededelen dat de
werkgroep georganiseerde misdaad de toestand eind
maart 2000 zal evalueren, hetgeen wellicht ook aanlei-
ding zal geven tot een aantal aanpassingen die nodig zijn
om deze wet optimaal te laten functioneren.
Ik kan kort en krachtig stellen dat het afluisteren van
GSM's tijdens Euro 2000 niet kan binnen de aanvankelijk
theoretische denksporen.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de minis-
ter, ik had dat antwoord verwacht. Ik keek uiteraard meer
uit naar uw antwoord op het tweede deel van de vraag. In
uw veiligheidsplan zegt u dat u er prioritair werk van wil
maken. Ik zou u willen oproepen om dat daadwerkelijk te
doen. U bent terzake nog niet zo lang bevoegd, maar u
moet er toch stilaan werk van maken. Een wettelijke
regeling mag niet langer uitblijven. U vermeldt terecht dat
verschillende onderzoekscommissies die aanbeveling
hebben gedaan. Ik heb de sterke indruk dat die circulai-
res voor een stuk onwettig zijn. Daarom vraag ik u om dit
bij voorrang te evalueren, los van de wetgevende initia-
tieven.
Ik heb nog twee concrete vragen. U zegt dat u aan
experts - zijn het interne experts of een extern bureau -
opdracht hebt gegeven om de technische zaken te
onderzoeken. Zult u voor uw wetsontwerp in verband met
bijzondere opsporingstechnieken voortbouwen op het
voorstel van professor Bosly of begint u op een nieuwe
basis ? Mij leek er nogal wat kritiek te bestaan op het
voorstel van professor Bosly, dat als een zeer algemene,
vrijblijvende, niet-praktische denkoefening werd be-
schouwd.
HA 50
COM 126
13
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Marc Verwilghen : Uw vragen zijn structureel,
omdat daar de wettelijke onderbouw van de bijzondere
opsporingstechnieken tot stand zou komen. Er bestaan
nog vier niet-geregelde domeinen binnen de strafvorde-
ring : de internationale samenwerking, de proactieve
recherche, de bijzondere opsporingstechnieken en het
informantenbeheer, de pentiti en dergelijke meer. Die vier
opdrachten zijn toevertrouwd aan professoren en men-
sen uit de praktijk. Wat de bijzondere opsporings-
technieken betreft, zijn het professor De Ruyver en
professor Traest die zich daarover buigen. Zij zullen
binnen de negen maanden een rapport afleveren. De
opdrachten zijn gegeven. Ik hoop in dit najaar de teksten
te krijgen, zodat we ze op de kortst mogelijke termijn
kunnen bespreken.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : De opdracht is in
handen van twee nieuwe opdrachthouders ?
Minister Marc Verwilghen : Juist.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Justitie over
de tegenstrijdige verkla-
ringen van Justitie in het dossier autodiefstallen
(bende van Roubaix)
(nr. 1124)
Question orale de M. Yves Leterme au ministre de la
Justice sur
les de´clarations contradictoires de la
justice dans le dossier des vols de voitures (bande
de Roubaix)
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
durf in alle bescheidenheid nogmaals een beroep doen
op mijn recht om vragen te stellen in verband met een
dossier dat ook vorige week aan bod is gekomen.
Mijnheer de minister, ik heb u vorige week gevraagd naar
de stand van zaken van een zeer moeilijk dossier dat
reeds zeer lang aansleept. In uw antwoord hebt u bijzon-
der hoopgevend nieuws gegeven voor een paar honderd
slachtoffers van autodiefstallen die reeds lang op de
teruggave van hun goed wachten. Ik heb u kort nadien
gefeliciteerd met de werking van uw diensten.
Tot mijn verbijstering ontvingen die slachtoffers vorige
week vrijdag een brief van de justitieassistente van de
dienst Slachtofferonthaal bij het parket van de procureur
des Konings te Kortrijk. In deze brief werd gemeld dat de
berichtgeving in verband met de mogelijke teruggave van
die wagens vals zou zijn.
Na enkele emotionele reacties te hebben opgevangen,
heb ik uw diensten geraadpleegd. Op een bepaald
moment hebt u zich via uw woordvoerster scherp afgezet
tegen de betrokken justitieassistente. Ik heb de betrok-
kene trouwens opgebeld en haar gevraagd wat er pre-
cies fout was gelopen. Uit haar antwoord bleek dat zij die
brief had opgesteld in overleg met de procureur des
Konings van Kortrijk.
Ik heb een aantal precieze vragen.
Ten eerste, heeft de bewuste justitieassistente op eigen
houtje gehandeld ? Zo ja, waarop baseert u zich hier-
voor ?
Ten tweede, hoe kan u de inhoudelijke discrepantie
verklaren tussen de inhoud van de brief van de justitie-
assistente en de brief van de procureur des Konings aan
de procureur-generaal van het hof van beroep te Gent
indien de justitieassistente in overleg met de procureur
des Konings heeft gehandeld ? Welke conclusies ver-
bindt u aan dergelijke tegenstellingen ?
Ten derde, bevestigt u vandaag uw verklaringen van
15 februari toen u het had over het eerdaags vrijgeven
van de betrokken wagens door de Franse justitie ? Kunt
u de term eerdaags enigszins verduidelijken ?
Ten vierde, als u deze verklaringen bevestigt, vraag ik me
af hoe u de andersluidende berichten verklaart die door
de behandelende magistraat, de heer Vinc¸onneau, wer-
den verspreid. Hij liet zich zeer sceptisch uit over uw
verklaringen. Volgens hem is er niets veranderd aan de
toestand. Deze wagens zullen pas vrijkomen na het
proces. Hoe verklaart u die andersluidende verklaringen
vanuit de Franse justitie ?
Ten vijfde, wat is de precieze draagwijdte van de recente
wetswijzigingen waarnaar u hebt verwezen ? Deze wijzi-
gingen kunnen toch een beslissende invloed hebben op
de teruggave van de wagens.
Ten slotte, hoeveel slachtoffers hebben een brief ontvan-
gen van de justitie-assistente ? Wat is de betekenis van
de laatste alinea van deze brief ? De mensen worden
immers opgeroepen om brieven te richten aan u en uw
collega van Buitenlandse Zaken. Zou u zich niet persoon-
lijk tot de slachtoffers kunnen wenden zodat zij weten
waar zij aan toe zijn ?
De voorzitter : Wanneer komen die wagens nu definitief
terug ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Leterme, u zegt mij dat ik initiatief dien te nemen. U
zegt mij dat ik als justitieassistent en tegelijkertijd als
procureur des Konings moet optreden. U zegt mij ook dat
ik moet optreden in naam en functie van de Franse
magistraat die verantwoordelijkheid draagt voor het dos-
sier, maar zo werkt het niet.
14
HA 50
COM 126
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
De realiteit is dat er op het terrein mensen zijn die de
verantwoordelijkheid op zich moeten nemen. In dit geval
is er een verantwoordelijkheid die opgenomen is door de
procureur des Konings in Kortrijk. Hij heeft dat gedaan
met assistentie van de consul-generaal van Belgie¨ te
Rijsel. Daar zijn gesprekken rond gevoerd met de Franse
autoriteiten. Als ik wens ingelicht te worden over de stand
van zaken, dan gebeurt dit via de procureur des Konings.
Dat is de gebruikelijke weg. Ik zal het zelfs specifieker
stellen. Ik moet het doen via de procureur-generaal, in dit
geval bij het hof van beroep te Gent. Hij neemt dan op
zijn beurt contact op met de procureur-generaal des
Konings te Kortrijk. Dat is nu eenmaal de piramidale
constructie die moet worden gevolgd.
Mijn antwoord in deze zaak is gebaseerd op de gegevens
die ik mocht ontvangen van de heer Denecker, die
procureur des Konings is te Kortrijk. Om alle misverstan-
den te vermijden, zal ik u letterlijk het antwoord voorlezen
dat ik gisteren mocht ontvangen van de heer Denecker in
een fax van 21 februari 2000. Indien u dit wenst, zal ik u
deze ter beschikking stellen. De fax houdt het antwoord
in over de onverwachte wending die deze zaak aannam
eind vorige week.
Ik citeer :
Gevolg op uw faxbericht van 21 februari 2000
onder referte zoals hierboven vermeld met de parlemen-
taire vraag van volksvertegenwoordiger de heer Leterme
betreffende een 200-tal personenwagens die in het kader
van een gerechtelijk onderzoek in Frankrijk, te Rijsel in
beslag zijn genomen, laat ik u hierbij de gevraagde
informatie geworden. Hierbij zit ook een fotokopie van het
verslag, alhier gehouden op 31 januari 2000, waarbij dit
probleem besproken werd in aanwezigheid van de heer
consul-generaal van Belgie¨ te Rijsel, de heer Muyle.
Ee´n : de dienst slachtofferonthaal heeft informatie gekre-
gen van mijzelf, nopens de gedane besprekingen, doch
de brief van 17 februari 2000 van de dienst Slachtoffer-
onthaal werd mij niet ter goedkeuring voorgelegd, het-
geen een verkeerde interpretatie door Slachtofferonthaal
zeker zou hebben vermeden. Deze brief waarvan hierbij
een kopie zou zeker door mij geweigerd zijn qua inhoud.
Twee : de brief werd niet opgesteld in overleg met mij. Ik
was er zelfs niet op de hoogte van dat er een brief was
opgesteld, hetgeen ik op 17 februari 2000 omstreeks
18 uur van een journalist diende te vernemen.
Drie : De inlichtingen zoals reeds gegeven voor de eerste
parlementaire vraag worden door mij volledig bevestigd.
Vier : Het is mij niet bekend dat een Franse magistraat de
verklaringen van de minister van Justitie heeft tegenge-
sproken. Wel kan ik duidelijk stellen dat deze zaak enkel
en alleen de Franse gerechtelijke autoriteiten aangaat en
het parket te Kortrijk enkel optreedt als centralisatie voor
de slachtoffers naar het parket te Rijsel toe.
Vijf : De wijziging van de Franse wet in december 1999
dient te worden gei¨nterpreteerd door de Franse gerech-
telijke autoriteiten in het kader van de vrijgave van
voertuigen, de openbare verkoop tot consignatie van de
opbrengst van de waardevermindering tegen te werken.
Zes : Van de 200-tal in beslag genomen voertuigen zijn
er slechts een deel van Belgische eigenaars.
Zeven : Na overleg met de directeur van het justitiehuis
wordt voortaan alle correspondentie aan visum onder-
worpen, zeker in dergelijke delicate aangelegenheid
waar de brief aan mij diende ter goedkeuring voorgelegd
te worden
. Einde citaat.
Dit is dus de brief die ik mocht ontvangen via de
gee¨igende weg. Zoals u merkt bevestigt de procureur
des Konings te Kortrijk zijn elementen van antwoord van
vorige week, dit in tegenstelling tot wat sommigen vorige
vrijdag hebben beweerd.
Natuurlijk kan men slechts de informatie brengen die
men via de gee¨igende kanalen verkrijgt. Dat is ook de
reden waarom ik die zo precies mogelijk heb willen
weergeven. Ik heb dat ook vorige week bij de vraagstel-
ling gedaan. Ik doe het nogmaals. Ik ben ook bereid u de
brief en de bijlage te bezorgen om duidelijk te stellen wat
er exact gebeurd is en om eventuele misverstanden die
er gerezen zijn definitief uit de wereld te helpen.
De heer Yves Leterme (CVP) : Ik dank de minister
oprecht voor zijn antwoord. De zaken zijn nu duidelijk
gesteld, zij het met die reserve dat de tegenspraak
tussen de uitspraken van procureur Vinc¸onneau en het
resultaat van de bijeenkomst van 31 januari 2000 blijft
bestaan. Zoals de heer Denecker zegt komt het ons niet
toe om de heer Vinc¸onneau terecht te wijzen of om uitleg
te verzoeken, maar het blijft spannend afwachten wie
gelijk heeft. Zal het een uitvloeisel van de bijeenkomst
van 31 januari 2000 worden ? Zal dat dus effect heb-
ben ? Of zal het de stelling zijn die men in Frankrijk nog
altijd inneemt, namelijk dat er terzake nog altijd geen
enkele wijziging is in het dossier ? U hebt de term
eerdaags niet verduidelijkt. Ik zal het mij veroorloven om
de volgende weken op eerdaagse en geregelde tijdstip-
pen de vorderingen in het dossier opnieuw aan de orde te
stellen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Karel Van Hoorebeke
aan de minister van Justitie over
de omzendbrief
inzake de taakverdeling tussen de lokale en de fede-
rale politie
(nr. 1107)
HA 50
COM 126
15
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
Question orale de M. Karel Van Hoorebeke au minis-
tre de la Justice sur
la circulaire relative a` une
re´partition des ta^ches entre la police locale et fe´de´-
rale
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, de vorige minister van
Justitie heeft in april 1999 een rondzendbrief uitgevaar-
digd waarin staat welke soort strafonderzoeken door de
plaatselijke politie en welke door de federale politie
moeten worden uitgevoerd.
De rondzendbrief is blijkbaar in eigenaardige omstandig-
heden verschenen, want in de pers heeft men hem
omschreven als de geheime rondzendbrief inzake de
taakverdeling tussen de politiediensten. Het is professor
Hutsebaut die naar aanleiding van een colloquium deze
geheime rondzendbrief naar buiten heeft gebracht.
Mijnheer de minister, ik zou van u een aantal verduide-
lijkingen willen krijgen. De rondzendbrief is uitgevaardigd
op het ogenblik dat men volop bezig was met de her-
structurering van de politiediensten en de gerechtelijke
opdrachten. In welke mate is deze rondzendbrief, waarbij
men een aantal opdrachten aan de federale politie en
een aantal opdrachten aan de locale politiediensten
toewijst, in werking getreden ? Hebt u de taakverdeling,
die destijds door uw voorganger werd opgelegd, gehand-
haafd ? Het lijkt mij ook belangrijk te weten of u reeds de
mogelijkheid hebt gehad om over te gaan tot een eva-
luatie van de doorgevoerde taakverdeling. Misschien is
het nog wat vroeg, maar in het kader van de discussies
die wij terzake in het verleden hebben gevoerd, is het
nuttig na verloop van tijd te onderzoeken of de taakver-
deling, die waarschijnlijk met het oog op een efficie¨nte
werking is opgelegd, op het terrein wel degelijk wordt
uitgevoerd.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Van Hoorebeke, de vraag is of het wel zo geheim is
als men het voorstelt.
De ministerie¨le rondzendbrief van 16 maart 1999 en de
begeleidende
rondzendbrief
van
het
College
van
procureurs-generaal van 16 april 1999, ook wel eens
gemeenzaam de Col-6 genoemd, is in werking getreden
op 20 april 1999.
Deze circulaire werd verspreid onder de magistraten en
politiediensten en draagt geen bijzondere veiligheids-
classificatie, zodat bezwaarlijk kan worden gesproken
van een geheim document. Er zijn documenten die deze
classificatie wel dragen, maar de Col-6 niet.
Voornoemde rondzendbrief behandelt twee facetten, de
organisatie van de gerechtelijke informatiehuishouding
via arrondissementele informatiebureaus, enerzijds, en
de verdeling van de opdrachten van gerechtelijke politie
tussen de verschillende politiediensten, anderzijds.
De ministerie¨le richtlijn van 16 maart werd goedgekeurd
door mijn voorganger, door het College van procureurs-
generaal en ook door de drie politiediensten. Het is dus
een document dat de algemene goedkeuring wegdraagt.
De richtlijn werd uitgevaardigd op basis van het artikel
143ter van het Gerechtelijk Wetboek waarin het straf-
rechtelijk beleid mede vorm en gestalte wordt gegeven.
Ze ligt in de lijn van artikel 153 van de wet van
7 december 1998 tot organisatie van een gei¨ntegreerde
politiedienst, gestructureerd op 2 niveaus.
Dit is het artikel dat op zijn beurt het artikel 5 van de wet
van 5 augustus 1992 op het politieambt aanvult en de
minister van Justitie gelast met het uitvaardigen van een
richtlijn waarin de opdrachten van gerechtelijke politie
worden bepaald. Ze worden prioritair vervuld door de
lokale politie, door de gerechtelijke diensten en door
andere diensten van de federale politie.
Het artikel 3 van dezelfde wet geeft een duidelijke richting
aan die taakverdeling. Ik citeer :
De lokale politie verze-
kert op het lokale niveau de basispolitiezorg, meer be-
paald alle opdrachten van onder meer de gerechtelijke
politie die nodig zijn voor het beheren van de lokale
gebeurtenissen en fenomenen
.
Wat de federale politie betreft, verzekert deze over het
gehele grondgebied, met inachtneming van de principes
van specialiteit en subsidiariteit, de gespecialiseerde en
superlokale opdrachten van gerechtelijke politie, evenals
ondersteunende opdrachten voor de lokale politiedien-
sten en de politieoverheden.
Die circulaire draagt nog steeds mijn goedkeuring weg,
alsook die van het College van procureurs-generaal. Ik
verwacht eerlang een evaluatie van het College van
procureurs-generaal dat gelast is met het toezicht op de
uitvoering van de ministerie¨le richtlijnen door de politie-
diensten. Ik denk dat de eerste verjaardag van de Col-6
ons wellicht zal toelaten deze evaluatie af te ronden en
indien er aanpassing nodig zijn, deze ook door te voeren.
Mijn aanvoelen is algemeen dat diegenen die met die Col
6 moeten werken binnen magistratuur en binnen de
politiediensten, zich daarin goed terugvinden en op een
goede wijze kunnen samenwerken.
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik neem er nota van dat
u de rondzendbrief van uw voorganger aanhoudt. Ik
meen uit uw antwoord te mogen afleiden dat volgens de
gegevens waarover u beschikt de taakverdeling op be-
vredigende wijze verloopt. U kondigt een evaluatie aan.
Misschien is het goed dat zij ook in de commissie naar
voren wordt gebracht. De taakverdeling die werd opge-
legd heeft immers tot doel een efficie¨nte werking van de
politiediensten te bewerkstelligen. Dan zou het nuttig zijn
dat deze commissie zou kunnen opvolgen in welke mate
dat het geval is.
16
HA 50
COM 126
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : Te gepasten tijde.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Bart Laeremans aan
de minister van Justitie over
de nakende vrijlating
van de vijfvoudige moordenaar Horion
(nr. 1130)
Question orale de M. Bart Laeremans au ministre de
la Justice sur
la libe´ration imminente du quintuple
assassin Horion
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, de vijfvoudige moorde-
naar Freddy Horion, die eenentwintig jaar geleden tot de
doodstraf werd veroordeeld, zal eerstdaags vrijkomen, of
liever, hij zal verschijnen voor de Commissie voor voor-
waardelijke invrijheidstelling. Dit hing al enige tijd in de
lucht en kwam onder meer ter sprake via een vraag van
de heer Van den Eynde. Het is een van de tragische
gevolgen van de wetswijzigingen van de vorige legisla-
tuur, na de zaak-Dutroux. De wet op de voorwaardelijke
invrijheidstelling werd toen gewijzigd. Hierdoor zouden
ook de ergste misdadigers op een bepaald ogenblik het
recht krijgen om automatisch voor vrijlatingscommissies
te verschijnen en in een carrousel terechtkomen. Indien
ze gedurende een bepaald jaar niet worden vrijgelaten,
wordt hun zaak het jaar nadien automatisch gea-
gendeerd.
Indien deze wet reeds vroeger had bestaan, zouden
deze mensen in de praktijk dus niet na eenentwintig jaar
verschijnen, maar reeds na veertien jaar, op het ogenblik
dat zij in aanmerking komen voor de wet-Lejeune. Vol-
gens die hypothese zou Horion misschien reeds ver-
vroegd zijn vrijgelaten. Indien iemand jaarlijks voor deze
commissie moet verschijnen en telkens weer wordt afge-
wezen, dan gaan de leden van de commissie zich op de
duur nutteloos voelen.
Dat was onze stelling tijdens het debat in de vorige
legislatuur. Op de duur heeft dit een perverse werking en
leidt het bijna automatisch tot veel snellere vrijlating dan
vandaag het geval is. Wij hebben ervoor gewaarschuwd
dat ministers zich op die manier veel te gemakkelijk van
een zaak kunnen ontdoen en hun handen in onschuld
kunnen wassen. Bij dit soort criminelen, vijfvoudige koel-
bloedige moordenaars die niet eens uit passie hebben
gehandeld, maar integendeel uit wrok tegen de maat-
schappij lukraak een gezin hebben uitgekozen, zou geen
enkele minister van Justitie het initiatief nemen om ze vrij
te laten. Door de nieuwe wetgeving, tot stand gekomen
naar aanleiding van de zaak-Dutroux, is dit nu wel
mogelijk. Dat is e´e´n van de perverse gevolgen daarvan.
Wij hebben vastgesteld dat de gevangene de minister
heeft gedagvaard omdat het dossier was blijven liggen.
Dat toont toch wel een zekere arrogantie aan. Verder
hebben wij vastgesteld dat de familie van de slachtoffers
in grote ongerustheid leeft. Dat is begrijpelijk aangezien
die mensen opnieuw de visu met die man in contact
zouden kunnen treden. Dit zou zeer grote trauma's
verwekken en moet dus in elk geval worden vermeden.
Experts verklaren dat dit soort kille moordenaars die uit
wrok tegen de maatschappij handelen altijd een gevaar
voor de samenleving blijven. Ik verwijs naar een autoriteit
op dit gebied, psychiater Roger Debert die als expert
optrad bij West-Vlaamse assisenzaken en hier ten zeer-
ste voor waarschuwt.
Mijnheer de minister, wij hebben het dan ook nodig
gevonden om u hier een aantal vragen over te stellen,
mede gelet op het karakter van het probleem. Het gaat
hier niet zomaar om een individuele zaak. Er zijn immers
grote veiligheidsrisico's en de betrokkene heeft via zijn
raadsman de pers ingelicht.
Mijnheer de minister, u bent in dit dossier gedagvaard.
Blijkens een van de artikelen hebt u initiatieven genomen
om de rechtszaak te doen stoppen en het dossier sneller
te laten afhandelen. Ik had daar graag uitleg over gehad
en geweten wat uw uiteindelijke advies in deze zaak is
geworden. Hebt u een standpunt ingenomen ? Deelt u de
mening dat dit soort koelbloedige moordenaars, bij wie
uitdrukkelijk is vastgesteld dat ze uit wrok tegen de
maatschappij handelen en lukraak vijf mensen uitkiezen
die ze eerst fysiek en psychisch terroriseren om ze
daarna koelbloedig om te brengen, een groot gevaar
voor de maatschappij blijven opleveren, ook na 21 jaar
celstraf ? Mocht de commissie overgaan tot voorwaarde-
lijke vrijlating, wat tot de mogelijkheden behoort, denkt u
dan dat Justitie over voldoende middelen beschikt en kan
garanderen dat een groot risico voor de samenleving kan
worden vermeden ? Wordt de veiligheid van de burgers
en de familie dan gewaarborgd ? Door het regeerakkoord
en de inhoud van het veiligheidsplan zal de wetgeving
inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw ge-
wijzigd worden. Bent u het ermee eens dat in bepaalde
uitzonderlijke en extreme situaties de strafrechter in de
mogelijkheid moet zijn om zeer zware criminelen levens-
lang uit de samenleving weg te houden door een onsa-
mendrukbare straf ? Bent u het ermee eens dat dit in
zeer uitzonderlijke gevallen moet kunnen of wilt u zo ver
niet gaan ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Laeremans, ik heb in deze commissie reeds meer-
maals gezegd dat ik niet wens in te gaan op individuele
dossiers van veroordeelden.
HA 50
COM 126
17
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
Ik moet u wel toegeven dat de vragen die u mij naar
aanleiding van dit dossier stelt het individuele dossier
enigszins overstijgen. Gelet op het feit dat men zich in de
pers over bepaalde aspecten van dit dossier heeft uitge-
sproken, lijkt enige verduidelijking mij aangewezen.
De wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling bepaalt
dat elke veroordeelde na drie negatieve adviezen van het
personeelscollege het recht heeft om via de directeur van
de gevangenis de voorwaardelijke invrijheidstellings-
commissie te vatten. Het is niet omdat een dossier door
de voorwaardelijke invrijheidstellingscommissie wordt
besproken dat de procedure door het personeelscollege
van de gevangenis is opgestart.
Wat uw concrete vragen betreft, zou ik het volgende
willen antwoorden. Ik heb inderdaad moeten vaststellen
dat er blijkbaar nog steeds een achterstand bestaat in de
behandeling van bepaalde VI-dossiers door mijn admini-
stratie. Ik heb aan de directeur-generaal van het betrok-
ken bestuur terzake een vraag ter verantwoording ge-
steld. Zijn antwoord heb ik nog niet ontvangen. Ik kan u in
elk geval verzekeren dat in het dossier waarnaar u
verwijst, geen bewuste vertragingstechnieken werden
toegepast.
Wat betreft mijn advies in dit dossier zult u begrijpen dat
ik daar momenteel niet wens op in te gaan. Ik wil de
lopende procedure niet verstoren en de beslissing van de
VI-commissie niet bei¨nvloeden. Met andere woorden, ik
hou mij aan de rechtlijnige logica die in de aanbevelingen
van de onderzoekscommissie werd opgenomen.
Ik ben van oordeel dat men het gevaar op recidive met
betrekking tot bepaalde daders moet loskoppelen van de
detentieduur. Het is niet omdat men een lange periode in
hechtenis achter de rug heeft dat het risico voor de
samenleving ook effectief is verminderd. Zo werkt het nu
eenmaal niet. Het is aan experts in de forensische
psychiatrie om uit te maken of er al dan niet een risico op
recidive bestaat. Ik herinner u aan het feit dat in elk
dossier een advies van de psycho-sociale dienst van de
gevangenis is opgenomen. Een dergelijke dienst is sa-
mengesteld uit een maatschappelijk werker, een psycho-
loog en een psychiater.
Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de VI-
commissie om op basis van al de adviezen te oordelen
over het recidive-risico. De VI-wet is op dit vlak zeer
duidelijk. Artikel 2 van deze wet bepaalt dat er geen
contra-indicaties mogen bestaan - zoals het risico op het
plegen van nieuwe feiten - die een ernstig risico inhouden
voor de maatschappij.
Het belangrijkste middel dat de VI-commissie heeft om
de veiligheid van de burger te verzekeren bestaat erin
bijzondere voorwaarden op te leggen. Het is de taak van
het openbaar ministerie en de politiediensten om de
veroordeelde bij zijn vrijlating te controleren. Mijn dien-
sten zijn belast met onder meer de controle op de
naleving van de voorwaarden zoals die door de VI-
commissie worden opgelegd.
Wat het door u vernoemde dossier betreft, wens ik niet op
die beslissing vooruit te lopen. Ik wil u wel meedelen dat
ik het als mijn plicht beschouw om in elk VI-dossier streng
toe te zien op de naleving van de voorwaarden die door
de commissie werden bepaald. In die zin werden trou-
wens uitdrukkelijke instructies aan mijn administratie
gegeven.
Het regeerakkoord bepaalt, ik citeer :
Voor personen die
zich schuldig hebben gemaakt aan afschuwelijke misda-
den, zoals geweldpleging en moord op kinderen, bejaar-
den, politie en werknemers die beroepsmatig met crimi-
naliteit in contact staan, zal de samendrukbaarheid van
de straf sterk worden ingeperkt
. Ik kan u nu reeds
meedelen dat op 1 maart de commissie Strafuitvoerings-
rechtbanken, Externe Rechtspositie en Straftoemeting
van start zal gaan. Die commissie is samengesteld uit
experts van de staande en zittende magistratuur, de
advocatuur, de academische wereld en de administratie.
Het is de taak van deze commissie de bepalingen van het
regeerakkoord om te zetten in werkbare maatregelen.
Naast de invoering van de strafuitvoeringsrechtbanken is
deze commissie ook belast met de wijziging van de
VI-wet. We willen immers naar een volwaardige straf-
uitvoeringsrechtbank evolueren die ook de nodige mid-
delen bezit om haar taak uit te voeren. Zo moet ook een
beroepsprocedure worden uitgewerkt tegen mogelijke
uitspraken van deze strafuitvoeringsrechtbanken. U weet
dat momenteel niet in een beroepsprocedure is voorzien
tegen uitspraken van de VI-commissies.
Ik wens deze commissie in alle sereniteit over deze
problematiek te laten debatteren. Uit respect voor haar
werkzaamheden zal ik dan ook niet ingaan op de discus-
sie van de onsamendrukbare straffen, vooral niet naar
aanleiding van een individueel en specifiek dossier. Van-
zelfsprekend zal heel deze problematiek binnen de kort-
ste keren in deze commissie opnieuw ter sprake komen.
Trouwens, ik heb de nodige schikkingen getroffen om de
wijziging van het grondwetsartikel 157 zo vlug mogelijk
door te voeren zodat strafuitvoeringsrechtbanken kunnen
worden opgericht.
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, het Vlaams Blok heeft tijdens de bespreking van
de wetgeving in de vorige legislatuur gewaarschuwd voor
de aberraties. Het was, ons inziens, volledig verkeerd het
risico als een van de enige criteria in aanmerking te
nemen en niet de zwaarte van de feiten. Mensen kunnen
dermate zware vergrijpen hebben gepleegd dat de enige
oplossing levenslange opsluiting is, tenzij ze natuurlijk
zeer zwaar ziek zijn en onmogelijk opnieuw onheil kun-
18
HA 50
COM 126
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
nen stichten. Levenslange opsluiting moet eveneens een
afschrikwekkend effect hebben. Als dit soort moorde-
naars, die alle normenbesef hebben verloren, vaststellen
dat men na 20 jaar opnieuw kan vrijkomen, werkt dit niet
afschrikkend.
Het regeerakkoord en het veiligheidsplan willen de sa-
mendrukbaarheid van de straffen beperken. In uitzonder-
lijke gevallen moet men, mijns inziens, over de mogelijk-
heid beschikken om bepaalde mensen nooit meer vrij te
laten. Alleen op die manier kunnen slachtoffers gerust
worden gesteld. We zijn het er allemaal over eens dat
iemand als Dutroux, die de publieke opinie zo erg ge-
schokt heeft, nooit meer vrij kan komen. Een rechter
moet dan ook bij de veroordeling zelf kunnen bepalen dat
zo iemand nooit meer vrij kan komen. Dit oordeel mag
niet geveld worden door een vrijlatingscommissie of een
strafuitvoeringsrechtbank.
Het verheugt me dat er inzake onsamendrukbaarheid
initiatieven zullen worden genomen. Het Vlaams Blok
hoopt via de commissie voor de Justitie daarbij betrokken
te worden en regelmatig op de hoogte te worden gehou-
den en niet op het einde voor voldongen feiten te worden
gesteld zoals dit op dit ogenblik gebeurt met het
veiligheidsplan. Ik hoop dat we ons niet zullen moeten
beperken tot het goed- of afkeuren van een tekst van de
regering.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Geert Bourgeois aan
de minister van Justitie over
de doorlooptijd van de
zaken in het Hof van Cassatie
(nr. 1133)
Question orale de M. Geert Bourgeois au ministre de
la Justice sur
la dure´e de traitement des affaires a` la
Cour de cassation
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, collega's, het gaat hier om de
doorlooptijd van de zaken in het Hof van Cassatie. Ik heb
u dezelfde vraag op 9 november in een interpellatie
gesteld. Toen kon u niet antwoorden. Wij hebben toen het
jaarverslag besproken aan de hand van interpellaties.
Het Hof van Cassatie bleef te vaag over de doorlooptijd
om hieruit conclusies te kunnen trekken omtrent de
opsplitsing van de doorlooptijd in Nederlandstalige en
Franstalige zaken. Mijnheer de minister, ik heb toen
onmiddellijk een schriftelijke vraag ingediend omdat u
aan de hand van het jaarverslag niet kon antwoorden op
mijn vraag, wat ik kan begrijpen. Mijn schriftelijke vraag
werd ingediend op 9 november en ik meen dat de
reglementaire termijn voor het antwoord voorbij is. Ik stel
u deze vraag nu dus mondeling, met de bespreking van
morgen enigszins in het achterhoofd.
Mijnheer de minister, ik neem aan dat u intussen de kans
gehad hebt om e´e´n en ander na te gaan in het jaarver-
slag 1998-1999. Hieruit blijkt immers dat er een grote
achterstand bestaat, vooral aan Nederlandstalige kant. Ik
zet nog even de cijfers op een rijtje om de ernst van de
zaak aan te tonen. In de eerste kamer waren er 1306
zaken te wijzen waarvan er 985 Nederlandstalig waren
en slechts 321 Franstalig. Dat betekent dat er ruim 75%
Nederlandstalige zaken moesten worden gewezen. In de
tweede kamer waren er 1445 zaken te wijzen waarvan er
1145 Nederlandstalig waren. Dat betekent dat het om
80% Nederlandstalige zaken ging. De verhouding tussen
gewezen arresten en te wijzen arresten bedroeg in de
eerste kamer 552 tegenover 1306 en 1582 tegenover
1445 in de tweede kamer. Vooral in de eerste kamer is de
toestand dus dramatisch. Ik heb toen een vraag gesteld
omdat dit uit het jaarverslag niet blijkt. Het Hof van
Cassatie maakt zich daar eigenlijk op een heel handige
manier van af door te zeggen dat de doorlooptijd in de
eerste kamer voor de Nederlandstalige afdeling zeer lang
is en voor de Franstalige afdeling 18 maanden bedraagt.
Bij de tweede kamer zegt men dat de doorlooptijd minder
dan een jaar bedraagt. Hier zit ook de voorlopige hech-
tenis bij. Ook bij de derde kamer, die sociaalrechtelijke
zaken behandelt, bedraagt de doorlooptijd minder dan
een jaar. Vooral het onderdeel van de opsplitsing in
Nederlandstalige en Franstalige zaken intrigeert mij.
Mijnheer de minister, ik hoop dat u intussen een ant-
woord hebt op de zeer eenvoudige vraag hoe lang de
gemiddelde doorlooptijd van de zaken bij het Hof van
Cassatie is per kamer en per afdeling.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik zei aan collega Bourgeois dat zijn vraag een
dag te vroeg werd gesteld omdat het antwoord dat ik hem
terzake zal geven het antwoord is dat ik van de
procureur-generaal van het Hof van Cassatie ontving. Ik
zal het u voorlezen.
Hij schrijft het volgende :
Met referte aan uw faxbericht
van vanmorgen in verband met de mondelinge vraag van
volksvertegenwoordiger Bourgeois heb ik de eer u hierbij
een kopie te sturen van het antwoord dat ik op 22 oktober
1999 aan het kabinet heb doen bezorgen. In het verleden
werden dergelijke berekeningen verricht voor een pe-
riode van 3 maanden. Daaruit blijkt dat zeker een week
opzoekwerk door een lid van de griffie nodig is, waarna
een lid van het secretariaat van mijn parket insgelijks
over vijf werkdagen zou dienen te beschikken
.
In de brief naar het kabinet, waarnaar zonet werd verwe-
zen, werd het volgende meegedeeld :
Met referte naar
uw fax van 21 oktober 1999, in verband met de monde-
linge vraag van de heer Bourgeois over de gerechtelijke
achterstand bij het Hof van Cassatie heb ik de eer u
HA 50
COM 126
19
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
mede te delen dat de gegevens tot antwoord grotendeels
zijn opgenomen in het jaarverslag zelf. Wat de gemid-
delde doorlooptijd van de zaak per kamer betreft, is het
mij niet mogelijk u binnen de mij toegestane termijn
antwoord te geven
.
Tot zover het antwoord van de heer Piret. Ik weet dat dit
antwoord u uiteraard geen voldoening schenkt, maar ik
denk dat de mogelijkheid die we morgen zullen hebben
toch minstens een punt van discussie zal teweegbren-
gen. Het moet toch mogelijk zijn om exacte antwoorden
op precies gestelde vragen te krijgen.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de minis-
ter, ik vind dit onaanvaardbaar en ik hoop dat u dat ook
laat weten aan de procureur-generaal. Vermits in het
jaarverslag staat dat voor de eerste kamer, Franstalige
afdeling, de doorlooptijd achttien maanden bedraagt,
neem ik aan dat het perfect mogelijk moet zijn om ook de
doorlooptijd aan Nederlandstalige kant op te geven. Dat
daar zoveel opzoekingswerk voor nodig is, lijkt mij totaal
onwaarschijnlijk. Het Hof van Cassatie is een voorbeeld
van informatisering en bovendien, als het manueel zou
moeten gebeuren, dan zie ik niet in dat dit kan voor de
Franstalige zaken en niet voor de Nederlandstalige.
Ik denk dat men die zaken niet wil bekend maken. Ik
moet u zeggen dat de Nederlandstalige magistraten in
het Hof van Cassatie de werkdruk ook beu zijn. Als men
bekijkt hoeveel arresten zij wijzen, dan ziet men toch wel
dat daar een wanverhouding is.
In de eerste kamer worden, ondanks de pariteit, 68% van
de arresten gewezen door de Vlaamse raadsheren en in
de tweede kamer 55%. Die werkdruk op de magistraten
is enorm hoog en niettemin is er een heel grote achter-
stand. Ik schat dat die gemiddeld 3 jaar bedraagt aan
Nederlandstalige kant. Het lijkt mij ongehoord dat men
daar niet op antwoordt. Ik zou vragen dat ik morgen de
kans krijg om die vraag bij voorrang te formuleren en ik
vind dat de minister zijn ongenoegen daarover zou
moeten uiten tegenover de procureur-generaal bij het
Hof van Cassatie.
De voorzitter : Collega's, ik dring erop aan dat alle leden
morgen tijdig aanwezig zouden zijn voor het onderhoud
met de delegatie onder leiding van de eerste voorzitter en
procureur-generaal van het Hof van Cassatie, dat op hun
vraag met gesloten deuren zal plaatsvinden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 12.20 uur.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 12.20 heures.
20
HA 50
COM 126
22-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000