B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
COMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
VAN
DU
02-02-2000
02-02-2000
HA 50
COM 105
HA 50
COM 105
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 105
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Woensdag 2 februari 2000
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
-
COM 105
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer Peter
Vanvelthoven aan de minister van Sociale Zaken en
Pensioenen over
de achterstallige betalingen van RSZ-
bijdragen van voetbalclubs
(nrs. 681 en 867)
5
sprekers :
Peter
Vanvelthoven,
Frank
Vanden-
broucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
maaltijdcheques
(nr. 685)
6
sprekers : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over
de honoraria-
supplementen in ziekenhuizen
(nr. 857)
8
sprekers : Luc Goutry, Frank Vandenbroucke, minis-
ter van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
terugbetaling van rolstoelen
(nr. 891)
9
sprekers : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Miche`le Gilkinet aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
chronische ziekten
(nr. 896)
10
sprekers : Miche`le Gilkinet, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Yolande Avontroodt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
selectie in de aanvullende verzekering 'kleine risico's' voor
zelfstandigen
(nr. 909)
12
sprekers :
Yolande
Avontroodt,
Frank
Vanden-
broucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
overname van de kinderbijslagdossiers van de perso-
neelsleden van de RTBF
(nr. 920)
14
sprekers : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de kost
van de loonkostendaling en de financiering ervan
(nr. 935)
16
sprekers : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Sommaire
Mercredi 2 fe´vrier 2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES - COM 105
Questions orales jointes de M. Peter Vanvelthoven au
ministre des Affaires sociales et des Pensions sur
les
arrie´re´s de cotisations ONSS dus par les clubs de football
(n
os
681 et 867)
5
orateurs :
Peter
Vanvelthoven,
Frank
Vanden-
broucke, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les che`ques repas
(n° 685)
6
orateurs : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Luc Goutry au ministre des Affaires
sociales
et
des
Pensions
sur
les supple´ments
d'honoraires dans les ho^pitaux
(n° 857)
8
orateurs : Luc Goutry, Frank Vandenbroucke, mini-
stre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les rembourse-
ments de chaises roulantes
(n° 891)
9
orateurs : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Miche`le Gilkinet au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les maladies chro-
niques
(n° 896)
10
orateurs : Miche`le Gilkinet, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Yolande Avontroodt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
la se´lection au
niveau de l'assurance soins de sante´ et indemnite´s 'petits
risques' pour les travailleurs inde´pendants
(n° 909)
12
orateurs :
Yolande
Avontroodt,
Frank
Vanden-
broucke, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la reprise des
dossiers d'allocations familiales des membres du person-
nel de la RTBF
(n° 920)
14
orateurs : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le cou^t de la
re´duction du cou^t salarial ainsi que le financement de
celle-ci
(n° 935)
16
orateurs : Greta D'Hondt, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
HA 50
COM 105
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
4
HA 50
COM 105
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MERCREDI 2 FE
´ VRIER 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
WOENSDAG 2 FEBRUARI 2000
De vergadering wordt geopend om 14.05 uur door de
heer Joos Wauters, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 14.05 heures par M. Joos
Wauters
, pre´sident.
Samengevoegde mondelinge vragen van de heer
Peter Vanvelthoven aan de minister van Sociale Za-
ken en Pensioenen over
de achterstallige betalingen
van RSZ-bijdragen van voetbalclubs
(nrs. 681 en
867)
Questions orales jointes de M. Peter Vanvelthoven au
ministre des Affaires sociales et des Pensions sur
les arrie´re´s de cotisations ONSS dus par les clubs
de football
(n
os
681 et 867)
De heer Peter Vanvelthoven (SP) : Mijnheer de voorzit-
ter, mijnheer de minister, collega's, verontschuldig mij
voor het laattijdig stellen van mijn vraag. Mijn eerste
vraag stond twee weken geleden al op de agenda. Toen
was mijn aanwezigheid vereist in de dioxinecommissie
en vorige week lag ik ziek te bed.
Ondertussen heb ik via het beknopt verslag kennis
kunnen nemen van het antwoord dat de minister vorige
week al op een gelijkaardige vraag van de heer Leterme
heeft gegeven. Ik heb daarin gelezen dat de minister
betreurt dat een aantal parlementsleden informatie te
grabbel heeft gegooid aan de pers. Men heeft de mosterd
daarvoor niet bij mij gehaald, mijnheer de minister.
Ik heb u een schriftelijke vraag gesteld over de voetbal-
clubs. U heeft daarop geantwoord. Ik ga de cijfers niet
herhalen, de achterstanden zijn ondertussen bekend.
Ik zou van u willen weten welke concrete stappen de RSZ
met betrekking tot de diverse voetbalclubs zal zetten. Ik
heb die vraag een tweetal weken geleden al grotendeels
beantwoord gekregen via de pers. Daaruit bleek dat u
ook contact hebt opgenomen met de heer Jan Peeters,
secretaris-generaal van de voetbalbond. Naar aanleiding
van de persartikelen in dat verband, heb ik een aantal
bijkomende vragen.
Wat heeft uw gesprek concreet opgeleverd ? Ik lees dat
de voetbalbond voorstelt om via een licentiesysteem
clubs uit te sluiten indien ze RSZ-schulden hebben. Klopt
dat ? Betekent dat ook dat voetbalclubs met een RSZ-
achterstand nogmaals een zestal maanden uitstel krijgen
voor er verder iets gebeurt ? Ik heb ook begrepen dat het
licentiesysteem alleen voor de clubs uit eerste klasse
geldt. Welke initiatieven zullen er voor de clubs uit
tweede klasse worden genomen ? Blijkbaar liggen hun
RSZ-schulden nog hoger dan bij de clubs uit eerste
klasse.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, voortgaand op het vorige antwoord op de
parlementaire vraag van de heer Vanvelthoven, wil ik
eerst een opsomming geven van de huidige situatie van
de betrokken clubs, afgesloten op 7 januari, het derde
kwartaal van 1999 inbegrepen.
Aantal clubs niet in orde met de betaling van de
bijdragen : in eerste nationale : 9; in tweede nationale :
14. Aantal clubs in orde met het betalen van de bijdrage :
in eerste nationale : 9; in tweede nationale : 4. Het
globale bedrag van de nog verschuldigde bedragen :
eerste nationale : 78 475 015 frank; tweede nationale :
105 815 190 frank.
Tegen alle clubs die een bijdrage aan de Rijksdienst
verschuldigd zijn, met een voorlopige uitzondering van
e´e´n club, werden rechtsvervolgingen ingesteld met het
oog op de recuperatie van de betrokken kwartalen.
Waar het gaat over bedragen van recent vervallen kwar-
talen, is deze procedure nog niet gebeurd. Zodra de
Rijksdienst een definitief vonnis heeft bekomen, gaat de
instelling over tot de tenuitvoerlegging met alle middelen
van recht en in voorkomend geval, met een dagvaarding
in ontbinding of in faillissement.
Indien er een redelijk voorstel wordt gedaan, kan de
Rijksdienst een afbetalingsplan voor de schuld aanvaar-
den en niet overgaan tot gedwongen tenuitvoerlegging.
Hierbij moet worden opmerkt dat op dit ogenblik geen
enkel afbetalingsplan, zoals dat werd overeengekomen
tussen de administratie en de voetbalclubs, werd nage-
leefd. In die gevallen wordt de tenuitvoerlegging aange-
vat of hernomen.
HA 50
COM 105
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Ik heb al eerder gezegd dat het mij niet aangewezen lijkt
om bijzondere maatregelen te treffen voor zover de RSZ
het nodige doet om een vonnis te bekomen en overgaat
tot de tenuitvoerlegging ervan. Ik heb opdracht gegeven
aan de RSZ om er nauwlettend op toe te zien dat dit
effectief gebeurt.
Ik heb inderdaad ook contact opgenomen met de Bel-
gische Voetbalbond, via de heer Jan Peeters. Hij deelt
mijn zorg dat clubs in orde moeten zijn met de RSZ. De
heer Peeters heeft mij gezegd dat de Bond aan een
reglement werkt waardoor profclubs alleen nog een
licentie zullen kunnen krijgen als ze kunnen aantonen dat
ze in orde zijn met onder meer hun RSZ-betalingen. Ik
juich die benadering van de Koninklijke Voetbalbond ten
zeerste toe. Ik heb ook aan de RSZ de opdracht gegeven
om dat voorstel verder op zijn technische modaliteiten te
onderzoeken en daarover met de Voetbalbond overleg te
organiseren.
Het is duidelijk dat de RSZ in afwachting daarvan zijn
normale invorderingspolitiek voortzet. Daarnaast zal de
Voetbalbond er bij de betrokken clubs op aandringen om
met de RSZ over een afbetalingsschema te onderhan-
delen tijdens de eerstvolgende periode.
Het systeem van de licenties kan een groot deel van de
problematiek preventief voorkomen. Door dit systeem
kunnen clubs die schuldenaar zijn bij, onder meer, de
RSZ hun licentie verliezen. Het zou van toepassing
kunnen worden vanaf het competitieseizoen 2001 a`
2002. Het is dus niet zo dat de betreffende voetbalclubs
de facto een uitstel van betaling krijgen totdat de Bel-
gische Voetbalbond een licentiesysteem heeft uitge-
werkt. Integendeel, in afwachting daarvan kunnen de
clubs met de RSZ afbetalingsplannen afspreken die ook
moeten worden nageleefd. Indien dat niet gebeurt, wor-
den de gebruikelijke invorderingsprocedures voortgezet.
De clubs die zich niet bereid tonen om de situatie recht te
zetten, dreigen in de toekomst hun licentie te verliezen.
Voor de clubs uit de eerste afdeling bestaat er binnen de
Bond een principieel akkoord over het licentiesysteem.
Daar zich in de tweede nationale afdeling minstens even
grote problemen voordoen, wordt er bij de Bond naar
gestreefd om ook voor deze clubs een dergelijk systeem
uit te werken. In afwachting daarvan worden ook voor
deze clubs de gebruikelijke terugvorderingsprocedures
toegepast door de RSZ.
Als de schuld van de voetbalclubs gestegen is in verge-
lijking met de toestand tot en met het vierde kwartaal
1998 - zoals ik dat in mijn schriftelijk antwoord op uw
vraag van 9 augustus 1999 heb weergegeven - dan is dat
zo omdat enkele clubs de bijdragen van recent vervallen
kwartalen niet hebben betaald.
De heer Peter Vanvelthoven (SP) : Mijnheer de minister,
ik dank u voor uw antwoord, dat mij tot tevredenheid
stemt. Ik stel vast dat u de voetbalclubs op gelijke wijze
wilt behandelen als andere RSZ-bijdrageplichtigen en zij
noch in negatieve, noch in positieve zin een andere
regeling genieten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de maaltijdcheques (nr. 685)
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
les che`-
ques repas
(n° 685)b>
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, in de plenaire vergadering van 2
december 1999 heeft de heer Leterme u vragen gesteld
inzake de schulden van het onderwijs van de Franse
Gemeenschap bij de RSZ. Ee´n van de oorzaken van de
schuldenlast van de Franse Gemeenschap die op dit
ogenblik 237 miljoen frank bedraagt, heeft betrekking op
de uitreiking van maaltijdcheques ter vervanging van de
bestaande eindejaarspremie voor de periode 1990-1992.
Mijnheer de minister, vooreerst een opfrissing van het
geheugen. In 1990 beslisten de Vlaamse en de Franse
Gemeenschap de bestaande eindejaarspremie van de
leerkrachten om te zetten in maaltijdcheques. Hierdoor
bespaarden de beide gemeenschappen voor 1990 3,7
miljard
frank
waarvan
362
miljoen
frank
sociale
zekerheidsbijdragen. In juli 1991 heeft de Vlaamse Ge-
meenschap een einde gesteld aan deze praktijk en werd
de oorspronkelijke eindejaarspremie in ere hersteld. De
Vlaamse Gemeenschap heeft zijn schuld bij de RSZ
vereffend.
De Franse Gemeenschap weigerde het Vlaams initiatief
te volgen en bleef tot en met 1992 maaltijdcheques
betalen ter vervanging van de eindejaarspremie.
De administratie en het beheerscomite´ van de RSZ
hebben de vervanging van de premie door maaltijd-
cheques steeds betwist en bleven de betaling van sociale
zekerheidsbijdragen vorderen. Het arrest nr. 693 van 27
januari 1993 van het Arbitragehof vernietigde het decreet
van 15 oktober 1991 van de Franse Gemeenschap tot
omzetting van de eindejaarspremie in maaltijdcheques.
In zijn advies nr. 966 sprak de NAR zich unaniem en
onomwonden uit tegen de praktijk van omzetting van
bestaande looncomponenten, in casu de eindejaars-
premie, in maaltijdcheques.
6
HA 50
COM 105
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 16 juni
1999 heeft de toenmalige minister van Sociale Zaken de
NAR gevraagd advies uit te brengen over een ontwerp
van koninklijk besluit ter vervanging van artikel 30 van het
koninklijk besluit van 28 november 1969. Het ontwerp
van koninklijk besluit strekte er onder meer toe de
maaltijdcheques toegekend aan het onderwijzend perso-
neel van de Franse Gemeenschap vrij te stellen van
sociale bijdragen. De NAR stemde niet in met het ont-
werp en verwees naar zijn advies nr. 966.
Mijnheer de minister, op 24 september 1999 diept u het
ontwerp van koninklijk besluit opnieuw op en vraagt u de
NAR terzake een advies uit te brengen. In het advies nr.
1289 merkt de NAR - mijns inziens volkomen terecht - op
dat het koninklijk besluit tot doel heeft de in de periode
1990-1992 toegekende maaltijdcheques te onttrekken
aan sociale zekerheidsbijdragen. De NAR bevestigt zijn
advies nr. 966 en verzet zich tegen uw ontwerp van
koninklijk besluit.
Mijnheer de minister, hoe reageren u e´n de regering op
het negatief advies van de NAR ?
Welke houding neemt u aan na dit negatieve advies ?
Zult u zich al dan niet aansluiten bij het door de NAR
geformuleerde advies ? Zult u anders in tegenstelling
hiermee clementie hebben voor de onterechte omzetting
van lonen in maaltijdcheques, tegen een uitspraak van
het Arbitragehof in, tegen alle adviezen van de NAR in en
indruisend tegen alle vormen van solidariteit ? Ik heb er
trouwens mijn bundel van in die tijd nog eens op nage-
slagen. U weet dat ik een verzamelaar ben van dergelijke
dingen. Daarin heb ik pertinent gelezen dat de toenma-
lige Franse Gemeenschapsregering van oordeel was dat
eigenlijk al genoeg werd betaald aan de nationale kassen
en dat men even veel terug moet krijgen als men heeft
betaald. Mijnheer de minister, ik hoop dat u deze visie
niet deelt en dit koninklijk besluit dus niet zult nemen.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega D'Hondt, in zijn advies nummer 1289 herhaalde
de Nationale Arbeidsraad inderdaad een vorig advies
volgens hetwelk de openbare sector aan dezelfde voor-
waarden moet voldoen als de prive´-sector, om een
vrijstelling van sociale bijdragen voor maaltijdcheques te
krijgen. Zowel de werknemers van de openbare sector
als van de prive´-sector vallen immers voor bepaalde
takken van de sociale zekerheid, onder hetzelfde stelsel,
met name de verzekering voor geneeskundige verzor-
ging.
In de prive´-sector worden de maaltijdcheque niet als loon
beschouwd, weliswaar onder een aantal voorwaarden
die u ongetwijfeld kent : de maaltijdcheque moet zijn
vervat in een CAO op sectoraal vlak of ondernemings-
vlak; het aantal toegekende maaltijdcheque moet gelijk
zijn aan het aantal werkelijke arbeidsdagen; de maaltijd-
cheque moet op naam zijn; de maaltijdcheque mag
slechts worden gebruikt voor de betaling van een eet-
maal of voor de aankoop van verbruiksklare voeding; de
tussenkomst van de werkgever mag niet meer dan
180 frank bedragen.
Aangezien in de openbare sector niet aan deze voor-
waarden werd voldaan, herhaalt de NAR in zijn advies
dat deze maaltijdcheques als loon dienen te worden
beschouwd en dat er bijgevolg sociale bijdragen dienen
te worden betaald.
Vermits de NAR dit standpunt herhaalt, wens ik ermee
rekening te houden. Dat betekent concreet dat daarover
opnieuw overleg moet worden gepleegd. Terzake erfde ik
van mijn voorganger een ontwerp van koninklijk besluit
- dat ik nogmaals verzond - en waarin heel wat instellin-
gen worden opgesomd waarvan er inmiddels al heel wat
spontaan hun bijdragen hebben betaald en geregulari-
seerd zijn. De betalingen gebeurden volgens de beschik-
kingen die de RSZ had opgesteld.
Het koninklijk besluit slaat thans in feite op minder
belangrijke bedragen dan jaren geleden. Dat is een
belangrijk element. De financie¨le gevolgen voor de be-
trokken Gemeenschappen en Gewesten zijn vrij beperkt.
Trouwens in dat verband wens ik u volgende cijfers te
geven, weliswaar met betrekking tot de periode van 1990
tot en met 1992. Ik meen overigens dat u terzake cijfers
aanhaalde met betrekking tot de periode tot en met 1995,
maar daarover gaat deze discussie niet. Immers, het
koninklijk besluit was een poging om voor 1990 tot en
met 1992 als het ware met een blanco lei te beginnen.
Het nog openstaande bedrag, opslagen en intresten
inbegrepen, is 24 514 370 frank voor de instellingen van
de Vlaamse Gemeenschap. Voor het Waalse Gewest
gaat het om 46 161 078 frank en ten opzichte van het
Brussels Gewest en de Duitstalige Gemeenschap zijn er
geen vorderingen.
Het gaat om de volgende instellingen van de Vlaamse
Gemeenschap : het ministerie van de Vlaamse Gemeen-
schap, het Openbaar Psychiatrisch Centrum te Geel, het
BLOSO, de Vlaamse Landmaatschappij, het Vlaams
Fonds voor Integratie van Personen met een Handicap,
de NDPZ. Het grootste deel wordt gevorderd van het
ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Voornoemde bedragen zijn niet omvangrijk, maar zij
vormen weliswaar achterstallen, opslagen en intresten
inbegrepen. Gezien het tweede negatief advies van de
NAR, moet terzake opnieuw overleg worden gepleegd.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de minister, ik
dank u voor uw antwoord. Alle voorwaarden die u hebt
opgesomd opdat maaltijdcheques niet onderhevig zou-
den zijn aan RSZ-inhoudingen kloppen volkomen. Een
van de belangrijke voorwaarden, die ook de oorzaak was
HA 50
COM 105
7
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
van de betwisting met de onderwijssector, zowel aan
Franstalige als aan Nederlandstalige zijde, was het om-
zetten van een bestaande looncomponent in maaltijd-
cheques. Dat is de grootste fout die men kon begaan bij
het installeren van het systeem van de maaltijdcheques.
Ik ga niet met u in discussie treden over de bedragen. Ik
heb mij gebaseerd op gegevens uit het verleden en de
cijfers die u hebt gegeven in uw antwoord in de plenaire
vergadering. Toen hebt u een aantal subcategoriee¨n
opgesomd. Ik heb de cijfers niet samengeteld maar ik
heb getracht uit de volledige openstaande schuld de
cijfers betreffende het Franstalige onderwijs af te leiden.
Het ging mij overigens niet om de bedragen maar om het
principe. Ik verneem uit uw antwoord immers dat dit
koninklijk besluit, dat een vrijstelling inhoudt van de
verschuldigde bedragen op de maaltijdcheques die een
omzetting waren van de eindejaarspremie, niet zal ver-
schijnen.
Minister Frank Vandenbroucke : Ik denk dat ik in mijn
eerste antwoord op de vragen daarover, de jaren '90 tot
'95 altijd samen heb genomen, maar ik kan mij vergissen.
Dit zijn alleszins de cijfers van de openstaande schuld
voor de periode 1990-1992. Ik wil verduidelijken dat ik
niet heb gezegd wat de regering gaat doen met dat
koninklijk besluit. Naar mijn mening moet daarover op-
nieuw worden overlegd. De regering is het daarmee
eens.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
honorariasupplementen in ziekenhuizen
(nr. 857)
Question orale de M. Luc Goutry au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les supple´-
ments d'honoraires dans les ho
^ pitaux
(n° 857)b>
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, het onderwerp komt in de
actualiteit en ik zou van de minister dan ook graag willen
vernemen
waar
men
nu
staat
met
de
fameuze
honorariumsupplementen. Op 1 december 1999 kwam
dit in de commissie nog aan bod, op vraag van de heren
Anthuenis en Bacquelaine. U hebt toen geantwoord te
zullen doen wat u daarover steeds hebt gezegd, namelijk
artikel 50bis toepassen via een koninklijk besluit. Vanaf
2000 zou dit ook bindend worden verklaard. In uw
antwoord hebt u een onderscheid gemaakt tussen een-
persoonskamers die u niet onmiddellijk zou aanpakken
en de twee- of meerpersoonskamers waarvoor u een
zuivere regeling wilde. Wat is de precieze tijdsplanning
voor het koninklijk besluit ? Wat is de stand van zaken ?
Er zullen zeker een aantal adviezen moeten worden
gevraagd en alleszins aan de Raad van State. Waar
staat u daarmee ?
Over
de
nationale
commissie
geneesheren-
ziekenfondsen hebben wij de laatste tijd gelezen dat er
daar geen advies zou zijn. Maandag vergaderde deze
commissie echter nog en ik zou graag willen weten hoe
het daar verder is gee¨volueerd. Zult u bovendien gehou-
den zijn aan een adviesprocedure die voortvloeit uit de
wet van 1963 en een koninklijk besluit van 1993 in
verband met die wet, waardoor ook het verzekeringsco-
mite´ en de algemene raad hun advies zullen geven ?
Het tweede deel van mijn vraag houdt verband met een
interpretatie die toch voor problemen blijft zorgen en wel
voor de daghospitalisatie. In het verleden waren wij er
zeker van dat de regeling van de supplementen onder de
toepassing van de wetgeving terzake viel. Op het terrein
duurt de discussie echter voort en cree¨ert men
onduidelijkheden. Blijkbaar weet men niet wat onder de
wet valt. Zou het niet goed zijn dit in het koninklijk besluit
te incorporeren, zodat daarover geen onduidelijkheid
blijft bestaan ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega, in antwoord op uw vraag kan ik meedelen dat ik
de nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen tij-
dens haar vergadering van 24 januari 1999 voor de
tweede keer heb gevat over de uitvoering van artikel
50bis, § 2, alinea 3 van de ZIV-wet voor het jaar 2000. Ter
zitting kon alleen worden vastgesteld dat de nationale
commissie daarover geen advies heeft uitgebracht. Mo-
menteel onderzoek ik wat het juridische gevolg is van de
weigering om een advies te verlenen in deze aangele-
genheid en ik peil naar de achterliggende motieven. Aan
de nationale commissie werd meegedeeld dat gebruik
wordt gemaakt van de procedure waarin voorzien is in
artikel 21, eerste lid van de wet van 25 april 1963
betreffende het beheer van de sociale zekerheid. In
uitvoering van artikel 213, § 2, tweede lid van de ZIV-wet
werd voornoemde bepaling van toepassing verklaard op
de nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen
door artikel 2, § 1, f van het koninklijk besluit van 9
september 1993.
Dan is er de toepassing van voornoemd artikel 50bis op
de daghospitalisatie. U verwijst daarvoor naar bepaalde
verklaringen van parlementsleden tijdens de voorberei-
ding van het huidige artikel 50bis. Terzake moet wel
worden vastgesteld dat op zuiver juridisch vlak andere
stellingen worden geformuleerd, onder meer in gerech-
telijke procedures. Ik ben bereid om die problematiek
verder te laten onderzoeken door het RIZIV, maar ik kan
mij daar nu niet over uitspreken.
8
HA 50
COM 105
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de minister, u hebt
uitzonderlijk kort geantwoord op een nochtans belang-
rijke politieke vraag. Deze vraag neemt aan belang toe,
omdat wij steeds meer vernemen via de actualiteit en de
pers dat het eigenlijk niet zo goed gaat in de zoge-
naamde medico-mut. In de nationale commissie zijn er
problemen. Recent kwam er nog een wetsvoorstel van
de PRL, ondertekend door de heer Bacquelaine.
Dit wetsvoorstel stelt voor om terug te keren naar de
vroegere toestand. Op 1 december hebt u gezegd dat
hier geen sprake van kan zijn en dat u dit zult doorvoe-
ren. Ik wou u absoluut horen bevestigen dat u nog steeds
zinnens bent een koninklijk besluit op te stellen. Verder
wil ik graag weten welke timing u hiervoor voorziet.
De voorzitter : Mijnheer Goutry, beknoptheid wordt ons
opgelegd door het Reglement. Deze manier van werken
siert ons dan ook.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
ben bereid om beknopt te spreken. Ik heb de minister in
mijn repliek echter een bijkomende vraag gesteld. Hij
heeft immers niet geantwoord op mijn vraag in verband
met de timing. Hij heeft gezegd dat de medico-
mutualistische commissie geen advies heeft gegeven en
dat hij zal onderzoeken wat de gevolgen van die weige-
ring zijn. Hij heeft bevestigd dat het advies er volgens de
wet van 1963 moet komen. De daghospitalisatie zal
verder worden onderzocht. Mijn vraag was of de minister
zal doorgaan en of het koninklijk besluit er komt. Wan-
neer zal hij het uitvaardigen ? Met die adviezen kunnen
we immers bezig blijven. Er zijn zelfs vragen in verband
met de retroactiviteit, die volgens de wet eigenlijk vanaf
1 januari 2000 ingaat. We zitten dus wat dat betreft in een
vacuu¨m. De wet was gemaakt tot en met eind 1999,
precies omdat de Koning dan de mogelijkheid kreeg om
het koninklijk besluit uit te vaardigen. Dat is de politieke
ondergrond van mijn vraag. Het gaat hier dus niet om een
louter informatieve vraag, ik wil ook weten of de minister
al dan niet doorgaat.
Minister Frank Vandenbroucke : Ik meen dat ik een
relevant antwoord heb gegeven.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
krijg helemaal geen antwoord op mijn vraag. Ik vraag de
minister of hij al dan niet een koninklijk besluit zal
uitvaardigen. Hij geeft mij echter alleen een technische
uitleg over de adviezen. Men moet ernstig zijn. Hier
worden politieke vragen gesteld. Het gaat hier niet om de
adviezen, ik wil weten of de minister zijn stelling van
1 december bevestigt. Ik zal hem even citeren, want
blijkbaar zijn heel wat mensen kort van geheugen :
Ik
ben inderdaad van plan om krachtens artikel 50bis voor
de ziekenhuisartsen, zowel degenen die tot de overeen-
komst zijn toegetreden als de anderen, een beperking
van de honorariumsupplementen in te voeren wanneer
het een gemeenschappelijke kamer of een kamer met
twee bedden betreft
. Ik vraag hem dus of hij bij zijn
stelling van 1 december blijft en een koninklijk besluit zal
uitvaardigen.
De voorzitter : Mijnheer Goutry, de minister heeft een
aantal elementen van antwoord gegeven. Het is aan ons
om daar de conclusies uit te trekken. De minister zegt dat
hij adviezen gevraagd heeft en dat hij dit nu verder zal
bestuderen. Ik neem daar akte van.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de terugbetaling van rolstoelen (nr. 891)
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
les rem-
boursements de chaises roulantes
(n° 891)b>
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik moet eerlijk zeggen dat dit soort reacties niet aange-
naam zijn en dat ze geen blijk geven van degelijk
parlementair werk. Daar zullen we echter op een andere
keer over praten. Mijnheer de minister, ik heb het niet
over u. Ik kijk ook naar onze socialistische collega's. We
weten hoeveel werk daar in de vorige legislatuur van
gemaakt is.
De voorzitter : Mevrouw D'Hondt, uw vraag is nu aan de
orde.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de minister,
elke gehandicapte met een bepaalde zelfredzaamheid
heeft recht op een tussenkomst van het RIZIV voor de
aanschaf van een rolstoel.
De in de nomenclatuur opgenomen rolstoel is een
standaardmodel dat wat primitief aandoet en weinig
aanpassingsmogelijkheden biedt. De terugbetaling van
een dergelijk model bedraagt ongeveer 25 000 frank.
Op dit ogenblik zijn er lichtgewicht wagentjes met meer
aanpassingsmogelijkheden op de markt die perfect tege-
moetkomen aan een aantal noden. Deze rolstoelen zijn
uitgerust met een speciaal zitje, een soort schelp dat
meer steun biedt. Voor kinderen is dit zitje een echte
innovatie. De kostprijs bedraagt 75 000 frank zodat de
patie¨nt of de familie gemakkelijk 50 000 frank moet
bijpassen.
De RIZIV-nomenclatuur stemt met een terugbetaling van
dit soort rolstoelen in op voorwaarde dat de aanvrager
lijdt aan een selectieve aantasting van de onderste
HA 50
COM 105
9
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
ledematen. Patie¨nten die lijden aan hersenverlamming
vertonen heel wat verschillende aantastingen van de
onderste en de bovenste ledematen en van de romp. De
zeer restrictieve nomenclatuur voor de terugbetaling van
aanpasbare rolstoelen heeft tot gevolg dat heel wat
gehandicapten een belangrijk hulpmiddel wordt ontzegd.
In de vorige legislatuur werd een belangrijke inspanning
geleverd inzake de terugbetaling van elektrische rolstoe-
len. Een bijkomende inspanning zonder bijkomende kos-
ten voor dit soort rolstoelen dringt zich op. Op voor-
waarde dat de gewone rolstoel wordt terugbetaald, kan
de patie¨nt zich op dit ogenblik twee rolstoelen aanschaf-
fen. Dit betekent dat de patie¨nt de terugbetaling van een
gemakkelijke rolstoel kan krijgen in plaats van twee
gewone rolstoelen. Op die manier kan de patie¨nt 50 000
frank recupereren.
Mijnheer de minister, is het niet wenselijk een hogere
terugbetaling uit te werken voor dit gebruiksvriendelijk
model ? Houdt het criterium van de selectieve aantasting
van de onderste ledematen voldoende rekening met de
noden van de patie¨nt ? Bestudeert de Wetenschappelijke
Raad de problematiek ? Bent u bereid dit punt aan de
raad voor te leggen ? Bent u bereid mijn alternatief
inzake terugbetaling van een gebruiksvriendelijke rol-
stoel te overwegen ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega, bij het opmaken van de nomenclatuur is bewust
een onderscheid gemaakt tussen een standaardrolstoel
en een lichtgewicht actief rolstoel. De standaardrolstoel
is bestemd voor gebruikers met een ernstige verminde-
ring van de motorische functie van de onderste ledema-
ten. Voor die patie¨nten met een relatieve indicatie werd
gekozen voor een volledige terugbetaling van de rolstoel.
Dat type rolstoel is voornamelijk bedoeld voor bejaarde
patie¨nten. De lichtgewicht actief rolstoel is daarentegen
bestemd voor gebruikers met een volledig functieverlies
van de onderste ledematen. Ook de patie¨ntengroep met
een ernstig functieverlies als gevolg van emyplegie, van
osteogenesis imperfect, van multiple sclerose, van aan-
geboren of verworven myopathie bij een dijbeen-
amputatie of een amputatie onder beide kniee¨n, of van
morbide obesitas met een heupomtrek van meer dan 130
cm heeft recht op terugbetaling van die rolstoel.
Aangezien er binnen de categorie lichtgewicht actief
rolwagens verscheidene erkende modellen op de markt
worden gebracht tegen dezelfde prijs als de standaard-
rolwagen, werd de terugbetalingsvergoeding van de licht-
gewicht actief rolwagen vastgelegd op hetzelfde bedrag
als dat van de standaardrolwagen.
Het probleem waarnaar u verwijst heeft misschien veel-
eer te maken met de prijs van sommige modellen licht-
gewicht actief rolwagens. Wanneer de voorschrijvers
opteren voor het duurdere model betekent dit dat de
patie¨nt een deel van de kostprijs zelf moet dragen.
Recent werd de hele nomenclatuur van de elektronische
rolstoel geheel herzien en grondig versoepeld. Momen-
teel wordt ook de nomenclatuur van andere rolwagens
volledig herzien. Ee´n van de punten die ter bespreking
voorliggen is de uitbreiding van de patie¨ntengroep met
ernstig functieverlies als gevolg van specifieke aandoe-
ningen. Ook de patie¨nten met hersenverlamming - waar-
naar u hebt verwezen - zullen worden toegevoegd.
Tevens
bestudeert
de
overeenkomstencommissie
bandagisten/verzekeringsinstellingen
de
mogelijkheid
om bepaalde lichtgewichtwagentjes op te nemen in de
groep standaardwagens, zodat een volledige terugbeta-
ling mogelijk wordt.
Met de wet houdende sociale en diverse bepalingen van
24 december 1999 wordt de wettelijke opdracht van de
Wetenschappelijke Raad van het RIZIV verruimd met het
oog op een permanente doorlichting van de nomencla-
tuur. Die raad is nog niet werkzaam omdat de
uitvoeringsbesluiten nog moeten verschijnen. Het is de
bedoeling dat hij zo snel mogelijk zal functioneren, zodat
een permanente doorlichting en modernisering van de
nomenclatuur, ook inzake rolstoelen, mogelijk wordt. Het
probleem dat u terecht aankaart wordt hiermee gedeel-
telijk opgelost.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de minister, ik
dank u voor uw antwoord. Iedereen die in zijn omgeving
hersenverlamden kent weet met welke problemen deze
mensen worden geconfronteerd, zeker als het om kinde-
ren gaat. Uw antwoord doet de betrokken gezinnen
ongetwijfeld deugd. Mag ik u vragen welke timing onge-
veer wordt vooropgesteld ?
Minister Frank Vandenbroucke : Eens te meer moet ik
het antwoord schuldig blijven.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Ik hoop dat het geen
jaren meer zal duren.
Minister Frank Vandenbroucke : Neen, maar ik durf u
geen concreet antwoord te geven.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de Mme Miche`le Gilkinet au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
les mala-
dies chroniques
(n° 896)b>
Mondelinge vraag van mevrouw Miche`le Gilkinet aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de chronische ziekten (nr. 896)
10
HA 50
COM 105
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mme Miche`le Gilkinet (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, chers colle`gues, a` ma
connaissance, l'arre^te´ royal du 2 juin 1998, permettant a`
un malade chronique de be´ne´ficier d'une allocation for-
faitaire de dix mille francs par an, est arrive´ a` expiration
le 1er janvier 2000. Il aurait e´te´ remplace´ par une autre
mesure, mais j'ignore laquelle. Est-ce exact ? Dans
l'affirmative, pourrais-je avoir des pre´cisions ? S'agit-il
d'une prolongation simple ou le montant alloue´ a-t-il e´te´
revu a` la hausse ?
M. le ministre dispose-t-il d'une e´valuation de la mesure
telle qu'elle a e´te´ applique´e par le passe´ ? J'aimerais en
connai^tre les e´le´ments.
Par ailleurs, monsieur le ministre, a` en croire la presse,
vous vous seriez de´clare´ favorable a` la concre´tisation
d'un statut pour les malades chroniques et vous auriez
soumis a` examen la possibilite´ d'e´tendre a` certaines
cate´gories le statut VIPO, comme l'a demande´ un certain
nombre d'associations.
Cette information est-elle correcte ? A-t-on pu avancer
dans cette re´flexion ? Ou` en est-elle aujourd'hui ? Quel-
les seraient les cate´gories concerne´es ? Le cas e´che´ant,
comment le ministre entend-il concre´tiser son intention ?
Enfin, un budget supple´mentaire a e´te´ octroye´ pour
l'anne´e 2000, pour la prise en charge des maladies
chroniques. Le ministre peut-il me fournir des informa-
tions quant a` la manie`re dont se re´partit ce budget ?
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, je pre´cise a` Mme Gilkinet que
l'arre^te´ royal du 2 juin 1998 a bel et bien e´te´ adapte´. En
effet, l'arre^te´ royal du 20 de´cembre 1999, publie´ au
Moniteur belge du 31 de´cembre 1999, pre´voit que le
forfait de 10 000 francs, destine´ aux malades chroniques,
est prolonge´ pour une dure´e inde´termine´e. Cette adap-
tation est en fait une simplification de l'avantage existant,
le montant de 10 000 francs restant inchange´.
Pour information, je communiquerai a` Mme Gilkinet les
chiffres qui ont e´te´ porte´s a` la connaissance de l'INAMI
en septembre 1999. Le forfait en question a e´te´ paye´ a`
33 490 patients, tandis que le forfait pour incontinence,
dont le montant est e´galement de 10 000 francs et qui
peut e^tre cumule´ avec le forfait pre´ce´dent, a e´te´ paye´ a`
20 037 patients. Il s'agit donc d'un groupe tre`s cible´. La
question se pose de savoir si l'on va e´largir ce groupe de
patients ou si l'on va augmenter le montant des forfaits.
A propos des chiffres qui pre´ce`dent, il convient de
souligner qu'ils sont sous-e´value´s e´tant donne´ que le
versement est effectue´ par les mutualite´s et que l'INAMI
ne rec¸oit ces chiffres qu'avec un certain retard. Je
pre´cise en outre que l'INAMI effectue actuellement une
e´valuation de l'avantage en question. Cette e´valuation
portera surtout sur les crite`res d'octroi de ce forfait.
J'insiste sur le fait qu'il est peut-e^tre maladroit de discuter
d'un
statut des malades chroniques. En ge´ne´ral, nous
ne parlons pas de statut pour des pathologies spe´cifi-
ques. On peut aider certaines cate´gories de malades,
mais cela ne cre´e pas un statut spe´cifique. Il faut rester
prudent lorsqu'on utilise cette expression. Quoi qu'il en
soit, je travaille activement a` la pre´paration de nouvelles
mesures en faveur des malades chroniques. Comme
vous l'avez fait remarquer a` juste titre, je dispose, cette
anne´e, d'un budget supple´mentaire d'un milliard de
francs a` cet effet. En 2001, ce montant pourrait e^tre porte´
a` 4 milliards.
Quant au contenu de ces nouvelles mesures, je signale
a` l'honorable membre que je ne souhaite pas anticiper en
la matie`re. Je ne suis pas encore en mesure de re´pondre
a` vos questions. Ces mesures auront trait en tout cas,
tant a` une meilleure protection financie`re des patients
chroniques qu'a` une ame´lioration des soins qui seront
mieux adapte´s a` certaines cate´gories de ces patients
chroniques.
Depuis longtemps de´ja`, mon cabinet organise des entre-
tiens avec les repre´sentants des mutualite´s et de l'INAMI
en vue de pre´parer ces nouvelles mesures. Par ailleurs,
j'ai cre´e´ re´cemment la section
chronique au sein du
conseil scientifique de l'INAMI. Dans les prochaines
semaines, cette section me remettra des propositions
concernant les crite`res de se´lection relatifs a` certaines
pathologies pour lesquelles nous pensons qu'une ame´-
lioration concre`te de la qualite´ des soins est possible.
Je demanderai e´galement a` cette section de concre´tiser
le potentiel d'ame´lioration existant. Cependant, je ne suis
pas a` me^me de vous donner le calendrier des travaux qui
seront effectue´s en la matie`re. J'espe`re qu'une grosse
partie des mesures seront prises avant le mois de juillet
2000, tant sur le plan financier qu'au niveau de l'ame´lio-
ration de la qualite´ des soins.
Mme Miche`le Gilkinet (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
pre´sident, je remercie le ministre de sa re´ponse. Si j'ai
utilise´ des mots qui ne conviennent pas, je le regrette,
mais je souhaitais savoir si vous aviez l'intention d'oc-
troyer le statut VIPO a` certains malades chroniques ou
pour des malades atteints par des pathologies lie´es aux
maladies chroniques.
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Je resterai prudent
a` ce sujet car le statut VIPO est lie´ a` une situation sociale
et financie`re et non a` une pathologie. Il faut e´viter de
me´langer ces deux e´le´ments.
Rien n'est exclu, mais je pense que s'impose tout de
me^me une re´flexion se´rieuse relativement a` l'opportunite´
de donner le statut VIPO sur la base d'une pathologie.
L'incident est clos.
HA 50
COM 105
11
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van mevrouw Yolande Avontroodt
aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen
over
de selectie in de aanvullende verzekering
'kleine risico's' voor zelfstandigen
(nr. 909)
Question orale de Mme Yolande Avontroodt au minis-
tre des Affaires sociales et des Pensions sur
la
se´lection au niveau de l'assurance soins de sante´ et
indemnite´s 'petits risques' pour les travailleurs inde´-
pendants
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, een aantal zelfstandigen die
onvoldoende voorzorgen hebben genomen worden ge-
confronteerd met betalingsmoeilijkheden inzake medi-
sche kosten onder meer inzake chronische ziekten.
Kern van het probleem is de aanvullende verzekering
voor de kleine risico's. Sinds 1992 werd een beperking
van de aansluitingsleeftijd ingevoerd om de financie¨le
leefbaarheid van de verzekering te waarborgen. Een
aantal
verzekeringsmaatschappijen
besliste
geen
nieuwe aansluitingen te aanvaarden van leden die de
leeftijd van 50 jaar hebben overschreden. Bovendien
passen de maatschappijen een verschillende premiehef-
fing toe. Dit is paradoxaal. Voor dit soort verzekeringen
kunnen de ziekenfondsen immers rekenen op een
overheidstoelage van 2 miljard frank die op basis van de
leeftijd van de leden wordt verdeeld. De controledienst
vraagt zich, mijns inziens terecht, af of de gedifferen-
tieerde premie op basis van leeftijd die de maatschap-
pijen hun leden opleggen alsnog aanvaardbaar is.
Mijnheer de minister, ik wens vier vragen te stellen. Vindt
u de gedifferentieerde premie op basis van leeftijd aan-
vaardbaar ? Wat is uw standpunt inzake de aansluitings-
graad ? De verslagen van de controlecommissie leren
dat de aansluitingsgraad, alhoewel hij relatief hoog is,
toch afneemt : 62% van de gerechtigden en 73% van de
rechthebbenden tegenover respectievelijk 66% en 78%.
Men heeft vastgesteld dat de financie¨le leefbaarheid van
de aanvullende verzekering verbeterd is. Acht u het
mogelijk dat de beperking van de aansluitingsleeftijd
opnieuw onder de loep wordt genomen ? Ik wens te
wijzen op de demografische evolutie en hou een pleidooi
om de aansluitingsleeftijd opnieuw op te trekken.
Een aantal patie¨nten, onder meer prostaatkanker-
patie¨nten, moeten dure medicatie innemen. Sommigen
waren niet op de hoogte van de wijzigingen van 1992.
Bent u bereid initiatieven te nemen voor deze categorie ?
Mijnheer de minister, weet u waarom er een lichte
achteruitgang in de aansluitingsgraad te noteren is.
Welke maatregelen zult u uitwerken om de aanvullende
verzekering voor de kleine risico's te stimuleren en op die
manier de verzekeringsgraad van zelfstandigen te ver-
hogen ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
ik zal een vrij uitvoerig en misschien enigszins technisch
antwoord geven. Het is volgens mij de eerste keer dat dit
onderwerp in deze commissie wordt behandeld. Het is
een vrij uitgebreide problematiek, mevrouw Avontroodt,
en u raakt slechts het topje van de ijsberg.
Het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 houdende
vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en de wijze
van verdeling van de rijkstoelagen voor de Dienst voor
Geneeskundige Verzorging, Kleine Risico's Zelfstandi-
gen, georganiseerd door de ziekenfondsen en de lands-
bonden van ziekenfondsen, voorzag dat die rijkstoelagen
vanaf 1995 zouden worden verdeeld op basis van een
normatieve verdeelsleutel die rekening houdt met de-
zelfde parameters als deze van toepassing in de ver-
plichte verzekering. Ee´n van die parameters is inderdaad
de leeftijd van de rechthebbende.
Artikel 27bis van de wet van 6 augustus 1990 betreffende
de ziekenfondsen, ingevoerd in 1998, bepaalt bovendien
dat de normatieve verdeling van de rijkstoelagen zodanig
moet zijn dat de verschillen in objectieve gezondheids-
risico's tussen de landsbonden en ziekenfondsen volle-
dig worden verevend en dat de verschillen in uitgaven
tussen de landsbonden en ziekenfondsen, die het gevolg
zijn van verschillen in risicosamenstelling van de leden,
volledig worden gecompenseerd. De uitwerking van dit
normatieve verdeelmodel werd, in aanvulling op dat voor
de verdeling van de inkomsten met betrekking tot de
sector geneeskundige verzorging van de verplichte
ziekte- en invaliditeitsverzekering, vastgelegd in een
overeenkomst tussen enerzijds het RIZIV en anderzijds
universitaire teams van de KUL en DULBIA.
Het uiteindelijke verdeelmodel voor de verdeling van de
rijkstoelagen van de Dienst voor Geneeskundige Verzor-
ging, Kleine Risico's Zelfstandigen, werd opgenomen in
een koninklijk besluit van 11 januari 1999. Bepaalde
ziekenfondsen - u weet ongetwijfeld welke - tekenden
tegen dit koninklijk besluit beroep aan bij de Raad van
State. Dit besluit werd dan ook ingetrokken via het
koninklijk besluit van 19 november 1999. Dit laatste
besluit herneemt het door de universitaire teams uitge-
werkte verdeelmodel maar verschuift de toepassings-
datum ervan naar 1 januari 1997.
Rekening houdend met de tijd, nodig voor het uitwerken
van een normatief verdeelmodel, en de recente publica-
tie van dit nieuwe koninklijk besluit, was er gedurende de
laatste vijf jaar voor de dienst Kleine Risico's grote
12
HA 50
COM 105
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
financie¨le onzekerheid waardoor het voor de ziekenfond-
sen en de controledienst voor de ziekenfondsen heel
moeilijk was om de financie¨le toestand van deze dienst te
beoordelen en een gefundeerd beleid uit te stippelen.
Pas nu kan bij het opstellen van begrotingen terug
gebruik worden gemaakt van meer definitieve financie¨le
gegevens. Dit houdt ook in dat pas in de loop van het jaar
2000 het niveau van de bijdragen zodanig kan worden
vastgesteld dat effectief rekening kan worden gehouden
met de hiervoor aangehaalde doelstelling van het norma-
tieve verdeelmodel van de rijkstoelage. Dit houdt in
principe in dat de bijdrage van de diverse ziekenfondsen
naar elkaar toe kunnen convergeren.
Toch kan niet worden verwacht dat de verschillen in de
bijdragen van de ziekenfondsen onderling op heel korte
termijn zullen verdwijnen. Immers, een deel van de door
de ziekenfondsen aan de leden-zelfstandigen gevraagde
bijdragen zijn niet bestemd voor de dekking van de terug
te betalen prestaties maar bestemd voor de opbouw van
de door de controledienst opgelegde minimumreserves.
Op dat vlak zijn de inspanningen die elk individueel
ziekenfonds nog dient te leveren zeer verschillend. Deze
verschillen worden trouwens nog vergroot door de
enorme impact van het nieuwe verdeelmodel voor de
rijkstoelagen. Daarbij dient opgemerkt dat het eerste
normatieve verdeelmodel momenteel door de universi-
taire teams wordt gee¨valueerd op basis van meer gei¨n-
dividualiseerde gegevens die door de ziekenfondsen
werden verstrekt. Het reeds vermelde koninklijk besluit
van 19 november 1999 bepaalt trouwens dat de voorlo-
pige normatieve verdeling van de rijkstoelage van 1998
op basis van een verbeterd verdeelmodel kan worden
herzien in 2002.
Die herziening kan belangrijk zijn vermits op 1 januari
1998 de regels inzake verzekerbaarheid op het vlak van
de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering grondig
zijn gewijzigd. Deze wijzigingen houden onder meer in
dat een bijkomend aantal zelfstandigen, die recht hebben
op een tegemoetkoming aan mindervaliden, voortaan
ook recht hebben op de terugbetaling van prestaties
kleine risico's ten laste van de verplichte verzekering.
Desondanks zou reeds kunnen worden overwogen de
modulatie van de bijdragen te verminderen en een rede-
lijke spanningsfactor uit te werken om per ziekenfonds en
per categorie van leden - alleenstaanden, gezinshoofden
- de spreiding tussen de hoogste en de laagste bijdrage
te beperken.
De eerste spanningsfactor zou, naargelang de vooruit-
gang geboekt door de universitaire teams inzake de
optimalisatie van het verdeelmodel voor de rijkstoelage,
in een volgende fase nog kunnen worden verlaagd. De
bijdragen voor gerechtigden die de voorkeurregeling
genieten, alsook de bijdragen voor ascendenten, zouden
echter buiten het toepassingsveld van deze regeling
moeten worden gehouden.
Na een grondige studie en evaluatie van de sterk defici-
taire financie¨le toestand van de dienst voor geneeskun-
dige verzorging kleine risico's voor zelfstandigen, werden
een aantal structurele herstelmaatregelen uitgewerkt,
namelijk de beperking, in 1993, van de aansluitings-
leeftijd tot vijftig jaar, het jaarevenwicht tussen opbreng-
sten en kosten en de aanzuivering van het gecumuleerd
tekort uit het verleden. In de daarop volgende jaren werd
echter voorzien in een aantal uitzonderingen op de
beperking van de aansluitingsleeftijd. Zo geldt die beper-
king niet in geval van mutatie naar een ander zieken-
fonds, op voorwaarde dat de zelfstandige bij zijn vorig
ziekenfonds effectief reeds bij de dienst voor geneeskun-
dige verzorging was aangesloten, of in geval het een
gerechtigde betreft die na de leeftijd van vijftig jaar de
hoedanigheid van zelfstandige verkrijgt en die in de loop
van de vijf voorgaande jaren als gerechtigde of persoon
ten laste onderworpen was aan de verplichte ziekte- en
invaliditeitsverzekering algemeen regime of die in de loop
van de laatste vijf jaar opeenvolgend de hoedanigheid
had van bijdragebetalende zelfstandige voor kleine
risico's en van werknemer in het algemeen stelsel.
De beperking is evenmin van toepassing op de persoon
ten laste van een zelfstandige die zijn hoedanigheid van
persoon ten laste verliest omdat hij niet zou beantwoor-
den aan de voorwaarden om voor de kleine risico's als
persoon ten laste te worden ingeschreven.
Kunnen eveneens na hun vijftigste verjaardag tot de
betreffende dienst toetreden de zelfstandigen die onder
het Belgisch stelsel van de sociale zekerheid vallen, die
in een andere lidstaat van de Europese Unie hun woon-
plaats hadden en een bijdrage betaalden om gedekt te
zijn voor alle risico's in dit land en die hun woonplaats
terug overbrengen naar Belgie¨, na hun vijftigste verjaar-
dag.
Rekening houdend met de verbeterde financie¨le toe-
stand van de dienst voor geneeskundige verzorging zou
de beperking van de aansluitingsleeftijd tot vijftig jaar
verder kunnen worden versoepeld, en zouden bijvoor-
beeld aansluitingen na de leeftijd van vijftig jaar kunnen
worden toegelaten mits de betaling van een bijdrage-
supplement van minstens 10% per jaar aansluiting na de
leeftijd van vijftig jaar, zodanig dat de vergelijkbare bij-
drage minstens 150% meer bedraagt indien de zelfstan-
dige pas op vijfenzestig jaar of later aansluit.
De hele problematiek omtrent de beperking van de
aansluitingsleeftijd meen ik op die manier te kunnen
benaderen.
Wat de zwaar zorgenbehoevende zelfstandigen betreft,
wees ik reeds op het feit dat de regels inzake verzeker-
baarheid
op
het
vlak
van
verplichte
ziekte-
en
invaliditeitsverzekering grondig werden gewijzigd vanaf
1 januari 1998. Deze wijzigingen houden onder meer in
HA 50
COM 105
13
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
dat een bijkomende aantal zelfstandigen die recht heb-
ben
op
een
tegemoetkoming
voor
mindervaliden,
voortaan ook recht hebben op de terugbetaling van
prestaties kleine risico's, ten laste van de verplichte
verzekering.
Eveneens belangrijk is dat vanaf 1 januari 1998 zelfstan-
digen die zich in een invaliditeitsperiode bevinden in de
zin van het koninklijk besluit van 2O juli 1971 - die dus
meer dan een jaar zijn erkend als arbeidsongeschikt -
eveneens recht hebben op de terugbetaling van presta-
ties kleine risico's ten laste van de verplichte verzekering.
Dat zijn belangrijke uitbreidingen vanaf januari 1998 en
dat betekent dat een groot deel van de zwaar zorgen-
behoevende zelfstandigen voortaan niet langer moeten
aansluiten bij de dienst voor geneeskundige verzorging.
Dat geldt ook voor de zelfstandigen van meer dan vijftig
jaar die niet waren aangesloten. In de praktijk is er op dat
vlak aldus een enorme opening.
De aansluitingsgraad van de zelfstandigen bij de dienst
voor geneeskundige verzorging dient met de nodige
omzichtigheid te worden gei¨nterpreteerd. De coe¨fficie¨nt
drukt uit in welke mate zelfstandigen, aangesloten in de
verplichte verzekering, aansluiten bij de dienst voor ge-
neeskundige verzorging. Als zelfstandigen recht hebben
op de terugbetaling van prestaties kleine risico's, dan
heeft het eigenlijk geen zin bij de dienst kleine risico's
aan te sluiten. Theoretisch gezien kan de maximale
aansluitingsgraad bij die dienst steeds onder de 100%
liggen.
Over de jaren heen bleef de aansluitingsgraad nagenoeg
stabiel, namelijk ongeveer 62% voor de gerechtigden,
73% voor de rechthebbenden. Rekening houdend met
wat ik zei omtrent de wijzigingen sedert januari 1998, zal
de aansluitingsgraad normaal gezien dalen.
Vermits de dienst op facultatieve basis binnen de vrije en
aanvullende verzekering van de ziekenfondsen wordt
georganiseerd, is het aan de ziekenfondsen om deze
dienst te promoten bij de leden zelfstandigen. Uiteraard
beslissen de zelfstandigen of zij al dan niet bij deze
dienst toetreden.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, het is inderdaad een omstan-
dig antwoord waarin een aantal elementen vervat zitten
die aan de vragen beantwoorden. Als u zegt dat de
spreiding tussen de hoogste en de laagste bijdragen zal
beperkt worden, is dit terecht en hoopvol.
U zegt echter dat een aantal zaken zijn opgenomen sinds
de verschuiving op 1 januari 1998. Dat is niet helemaal
correct. Zelfstandigen die in een statuut van invaliditeit
terechtkomen, moeten 100% invalide zijn. Dat is een
serieuze discriminatie ten opzichte van werknemers die
meer dan 66% arbeidsongeschikt moeten zijn. De graad
van invaliditeit bij zelfstandigen moet dus ernstiger zijn.
Het is terecht dat er voor deze mensen een aantal
bepalingen zijn opgenomen. Het verschil is echter enorm
groot. Ik heb een voorbeeld uit de praktijk. Er zijn veel
patie¨nten met prostaatkanker die voor heel dure medica-
tie staan. Zij moeten behandeld worden, maar ze worden
niet erkend als 100% invalide. Het is precies deze
categorie die tussen schip en kade valt.
Ik denk alleszins dat dit een goede aanzet is om een
aantal correcties in te voeren. Het kan toch niet de
bedoeling zijn om de mensen eerst volledig afhankelijk te
maken vooraleer ze in aanmerking komen.
De voorzitter : Mevrouw Avontroodt, ik heb gezien dat
de minister nota heeft genomen van uw vraag.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de overname van de kinderbijslagdossiers van de
personeelsleden van de RTBF
(nr. 920)
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
la reprise
des dossiers d'allocations familiales des membres
du personnel de la RTBF
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, met de wet van 10 juni 1998 is er
een einde gekomen aan het bijzonder stelsel van hoof-
delijke bijdragen in het stelsel van de kinderbijslagen.
Aan de basis van die wet lag een wetsvoorstel dat wij zelf
hebben ingediend. De collega's die in de vorige legisla-
tuur deel uitmaakten van deze commissie herinneren
zich ongetwijfeld de moeilijke gesprekken die wij daar-
omtrent gevoerd hebben. Dit heeft uiteindelijk geleid tot
een eerbaar compromis, in die zin dat de afschaffing
begon te gelden voor alle nieuwe personeelsleden en
een uitdovend karakter had voor diegenen die in dienst
waren.
Ten gevolge van deze wet heeft de RTBF op 5 juni 1998
de minister van Sociale Zaken laten weten van plan te
zijn zelf de kinderbijslag te betalen aan zijn personeel
met als enig doel te komen tot lagere uitgaven. Het
kabinet van de minister heeft daarover advies gevraagd
aan de RKW. De RKW heeft in een brief van 8 september
1998 zijn opmerkingen kenbaar gemaakt aan de minister
van Sociale Zaken. De kers op de taart is dat de RTBF op
21 januari de RKW heeft meegedeeld dat zij haar statu-
14
HA 50
COM 105
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
ten gewijzigd had om zelf kinderbijslag te kunnen beta-
len. Tegelijkertijd vroeg hij de RKW om de kinderbijslag
voor zijn rekening te nemen omdat zij dan verlost zouden
zijn van de administratieve last. Ingevolge die vraag heeft
de RKW op 2 februari 1999 een brief gestuurd aan het
kabinet van de minister van Sociale Zaken om te herin-
neren aan zijn opmerkingen van september. Op 16 maart
1999 heeft de minister geantwoord dat volgens haar
redelijkerwijze kon worden aangenomen dat de RTBF,
gelet op het decreet tot bepaling van haar statuut, een
autonoom overheidsbedrijf is in de zin van de wet van
1991. Hieraan werd toegevoegd dat de RTBF de kinder-
bijslag zelf kan uitkeren als haar statuten daarin voorzien.
Op 15 april heeft de minister het advies van het beheers-
comite´ gevraagd over een ontwerp van koninklijk besluit
dat de RKW machtigt om de kinderbijslag te betalen aan
de personeelsleden van de RTBF, dit ten laste van de
RTBF. Het beheerscomite´ van de RKW heeft deze
adviesaanvraag besproken tijdens zijn vergadering van
20 april 1999 en een omstandig advies overgemaakt aan
de minister. Niettemin wordt bij koninklijk besluit van
9 juni 1999 de RKW gemachtigd de gezinsbijslag uit te
betalen aan het personeel van de RTBF, dit voor reke-
ning van de RTBF. Op 19 oktober besliste het beheers-
comite´ van de RKW eenparig de minister zijn standpunt
mee te delen en erop te wijzen dat het bewuste koninklijk
besluit volledig indruist tegen het advies van het beheers-
comite´ en tegen de filosofie van het advies 1250 van de
NAR over de wet van 10 juni 1998.
Mijnheer de minister, zult u het initiatief nemen om dit
totaal negeren van de bedoelingen van de wetgever met
de wet van 10 juni 1998, het totaal negeren van het
advies van het beheerscomite´ en het totaal negeren van
het advies van de NAR in deze kwestie ongedaan te
maken ?
Hoe groot is het verlies aan inkomsten voor de financie-
ring van de sociale zekerheid als deze beslissing toch
zou worden doorgevoerd ?
Mijnheer de minister, welke financie¨le impact zou het
hebben als de anderen die gevat werden door de hoof-
delijke bijdragen, in casu de NMBS die de grootste groep
vormde, de vrije universiteiten en de VRT, dezelfde
beslissing zouden nemen ?
Mijnheer de minister, bent u er niet net als ik van
overtuigd dat de beslissing van de RTBF en het koninklijk
besluit van 9 juni 1999 in strijd zijn met het ons zo
dierbare principe van de solidariteit ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw D'Hondt heeft al een aantal elementen gege-
ven die ik zelf in herinnering wilde brengen. U bent
natuurlijk een oud-strijdster in dit dossier. U kent dat
goed.
U verwees naar het koninklijk besluit van 9 juni 1999,
waarin de RKW inderdaad werd gemachtigd om de
gezinsbijslag uit te betalen die is verschuldigd aan het
personeel van de RTBF. Zij mochten ook de administra-
tiekosten vaststellen. U hebt alle retroacten genoemd die
ertoe hebben geleid om dat koninklijk besluit te treffen. Ik
ken dat probleem. Zoals u al zei, heeft het beheerscomite´
van de RKW mij op 29 september 1999 een brief
gestuurd ten gevolge van de publicatie van de tekst in het
Belgisch Staatsblad van 9 september 1999. Zij deelde
hierin haar bezorgdheid als rijksdienst mee. Het beheers-
comite´ van de RKW herinnert er in die brief aan dat de
wetgever bij wet van 10 juni 1998, het specifieke
betalingsstelsel van hoofdelijke bijdrage heeft afgeschaft.
Men heeft, vanuit een globale opvatting van solidariteit,
een sterk signaal willen geven om voorrang te verlenen
aan de financie¨le belangen van de Sociale Zekerheid.
Door haar initiatief heeft de RTBF voor een stelsel van
autofinanciering van de betaling van de kinderbijslag
gekozen. Dit gaat in tegen de doelstelling om elk afwij-
kend stelsel inzake sociale bijdragen af te straffen. Het
beheerscomite´ verwijst naar het advies, uitgebracht door
de sociale partners op 23 november 1998. Het betrof een
advies van de NAR waarbij het comite´ zich ook heeft
aangesloten. Nochtans moet men vaststellen dat, krach-
tens artikel 1 van het decreet van de Franse Gemeen-
schap van 14 juli 1997, de RTBF het statuut heeft
gekregen van autonoom overheidsbedrijf met cultureel
karakter van de Franse Gemeenschap. In deze hoeda-
nigheid en na wijziging van het geldelijk statuut van zijn
personeel, heeft de RTBF het artikel 18, tweede lid, van
de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag
ingeroepen, wat haar toelaat om zelf de kinderbijslag te
betalen. Het is juridisch gezien niet zo eenvoudig als men
het gehele veld bekijkt. Ik ben van oordeel dat de
problematiek
van
de
specifieke
financierings-
en
uitbetalingsregels inzake gezinsbijslagen, die van toe-
passing zijn op sommige instellingen, in zijn geheel moet
worden onderzocht. Hierbij moeten we rekening houden
met alle adviezen en de desbetreffende wetten en regle-
mentaire bepalingen.
U vroeg mij naar de financie¨le weerslag. De financie¨le
weerslag van de beslissing van de RTBF en het koninklijk
besluit van 9 juni 1999, werd geraamd op 30 miljoen
frank voor het jaar '99, en op termijn op 83,6 miljoen op
jaarbasis. Als de NMBS, de vrije universiteiten en de VRT
een gelijkaardige beslissing zouden nemen, dan zou het
totale bedrag op basis van een extrapolatie, 130,4 mil-
joen frank aan minderuitgaven voor het jaar '99 bedra-
gen. Op termijn zou het een verlies van 965,9 miljoen
frank voor de Sociale Zekerheid betekenen. Dit is een
omvangrijk probleem, maar het is niet eenvoudig. Ik
probeer dat in zijn geheel te onderzoeken.
HA 50
COM 105
15
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de minister,
over gemakkelijke zaken moeten wij uiteraard geen
vragen stellen. Als men redeneert dat men slechts wil
investeren in solidariteit in zoverre men in franken en
centiemen terugkrijgt wat men heeft gegeven, is onze
sociale zekerheid om zeep. Als men bovendien admini-
stratief niet in staat is om de uitbetaling te regelen en de
RKW dat moet doen, opdat de mensen maandelijks
correct hun kinderbijslag zouden ontvangen, krijg ik
maagpijn, en dan druk ik mij zacht uit. Dat is de omkering
van het solidariteitsprincipe. Daarenboven zullen ande-
ren zich daaraan spiegelen, want het gaat niet over de
minstbedeelden in onze samenleving. Hoewel een debat
over de financiering van de overheidsondernemigen
noodzakelijk is, moet men geen loopje nemen met de
solidariteit. Ik hoop uit de grond van mijn hart dat niet te
veel gewone burgers die aan het minimumloon werken,
dit verhaal horen.
Minister Frank Vandenbroucke : Wat mij bezighoudt, is
niet zozeer het probleem van de financiering van de
RTBF, maar wel het feit dat bijvoorbeeld Belgacom en De
Post, die ook laagbetaalde werknemers tellen, zich ook
op artikel 18 beroepen. Het beroep op artikel 18 is geen
eenvoudige kwestie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de kost van de loonkostendaling en de financiering
ervan
(nr. 935)
Question orale de Mme Greta D'Hondt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
le cou^t de
la re´duction du cou
^ t salarial ainsi que le financement
de celle-ci
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, in het regeerakkoord staat :
In het
tweede kwartaal van het jaar 2000 zal de regering, naast
de verhoging van de sociale Maribel en de invoering van
de tegemoetkoming voor startbanen, een substantie¨le
verlaging van gemiddeld ongeveer 32 000 Belgische
frank per werknemer per jaar van de lasten op arbeid
doorvoeren
. Verder staat : Hierbij zal rekening worden
gehouden met de arbeidstijd. De financiering van de
loonkostendaling zal tot stand gebracht worden binnen
de krijtlijnen van het stabiliteitspact, op zo'n wijze dat het
financie¨le evenwicht van de sociale zekerheid wordt
gevrijwaard, rekening houdende met de maatregelen
voorzien in dit akkoord. Daartoe zullen de transfers naar
de sociale zekerheid verhoogd worden om hetzelfde
inkomen te garanderen aan de sociale stelsels
.
In de begroting voor het jaar 2000 werd 48,2 miljard frank
ingeschreven om de impact van de voor 1 april 2000
geplande loonkostendaling van gemiddeld 32 000 frank
per werknemer in de prive´-sector te dekken. De oor-
spronkelijke berekening van de RSZ schatte de totale
kostprijs van de operatie reeds op 55,5 miljard frank.
Indien mijn informatie juist is, denkt de regering op basis
van een aantal berekeningen, ook aangereikt door me-
vrouw Onkelinx, dit te kunnen herleiden tot de geciteerde
48,2 miljard frank.
Recente publicaties met de daarbij horende berekenin-
gen wijzen erop dat de integrale uitvoering van het
regeerakkoord de kostprijs van de loonkostendaling op
68,7 miljard frank zou brengen. Ik neem dat met een
korreltje zout, maar geef toch het cijfer om het verschil
weer te geven.
Deze berekeningen zouden gebaseerd zijn op de vol-
gende cijfers van de RSZ : 2 251 000 personen tewerk-
gesteld in de prive´-sector, gecorrigeerd met 103 000
eenheden voor de omzetting van de deeltijds tewerkge-
stelden. Dus, 2 148 000 werknemers vermenigvuldigd
met gemiddeld 32 000 Belgische frank betekent inder-
daad 68,7 miljard frank, of een verschil van 20 miljard
frank met de in de begroting voorziene bedragen.
Mijnheer de minister, zijn de aangehaalde cijfers van het
aantal werknemers dat voor de loonkostendaling in aan-
merking komt correct ?
Indien het door mij geciteerde regeerakkoord letterlijk
wordt uitgevoerd, bevestigt u dat die loonkostendaling
duidelijk meer zou bedragen dan 48,2 miljard frank ?
Gaat dit inderdaad meer naar 68,7 miljard frank ?
Hoe zal de regering, indien u deze cijfers geheel of
gedeeltelijk zou bevestigen, deze meeruitgave financie-
ren, ermee rekening houdend dat het regeerakkoord
deze operatie omschrijft als neutraal voor de financiering
van de sociale zekerheid ?
Indien u deze cijfers zou kunnen weerleggen of betwis-
ten, dan kreeg ik graag de cijfers waarop de regering en
u zich baseren om tot de berekening van die 48,2 miljard
frank te komen, met name het aantal werknemers en de
correctiefactor voor de deeltijdse arbeiders.
Bevestigt u dat de integrale uitvoering van de loonkosten-
daling zal beperkt blijven tot die 48,2 miljard frank ?
Indien alle geciteerde cijfers niet correct zouden zijn, blijft
het dan bij die 48,2 miljard frank ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
de RSZ heeft geen enkele weet van een studie, schatting
of raming waaruit de door mevrouw D'Hondt aange-
haalde cijfers afkomstig zouden kunnen zijn. Mevrouw, ik
veronderstel dat de door u geciteerde cijfers het resultaat
16
HA 50
COM 105
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
zijn van een door u uitgevoerde berekening en ik wil
derhalve drie zaken toelichten : ten eerste, hoe de rege-
ring is gekomen tot een kostprijs van 48,2 miljard frank
voor de supplementaire verhoging vanaf 1 april 2000 in
het kader van de structurele lastenverlaging; ten tweede,
hoeveel werknemers voor de loonkostendaling in aan-
merking komen; ten derde, welke correctiefactor wordt
gehanteerd voor de berekening van de deeltijdse arbeid.
Sedert 1 april 1999 is er een structurele verlaging van de
lasten, dat weet u. Dat schema is gebaseerd op een
progressieve verhoging van de lastenverlaging van ar-
beiders en bedienden tot e´e´n bedrag in het jaar 2004.
Dat bedrag kan om de twee jaar herzien worden. Omdat
een verlaging van de lasten vooral een positief effect
heeft op de laagst geschoolden, werden in de wet ook
verschillende loongrenzen ingebouwd. Daardoor is het
huidige bedrag van lastenverlaging niet alleen verschil-
lend voor arbeiders en bedienden, maar ook voor ver-
schillende lonen.
Het totale bedrag voor de lastenverlaging 2000 bedraagt
106,6 miljard frank, of een verhoging van 48,2 miljard
frank in vergelijking met het initie¨le schema dat dateert uit
de vorige legislatuur.
Die 48,2 miljard frank bestaat uit een verhoging van de
enveloppe met 15,8 miljard frank zoals reeds tijdens de
vorige regering werd beslist, en een bijkomend budget
van 32,4 miljard frank. Dat bedrag omvat eveneens de
recyclage van de Maribel bis en Maribel ter-steun.
Het is binnen dit budget dat de sociale partners de RSZ
gevraagd hebben een aantal scenario's uit te werken.
Naast die budgettaire beperking heeft de RSZ haar
berekeningen uitgevoerd overeenkomstig de principes
en doelgroepen zoals omschreven in artikel 35, §§ 1 tot
4 van de wet van 29 juni 1981.
Het aantal werknemers uit de prive´-sector waarop de
maatregel van toepassing kan zijn, bedraagt ongeveer
2 210 000. Daarnaast komen 40 000 werknemers in aan-
merking voor de sociale Maribel. Het aantal werknemers
waarop de bijdrage effectief van toepassing is en niet nul
bedraagt, is 1 870 000. Dan zijn er nog eens 32 000
werknemers die effectief in aanmerking komen voor de
sociale Maribel.
U vraagt hoe de deeltijdse arbeid en onvolledige presta-
ties verrekend worden in de lastenverlaging. Daarvoor
wordt de correctiecoe¨fficie¨nt µ gebruikt. Die coe¨fficie¨nt is
gelijk aan nul bij prestaties van minder dan 33% en gelijk
aan e´e´n van zodra de prestaties meer dan 80% van een
voltijdse prestatie bedragen. Tussen die twee grenzen
neemt de coe¨fficie¨nt lineair toe.
Het gaat hier om de prestatie van de werknemer in de
loop van een trimester bij e´e´n werkgever. Het kan zijn dat
e´e´n werknemer in e´e´n trimester bij vier werkgevers
respectievelijk 20, 15, 19 en 11 arbeidsdagen heeft
verricht, in totaal dus meer dan een derdetijds job. Per
werkgever echter bedragen de prestaties minder dan
33% van een voltijdse betrekking. Deze werkgevers
kunnen bijgevolg geen aanspraak maken op lasten-
verlaging voor deze werknemer.
Wat
de
integrale
uitvoering
van
het
onderdeel
loonkostenverlaging uit het regeerakkoord betreft, vraagt
u of deze kosten zich voor het jaar 2000 tot de in de
begroting uitgetrokken 48,2 miljard frank zullen beper-
ken.
De sociale partners zijn, in de verschillende scenario's
die ze aan de regering hebben voorgelegd, altijd binnen
de voorziene enveloppe van 48,2 miljard frank extra
lastenverlaging gebleven. Daarnaast heeft deze bijko-
mende inspanning van 48,2 miljard frank betrekking op
het tweede, derde en vierde trimester van 2000 en op het
eerste trimester van 2001. We spreken dus eigenlijk over
iets dat strikt budgettair gesproken betrekking heeft op
twee begrotingsjaren daar we ons begeven van 1 april
naar 1 april.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de minister, ik
meen begrepen te hebben dat het aantal werknemers uit
de private sector dat volgens u betrokken is bij de
loonkostendaling 2 210 000 bedraagt. Zelf kwam ik uit op
zowat 40 000 meer maar daar zal ik geen probleem van
maken.
Als ik u goed heb begrepen laat u nog een groep buiten
beschouwing. Ik citeer daarom het regeerakkoord waarin
sprake is van :
... per werknemer per jaar, zonder
onderscheid, behalve de correctiefactor voor de deeltijd-
sen
. Als ik deze bepaling hanteer, klopt onze berekening
niet meer. 2 210 000 min een groep deeltijdsen die in
fulltime equivalenten worden omgezet, levert een uit-
komst van ongeveer 2 100 000. Op dat moment kom ik
maar op een gemiddelde van 32 000 frank.
Minister Frank Vandenbroucke : Ik hou ook rekening
met het feit dat er een groep is waaraan geen enkele
bijdragevermindering wordt toegekend. Uit mijn cijfers
blijkt
dat
de
mensen,
die
effectief
de
bijdrage-
vermindering ontvangen, toch wel een significant klei-
nere groep is. De regering heeft een budgettaire enve-
loppe die de basis vormde voor de berekeningen.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Ik weet dat ik een
nieuwe vraag zal moeten stellen om te weten te komen
welke categorie niet in aanmerking komt. Noch in het
regeerakkoord, noch tijdens de bespreking van het wets-
ontwerp heb ik deze groep kunnen detecteren. Ik weet
HA 50
COM 105
17
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
wel wat ik met de groep van de deeltijdsen moet doen
maar ik heb daarnaast geen categorie meer ontdekt die
geen recht heeft op die 32 000 frank. Ik zal dus een
nieuwe vraag moeten stellen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 15.30 uur.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 15.30 heures.
18
HA 50
COM 105
02-02-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000