B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
J
USTITIE
COMMISSION DE LA
J
USTICE
VAN
DU
19-01-2000
19-01-2000
HA 50
COM 090
HA 50
COM 090
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Woensdag 19 januari 2000
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
-
COM 090
Samengevoegde interpellaties van :
- de heer Geert Bourgeois tot de minister van Justitie over
de benoeming tot voorzitter van de rechtbank van eerste
aanleg te Luik
(nr. 208)
- de heer Tony Van Parys tot de minister van Justitie over
de beleidslijnen inzake benoemingen (nr. 210)
- de heer Bart Laeremans tot de minister van Justitie over
de benoeming van de voorzitter van de rechtbank van
eerste aanleg te Luik
(nr. 211)
- de heer Jean-Pol Poncelet tot de minister van Justitie
over
de aanstelling van mevrouw Reynders tot voorzitter
van de rechtbank van eerste aanleg te Luik
(nr. 218)
4
sprekers : Geert Bourgeois, voorzitter van de VU&ID-
fractie, Tony Van Parys, Bart Laeremans, Jean-Pol
Poncelet, voorzitter van de PSC-fractie, Marc Verwilg-
hen, minister van Justitie
Moties
11
Sommaire
Mercredi 19 janvier 2000
COMMISSION DE LA JUSTICE
-
COM 090
Interpellations jointes de :
- M. Geert Bourgeois au ministre de la Justice sur
la
nomination du pre´sident du tribunal de premie`re instance
de Lie`ge
(n° 208)
- M. Tony Van Parys au ministre de la Justice sur
la
politique mene´e en matie`re de nominations
(n° 210)
- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur
la
nomination du pre´sident du tribunal de premie`re instance
de Lie`ge
(n° 211)
- M. Jean-Pol Poncelet au ministre de la Justice sur
la
de´signation de Mme Reynders a` la pre´sidence du tribunal
de premie`re instance de Lie`ge
(n° 218)
4
orateurs : Geert Bourgeois, pre´sident du groupe
VU&ID, Tony Van Parys, Bart Laeremans, Jean-Pol
Poncelet, pre´sident du groupe PSC, Marc Verwilghen,
ministre de la Justice
Motions
11
2
HA 50
COM 090
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Samengevoegde interpellaties van :
- de heer Geert Bourgeois tot de minister van Justitie over
zijn tussenkomst in de voorlopige aanhouding van Michel
Nihoul
(nr. 209)
- de heer Tony Van Parys tot de minister van Justitie over
de beleidslijnen inzake de uitoefening van het positief
injunctierecht
(nr. 217)
12
sprekers : Geert Bourgeois, voorzitter van de VU&ID-
fractie, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, minister
van Justitie, Gerolf Annemans, voorzitter van de
Vlaams Blok-fractie
Moties
19
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Justitie over
het personeelskader in de
justitiehuizen
(nr. 745)
19
sprekers : Jo Vandeurzen, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- de heer Luc Goutry aan de minister van Justitie over
de
oprichting van een afdeling van het hof van beroep in
West-Vlaanderen
(nr. 762)
- mevrouw Frieda Brepoels aan de minister van Justitie
over
de oprichting van een afdeling van het hof van
beroep van Antwerpen in de provincie Limburg
(nr. 799)
21
sprekers : Luc Goutry, Frieda Brepoels, Marc Ver-
wilghen, minister van Justitie
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie en
aan de vice-eerste minister en minister van Begroting,
Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over
de taalproblematiek van het gerecht in Brussel (nr. 783)
- de heer Geert Bourgeois aan de minister van Justitie
over
het tussentijds verslag van de commissie gerechte-
lijke achterstand Brussel en over de regeringsplannen
terzake
(nr. 816)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van Justitie)
24
sprekers : Bart Laeremans, Geert Bourgeois, voorzit-
ter van de VU&ID-fractie, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Geert Bourgeois aan de
minister van Justitie over
de dringende noodzaak tot een
wetswijziging met betrekking tot de rol van het openbaar
ministerie in de rechtspleging zowel in burgerlijke als in
strafzaken
(nr. 798)
27
sprekers : Geert Bourgeois, voorzitter van de VU&ID-
fractie, Marc Verwilghen, minister van Justitie
Interpellations jointes de :
- M. Geert Bourgeois au ministre de la Justice sur
son
intervention dans l'arrestation provisoire de Michel Nihoul
(n° 209)
- M. Tony Van Parys au ministre de la Justice sur
la
politique mene´e en matie`re d'exercice du droit d'injonction
positive
(n° 217)
12
orateurs : Geert Bourgeois, pre´sident du groupe
VU&ID, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, ministre de
la Justice, Gerolf Annemans, pre´sident du groupe
Vlaams Blok
Motions
19
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre de la
Justice sur
le cadre du personnel dans les maisons de
justice
(n° 745)
19
orateurs : Jo Vandeurzen, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Questions orales jointes de :
- M. Luc Goutry au ministre de la Justice sur
la cre´ation
d'une section de la cour d'appel en Flandre occidentale
(n° 762)
- Mme Frieda Brepoels au ministre de la Justice sur
la
cre´ation d'une section de la cour d'appel d'Anvers dans la
province du Limbourg (n° 799)
21
orateurs : Luc Goutry, Frieda Brepoels, Marc Ver-
wilghen, ministre de la Justice
Questions orales jointes de :
- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice et au
vice-premier
ministre
et
ministre
du
Budget,
de
l'Inte´gration sociale et de l'E
´ conomie sociale sur
la pro-
ble´matique linguistique au tribunal de Bruxelles
(n° 783)
- M. Geert Bourgeois au ministre de la Justice sur
le
rapport inte´rimaire de la commission sur l'arrie´re´ judiciaire
a` Bruxelles et sur les plans du gouvernement a` ce propos
(n° 816)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre de la Justice)
24
orateurs : Bart Laeremans, Geert Bourgeois, pre´si-
dent du groupe VU&ID, Marc Verwilghen, ministre de
la Justice
Question orale de M. Geert Bourgeois au ministre de la
Justice sur
l'urgente ne´cessite´ d'une modification le´gis-
lative concernant le ro^le du ministe`re public dans la
proce´dure tant civile que pe´nale
(n° 798)
27
orateurs : Geert Bourgeois, pre´sident du groupe
VU&ID, Marc Verwilghen, ministre de la Justice
HA 50
COM 090
3
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
4
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DE LA JUSTICE
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MERCREDI 19 JANVIER 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
WOENSDAG 19 JANUARI 2000
De vergadering wordt geopend om 10.22 uur door de
heer Fred Erdman, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 10.22 heures par M. Fred
Erdman, pre´sident.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De mondelinge vragen nr. 759 van de heer Bart Laere-
mans en nr. 722 van de heer Servais Verherstraeten
worden naar een latere datum verschoven.
Samengevoegde interpellaties van :
- de heer Geert Bourgeois tot de minister van Justitie
over
de benoeming tot voorzitter van de rechtbank
van eerste aanleg te Luik
(nr. 208)
- de heer Tony Van Parys tot de minister van Justitie
over
de beleidslijnen inzake benoemingen (nr. 210)
- de heer Bart Laeremans tot de minister van Justitie
over
de benoeming van de voorzitter van de recht-
bank van eerste aanleg te Luik
(nr. 211)
- de heer Jean-Pol Poncelet tot de minister van
Justitie over
de aanstelling van mevrouw Reynders
tot voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te
Luik
(nr. 218)
Interpellations jointes de :
- M. Geert Bourgeois au ministre de la Justice sur
la
nomination du pre´sident du tribunal de premie`re
instance de Lie`ge
- M. Tony Van Parys au ministre de la Justice sur
la
politique mene´e en matie`re de nominations
- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur
la
nomination du pre´sident du tribunal de premie`re
instance de Lie`ge
- M. Jean-Pol Poncelet au ministre de la Justice sur
la de´signation de Mme Reynders a` la pre´sidence du
tribunal de premie`re instance de Lie`ge
De voorzitter : Mijnheer Bourgeois, mag ik u eerst en
vooral feliciteren met uw verkiezing tot voorzitter van uw
partij. Ik weet wat het is. Uw aanwezigheid in deze
commissie wijst er volgens mij op dat u een actief lid van
deze commissie zult blijven.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, ik zal mijn best doen. Uw gelukwensen leken mij
eerder op blijken van innige deelneming, maar deson-
danks weet ik ze toch te apprecie¨ren.
Mijnheer de minister, collega's, de benoeming tot voor-
zitter van de rechtbank van eerste aanleg te Luik van
mevrouw Danielle Reynders heeft zowel in als buiten de
gerechtelijke wereld heel veel beroering verwekt. Die
benoeming heeft volgens mij aanleiding gegeven tot een
nooit eerder geziene manifestatie van magistraten en
advocaten. Ook in de media was heel wat te doen over
deze benoeming. Er was felle kritiek; er was sprake van
nepotisme en een politieke benoeming. Het gaat over de
zus van een topminister die een van de schragende
figuren is van deze coalitie.
De waarnemende voorzitter, mevrouw Lovens, was de
eerste kandidate van het hof van beroep en van de
provincieraad van Luik. Mevrouw Reynders was niet
voorgedragen door het hof van beroep en was maar de
tweede kandidate van de provincieraad van Luik. On-
danks dit alles werd zij benoemd. In tegenstelling tot wat
eerder werd verklaard, is dit geen primeur. Laten wij
echter eerlijk zijn, het is hoogst uitzonderlijk dat iemand in
dergelijke omstandigheden wordt benoemd.
Dit roept toch een aantal vragen op omdat we ons in een
overgangsperiode bevinden. Artikel 151 van de Grond-
wet is goedgekeurd, de Hoge Raad voor de Justitie moet
nog worden opgericht. Om die reden zou men toch de
grootste omzichtigheid en de naleving van objectieve
regels inzake benoemingen verwachten. Het baart ook
opzien omdat deze regering een nieuwe politieke cultuur,
een politiek van depolitisering, hoog in haar vaandel
voert. Uzelf bent hiervan een belangrijk symbool sinds de
onderzoekscommissie-Dutroux. Een van uw belangrijk-
ste analyses was toen dat dit land ziek is. Volgens u was
er nood aan een andere cultuur, aan depolitisering. U
bent de vaandeldrager van deze beweging !
HA 50
COM 090
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Geert Bourgeois
Die benoeming is ook merkwaardig omdat u reeds her-
haaldelijk heeft gezegd dat u het vertrouwen met de
magistratuur wil herstellen. Een gemotiveerde voordracht
van het hof van beroep negeren, lijkt mij niet de juiste
manier om dit vertrouwen te herstellen. Trouwens, deze
benoeming heeft aanleiding gegeven tot een betoging in
Luik van magistraten en advocaten. Ik stel mij dan ook
ernstige vragen bij het vertrouwen dat bij die mensen
bestaat in de voorzitter van de rechtbank van eerste
aanleg.
Mijnheer de minister, is deze benoeming - waaraan
volgens mij toch een schijn van nepotisme kleeft -
verenigbaar met een beleid van depolitisering ? Het
gerucht doet de ronde dat dit een interne afrekening is
binnen de Luikse PRL. Klopt het dat de waarnemende
voorzitter, mevrouw Lovens, de schoonzus is van de heer
Perin en dat zij de steun had van minister Michel ? Als dit
klopt zou het bij deze benoeming gaan om een puur
politieke strijd die zich tot op het hoogste niveau heeft
afgespeeld.
Ik had graag geweten hoe u deze benoeming verant-
woordt ? Volgens mij twijfelt niemand aan de bekwaam-
heid van de kandidate die u hebt benoemd maar zij was
niet voorgedragen door het hof van beroep. Ik hoop dat
het hof van beroep zijn voordracht heeft gemotiveerd. U
hebt daarvan afgeweken. Ik neem aan dat ook u uw
benoemingsbesluit heeft gemotiveerd. Ik zou uw verant-
woording terzake willen vernemen.
Ik heb problemen met het functioneren van deze nieuwe
voorzitter in die omstandigheden. Ik denk aan de pers-
aandacht, de betoging en de beroering daaromtrent. Zult
u stappen zetten om te komen tot een sereen klimaat ?
Ik weet dat de benoeming pas op 6 januari in Het
Belgisch Staatsblad is verschenen, maar ik had toch
graag geweten of er volgens u reeds een procedure werd
opgestart bij de Raad van State ?
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, de benoeming van de voorzitter van
de rechtbank van eerste aanleg te Luik heeft heel wat
opschudding veroorzaakt. Er was een manifestatie zon-
der voorgaande in het gerechtsgebouw in Luik. In de
media zagen we dat er zelfs een reactie was op het
ogenblik van de benoeming zelf. Nochtans zijn er de
laatste jaren heel wat inspanningen geleverd om de
benoemingen en de bevorderingen in het gerecht te
objectiveren. Het was in die zin trouwens een ongeschre-
ven regel dat bij een dubbele eerste voordracht van de
provincieraad en het hof van beroep, omwille van de
unanimiteit vanwege de adviserende organen, altijd de
uitgebrachte adviezen werden gevolgd. Volgens mijn
informatie zijn er de jongste tien jaar hierop geen afwij-
kingen geweest. Ik meen trouwens dat het niet goed is
om van die unanieme adviezen af te wijken. De minister
van Justitie moet terzake een maximale objectiviteit
nastreven. Ik heb trouwens vastgesteld dat minister
Verwilghen bij de diverse benoemingen van voorzitters,
ondervoorzitters of raadsheren van het hof van beroep
totnogtoe de voordrachten volgde. Ik herinner mij nog de
recente benoeming van de voorzitter van de rechtbank
van eerste aanleg in Gent, waar de minister de unanieme
voordracht van de provincieraad en van het hof van
beroep heeft gevolgd.
De vraag rijst dan natuurlijk waarom de minister bij de
jongste benoeming dit advies niet heeft gevolgd. Hoe
motiveert hij deze afwijking ?
Wij hebben, terecht, onlangs de voordracht van de
provincieraad afgeschaft. In de toekomst treedt de Hoge
Raad voor de Justitie op. We stellen vast dat u zich in dit
dossier alleen baseert op de tweede keuze van de
provincieraad, want de kandidate die benoemd is, werd
door het hof van beroep immers helemaal niet voorge-
dragen. Deze handelwijze past niet in de trend en de
noodzaak van de objectivering van benoemingen.
Ik verwijs in dit verband ook naar enkele recente benoe-
mingen in het notariaat. Men benoemde daar enkele
personen die ook niet de beste adviezen hadden gekre-
gen. Vandaag verschenen in het Belgisch Staatsblad
twee arresten van de Raad van State waarbij benoemin-
gen van 30 december 1999 van notarissen werden
geschorst omdat de adviezen niet werden gevolgd en de
objectiviteit niet kon worden gegarandeerd.
Wat is de beleidslijn inzake de benoemingen in de
magistratuur en het notariaat ? Wordt de trend naar
objectivering gevolgd of zijn er andere elementen die de
minister hebben gei¨nspireerd ? Ik denk hier aan de
familieband tussen de recente voorzitter van de recht-
bank van eerste aanleg in Luik en een lid van de
regering.
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het Vlaams
Blok heeft nooit geloofd in het zogenaamde nieuwe
klimaat van depolitisering dat na de verslagen van de
commissie-Dutroux zou zijn ontstaan. Wij zijn steeds
blijven beweren dat zeker aan Franstalige kant de be-
staande politisering van het gerecht zou worden voort-
gezet. De PS en de PRL hebben blijvend de nadruk
gelegd op een afspiegeling van de politieke verhoudin-
gen in de magistratuur en dus het voortzetten van de
politieke benoemingen. Bijvoorbeeld in het debat over de
samenstelling van de Hoge Raad hebben wij daarvoor
gewaarschuwd. Mede omdat de Hoge Raad door de
Senaat zou worden samengesteld zou het een hoogfeest
van politieke benoemingen worden. Wij hebben gelijk
gekregen, want momenteel is hij door de Senaat politiek
6
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Bart Laeremans
samengesteld. De heer Bourgeois heeft toen nog gezegd
dat wij de mensen zand in de ogen strooiden. Zij hebben
nu echter zelf moeten vaststellen dat alles politiek zal
blijven gebeuren.
Wat de specifieke benoeming van mevrouw Reynders
betreft, die nog volgens het oude systeem gebeurt, deze
is beschamend en ontluisterend. Niet alleen de manifes-
taties voor en in het gerechtsgebouw van Luik waren
uniek, ook de eedaflegging gebeurde op een ontluiste-
rende wijze. De voorzitter van deze rechtbank heeft de
politici die hiervoor verantwoordelijk zijn duidelijk gezegd
dat dit onwaarschijnlijk is en dat de oude politieke cultuur
heeft gezegevierd.
Een aantal politici doen het tegenovergestelde van wat zij
beweren. Er is werkelijk een duidelijke band met e´e´n van
de belangrijkste ministers van dit land. Mevrouw Reyn-
ders is de zuster van de minister van Financie¨n. Boven-
dien was zij door niemand voorgedragen voor deze
benoeming. Ik kan de minister wel ergens begrijpen. Hij
heeft immers zeer veel te danken aan zijn goede collega
Reynders. Ik doel dan niet alleen op het feit dat hij
vandaag minister is, hoewel de PRL hier zeker een
steentje toe heeft bijgedragen, ook het feit dat hij destijds
voorzitter van de commissie-Dutroux kon worden is deels
aan de PRL te danken. Normaal gezien had de heer
Reynders immers zelf voorzitter kunnen worden. Omwille
van het feit dat zijn zuster destijds onderzoeksrechter
was, kon dit niet. De huidige minister van Justitie heeft
zijn bekendheid daaraan te danken. Hij heeft dus zelfs op
rechtstreekse wijze veel te danken aan de heer Reyn-
ders. In het klimaat van
voor wat hoort wat is heel deze
benoeming goed te begrijpen.
Mijnheer de minister, ik heb in dit verband een aantal
vragen voor u. Welke criteria liggen er aan de basis van
deze benoeming ? Welke evenwichten moesten geres-
pecteerd worden ? Welke politieke evenwichten hebben
hier gespeeld ? Welke beleidslijn zult u in de komende
periode, voor de Hoge Raad gei¨nstalleerd is, hanteren
voor de benoemingen ? Ervaart u dit nieuwe klimaat
inzake de justitie¨le benoemingen dat u in de vorige
legislatuur zo sterk bepleit hebt ? Ervaart u dat er geen
druk meer wordt uitgeoefend om wie dan ook te benoe-
men ? Of ervaart u vanuit welbepaalde hoek nog steeds
druk om hier en daar politieke benoemingen te lance-
ren ?
M. Jean-Pol Poncelet (PSC) : Monsieur le pre´sident,
monsieur le ministre, le moins que l'on puisse dire est
que les de´cisions que vous avez prises ont suscite´ un
certain e´moi et un e´moi certain, y compris dans le monde
judiciaire lie´geois qui a organise´ une manifestation silen-
cieuse en guise de protestation, e´ve´nement exceptionnel
et sans doute sans pre´ce´dent. La presse faisait e´tat
d'une nomination provoquant un scandale a` Lie`ge et, je
cite,
la de´signation plus que probable de Mme Reynders
provoque un ve´ritable scandale dans les milieux judiciai-
res de la Cite´ ardente
. Je pense que l'indignation est
largement de´crite par ces quelques re´fe´rences.
Nous sommes en effet en droit de nous demander si
cette de´signation ne jette pas un trouble certain et ne
porte pas atteinte a` la cre´dibilite´ de nos institutions et tout
spe´cialement a` l'inde´pendance de la justice, tellement
sollicite´e depuis de nombreuses anne´es.
Je souligne de plus l'aspect me´diatique du proble`me
lorsque, lors de la prestation de serment de Mme Reyn-
ders, le pre´sident qui e´tait charge´ de la recueillir s'est
indigne´ lui-me^me des circonstances dans lesquelles on
lui faisait jouer ce ro^le. C'e´tait aussi sans pre´ce´dent dans
le monde judiciaire.
Il ne faut pas trop s'attarder sur le processus mais je
pense ne´cessaire de rappeler que conforme´ment a` la
version actuelle de l'article 151 de la Constitution, le
pre´sident du tribunal de premie`re instance est nomme´
par le Roi sur deux listes doubles. Mes colle`gues ont
rappele´ que la premie`re liste e´manait de la cour d'appel
et la deuxie`me du conseil provincial. En l'occurrence,
pour la pre´sidence du tribunal de premie`re instance de
Lie`ge, la cour d'appel a pre´sente´ Mme Lovens comme
premie`re candidate et M. Fontaine comme second can-
didat, tandis que le conseil provincial, apre`s des de´bats
agite´s, a finalement pre´sente´ Mme Reynders comme
seconde candidate en lui pre´fe´rant e´galement Mme
Lovens en premier lieu. Il y a donc eu une seule
candidate pre´sente´e sur les deux listes et il s'agissait de
Mme Lovens.
Comme en atteste la publication au Moniteur, entre une
candidate pre´sente´e premie`re a` la fois par une autre
juridiction et par le conseil provincial et, je voudrais le
souligner, exerc¸ant par ailleurs la fonction de pre´sidente
du tribunal ad inte´rim depuis un long moment et une
candidate qui n'est pre´sente´e seconde que par un or-
gane politique, vous avez de´cide´ de choisir la candidate
pre´sente´e seconde par l'organe politique. Bien su^r, vous
e^tes libre de votre de´cision et c'est bien normal mais, en
l'occurrence, vous de´rogez a` une tradition e´tablie selon
laquelle le ministre de la Justice nomme un candidat qui
est pre´sente´ deux fois premier.
On a parle´ de de´politisation des nominations et de
promotion des magistrats. C'est un souci que nous
partageons tous et qui est e´videmment ne´cessaire. Tout
le monde se souvient des longs de´bats qui ont voulu
d'ailleurs, a` l'occasion de la mise en place du Conseil
supe´rieur de la Justice, limiter la marge de manoeuvre du
ministre pour e´viter de tomber dans ce travers. Monsieur
le ministre, ma conclusion est donc que vous devez avoir
des raisons impe´rieuses pour faire passer devant deux
autres personnes cette candidate qui, inde´pendamment
HA 50
COM 090
7
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jean-Pol Poncelet
de ses compe´tences et la` n'est pas le de´bat, n'est pas
pre´sente´e par la cour d'appel et, si elle est pre´sente´e par
un organe politique, ne l'a e´te´ qu'en second. C'est
d'autant plus regrettable que cette de´cision intervient a`
quelques jours de la mise en place du Conseil supe´rieur
de la Justice qui est pre´cise´ment charge´ de ce genre de
de´cision.
Mes questions sont relativement bre`ves et tournent
autour de trois sujets. La premie`re sera pose´e au nom de
l'esprit des accords Octopus qui ont permis de lancer la
re´forme de la Justice, esprit d'ailleurs mis en avant dans
la de´claration du gouvernement. Monsieur le ministre,
quelles sont les motivations pre´cises qui vous ont conduit
a` ne pas suivre les deux pre´sentations qui ont e´te´ faites
et a` proce´der a` cette nomination a` la pre´sidence du
tribunal de premie`re instance de Lie`ge ?
La deuxie`me question que je voudrais poser appelle une
re´ponse claire et pre´cise. Personne n'ignore les liens
familiaux entre Mme Reynders et l'actuel ministre des
Finances. Monsieur le ministre, avez-vous eu avec ce
dernier une discussion ou un contact sur la de´signation
de Mme Reynders a` Lie`ge ?
Enfin, j'en viens a` ma troisie`me question. Il me revient
que Mme Lovens aurait e´crit au ministre pour lui deman-
der de fournir des e´le´ments comple´mentaires a` son
dossier. En commission de la Justice, vous avez de´clare´
le 10 octobre dernier, qu'
au tribunal de premie`re ins-
tance de Lie`ge, le dossier concernant la nomination d'un
pre´sident a e´te´ soumis a` mon cabinet le 27 aou^t 1999
.
Vous ajoutiez :
cependant, un candidat m'a e´crit afin de
pouvoir faire valoir des e´le´ments comple´mentaires. Le
dossier a e´te´ retransmis a` l'administration afin d'analyser
cette situation, conforme´ment a` la jurisprudence du
Conseil d'Etat qui exige un traitement identique pour tous
les candidats
. Ma question est double : confirmez-vous
avoir rec¸u ce courrier et quelle suite lui avez-vous
donne´e ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, sta mij toe op de diverse interpellaties over
hetzelfde onderwerp globaal te antwoorden. Mijn ant-
woord is onderverdeeld in drie delen : ten eerste, het
technische gedeelte, dat ook voor een stuk het feitelijke
gedeelte inhoudt; ten tweede, het politieke gedeelde en,
ten derde, de bijkomende vragen die door sommige
leden werden gesteld.
Sta mij toe aan te vatten met u de ervaringen mee te
delen die ik gedurende de eerste zes maanden als
minister van Justitie inzake benoemingen heb meege-
maakt.
Er is een algemene regel die ik heb leren onderkennen.
De persoon die wordt benoemd vindt het de normaalste
zaak van de wereld dat hij benoemd is, want hij be-
schouwt zichzelf als de beste kandidaat. Zeer vaak kan
men vaststellen dat de andere kandidaten de neiging
hebben uitgerekend die benoeming als een politieke
benoeming af te schilderen, wat ik enigszins begrijp in de
teleurstelling die vaak de hunne is. Ik bedoel, een minis-
ter van Justitie kan nooit goed doen.
Hetzelfde ondervind ik bij notarissen. Als in een notariaat
van vader op zoon of dochter wordt benoemd, dan wordt
dit ook aangevoeld als een a-politieke benoeming. Doet
men dit niet, dan zijn er heel wat vaders- of moeders-
notarissen die de benoeming aanzien als van politieke
aard.
Ten eerste, voor het technische gedeelte geef ik u de
feiten. Mevrouw Reynders voldoet juridisch-technisch
aan de wettelijke voorwaarden om te worden benoemd
tot voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Luik.
Laat dit duidelijk zijn. Daarover bestaat geen betwisting.
Ik voeg er onmiddellijk aan toe dat ook de twee andere
kandidaten hieraan beantwoorden.
Mevrouw Reynders werd weliswaar niet voorgedragen
door het hof van beroep, maar wel door de provincieraad.
Het oude artikel 151 van de Grondwet voorziet in de wijze
waarop de kandidaten worden voorgedragen en welke
organen deze voordrachten moeten doen : het hof van
beroep en de provincieraad. Ik meen dat de voordracht-
lijst de minister niet belet een ander kandidaat te benoe-
men dan deze die in de lijst is opgenomen. De keuze van
de minister wordt bovendien niet ingegeven door de
plaats die deze of gene kandidaat op deze of gene lijst
inneemt. Objectieve criteria moeten worden vastgelegd
om de keuze te verantwoorden. Het zal u niet verbazen
dat ik niet de eerste minister van Justitie ben die met
deze problematiek wordt geconfronteerd. Mijn voorgan-
ger weet precies wat ik bedoel. Als mijn departement mij
goed heeft ingelicht, is in 1998, door een ministerieel
besluit van 28 november, een ondervoorzitter van de
rechtbank van eerste aanleg te Luik benoemd die door
het hof van beroep te Luik als tweede kandidaat werd
voorgedragen en door de provincieraad niet werd voor-
gedragen.
Il s'agissait de la nomination de Mme Ancia. Je ne me
souviens pas que le monde judiciaire lie´geois ait conteste´
cette de´cision. Il n'y a pas eu de manifestation, pas
d'incident pendant la prestation de serment, pas de
trahison d'un accord convenu avec le premier pre´sident
de la cour d'appel de Lie`ge.
Ik geef een ander voorbeeld. Bij de benoeming van een
raadsheer bij het hof van Cassatie werd een kandidaat -
de heer Batsele´ - door de Kamer verkozen die zelfs niet
door het hof werd voorgedragen. Er ontstond protest.
Mijn voorganger werd hierover gei¨nterpelleerd op
10 september 1998. Ik zou zijn antwoorden grotendeels
kunnen overnemen. De toenmalige minister had zich bij
zijn keuze gebaseerd op objectieve en wettelijke criteria.
8
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
In het benoemingsdossier van de voorzitter van de
rechtbank te Luik heb ik een precieze gedragslijn ge-
volgd. De criteria die in de wet bepaald zijn, stellen geen
probleem. Het zijn objectieve criteria, maar de toepas-
sing ervan kan vragen doen rijzen.
Dit is een delicate materie omdat een minister op die
manier een voorkeur kan tonen voor een bepaald kandi-
daat. Het betonen van een voorkeur moet op een cor-
recte en rechtvaardige wijze gebeuren. De beslissing
moet gemotiveerd worden.
De Raad van State zal desgevallend oordelen over de
gelijkwaardigheid en de gehanteerde motieven.
Tot op heden werd nog geen beroep bij de Raad van
State aangetekend.
Ik heb de gedragslijn gevolgd en heb de titels en de
verdiensten van elke kandidaat vergeleken. Ik heb op-
recht gemeend de voorkeur te moeten geven aan de
kandidatuur van mevrouw Reynders. Ik heb me niet laten
bei¨nvloeden maar heb me uitsluitend gebaseerd op de
wettelijke adviezen.
D'ailleurs, je voudrais souligner que tout le monde recon-
nai^t que Mme Reynders est une bonne juriste. De
surcroi^t, je crois qu'elle a le caracte`re ferme qui est
ne´cessaire, comme primus inter pares, pour mener un
corps de magistrats. Enfin, dans sa reque^te de postula-
tion, j'ai pu constater qu'elle a amplement indique´ de
quelle fac¸on elle comptait assurer le management du
tribunal de premie`re instance de Lie`ge.
Het is voor een minister niet gemakkelijk om te worden
geconfronteerd met een benoemingsdossier van een
magistrate die dezelfde naam draagt als een collega-
minister. In dit geval ging het om de minister van Finan-
cie¨n, met wie ik op geen enkele wijze over dit dossier
contact heb gehad. Ik verheel niet dat ik liever minister
was geworden op een ogenblik dat de Hoge Raad voor
de Justitie volledig zou zijn opgestart. Het systeem
waarin deze raad verantwoordelijk is voor de benoeming
en bevordering van magistraten hebben wij allen ge-
wenst. Ik ben er als minister dan ook trots op dat ik
steeds achter dit benoemingsbeleid heb gestaan en het
altijd heb verdedigd.
Sta mij echter toe twee opmerkingen te maken. In deze
zaak heb ik niemand horen twijfelen aan de kwaliteiten
van mevrouw Reynders; iedereen schijnt het erover eens
te zijn dat ze garant staat voor een waardige, deskundige
en gedegen leiding van de zetel van de rechtbank van
eerste aanleg te Luik. Alvorens haar te benoemen heb ik
mij hiervan op basis van de adviezen vergewist. Ik roep
mevrouw Reynders dan ook op om alle mogelijke twijfels
weg te nemen door haar kwaliteiten in de praktijk om te
zetten. Ik hoop dat ze ten volle beseft dat ze met een
handicap aan haar mandaat begint. Het nieuwe systeem
is nog niet in werking getreden, het oude bestaat in de
geest ook niet meer. In deze overgangsfase heeft me-
vrouw Reynders het nadeel van de twijfel. Ik reken erop
dat zij de dynamiek van een jonge en moderne magis-
tratuur zal belichamen en de hele heibel snel zal doen
vergeten.
Ee´n van de redenen waarom een nieuw benoemings- en
bevorderingssysteem door de Hoge Raad is ingevoerd,
is dat niemand nog langer vrede kon nemen met het
oude systeem. Er moet nu niet worden beweerd dat het
oude systeem garanties bood voor objectiviteit zolang de
minister er zich niet mee bemoeide. Bij de voordracht
door de provincieraad en de selectie door collega's
speelden politieke, familiale en amicale overwegingen
vaak een rol. Het systeem mag dan ook niet als een
zuiver systeem worden voorgesteld. Het zal worden
vervangen. Ik zal er persoonlijk op toezien dat de onaf-
hankelijkheid op een onbelemmerde en krachtdadige
wijze in werking zal treden. Ik roep de leden van de
commissie op om het nodige te doen opdat de nieuwe
instelling op het goede spoor wordt gezet.
Dit is de start van een nieuw tijdperk. Ik wil de laatste
minister van Justitie zijn die wordt aangesproken over
benoemingen en bevorderingen, ook al zijn ze perfect
verdedigbaar. Ik vraag de kandidaten en hun bescherm-
heren om in de toekomst aan mijn deur voorbij te gaan.
Verzoeken die de onafhankelijkheid van de Hoge Raad in
het gedrang zouden brengen, zullen bij mij geen gehoor
vinden. Laten we ons allen scharen achter de aanwijzing
dat de rechtbank van eerste aanleg te Luik ondanks alle
discussie een bekwame leiding heeft. Laten we vooral
hopen dat het nieuwe benoemings- en bevorderings-
systeem beter werkt dan het oude.
Dan kom ik tot de concrete vragen van de interpellanten.
De heer Bourgeois had het over het serene klimaat
waarin de nieuwe voorzitter van de rechtbank van eerste
aanleg zal moeten werken. Hopelijk is de sfeer niet
zozeer verslechterd dat iedere werking van de rechtbank
onmogelijk wordt gemaakt. Sommigen hebben gemeend
hun ergernis te moeten ventileren, anderen hebben niet
gereageerd. Eenieder die moet waken over de goede
werking van de justitie, dus in de eerste plaats Justitie
zelf, heeft de plicht om erop toe te zien dat mevrouw
Reynders haar taak op een efficie¨nte wijze kan uitoefe-
nen. Als men het bestaan van een onafhankelijke macht
aanvaardt moet men ook aanvaarden dat personen
ervoor kiezen tot deze onafhankelijke macht te behoren.
In dat geval moet hen de mogelijkheid worden geboden
hun carrie`re uit te bouwen, zelfs als ze dezelfde naam
dragen als een lid van de regering.
De heer Van Parys had het over de benoemingen in het
notariaat. Ik heb tijdens de commissievergadering van
11 januari hierover reeds duidelijkheid verschaft. Ik her-
haal nogmaals dat de benoemingen uitsluitend gebeuren
HA 50
COM 090
9
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
op basis van de diverse verleende adviezen. Ik moet de
heer Van Parys er niet op wijzen dat deze adviezen soms
tegenstrijdig zijn en voor dezelfde kandidaat zelfs ver-
schillen naargelang de standplaats waarvoor hij postu-
leert. Dit maakt het voor buitenstaanders niet altijd ge-
makkelijk om een juist inzicht te krijgen in het besluit.
Ik rond af met de opmerking dat sommige benoemingen
waarbij nepotisme geen enkele rol speelt als politieke
benoemingen worden beschouwd, terwijl overdrachten
van vader op zoon niet als politieke benoemingen wor-
den gezien. Dit lijkt mij niet in overeenstemming met de
geest van de wet die tijdens de vorige regeerperiode
werd goedgekeurd.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de minis-
ter, ik neem akte van uw verklaring dat in dit dossier geen
enkele politieke invloed gespeeld heeft en dat uw collega
u niet heeft bei¨nvloed. Niettemin geeft u de indruk dat u
tot nu toe benaderd wordt in andere dossiers. U zegt dat
u iedereen oproept om niet langer te proberen de minis-
ter te bei¨nvloeden. Ik geloof u op uw woord. Wij gaan
ervan uit dat u hier zelfstandig beslist hebt. Hebt u echter
de beste beslissing genomen ? U zegt dat u nooit goed
kan doen : wie benoemd is voelt zich terecht de beste,
wie niet benoemd is zegt dat hij ten onrechte gepasseerd
werd. Ik denk dat u we`l goed kan doen. Soms is het
weliswaar heel moeilijk en delicaat om een afweging te
maken. Ook zonder het nieuwe artikel 151, zonder
Octopus, moet u als minister niettemin een afweging van
titels en verdiensten maken en moet u de beste kandi-
daat benoemen, rekening houdend met alle elementen
van het dossier. Dat is uw taak. Het behoort tot de regels
van behoorlijk bestuur, vastgelegd door de Raad van
State, vo´o´r er enige formele regel ter zake was.
Wat dit betreft, heb ik het gevoel dat u niet echt uw
beslissing wil toelichten, daarin de lijn doortrekkend van
uw voorgangers. Hen heb ik ook herhaaldelijk gevraagd
waarom zij in concrete dossiers kandidaat x boven
kandidaat y verkozen hebben. U hebt alleen gezegd dat
u de titels en verdiensten heb afgewogen. Ik dring aan op
een grotere transparantie. Indien ik nu gemeenteraadslid
was, mijnheer de minister, dan had ik het benoemings-
dossier kunnen gaan inkijken, en had ik kunnen kijken
welk dossier elk van de kandidaten ingediend had, welk
de motivering van de provincieraad was, welk de moti-
vering van het hof van beroep was en welke uw
benoemingsbeslissing was, waarin u inderdaad een af-
weging moet maken.
Ik wil aandringen op transparantie. Wanneer wij interpel-
leren en u er zich toe beperkt te zeggen dat u een
afweging gemaakt hebt en de titels en verdiensten ver-
geleken hebt, dan moeten wij afwachten of er een
procedure bij de Raad van State is of niet.
Verleden week heb ik u nog gei¨nterpelleerd over de
benoemingen in het notariaat. Ik neem aan dat uw laatste
woorden daarover niet op mij betrekking hadden, want ik
heb hier zeker nooit verdedigd dat een apolitieke benoe-
ming een verdienste zou zijn die van vader op zoon
overgaat. Ik heb u toen horen zeggen dat er twee
procedures tot schorsing en vernietiging ingesteld waren.
Er zijn inderdaad vandaag twee schorsingsarresten ge-
publiceerd, maar in de krant lees ik vandaag dat er drie
schorsingen zouden zijn en dat er vier procedures zou-
den zijn. Ik hoop dat u in dit dossier heel correct
gemotiveerd hebt.
In ieder geval roep ik u op - ik dien ook een motie terzake
in - dat u in afwachting van het volledig in werking treden
van artikel 151, de meest strikte objectiviteit zou hante-
ren, dat u bovendien een transparant beleid zou voeren
en dat u de Kamer e´n de publieke opinie elke uitleg zou
verstrekken waarop ze recht hebben. Indien u gelijk hebt,
dan hebt u er belang bij dat aan te tonen en dat te
motiveren om elke twijfel weg te nemen. Daarom inter-
pelleren wij hier ook.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
de minister vergelijkt de toestand met de benoeming van
mevrouw Ancia tot ondervoorzitter en van de heer Bat-
sele´ tot raadsheer in het hof van Cassatie. Deze verge-
lijking houdt echter geen steek. In de eerste plaats ging
het bij mevrouw Ancia om een benoeming tot ondervoor-
zitter van de rechtbank. Bovendien werd zij door het hof
voorgedragen. Dit is met mevrouw Reynders niet het
geval. Ten slotte wil ik erop wijzen dat mevrouw Ancia,
voor zover ik weet, geen familiale banden heeft met een
excellentie.
Wat de vergelijking met het dossier van de heer Batsele´
betreft, kan ik de minister meedelen dat er helemaal geen
sprake was van een afwijking van de eerste dubbele
voordracht. De eerste kandidatuur werd door de Senaat
aan de heer Bastsele´ toegekend en de minister heeft zich
aan deze beslissing gehouden.
Het afwijken van de dubbele eerste voordracht hield een
groot risico in. Bovendien lag het niet voor de hand de
kandidaat te kiezen die door de provincieraad in tweede
orde werd gekozen. Het kan dan ook niemand verbazen
dat er vragen rijzen met betrekking tot de familiale
banden van de kandidaat met de minister van Financie¨n.
Het was niet verstandig in dit geval de keuze van de
provincieraad in tweede orde te volgen aangezien het
Octopusakkoord de voordracht door de provincieraad
niet meer voorschrijft.
Deze benoeming moet worden beschouwd als een ne-
gatief signaal voor de personen die voor een loopbaan in
de magistratuur hebben gekozen en hopen op een
objectieve manier te worden gewaardeerd. De genomen
beslissing lag geenszins voor de hand voor een korps-
overste van de minister van Justitie.
10
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
Ik geef toe dat er soms wel eens vragen rijzen bij
adviezen inzake het notariaat. Uit het schorsingsbesluit
dat vandaag in het Belgisch Staatsblad is verschenen,
kan men afleiden dat de Raad van State in ten minste
twee gevallen van oordeel was dat er redenen waren om
de benoemingen in Aalst en in Namen te schorsen.
Ik dring er dan ook bij de minister op aan om de trend om
op een objectieve manier te beslissen, voort te zetten en
de unanimiteit van de instanties die kandidaten voordra-
gen, te respecteren. Op die manier kan elke mogelijke
schijn van partijdigheid inzake benoemingen worden
voorkomen.
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, u hebt er zich inderdaad tamelijk gemakkelijk
vanaf gemaakt, onder meer door de bal fijn terug te
kaatsen naar uw voorganger en naar de benoeming van
Ancia destijds tot ondervoorzitter van de rechtbank in
Luik. Ondertussen is ook duidelijk dat op die manier het
evenwicht gewoon werd hersteld. Ancia had een PSC-
etiket en heeft nog op het kabinet van oud-minister
Wathelet gewerkt. Batsele´ had een PS-etiket en kwam
rechtstreeks uit het kabinet van minister Onkelinx. De
PSC had dus een benoeming binnen, de socialisten
hadden hun benoeming binnen en nu ook de liberalen.
Uw argumentatie is weinig overtuigend. U zegt te hebben
afgewogen, maar u zegt niet wat u hebt afgewogen. U
hebt de kwalificaties en de verschillende vereisten in elk
geval hier niet geopenbaard, merkwaardig genoeg. Dat
geeft inderdaad weinig zicht op heel de situatie. Aan ons
controlerecht wordt helemaal geen gevolg gegeven.
Verder zegt u nog dat niemand heeft getwijfeld aan die
kwalificaties en dat niemand haar kwaliteit ter discussie
heeft gesteld. Dat is eenvoudig niet waar. Dat was
misschien zo in de adviezen, mijnheer de minister, maar
de eedaflegging werd diezelfde avond nog uitgezonden
op de televisie en degene in wiens handen mevrouw
Reynders de eed heeft afgelegd, heeft uitdrukkelijk ge-
zegd, ik citeer :
Laten wij hopen dat u aan dezelfde
kwalificaties zult voldoen als diegene die werd voorge-
dragen
. Dat is openlijk het in twijfel trekken van de
kwalificaties van mevrouw Reynders. Men hoopt dat ze
wel eens zou kunnen voldoen. De andere kandidate was
voor de magistraten die haar hadden voorgedragen
duidelijk veel efficie¨nter en beter als voorzitter van de
rechtbank. Wij blijven dus de grootste twijfels koesteren
over haar kwalificaties.
Ten slotte hoopt u dat het nieuwe systeem voor verbete-
ring zal zorgen, maar na wat er in de Senaat is gebeurd,
is nu al duidelijk dat alle voor de Hoge Raad voor Justitie
aangewezen personen allemaal een partijpolitiek etiket
dragen : ofwel hebben zij een politiek verleden ofwel
nauwe banden met bepaalde partijen. Wij vrezen dan
ook dat het benoemingsbeleid meer dan ooit politiek
wordt gecentraliseerd, waardoor het erger zal worden
dan ooit. Wij hebben daarvoor gewaarschuwd tijdens de
Octopusdebatten en wij hebben nadien gelijk gekregen,
maar het is altijd jammer als men te vroeg gelijk heeft en
als pas nadien blijkt dat men gelijk heeft gehad.
M. Jean-Pol Poncelet (PSC) : Monsieur le pre´sident, je
ne peux e´videmment pas me satisfaire des re´ponses
apporte´es par le ministre aux questions qui ont e´te´
pose´es. Il a fait re´fe´rence a` des de´cisions ante´rieures,
mais M. Van Parys nous a de´montre´ que comparaison
n'est pas raison puisqu'il s'agissait d'une vice-pre´sidence
et d'un arre^te´ ministe´riel. Mais la grande diffe´rence, c'est
que le ministre actuel nous a promis pendant des mois
que la situation allait changer, qu'il me`nerait une autre
politique et que cette pe´riode e´tait re´volue. Or, vous
mettez a` pre´sent en oeuvre tous les travers que vous
avez de´nonce´s pendant tant de temps, lorsque vous
e´tiez dans l'opposition.
Comme vous l'avez confirme´, vous avez fait pre´valoir le
second choix d'un organe politique au de´triment d'une
candidate qui avait la pre´fe´rence des deux institutions qui
avaient e´te´ consulte´es.
Par ailleurs, je n'ai pas obtenu de re´ponse a` ma question
qui e´tait de savoir si oui ou non, vous aviez eu un contact
a` ce sujet avec l'actuel ministre des Finances. Vous avez
de´savoue´ une personne qui a occupe´ cette fonction ad
interim pendant trois ans, sans faire e´tat de la moindre
critique a` son e´gard. Par conse´quent, le jugement que
vous portez sur l'une et l'autre est fausse´ car vous ne
donnez aucun argument convaincant.
Dans votre re´ponse, vous avez fait re´fe´rence a` des
crite`res le´gaux, comme une perspective de management
que Mme Reynders aurait pre´sente´e. A mon avis, ces
arguments ne pourront pre´valoir que lorsque le Conseil
supe´rieur de la Justice fonctionnera puisque c'est expli-
citement pour cette instance que cette me´thode a e´te´
mise en oeuvre. Ou` en est d'ailleurs la situation a` son
sujet ? Vous ne nous avez pas fait part d'avance´es en ce
qui concerne la mise en place de ce Conseil.
En ce qui concerne la capacite´ des candidates a` travailler
en e´quipe - crite`re qui me parai^t e^tre aussi important -,
vous avez dit qu'un caracte`re ferme e´tait ne´cessaire.
Tout le monde a compris ce que cela signifie quant au
caracte`re de la personne que vous avez de´signe´e.
Enfin, je vous avais pose´ une dernie`re question a` propos
de laquelle vous ne nous avez rien dit : la ne´cessaire
e´galite´ des candidates. Je vous ai demande´ si vous aviez
e´te´ informe´ d'un courrier et quelle avait e´te´ votre re´action
a` ce sujet. Les deux candidates ont-elles finalement e´te´
place´es sur un pied d'e´galite´ ? Vous ne nous avez pas
re´pondu a` cet e´gard. Je pense donc que votre re´ponse
ne peut que susciter la de´fiance de l'opposition que je
repre´sente.
HA 50
COM 090
11
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik wil
even kort reageren op de verschillende uiteenzettingen.
Het bestaande systeem zal afgeschaft worden. De wet-
telijke bepalingen daarvoor zijn genomen.
Ik wil ook ingaan op de gemotiveerde transparantie van
de beslissing. De kandidaten hebben alle toegang tot het
dossier en tot de dossierstukken. Zij kunnen de motive-
ring dus lezen.
Ik stel vast dat men opmerkingen heeft over de vergelij-
kingen die ik maak. Voor mij gaat het om het principe. Dat
principe is hetzelfde wanneer er iemand is die ondervoor-
zitter wordt of die een promotie naar een hof zou moeten
maken.
De zaken in het notariaat, die voor de Raad van State
aanhangig werden gemaakt, gaan over 44 benoemingen
op 600 kandidaten. Ik moet dus niet toelichten dat er in
deze omstandigheden altijd mensen zullen zijn die een
procedure inleiden.
Er zijn ondertussen ook twee schorsingen. Op het ogen-
blik dat ik geantwoord heb, collega Bourgeois, heb ik
gezegd dat er twee waren. Daar zijn ondertussen nog
eens twee schorsingen bijgekomen. Dat maakt dus een
totaal van vier.
Je voudrais encore donner une re´ponse a` notre colle`gue
Poncelet qui demande ou` en est le Conseil supe´rieur de
la magistrature ou de la justice. Je m'en suis de´ja`
explique´ a` propos de l'accord Octopus, ou` vous e´tiez
repre´sente´ par Mme Nyssens, votre collaboratrice a` vos
co^te´s. J'ai bien explique´ la situation de ce Conseil
supe´rieur et sa date d'entre´e en fonctionnement; j'ai
annonce´ que les arre^te´s royaux que j'ai e´labore´s seraient
pre´sente´s au Conseil des ministres de ce vendredi.
Je peux donc en conclure que vous n'avez probablement
pas e´te´ informe´.
J'ajouterai un deuxie`me e´le´ment. A un moment, il a e´te´
demande´ d'e´largir la reque^te par une reque^te amplifica-
tive. J'ai fourni toutes les possibilite´s, mais elles n'ont pas
amene´ a` revoir la de´cision que j'ai prise. J'ai tenu compte
de ces informations, mais elles ne sont pas apparues
suffisamment relevantes pour modifier la de´cision de´fini-
tive.
De voorzitter : Tot besluit van deze bespreking werden
volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion, des motions ont e´te´
de´pose´es.
Een eerste motie van aanbeveling werd ingediend door
de heren Geert Bourgeois en Tony Van Parys en luidt als
volgt :
De Kamer, gehoord de interpellaties van de heren Geert
Bourgeois, Tony Van Parys, Bart Laeremans en Jean-Pol
Poncelet
en het antwoord van de minister van Justitie, - beveelt de
minister aan inzake benoemingen en bevorderingen van
magistraten de geest van het nieuwe artikel 151 van het
Gerechtelijk Wetboek nauw na te leven en uitsluitend
rekening te houden met bekwaamheid en geschiktheid, -
beveelt de minister verder aan de grootste transparantie
inzake benoemingen na te leven.
Une premie`re motion de recommandation a e´te´ de´pose´e
par MM. Geert Bourgeois et Tony Van Parys et est
libelle´e comme suit :
La Chambre, ayant entendu les interpellations de
MM. Geert Bourgeois, Tony Van Parys, Bart Laeremans
et Jean-Pol Poncelet
et la re´ponse du ministre de la Justice, - recommande au
ministre, en matie`re de nominations et de promotions de
magistrats, de respecter strictement l'esprit du nouvel
article 157 du Code judiciaire et de ne tenir compte que
des seuls crite`res de compe´tence et d'aptitude;
- recommande e´galement au ministre de respecter la
plus grande transparence possible pour ce qui concerne
les nominations.
Een tweede motie van aanbeveling werd ingediend door
de heer Bart Laeremans en luidt als volgt :
De Kamer, gehoord de interpellaties van de heren Geert
Bourgeois, Tony Van Parys, Bart Laeremans en Jean-Pol
Poncelet
en het antwoord van de minister van Justitie, - betreurt de
benoeming van mevrouw Reynders tot voorzitter van de
rechtbank van eerste aanleg te Luik, - vraagt de minister
om zich in de toekomst te onthouden van partijpolitiek
gei¨nspireerde benoemingen.
Une deuxie`me motion de recommandation a e´te´ de´-
pose´e par M. Bart Laeremans et est libelle´e comme suit :
La Chambre, ayant entendu les interpellations de
MM. Geert Bourgeois, Tony Van Parys, Bart Laeremans
et Jean-Pol Poncelet
et la re´ponse du ministre de la Justice, - de´plore la
nomination de Mme Reynders comme pre´sidente du
tribunal de premie`re instance de Lie`ge;
- demande qu'a` l'avenir, le ministre s'abstienne de pro-
ce´der a` des nominations politiques.
Een motie van wantrouwen werd ingediend door de heer
Jean-Pol Poncelet en luidt als volgt :
12
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
De Kamer, gehoord de interpellaties van de heren Geert
Bourgeois, Tony Van Parys, Bart Laeremans en Jean-Pol
Poncelet
en het antwoord van de minister van Justitie, - stelt vast
dat de minister voor het eerst, inzake de benoeming voor
een voorzitterschap van een rechtbank van eerste aan-
leg, de dubbele voordracht die hem was voorgelegd,
naast zich heeft neergelegd en de voorkeur heeft gege-
ven aan een persoon die niet door het hof van beroep
was voorgedragen en die slechts als tweede keuze van
een politiek orgaan vermeld stond;
- is de mening toegedaan dat de minister zijn beslissing
niet afdoende gerechtvaardigd heeft in het licht van de
traditie, die wil dat de minister een kandidaat(ate) die
door het hof van beroep en de provincieraad tweemaal
als eerste wordt voorgedragen, benoemt;
- is bijgevolg van mening dat die handelwijze van de
minister er zonder meer op wijst dat hij de voorkeur heeft
gegeven aan een louter politieke benoeming die noch
met de recente keuzen uitgestippeld door de wetgever,
noch met de regeringsverklaring verzoenbaar is;
- spreekt haar wantrouwen uit ten overstaan van de
minister.
Une motion de me´fiance a e´te´ de´pose´e par M. Jean-Pol
Poncelet et est libelle´e comme suit :
La Chambre, ayant entendu les interpellations de
MM. Geert Bourgeois, Tony Van Parys, Bart Laeremans
et Jean-Pol Poncelet
et la re´ponse du ministre de la Justice, - constate que,
pour la premie`re fois, en matie`re de nomination a` la
pre´sidence d'un tribunal de premie`re instance, le ministre
de la Justice n'a pas suivi la double pre´sentation qui lui
e´tait faite, a donne´ la pre´fe´rence a` une personne qui n'a
pas e´te´ pre´sente´e par la cour d'appel et qui n'e´tait que le
second choix d'un organe politique, - estime que le
ministre n'a pas justifie´ sa de´cision de manie`re ade´quate
au regard de la tradition qui veut que le ministre nomme
un ou une candidat(e) pre´sente´(e) deux fois premier(pre-
mie`re) par la cour d'appel et le conseil provincial, - estime
par conse´quent qu'en agissant de la sorte, tout porte a`
croire que le ministre a proce´de´ a` une nomination
purement politique, incompatible avec les choix re´cents
effectue´s par le le´gislateur et la de´claration gouverne-
mentale, - marque sa me´fiance vis-a`-vis du ministre.
Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames
Fauzaya Talhaoui en Jacqueline Herzet en de heren
Hugo Coveliers, Andre´ Fre´de´ric en Bart Somers.
Une motion pure et simple a e´te´ de´pose´e par Mmes
Fauzaya Talhaoui et Jacqueline Herzet et MM. Hugo
Coveliers, Andre´ Fre´de´ric et Bart Somers.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking
is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ulte´rieurement. La
discussion est close.
Samengevoegde interpellaties van :
- de heer Geert Bourgeois tot de minister van Justitie
over
zijn tussenkomst in de voorlopige aanhouding
van Michel Nihoul
(nr. 209)
- de heer Tony Van Parys tot de minister van Justitie
over
de beleidslijnen inzake de uitoefening van het
positief injunctierecht
(nr. 217)
Interpellations jointes de :
- M. Geert Bourgeois au ministre de la Justice sur
son intervention dans l'arrestation provisoire de
Michel Nihoul
- M. Tony Van Parys au ministre de la Justice sur
la
politique mene´e en matie`re d'exercice du droit d'in-
jonction positive
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, ook in deze zaak werd heel
wat aandacht geschonken aan uw handelwijze. Uw tus-
senkomst heeft geleid tot de voorlopige aanhouding van
Michel Nihoul, net voor Kerstmis. Het betreft hier, naar
mijn mening, tot nu toe de meest spectaculaire zaak van
voorlopige invrijheidstelling die onder toepassing van de
nieuwe wet van 5 maart 1998 valt. Allereerst wil ik
beklemtonen dat ik geen oordeel vel over de grond van
de zaak of over de veroordelingen die de betrokkene
heeft opgelopen en nog minder over het lopende onder-
zoek dat in Neufcha^teau wordt gevoerd in de zaak van de
verdwenen en de vermoorde kinderen.
Ik wil het in mijn interpellatie voornamelijk hebben over
uw optreden in deze zaak en over de mogelijke
precedentwaarde ervan. Deze wet is nieuw. De commis-
sie voor voorwaardelijke invrijheidstelling moet oordelen
over deze problematiek, in afwachting van de oprichting
van de strafuitvoeringsrechtbank. Mijnheer de minister,
het is mijns inziens nuttig dat uw rol hierin wordt uitge-
klaard. De feiten, zoals ik ze heb vernomen, hebben zich
als volgt voorgedaan. Toen Nihoul zich op 23 december
1999 om 9.30 uur niet aanbood bij de sociaal assistente,
is er een heel reeks van telefoontjes op gang gekomen.
U telefoneerde met de procureur-generaal, de heer Van
Oudenhove. Hij telefoneerde op zijn beurt met de heer
Dejemeppe. Er werd druk uitgeoefend op de procureur-
generaal. Toen beide heren aanvoelden dat zij in een
moeilijke positie kwamen en er iets moest gebeuren,
zouden zij een wetsdokter ter plaatse hebben gestuurd.
Deze zou een rapport hebben geschreven waarin zou
staan dat de betrokkene ziek was. Ik laat hierbij in het
midden of hij al dan niet te ziek was om zich te verplaat-
HA 50
COM 090
13
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Geert Bourgeois
sen. Later op de avond zou uw kabinetschef nog meer
druk hebben uitgeoefend. Men zou er zelfs mee gedreigd
hebben in de pers bekend te maken wie verantwoordelijk
was voor de niet-aanhouding. Uiteindelijk zou u een
schriftelijk bevel hebben gegeven om op te treden.
Dat is het verhaal dat ik heb gehoord. Ik zou van u graag
vernemen wat zich precies heeft voorgedaan. Waaruit
bestond uw interventie in dit dossier ?
Het tweede onderdeel van mijn interpellatie heeft betrek-
king op het positief injunctierecht, waarop u zich hebt
beroepen. Dit injunctierecht, opgenomen in artikel 274
van het wetboek van strafvordering, houdt in dat de
minister het bevel kan geven om misdrijven te vervolgen.
In dit geval gaat het uiteraard niet om het vervolgen van
een misdrijf, maar om een nieuwe aanhouding van
iemand die voorlopig in vrijheid was gesteld. Bovendien
is het injunctierecht een uitzonderlijke aangelegenheid,
waarvan de minister van Justitie slechts in bijzondere
omstandigheden gebruikmaakt. Alle rechtsgeleerden en
commentatoren zijn het daarover eens. Daarenboven
kan de minister dit recht alleen inroepen als het openbaar
ministerie niets onderneemt. Het principe van de indivi-
duele onafhankelijkheid van de parketmagistraat werd
door de Grondwetgever nogmaals bevestigd in het
nieuwe artikel 151 van de Grondwet. Niet alleen de
zittende magistratuur maar ook het openbaar ministerie
bekleden in individuele aangelegenheden een onafhan-
kelijke positie.
Een ander aspect van dit injunctierecht is dat er van u
wordt verwacht dat u een zekere terughoudendheid
tentoonspreidt, gelet op het feit dat er nogal wat span-
ningen zijn tussen de betrokkene en uzelf. Men zegt mij
dat u zich geregeld persoonlijk laat inlichten over de
stand van zaken van het onderzoek in Neufcha^teau. Ik
weet dat de betrokkene dreigt een klacht tegen u te
zullen indienen. Vindt u dat dergelijke materies onder het
positief injunctierecht vallen ?
Een ander onderdeel van mijn vraag is achterhaald. Mijn
interpellatieverzoek dateert immers van voor de nieuwe
vergadering van de commissie tot voorwaardelijke invrij-
heidstelling. Ik wou weten of de zaak bij deze commissie
aanhangig werd gemaakt en wanneer zij zou bijeenko-
men. Niettemin wil ik beklemtonen dat de commissie
volgens mij vlugger had moeten bijeenkomen. Het Hof in
Straatsburg heeft een rechtspraak ontwikkeld die zegt
dat in deze materie moet worden geoordeeld door een
rechterlijke instantie. Vandaar dat wij ernaar streven - en
u bent het daarmee eens - om strafuitvoerings-
rechtbanken te installeren. De commissie voor voorwaar-
delijke invrijheidstelling kan in de ruime zin van het woord
worden beschouwd als een rechterlijke instantie. Toch
denk ik dat in dergelijke omstandigheden de tijdsspanne
tussen de vordering van het openbaar ministerie tot
aanhouding en het bijeenkomen van een onafhankelijke
instantie, zeer beperkt moet worden gehouden. Dat was
hier niet het geval.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, naar aanleiding van dit dossier stelt
zich een principie¨le vraag met betrekking tot het aanwen-
den van het positief injunctierecht bij niet-naleving van de
voorwaardelijke invrijheidstelling. Ik wil die vraag loskop-
pelen van het individuele dossier. Het gebruik van het
positief injunctierecht is, geloof ik, een initiatief dat
slechts zeer uitzonderlijk genomen wordt. Als ik goed ben
ingelicht heeft men voor het laatst gebruik gemaakt van
het positief injunctierecht naar aanleiding van het dossier
Latinus. Ik denk dat het de toenmalige minister Wathelet
was die daarvan voor het laatst gebruik maakte.
Over het algemeen maakt men gebruik van het injunctie-
recht om de vervolging te vorderen ten aanzien van
sommige feiten of verdachten. In dit dossier gebruikt men
het voor het eerst in het kader van de nieuwe wet inzake
de voorwaardelijke invrijheidstelling. Men gebruikt het
positief injunctierecht met de bedoeling iemand voorlopig
aan te houden.
Ik wijs op het belang van het probleem. Wanneer men in
deze zaak het positief injunctierecht aanwendt heeft dit
voor gevolg dat iemand van zijn vrijheid wordt beroofd.
Bij het klassiek gebruik van het positief injunctierecht stelt
men de vervolging in en daarna is het aan de onder-
zoeksrechter om de nodige initiatieven te nemen. In dit
geval heeft het positief injunctierecht als onmiddellijk
gevolg dat iemand van zijn vrijheid wordt beroofd en
gebruikt men eigenlijk een prerogatief dat enkel de
onderzoeksrechter heeft. Het is dus zeer de vraag of het
gebruik van het positief injunctierecht met betrekking tot
de voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijk is. Het ant-
woord van de minister is heel belangrijk omdat dit een
precedent zou kunnen zijn.
Indien men de wetgeving op de voorwaardelijke invrij-
heidstelling zo interpreteert dat de minister van Justitie
vooralsnog de mogelijkheid heeft om daarin tussen te
komen, is dit inderdaad een heel belangrijk precedent en
zal dit in de toekomst nog kunnen gebeuren. Ik betwijfel
dit samen met de commissie voor de voorwaardelijke
invrijheidstelling, die in de beslissing die werd genomen
om Nihoul vrij te laten, haar twijfels uit ten aanzien van
het initiatief. De commissie voor de voorwaardelijke
invrijheidstelling zegt het volgende, ik citeer :
Conside´-
rant que cette injonction, a` la supposer conforme a`
l'article 274 du Code d'instruction criminelle, a pour objet
de faire proce´der a` l'arrestation provisoire...
.
De commissie zegt zelf dat zij veronderstelt dat men dat
initiatief genomen heeft op basis van artikel 274. Hiermee
laat zij eigenlijk verstaan dat het zeer twijfelachtig is dat in
14
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
artikel 274 de bedoeling zat om het positief injunctierecht
te gebruiken bij de procedure van de voorwaardelijke
invrijheidstelling, meer bepaald bij het laten aanhouden
van een verdachte.
Ik kom tot mijn eerste vraag. Kan men hier het positief
injunctierecht gebruiken ? Dit is een belangrijke princi-
pie¨le vraag met verregaande consequenties.
Mijn tweede vraag is concreet. Heeft men, in het dossier
Nihoul, van het positief injunctierecht gebruik gemaakt
omwille van het stilzitten van het parket ? Wat was het
standpunt van het parket ? Heeft men dat initiatief geno-
men omdat het parket niet had gereageerd op het feit dat
de voorwaarden niet werden nageleefd, of heeft het
parket de tijd niet gehad om initiatief te nemen ? Dit is
een heel concrete vraag die ik aan de minister stel. Naar
mijn aanvoelen moet men het openbaar ministerie in
eerste instantie de gelegenheid laten om te reageren op
de vaststelling dat bepaalde voorwaarden niet zijn nage-
leefd.
Ik kom tot een derde element van de interpellatie. Is het
gebruik van het positief injunctierecht, dus het initiatief
van de minister, conform de geest van de nieuwe wet
inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling ? Waarom
hebben wij die bevoegdheid overgelaten aan de commis-
sie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling ? We deden
dit omdat we het niet goed vonden dat de uitvoerende
macht, de politiek, terzake tussenbeide komt. Het was de
uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever dit over te laten
aan de instanties die daarvoor zijn uitgerust, die daarvoor
de know how hebben en die over de nodige informatie
beschikken.
Omzeilen we nu de geest van de wetgeving omtrent de
voorwaardelijke invrijheidstelling eigenlijk niet door via
het positief injunctierecht toch weer in een bepaald
dossier tussenbeide te komen ?
Ik heb nog een vraag die daarbij aansluit. Zal het,
vanwege de minister van Justitie, in de toekomst een
beleidslijn zijn om telkens zijn positief injunctierecht in te
roepen als de voorwaarden voor voorwaardelijke invrij-
heidstelling niet zijn nageleefd ? Als dit het geval is, dan
vrees ik dat de minister zich veel problemen op de hals
haalt. Hij eigent zich dan de bevoegdheid toe van het
toezicht op de naleving of niet-naleving van de voorwaar-
den voor de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Mijnheer de minister, het is mijn mening dat het, ten
aanzien van het dossier Dutroux-Nihoul, onvoorzichtig is
om daarin te actief op te treden. Ik denk dat het beter zou
zijn dat de minister zo neutraal mogelijk optreedt en zich
afzijdig houdt ten overstaan van eender welk standpunt
in dit dossier.
Ik vrees dat, in de mate dat de minister een standpunt
inneemt of een houding aanneemt, dit op een bepaald
ogenblik ree¨le risico's zou kunnen inhouden. Hij stelt
zich, al dan niet terecht, niet enkel bloot aan de kritiek
van onvoldoende onafhankelijkheid of partijdigheid. Men
zou ook kunnen opperen dat een aantal fundamentele
rechten zijn geschaad. Ik denk hierbij aan een bepaalde
rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van
de Mens waarbij, onder meer in 1995 in het zogenaamde
arrest Alenet de Ribemont tegen de staat Frankrijk, men
op een bepaald ogenblik uitdrukkelijk heeft gezegd, en ik
citeer :
Une atteinte a` la pre´somption d'innocence peut
e´maner non seulement d'un juge ou d'un tribunal mais
aussi d'autres autorite´s publiques ou politiques.
Wij moeten ons goed bewust zijn van het risico dat men
neemt wanneer men, als minister van Justitie, bepaalde
standpunten inneemt ten aanzien van een bepaald dos-
sier. Het risico bestaat dat men wel eens van dit stand-
punt gebruik zou kunnen maken in de loop van de
procedure. Dat is natuurlijk het ergste dat ons zou
kunnen overkomen.
Ik herhaal, ik denk dat het verstandig zou zijn van de
minister zich in deze afzijdig te houden. Er zijn voldoende
organen die toezicht kunnen houden op het onafhankelijk
verloop van het dossier. Inzake de voorwaardelijke invrij-
heidstelling is de commissie voor de voorwaardelijke
invrijheidstelling perfect geplaatst om toezicht te houden
op het verloop van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Wanneer er een onregelmatigheid werd vastgesteld,
volstond het om het parket in te lichten zodanig dat de
commissie haar verantwoordelijkheid kon opnemen. Ten
aanzien van het gerechtelijk onderzoek is er de onder-
zoeksrechter, het toezicht van de raadkamer en de
kamer van inbeschuldigingstelling. Op die manier kan de
behandeling van het dossier onafhankelijk en correct
verlopen. De partijen hebben de mogelijkheid om eender
welk initiatief van de onderzoeksrechter via de kamer van
inbeschuldigingstelling te beoordelen.
Het volgende wil ik nogmaals bij wijze van raadgeving
naar voren brengen. Is het niet beter dat men zich afzijdig
houdt ? Zo loopt men op een bepaald ogenblik niet het
risico dat men een beroep zou doen op de rechtspraak
van het Europees Hof van de Rechten van de Mens en
zou zeggen dat wij de condities cree¨ren om een eerlijk
proces onmogelijk te maken door de autoriteit van de
minister van Justitie, door het innemen van een bepaald
standpunt of de neiging om dit te doen. Dit zou ik willen
aanraden omdat wij in dit dossier geen enkel risico
mogen
lopen.
Wij
hebben
in
de
parlementaire
onderzoekscommissie dit dossier bekeken en onze ver-
antwoordelijkheid opgenomen. Het zal aan degenen zijn
die verder over dit dossier zullen moeten oordelen om al
of niet rekening te houden met de gegevens van de
parlementaire onderzoekscommissie.
HA 50
COM 090
15
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
Ik denk dat de politiek in deze zijn verantwoordelijkheid
heeft opgenomen en het is nu aan andere instanties om
dit dossier verder te beoordelen in volle neutraliteit en
onafhankelijkheid.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik zal
mij niet laten leiden door de inventiviteit en fantasie van
de geruchtenmolen. Ik zal mij ook niet laten bei¨nvloeden
door de pogingen van sommigen om persoonlijke con-
frontaties tussen de minister van Justitie en de betrok-
kene uit te lokken of door derden die zich in de voorbije
weken reeds over het dossier hebben uitgesproken zon-
der ook maar enige toegang tot het dossier te hebben
gehad. Ik refereer aan het werk van professor Chris Van
den Wijngaert die de zeldzame verdienste heeft dat ze er,
niettegenstaande de grondige wijzigingen in het strafpro-
cesrecht, toch in geslaagd is een up to date werk te
brengen. Ik was zeer onder de indruk van wat zij heeft
neergeschreven en ik meen te mogen stellen dat haar
studie wel degelijk een model kan zijn voor de studenten
in de rechten, in welke universiteit van dit land dan ook.
Dit werk heeft mij de voor de hand liggende antwoorden
op een aantal vragen gegeven. Zij zijn zo vanzelfspre-
kend dat wij er haast automatisch aan voorbijgaan. De
professor begint met algemene beginselen. In Belgie¨ is
de strafuitvoering, want die term gebruikt ze, als volgt
georganiseerd :
De uitvoering van de straffen gebeurt
door het openbaar ministerie en de minister van Justitie.
Het initiatief tot de tenuitvoerlegging wordt door het
openbaar ministerie genomen - artikel 165 van het Wet-
boek van Strafvordering. De verdere uitvoering wordt
verricht door de minister van Justitie
. Ze gaat verder
want ze legt ook uit waarom er onlangs een wijziging is
ingetreden. Ik ben het met de heer Bourgeois eens dat
wij de aanbevelingen die de parlementaire onderzoeks-
commissie destijds formuleerde al hadden kunnen uit-
voeren indien wij beschikten over strafuitvoerings-
rechtbanken, dus het stadium verder dan de commissie
op de voorwaardelijke invrijheidstelling die we nu ken-
nen. Ik citeer :
Onder de vele disfuncties van het sys-
teem die door de parlementaire onderzoekscommissie
werden gei¨dentificeerd, vallen twee punten op met be-
trekking tot de strafuitvoering. Enerzijds, een te grote
soepelheid bij de voorwaardelijke invrijheidstelling van
gedetineerden en, anderzijds, een gebrekkige opvolging
van de personen die op proef in vrijheid zijn gesteld. De
hoofdbekommernis van de wetgever is vandaag ervoor
te zorgen dat op proef vrijgelaten gedetineerden op een
degelijke wijze worden opgevolgd en begeleid zodat tijdig
wordt ingegrepen als zij zich gedurende de proefperiode
slecht gedragen of nieuwe misdrijven plegen
. Ze geeft
voorts een toelichting over de verschillende mogelijkhe-
den die er bestaan. Bij de voorwaardelijke invrijheidstel-
ling valt een belangrijke zin op, namelijk :
Tijdens de
proefperiode blijft een controle op de in vrijheid gestelde
bestaan. De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt dus
beschouwd als een wijze van tenuitvoerlegging van zijn
vrijheidsstraf
. Ik herinner aan het algemeen beginsel
waarmee ik begonnen ben en volgens hetwelk de uitvoe-
ring van de straf wordt gei¨nitieerd door het openbaar
ministerie, maar verder door de minister van Justitie
wordt uitgevoerd.
Bij de pers en in de publieke opinie, maar ook in het
parlement rijzen veel vragen over mijn optreden naar
aanleiding van de werderopsluiting van betrokkene. Het
feit dat sommigen allerlei berichten de wereld hebben
ingestuurd over onwettelijke praktijken zal daar ongetwij-
feld niet vreemd aan zijn. Ik moet u bijvoorbeeld niet
zeggen dat men geschreven heeft dat de minister van
Justitie klaarblijkelijk de telefoongesprekken, gevoerd
tussen de betrokkene en de justitieassistent, zou hebben
afgeluisterd. Ik kan u zeggen dat ik ondertussen een
rechtzettingsbericht heb gekregen van de raadsman van
de betrokkene, die zich - terecht - voor deze aantijging
verontschuldigt.
Hoe graag ik ook gedetailleerd was ingegaan op wat er
zich heeft afgespeeld tussen de vrijlating door de com-
missie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling en de
wederopsluiting door het parket, ik kon en mocht mij niet
laten verleiden tot een publiek debat met de betrokkene
en zijn raadsman. Ik wenste het risico niet te lopen dat
mijn publieke verdediging de normale procesgang zou
hebben verstoord. Er wordt mij gevraagd wat ik precies
heb gedaan en of ik concrete instructies heb gegeven. Ik
zal hierop antwoorden. Ik neem ook nota van de goede
raad die mij wordt gegeven. Goede raad is in de politiek
een uiterst zeldzaam iets. Ik zal er ook rekening mee
houden, want ik neem aan dat ze met de beste bedoe-
lingen is geformuleerd.
Vanaf de invrijheidstelling van de betrokkene heb ik
duidelijk te verstaan gegeven dat er nauwlettend zou
worden toegekeken op de naleving van de voorwaarden.
Als de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstel-
ling aan de invrijheidstelling voorwaarden verbindt, gaat
het niet om een gentlemen's agreement. Dat is door
professor Van den Wijngaert in haar werk trouwens ook
ten overvloede onderstreept. Het gaat om een gunst en
die gunst wordt gekoppeld aan een verbintenis in hoofde
van de begunstigde, in dit geval de gedetineerde, die de
verbintenis moet respecteren. De veroordeelde zal trou-
wens alleen vrijkomen wanneer hij zich expliciet akkoord
verklaart met de voorwaarden van die verbintenis. Dat
geldt niet alleen voor deze betrokkene, maar voor alle
veroordeelden in dezelfde situatie. Ik moet niet verwijzen
naar de bevindingen van de commissie, namelijk dat de
gruweldaden die werden vastgesteld mede mogelijk wa-
ren door een te lakse houding, een te lakse controle op
de naleving van de voorwaarden voor de invrijheidstel-
ling.
16
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
De controle op de naleving van de voorwaarden wordt
door de wet toevertrouwd aan de politie, aan het open-
baar ministerie en aan de justitieassistenten. De justitie-
assistente van de betrokkene, toch nog altijd een amb-
tenaar van mijn departement, heeft mij laten weten dat de
betrokkene niet was komen opdagen en waarom hij niet
was komen opdagen. Zij heeft trouwens ook de commis-
sie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling en het par-
ket ingelicht. Het openbaar ministerie heeft dan een
aantal stappen gezet, maar zij heeft gewacht - u kan het
laksheid of een gebrek aan moed vinden, ik heb er geen
kwalificatie voor en ik wens er mij ook niet over uit te
spreken - op mijn formele opdracht vooraleer over te
gaan tot de voorlopige aanhouding van de betrokkene op
basis van artikel 11 van de wet van 5 maart 1998. Ik
verwijs trouwens ook naar artikel 5 van dezelfde wet en
naar de voorbereidende werken op de wetgeving die de
rol van de minister van Justitie duidelijk hebben gedefi-
nieerd. De voorlopige aanhouding was noodzakelijk om
twee redenen. Enerzijds was er de houding van de
betrokkene zelf, maar dat staat los van zijn persoon. Nog
nooit heeft mijn departement meegemaakt dat een voor-
waardelijk in vrijheid gestelde weigerde naar een eerste
afspraak met de justitieassistent te komen en dat hij dat
bovendien in de geschreven pers uitvoerig uitsmeerde.
Anderzijds, en dat is een belangrijker element, speelt het
algemeen belang. Het gaat hier niet om een slogan
waarachter ik mij wil verschuilen, maar hoe zouden de
duizenden veroordeelden die momenteel voorwaardelijk
of voorlopig vrij zijn, reageren wanneer zij vernemen dat
uitgerekend deze betrokkene de hem opgelegde voor-
waarden zomaar naast zich kan neerleggen ? Wat kan
een
arme justitieassistente zeggen wanneer morgen
een andere clie¨nt dit als argument aanhaalt om niet te
moeten opdagen ?
Hoe had de pers dan gereageerd ? Welke vragen zou u
dan op mij afvuren ? U had mij terecht kunnen verwijten
dat we opnieuw verglijden in het vorige systeem, waar de
controle op de naleving van de voorwaarden bijna pure
formaliteit waren geworden.
Ik heb in deze omstandigheden mijn verantwoordelijk-
heid opgenomen als minister van Justitie. Ik ben wettelijk
bevoegd voor de strafuitvoering en ik moet dus de
controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden
bij voorwaardelijke invrijheidstelling. Collega Van Parys
meent dat ik e´e´n van de punten van de nieuwe wet op
voorwaardelijke invrijheidstelling heb geschonden. Die
nieuwe wet heeft inderdaad precies de bedoeling de
bevoegdheid inzake voorwaardelijke invrijheidstelling
weg
te
halen
bij
de
uitvoerende
macht.
Deze
bevoegdheidsoverdracht heeft echter alleen betrekking
op de beslissing of men de voorwaardelijke invrijheidstel-
ling toekent of niet. De beslissing of een voorwaardelijke
invrijheidstelling wordt geschorst, herroepen, of herzien,
is precies weggenomen van de uitvoerende macht. De
controle op de naleving van de gestelde voorwaarden
blijft echter onder de bevoegdheid van de minister van
Justitie. Ik verwijs nog eens naar mevrouw Chris Van den
Wijngaert.
Wat het positief injunctierecht betreft, waarover een
aantal vragen gingen, kan ik de rechtsleer aanhalen die
zegt dat het gaat om een uitzonderlijk recht, dat boven-
dien op twee manieren wordt beperkt. Ten eerste, mag
de minister van Justitie zich niet in de plaats stellen van
het openbaar ministerie. Ten tweede, mag het openbaar
ministerie vrij vorderen ter zitting. Ik heb dit recht op geen
enkel ogenblik overtreden. Het voorlopig aanhoudings-
mandaat werd immers verleend door het bevoegde par-
ket, dat van Brussel, niet door mijzelf. De parket-
magistraat die aan de commissie voor voorwaardelijke
invrijheidstelling verbonden is, heeft in eer en geweten
zijn visie aan de commissie kunnen meedelen.
Ik wil ook wijzen op artikel 143 van het gerechtelijk
wetboek, dat bepaalt dat de procureur-generaal alle
opdrachten van het openbaar ministerie uitvoert onder
het gezag van de minister van Justitie. Sommige rechts-
geleerden interpreteren de draagwijdte van dit gezag erg
strikt. Het zou alleen betrekking hebben op het tucht-
recht, op het positief injunctierecht en op het voeren van
een algemeen vervolgingsbeleid. Ter verduidelijking : het
strafbeleid
is
het
overkoepelend
begrip
voor
het
opsporingsbeleid, het vervolgingsbeleid en het straf-
uitvoeringsbeleid.
Indien ik in de toekomst word geconfronteerd met gelijk-
aardige gevallen waar iemand flagrant weigert de voor-
waarden na te leven, en waar de justitie-assistent een
impasse vaststelt, zal ik op dezelfde manier reageren.
Het systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling is om
vele redenen een zeer waardevol systeem. Ik wil niet het
risico lopen dat het door een aantal gevallen van slechte
controle op de helling wordt gezet.
Zoals u weet heeft de commissie intussen beslist dat de
betrokkene opnieuw mocht worden vrijgelaten. Ik voel mij
daardoor niet teruggefloten, zoals een bepaalde pers het
deed uitschijnen. Ik wilde door mijn optreden een duide-
lijk signaal geven naar de betrokkene, en naar alle
andere voorlopig in vrijheid gestelden, dat ik scherp zal
toekijken op de voorwaarden die de commissie oplegt. Ik
denk dat dit mijn plicht is.
De betrokkene is opnieuw vrij onder dezelfde voorwaar-
den die de commissie eerder oplegde. De eerste voor-
waarde luidt nog steeds dat hij actief moet meewerken
aan zijn sociale begeleiding.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, u hebt uitvoerig geantwoord.
Ik ben blij dat we op een serene manier kunnen discus-
HA 50
COM 090
17
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Geert Bourgeois
sie¨ren over dit netelige dossier. U hebt een aantal
principie¨le standpunten verdedigd, waarnaar ik zeer aan-
dachtig geluisterd heb. We moeten er ons zeer goed van
bewust zijn dat het standpunten zijn die u ook in andere
dossiers zal toepassen. U hebt dat bevestigd. Of dit een
sympathiek of een antipathiek dossier is, doet niet ter-
zake. Het gaat over uw beleid en ik spreek mij niet uit
over deze zaak, noch over het naleven van de voorwaar-
den. Daar gaat het niet om. Het gaat uitsluitend over uw
optreden.
Mijnheer de minister, u hebt verwezen naar professor
Van den Wijngaert en ik ben blij dat u dat doet. Ik heb
haar tekst hier bij de hand en ik ben het uiteraard met u
eens. Het is juist dat het openbaar ministerie en de
minister verantwoordelijk zijn voor de strafuitvoering. U
kan daarop toezien, u hebt ambtenaren die ermee belast
zijn, meer bepaald de justitie-assistenten. Een ambte-
naar van het ministerie van Justitie moet aan de be-
voegde instanties melden wanneer er iets fout loopt. De
vraag is of dit impliceert dat u zelf terzake aan het
openbaar ministerie opdracht kunt geven om over te
gaan tot de voorlopige aanhouding. U zegt namelijk dat u
dat zelf hebt gedaan. U hebt weliswaar verder in uw
betoog gezegd dat het formeel in orde was, vermits er
een bevel van de procureur was, maar u hebt ook in het
eerste deel van uw uiteenzetting gezegd dat u die
opdracht hebt gegeven. Dit staat niet met zoveel woor-
den in de studie van professor Van den Wijngaert en dit
staat ook in geen enkel handboek.
Minister Marc Verwilghen : Om elk misverstand te ver-
mijden, zal ik het volgende zeggen. Ik heb een onder-
houd gehad met het parket. Het parket heeft mij meege-
deeld dat het tot aanhouding zou overgaan, maar heeft
mij ook gevraagd mijn standpunt schriftelijk mee te delen.
Dat is gebeurd. Ik heb niet de opdracht gegeven dat te
doen. Het parket deed het, maar de magistraten vroegen
mij hen dat ook mee te delen. Zo moet u het beoordelen.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Dat is van groot
belang. U zei eerst dat het openbaar ministerie gewacht
heeft op de formele opdracht. Hebt u het bevel gege-
ven ? Het kan een nuance lijken, maar het is zeer
belangrijk. Hebt u bevel gegeven omdat het openbaar
ministerie stil zat ? Dat zou eventueel onder een exten-
sief gei¨nterpreteerd injunctierecht kunnen vallen. Het
klassieke injunctierecht heeft betrekking op de strafver-
volging en iedereen - ook professor Van den Wijngaert -
is het erover eens dat het heel uitzonderlijk is en haast
nooit gebeurt. Het gebeurt alleen om de strafvervolging
op gang te brengen, wanneer bovendien het openbaar
ministerie
stil zit. Dat is dus beperkt.
Hebt u in die relatie met het parket zelf het initiatief
genomen - wat uw plicht was - om dit probleem te
signaleren, om het verslag van de justitie-assistenten te
bezorgen en om er de aandacht op te vestigen ? Dat zijn
volgens mij allemaal zaken die perfect passen in wat de
wetgever gewild heeft. Of, hebt u zelf het initiatief geno-
men en opdracht gegeven ? Dat is zeer belangrijk. U
hebt gezegd dat het parket gewacht heeft. Moeten we dat
hier in minuten of uren interpreteren ? Of het injunctie-
recht van toepassing is, stel ik in vraag, maar wie ben ik
om dat te beoordelen. Er zijn eminente juristen die
zeggen dat het niet van toepassing is. Het is een groot
verschil of u geconstateerd hebt dat het parket niets deed
met de informatie en niet inging op de manifeste schen-
ding van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling
en dat u dan opgetreden bent, dan wel dat u zelf formeel
die opdracht gegeven hebt. Dat vind ik heel belangrijk.
Dat is in feite de essentie. U verwijst naar artikel 143. Het
openbaar ministerie staat inderdaad onder uw gezag.
Hier is van belang wat u concreet ondernomen hebt.
Hebt u zich beperkt tot uw controletaken, het doorspelen
van informatie, of hebt u het bevel gegeven ? Het is me
nu nog onduidelijker dan daarnet, vermits u zei dat het
openbaar ministerie het bevel tot aanhouding heeft ge-
geven. Dat moet ook zo, want artikel 11 van de wet zegt
dat het de procureur is die het bevel geeft tot voorlopige
aanhouding en niet de minister. In de wet staat zelfs dat
het op bevel van de minister niet kan. Laten we daarover
duidelijk zijn. Hebt u dat bevel gegeven ? Hebben zij
gewacht tot ze dat bevel kregen of is het anders verlo-
pen ? Ik vind dat dit moet verduidelijkt worden.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik sluit mij volledig aan bij wat Geert Bourgeois gezegd
heeft. Daarom wil ik de minister een bijkomende vraag
stellen. Misschien heb ik het niet goed begrepen. Hij
heeft gezegd :
De justitie-assistente heeft mij ingelicht
van het feit dat de voorwaarden niet waren nageleefd
. Is
er dus een direct contact geweest tussen de justitie-
assistente en uzelf, mijnheer de minister, of is dit gebeurd
via de tussenpersoon van het parket ? Hebt u recht-
streeks contact gehad met de justitie-assistente ? Dit is
natuurlijk niet onbelangrijk in het kader van wat Geert
Bourgeois heeft gezegd. Wat is de rol van het parket ?
Wat is de rol van de minister daarin ? Mag ik vragen eerst
op deze vragen een antwoord op te krijgen, mijnheer de
voorzitter ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, wat
de problematiek die zich stelde op 23 december, kan ik
zeggen dat ik geen rechtstreeks contact gehad heb met
mevrouw Durant, de justitie-assistente. Ik heb wel een
schriftelijk verslag gekregen. Het is een assistente die
voor het departement Justitie werkt en die via de hie¨rar-
chische weg - haar overste, mijnheer Vanbelle, u welbe-
kend - mij dit heeft gestuurd. Ik heb dus op 23 december
geen persoonlijk contact met haar daarover gehad.
De heer Tony Van Parys (CVP) : U zegt :
De justitie-
assistente heeft mij ingelicht
. Dat verwonderde mij om-
dat het niet evident is dat er een rechtstreeks contact
18
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
bestaat tussen de justitie-assistent en de minister in een
dossier van voorwaardelijke invrijheidstelling. Ik noteer
dus dat er geen rechtstreeks contact geweest is tussen u
en de justitie-assistente.
Ik deel uw mening wanneer u zegt dat er strikt toegezien
moet worden op de naleving van de voorwaarden van de
voorwaardelijke invrijheidstelling. In de geest van de wet
die wij hebben goedgekeurd, komt het echter in eerste
instantie aan de commissie toe om dit te doen. Het
initiatiefrecht terzake ligt bij het openbaar ministerie. In
het licht van de raadgeving die ik u heb gegeven, lijkt het
mij beter dit over te laten aan de instanties die we daartoe
opgericht hebben, omdat zij daartoe uitgerust zijn en best
geplaatst zijn om de initiatieven te nemen die zich
opdringen.
Mijn pleidooi is dus geen pleidooi voor het niet toezien op
de naleving van de voorwaardelijke invrijheidstelling,
maar een pleidooi om de organen die daarvoor zijn
opgericht te responsabiliseren en hen alle mogelijke
middelen te geven. Dit is essentieel, want het zou
natuurlijk onmogelijk zijn, mijnheer de minister, dat u voor
elk dossier van voorwaardelijke invrijheidstelling de na-
leving van de voorwaarden persoonlijk opvolgt. Het is
uitgesloten dat de minister zichzelf daarin engageert.
Men zou u dan op een bepaald ogenblik gaan verwijten
waarom u het in het ene dossier wel en in het andere niet
gedaan hebt. Laten wij als uitgangspunt nemen dat de
commissies er zijn en dat men ze moet laten functione-
ren.
Als jurist heb ik nog steeds een gevoel van onbehagen
met betrekking tot de uitoefening van het positief
injunctierecht, met als gevolg de aanhouding van een
persoon. Wanneer wij de bevoegdheden van de minister
inzake positief injunctierecht zo interpreteren dat hij op
een bepaald ogenblik de mogelijkheid heeft om iemand
gedurende een bepaalde periode aan te houden in het
kader van het niet naleven van de voorwaarden van
voorwaardelijke invrijheidstelling, dan gaan we te´ ver in
de uitoefening van het positief injunctierecht. Ik maak hier
abstractie van het concrete dossier.
Wanneer men beslist dat in een bepaald dossier vervolgd
moet worden - conferatur het dossier Latinus - stelt zich
voor mij geen enkel probleem. Maar, iemand laten aan-
houden en daar het initiatief toe nemen is eigenlijk
uitsluitend een prerogatief van de onderzoeksrechter,
bovendien onder de controle van de raadkamer en de
kamer van inbeschuldigingstelling. In dit geval is er
echter geen controle, behoudens van de commissie voor
de voorwaardelijke invrijheidstelling. Op dit ogenblik ben
ik niet overtuigd van de bevoegdheid terzake van de
minister van Justitie, zelfs niet vanuit de redenering dat
de minister verantwoordelijk is voor de strafuitvoering en
dat hij op basis daarvan de bevoegdheid zou kunnen
krijgen om iemand voorlopig te laten aanhouden.
Ik denk dat we op dat gebied het probleem nog niet
kunnen oplossen. We moeten heel voorzichtig zijn, want
de interpretatie die de minister hier aan de wet geeft, is
een interpretatie die op een bepaald moment zal kunnen
worden gebruikt in andere dossiers. We zitten tenslotte in
de commissie voor de Justitie van de Kamer, waar
interpellaties worden ingediend en waar het antwoord
van de minister geldt ten aanzien van
omnes, als ik het
zo mag stellen. We kunnen hier niet vrijblijvend over deze
materie praten.
De voorzitter : Gelet op het belang van de vragen heb ik
geen misbruik gemaakt van mijn injunctierecht om u te
herinneren aan de toegelaten tijd.
De heer Gerolf Annemans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, ik ben vanuit de dioxinecommissie naar hier
gekomen omdat ik vreesde dat dit ging gebeuren. Ik heb
aandachtig naar de interpellaties van mijn twee collega's
geluisterd en ik vraag mij af of we hier in een parlement
zitten. Ik had eerder het gevoel dat we op de redactieraad
van een rechtskundig weekblad zaten, of op e´e´n of
andere universitaire workshop. Ik vraag mij af wat het
politieke standpunt van beide collega's is. Zij kunnen
doen alsof zij op de redactieraad van een rechtskundig
weekblad zitten, maar uiteindelijk zijn we toch politici.
Daarom vraag ik mij ernstig af wat het politieke standpunt
van beide collega's is. Hoe men het ook bepleit, en ik ben
zelf ook voorstander van een depersonalisatie, de
collega's interpelleren op het moment dat een dossier
aan de orde is dat vergaande consequenties heeft en niet
kan worden gedepersonaliseerd. Ik vind het een eigen-
aardig moment om de juridische implicaties van het
positieve injunctierecht aan de orde te brengen. Ik heb
het gevoel dat zij precies dit moment uitkiezen omdat
Nihoul toevallig een naam is die hen met dergelijke
beschouwingen in de pers kan brengen.
De politiek heeft volgens collega Van Parys zijn verant-
woordelijkheid opgenomen met de commissie-Dutroux.
Dat kan wel zijn, maar nadien heeft de politiek niets meer
gedaan. Daarom vind ik het een heel eigenaardige
toestand dat men vandaag interpelleert over een dossier
waarvan de politiek heeft aangetoond dat men helemaal
geen rekening heeft gehouden met de aanbevelingen die
de politiek destijds zelf heeft gedaan. Dat is de reden
voor mijn korte repliek. Ik hoop dat er deze keer wel een
eenvoudige motie is, want wij zullen ze in ieder geval
ondersteunen.
De voorzitter : Mijnheer Annemans, ik wil er u op attent
maken dat de repliek, zelfs van een niet-interpellant, tot
de minister is gericht, niet tot de interpellanten. (Protest
van de heer Gerolf Annemans) Het is echter moeilijk om
u het zwijgen op te leggen, mijnheer Annemans, dat weet
ik. In elk geval, ik wil niet dat het debat tussen de leden
onderling wordt gevoerd.
HA 50
COM 090
19
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, ik kan aannemen dat u het debat niet wil persona-
liseren, maar wij hebben een interpellatie gehouden die
op het beleid van de minister is gericht. Die discussie
heeft haar belang. We hebben ze uitdrukkelijk van de
zaak zelf losgekoppeld. Ik laat de beschouwingen van de
heer Annemans voor zijn rekening, want dat was niet
meer dan een staaltje van het gekende optreden van het
Vlaams Blok.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik zal
nog e´e´n precisering geven omdat ik vermoed dat daar
nog een onduidelijkheid over bestaat. Ik heb mij daar niet
goed over uitgedrukt. Collega Bourgeois vroeg of het
openbaar ministerie is blijven stilzitten. Neen, het open-
baar ministerie is niet blijven stilzitten; dat kan men
afleiden uit het feit dat het deskundig onderzoek door de
geneesheer is uitgevoerd in opdracht van het parket. Dat
is een handeling die het openbaar ministerie zelfstandig
heeft gesteld. Ik heb e´e´n onderhoud met de procureur-
generaal gehad, waarin hij zei te zullen ingaan op de
opname, conform artikel 11 van de wet, van de betrok-
kene, om later de commissie voor de voorwaardelijke
invrijheidstelling te laten beoordelen. Hij vroeg ook dat ik
mijn standpunt schriftelijk zou bevestigen. Ik heb dat
gedaan.
De voorzitter : Tot besluit van deze bespreking werden
volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion, des motions ont e´te´
de´pose´es.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de
heren Geert Bourgeois en Tony Van Parys en luidt als
volgt :
De Kamer, gehoord de interpellaties van de heren Geert
Bourgeois en Tony Van Parys
en het antwoord van de minister van Justitie, beveelt de
minister aan
- het positief injunctierecht uitzonderlijk aan te wenden,
bij stilzitten van het openbaar ministerie en beperkt tot
het geval bepaald in artikel 274 GW;
- ondertussen advies in te winnen over de toepassing van
het injunctierecht met betrekking tot de voorlopige aan-
houding in het kader van de voorwaardelijke invrijheid-
stelling.
Une motion de recommandation a e´te´ de´pose´e par
MM. Geert Bourgeois et Tony Van Parys et est libelle´e
comme suit :
La Chambre, ayant entendu les interpellations de
MM. Geert Bourgeois et Tony Van Parys
et la re´ponse du ministre de la Justice, recommande au
ministre :
- de ne recourir au droit d'injonction qu'a` titre exception-
nel, en cas d'inaction du ministe`re public et en limitant ce
recours au cas pre´vu par l'article 274 du Code judiciaire;
- dans l'intervalle, de recueillir des avis concernant
l'application du droit d'injonction pour ce qui est de
l'arrestation provisoire dans le cadre de la libe´ration
conditionnelle.
Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren
Andre´ Fre´de´ric en Guy Hove en de dames Jacqueline
Herzet en Fauzaya Talhaoui.
Une motion pure et simple a e´te´ de´pose´e par MM. Andre´
Fre´de´ric et Guy Hove et Mmes Jacqueline Herzet et
Fauzaya Talhaoui.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking
is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ulte´rieurement. La
discussion est close.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Justitie over
het personeelskader in de
justitiehuizen
(nr. 745)
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre de la
Justice sur
le cadre du personnel dans les maisons
de justice
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik heb een schriftelijke vraag ge-
steld met betrekking tot de personeelsformatie in de
justitiehuizen. Het antwoord op schriftelijke vragen die te
maken hebben met Justitie, laat vaak lang op zich
wachten. Op dit vlak is er geen verbetering ten opzichte
van de vorige regeerperiode.
Luidens een krantenartikel heeft de rechtbank van Has-
selt aangekondigd dat er geen alternatieve straffen meer
kunnen worden georganiseerd bij gebrek aan personeel
in het justitiehuis. In de justitiehuizen is heel wat aan de
gang. Ik verwijs naar de problematiek waarover we zopas
hebben gedebatteerd. De justitieassistenten moeten zich
niet enkel bezighouden met de opvolging van de alter-
natieve bestraffing, maar ook met sociale onderzoeken in
familiale disputen, onder meer in verband met hoede- en
bezoekrecht in echtscheidingsprocedures. Er doen zich
op dit vlak vaak schrijnende toestanden voor. In de plaats
van zich tot prive´-experts te wenden, belast de rechter de
justitieassistent met de opdracht tot het uitvoeren van
20
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
een sociaal onderzoek. Deze werkwijze veroorzaakt een
enorme achterstand, met alle dramatische gevolgen van
dien voor de personen die in een echtscheidingszaak zijn
verwikkeld en voor hun kinderen.
De vorige minister van Justitie heeft een uitbreiding van
de personeelsformatie in de justitiehuizen aangekondigd
ten einde aan de vraag van de rechtsonderhorigen te
kunnen tegemoetkomen. Thans stellen wij vast dat de
alternatieve bestraffing het gevaar loopt te worden opge-
schort en dat er absoluut geen verbetering is op het vlak
van de sociale onderzoeken.
Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat er inderdaad
een probleem is met de personeelsformatie van de
justitiehuizen, in het bijzonder wat het inzetten van de
justitieassistenten bij sociale onderzoeken betreft ? Wel-
licht is dit geen groot concreet probleem, maar het geeft
wel vaak aanleiding tot dramatische toestanden voor de
personen die erbij betrokken zijn. Zijn er op korte termijn
aanwervingen gepland ? Over hoeveel personeelsleden
gaat het ? Er zou vertraging zijn opgetreden bij een
aantal benoemingen die voor 1999 waren gepland.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Vandeurzen, terecht merkt u op dat dit probleem
misschien niet de vereiste aandacht krijgt vanwege de
politiek, maar zeer belangrijk is voor de justitie. Vooreerst
wil ik opmerken dat nogal dikwijls de indruk wordt gewekt
dat alle justitiehuizen er al zijn en dat dit nieuwe instru-
ment effectief zou werken zoals bedoeld. Ook het
personeelskader is nog niet volledig ingevuld. Dit heeft
niets te maken met het huidige beleid, maar wel met
beslissingen die werden genomen op personeels-
budgettair en organisatorisch vlak tijdens de vorige legis-
latuur. Ik vecht die niet aan, want het gaat hier om de
groei van iets dat tot stand moet komen en niet ineens
bestaat. Zoals reeds aangekondigd in mijn beleidsnota,
zullen de kredieten voor de personeelsuitgaven bij de
justitiehuizen verder stijgen met het oog op de volledige
bezetting van de personeelsformatie. Bovendien moeten
voor einde 2000 in alle gerechtelijke arrondissementen
de justitiehuizen worden geopend en zullen in de be-
staande justitiehuizen de geplande personele en mate-
rie¨le middelen worden verwezenlijkt. Ook dat zal nog een
zekere tijd in beslag nemen. Ik ben er mij dus wel terdege
van bewust dat er vandaag nog een aantal problemen
bestaan, maar meen dat een en ander hier toch moet
worden gerelativeerd.
Weliswaar ligt in sommige kleinere arrondissementen de
werkdruk van de justitie-assistenten iets hoger dan in de
grotere arrondissementen. Ik heb dit onlangs zelf kunnen
waarnemen naar aanleiding van een werkbezoek aan het
justitiehuis te Hasselt, waar men bereid is alle mogelijke
inspanningen te doen, maar waar men ook de beperkin-
gen ziet van het systeem zoals nu geconcipieerd en
zoals het moet groeien. Ik beschouw het betoog van de
voorzitter dus meer als een soort noodoproep van ie-
mand die wel akkoord gaat met het concept, maar die
een bijkomende inspanning wil geleverd zien. Als in een
van de kleinere arrondissementen door welke oorzaak
dan ook een of verscheidene justitie-assistenten, zelfs
tijdelijk, wegvallen, heeft dat onmiddellijk een repercussie
op de werkdruk. In sommige omstandigheden zijn er
moeilijke situaties, dat ze echt schrijnend zijn, lijkt mij wel
wat overdreven.
De personeelsformatie van de justitiehuizen bestaat,
zoals u weet, uit 851 statutaire betrekkingen en werd
vastgelegd bij koninklijk besluit van 13 juni 1999, in
werking getreden op 1 juli 1999 op het ogenblik waarop
de dienst Justitiehuizen officieel is gestart. Deze betrek-
kingen zijn afkomstig uit statutaire en contractuele be-
trekkingen
voor
1999
van
de
externe
sociaal-
penitentiaire sector van de strafinrichtingen, enerzijds en
de bemiddeling in strafzaken en slachtofferonthaal bij de
parketten, anderzijds. Het gaat ook om betrekkingen die
zijn opgenomen in het hoofdstuk begroting 2000, justitie-
huizen, uit het meerjarenplan van de vorige regering.
Deze betrekkingen kunnen door dit systeem pas worden
ingevuld vanaf 1 januari 2000. Eenmaal het kader volle-
dig opgevuld met statutaire justitie-assistenten, zou er
volgens berekeningen uit de vorige legislatuur principieel
voldoende personeel moeten zijn per justitiehuis om de
hen toevertrouwde opdrachten uit te kunnen voeren. Met
de operatie ter opvulling van het toegekende kader werd
op 1 november 1999 gestart. Er zal eerst worden geput
uit de bestaande reserves van de bemiddelingsassisten-
ten,
maatschappelijke
assistenten
en
probatie-
assistenten en eveneens via mobiliteit alvorens tot een
volgende stap over te gaan. Aangezien het aantal ge-
slaagden in de reserve voor aanwerving als justitie-
assistent niet volstaat om de betrekkingen op te vullen,
zullen contractuelen ten belope van het verschil tussen
het kader en de effectief in dienst te nemen personen ook
moeten worden aangesteld. Het directie- en administra-
tief personeel kan volledig statutair worden aangewor-
ven. De huidige personeelsformatie is ontwikkeld op
basis van een case load-berekening voor justitie-
assistenten en de extra aanwervingen zullen mijns in-
ziens slechts kunnen gebeuren op het ogenblik dat dit
ook kan worden verantwoord door de opdrachten die
terzake moeten worden in aanmerking genomen.
Ik wens in ieder geval over te gaan tot een evaluatie eens
wij met de justitie-assistenten op kruissnelheid zijn. Ik
voeg daar onmiddellijk aan toe dat als uitbreiding nood-
zakelijk zou blijken om de taken uit te kunnen voeren, ik
hiertoe zal overgaan vooraleer enig ander nieuw initiatief
te nemen. Ik wil dat zo omdat het absoluut noodzakelijk is
de justitiehuizen alle kansen op ontplooiing te geven en
opdat dus het middel dat werd ontwikkeld ook effectief
zijn waarde kan bewijzen.
HA 50
COM 090
21
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik dank de minister voor zijn antwoord. Graag vernam ik
nog wat de personeelssterkte is van een volzet kader ?
Hoeveel personeelsleden ontbreken er ?
Minister Marc Verwilghen : Ik kan u geen exacte cijfers
meedelen maar zal ze u bezorgen. Ik vermoed dat er 200
effectief werken. Op dit ogenblik is slechts een vijfde van
het totaal aantal effectieve plaatsen bezet.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de minister, u
zegt dat de uitspraak over de schrijnende toestand
genuanceerd moet worden. Naar verluidt moet men een
jaar wachten op een sociaal onderzoek. Dit is drama-
tisch. Dergelijke problemen moet men snel kunnen on-
derzoeken, zeker in het belang van de kinderen.
Mijnheer de minister, ik dring erop aan de achterstand te
laten onderzoeken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- de heer Luc Goutry aan de minister van Justitie over
de oprichting van een afdeling van het hof van
beroep in West-Vlaanderen
(nr. 762)
- mevrouw Frieda Brepoels aan de minister van
Justitie over
de oprichting van een afdeling van het
hof van beroep van Antwerpen in de provincie Lim-
burg
(nr. 799)
Questions orales jointes de :
- M. Luc Goutry au ministre de la Justice sur
la
cre´ation d'une section de la cour d'appel en Flandre
occidentale
- Mme Frieda Brepoels au ministre de la Justice sur
la cre´ation d'une section de la cour d'appel d'An-
vers dans la province du Limbourg (n° 799)b>
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, men kan zich de vraag
stellen of de tijd niet rijp is voor een modernisering van de
organisatie van de hoven van beroep die 170 jaar in de
Grondwet werd vastgelegd. Het aantal werd vastgelegd
op 5. Als men rekening houdt met het aantal inwoners en
rechtsprocedures van dat ogenblik was dat wellicht ruim
voldoende.
Op dit ogenblik is het aantal echter ontoereikend, zeker
omdat de Kamer van Inbeschuldigingstelling verbonden
aan het hof van beroep zich bevindt op de plaats van het
hof van beroep. Voor Oost- en West-Vlaanderen is dit
Gent. Gent is niet echt centraal gelegen tussen de beide
provincies. Al de afwikkelingen van de hogere beroepen
en de verschijningen voor de Kamer van Inbeschuldi-
gingstelling gebeuren in Gent. Dit heeft een aantal prak-
tische gevolgen. Ik beperk me tot de overbrenging uit de
gevangenis. Met zijn 700 gedetineerden is de gevange-
nis van Brugge een van de grootste en modernste van
het land. De meeste gedetineerden tekenen beroep aan
tegen hun voorlopige aanhouding. Ze moeten voor de
Kamer van Inbeschuldigingstelling te Gent verschijnen.
Mijnheer de minister, ik heb navraag gedaan bij rijks-
wachters, penitentiair beambten en cipiers. Bij de over-
brenging van de gevangenis moeten deze laatsten
meestal dienst doen als chauffeur. De rijkswachters
staan in voor de begeleiding. Men mag rekenen op drie
mensen per transport. Ik moet u niet vertellen dat dit een
erg tijdrovende bezigheid is. Voor heel het land zijn dat
600 000 manuren per jaar. Dit betekent dat ongeveer
600 rijkswachters permanent bezig zijn met de begelei-
ding van transporten van gedetineerden. Dit transport is
niet alleen tijdrovend maar ook onveilig. Denken we maar
aan het ontsnappingsgevaar en de kans op aanslagen.
Bovendien wijst de praktijk uit dat de meeste zaken
worden uitgesteld zodat de gedetineerde niet verschijnt.
Verhalen zoals dat van een overbrenging van Brugge
naar Tongeren voor niets zijn schering en inslag. Een
dergelijke uitstap kan misschien aangenaam zijn voor de
gedetineerde maar is zeker niet aanvaardbaar. We moe-
ten ons de vraag durven te stellen of dergelijke praktijken
een moderne rechtsstaat waardig zijn.
Mijnheer de minister, moet men niet overwegen een
afdeling van het hof van beroep in Brugge op te richten ?
Dit gebeurde reeds met het arbeidshof.
Als parenthesis voeg ik eraan toe dat de heer Leterme en
ikzelf op dit ogenblik werken aan een voorstel om een
soort cameraverbinding te installeren, zodat de gedeti-
neerden niet voortdurend over en weer moeten worden
vervoerd. In een aantal landen wordt een dergelijk sys-
teem dat de rechten van de verdediging respecteert
reeds toegepast.
Ik kom terug tot de kern van de vraag. Is het de
betrachting van de minister om dit tijdens zijn beleid te
remedie¨ren en eventueel te voorzien in een afdeling van
het hof van beroep ? Ik heb het specifiek over West-
Vlaanderen, maar dit geldt wellicht ook voor andere
provincies.
Mevrouw Frieda Brepoels (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, collega's, de heer Goutry
heeft de problematiek in het algemeen en voor sommige
punten in detail uiteengezet. Ik zal specifiek ingaan op
het hof van beroep in Antwerpen, waarvan het rechtsge-
bied de provincies Antwerpen en Limburg omvat.
22
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frieda Brepoels
De provincieraad van Limburg heeft in het kader van de
hervorming meermaals over een motie rond deze proble-
matiek gestemd met het oog op de oprichting van een
afdeling van het hof van beroep van Antwerpen in de
provincie Limburg. Dit is gebeurd in november 1996 en in
januari 1998.
Deze motie werd in de vorige regeerperiode - meer
bepaald op 4 februari 1998 - in de plenaire vergadering
van de Kamer aangekondigd en werd naar de commissie
voor de Justitie verzonden. Ze werd ook rechtstreeks
overhandigd aan de minister van Justitie en de eerste
minister van dat ogenblik.
Ik zou deze aangelegenheid even vanuit het standpunt
van de burger willen benaderen. Er is al enige tijd vraag
om het gerecht dichter bij de burger te brengen en
toegankelijker te maken. Vanuit die invalshoek moet
worden gestreefd naar de organisatie van een meer
nabije rechtsbedeling voor de burgers.
In onze provincie zetelt er reeds een afdeling van het
Arbeidshof die vlot bereikbaar is voor de rechts-
onderhorigen in de provincie Limburg.
Ik wil bij deze ook ingaan op de mobiliteitsproblematiek in
de provincie Limburg. Voor sommige rechtsonderhorigen
die in de provincie Limburg wonen, is het bijna onmoge-
lijk om tijdig op de zittingen van het hof van beroep in
Antwerpen te verschijnen.
Heel veel mensen moeten ook nog gebruik maken van
het openbaar vervoer. Ik heb een paar gedetailleerde
berekeningen gemaakt om u daarin een klein inzicht te
geven. Als iemand uit Maaseik om 9.00 uur 's morgens in
Antwerpen moet verschijnen, moet hij om 5.50 vertrek-
ken. Hij doet er dus drie uur over om in Antwerpen te
geraken. De nieuwe treinregeling die de NMBS vorig jaar
in mei heeft ingevoerd, heeft de verbindingen van Lim-
burg met Antwerpen alleen maar verslechterd.
De oprichting van een afdeling van het hof van beroep in
Hasselt zou een flinke vooruitgang betekenen voor een
grotere toegankelijkheid en bereikbaarheid van het ge-
recht.
Mijnheer de minister, u weet dat ik in mijn vorig leven een
verantwoordelijkheid had in het provinciebestuur van
Limburg. In de motie waarover ik eerder in mijn vraag heb
gesproken, wordt heel duidelijk omschreven dat het
provinciebestuur bereid is om mee te zorgen voor de
nodige huisvesting. Dit is een probleem dat altijd zal
opduiken als men een positieve beslissing in dit verband
neemt.
Mijnheer de minister, hebt u een idee welk gevolg de
minister van Justitie toen heeft gegeven aan de behan-
deling van de motie van de provincieraad van Limburg
van 1998 ?
Daarnaast vernam ik graag of u bereid bent op korte
termijn een voorstel uit te werken voor een mogelijke
oprichting van deze afdeling.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, beide
interpellanten behandelen hetzelfde onderwerp met dat
verschil dat de heer Goutry het had over West-
Vlaanderen en mevrouw Brepoels over Limburg. Ik kan
op hun vragen een genuanceerd en beknopt antwoord
geven als zij ermee instemmen dat ik hen de informatie,
die ik bij de korpsoversten heb ingewonnen, in extenso
bezorg. Zij hebben het over de procureurs-generaal van
Antwerpen en Gent alsook over de eerste voorzitter van
het hof van beroep in Gent.
Ik heb eerst en vooral de volgende opmerking. Wij
hebben een vrij doorgedreven debat gevoerd over de
hervorming
van
de
justitie
tijdens
de
Octopus-
onderhandelingen. Op dat ogenblik is nooit gesproken
over een herindeling of opsplitsing van bepaalde ressor-
ten. Wat dat betreft, is er destijds blijkbaar geen rekening
gehouden met de nood die in uw vragen tot uiting is
gekomen. Ik wil er trouwens op wijzen dat die vraag niet
nieuw is. In 1981, 1985 en 1991 werden de toenmalige
ministers van Justitie met dezelfde vragen geconfron-
teerd. Vaak waren het de balies of de provincieraden die
op een dergelijke opsplitsing aandrongen.
Sta me toe tot de essentie van de zaak te komen. Er is
geen wijziging van de Grondwet nodig voor een derge-
lijke opsplitsing. Artikel 186 van het gerechtelijk wetboek
voorziet in die mogelijkheid. Ik wijs er trouwens op dat
een dergelijke opsplitsing reeds van toepassing is in
bijvoorbeeld arbeidsrechtbanken maar ook in de afdelin-
gen van de rechtbanken van koophandel.
Ik stel vast dat de korpsoversten mij een aantal erg
valabele argumenten hebben bezorgd. Ten eerste, is er
het aspect van de verplaatsing. Is de aanwezigheid van
de rechtsonderhorige noodzakelijk in zijn proces ? In de
strafprocessen werd deze vraag een tijd positief beant-
woord zo niet was er sprake van verstek. In uitspraken
van het Europees Hof werd bepaald dat de vertegen-
woordiging van een partij ter zitting moet volstaan.
Ten tweede, er moet volgens mij wel worden gewezen op
een mogelijke weerslag op de eenvormigheid van de
rechtspraak. Het bestaan van verscheidene zetels zorgt
er meestal voor dat er afwijkingen in de uitspraken
kunnen voorkomen.
Ten derde, er is ook een organisatorisch aspect. Een
dergelijke opsplitsing kost immers geld. Administraties
moeten worden verdeeld en opgesplitst. De kosten-
batenanalyse zou wel eens de wenkbrauwen kunnen
doen fronsen. Onder meer de eerste voorzitter van het
hof van beroep van Gent verwijst naar de hoge kostprijs
van een delokalisatie.
HA 50
COM 090
23
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
Collega Goutry had het ook over de specifieke omstan-
digheden van het gevangenentransport. Ik kijk terzake
trouwens met belangstelling uit naar uw aangekondigde
project. Ik wil u er toch op wijzen dat ook transporten in
West-Vlaanderen - gedetineerden uit Ieper of Veurne die
voor het hof van beroep van Brugge moeten verschijnen
- niet van de kleinste zijn. Mutatis mutandis vind ik
dezelfde opmerkingen terug bij mevrouw Deckers. Zij
drukt ook de vrees uit dat opsplitsingen misschien zou-
den kunnen leiden tot het vaker in hoger beroep gaan.
Ik stel voor dat ik u de antwoorden van de korpsoversten,
die op beide vragen een antwoord geven, overhandig
zodat u verneemt wat hun standpunt, dat ik overigens
deel, is. Ik meen niet dat er een reden is om in te gaan op
de vraag voor een opsplitsing.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
heb uit het antwoord van de minister begrepen dat hij niet
zinnens is een oplossing te zoeken in de richting die werd
gesuggereerd. Een aantal van zijn argumenten wegen
niet zo zwaar. De minister wees op de eenvormigheid
van de rechtspraak. Nochtans geeft hij zelf toe dat het
systeem in arbeidshoven en dergelijke reeds wordt toe-
gepast. Hij impliceert dus dat er daar geen sprake is van
een eenvormige rechtspraak. Tot op heden heb ik geen
aanwijzingen in die zin, maar misschien beschikt de
minister over meer informatie.
Hij had het ook over de al dan niet aanwezigheid van de
gedetineerde. Ik heb vernomen dat de gedetineerde in
negen gevallen op tien op prijs stelt dat hij op uitstap
mag. Dit heeft natuurlijk gevolgen. Ik geef het voorbeeld
van een overplaatsing van Brugge naar Gent. Reeds de
avond voordien moet hij zijn persoonlijke bezittingen
inpakken en zijn cel volledig opruimen. Hij wordt naar
Oudenaarde overgebracht waar hij wordt ingeschreven
en een nieuwe cel krijgt waar hij moet uitpakken. 's
Anderendaags moet hij weer alles inpakken en wordt hij
naar Gent vervoerd, waar hij wordt voorgeleid. Ofwel
keert hij daarop onmiddellijk terug naar Brugge waarbij hij
weer al zijn persoonlijke goederen moet in- en uitpakken.
Zijn goederen worden immers een week later geleverd
omdat ze in een gecentraliseerd transport worden over-
gebracht. Mensen vragen mij of dit in een modern
justitiesysteem nog mogelijk moet kunnen zijn. Ik kan
hierop geen antwoord geven. Natuurlijk is er een kost-
prijs. Ik meen dat die eenmalig zal zijn. Ik betwijfel of dit
meer mankracht zal vergen omdat die zaken nu eenmaal
moeten worden behandeld. Het werkvolume blijft gelijk,
of de zaak nu in Brugge of in Gent wordt afgehandeld.
Natuurlijk moeten lokalen worden vrijgemaakt. In Brugge
zal dit tot geen enkel probleem aanleiding geven omdat
het een van de meest moderne gerechtsgebouwen is. Er
zijn evenveel argumenten pro als contra. Ik kan mij alleen
maar neerleggen bij het antwoord van de minister dat hij
deze optie niet overweegt.
Mevrouw Frieda Brepoels (VU&ID) : Mijnheer de minis-
ter, ik dank u voor uw antwoord. Ik betreur dat u het
standpunt van de korpsoversten zomaar overneemt,
temeer omdat er heel wat te zeggen valt over de opmer-
kingen die zij hebben gemaakt. Collega Goutry is al op
een aantal aspecten ingegaan. De vrees voor de weer-
slag op de eenvormigheid van de rechtspraak is zeker
niet terzake, aangezien er ook al een afdeling van het
arbeidshof operationeel is, tot ieders voldoening.
Wat het organisatorische aspect betreft, denk ik dat een
kosten-batenanalyse zou moeten worden gemaakt. Dan
zou men vaststellen dat men met een eenmalige inves-
tering wordt geconfronteerd. Als lokale besturen te ken-
nen geven dat zij daaraan positief willen meewerken
denk ik dat dit, zeker wat onze provincie betreft, geen
argument meer kan zijn.
Wij zullen ons moeten neerleggen bij uw standpunt, maar
men zal dat moeilijk begrijpen in onze provincie. Men had
immers gehoopt dat ook u van mening zou zijn dat de
rechterlijke macht naar de rechtszoekenden moet toe-
gaan en niet omgekeerd. Het is begrijpelijk dat de
korpsoversten van Antwerpen dit standpunt innemen. Zij
willen immers graag de organisatie en de werking binnen
hun ambtsgebied in e´e´n hand houden. Men vreest blijk-
baar een aantal negatieve gevolgen van de decentrali-
satie. Ik had gehoopt dat u als minister van Justitie een
meer genuanceerd standpunt zou hebben ingenomen. Ik
hoop dat daarover opnieuw zal kunnen worden gepraat
in de toekomst en u uw mening zult herzien.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik heb
een enkele opmerking. Als men doof blijft, wil ik zes
maanden doof blijven. Men heeft veertig jaar die moge-
lijkheid gehad. Mevrouw Brepoels, ik ben het eens met
veel van uw opmerkingen. Er bestaan archai¨sche toe-
standen in het transport en daaraan zal iets moeten
worden gedaan. Misschien hoort u dit argument niet
graag, maar het is al te gemakkelijk om nu te zeggen dat
wij daarvoor geen oog hebben.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie
en aan de vice-eerste minister en minister van Be-
groting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Eco-
nomie over
de taalproblematiek van het gerecht in
Brussel
(nr. 783)
- de heer Geert Bourgeois aan de minister van Jus-
titie over
het tussentijds verslag van de commissie
gerechtelijke
achterstand
Brussel
en
over
de
regeringsplannen terzake
(nr. 816)
24
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Justitie)
Questions orales jointes de :
- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice et au
vice-premier ministre et ministre du Budget, de l'In-
te´gration sociale et de l'E
´ conomie sociale sur
la
proble´matique linguistique au tribunal de Bruxelles
- M. Geert Bourgeois au ministre de la Justice sur
le
rapport inte´rimaire de la commission sur l'arrie´re´
judiciaire a` Bruxelles et sur les plans du gouverne-
ment a` ce propos
(La re´ponse sera donne´e par le ministre de la Jus-
tice)
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, wij hebben u reeds
summier ondervraagd over deze zaak tijdens het vrage-
nuurtje in de plenaire vergadering van 23 december. Net
op die dag had de federale regering een aantal beslis-
singen genomen die u toen kort hebt toegelicht. Ik heb
toen de hoop uitgedrukt dat u daar zelf mee naar de
commissie voor de Justitie zou komen. Ik heb op dat vlak
geen initiatieven opgemerkt en daarom heb ik zelf het
initiatief genomen om een mondelinge vraag te stellen in
de commissie.
Ik heb heel wat bijkomende vragen. Eerst zal ik de
algemene vragen stellen die minder specifiek met de
taalproblematiek te maken hebben. Ik heb onder meer
gevraagd naar het tussentijds verslag van de commissie.
Misschien is er intussen reeds een volledig verslag. Ik
weet niet wanneer de deadline oorspronkelijk was vast-
gesteld.
Verder heb ik gevraagd hoeveel politierechters er bij
zullen komen. De situatie is schrijnend en de achterstand
is zeer groot geworden.
Ik wou ook meer weten in verband met de referendaris-
sen en de parketjuristen. Hoe zullen ze worden toege-
wezen ? Worden ze aan rechters toegewezen of aan de
rechtbank in haar geheel ? Op welke taalbasis zal dat
gebeuren ? Hoeveel Nederlandstaligen en hoeveel Fran-
staligen zullen er worden ingezet ?
Graag had ik ook meer toelichting gehad over het konink-
lijk besluit dat zal worden gewijzigd. Kunt u dit nader
uitleggen ? Komt dit neer op een versoepeling van het
examen dan wel op een specialisering ?
Wat het institutionele aspect betreft, heeft men gezegd
dat de taalwetgeving zelf voorlopig niet zal worden
gewijzigd. Men zal de zaak verder onderzoeken. Terecht
is er dus op dat vlak nog geen beslissing genomen, ook
al omdat zij onmogelijk zomaar op zich kan worden
genomen. Het positieve aan de beslissing is in feite dat
men er twee ministers bij heeft betrokken, minister Vande
Lanotte en minister Michel. Zij zijn bevoegd voor institu-
tionele hervormingen. Hiermee erkent men dat het om
een institutioneel probleem gaat. Het is veel meer dan
een louter technische zaak die vlug kan worden opgelost.
Ook heel de problematiek van de splitsing van het
gerechtelijk arrondissement en het overleven ervan is
een institutionele zaak. Wij dringen er al zeer lang op aan
om heel deze problematiek als een geheel te bekijken in
de Costa, temeer daar de splitsing van het gerechtelijk
arrondissement op basis van de praktijk die we kennen in
de balie automatisch met zich zal brengen dat heel de
taalwetgeving opnieuw moet worden bekeken. Deze
zaken hangen samen en het zou onvoorstelbaar zijn dat
men aan het ene iets doet en aan het andere niet. Het
ene is immers de hefboom voor het andere. Als men
zomaar de eisen van de Franstaligen inwilligt in verband
met de taal, zal er in de komende jaren nooit iets kunnen
worden gewijzigd in verband met het statuut van het
gerechtelijk arrondissement zelf.
Uit krantenartikels heb ik begrepen dat in het verslag van
de commissie verwezen werd naar een mogelijke split-
sing van het gerechtelijk arrondissement. Wanneer men
gevolg geeft aan bepaalde elementen van het verslag,
met name in verband met de taalproblematiek, dan is het
logisch dat men bij de institutionele hervorming ook het
voortbestaan van het gerechtelijk arrondissement laat
onderzoeken, temeer daar het verslag ernaar heeft ver-
wezen.
Verder verwijs ik naar een artikel in de FET van maandag
3 januari. Daarin stond dat zelfs de voorzitter van de
rechtbank van eerste aanleg van Brussel klare taal wil
over de splitsing van het gerechtelijk arrondissement.
Ook hij vindt dat bespreekbaar en dat is toch niet
onbelangrijk, want hij kan uit ervaring spreken.
Ten derde, de splitsing van het gerechtelijk arrondisse-
ment is niet zomaar een fetisj die daar hangt maar stoelt
wel degelijk op een groot gebrek in de werking van het
parket. Ik verwijs naar de situatie in Brussel-Halle-
Vilvoorde. Ik geef een voorbeeld van de nieuwe evolutie
die zich nu voordoet. Binnen dit gerechtelijk arrondisse-
ment werd een nieuwe dienst opgericht, specifiek voor de
stedelijke criminaliteit. Dat op zich is goed. Het is wel vrij
laat dat men er ineens aandacht voor krijgt. Aan de
verzuchtingen van Halle-Vilvoorde lijkt men echter niet
tegemoet te komen.
Bovendien stel ik vast dat, tegen alle tradities in het
Brussels parket in, de stedelijke criminaliteit binnenkort
louter door Franstalige magistraten zal worden behan-
deld. Men vindt blijkbaar geen Nederlandstalige magis-
traten meer. Tot nu toe is het de gewoonte dat alle secties
HA 50
COM 090
25
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Bart Laeremans
van het parket te Brussel minstens door 1 Nederlands-
talige magistraat worden bemand. Van die traditie wordt
nu blijkbaar afgeweken, mede door het gebrek aan
Nederlandstalige magistraten.
Ten vierde, binnen de jeugdsectie van het parket van
Brussel zijn 14 000 Franstalige dossiers en 6 000 Neder-
landstalige hangende. Voor die 14 000 Franstalige dos-
siers zijn er 10 parketmagistraten en voor de 6 000
Nederlandstalige 2. Dat betekent dat de werklast voor de
Nederlandstalige magistraten dubbel zo hoog is als voor
de Franstalige. De taalproblematiek moet dus in zijn
geheel worden bekeken en samen met de werking van
het parket onder de loep worden genomen.
Mijnheer de minister, zal dit dossier nu eindelijk in zijn
geheel worden besproken, ook wat de institutionele
aspecten, de organisatie van het parket betreft ? Tegen
wanneer zal de studie die over de taalproblematiek zal
worden uitgevoerd klaar zijn ? Tegen wanneer zal de
minister met nieuwe initiatieven naar buiten komen en in
welk kader ? Zal dat binnen de Costa zijn of zal het van
de Costa worden afgesplitst ?
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, ik heb u al herhaaldelijk
ondervraagd over deze materie. Ik heb een aantal heel
concrete vragen met betrekking tot het advies van de
Commissie voor de gerechtelijke achterstand, over uw
voornemens desbetreffend, uw plannen en deze van de
regering. Ik neem aan dat er intussen een en ander op
regeringsniveau besproken is.
Een eerste vraag heeft betrekking op de taalexamens. Er
wordt gepleit voor een versoepeling van het taalexamen
en een aanpassing van het koninklijk besluit, zonder aan
de taalwetgeving te raken. Daarover heb ik vroeger al
mijn mening uitgesproken. Volgens mensen die daarover
heel veel weten is dat taalexamen geen onoverkomelijke
klip. Wel zou men soms in de loop van het examen
uitweiden, maar het verhaal als zou men alle onderdelen
van een zeilschip in de andere taal vragen blijkt niet juist
te zijn. Bestaat er dus inderdaad een aanbeveling om tot
een versoepeling te komen ? Bent u van plan daarop in
te gaan ? Zo ja, in welke zin ? Ik kan me niet voorstellen
dat het de bedoeling zou zijn - zelfs als u daarop ingaat -
dat er geen tweetaligheid zou overblijven, zo niet holt
men de taalwet uit.
Mijn tweede vraag heeft betrekking op de taalwetgeving
zelf. Ik lees in het verslag van de Ministerraad van 29
oktober 1999 dat er beslist werd om een werkgroep op te
richten die het oude voorstel van de vorige minister van
Justitie over dit onderwerp zal onderzoeken. Betekent dit
dat u mogelijkheid om de taalwetgeving zelf te wijzigen,
nog steeds handhaaft ? Dit was inderdaad het oude
ontwerp-De Clerck, dat in de Senaat een zachte dood is
gestorven. Daar verzet ik mij ten zeerste tegen. U weet
dat ik dit voor de Vlamingen totaal onaanvaardbaar vind.
We dachten dat we daar vanaf waren. Ik zou dus heel
uitdrukkelijk willen weten of u die piste blijft bewandelen,
zoals blijkt uit het verslag van de Ministerraad van 29
oktober 1999.
Mijn derde vraag heeft betrekking op de parketjuristen en
de referendarissen. Er wordt gepleit om daar ook aan-
vullingen te doen. Aan welke taalverhouding denkt u
daar, dus de onderlinge verdeling Nederlandstalig-
Franstalig ? Welke taalvereisten zullen daar worden ge-
steld ?
Mijn vierde vraag heeft betrekking op de politierechtbank.
Ik lees in het tussentijds verslag en in de verslagen van
de besprekingen van de Ministerraad dat er geopteerd
wordt om die politierechtbanken in e´e´n arrondissemen-
tele structuur onder te brengen, met e´e´n management.
Halle-Vilvoorde zou dan een afdeling worden van die ene
politierechtbank, wat toch een wijziging vergt van de
wetgeving. Bovendien zou Asse dan verdwijnen als zetel
van de politierechtbank. Gaat u daarop in ? Ik ben het
daar niet mee eens, omdat dit een evolutie is die haaks
zou staan op de evolutie om het gerechtelijk arrondisse-
ment te splitsen. Als er nog maar e´e´n politierechtbank
overblijft, gespreid over Brussel en Halle-Vilvoorde, dan
is dit eerder dan een door de Vlamingen gewenste
evolutie, een stap in de richting van wat de Franstaligen
willen, namelijk het behoud van die ene structuur. Daar
kan ik het niet mee eens zijn. Mijn vraag is dus heel
concreet : bent u van plan om daarop in te gaan ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, al-
hoewel ik over deze aangelegenheid al enkele keren
werd ondervraagd, onder meer vorige week nog door de
heer Desmedt tijdens het actualiteitsdebat, ben ik bereid
nog eens te antwoorden op de vragen van de heren
Laeremans en Bourgeois.
Er is ten eerste de mededeling van het tussentijds
verslag. Men heeft wellicht al ondervonden dat ik, als
grote pleiter van de openheid, niet geneigd ben om delen
van een verslag angstvallig achter te houden. Ik heb
helaas moeten vaststellen dat niet iedereen daar op een
even volwassen manier mee omgaat. Ik zal het
commissiesecretariaat een afschrift van het tussentijds
verslag bezorgen met het verzoek het aan de leden rond
te delen.
Ik kan niet zeggen wanneer het eindrapport klaar zal zijn.
De commissie zet haar werkzaamheden voort. Zij heeft
enkele specifieke taken gekregen. Het uiteindelijke rap-
port zal dezelfde weg volgen.
Een volgende vraag had betrekking op de benoeming
van de politierechters. Er zullen vier bijkomende politie-
rechters worden benoemd op basis van artikel 69 van het
Gerechtelijk Wetboek. Dat is een van de dringende
26
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
maatregelen die door de regering zijn aangenomen.
Aangezien hiervoor geen bijzondere wet nodig is, kan
hier op korte termijn een gevolg aan gegeven worden.
Over de andere aanbevelingen heeft de regering nog
geen standpunt ingenomen.
Een volgend punt betreft de aanwerving van referenda-
rissen en parketjuristen. Bij de zetel zijn momenteel
11 Franstalige en 2 Nederlandstalige referendarissen in
dienst. Er zijn 7 Nederlandstalige en 18 Franstalige
parketjuristen in dienst. Het is mogelijk aan te werven op
basis van de huidige verdeling, namelijk 29 aanwervin-
gen in de zetel waar nog 16 vacatures zijn en 28 bij het
parket waar er nog drie vacatures zijn. Ik werk momen-
teel aan een nota voor de minister van Begroting om
bijkomende middelen te vragen. Het totaal aantal te
werven juristen kan worden verhoogd tot 25% van de
magistraten. Deze aanwervingen zullen gebeuren op
basis van artikel 185 van het Gerechtelijk Wetboek. De
aanwervingen zullen geschieden op basis van een
selectietest en een functiegesprek bij de korpsoversten
ter plaatse. De korpsoverste beslist over de toewijzing
aan een bepaalde dienst of sectie of aan een bepaalde
magistraat, naargelang van de plaatselijke noden en
behoeften.
Over de taalvereiste kan ik meedelen, maar dat is
wellicht niet nieuw, dat de contractuelen niet aan de
taalwetgeving zijn onderworpen en dat de verdeling
tussen het aantal Nederlandstaligen en Franstaligen nu
nog niet kan worden bepaald, want die is juist afhankelijk
van de behoeften van de dienst en de aanvraag van de
korpsoversten.
Ik heb informatie opgezocht over een mogelijke wijziging
van het koninklijk besluit in verband met het taalexamen.
De meningen zijn hier toch wel wat uiteenlopend. Er is
voor mij nog niet voldoende klaarheid. Ik ben zelf geen
voorstander van een wijziging aan een of ander besluit. Ik
ben wel voorstander van een globale aanpak, maar dan
met het nodige respect voor de bestaande taalwetgeving.
Ik ben een legalist wat dat betreft.
Er werd gevraagd naar de opdrachten die de Minister-
raad heeft gegeven aan de twee ministers voor Institu-
tionele Hervormingen. Die hebben betrekking op de
taalproblematiek. Ze moeten onder meer onderzoeken in
welke mate een bijzonder en tijdelijk kader waarvoor die
magistraten pleiten, kan worden opgericht of te voorzien
in vacante plaatsen waarin niet kan worden benoemd
omdat de taalwetgeving moet worden nageleefd. Ik
wacht hun reactie af. Zij zullen mij hun standpunt dien-
aangaande in de komende periode laten weten. Dan
moet er nog verder overleg worden gepleegd. De rest is
koffiedik kijken want ik heb nog geen reactie gekregen.
Interpellaties over deze aangelegenheid moeten dus
eerder tot die ministers worden gericht.
Een laatste opmerking heeft betrekking op de splitsing
van het gerechtelijk arrondissement.
Als u de verslagen van de besprekingen in de commissie
hebt gelezen, dat zult u vastgesteld hebben dat daarover
werd gesproken en dat een voorstel werd geformuleerd
zonder zich terzake te binden. Hun draagvlak verschilt
blijkbaar van het draagvlak dat zij aanzien van deze
splitsing zouden moeten in acht nemen. Er wordt echter
over deze problematiek gesproken. U zult daarover dus
in het verslag verduidelijking vinden.
De voorzitter : Mijnheer de minister, ik kan u bevestigen
dat wij over de tekst beschikken, zowel in het Nederlands
als in het Frans en hij zal aan de commissieleden worden
bezorgd.
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
minister, ik dank u voor uw antwoord.
U spreekt over vier bijkomende politierechters. Ik neem
aan dat zij voor Brussel zullen zijn en niet voor Asse of
Vilvoorde, aangezien in Brussel de problemen het nij-
pendst zijn.
U zegt ook dat u nog geen stelling hebt ingenomen
inzake de wijzigingen van de structuur. Op dat vlak was ik
eigenlijk meer gerustgesteld door uw antwoord in de
plenaire vergadering van 23 december 2000 dan nu. Ik
heb de vraag nu zelfs niet meer gesteld omdat ik dacht
dat het probleem van de baan was.
Indien u er echter nog maar zou aan denken om de
structuur van de politierechtbanken, de splitsing van
Vilvoorde en Asse zoals die op dit moment bestaat, in
vraag te stellen, dan denk ik dat u een storm van protest
gaat ontketenen. Als er niet meer over wordt gesproken,
denk ik dat het probleem van de baan is. Dan hebt u
daarnet enige onduidelijkheid geschapen of heb ik het
verkeerd gei¨nterpreteerd. Als het zo blijft, dan wens ik er
niet meer over te spreken.
Wat het parket betreft, stel ik vast dat u naar een totaal
van 28 medewerkers op een parket van bijna 100 men-
sen wilt gaan. Dat is net iets meer dan een kwart. Ik denk
dat dat veel te weinig is voor de parketmagistraten. Als ik
die mensen hoor vertellen wat zij allemaal moeten doen,
hoeveel stapels arbeid zij hebben, hoeveel secretariaats-
werk de magistraten zelf moeten doen, dan denk ik dat
men er op termijn moet naar streven dat elke magistraat
over een medewerker kan beschikken. Zo moeten zij niet
meer achter de feiten aanhollen en kunnen zij meer
inventief werk doen, dossiers grondig bekijken, enzo-
voort. U weet dat zij door de toevloed van dossiers
worden overstelpt. In Brussel gaat het over honderd-
duizenden dossiers per jaar. Men moet de parketten
HA 50
COM 090
27
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Bart Laeremans
meer armslag geven zodat zij hun werk goed kunnen
doen, anders gaat men nooit opnieuw een aantrekkings-
kracht kunnen cree¨ren voor de functie van parket-
magistraat in het meest bevraagde arrondissement van
het land.
Wat de taalverhouding betreft, lijkt het me logisch dat er
in dezelfde verhouding als voor de parketmagistraten
mensen worden aangeworven en dat dus de verhouding
een derde/twee derde wordt gerespecteerd zoals die
momenteel van kracht is en eigenlijk al een onderwaar-
dering van het aantal Nederlandstalige inwoners is.
Ook wat de splitsing betreft laat u alles in het midden. Ik
zou willen benadrukken dat ook de voorzitter van de
rechtbank van eerste aanleg de mogelijkheid van een
splitsing openlaat en er ook voor openstaat. Wanneer u
dit niet doet, maar wel ingaat op de vraag tot wetswijzi-
ging uit Franstalige hoek, maakt u het onmogelijk om er
nadien nog over te spreken. Het is veel efficie¨nter om het
ene aan het andere te koppelen. Bovendien is dat ook
logisch, want indien men het gerechtelijk arrondissement
splitst, moet men sowieso over de taalwetgeving spreken
omdat die wetgeving samenhangt met de indeling in
arrondissementen en eventuele subarrondissementen.
Terzake hebt u ons in de kou laten staan. U hebt gezegd
dat ze een voorstel hebben gedaan maar dat het draag-
vlak verschillend is van wat door de voorstellers werd
geformuleerd.
Minister Marc Verwilghen : Wilt u mij een genoegen
doen en de tekst eerst lezen ?
De heer Bart Laeremans (Vlaams Blok) : Dat wil ik doen,
maar ik had mijn vraag al een aantal dagen geleden
ingediend. Ik heb gevraagd om het liefst vo´o´r de zitting
mee te delen, dan hadden we daarover ten gronde
kunnen spreken. Ik zal het eerst lezen, maar daarna
zullen we u misschien opnieuw moeten ondervragen.
De voorzitter : Dan wacht u misschien best op het
eindverslag. Dan zullen we misschien wat meer klaarheid
in het dossier hebben, want de echo's die ik heb vanuit
de Nederlandstalige Brusselse balie komen niet 100%
overeen met wat u hebt geschetst.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de minis-
ter, ik heb geluisterd naar uw uiteenzetting. In verband
met de politierechters zegt u dat er geen standpunt
ingenomen is. Het is een denkpiste die gelanceerd is,
maar ik neem aan dat u daar niet op ingaat en ik
onderschrijf dat.
Wat de parketjuristen en de referendarissen betreft, ga ik
akkoord dat er bijkomende ondersteuning gegeven
wordt. Ik zou, los van dit dossier, ervoor willen pleiten om
de aanwerving opnieuw te bekijken. Ik weet dat in artikel
185 staat dat de selectieprocedure door de korpsoverste
moet gebeuren. Of dit de meest waardevolle manier van
selecteren is, weet ik niet. Ik denk dat dit uit de contrac-
tuele sfeer zou moeten worden gehaald en dat er een
statuut zou moeten bestaan. Examens en aanwervingen
zouden moeten geobjectiveerd worden. Dit staat los van
de Brusselse problematiek. Ik heb u daarover in een
andere context ook ondervraagd.
Wat het taalexamen betreft, denk ik dat indien nodig
eventueel bepaalde wijzigingen kunnen worden aange-
bracht. Er zijn echter twee versies. Er zijn mensen die
zeggen dat een wijziging niet hoeft en dat het niet
onoverkomelijk is. In alle geval moet het uitgangspunt
blijven dat de tweetaligheid verzekerd wordt van diege-
nen die het examen afleggen. Anders heeft het geen
enkele zin. We kunnen de minister van Institutionele
Hervormingen inderdaad interpelleren over de splitsing.
Ik waarschuw wel voor het zetten van steeds verdere
stappen voor de oplossing van het Brusselse probleem
en dit gei¨soleerd te doen, zonder dat aan de rechtmatige
vragen van de Vlamingen tegemoet gekomen wordt. Ik
heb het al herhaaldelijk gehad over de pariteit bij Cassa-
tie, de pariteit bij de Raad van State, de grotere werklast
voor de Vlamingen over het hele land, enzovoort. Dit mag
er dus niet toe leiden dat e´e´n probleem opgelost wordt,
terwijl elders rechtzoekenden en de magistraten op hun
honger blijven zitten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Geert Bourgeois aan
de minister van Justitie over
de dringende noodzaak
tot een wetswijziging met betrekking tot de rol van
het openbaar ministerie in de rechtspleging zowel in
burgerlijke als in strafzaken
(nr. 798)
Question orale de M. Geert Bourgeois au ministre de
la Justice sur
l'urgente ne´cessite´ d'une modification
le´gislative concernant le ro
^ le du ministe`re public
dans la proce´dure tant civile que pe´nale
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, mijn vraag heeft betrekking
op een probleem dat ons moet bezighouden. Belgie¨ is
reeds driemaal veroordeeld door het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens in Straatsburg omdat de rol van
het openbaar ministerie in de rechtspleging voor het Hof
van Cassatie, zoals vastgelegd in het gerechtelijk wet-
boek, zowel in burgerlijke zaken als in strafzaken het
artikel 6, § 1 van het EVRM schendt en wel op drie
manieren : ten eerste, door het gebrek aan mededeling
van de conclusie van het openbaar ministerie aan de
28
HA 50
COM 090
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Geert Bourgeois
partijen; ten tweede, door het gebrek aan tegenspraak
door de partijen op de conclusie van het openbaar
ministerie en, ten derde, door de deelname van het
openbaar ministerie aan de beraadslaging.
Dat is in drie arresten reeds gebeurd : in een strafzaak
met het arrest Borgers van 30 oktober 1991, in een
burgerlijke zaak met het arrest Vermeulen van 20 februari
1996 en in een tuchtzaak met het arrest Van Orshoven
van 25 juni 1997. Er zouden tevens nog andere proce-
dures hangende zijn.
Het Hof van Cassatie heeft zijn rechtspraak daaraan
aangepast. Niettemin moet het fundamentele recht op
tegenspraak en op het niet-deelnemen van het openbaar
ministerie aan de beraadslagingen ook uit de wet blijken.
De vorige regering had een wetsontwerp nr. 2142/l
ingediend tot wijziging van het gerechtelijk wetboek in-
zake de tussenkomst van het openbaar ministerie in de
procedure voor het Hof van Cassatie en in burgerlijke
zaken voor de rechters ten gronde. Ook daarvan moet
tijdens deze legislatuur nog werk worden gemaakt.
Mijnheer de minister, mijn vragen zijn de volgende.
Ten eerste, tot welke bedragen werd de Belgische Staat
in die drie arresten veroordeeld ?
Ten tweede, zijn er nog zulke procedures hangende ? Zo
ja, hoeveel zijn het er ? Hebben zij betrekking op de
procedure voor het Hof van Cassatie of op de procedure
voor de lagere rechtscolleges ? Ik beklemtoon dat die
redenering ook moet worden doorgetrokken tot de advie-
zen in de lagere rechtbanken.
Ten derde, wanneer heeft de vertegenwoordiger van de
Belgische regering voor het laatst verantwoording moe-
ten afleggen aan het Comite´ van ministers over de
opvolging van de veroordelingen van Belgie¨ ? Had deze
verantwoording ook betrekking op deze problematiek ?
Welke verantwoording werd er gegeven ?
Ten vierde, is deze problematiek voor u prioritair ? Zult u
dat wetsontwerp opnieuw indienen of bent u van plan om
terzake andere initiatieven te nemen ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Bourgeois, uw eerste vraag gaat over een aantal
veroordelingen van de Belgische Staat. Daarbij werd de
Staat veroordeeld tot het betalen van de procedure-
kosten. In de zaak Borgers ging het om 113 250 BEF; in
de zaken Vermeulen en Van Orshoven ging het telkens
om 250 000 BEF. Belgie¨ werd niet veroordeeld tot enige
andere materie¨le of morele schadevergoeding in deze
drie zaken, die een schending betroffen van het artikel
6.1. van het Europees Verdrag van de Rechten van de
Mens.
Het Hof heeft de verzoeken omtrent de materie¨le schade
verworpen omdat er geen oorzakelijk verband bestond
tussen de overtreding van artikel 6.1. en de aangevoerde
schade. De morele schade was volgens het Hof reeds
voldoende hersteld door de vaststelling dat artikel 6.1.
inderdaad geschonden werd.
Momenteel lopen er twee beroepen op het Hof over deze
problematiek, namelijk de zaken Wynen en IMEC, die
handelen over een procedure bij het Hof van Cassatie.
Verder is er de zaak Coe¨me en consoorten. In deze
laatste zaak wordt de procedure op zich niet in vraag
gesteld, maar wel de invloed die het openbaar ministerie
zou uitoefenen op het Hof van Cassatie. De eiser bekri-
tiseert deze invloed die volgens hem overheersend is.
Bovendien gaat het hier om de grond van de zaak. Het
gaat immers om de veroordeling van een minister.
Het Comite´ van ministers moet trouwens nog elf dossiers
onderzoeken in verband
met de procedure voor het Hof van Cassatie en de
deelneming van het openbaar ministerie aan het beraad.
Acht dossiers worden onderzocht in het kader van artikel
32 van het EVRM. Drie andere, namelijk de zaken
Borgers, Vermeulen en Van Orshoven worden onder-
zocht in het kader van artikel 54.
De Belgische Staat heeft op 4 november 1999 verslag
uitgebracht over het gevolg dat wordt verleend aan de
beslissing van het Hof in deze materie. Bij die gelegen-
heid werd verduidelijkt dat opnieuw een ontwerp van wet
zal worden ingediend tot wijziging van het gerechtelijk
wetboek inzake de tussenkomst van het openbaar minis-
terie in de procedure voor het Hof van Cassatie en in
burgerlijke zaken voor de feitenrechters. Dit ontwerp
werd reeds ingeleid door de vorige regering en zal
binnenkort opnieuw worden ingediend door mijn collega.
Zo zal reeds op korte termijn beantwoord worden aan
een mijns inziens terechte verzuchting.
De heer Geert Bourgeois (VU&ID) : Dank u, mijnheer de
minister. Ik zal met genoegen meewerken aan dit initia-
tief.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 13.10 uur.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 13.10 heures.
HA 50
COM 090
29
19-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000