B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
COMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
VAN
DU
12-01-2000
12-01-2000
HA 50
COM 084
HA 50
COM 084
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Woensdag 12 januari 2000
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
-
COM 084
Mondelinge vraag van de heer Richard Fournaux aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen, aan de minis-
ter van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu en aan de minister van Ambtenarenzaken en Moder-
nisering van de openbare besturen over
de voortgezette
verzekering voor ambtenaren die het politiek verlof genie-
ten
(nr. 731)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare
besturen)
5
sprekers : Richard Fournaux, Luc Van den Bossche,
minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van
de openbare besturen
Mondelinge vraag van de heer Daniel Bacquelaine aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
tegemoetkoming
in
de
kosten
verbonden
aan
de
Parkinson-ziekte
(nr. 540)
7
sprekers : Daniel Bacquelaine, voorzitter van de PRL
FDF MCC-fractie, Frank Vandenbroucke, minister van
Sociale Zaken en Pensioenen
Sommaire
Mercredi 12 janvier 2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES - COM 084
Question orale de M. Richard Fournaux au ministre des
Affaires sociales et des Pensions, a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement et au ministre de la Fonction publique et
de la Modernisation de l'administration sur
le be´ne´fice de
l'assurance continue´e dans le chef des fonctionnaires en
conge´ politique
(n° 731)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre de la Fonction
publique et de la Modernisation de l'administration)
5
orateurs : Richard Fournaux, Luc Van den Bossche,
ministre de la Fonction publique et de la Modernisation
de l'administration
Question orale de M. Daniel Bacquelaine au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la prise en charge
des frais lie´s a` la maladie de Parkinson
(n° 540)
7
orateurs : Daniel Bacquelaine, pre´sident du groupe
PRL FDF MCC, Frank Vandenbroucke, ministre des
Affaires sociales et des Pensions
2
HA 50
COM 084
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 : Parlementair Document van de 50e zittingsperiode +
DOC 50 0000/000 : Document parlementaire de la 50e
het nummer en het volgnummer
législature, suivi du n° et du n° consécutif
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
: Questions et Réponses écrites
HA
: Handelingen (Integraal Verslag)
HA
: Annales (Compte Rendu Intégral)
BV
: Beknopt Verslag
CRA
: Compte Rendu Analytique
PLEN
: Plenumvergadering
PLEN
: Séance plénière
COM
: Commissievergadering
COM
: Réunion de commission
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officie¨le publicaties uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation 2
Natieplein 2
1008 Brussel
1008 Bruxelles
Tél. : 02/549 81 60
Tel. : 02/549 81 60
Fax : 02/549 82 74
Fax : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Olivier Chastel aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
verkiezingen van de vertegenwoordigers van de tandart-
sen en het akkoord tandheelkundigen-ziekenfondsen
(nr. 576)
9
sprekers : Olivier Chastel, Frank Vandenbroucke, mi-
nister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
reglementering met betrekking tot de hoofdelijke aanspra-
kelijkheid in de bouwsector
(nr. 641)
10
sprekers : Trees Pieters, Frank Vandenbroucke, mi-
nister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van mevrouw Yolande Avontroodt aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
misbruiken inzake forfaits in de thuisverpleging
(nr. 634)
11
sprekers :
Yolande
Avontroodt,
Frank
Vanden-
broucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen en aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
de pro-
gressieve werkhervatting
(nr. 735)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen)
13
sprekers : Luc Goutry, Frank Vandenbroucke, minis-
ter van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
eventuele aanpassing van de ligdagprijs in functie van
sociale factoren
(nr. 663)
15
sprekers : Jo Vandeurzen, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Andre´ Fre´de´ric aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
erkenning als beroepsziekte van de tandproblemen bij
werknemers in bakkerijen en banketbakkerijen
(nr. 709)
17
sprekers : Andre´ Fre´de´ric, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Olivier Chastel aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
problemen met betrekking tot de invoering van de SIS-
kaart
(nr. 737)
18
sprekers : Olivier Chastel, Frank Vandenbroucke, mi-
nister van Sociale Zaken en Pensioenen
Question orale de M. Olivier Chastel au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les e´lections des
dentistes et l'accord dento-mutualiste
(n° 576)
9
orateurs : Olivier Chastel, Frank Vandenbroucke, mi-
nistre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Trees Pieters au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la re´glementation
en matie`re de responsabilite´ solidaire dans le secteur de
la construction
(n° 641)
10
orateurs : Trees Pieters, Frank Vandenbroucke, mini-
stre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de Mme Yolande Avontroodt au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
les abus en
matie`re de forfaits dans les soins a` domicile
(n° 634)
11
orateurs :
Yolande
Avontroodt,
Frank
Vanden-
broucke, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Luc Goutry au ministre des Affaires
sociales et des Pensions et a` la vice-premie`re ministre et
ministre de l'Emploi sur
la reprise progressive de travail
(n° 735)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
13
orateurs : Luc Goutry, Frank Vandenbroucke, mini-
stre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
l'adaptation e´ven-
tuelle du prix de journe´e d'hospitalisation en fonction de
facteurs sociaux
(n° 663)
15
orateurs : Jo Vandeurzen, Frank Vandenbroucke, mi-
nistre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Andre´ Fre´de´ric au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la reconnaissance
comme maladie professionnelle des proble`mes dentaires
des ouvriers boulangers et pa^tissiers
(n° 709)
17
orateurs : Andre´ Fre´de´ric, Frank Vandenbroucke, mi-
nistre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Olivier Chastel au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les proble`mes lie´s a`
la mise en oeuvre de la carte SIS
(n° 737)
18
orateurs : Olivier Chastel, Frank Vandenbroucke, mi-
nistre des Affaires sociales et des Pensions
HA 50
COM 084
3
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
4
HA 50
COM 084
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MERCREDI 12 JANVIER 2000
OPENBARE VERGADERING VAN
WOENSDAG 12 JANUARI 2000
De vergadering wordt geopend om 14.10 uur door de
heer Joos Wauters, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 14.10 heures par M. Joos
Wauters, pre´sident.
Question orale de M. Richard Fournaux au ministre
des Affaires sociales et des Pensions, a` la ministre
de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement et au ministre de la
Fonction publique et de la Modernisation de l'admi-
nistration sur
le be´ne´fice de l'assurance continue´e
dans le chef des fonctionnaires en conge´ politique
(La re´ponse sera donne´e par le ministre de la Fonc-
tion publique et de la Modernisation de l'administra-
tion)
Mondelinge vraag van de heer Richard Fournaux aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen, aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu en aan de minister van Ambtenaren-
zaken en Modernisering van de openbare besturen
over
de voortgezette verzekering voor ambtenaren
die het politiek verlof genieten
(nr. 731)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Ambtenarenzaken en Modernisering van de
openbare besturen)
M. Richard Fournaux (PSC) : Monsieur le pre´sident,
monsieur le ministre, lorsqu'un fonctionnaire devient
mandataire d'une commune de plus de 80 000 habitants,
la loi du 18 septembre 1986 lui impose de se mettre
en
conge´ politique d'office a` temps plein
pour exercer ses
fonctions.
Selon l'appellation reprise par le dernier employeur sur
l'attestation de suspension d'activite´, le travailleur fonc-
tionnaire devenu mandataire se verra attribuer une qua-
lification et un statut diffe´rents en matie`re de couverture
mutuelle.
Monsieur le ministre, je me permettrai de prendre trois
exemples montrant une approche diffe´rente pour illustrer
mon propos.
Premier exemple : un fonctionnaire d'un parastatal qui se
fait renseigner comme
en conge´ de convenance per-
sonnelle
pour toute la dure´e de son mandat se verra
attribuer le be´ne´fice de l'assurance continue´e sur la base
de l'article 247, § 20 de l'arre^te´ royal du 3 juillet 1996.
Deuxie`me exemple : un fonctionnaire d'une administra-
tion fe´de´rale qui se fait renseigner comme e´tant
en
conge´ politique
pour la me^me dure´e se verra attribuer la
qualite´ de travailleur non prote´ge´ et, depuis 1998, la
qualite´ de re´sident.
Troisie`me exemple : un fonctionnaire d'une administra-
tion fe´de´rale, par exemple le ministe`re de l'Inte´rieur,
affecte´ a` une administration provinciale qui se fait ren-
seigner comme e´tant
en conge´ pour convenance per-
sonnelle
pour la dure´e maximale tole´re´e par son second
employeur, c'est-a`-dire une dure´e correspondant a` plu-
sieurs mandats a` la suite de certaines de´rogations, se
verra e´galement attribuer le be´ne´fice de l'assurance
continue´e.
Pour ces trois exemples, la me^me loi de 1986 est
normalement applicable; or, elle a manifestement des
effets diffe´rents.
Monsieur le ministre, ma premie`re question est la sui-
vante : n'y aurait-il pas lieu d'attribuer a` ces trois
types
de fonctionnaires - si je puis m'exprimer ainsi - devenus
mandataires la me^me re`gle, a` savoir le be´ne´fice de
l'assurance continue´e pendant l'exercice de leur man-
dat ?
Ma deuxie`me question est une suite logique de la
premie`re. Dans l'affirmative, cette re`gle ne devrait-elle
pas s'appliquer avec effet re´troactif en 1995, de´but du
dernier mandat en cours ? Pour information, la cotisation
de re´sident est, dans ce cas, quatre fois plus e´leve´e que
le montant du^ pour l'assurance continue´e.
HA 50
COM 084
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Et ma troisie`me question : cette re`gle de l'assurance
continue´e est-elle applicable aux enseignants qui se
trouveraient dans le me^me cas ? Ces derniers ne sont en
effet pas conside´re´s comme des fonctionnaires.
M. Luc Van den Bossche, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, les questions pose´es imposent
quelque pre´cisions.
Lorsqu'il s'agit d'une commune de plus de 80 000 habi-
tants, la loi impose a` un fonctionnaire de se mettre en
conge´ politique a` plein temps.
Notre colle`gue pre´sente trois exemples. Le premier et le
troisie`me ne respectent pas cette obligation puisque les
fonctionnaires en question ont demande´ un conge´ pour
convenance personnelle. Deux des trois exemples sont
donc ille´gaux. S'il s'agissait de communes de moins de
80 000 habitants, on reviendrait a` la le´galite´.
Envisageons cette e´ventualite´ pour le premier exemple. Il
s'agit d'un fonctionnaire d'un organisme parastatal en
conge´ pour convenance personnelle pour toute la dure´e
de son mandat. Un fonctionnaire statutaire qui prend un
conge´ de longue dure´e pour des raisons personnelles
pour exercer un mandat politique be´ne´ficie de l'assu-
rance continue´e sur base de l'article 247, 20°, de l'arre^te´
royal du 3 juillet 1996 portant exe´cution de la loi relative
a` l'assurance obligatoire soins de sante´ et indemnite´s
coordonne´e le 14 juillet 1994. Cette absence pour des
raisons personnelles est re´gle´e par les articles 113 a` 115
de l'arre^te´ royal du 19 novembre 1998 relatif aux conge´s
et absences accorde´s aux membres du personnel des
administrations de l'Etat. Elle peut e^tre autorise´e pour
une dure´e de deux ans maximum sur toute la carrie`re de
l'agent. C'est donc tre`s strict et, selon moi, cela ne suffit
gue`re pour couvrir un mandat de bourgmestre, qui est en
principe de six ans. L'agent pourrait e´videmment prendre
un jour de conge´ par semaine, ce qui lui permettrait de
couvrir la pe´riode de six ans sans violer la re´glementa-
tion. Si cet agent est malheureusement re´e´lu bourgmes-
tre, il risque d'avoir des proble`mes. Il pourrait alors
demander a` ses e´lecteurs de ne pas voter pour lui. Il
aurait peut-e^tre du succe`s. Voila` une nouvelle formule a`
envisager pour une campagne e´lectorale !
Dans le deuxie`me exemple donne´, un fonctionnaire se
fait mettre en conge´ politique pour la dure´e de son
mandat. C'est ici la loi du 18 septembre 1986 qui est
d'application parce que cette personne est mandataire
d'une commune de plus de 80 000 habitants. Selon cette
loi, certains mandats politiques locaux (bourgmestre
d'une commune de plus de 50 000 habitants, pre´sident
du CPAS ou e´chevin d'une commune de plus de 80 000
habitants) entrai^nent le conge´ politique d'office pour les
fonctionnaires. Ce conge´ politique les place dans la
position administrative de non activite´. En ce qui
concerne leur couverture par la mutuelle, l'INAMI leur
donne la qualification de re´sidents sur base de l'article
32, 15°, de la loi coordonne´e relative a` l'assurance
obligatoire du 15 juillet 1994. Cela signifie qu'ils sont
couverts pour les soins de sante´ et que leur cotisation est
calcule´e sur base des revenus familiaux bruts imposa-
bles. Les cotisations seront plus e´leve´es que dans le
cadre de l'assurance continue´e ou` les cotisations restent
calcule´es sur base de leur traitement de fonctionnaires.
Le raisonnement actuel est que ce syste`me fait corres-
pondre les cotisations aux revenus les plus e´leve´s des
mandataires politiques.
Le troisie`me exemple parle d'un fonctionnaire du minis-
te`re de l'Inte´rieur affecte´ a` une administration provinciale.
S'il s'agit effectivement d'un mandat politique, la loi du 18
septembre 1986 s'applique aussi. S'il ne s'agit pas d'un
mandat politique, de plus amples informations seraient
ne´cessaires afin de pre´ciser la situation administrative de
la personne.
Je confirme donc que la re`gle du conge´ politique s'appli-
que, en vertu de la loi du 18 septembre 1986, a` tous les
fonctionnaires fe´de´raux qui deviennent mandataires
d'une commune de plus de 80 000 habitants.
Votre question portant sur l'enseignement rele`ve de la
compe´tence exclusive des Communaute´s. Je sais qu'un
de´cret flamand re`gle cette matie`re. Il doit en e^tre de
me^me pour la Communaute´ franc¸aise.
M. Richard Fournaux (PSC) : Monsieur le pre´sident, je
remercie le ministre pour sa re´ponse pre´cise dont j'aime-
rais recevoir le texte.
Monsieur le ministre, si j'ai pose´ la question, c'est parce
que nombre de mandataires commencent a` s'interroger.
Au-dela` de la boutade :
votez pour moi, il y a quand
me^me un e´le´ment qui va changer a` partir du 1er janvier
2001, c'est la revalorisation financie`re des mandataires
politiques, communaux notamment.
Je me demande si la re´ponse que vous nous avez
donne´e sera toujours valable a` cette e´poque. Il y aura
deux types d'attitude dans les communes, pas ne´cessai-
rement dans les communes de plus de 50 000 ou de
80 000 habitants, mais de manie`re beaucoup plus ge´ne´-
rale. La revalorisation va entrai^ner une modification de la
manie`re de travailler dans les communes. On he´sitera
sans doute moins a` fixer certaines re´unions, certains
engagements des mandataires en pleine journe´e pluto^t
que le soir, comme on le faisait auparavant pour permet-
tre aux gens de cumuler activite´ professionnelle et poli-
tique.
Nous sommes de plus en plus nombreux a` croire qu'a`
partir du 1er janvier 2001, compte tenu de la revalorisa-
tion bare´mique et d'une certaine professionnalisation du
6
HA 50
COM 084
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Richard Fournaux
me´tier d'homme ou de femme politique, le syste`me du
conge´ des mandataires communaux dans les communes
de moins de 50 000 habitants, qui ne posait pas telle-
ment de proble`mes jusqu'a` pre´sent, va connai^tre une
nouvelle acuite´.
M. Luc Van den Bossche, ministre : Je m'en rappelle
tre`s bien car j'ai de´pose´ le texte lorsque j'e´tais ministre
de l'Inte´rieur, afin de revaloriser les mandats des bourg-
mestres et e´chevins et des pre´sidents de CPAS. Si cette
mesure entrai^ne vraiment un changement de culture, ce
qui est possible, il faudra ouvrir a` nouveau la discussion
sur le conge´ politique. Il faudra changer la loi de 1986
pour re´gler le proble`me. On peut discuter de l'obligation
de prendre le conge´ politique mais je pense qu'il est plus
inte´ressant de proposer le conge´ politique, entie`rement
ou partiellement. Cela signifie qu'il faudra introduire un
projet ou une proposition pour changer la loi de 1986.
M. Richard Fournaux (PSC) : Vous e^tes ouvert a` cette
discussion ?
M. Luc Van den Bossche, ministre : Oui. Les jetons
paye´s e´taient parfois tellement ridicules que tout le
monde trouvait normal de se re´unir le soir. Une fois qu'on
percevra plus, dans un bon nombre de cas, on aura
tendance a` professionnaliser et a` organiser les re´unions
pendant la journe´e. Il faut donc e´tudier une nouvelle
manie`re de prendre le conge´ politique et en tirer les
conse´quences sur le plan social. Je suis tout a` fait ouvert
a` cette discussion et ce sera la suite du changement
effectue´ voici un an pour les traitements des bourgmes-
tres et e´chevins.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- La se´ance est suspendue a` 14.25 heures.
- De vergadering wordt geschorst om 14.25 uur.
- La se´ance est reprise a` 14.30 heures.
- De vergadering wordt hervat om 14.30 uur.
Question orale de M. Daniel Bacquelaine au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur
la prise en
charge des frais lie´s a` la maladie de Parkinson
Mondelinge vraag van de heer Daniel Bacquelaine
aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen
over
de tegemoetkoming in de kosten verbonden
aan de Parkinson-ziekte
(nr. 540)
M. Daniel Bacquelaine (PRL FDF MCC) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, ma question porte sur un
sujet qui a de´ja` e´te´ aborde´ lors de la pre´ce´dente le´gis-
lature puisqu'il avait e´te´ question de l'ensemble des
maladies chroniques. La maladie de Parkinson implique
des soins me´dicaux particulie`rement fre´quents et one´-
reux. Je veux parler a` la fois des me´dicaments et de la
revalidation qui s'impose. Depuis la de´couverte de
me´thodes the´rapeutiques innovantes, comme la mise en
place de neurostimulateurs intrace´re´braux, le risque
d'une me´decine a` deux vitesses s'accroi^t pour les victi-
mes de la maladie de Parkinson.
Malgre´ les mesures qui ont e´te´ prises re´cemment pour
ame´liorer le sort des malades chroniques, je constate
que les soins de revalidation, de logope´die, les me´dica-
ments et le mate´riel d'injection non rembourse´s par
l'assurance obligatoire soins de sante´, ainsi d'ailleurs
que d'autres frais lie´s a` des ope´rations chirurgicales, sont
tellement importants que l'on peut se demander s'il est
encore possible pour une personne be´ne´ficiant de reve-
nus moyens de faire face aux frais engendre´s par cette
maladie. Qu'en est-il des plus de´munis qui souffrent de
cette maladie, malgre´ tout assez fre´quente ?
Vu cette situation, monsieur le ministre, envisagez-vous
de prendre des mesures pour faire en sorte que ces
malades be´ne´ficient d'une meilleure prise en charge des
soins dont ils ont besoin ? Une proce´dure est-elle en
cours pour le remboursement de certains traitements
innovateurs mis au point ces dernie`res anne´es et de´ja`
pratique´s en France et aux Etats-Unis ? A votre avis,
quelle est la marche a` suivre pour permettre a` ces
patients de profiter des meilleurs soins aux meilleurs
cou^ts ?
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, je voudrais tout d'abord souligner
que de manie`re ge´ne´rale les lignes de force de la
politique de sante´ que je souhaite mener, re´servent une
attention particulie`re a` la situation des patients atteints de
maladies chroniques. A cette fin, et vous le savez, j'ai
obtenu un budget supple´mentaire de 1 milliard de francs
pour l'anne´e 2000, montant qui atteindra 4 milliards de
francs a` partir de 2001.
Sans vouloir pre´juger des mesures qui seront e´labore´es
en concertation avec les divers acteurs associe´s a` la
gestion de l'assurance soins de sante´ obligatoire, je puis,
aujourd'hui, de´ja` citer quelques objectifs qui me parais-
sent re´clamer une attention prioritaire et qui sont impor-
tants comme cadre ge´ne´ral de la proble´matique des
malades souffrant de la maladie de Parkinson.
L'indemnite´ forfaitaire pour frais me´dicaux, qui est actuel-
lement de 10 000 francs, devra e^tre augmente´e progres-
sivement en liaison avec les frais re´ellement supporte´s
par les malades chroniques.
HA 50
COM 084
7
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Les conditions pour be´ne´ficier de cette indemnite´ devront
e^tre e´tendues et assouplies.
En matie`re de me´dicaments, il s'impose qu'un meilleur
remboursement soit rapidement mis en oeuvre pour les
maladies chroniques. Dans ce domaine, l'inte´gration des
tickets mode´rateurs affe´rents aux me´dicaments dans le
calcul de la franchise sociale et fiscale demeure un
objectif essentiel qui ne pourra e^tre atteint que lorsque
les donne´es re´colte´es dans le cadre de Pharmanet le
permettront.
Le forfait pour les patients incontinents, qui s'e´le`ve
e´galement a` 10 000 francs, devra e´galement e^tre aug-
mente´ et ses modalite´s d'octroi devront e^tre simplifie´es.
En ce qui concerne le fonctionnement du fonds spe´cial
de solidarite´, on en a discute´, des modes d'intervention
que j'appelle
sur mesure pour des pathologies ou des
groupes de pathologies spe´cifiques devront e^tre mis en
oeuvres. J'ai saisi la section maladies chroniques du
conseil scientifique de l'INAMI d'une e´tude sur cette
question notamment qui, je l'espe`re, me rendra des avis
et me fera des propositions.
En ce qui concerne plus spe´cifiquement les patients
atteints de la maladie de Parkinson, il convient tout
d'abord de souligner qu'ils peuvent et pourront be´ne´ficier
des mesures de nature ge´ne´rale qui ont e´te´ et qui seront
prises en faveur des patients atteints de maladies chro-
niques. Je pense a` l'indemnite´ forfaitaire pour frais
me´dicaux mais aussi aux mesures qui seront prises en
matie`re de me´dicaments.
Il entre e´galement dans mes intention de de´velopper les
interventions spe´cifiques de´ja` existantes dans le cadre
de la nomenclature des prestations de sante´ pour ce type
de patient. Je pense en l'occurrence a` l'expe´rience
mene´e depuis le de´but de l'anne´e 1999 dans le cadre de
l'article 35 de ladite nomenclature en matie`re d'interven-
tion de l'assurance pour une technologie de pointe
particulie`rement one´reuse, a` savoir les neurostimula-
teurs destine´s au traitement de mouvements anormaux.
Un implant unilate´ral cou^te, en effet, 250 000 francs. Et
certains patients ont besoin de deux implants.
L'intervention de l'assurance pour le traitement de mou-
vements anormaux se fait depuis le 1er janvier 1999 par
l'application des dispositions de l'article 35, cate´gorie
5 de la nomenclature des prestations de sante´. Il s'agit
d'implants destine´s a` des applications cliniques limite´es
qui doivent e^tre utilise´s dans un environnement clinique
humain ade´quat, pendant une pe´riode d'e´valuation de´-
termine´e et/ou pour une indication de´termine´e.
Pour l'anne´e 1999, un maximum de 80 patients entrent
en ligne de compte pour le remboursement de neurosti-
mulateurs pour le traitement de mouvements anormaux.
Pour l'anne´e 2000, j'ai augmente´ le financement de ces
technologies de 30 millions. Cela permettra d'augmenter
le nombre d'interventions.
Quant aux autres traitements actuellement disponibles,
et dont l'efficacite´ a e´te´ e´tablie, mais qui ne sont pas
encore rembourse´s comme, par exemple, les pompes
portables a` morphine, des modalite´s d'intervention sont
actuellement a` l'e´tude a` diffe´rents niveaux, notamment
dans le cadre de l'assurance obligatoire soins de sante´.
On constate donc de´ja` un progre`s concret qui, je le
pense, satisfera ceux qui ont demande´ cet assouplisse-
ment.
Bien entendu, une approche plus globale devra e^tre
entame´e et devra s'inscrire dans la proble´matique plus
vaste des maladies chroniques.
M. Daniel Bacquelaine (PRL FDF MCC) : Monsieur le
pre´sident, je remercie le ministre pour sa re´ponse. Je
pense effectivement qu'un effort a e´te´ fait en faveur des
malades chroniques de manie`re ge´ne´rale. C'e´tait un des
points de la loi-programme vote´e tout re´cemment. Il est
important qu'il en soit ainsi puisque ce sont ces person-
nes qui sont ve´ritablement en e´tat de souffrance et qui
ne´cessitent au premier chef la solidarite´.
Tout d'abord, j'insiste pour qu'on s'oriente de plus en plus
vers des interventions spe´cifiques, sur mesure, parce
que les forfaits deviendront de plus en plus difficilement
applicables a` la diversite´ des cas que nous serons
amene´s a` rencontrer.
Ensuite, je me pose des questions par rapport aux
de´couvertes de technologie de pointe qui nous placeront
progressivement devant de nouvelles responsabilite´s
dans toute une se´rie de maladies, et de manie`re de plus
en plus spe´cifique et ponctuelle.
Nous connai^trons des pathologies de plus en plus rares,
des cas particuliers d'une me^me maladie et nous serons
amene´s a` utiliser des technologies de pointe diffe´ren-
cie´es pour ces malades. Il faudra entrer dans un nouveau
sche´ma de fonctionnement prenant en conside´ration la
dimension europe´enne, si pas supra-europe´enne.
Nous serons de plus en plus confronte´s a` la ne´cessite´
d'e´tablir des accords de collaboration qui de´passeront le
cadre de notre pays pour des traitements qui seront
pratique´s a` un seul endroit dans le monde pour un type
pre´cis de pathologie et de traitement.
A partir de ce cas, nous devrions mener, de`s a` pre´sent,
une re´flexion approfondie car les progre`s technologiques
vont beaucoup plus vite qu'on ne le pense. Nous nous
trouvons parfois confronte´s a` des de´couvertes auxquel-
les nous ne pouvons faire face pendant plusieurs anne´es
parce que nous ne les avions pas pre´vues.
8
HA 50
COM 084
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Daniel Bacquelaine
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Question orale de M. Olivier Chastel au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les e´lections
des dentistes et l'accord dento-mutualiste
Mondelinge vraag van de heer Olivier Chastel aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
verkiezingen van de vertegenwoordigers van de
tandartsen
en
het
akkoord
tandheelkundigen-
ziekenfondsen
(nr. 576)
M. Olivier Chastel (PRL FDF MCC) : Monsieur le pre´si-
dent, monsieur le ministre, ma question porte sur les
e´lections dites
dentaires et sur l'accord dento-
mutualiste. Vous n'ignorez pas que la plupart des man-
dats dans les diffe´rentes instances ou` les praticiens de
l'art dentaire sont repre´sente´es au sein de l'INAMI sont
venus a` e´che´ance le 31 de´cembre 1998.
Malgre´ de nombreux appels a` une re´elle repre´sentativite´,
aucun processus d'e´lection
dentaire n'a e´te´ mis en
place par le pre´ce´dent gouvernement, avec pour conse´-
quence un certain malaise au sein de la profession. Les
dentistes revendiquent en effet l'organisation d'e´lections
syndicales. La dentisterie est probablement la cate´gorie
de prestataires de soins la plus proche des me´decins et
aurait donc du^ recevoir un traitement similaire a` ceux-ci.
L'ancien ministre des Affaires sociales avait admis la
ne´cessite´ de ces e´lections dentaires mais n'avait mal-
heureusement jamais fixe´ de calendrier.
Ma question est donc toute simple : des e´lections den-
taires seront-elles organise´es ? Si oui, le seront-elles
avant le de´but des ne´gociations pour l'accord dento-
mutualiste. Celui-ci est tre`s proche puisque ces ne´gocia-
tions sont pre´vues en avril 2000.
Par ailleurs et dans le me^me registre, pourriez-vous
m'indiquer ou` en est la proce´dure d'e´lections pour les
kine´sithe´rapeutes ?
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, cher colle`gue, comme mon pre´de´cesseur, je suis
partisan d'organiser des e´lections permettant de de´si-
gner les repre´sentants des organisations professionnel-
les des praticiens de l'art dentaire, au sein des diffe´rents
organes de l'INAMI.
Ces e´lections ne peuvent toutefois e^tre organise´es avant
le mois d'avril 2000, j'ajouterai me^me pas dans le courant
de l'anne´e 2000. En effet, l'organisation d'e´lections ne´-
cessite que plusieurs arre^te´s soient pris apre`s avoir e´te´
soumis a` l'avis du comite´ de l'assurance soins de sante´
et du Conseil d'Etat. Ces arre^te´s doivent en outre e^tre
publie´s au Moniteur belge avant que le Roi puisse fixer la
date a` laquelle l'INAMI dressera la liste e´lectorale. Une
fois cette date fixe´e, la proce´dure qui pre´voit un calen-
drier strict dure encore quatre mois au minimum, avant
que les e´lections proprement dites puissent avoir lieu.
L'expe´rience des e´lections me´dicales de´montre que la
pe´riode ide´ale pour l'expression des votes se situe dans
le courant des mois de mai ou juin.
A supposer que les arre^te´s, y compris celui fixant la date
a` laquelle l'INAMI dressera le liste e´lectorale, puissent
e^tre publie´s dans le courant du mois de janvier 2000, ce
qui
est
actuellement
impossible,
je
serai
encore
confronte´ a` une autre difficulte´, a` savoir qu'il n'est
pratiquement pas possible d'organiser en me^me temps
des e´lections pour plusieurs cate´gories de dispensateurs
de soins, sans mettre en pe´ril les nombreuses autres
missions exerce´es par l'INAMI.
Or, les re´sultats des e´lections pour les kine´sithe´rapeutes
sont pre´vues pour la fin mai ou le de´but de juin 2000. La
proce´dure juridique concernant les kine´sithe´rapeutes
est, en effet, en cours et la date a` laquelle la liste
e´lectorale sera dresse´e par l'INAMI sera vraisemblable-
ment le 24 janvier 2000.
J'ajoute qu'il n'est pas opportun que les e´lections propre-
ment dites se de´roulent dans le courant du quatrie`me
trimestre de l'anne´e 2000, en pleine pe´riode de ne´gocia-
tion d'un nouvel accord national dento-mutualiste pour
les anne´es 2001 et 2002. En effet, le risque est grand
d'assister dans ce cas a` une surenche`re des organisa-
tions professionnelles de dentistes qui rendrait fort ale´a-
toire la conclusion d'un accord pour l'anne´e 2001.
En outre, la ne´gociation des accords absorbe beaucoup
d'e´nergie et rend peu disponible le personnel de l'INAMI
pour des ta^ches aussi importantes que l'organisation des
e´lections.
Par contre, je suis dispose´ a` mettre a` profit l'anne´e 2000
pour pre´parer les textes re´glementaires indispensables
au de´roulement d'e´lections en 2001. Ainsi, l'anne´e 2000
sera celle des e´lections pour les kine´sithe´rapeutes et
l'anne´e 2001 pour les dentistes.
M. Olivier Chastel (PRL FDF MCC) : Monsieur le pre´si-
dent, je me re´jouis de la re´ponse du ministre, qui est
e´galement partisan de ces e´lections. Par ailleurs, je
comprends la difficulte´ de les organiser en me^me temps
que celles relatives aux kine´sithe´rapeutes, du moins, la
difficulte´ pour l'INAMI de ge´rer deux types d'e´lections en
me^me temps.
Etant donne´ que je connais quelque peu les proble`mes
rencontre´s dans le monde dentaire, je doute de la re´elle
efficacite´ de la repre´sentation de celui-ci au sein des
organes de l'INAMI, notamment pour les ne´gociations et
HA 50
COM 084
9
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Olivier Chastel
pour l'accord dento-mutualiste, qui devrait ponctuer
l'anne´e 2000, puisque c'est au cours de cette anne´e que
les discussions doivent avoir lieu concernant les mesures
a` appliquer en 2001 et 2002.
Aussi, des proble`mes de repre´sentativite´ se posent-ils
aujourd'hui. Il est e´videmment dommage de ne pas les
re´soudre en vue de la ne´gociation de ces accords, car la
repre´sentativite´ est actuellement largement conteste´e
par les organisations repre´sentant les dentistes.
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Certes, mais dans
ce cas, la pre´paration aurait du^ avoir lieu au de´but de
l'anne´e 1999. Etant donne´ que je suis entre´ en fonction a`
la mi-juillet, je proce`de a` l'examen syste´matique des
dossiers. J'organise les e´lections pour les kine´sithe´ra-
peutes. Les prochaines seront peut-e^tre celles relatives
aux dentistes.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
reglementering met betrekking tot de hoofdelijke
aansprakelijkheid in de bouwsector
(nr. 641)
Question orale de Mme Trees Pieters au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la re´glemen-
tation en matie`re de responsabilite´ solidaire dans le
secteur de la construction
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, deze vraag leeft al geruime tijd in de
bouwsector, maar wij kunnen ze nu pas duidelijk formu-
leren.
Het koninklijk besluit van 26 december 1998 handelt over
de maatregelen met het oog op de aanpassing van de
hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling voor de sociale en
de financie¨le schulden. De hoofdelijke aansprakelijk-
heidsreglementering voor de aannemer voor deze so-
ciale en financie¨le schulden werd gewijzigd. Deze wijzi-
ging houdt in dat de schulden op de website van de RSZ
worden gecontroleerd. Er is echter ook een veralge-
meende meldingsplicht van de werken die onder het
Paritair Comite´ voor het Bouwbedrijf vallen.
Alle werken die onder het Paritair Comite´ voor het
Bouwbedrijf vallen en die meer dan 1 miljoen Belgische
frank bedragen of waarvoor een beroep moet worden
gedaan op een onderaannemer, moeten bij aangetekend
schrijven aan de RSZ worden gemeld. Bovendien is er
nergens sprake van een plafond beneden welk geen
melding moet gebeuren. Dit moet dus voor alle werken
gebeuren, zelfs de kleinste.
De verplichting om sinds 1 januari 1999 alle bouwwerven
te melden, is een uitbreiding van de werfmelding die in
het verleden al bestond. Deze wordt nu opengetrokken
naar de volledige particuliere woningbouw. Als deze
werfmeldingen door de aannemers op een correcte ma-
nier worden ingevuld en worden opgestuurd aan de RSZ
- voor zover dit mogelijk is - ontstaat er voor de bedrijven
een ongelooflijke administratieve rompslomp. Het is ei-
genlijk praktisch niet haalbaar. Zo moet een aannemer-
schrijnwerker, die een beroep doet op een collega om,
bijvoorbeeld, glas in de ramen te plaatsen, deze onder-
aannemer vooraf - een of twee dagen voordien - aange-
tekend melden aan de RSZ, ongeacht de waarde van het
onderaannemerscontract.
De uitbreiding van deze werfmelding naar alle werken die
onder het Paritair Comite´ voor het Bouwbedrijf vallen,
met inbegrip van de particuliere woningbouw, is een
reglementering die onhoudbaar is en die dringend aan
herziening toe is. Deze maatregel is in de vorige regering
genomen. Ik heb mij daarover nog gei¨nformeerd en ben
tot de vaststelling gekomen dat ze door de RSZ is
doorgedrukt. Ik ben ervan overtuigd dat de politieke
verantwoordelijken op dat ogenblik, in hun streven naar
een regeling voor het probleem van de koppelbazerij,
daarin een oplossing hebben gezien. Ze hebben hierin
toegestemd zonder zich bewust te zijn van de admini-
stratieve effecten voor de bouwondernemingen. Ik meen
trouwens dat men de koppelbazerij niet moet zoeken in
de prive´-woningbouw waar men met vier of vijf arbeiders
werkt aan een woning. De verplichting om elke werf
waarvoor men een onderaannemer nodig heeft te mel-
den, ongeacht de waarde van het contract, moet worden
bijgestuurd. Het zou positief zijn als er een plafond werd
ingebouwd waarbinnen de onderaannemingscontracten
niet moeten worden gemeld.
De meerwaarde die deze meldingsplicht met zich brengt
kan in vraag worden gesteld. Men weet niet wat er met de
meldingen gebeurt. Werfmeldingen zijn in de huidige
toepassing geen instrument tegen de koppelbazerij en
ook niet tegen de schijnzelfstandigen.
Mijnheer de minister, de administratie die hiermee ge-
paard gaat is enorm. Deze regering wil de administra-
tieve vereenvoudiging prioritair in de gaten houden. Mijn
vraag is dan ook heel duidelijk. Mijnheer de minister, wat
wilt u doen om deze overdreven papierberg met nieuwe
en nutteloze overdrachten naar de RSZ te verminderen
om het in deze bedrijven nog doenbaar te maken ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, het koninklijk besluit van 26 december 1998
wijzigt artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 en schaft
artikel 30ter van dezelfde wet af. Bij deze aanpassing
werd aan de RSZ opgelegd om een publiek toegankelijke
gegevensbank in te stellen, die bewijskracht heeft voor
de toepassing van paragraaf 4, derde lid van het reeds
10
HA 50
COM 084
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
genoemde artikel 30bis. Dat derde lid handelt over de
eventuele vrijstelling van de inhoudings- en door-
stortingsplicht ten opzichte van de aannemers. Deze
gegevensbank is raadpleegbaar via de internetsite van
de RSZ. Informatie die aldus wordt verspreid, bevat geen
gegevens over de sociale schulden van de aannemers,
maar bestaat enkel uit een beslissing over de inhouds-
plicht in toepassing van paragraaf 4 van artikel 30bis ten
opzichte van een bepaalde aannemer, samen met de
geldigheidsdatum voor die beslissing. Deze beslissing
hangt wel af van het al dan niet schuldenaar zijn van die
aannemer ten opzichte van de RSZ of van het Fonds
voor Bestaanszekerheid en van zijn registratie als aan-
nemer.
Wat de meldingsplicht betreft voor de werken die ressor-
teren onder het Paritair Comite´ voor het Bouwbedrijf in
toepassing van paragraaf 7 van het reeds genoemde
artikel 30bis en de administratieve verplichtingen die
hiermee gepaard gaan, kan ik u het volgende meedelen.
Het artikel 32 van het koninklijk besluit van 26 december
1998 tot uitvoering van artikel 30bis van de wet bepaalt
dat de meldingsplicht niet van toepassing is op de
aannemers die geen beroep doen op een onderaanne-
mer, indien het totaal bedrag van de werken, exclusief de
belasting over de toegevoegde waarde, die aan hen zijn
toevertrouwd lager is dan een miljoen frank. Als men een
beroep doet op een of meerdere onderaannemers is er
inderdaad geen plafond voorzien beneden hetwelk geen
aangifte dient te worden gedaan. Deze bepaling geldt
tevens voor iedere onderaannemer ten overstaan van de
na hem komende onderaannemers. Dat is wat u proble-
matisch vindt, als ik het goed begrijp.
De RSZ is op dit ogenblik bezig met een project om de
aangiften van de werken en de onderaannemers via haar
internetsite mogelijk te maken, zodat dit niet uitsluitend
met een aangetekende brief dient te gebeuren. De
realisatie van dat project is voorzien voor het begin van
volgend jaar. Er moeten nog heel wat veiligheden inge-
bouwd en getest worden. Ik geef mij er rekenschap van
dat dit systeem een zekere administratieve last met zich
brengt. Ik denk dat de elektronische aangifte het uiterst
gemakkelijk zal maken. Ik kom even terug op de reden
hiervan. Door de in dat koninklijk besluit opgenomen
meldingsplicht wordt het mogelijk op een correcte wijze
het principe van de hoofdelijke aansprakelijkheid toe te
passen. Aan de hand van de verstrekte informatie kun-
nen immers de contractuele relaties tussen de betrokken
aannemers worden bepaald. Het is dus mogelijk de
ondernemingen te bepalen waarop de inhoudingsplicht
op facturen van toepassing is en waarvan de hoofdelijke
aansprakelijkheid kan worden ingeroepen indien de wet-
geving terzake niet wordt nageleefd. Ik denk dat dit toch
een prioritaire bekommernis is en blijft.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de minister, het
lijkt mij een mooi initiatief dat de RSZ-administratie zich
elektronisch gaat uitrusten om in contact te treden met de
werkgevers, vooral met de bouwsector, en dat er een
mooie internetsite zal zijn. Bovendien gaan de contacten
met de RSZ-administratie zich binnenkort volledig via de
computer afspelen. Ik denk bijvoorbeeld aan de multi-
functionele aangiften. Ik nodig u evenwel uit om u onder-
tussen te vergewissen van de toestand op het terrein.
Het is ondoenbaar. Vo´o´r het in werking treden van de wet
had niemand dit ingeschat. Een bedrijf moet dagelijks
melden wat het de dag nadien gaat doen met een
aangetekend schrijven naar de RSZ-instanties om hun
website te voeden. Dat lijkt mij heel veel gevraagd van
een bedrijf. Het vergt de inschakeling van verschillende
personeelsleden. Als men daarentegen een attest nodig
heeft van de RSZ-administratie, moet men soms weken-
lang wachten. Als u mij zegt dat deze zaak binnenkort zal
worden opgelost, zullen de werkgevers nog wel een
aantal weken geduld oefenen, maar dit kan alvast geen
jaren meer aanslepen.
Minister Frank Vandenbroucke : Ik ben het er volkomen
mee eens dat dit geen jaren meer kan doorgaan. Ik durf
evenwel niet te zeggen dat het probleem binnenkort
opgelost zal zijn. Ik heb een demonstratie gezien, die
zeer indrukwekkend was, maar het systeem moet ook
veilig zijn. Daarom moet het nog worden verfijnd. Men
hoopt dat het binnen afzienbare tijd in orde zal zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Yolande Avontroodt
aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen
over
de misbruiken inzake forfaits in de thuis-
verpleging
(nr. 634)
Question orale de Mme Yolande Avontroodt au minis-
tre des Affaires sociales et des Pensions sur
les
abus en matie`re de forfaits dans les soins a` domicile
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, men weet dat de aanvraag-
formulieren voor een zogenaamde toiletverzorging niet
onderworpen zijn aan een medisch voorschrift. Er is dus
geen enkel toezicht vanwege de huisarts. Gezien de
recente evolutie naar meer mogelijkheden, meer midde-
len en een betere herstructurering van de eerstelijnszorg,
en gezien het belang van het globaal medisch dossier,
moet het toch mogelijk zijn voor de aanvraagformulieren
voor forfaits A, B en C een verfijning in te voeren.
HA 50
COM 084
11
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Yolande Avontroodt
Ik wens een vraag te stellen over de misbruiken of
gebruiken inzake de toekenningen op forfaitaire basis in
de thuisverpleging. Een verfijning van het aanvraagfor-
mulier, zeker voor de schaal waarin wordt gepeild naar
de zorgbehoefte en de zorgafhankelijkheid, is wenselijk.
Alleen een verfijning van de schaal en het eventueel
onder toezicht plaatsen van die indicatiestelling zou tot
een vermindering van de misbruiken kunnen leiden.
Mijnheer de minister, het is een open vraag. Hebt u die
denkoefening reeds gedaan ? Ik weet dat er altijd wel
oneigenlijke aanvragen worden ingediend. Zijn van de
gemaakte misbruiken reeds profielen uitgetekend ? Wor-
den de meeste misbruiken vastgesteld bij de zelfstandige
verpleegkundigen dan wel bij de diensten voor verpleeg-
kunde ? De medische adviseurs moeten steekproeven
doen om de forfaits ter plaatse te controleren.
Mijnheer de minister, kunt u mij zeggen in procenten
hoeveel zelfstandige verpleegkundigen worden gecon-
troleerd in vergelijking met de diensten voor verpleeg-
kunde ?
Mijnheer de minister, acht u een verfijning van de
indicatiestelling niet wenselijk ? Op welke wijze denkt u
de controle te verscherpen ? Het leeuwenaandeel van
het budget voor de thuisverpleegkundigen wordt opge-
slorpt door die forfaits, terwijl sommige andere prestaties
onderbetaald blijven. De prestaties van een aantal ver-
pleegkundige verrichtingen worden momenteel nauwe-
lijks vergoed. Hoe ziet u de reorganisatie van de finan-
ciering van de thuisverpleging ?
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
dit is geen verwijt, maar ik wens erop te wijzen dat
mevrouw Avontroodt een paar precieze vragen stelde die
volgens mij niet waren opgenomen in de schriftelijke
nota, onder meer in verband met de verdeling tussen
zelfstandige verpleegkundigen en de andere catego-
riee¨n. Daarop kan ik geen antwoord verstrekken.
Meer in het algemeen kan ik het volgende mededelen.
Momenteel verzamelt het Nationaal College van Advise-
rende Geneesheren gedetailleerde cijfergegevens met
betrekking tot de controles, uitgevoerd door de advise-
rende geneesheren van alle verzekeringsinstellingen,
inzake de evaluatie van de fysieke afhankelijkheidsgraad
van de patie¨nt.
Het Nationaal College van Adviserende Geneesheren
maakt tevens werk van het opstellen van een coherente
verwerkingsprocedure van de gegevens. De resultaten
zullen worden geanalyseerd en in voorkomend geval
zullen verschillen tussen de verzekeringsinstellingen on-
derling worden vastgesteld. Dat lijkt mij een belangrijke
oefening.
Om een goed zicht te krijgen op de situatie verzamelen
wij momenteel cijfergegevens, waaruit wij later uiteraard
conclusies zullen trekken.
Wat de mogelijke misbruiken inzake de forfaits in de
thuisverpleging betreft, is de overeenkomstencommissie
verpleegkundigen/verzekeringsinstellingen zich bewust
van de budgettaire impact van het systematisch over-
evalueren van de fysieke afhankelijkheidsgraad. De
overeenkomstencommissie richtte een werkgroep op om
in dat verband een systeem van controles en sancties uit
te werken. Er vonden reeds vier werkvergaderingen
plaats en de werkzaamheden zullen nog worden voort-
gezet. Ik tracht deze werkzaamheden op de voet te
volgen om er de gepaste conclusies uit te trekken.
Voorts kan ik u mededelen dat de Dienst Geneeskundige
Controle sedert 1 januari 1996 meer dan 200 vaststellin-
gen deed ten laste van verpleegkundigen, met betrekking
tot de overschatting van afhankelijkheidscriteria. Een
dergelijke vaststelling leidt tot terugbetaling van de ten
onrechte aangerekende bedragen, ofwel op initiatief van
de zorgenverlener, ofwel na uitspraak door de beperkte
kamer. Dat is een feitelijk gegeven, maar ik weet dat
hierrond een bredere discussie wordt gevoerd en dat het
onderwerp zeer gevoelig ligt. Bij de vaststelling van het
budget voor 2000 vond ik het, samen met de actoren op
het terrein, aangewezen om tijdens de komende maan-
den werk te maken van deze materie.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mijnheer de mi-
nister, uw antwoord geeft nog niet echt een richting aan.
U zegt dat er een commissie van verpleegkundigen en
verzekeringsinstellingen is. Wie zijn die verpleegkundi-
gen ? Is daarbij de representativiteit van de grote groep
zelfstandige verpleegkundigen verzekerd ? Het is tot op
heden een probleem dat enkel de Algemene Unie van
Verpleegkundigen van Belgie¨ aan bod komt.
Minister Frank Vandenbroucke : Ik kan u zeggen dat ik
ook al contacten heb gehad met groepen van zelfstan-
dige verpleegkundigen. Ik weet ook dat zij zeggen dat de
anderen frauderen. De anderen zeggen waarschijnlijk
het omgekeerde. Ik leg niet alleen mijn oor te luisteren bij
de officie¨le instanties. Ik probeer ook op het terrein te
peilen naar wat er leeft, teneinde tot een objectieve
benadering te komen. Ik wil niet te vlug te werk te gaan.
Ik wil eerst goed weten wat er gebeurt, over de juiste
gegevens beschikken en grondige gesprekken voeren.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Concreet, u
spreekt zich nog niet uit over indicaties of de verfijning
van het instrument ?
Minister Frank Vandenbroucke : Nu nog niet.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Zal dat in de
toekomst eventueel wel gebeuren ?
12
HA 50
COM 084
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Frank Vandenbroucke : Ik heb dat niet tegen-
gesproken.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Denkt u aan het
opvoeren van de controles ? Momenteel moet 10% van
de aanvragen worden gecontroleerd.
Minister Frank Vandenbroucke : 10% is eigenlijk al
redelijk veel. Ik sluit mij evenwel niet af voor die kritiek.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : In rusthuizen
moet 20% steekproeven worden uitgevoerd. In de thuis-
verpleging is dat 10%.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de progressieve werkhervatting (nr. 735)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen)
Question orale de M. Luc Goutry au ministre des
Affaires sociales et des Pensions et a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la
reprise progressive de travail
(La re´ponse sera donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, mijn vraag handelt over
de progressieve werkhervatting. Dit onderwerp werd
reeds ter sprake gebracht naar aanleiding van de begro-
ting. Het is een belangrijk punt omdat het een onderdeel
vormt van het project actieve welvaartsstaat, meer be-
paald wat de activering van de vervangingsinkomens
betreft. Ik heb toen aangekondigd dat de uitvoering van
de progressieve werkhervatting, geregeld in artikel 100, §
2 van de Z.I.V.-wet, minder soepel zou verlopen dan men
zich had voorgesteld. Nochtans is dit een belangrijk
instrument in de handen van de adviserende geneeshe-
ren, die daardoor de kans hebben om voor mensen die in
revalidatie zijn en hun functie nog niet voltijds kunnen
hervatten, een revalidatieplan te regelen tussen de be-
trokken werkgever, de werknemer, de medische adviseur
en de behandelende arts.
Ik stel inderdaad vast dat dit systeem in de praktijk niet zo
goed werkt. Naar mijn bescheiden mening is dit aan
verschillende oorzaken te wijten. In de eerste plaats zijn
de werkgevers niet zo ingenomen met dit plan, want het
verstoort enigszins de arbeidsorganisatie. Iemand die
voorheen voltijds werkte en op een bepaald ogenblik met
de goedkeuring van de medische adviseur slechts een
aantal halve dagen per week werkt, bemoeilijkt waar-
schijnlijk de organisatie van het werk. Ik heb begrip voor
deze situatie. Indien wij deze maatregel een kans willen
geven, moeten wij nadenken over een oplossing die de
werkgever stimuleert om een dergelijk revalidatieplan
tijdelijk en mits bepaalde voorwaarden te aanvaarden en
te ondersteunen.
Ik heb in de praktijk meer dan eens van bepaalde
werknemers gehoord dat ze van de adviserende genees-
heer deeltijds het werk mochten hervatten, maar dat de
werkgever van mening was dat ze beter volledig thuis
konden blijven indien ze hun werk niet voltijds konden
hervatten.
Mijnheer de minister, wat denkt u in dat verband te
doen ? Ik heb reeds een aantal suggesties gedaan bij het
indienen van deze vraag. Misschien moet worden over-
wogen om voor een bepaalde periode de sociale lasten
weg te laten. Dit moet uiteraard aan bepaalde voorwaar-
den worden onderworpen om misbruiken tegen te gaan.
Misschien moeten wij ook iets doen om de betrokken
werknemer te stimuleren. De cumulatieregeling tot 125%
voor niet-gezinshoofden en 150% voor gezinshoofden
werkt een gedeeltelijke werkhervatting niet in de hand.
Toch zijn heel wat mensen vragende partij om het te
proberen. Ook dit geval van inactiviteit moet even nader
worden onderzocht.
Mijnheer de minister, ik heb bij mijn vraagstelling ge-
schreven dat er met betrekking tot het artikel 100
toepassingsproblemen zijn bij het RIZIV en de advise-
rende geneesheren, maar ik kende de details niet. Thans
heb ik er wel weet van, maar ik wens van u de bevesti-
ging te krijgen, hoewel ik er begrip voor heb dat u niet
meteen alle details kan uiteenzetten. Naar het schijnt
zouden de Dienst voor Geneeskundige Controle en het
RIZIV sceptisch staan tegenover de aanvragen die door
de medische adviseurs worden ingevuld. Ik ben een
beetje verrast door wat men mij mededeelt. Soms komen
aanvragen omwille van vormelijke onjuistheden terug.
Zoals u weet beschikt men meestal niet over zoveel tijd
om een aanvraag tot progressieve werkhervatting te
doen. Het gaat soms over een paar weken, waarna de
werknemer volledig hersteld is. Toch blijkt er heel wat tijd
over de behandeling van de aanvraag te gaan zodanig
dat, op het ogenblik dat de toelating van de Dienst voor
Geneeskundige Controle wordt gegeven, de zaak zonder
voorwerp is.
Bovendien blijkt dat, wanneer men de akten van de
adviserende geneesheren van de ziekenfondsen evalu-
eert, het geven van toelatingen tot progressieve arbeids-
hervatting e´e´n van de belangrijkste criteria is voor het
RIZIV om na te gaan hoe in een bepaald ziekenfonds de
medische adviseurs hun werk hebben verricht. Het is
HA 50
COM 084
13
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Luc Goutry
jammer dat men zich in dergelijke zaken zo krampachtig
gedraagt en de adviserende geneesheren vermijden dan
ook om vervelende dossiers door te sturen omdat een
eventuele evaluatie negatief zou kunnen zijn.
Mijnheer de minister, ik overdrijf niet. Ik heb een aantal
signalen in die zin gekregen. Zo komt men eerder tot een
ontrading dan tot een aanwakkering van het systeem.
Mijn informanten zijn van mening dat het RIZIV dit stelsel
zou moeten promoten. Het past volgens mij in uw visie
over de actieve welvaartsstaat, die wij zeker op deze
punten delen. Vandaar dat ik u dit even wilde voorleggen.
Het is een uitnodiging om in de toekomst samen werk te
maken van dit probleem.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik heb het probleem van de progressieve
werkhervatting - artikel 100, § 2 van de wet op de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging
en uitkeringen - laten onderzoeken door het RIZIV omdat
ik er veel belang aan hecht. De dienst uitkeringen van het
RIZIV heeft mij een studie over de toepassing van dit
artikel bezorgd en ik ben ze nog aan het doornemen.
Daaruit blijkt onder meer dat in 1997 5 591 gevallen van
gedeeltelijke beroepshervatting werden opgegeven voor
de periode van primaire ongeschiktheid en 9 115 voor de
periode van invaliditeit. Men moet dat natuurlijk afwegen
tegenover de groep. Ten opzichte van het totaal aantal
primaire arbeidsongeschikten bedraagt het percentage
van werkhervatting 2% en ten opzichte van de groep
invaliden bedraagt het hervattingspercentage 5,36%. Dat
is eigenlijk niet veel, maar elke werkhervatting is positief.
In de analyse van het RIZIV zijn een aantal problemen
gesignaleerd en zijn een aantal voorstellen gedaan met
het oog op een optimalisering van het stelsel van pro-
gressieve werkhervatting. Daarbij wees het RIZIV op
enkele grote problemen.
Allereerst moet de arbeidsongeschikte persoon bereid
zijn om het werk terug op te vatten. Ook de werkgever
moet echter bereid zijn dit te doen. U hebt in uw
uiteenzetting reeds gewezen op de weerstand die er op
dat vlak is.
Er zijn ook problemen inzake het cumuleren van het loon
met een arbeidsongeschiktheids- of een invaliditeits-
uitkering. Volgens mij zijn er een drietal problemen. Het
feit dat voor de cumulatieregeling rekening wordt gehou-
den met het brutoloon met inbegrip van de persoonlijke
sociale bijdrage, is iets waarover we moeten nadenken.
Is dat wel logisch ? Het feit dat de vermindering van de
uitkering niet proportioneel gebeurt met het bedrag van
het inkomen ten gevolge van de werkhervatting en het
feit dat het cumulmechanisme gelieerd is aan de gezins-
toestand en aan het gederfde inkomen voor de tijd van de
arbeidsongeschiktheid, zijn problemen. Men definieert
zoals u zei het cumulatieplafond overeenkomstig de
uitkering, dus in feite van wat de arbeidsongeschikte
tevoren verdiende. Dat is volgens mij niet altijd rechtvaar-
dig en het leidt soms tot een inactiviteitsval. Ik heb mijn
departement daarover ook een studie gevraagd. Het
departement heeft een aantal simulaties gedaan. Daaruit
blijkt dat het soms wel en soms geen problemen geeft.
Ik bestudeer enkele voorstellen om dat op te lossen.
Deze voorstellen moeten uiteraard financieel haalbaar
zijn. Ik zal aan het beheerscomite´ van de dienst uitkerin-
gen, waarin de sociale partners en verzekeringsin-
stellingen vertegenwoordigd zijn, vragen om dit onder-
zoek in alle aspecten verder af te werken. Daarna zal ik
beslissingen nemen.
Ik wil ook nog doen opmerken dat de draagwijdte van
artikel 100, § 2, heel wat ruimer is dan deeltijdse tewerk-
stelling in het economische arbeidscircuit. Artikel 100, §
2, heeft in feite tot doel dat de arbeidsongeschikte
erkende gerechtigde, rekening houdend met zijn aandoe-
ning, een bepaalde activiteit kan hervatten en dus niet
veroordeeld wordt tot een volledige inactiviteit. Het kan
gaan om een activiteit als werknemer of zelfstandige of in
een aangepaste werkomgeving, bijvoorbeeld in een be-
schutte werkplaats, met het oog op sociale reclassering.
Het kan echter ook gaan om andere activiteiten waarbij
de klemtoon minder op de rentabiliteit, maar eerder op
sociale activiteiten of vrijwilligerswerk ligt.
Ik wil het begrip
een zieke terug kansen bieden op
maatschappelijke inschakeling en activiteit
dus ruim
interpreteren. Het gaat hierbij dus niet alleen om econo-
mische activiteit, er zijn ook andere activiteiten die be-
langrijk kunnen zijn voor het welzijn van de persoon en
de samenleving. Het artikel van de wet vormt in die zin
overigens geen enkel probleem.
Ik vind dat u een interessant voorstel heeft gedaan
wanneer u zegt dat we de progressieve werkhervatting
voor de werkgevers aantrekkelijker kunnen maken door
een gerichte lastenvermindering. Ik ga het zeker onthou-
den en het met de regering natuurlijk verder bespreken.
U hebt ook op een aantal praktische problemen gewe-
zen. Daarover moet ik mij eens bevragen, want dat is wel
nieuw voor mij. Ik denk dat er op het niveau van de
medische adviseurs steeds meer administratieve taken
bijgekomen zijn, waardoor het voor hen ook moeilijker is
geworden om daaraan de nodige tijd en aandacht te
besteden. Dat is niet goed voor hun functie vermits het
een patie¨ntgerichte functie zou moeten zijn. Door allerlei
bureaucratische systemen moeten zij zich vooral met
documenten bezighouden en dat is volgens mij een
probleem. Ook de problemen tussen de medische advi-
seurs en het RIZIV wil ik laten onderzoeken.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
dank de minister voor zijn uitgebreid antwoord, waaruit
overigens blijkt dat hij deze aangelegenheid ter harte
neemt.
14
HA 50
COM 084
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Luc Goutry
Hoewel het instrument waarover wij terzake beschikken
zeer belangrijk is, werd het volgens mij een beetje
overschat. Nu heeft men het gevoel dat het wat aan
slijtage onderhevig is. Het systeem lijkt ons niet optimaal
te functioneren, te meer omdat de werknemers niet
meewerken, en men denkt eraan het instrument niet
meer aan te wenden. Toch blijft het volgens mij nog zeer
bruikbaar.
Een resultaat van vijf op honderd langdurige invaliden na
de primaire werkloosheid lijkt mij niet zo slecht, vooral
gezien het feit dat niet veel geloof wordt gehecht aan de
maatregel en gezien het feit dat er wellicht geen bijzon-
dere inspanningen worden geleverd, van werknemers-
noch van werkgeverszijde.
Misschien is een kleine stimulans ten aanzien van de
werknemers aangewezen om te trachten tot afspraken te
komen die op hun beurt kunnen leiden tot een project
terzake.
Voorts schijnt het schoentje eigenaardig genoeg ook te
knellen op niveau van het vrijwilligerswerk. De dienst
voor geneeskundige controle zou zelfs bijzonder argwa-
nend zijn ten opzichte van aanvragen voor vrijwilligers-
werk. Zij vermoeden wellicht dat de zaken niet correct
verlopen en dat het vrijwilligerswerk eigenlijk wordt aan-
gewend om verdoken tewerkstelling te camoufleren.
Nochtans zijn heel wat personen bereid, hoewel zij
invalide zijn, zich op sociaal-cultureel vlak in te zetten,
net als werklozen dat doen. Welnu, gezien het toene-
mend algemeen belang dat wordt gehecht aan de dyna-
miek van de uitkeringen, lijkt het mij aangewezen onze
terughoudendheid terzake te overwinnen. Indien perso-
nen zich voor een doel willen inzetten, laat hen zulks dan
toe. Desnoods kunnen ernstige controles de zaak in de
hand houden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
eventuele aanpassing van de ligdagprijs in functie
van sociale factoren
(nr. 663)
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
l'adaptation
e´ventuelle du prix de journe´e d'hospitalisation en
fonction de facteurs sociaux
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, er wordt al heel wat jaren
gediscussieerd over de vraag of de vroegere openbare
ziekenhuizen meer kosten zouden hebben dan andere
ziekenhuizen omdat zij patie¨nten rekruteren uit minder
kapitaalkrachtige lagen van de bevolking. Enkele jaren
geleden werd reeds een bedrag bepaald voor de sociale
factoren van de ligdagprijzen. Het debat zou nu echter
een bepaalde wending nemen en ik heb begrepen dat dit
moet worden gesitueerd in de sectie financiering van de
Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen. Zo zou
men ertoe komen een denkspoor te ontwikkelen op basis
van de stelling dat patie¨nten, afkomstig uit een gebied
met een grote bevolkingsconcentratie of een grootstede-
lijk gebied, minder mogelijkheden zouden hebben om
terug te keren naar de thuissituatie. De draagkracht thuis
is ook minder groot en dat zou leiden tot een minder grote
performativiteit van ziekenhuizen waar veel patie¨nten
verblijven of worden verzorgd uit genoemde geografi-
sche situatie. Dat zou betekenen dat er hier hogere
kosten zouden zijn.
Ik vraag mij af welke objectieve gegevens hiervoor
voorhanden zijn. Ik zal niet zeggen dat er geen probleem
zou zijn of dat een discussie over de sociale factoren niet
mogelijk is, maar ik zou willen weten of deze idee ernstig
wordt genomen. Het lijkt mij nogal eigenaardig dat de
lokale herkomst van de patie¨nt eventueel beslissend zou
zijn voor bepaalde correcties in de ligdagprijs. Ben ik
verkeerd gei¨nformeerd, dan bied ik uiteraard daarvoor
mijn verontschuldigingen aan. Is het correct dat denk-
oefeningen in die aard worden gemaakt, wellicht in de
Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, waarbij
wordt gezegd dat de ligging van een ziekenhuis in een
gebied met een hoge bevolkingsconcentratie moet wor-
den vertaald in een correctie van de ligdagprijs ? Bestaan
daar studies over ? In welk licht moeten wij die situeren ?
Ik wil een nattevingerpolitiek vermijden. Wordt er weten-
schappelijk onderzoek verricht omtrent de vraag of pa-
tie¨nten volgens de ligging van het ziekenhuis er gemid-
deld langer verblijven ? Wordt er gezocht naar een
oorzakelijk verband tussen de ligging van een ziekenhuis
en de performativiteit ervan ? Is er wetenschappelijk
onderzoek dat zou bevestigen dat de verblijfsduur van
een patie¨nt in een ziekenhuis wordt bei¨nvloed door de
vraag of de betrokkene terug kan naar de thuissituatie, of
daar de draagkracht goed is en of er een goede opvang
is ? Is dat ook een element dat in de ontslagprocedure
van de artsen in de ziekenhuizen meespeelt, wat natuur-
lijk voor de gemiddelde verblijfsduur van die patie¨nten
betekenis zou hebben ? Indien men in die richting zou
denken, waar moet de overheid dan stimuli en middelen
vinden ? Het zou natuurlijk even goed denkbaar zijn om
ervoor te zorgen dat het draagvlak en de eerstelijnszorg
thuis beter worden georganiseerd, dat het aanbod wordt
vergroot en de financie¨le mogelijkheden daar worden
verbeterd. Dan kijken wij natuurlijk ook naar gemeente-
lijke en OCMW-opdrachten. Men zou immers de redene-
ring kunnen omdraaien.
Mijnheer de minister, u weet dat de openbare ziekenhui-
zen nog een beroep kunnen doen op de deficitregel die in
de ziekenhuiswet en in het Vlaamse decreet op de
HA 50
COM 084
15
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
OCMW's werd opgenomen. Deze regeling behelst dat
ziekenhuizen een stuk van hun tekort kunnen afwentelen
op de lokale gemeenschap. Als men echter een aantal
lokaal belangrijke opdrachten vervult die ook in de
eerstelijnszorg zouden kunnen worden vervuld, is de
vraag of er geen debat moet worden gevoerd over de
structurele deficitregel voor openbare ziekenhuizen. Mis-
schien schiet ik met een kanon op een mug, maar de
dimensie van de discussie verbaasde mij. Ik wijs dit niet
af, maar wil toch wel weten of dit op een geobjectiveerde,
wetenschappelijke manier gebeurt, dan wel of men het
resultaat op voorhand kent en nu naar enige legitimatie
zoekt. In dit laatste geval had ik liefst dat dit ook zo zou
blijken.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
de heer Vandeurzen heeft in de eerste plaats gevraagd
naar een stand van zaken betreffende wetenschappelijke
studies en operationeel onderzoek.
Ik wil terzake verwijzen naar de studies van de
onderzoeksploeg onder leiding van professor Closon, die
de invloed van sociale factoren op onder andere de
ligduur heeft onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat
sociale factoren de ligduur bei¨nvloeden via twee elkaar
versterkende mechanismen. Enerzijds is er het feit dat
sociaal zwakkeren minder gebruik maken van ambulante
diensten waardoor er meer opnames zijn via de urgentie-
diensten en in een aantal gevallen ook meer verwikke-
lingen die een langere oppuntstelling vereisen. Ander-
zijds is er een gebrek aan aangepaste opvang en
begeleiding - nazorg -, wat het ontslag bemoeilijkt. Die
bevindingen blijken ook uit de voorlopige resultaten van
het onderzoeksproject Ontslagmanagement. Er is dus
sprake van een combinatie van factoren waardoor be-
paalde bevolkingsgroepen langer in het ziekenhuis blij-
ven.
Het is evident dat die problemen dikwijls, alhoewel niet
uitsluitend, voorkomen in een stedelijk of grootstedelijk
milieu. Uw opmerkingen in verband met thuiszorg zijn
uiteraard ook belangrijk wat trouwens blijkt uit de voorlo-
pige resultaten van het onderzoek Ontslagmanagement.
We mogen niet ontkennen dat verstedelijking inderdaad
een wetenschappelijk, objectief aantoonbare impact
heeft op de kostprijs van patie¨nten. Daarnaast zijn ook
aspecten van organisatie, zoals onder andere de uitbouw
van thuiszorg, van belang.
De kosten van de sociale factoren kunnen volgens mij
enkel worden vermeden indien ook op andere terreinen
maatregelen worden getroffen. De rol van de huisarts in
zogenaamde verpauperde gebieden is van het aller-
grootste belang. Men moet echter ook kunnen ingrijpen
in bepaalde sociale en culturele factoren die ervoor
zorgen dat bepaalde groepen in de samenleving ons
gezondheidssysteem niet of onvoldoende kennen. Dit
laatste zorgt immers voor een onder-consumptie van
basisgezondheidszorg en een over-consumptie van ge-
specialiseerde ziekenhuiszorg.
Er is dus nood aan een sectoroverschrijdende aanpak
waarbij ook rekening moet worden gehouden met onder-
wijs, huisvesting en armoedebeleid. Zonder vooruitgang
op deze laatste terreinen zal ook de sociale kostprijs in
de ziekenhuizen niet wijzigen. Ik meen dat we het later
nog zullen hebben over het rapport Peers. Eigenlijk
brengt ook dit rapport dezelfde boodschap. We zijn ons
daarvan volgens mij nog onvoldoende bewust.
In een tweede vraag wou u weten hoe deze wetenschap-
pelijke vaststellingen zullen worden vertaald in de
ziekenhuisfinanciering. Om dit op een deugdelijke wijze
te realiseren moet eerst duidelijk vaststaan op welk
niveau en via welk mechanisme de gevolgen van sociale
omgevingsfactoren op de financie¨le situatie van zieken-
huizen het best worden aangepakt. Ik wil op dat vlak
enigszins voorzichtig zijn. Ik heb reeds aangekondigd dat
ik voor dit jaar relatief beperkte wijzigingen wou aanbren-
gen in de ziekenhuisfinanciering. Tegelijkertijd ben ik mij
er terdege van bewust dat een grondige wijziging zich
opdringt. Samen met deze commissie wil ik daarover
discussie¨ren. Nu voeren we vooral kleine aanpassingen
door. U hoort mij echter niet beweren dat we daarmee de
problematiek van de ziekenhuisfinanciering grondig heb-
ben aangepakt.
Vandaag wordt in het onderdeel B4 van de ligdagprijs al
een budget van 150 miljoen Belgische frank besteed aan
de vergoeding van ziekenhuizen op basis van hun so-
ciaal profiel. In de begroting voor het jaar 2000 wordt
daarvoor nog eens 100 miljoen frank extra ingeschreven.
Dit levert een totaal bedrag op van 250 miljoen frank. Dit
bedrag wordt als volgt besteed : 110 miljoen frank voor
ziekenhuizen die op basis van patie¨ntenkarakteristieken
een uitgesproken sociaal profiel vertonen, 110 miljoen
frank voor ziekenhuizen die op basis van patie¨nten-
dossiers aantonen dat sociale factoren een invloed heb-
ben gehad op de verblijfsduur zodat de boete wegens
een te lange pathologie-gewogen-verblijfsduur wordt toe-
gepast en 30 miljoen frank voor de betaling van inter-
culturele bemiddelaars.
Wat uw opmerking in verband met de thuiszorg betreft,
lijkt het mij evident dat hier sprake is van een gedeelde
verantwoordelijkheid waarin diverse zorgverstrekkers
een rol moeten spelen. Ik kan u meedelen dat er op dit
ogenblik geen wijziging van de deficitregeling van de
OCMW-ziekenhuizen wordt gepland. Ik ben mij wel be-
wust van de omvang en de ernst van die problematiek en
ik meen dat op relatief korte termijn een grondige denk-
oefening zich opdringt.
16
HA 50
COM 084
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de minister, ik
dank u voor uw antwoord. Blijkbaar hebt u een aantal
debatten per maand voorbereid. Elke concrete vraag zal
uiteraard passen binnen e´e´n van die grote debatten. Aan
de ene kant is dit kwaliteitsvol maar aan de andere kant
belet het ons om de relevantie van dit concrete punt nog
te zien. Ik deel uw visie in grote lijnen. Ik sta echter
enigszins huiverachtig tegenover het corrigeren van iets
met een remedie waar we niet echt de oorzaak van
kennen. Het verheugt mij dat u hebt gezegd dat de
organisatie van de eerste lijn het grootste probleem is.
Dat is ten andere ook de conclusie van de studie. Als u
wilt dat mensen ambulant kunnen worden behandeld en
dat ze een goede nazorg krijgen, dan is de eerste
boodschap dat we de middelen daarvoor niet in de
ziekenhuizen moeten onderbrengen maar dat we de
eerste lijn moeten versterken.
Mevrouw Aelvoet heeft aangekondigd dat het federale
niveau bevoegd is, terwijl haar groene collega uit de
Vlaamse regering heeft verklaard dat Vlaanderen be-
voegd is voor de eerste lijn. Ik vrees dat we dus een
discussie over de bevoegdheden zullen krijgen.
De voorzitter : Het federale niveau is hiervoor bevoegd.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw Vogels heeft
beroep aangetekend bij de Raad van State. Ik ben echter
blij dat u als federaal parlementslid onze bevoegdheden
verdedigt.
Het zou echter niet goed zijn als de discussie hierover
zou gaan. We moeten in de eerste plaats nagaan hoe we
de eerste lijn en de preventie met betrekking tot de
sociaal zwakke groepen zo kunnen organiseren dat de
juiste zorg wordt geboden voor de betrokkene. Het gaat
niet alleen om de grootstedelijke problematiek. De pro-
blematiek van het platteland dat verlaten wordt en waar
mensen in eenzaamheid verblijven is precies dezelfde. Ik
denk dan ook niet dat men dit tot de grootstedelijke
problematiek kan beperken.
Ik ben blij dat de minister de deficitregel van de openbare
ziekenhuizen bij deze discussie betrekt. Men kan niet van
twee kanten zeggen dat er een bijkomende financiering
is, hiervoor moet een transparante en uniforme regeling
worden opgesteld. Niettemin denk ik dat het antwoord
van de minister hoop biedt en dat we een interessant
debat over het ziekenhuis in het algemeen zullen krijgen.
De voorzitter : Mijnheer Vandeurzen, het is juist dat wij
een aantal debatten zullen hebben. In punt negen van de
agenda stelt u een vraag over het verslag-Peers. Kunnen
wij dat integreren in het debat dat ter zake voorzien is ?
Uw vraag ging over het beleid als zodanig. In de discus-
sie over het verslag-Peers zal dit de hoofdklemtoon
krijgen. Zo hebben we allemaal meer tijd om de discussie
daarover aan te vatten. Het staat u echter vrij om uw
vraag al dan niet te handhaven. Uiteraard hebt u vrijheid
van spreken. Ik suggereer echter om dit in het debat te
incorporeren.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : U weet dat wij onze taak
als oppositie constructief opvatten.
De voorzitter : Ik ben blij dat te vernemen in het nieuwe
jaar.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Ere wie ere toekomt,
het feit dat de minister correct en gedetailleerd op veel
vragen ingaat betekent ook dat wij allen moeten proberen
om de debatten zo kwaliteitsvol mogelijk te laten verlo-
pen. Ik heb er dan ook geen probleem mee als wij een
algemeen debat hebben over het verslag-Peers. Het is
een interessant document omdat het ook de kwaliteit van
het beleid en de doelen ter sprake brengt. Ik vind dit
debat zeer belangrijk, niet in het minst in verband met de
communautaire problematiek. Ik ben graag bereid om
daar op een ander ogenblik het debat over aan te gaan,
tenminste als we overeenkomen om dat allemaal te
doen.
De voorzitter : Mijnheer Vandeurzen, ik meen dat het
duidelijk is dat wij elkaar hier geen vliegen afvangen, ook
de minister niet.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Ik kan mij niet voorstel-
len dat iemand zo is.
De voorzitter : Daar zou u nog van schrikken. Maar
goed, dit is het engagement. Het negende punt van de
agenda wordt dus gei¨ncorporeerd in het debat dat wij
zullen voeren.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De mondelinge vragen nr. 681 van de heer Peter Van-
velthoven en nr. 685 van mevrouw Greta D'Hondt worden
naar een latere datum verschoven.
Question orale de M. Andre´ Fre´de´ric au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la reconnais-
sance comme maladie professionnelle des proble`-
mes dentaires des ouvriers boulangers et pa^tissiers
Mondelinge vraag van de heer Andre´ Fre´de´ric aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
erkenning als beroepsziekte van de tandproblemen
bij werknemers in bakkerijen en banketbakkerijen
(nr. 709)
HA 50
COM 084
17
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
M. Andre´ Fre´de´ric (PS) : Monsieur le pre´sident, mon-
sieur le ministre, cette question peut parai^tre alle´chante,
mais, me^me si elle pre^te a` sourire, je voudrais relayer ici
les pre´occupations du secteur qui a attire´ mon attention
sur ce proble`me qui est re´el et dont je n'avais pas
conscience il y a quelques semaines.
Les boulangers et pa^tissiers font e´tat du fait que, e´tant en
contact quotidien avec le sucre, ils sont confronte´s a` des
proble`mes dentaires, et donc a` des cou^ts financiers
importants. Je me demande si on ne peut pas conside´rer
cela comme risque professionnel, tel que de´fini a` l'article
32 des lois coordonne´es relatives a` la re´paration des
dommages re´sultant de maladies professionnelles.
J'aurais souhaite´, monsieur le ministre, connai^tre votre
avis sur le sujet et savoir s'il e´tait possible de reconnai^tre
ces proble`mes dentaires comme maladie professionnelle
donnant lieu a` re´paration via le fonds des maladies
professionnelles.
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, cher colle`gue, le 7 juillet 1983, le conseil technique
du Fonds des maladies professionnelles a de´cide´ de ne
pas accepter la carie dentaire comme maladie profes-
sionnelle des boulangers.
Les caries dentaires dues aux travaux dans les industries
chocolatie`res, sucrie`res et de la farine sont mentionne´es
dans l'annexe 2 de la liste europe´enne des maladies
professionnelles. L'annexe 2 est la liste comple´mentaire
des maladies dont l'origine professionnelle est soup-
c¸onne´e et dont l'inscription dans l'annexe 1 de la liste
europe´enne pourrait e^tre envisage´e dans le futur.
La maladie est reconnue au Danemark et en Allemagne
selon certains crite`res. En Belgique, depuis la loi du 29
de´cembre 1990, les demandes sont traite´es dans le
cadre du syste`me ouvert, alors qu'auparavant, elles
l'e´taient dans le cadre du syste`me liste et donc rejete´es
sur la base de l'avis du conseil technique. Donc, le
syste`me ouvert signifie que la possibilite´ existe mais que
l'on doit prouver le lien causal. Jusqu'a` pre´sent, une
seule demande pour carie dentaire des pa^tissiers a e´te´
soumise a` la commission syste`me ouvert. Cette de-
mande a e´te´ rejete´e, e´tant donne´ que l'inte´resse´ n'avait
pas fourni la preuve du lien causal.
M. Andre´ Fre´de´ric (PS) : Monsieur le pre´sident, je
remercie le ministre pour sa re´ponse. Limiter le proble`me
a` une question de caries, bien que n'e´tant pas un
spe´cialiste, sugge`re au contraire que ce secteur e´tait
concerne´ par le proble`me. D'ailleurs le proble`me des
inte´resse´s e´tait me^me plus important puisqu'ils avaient
du^ remplacer comple`tement leur dentition, ce qui me
semble e^tre un proble`me majeur. Demander aux person-
nes concerne´es de prouver le lien entre leur pratique et
les de´ga^ts dentaires qu'ils subissent, cela me parai^t
effectivement fort difficile. Il est ge´ne´ralement reconnu
que le contact avec le sucre au quotidien entrai^ne des
de´gradations importantes.
J'entends la re´ponse du ministre mais je pense qu'elle
n'est pas satisfaisante pour le secteur et pour les gens
concerne´s par le proble`me.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Ordre des travaux
Regeling van de werkzaamheden
Vu l'absence de M. Jo Vandeurzen la question orale
n° 725 ne sera pas pose´e.
Question orale de M. Olivier Chastel au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les proble`mes
lie´s a` la mise en oeuvre de la carte SIS
Mondelinge vraag van de heer Olivier Chastel aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
problemen met betrekking tot de invoering van de
SIS-kaart
(nr. 737)
M. Olivier Chastel (PRL FDF MCC) : Monsieur le pre´si-
dent, monsieur le ministre, chers colle`gues, l'objet de ma
question porte sur les proble`mes lie´s a` la mise en oeuvre
de la carte SIS.
Depuis le 1er janvier 2000, la carte SIS de se´curite´
sociale remplace obligatoirement le carnet de mutuelle
ou l'ancienne carte magne´tique fournie par la mutuelle.
Comme 99% des citoyens sont affilie´s a` une mutuelle, ce
sont ces dernie`res qui ont e´te´ charge´es de les de´livrer.
La presse relate qu'entre 600 000 et 1 million de person-
nes rencontrent des difficulte´s et n'arrivent pas a` se faire
rembourser les me´dicaments qui leur sont prescrits.
La source de ce dysfonctionnement se trouve dans
l'application trop lente du syste`me de la carte SIS qui fait
que celle-ci est pe´rime´e avant me^me d'e^tre en service.
S'il a e´te´ facile de re´soudre le proble`me des salarie´s en
prorogeant me´caniquement d'un an la validite´ de leur
carte, trois cate´gories d'assujettis font l'objet d'un jeu de
ping-pong, notamment entre leur pharmacie et leur mu-
tuelle. Il s'agit de personnes qui ont perdu ou jete´ une
carte qui leur avait e´te´ remise, il y a longtemps, et qui
semblait donc ne pas avoir d'utilite´ dans un contexte ou`
l'information du consommateur avait e´te´ plus que lacu-
naire. Il s'agit ensuite des inde´pendants qui paient des
cotisations trimestrielles et qui peuvent me^me, sous
certaines conditions, retarder leurs versements sans
18
HA 50
COM 084
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Olivier Chastel
perdre le be´ne´fice de la couverture sociale. Il s'agit enfin
des travailleurs re´gis par des conventions internationa-
les, comme par exemple les travailleurs frontaliers dont
la date limite de validite´ de la carte SIS e´tait ante´rieure au
31.12.99, carte qui n'a donc pas e´te´ proroge´e automati-
quement d'un an.
Le message rec¸u par les pharmaciens est clair : en
officine, la carte SIS doit obligatoirement e^tre utilise´e
pour be´ne´ficier du tiers payant. Lorsqu'un assure´ se
pre´sente avec une carte dont la pe´riode d'assurabilite´ est
de´passe´e, le pharmacien lui demandera automatique-
ment de faire mettre sa carte a` jour.
Mais lorsque l'assure´ se rend a` sa mutuelle, dans de
nombreux cas, la carte n'est pas remise a` jour sous des
pre´textes divers. L'employe´ de la mutuelle annonce a`
l'assure´ qu'il a droit aux petits risques en janvier 2000
mais la carte n'est pas pour autant mise a` jour ou en tout
cas ne mentionne pas ce droit. L'employe´ de la mutuelle
pre´tend e´galement parfois que les vignettes sont encore
valables malgre´ le fait que les pharmaciens disent le
contraire. D'autres pre´tendent que les vignettes seront
valables encore fort longtemps e´tant donne´ les difficulte´s
rencontre´es a` l'occasion de l'utilisation de la carte SIS.
Qu'est-ce qui explique l'importance du retard pris dans la
mise en application du syste`me ?
Quelle est l'ampleur du pre´judice subi par ces cate´gories
d'assure´s ?
Ce dysfonctionnement de la carte SIS aura-t-il des
re´percussions dans d'autres domaines ou` son applica-
tion est pre´vue prochainement comme, par exemple,
pour le pointage a` l'ONEM ? Les vignettes seront-elles
encore valables ? Si oui, jusque quand et a` quelles
conditions ?
Quelles mesures sont pre´vues pour e´viter un lourd
pre´judice financier aux assujettis dont la carte est pe´-
rime´e sans qu'ils en soient responsables et qui sont dans
l'obligation de supporter la totalite´ des frais de me´dica-
ments sans en avoir toujours les moyens financiers ?
Enfin, le de´partement pre´voit-il d'adresser rapidement un
message cohe´rent, uniforme et valable tant aux pharma-
ciens qu'aux mutuelles et aux assure´s en difficulte´ ?
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, cher colle`gue, d'abord, l'introduction de la carte SIS
a e´te´ globalement un succe`s technique e´norme. Elle a
e´te´ accompagne´e de proble`mes tre`s spe´cifiques, mais
qui seront re´solus; je vais d'ailleurs parcourir le dossier.
Deuxie`mement, un certain malentendu re`gne dans ces
discussions : si l'on ne dispose pas de carte SIS ou si un
proble`me survient avec la carte SIS, cela ne signifie pas
pour autant que l'on n'est pas assure´. Il faut remettre les
choses dans leur contexte pre´cis et ne pas s'alarmer
sans raison.
Pour commencer, l'utilisation de la carte d'identite´ sociale
- carte SIS - est obligatoire dans les officines pharma-
ceutiques et les ho^pitaux depuis le 1er juillet 1999.
L'instauration de ce nouveau syste`me constitue un pro-
gre`s inde´niable, souhaite´ par tous les partenaires des
soins de sante´ : prestataires de soins, mutuelles, etc.
Toutefois, en raison de son ampleur, des difficulte´s de
de´marrage du nouveau syste`me sont ine´vitables.
Un groupe de travail, pre´side´ par l'administrateur ge´ne´ral
de l'INAMI et re´unissant les repre´sentants des pharma-
ciens, des ho^pitaux, des mutuelles, de la banque Carre-
four et de l'INAMI, a de´gage´ des solutions en ce qui
concerne l'installation des appareils et des logiciels de
lecture. Actuellement, le taux d'e´quipement des pharma-
cies, des ho^pitaux et des guichets de mutuelle est proche
de 100%.
En ce qui concerne le proble`me de la validite´ de la
pe´riode d'assurabilite´, souleve´ par l'honorable membre, il
convient de relever divers e´le´ments.
D'abord, comme le souligne l'honorable membre, une
solution a d'ores et de´ja` e´te´ trouve´e pour l'immense
majorite´ des affilie´s par le biais d'une prolongation auto-
matique jusqu'au 31 de´cembre 2000. Nous parlons bien
de l'immense majorite´ des gens qui n'ont aucun pro-
ble`me.
Ensuite, il reste la situation des inde´pendants qui,
rappelons-le, n'ont pas droit au remboursement des
me´dicaments dans le cadre de l'assurance obligatoire
soins de sante´ et invalidite´. Ils n'ont droit a` ce rembour-
sement que dans la seule mesure ou` ils cotisent a`
l'assurance libre. Les mutuelles mettent tout en oeuvre
pour mettre a` jour le plus rapidement possible les cartes
des 75% d'inde´pendants qui cotisent a` cette assurance
libre. La situation est donc en voie de re`glement : les
personnes sont invite´es a` se pre´senter. Bien su^r, le
processus prendra encore quelques semaines. Il est
entie`rement re´gle´ par les mutuelles.
Troisie`mement, il est e´vident que les difficulte´s actuelles
de mise a` jour des cartes SIS de ces personnes ne
remettent pas en cause leur droit au remboursement.
C'est important : il s'agit d'un progre`s administratif et
technique, mais le fond des choses est le rembourse-
ment et il n'est absolument pas mis en cause par le fait
que la carte SIS n'est peut-e^tre pas en ordre. Si le
paiement de l'intervention de la mutuelle dans le cou^t des
me´dicaments n'a pu se faire directement dans le cadre
du tiers payant, l'inde´pendant peut se faire rembourser
aupre`s de sa mutuelle. On ne peut donc parler d'e´norme
pre´judice financier, mais bien de de´sagre´ment, de retard,
certes re´el mais temporaire.
L'utilisation de la carte SIS n'est obligatoire que dans les
officines pharmaceutiques et les ho^pitaux. Pour les
autres prestataires de soins, les vignettes doivent encore
HA 50
COM 084
19
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
e^tre utilise´es. Les mutuelles doivent donc impe´rative-
ment continuer a` les de´livrer a` leurs affilie´s et ce, jusqu'a`
la
ge´ne´ralisation
de
l'utilisation
obligatoire
de
la
carte SIS. A ce jour, aucune date n'a encore e´te´ de´ter-
mine´e pour cette ge´ne´ralisation.
Les difficulte´s actuelles et temporaires de mise a` jour de
certaines cartes ne concernent que les soins de sante´ et
n'ont aucun effet dans d'autres domaines de la se´curite´
sociale. Les personnes ayant perdu ou e´gare´ leur carte
SIS doivent, en vertu de la re´glementation applicable, le
de´clarer a` leur mutuelle. En attendant la confection d'une
nouvelle carte, elles rec¸oivent une attestation d'identifi-
cation d'assure´ social qu'elles peuvent utiliser en lieu et
place de leur carte SIS, tant dans les ho^pitaux que dans
les officines pharmaceutiques.
Enfin, le groupe de travail e´voque´ plus avant se re´unira
de`s ce lundi 17 janvier afin de faire le point de la situation
et de prendre les mesures d'information ne´cessaires a`
l'e´gard de toutes les parties inte´resse´es.
M. Olivier Chastel (PRL FDF MCC) : Monsieur le pre´si-
dent, je remercie le ministre pour sa re´ponse. Je voudrais
demander une petite pre´cision. L'attitude des pharma-
ciens est-elle correcte lorsque, via leur organe de repre´-
sentation APB, ils disent aux patients que seule la carte
SIS leur permet un remboursement imme´diat en offi-
cine ?
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Oui, ils ont raison.
C'est correct.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 15.55 heures.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 15.55 uur.
20
HA 50
COM 084
12-01-2000
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000