B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
J
USTITIE
COMMISSION DE LA
J
USTICE
VAN
DU
15-12-1999
15-12-1999
HA 50
COM 074
HA 50
COM 074
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 074
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes conférés pour l'Organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement du citoyens pour le changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social-chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie & ID21
Abréviations dans la numérotation des publications :
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
DOC 50 0000/00 : Documents parlementaires de la 50e
DOC 50 0000/00 : Parlementaire documenten van de 50e zittingsperiode +
législature, suivi du n° et dy n° consécutif
het nummer en het volgnummer
QRVA
: Question et Réponses écrites
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
HA
: Annales (Compte Rendu intégral)
HA
: Handelingen (Beknopt Verslag)
CRA
: Compte Rendu Analitique
BV
: Beknopt Verslag
PLEN
: Séance plénière
PLEN
: Plenum vergadering
COM
: Réunion de commission
COM
: Commissievergadering
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officiele publicaties, van de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation, 1008 Bruxelles
Natieplein, 1008 Brussel
Fax : 02/549 82 60
Fax : 02/549 81 60
Tél. : 02/549 82 74
Tel. : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Woensdag 15 december 1999
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
-
COM 074
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Justitie over
de verplaatsingen van magis-
traten
naar
aanleiding
van
officie¨le
plechtigheden
(nr. 617)
5
sprekers : Yves Leterme, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
de uitbetalingen aan procureurs
en substituten op het einde van het jaar
(nr. 558)
6
sprekers : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Jan Peeters aan de
minister van Justitie over
de aanbevelingen van de
commissie Internering en de beleidsintenties terzake
(nr. 580)
7
sprekers : Jan Peeters, Marc Verwilghen, minister van
Justitie
Samengevoegde mondelinge vraag en interpellaties van :
- de heer Pieter De Crem aan de minister van Justitie over
de vervolging van softdrugs naar aanleiding van het
PS-standpunt bij monde van de heer Elio Di Rupo
(nr. 595)
- de heer Filip De Man tot de minister van Justitie over
de
vervolging van drugsdelicten
(nr. 183)
- mevrouw Dalila Douifi tot de minister van Justitie over
het vervolgingsbeleid inzake drugs (nr. 195)
9
sprekers : Pieter De Crem, Filip De Man, Dalila Douifi,
Marc Verwilghen, minister van Justitie, Jo Vandeurzen
Moties
14
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
de beslissing inzake voorwaar-
delijke invrijheidstelling in hoofde van de heren Beyer en
Bouhouche
(nr. 606)
15
sprekers : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Pieter De Crem aan de
minister van Justitie over
de opvolging van de aangekon-
digde studie over het verband tussen cultuur en crimina-
liteit
(nr. 654)
17
sprekers : Pieter De Crem, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Sommaire
Mercredi 15 de´cembre 1999
COMMISSION DE LA JUSTICE
-
COM 074
Question orale de M. Yves Leterme au ministre de la
Justice sur
les de´placements des magistrats lors de
ce´re´monies officielles
(n° 617)
5
orateurs : Yves Leterme, Marc Verwilghen, ministre de
la Justice
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de la
Justice sur
le proble`me des re´mune´rations des procu-
reurs et substituts a` la fin de l'anne´e
(n° 558)
6
orateurs : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Jan Peeters au ministre de la Justice
sur
les recommandations de la commission Internement
et les intentions politiques en la matie`re
(n° 580)
7
orateurs : Jan Peeters, Marc Verwilghen, ministre de
la Justice
Question orale et interpellations jointes de :
- M. Pieter De Crem au ministre de la Justice sur
la
poursuite des drogues douces suite a` la positon du PS
exprime´e par M. Elio Di Rupo
(n° 595)
- M. Filip De Man au ministre de la Justice sur
la poursuite
des de´lits en matie`re de drogue
(n° 183)
- Mme Dalila Douifi au ministre de la Justice sur
la
politique des poursuites en matie`re de drogue
(n° 195)
9
orateurs : Pieter De Crem, Filip De Man, Dalila Douifi,
Marc Verwilghen, ministre de la Justice, Jo Vandeur-
zen
Motions
14
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de la
Justice sur
la de´cision de libe´ration conditionnelle de
MM. Beyer et Bouhouche
(n° 606)
15
orateurs : Tony Van Parys, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Pieter De Crem au ministre de la
Justice sur
la suite de l'e´tude annonce´e a` propos du lien
entre culture et criminalite´
(n° 654)
17
orateurs : Pieter De Crem, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
HA 50
COM 074
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
4
HA 50
COM 074
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DE LA JUSTICE
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MERCREDI 15 DE
´ CEMBRE 1999
OPENBARE VERGADERING VAN
WOENSDAG 15 DECEMBER 1999
De vergadering wordt geopend om 16.00 uur door de
heer Fred Erdman, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 16.00 heures par M. Fred
Erdman
, pre´sident.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De mondelinge vraag nr. 551 van mevrouw Claudine
Drion wordt naar een latere datum verschoven.
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Justitie over
de verplaatsingen van
magistraten naar aanleiding van officie¨le plechtighe-
den
(nr. 617)
Question orale de M. Yves Leterme au ministre de la
Justice sur
les de´placements des magistrats lors de
ce´re´monies officielles
(n° 617)b>
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, hoewel mijn vraag op
maatschappelijk vlak niet zo belangrijk is, verdient ze het
toch te worden gesteld. Ze kan trouwens worden be-
schouwd als een aperitief voor wat volgt.
Het is mij al herhaaldelijk opgevallen dat bij het bijwonen
van officie¨le gelegenheden, waartoe wij als parlements-
leden of schepenen worden uitgenodigd, magistraten
zich op bijzondere wijze verplaatsen.
Ik verklaar mij nader. Bij Te Deums en andere plechtig-
heden stellen wij vast dat de verplaatsingen vaak gebeu-
ren met taxidiensten en dit terwijl de afstanden tussen de
zetel en de plaats van de plechtigheid meestal beperkt
zijn. Ik herhaal dat dit geen maatschappelijk zwaar
dossier is, maar het zijn deze kleine elementen die ervoor
zorgen dat de burgers en hun vertegenwoordigers vraag-
tekens plaatsen bij de manier van handelen van het
magistratenkorps.
Ik wil vandaag de vragen, die daaromtrent bij de bevol-
king leven, vertolken. In het kader van het dichten van de
kloof tussen de magistratuur en de bevolking en de
politiek en van een zuiniger beheer van de overheids-
gelden zou ik dus graag van u vernemen op basis
waarvan deze eigenaardig overkomende gebruiken kun-
nen plaatsvinden.
Ik kom tot mijn vragen. Ten eerste, is er een bepaalde
instructie, omzendbrief of richtlijn waarop dit toch wel
eigenaardig gebruik gebaseerd is ?
Ten tweede, wat zijn de kosten van deze verplaatsin-
gen ? Ik stel mij al tevreden met een raming ervan
teneinde er toch een idee van te hebben.
Ten derde, acht de minister het nodig om dit gebruik voort
te zetten ? Zou het niet beter zijn om deze zaken te
vermijden ? Indien dit op grond van bepaalde instructies
gebeurt, treft de betrokken magistraten natuurlijk geen
schuld. Zou het echter niet beter zijn minder opvallende
verplaatsingsmiddelen te gebruiken, teneinde reacties
van burgers en politici te vermijden ?
Ik herhaal dat dit probleem niet de maatschappelijke
dimensie heeft van wat later vandaag op de agenda
staat.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Leterme, mochten de problemen tussen de magis-
tratuur en de politiek en tussen de magistraten en de
burgers kunnen worden weggenomen door de tussen-
komst voor een wagen, want daarover gaat de vraag
uiteindelijk toch, dan zouden we in het departement van
Justitie slechts met kleine problemen te kampen hebben.
De realiteit gebiedt mij te zeggen dat bij het begin van
ieder jaar aan de rechterlijke overheden wordt gevraagd
om op de begroting van het ministerie van Justitie, onder
de rubriek gewone rechtsmachten, bestaansmiddelen-
programma en werkingskosten, een krediet te bepalen
dat dient voor het betalen van de kleine uitgaven. Dat
krediet is een maximumbedrag dat mag besteed worden
voor het aangaan van verbintenissen. Uit een omzend-
brief van 1 januari 1948 - klaarblijkelijk werd toen nog op
1 januari gewerkt - en e´e´n van 14 november 1973,
HA 50
COM 074
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
telkens uitgaande van de minister van Justitie, blijkt dat
de huur van rijtuigen, tramkosten en huur van auto's voor
plechtigheden onder de kleine uitgaven vallen. De cijfers
die u vraagt, kan ik geven. Voor 1999 bedragen die
uitgaven, tot op heden, 658 859 Belgische frank. Daar-
van was 307 736 Belgische frank bestemd voor Neder-
landstalige en 378 123 Belgische frank voor Franstalige
gerechten. Die kosten worden aangerekend op de basis-
allocatie die bekend staat onder het nummer 120102.
Er is ook het artikel 382 van het Gerechtelijk Wetboek dat
in de wettelijke basis voor de regeling van deze kosten
voorziet en bij navraag blijkt dat de meeste magistraten
zich voor de activiteiten waarnaar u hebt verwezen
verplaatsen met prive´-wagens. Bij wijze van opmerking
laten ze echter wel weten in een wagenpark gei¨nteres-
seerd te zijn, maar ik meen dat die kwestie door u niet
wordt bepleit omwille van de bijkomende kosten die
daardoor zouden worden veroorzaakt. Vandaar dat we
verder werken met het systeem dat we actueel kennen.
De heer Yves Leterme (CVP) : Mijnheer de voorzitter, de
minister gaat niet in op het gebrek aan opportuniteit van
dit soort gedragingen, wat reacties losweekt bij eenieder
die dit aanschouwt. Ter gelegenheid van een te deum
doen de gestelde lichamen, hoewel ze slechts een korte
afstand te overbruggen hebben, soms de ronde van de
stad omwille van de verkeersreglementering; vervolgens
stappen ze 120 meter verder uit, laten een taxi wachten
tot na de plechtigheid en doen dezelfde beweging in de
omgekeerde richting. De basisallocatie bestaat en de
aanrekening zal waarschijnlijk correct gebeuren, maar ik
blijf het eigenaardig vinden. Het is e´e´n van de kleine
elementen op grond waarvan er soms wat animositeit of
onbegrip groeit bij de bevolking en haar vertegenwoordi-
gers ten aanzien van de magistratuur. U spreekt zich
daar niet over uit, mijnheer de minister. Ik neem daar akte
van.
Minister Marc Verwilghen : Collega Leterme, ik heb
geen moeite om mij daarover uit te spreken. Ik vind dat
men in die gevallen best de afstand te voet aflegt, tenzij
de weersomstandigheden derwijze slecht zouden zijn dat
men het gevaar loopt op die enkele honderden meters
dood te vriezen of neergebliksemd te worden. Mij lijkt het
dus normaal dat men dat op die manier zou oplossen.
Het lijkt me ook maar normaal dat korpsoversten die
geconfronteerd worden met dergelijke plechtigheden
zich eerst bezinnen over het feit of men die verplaatsing
wel met de wagen zou doen.
Om u helemaal gerust te stellen kan ik u zeggen dat mijn
kantoor destijds op 500 meter van de rechtbank geves-
tigd was en dat ik mij nauwelijks kan herinneren dat ik die
afstand ooit met de wagen heb afgelegd want ik was
sneller ter plaatse te voet dan dat ik ooit mijn wagen op
een parking zou kwijtraken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
de uitbetalingen aan pro-
cureurs en substituten op het einde van het jaar
(nr. 558)
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de
la Justice sur
le proble`me des re´mune´rations des
procureurs et substituts a` la fin de l'anne´e
(n° 558)b>
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, deze vraag voor de commissie is
doorkruist door e´e´n of twee mondelinge vragen die in de
plenaire vergadering zijn gesteld, maar ik wil vandaag
toch vragen hoe de zaak ondertussen gee¨volueerd is.
Mijnheer de minister, wij hadden vernomen dat de lonen
van de procureurs en substituten voor de maand decem-
ber evenals de eindejaarspremie niet uitbetaald zouden
kunnen worden ingevolge informaticaproblemen op het
einde van het jaar. In de media verscheen bovendien het
bericht dat de vergoeding van de weekend- en de
nachtprestaties, die jaarlijks in de maand november
worden uitgekeerd, wegens budgettaire redenen zou
uitgesteld worden tot januari.
Deze gang van zaken heeft uiteraard nogal wat kwaad
bloed gezet onder de magistraten, zeker indien wij de
berichten lezen omtrent de initiatieven van minister Van
den Bossche, die aankondigt dat de federale ambtenaren
voortaan niet meer tot de maand januari moeten wachten
op de uitkering van hun eindejaarspremie. Ik geloof dat
het belangrijk is, ook inzake de motivatie van de magis-
tratuur, dat wij deze mensen tijdig de vergoedingen
uitbetalen waarop zij recht hebben.
Mijn vragen zijn de volgende : Kan de minister de berich-
ten bevestigen die in de media zijn verschenen ? Is het
uitstel van de loonuitkering voor de maand december
voor de procureurs en substituten louter het gevolg van
informaticaproblemen ? Worden alle magistraten met dit
probleem geconfronteerd ? Is het juist het dat de vergoe-
ding van weekend- en nachtprestaties is uitgesteld om
van budgettaire redenen ? Zo ja, kan de minister verdui-
delijken over welke budgettaire problemen het gaat ?
Kan de minister alsnog zeggen op welke wijze het
probleem zal worden opgelost ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Van Parys, net als u heb ik die berichten gelezen en
die hebben me verontrust. Ik heb me zelfs afgevraagd
wie het in zijn hoofd heeft gehaald om uitgerekend deze
berichten de wereld in te sturen. Immers, na analyse van
het probleem kan ik iedereen, niet alleen u maar ook de
6
HA 50
COM 074
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
magistraten, geruststellen. Er is geen enkele reden tot
paniek bij de procureurs en substituten. Ik heb er noch-
tans brieven over gekregen. De brieven die terzake zijn
geschreven zullen te gepasten tijde het gevolg krijgen dat
ze moeten krijgen.
Ten eerste, is het niet waar dat de uitbetaling van de
wedden van magistraten vertraging oploopt. Dat hebben
de betrokkenen kunnen vaststellen. Bij het einde van
elke maand hebben ze hun wedde uitbetaald gekregen.
Ten tweede is, zoals u weet, niet de minister van Justitie
verantwoordelijk voor de uitbetaling, maar de Thesaurie,
een dienst van Financie¨n. De Thesaurie heeft meege-
deeld dat er in het informaticasysteem enkele onvoor-
ziene moeilijkheden zijn opgedoken, door een omscha-
keling van het informaticasysteem met het oog op het
jaar 2000. Het gevolg was dat er een vertraging is
opgetreden in de uitbetaling, niet van de wedden maar
van de premies voor het nacht- en weekendwerk voor
magistraten en substituten. Die vertraging bedraagt pre-
cies drie weken. In plaats van op 30 november zullen de
magistraten deze prestaties pas op 24 december uitbe-
taald krijgen. Het gaat om zo'n 500 procureurs en sub-
stituten, die even geduld moeten oefenen. Er is echter
ook goed nieuws. Op dezelfde datum zullen de betrok-
kenen ook hun eindejaarspremie krijgen. In tegenstelling
tot vorige jaren zullen die eindejaarspremies dus op 24
december worden uitbetaald en niet in de maand januari
van het volgende jaar.
Ten derde, wil ik reageren op de insinuatie als zouden er
budgettaire redenen zijn gemoeid met deze lichte vertra-
ging. Dat is compleet uit de lucht gegrepen, gezien de
bedragen waar het om gaat. Het gaat maximaal om
60 000 frank per persoon. Het zou potsierlijk zijn om
hierachter een budgettaire tactiek te vermoeden.
Ten vierde, heb ik, zodra de problemen mij werden
gesignaleerd, de procureurs-generaal verwittigd. Dat is
het kanaal dat ik moet aanspreken om de magistraten en
de parketten van het rechtsgebied verder in te lichten.
Sommigen klagen erover dat de informatie niet is door-
gestroomd. Als dat zo is, dan kan ik dat alleen betreuren
maar dan ligt de fout duidelijk niet bij het ministerie van
Justitie.
Ten vijfde, hoop ik, nu het incident tot zijn ware proporties
is herleid, dat de mensen uit de magistratuur de motivatie
terugvinden om mee te werken aan een vernieuwend
justitieel beleid.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
de minister heeft met zijn antwoord zowel mezelf als de
magistratuur gerustgesteld.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jan Peeters aan de
minister van Justitie over
de aanbevelingen van de
commissie Internering en de beleidsintenties ter-
zake
(nr. 580)
Question orale de M. Jan Peeters au ministre de la
Justice sur
les recommandations de la commission
Internement et les intentions politiques en la ma-
tie`re
(n° 580)b>
De heer Jan Peeters (SP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, het is al langer dan vandaag
bekend dat bij het systeem van internering in ons land
nogal wat problemen rijzen. Die problemen situeren zich
volgens mij op drie vlakken.
Een eerste probleem is van humanitaire aard. We stellen
vast dat de mensen die in de gevangenis zijn gei¨nter-
neerd onvoldoende medische, psychologische en psy-
chiatrische behandeling en begeleiding krijgen. Zowel in
de gevangenis van Merksplas als in die van Turnhout,
waar 150 tot 200 gei¨nterneerden verblijven, staat een
medische en paramedische staf van amper 4 of 5 men-
sen in voor therapie en behandeling. Dat probleem, is al
langer bekend.
Een tweede probleem betreft een lage capaciteit aan
medium security- en low security-eenheden in de psy-
chiatrische sector. Mensen die eigenlijk niet meer in de
gevangenis thuishoren zouden naar die eenheden kun-
nen doorstromen, tenminste, als de capaciteit er was.
Aangezien ze er niet is, blijven die mensen eigenlijk
onterecht in de gevangenis, met alle humanitaire gevol-
gen van dien.
Er is ook een derde probleem. Heel wat mensen die
eigenlijk niet zouden mogen vrijkomen, komen toch vrij,
juist door dat gebrek aan capaciteit om nazorg of u¨ber-
haupt zorg te verlenen. De maatschappelijke gevolgen
en de veiligheidsrisico's die daarbij komen kijken laten
zich raden.
Ik ben tijdens de vorige maanden nogmaals gecontac-
teerd door mensen die ervaring hebben in de gevange-
nissen van Merksplas en Turnhout, waar zich de laatste
maanden een aantal schrijnende sterfgevallen van gei¨n-
terneerden hebben voorgedaan. Het ging hierbij zowel
om zelfdodingen als om verdachte overlijdens met me-
dische oorzaken. Daarom wil ik het probleem van de
internering nogmaals in de belangstelling brengen.
Ik heb daaromtrent voor u een aantal concrete vragen. Ik
weet dat u in uw beleidsnota een passage hebt opgeno-
men in verband met internering, die perfect aansluit bij
wat wij voorstellen, bij wat de analyse uit de sector heeft
opgeleverd en bij wat de commissie Internering in het
voorjaar heeft geconcludeerd. Die conclusie gaat ook in
HA 50
COM 074
7
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De heer Jan Peeters
de richting van wat u in uw beleidsnota formuleert. Ik
weet ook dat u in uw begroting 50 miljoen frank heeft
opgenomen voor de installatie van het POKO. Daarover
heb ik een aantal concrete vragen.
Ten eerste, wanneer wordt het POKO operationeel ?
Welke stappen zijn er concreet al gezet en welke stappen
moeten nog gezet worden om het operationeel te ma-
ken ? Ik weet dat het op papier als bestaat sinds het
besluit van april, maar dat het in de praktijk nog niet
werkt.
Ten tweede, om de beleidsintenties uit uw beleidsnota te
honoreren moeten er volgens mij stappen worden gezet,
samen met Volksgezondheid en Sociale Zaken, om tot
samenwerkings- en financieringsovereenkomsten te ko-
men. Zo zou de medische omkadering in de gevangenis-
sen verbeterd kunnen worden en zouden in de psychia-
trische
sector
beveiligingswerken
gedaan
kunnen
worden om een medium en low security-netwerk uit te
bouwen. Is er al concreet overleg geweest met uw
collega's van Sociale Zaken en Volksgezondheid om
dergelijke overeenkomsten op te stellen ? Hebt u al
initiatieven genomen om een werkgroep bij elkaar te
brengen om politiek overleg te starten ? Zo ja, met welk
resultaat ? Zo neen, waarom niet ? Hebt u al budgettaire
voorzieningen aangebracht in de begroting van het jaar
2000 om die meeruitgaven te kunnen doen en die
financieringsovereenkomsten te honoreren ?
Ik denk dat u ook met de Gemeenschappen zult moeten
overleggen om tot te komen een soort kwaliteitscontrole
op de zorgverlening voor gei¨nterneerden, dit zowel in de
gevangenissen als in de psychiatrische sector. Hebt u al
overleg
gepleegd
met
uw
collega's
van
de
gemeenschapsregeringen om tot een dergelijke kwali-
teitscontrole over te gaan ? Zo ja, met welk resultaat ? Zo
neen, waarom niet ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer Peeters, de problematiek van de internering en de
kwaliteit van de psychiatrische zorgverstrekking in onze
instellingen voor sociaal verweer is al tientallen jaren het
voorwerp van kritiek. Dat is u, maar ook mij niet ontgaan
omdat deze kritiek doorgaans zeer terecht is. Toch
moeten wij vaststellen dat ondanks de soms pijnlijke
toestanden op het terrein, er binnen de politieke wereld
weinig tot geen belangstelling is geweest voor deze
vergeten groep.
Tijdens de vorige legislatuur heeft men we´l een commis-
sie gelast met het bestuderen van deze problematiek. De
commissie heeft een evaluatie gemaakt van het wetge-
vend arsenaal en de organisatie en de kwaliteit van de
zorgverstrekking. Men is er evenwel niet in geslaagd om
de vele conclusies en engagementen om te zetten in
veranderingen in de praktijk. De vele vragen die u in dit
verband stelt, zijn als het ware een inventaris van de vele
projecten die tijdens de vorige legislatuur weliswaar op
de planning stonden maar niet concreet werden ge-
maakt. Het verheugt mij evenwel dat ik binnen deze
commissie partners heb die dezelfde bezorgdheid delen
en deze projecten blijkbaar willen ondersteunen en ze
willen realiseren.
Ik wil in verband met deze kwestie verwijzen naar mijn
beleidsnota voor 2000, waar u ook naar verwezen hebt.
Ik zeg daarin dat psychiatrische patie¨nten, ook al hebben
ze een misdrijf gepleegd, in principe niet in een gevan-
genis thuishoren, maar verzorgd moeten worden in al
dan niet gespecialiseerde medische instellingen. De ge-
sloten afdelingen van onze instellingen voor sociaal
verweer moeten voorbehouden blijven voor de zoge-
naamde high risk patie¨nten, zij die gevaarlijk en onhan-
delbaar zijn.
Ik meen dat de medium risk patie¨nten moeten worden
ondergebracht in de forensische afdelingen binnen de
klassieke gezondheidszorg. Ik heb in de beleidsnota dan
ook een overleg met deze sector en een studie van de
commissie voor de Internering vooropgesteld.
Op de eerste vraag kan ik antwoorden dat het rapport
van de commissie voor de Internering op dit ogenblik
door mijn medewerkers wordt bestudeerd. De ondervoor-
zitters, die ook de auteurs van de tekst zijn, de heren
Vandemeulenbroeke en Cosijns, werden intussen reeds
herhaalde malen op het kabinet uitgenodigd voor een
onderhoud over deze kwestie. Met betrekking tot de
aanpassing van de wet op het sociaal verweer zijn
afspraken gemaakt over een bijkomende studie- en
overlegronde. De studie zal in de loop van januari worden
afgerond. De ondervoorzitters zelf hebben mijn kabinet
erop gewezen dat een aantal gegevens nog ontbreekt.
We zijn met de ondervoorzitters overeengekomen dat de
kwaliteit van de zorgverstrekking prioritair is. Hierop ga ik
later nog in.
De tweede vraag ging over het penitentiair onderzoeks-
en klinisch observatorium. Ik heb vastgesteld dat op het
einde van de vorige regeerperiode zeer gehaast werk is
gemaakt van de oprichting van dit observatorium. Het
dossier is niet afgerond. In de eerste plaats moet leiding-
gevend personeel worden aangeworven. Ik heb mijn
administratie de opdracht gegevens dit dossier af te
ronden. Tegen maart of april van het jaar 2000 moet het
leidinggevend personeel in dienst zijn getreden. Hiervoor
moeten nog twee koninklijke besluiten worden opgesteld.
Het eerste heeft betrekking op de personeelsformatie en
het is alleen nog wachten op een advies van het
sectorcomite´-I. Eens deze besluiten zijn ondertekend en
gepubliceerd kan worden overgegaan tot de selectie van
het leidinggevend personeel. Ook hier moeten de termij-
nen en procedures worden gerespecteerd.
8
HA 50
COM 074
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
Het POKO zal na de indiensttreding van het leidingge-
vend personeel echter nog niet onmiddellijk operationeel
zijn. Het leidinggevend personeel moet uitvoerend per-
soneel aanwerven. Bovendien moet een aantal werk-
afspraken worden gemaakt met alle betrokken sectoren.
Dit zijn er trouwens heel wat : de penitentiaire administra-
tie, de onderzoeksrechters, de commissie voor de voor-
waardelijke invrijheidstelling en de commissie voor de
bescherming van de maatschappij. Tenslotte moet bij het
POKO een steundienst worden opgericht die instaat voor
de bewaking van de veroordeelden, de verdachten en de
gei¨nterneerden. Wat dit laatste betreft heeft de admini-
stratie reeds de nodige initiatieven genomen.
De derde en de laatste vraag hebben betrekking op de
stappen die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van
het zorgcircuit voor forensische psychiatrische patie¨nten.
Deze ontwikkeling werd tijdens de vorige regeerperiode
voorbereid. Spijtig genoeg is dit project niet voltooid.
Zowel de sector als ikzelf zijn in deze kwestie vragende
partij. Mijn administratie heeft reeds overleg gepleegd
met de heer Guy Govaerts, die tijdens de vorige regeer-
periode de werkgroep forensische psychiatrie voorzat,
teneinde dit dossier nieuw leven in te blazen. Ik zal mijn
collega's van Sociale Zaken en Volksgezondheid en
Leefmilieu uitnodigen om het overleg op te starten.
Misschien zijn de concrete vragen die het lid heeft
gesteld, iets te voorbarig. Ik zal het lid op de hoogte
houden van het verdere verloop van de besprekingen.
De heer Jan Peeters (SP) : Mijnheer de voorzitter, het
verheugt mij dat de minister en ikzelf inhoudelijk op
dezelfde lijn zitten en dat het dossier wordt gereani-
meerd. Ik heb in de commissie voor de Justitie weinig
suggesties te doen. Misschien is het nuttig dat de com-
missie, eenmaal de Hoge Raad voor penitentiair beleid
zijn advies over het rapport-Cosijns heeft gegeven, dit
advies bespreekt. Zo kan ze de minister steunen in zijn
nobel streven om dit dossier snel en efficie¨nt af te
handelen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Collega's, van deze gelegenheid maak ik gebruik om u
kennis te geven van een brief van de Kamervoorzitter, na
een beslissing van de Conferentie van voorzitters met
betrekking tot het respecteren van de beperking van de
spreektijd. Dit geldt zowel voor de leden als voor de
regering.
Ik citeer :
Gevolg gevend aan het uitdrukkelijk verzoek
van de Conferentie van voorzitters van 8 december 1999,
wens ik er met dit schrijven de aandacht op te vestigen
dat bij interpellaties en mondelinge vragen en antwoor-
den, de intervenie¨nten, leden van de Kamer en van de
regering, de beperking van de spreektijd, zoals in artikel
37 van het Kamerreglement bepaald, dienen na te leven.
Deze vraag wordt mede gemotiveerd door het feit dat de
vergaderingen van de commissies normaliter slechts
twee maal per week plaatsvinden, alsmede door de
werkdruk die commissies te verwerken hebben bij voor
voorbereiding en bespreking van wetgevende initiatie-
ven
.
Collega's, dit is geen opmerking als dusdanig. Het is
alleen een verwittiging, die niet persoonlijk moet worden
gei¨nterpreteerd. De voorzitter verwijst naar de werkdruk
en ik kan hem ten volle bijtreden. De brief zal ik u ook
overmaken via de gewone weg.
Ordre des travaux
Regeling van de werkzaamheden
La question orale n° 591 de M. Charles Michel est
reporte´e a` une date ulte´rieure.
Samengevoegde mondelinge vraag en interpellaties
van :
- de heer Pieter De Crem aan de minister van Justitie
over
de vervolging van softdrugs naar aanleiding
van het PS-standpunt bij monde van de heer Elio Di
Rupo
(nr. 595)
- de heer Filip De Man tot de minister van Justitie
over
de vervolging van drugsdelicten (nr. 183)
- mevrouw Dalila Douifi tot de minister van Justitie
over
het vervolgingsbeleid inzake drugs (nr. 195)
Question orale et interpellations jointes de :
- M. Pieter De Crem au ministre de la Justice sur
la
poursuite des drogues douces suite a` la positon du
PS exprime´e par M. Elio Di Rupo
(n° 595)b>
- M. Filip De Man au ministre de la Justice sur
la
poursuite des de´lits en matie`re de drogue
- Mme Dalila Douifi au ministre de la Justice sur
la
politique des poursuites en matie`re de drogue
De heer Pieter De Crem (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, minister Di Rupo heeft namens de
PS verklaard dat het gebruik van cannabis en andere
softdrugs uit het strafrecht moeten worden gehaald. Dit
zou moeten gebeuren via een wetswijziging. Aldus wordt
afgeweken van het standpunt dat ook de regering Ver-
hofstadt aanhoudt, namelijk dat een omzendbrief van de
procureur-generaal volstaat. De circulaire vormt een ge-
trouwe uitwerking van de aanbevelingen van de werk-
groep drugs. De gestelde krachtlijnen, evenals de princi-
pes van het vervolgingsbeleid, sluiten aan bij de visie van
deze werkgroep. Bepaalde passages in de rondzendbrief
zijn dan ook letterlijk overgenomen.
HA 50
COM 074
9
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Pieter De Crem
Ik wil even de krachtlijnen van de rondzendbrief herha-
len. De eerste doelstelling is het ontraden en terugdrin-
gen van het druggebruik en het afremmen van het aantal
nieuwe druggebruikers. Dit was zowel voor een meerder-
heid in deze Kamer en zeker voor onze fractie een
belangrijk standpunt. De tweede prioriteit was de be-
scherming van de samenleving en haar leden die met het
verschijnsel drugs en de gevolgen ervan worden gecon-
fronteerd. Hiermee worden ook de drugverslaafden be-
doeld die, ondanks het druggebruik, de nodige hulp
moeten krijgen om een menswaardig bestaan te kunnen
hebben.
Daarnaast waren er drie pijlers in het drugsbeleid. Daar-
over was er een duidelijke overeenstemming, zowel de
vorige meerderheid als bij een aantal leden van de
huidige meerderheid. De belangrijkste instrumenten bij
de bovenvermelde doelstellingen waren preventie, hulp-
verlening en repressie. Een gei¨ntegreerde aanwending
van deze instrumenten moest leiden tot een zogenaamd
normaliseringsbeleid. Het strafrecht was dan de ultima
ratio. De aanbevelingen van de werkgroep wezen op het
belang van de preventieve tussenkomst en de opvang
door de omgeving van de gebruiker en door de profes-
sionele hulpverlening.
In de circulaire staat dus - en ik citeer :
Het gerecht kan
noch mag de enige plaats van de sociale regulering zijn
.
Dat betekent dat een aantal zaken niet bij prioriteit
strafrechtelijk wordt vervolgd. Het impliceert ook dat van
andere factoren in de samenleving wordt verwacht dat ze
hun verantwoordelijkheid dragen. Daaraan werden de
beruchte principes van het vervolgingsbeleid gekoppeld,
waarin stond dat het bezit van illegale drugs strafbaar
bleef, dat de laagste prioriteit werd gegeven aan het bezit
van cannabis voor eigen gebruik en dat een onderscheid
diende te worden gemaakt tussen detailhandel uit louter
winstbejag en detailhandel om in eigen gebruik te voor-
zien.
Daaraan koppel ik dan het aangehouden beleid, zoals
het ook in de regeringsverklaring is meegedeeld, en de
verklaring van minister Di Rupo, die zegt dat hij eigenlijk
in de richting wil gaan van een echt gedoogbeleid. Dat
betekent dat de bevindingen van de werkgroep-drugs als
quatsch worden beschouwd en de circulaires van de
procureur-generaal nu even overboord worden gegooid.
Uiteindelijk moet iedereen maar kunnen doen wat hij wil.
We maken er een regelrecht gedoogbeleid van.
Als er e´e´n beleid is dat we niet moeten voeren, dan is het
wel een gedoogbeleid. Het beste bewijs is te vinden in
Nederland, waar het verkeerd is gelopen. Op dit ogenblik
gaat het daar met het fundamenteel door de overheid
gei¨nstalleerde gedoogbeleid nog altijd de verkeerde kant
uit en de maatschappelijke schade is onherstelbaar. Uw
collega's van Justitie en Binnenlandse Zaken boven de
Moerdijk zullen daar ten overvloede van kunnen getui-
gen.
Nu rijst wel de volgende vraag. Als voorzitter Di Rupo
daarover een aantal uitspraken doet, dan moet hij daar
toch wel over hebben gesproken in het kader van het
goede overleg en van de synchronisatie van de mede-
delingen die van de verschillende regeringsniveaus van
dit land komen. Ik weet niet of dat is gebeurd op het
bordes in Namen of in het cafe´ Di Rupo, maar ik wil toch
weten wat daar eigenlijk is afgesproken. Hij heeft immers
gezegd dat hij daarover met de eerste minister en met
zijn collega's heeft gesproken. De ultieme politieke vraag
is dan echter deze. Bestaat er een meerderheid binnen
de regering die de handel in softdrugs wil gedogen ? We
hebben het dan niet over harddrugs en de daarvan
afgeleide producten. Voorzitter Di Rupo stelt voor om de
handel in softdrugs aan enige gecontroleerde handen toe
te kennen. Dat is een heel cryptische omschrijving voor
coffeeshops.
Ik wil graag weten van de minister van Justitie of het
beleid, zoals het door de vorige regering werd uitgestip-
peld, werd gehandhaafd door deze regering. Is hij van
plan dat beleid te handhaven of toe te geven aan de druk
vanuit de PS om de handel toe te kennen aan enige
gecontroleerde handen, onder het motto
niets in de
handen, niets in de mouwen
. Als dat het geval zou zijn,
is er op het bordes dan ook afgesproken wat die gecon-
troleerde handen precies inhouden ?
De voorzitter : Mijnheer De Crem, ik vroeg mij even af of
ik het juist begrepen had dat u in het verleden voor het
gedoogbeleid van Nederland was en nu tegen.
De heer Filip De Man (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, het is inderdaad niet echt
duidelijk waar de CVP naartoe wil. In de vorige legislatuur
stond ze achter het gedoogbeleid. Nu zijn ze er weer
tegen, in de hoedanigheid van oppositiepartij.
Goed, ik wil het inderdaad hebben over de vervolging van
drugsdelicten en over de nieuwe orie¨ntering terzake van
de regeringspartner PS, maar niet zonder eerst de voor-
geschiedenis te schetsen. Wat is er in de vorige legisla-
tuur gebeurd ? We hebben meegemaakt hoe sluw socia-
listen en groenen het spel toen hebben gespeeld. Ze
kregen zelfs de CVP zo ver, mijnheer De Crem, dat die
achter het gedoogbeleid stond.
Dat is begonnen in de nazomer van 1995. Het startschot
was in feite een wetsontwerp dat werd aangekondigd
door Patrick Moriau van de PS, die zei dat drugs moesten
worden verdeeld door de OCMW's. De heer Moriau is de
man die ondertussen bekend is van de zwarte rekenin-
gen met Dassault-smeergeld in Luxemburg, maar die
blijkbaar ook de drugsspecialist van de PS is, zowel
letterlijk als figuurlijk.
10
HA 50
COM 074
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Filip De Man
In de herfst van 1995 heeft voormalig premier Dehaene
een werkgroep laten oprichten die begin 1996 startte
onder co-voorzitterschap van een PS-creatuur, een zo-
genaamde expert die voor de legalisatie en de gecontro-
leerde verdeling van cannabis was en is. Dezelfde stel-
ling horen we vandaag opnieuw naar voren brengen door
het partijbureau van de Parti socialiste.
In de zomer van 1996 komt er een tegenvoorstel van
voormalig kamerlid Vanvelthoven, die zegt dat cannabis
via de apothekers moet verkocht worden. In de herfst van
1996 is er in Brussel een grote betoging pro legalisering
en we zien daar het hele progressieve zootje bij elkaar :
Agalev-jongeren, de Jongsocialisten, de Volksunie-
jongeren en dan een aantal coryfeee¨n van de PS : de
heren Mayeur, Eerdekens, Jean-Marie Happart en Pa-
trick Moriau himself; ook nog burgemeester Payfa van
PRL/FDF,
SP-kamerlid
Danny
Vandenbossche
en
Agalev-volksvertegenwoordiger Lozie.
Zo belanden wij in de laatste fase in 1997. Maanden-
lange discussies, waarin de CVP pro forma toch wat
heeft tegengewrongen, leidden uiteindelijk tot het verslag
Moriau-Van den Bossche, twee socialisten. Dat verslag
komt er in 1997 en besluit dat het bezit van softdrugs
voor eigen gebruik vanaf dan de laagste prioriteit in het
vervolgingsbeleid moet krijgen. Als men weet, collega's,
dat de parketten overbelast zijn, zeker in de grootsteden,
dan betekent dat natuurlijk net zoveel als geen vervol-
gingen meer. Dat is niet alles. Ook inzake de harddrugs
zal Justitie nog nauwelijks ingrijpen als men de richtlijn
toepast, want daarin staat, overgenomen uit het verslag,
dat de vervolging van het gebruik van harddrugs
alleen
aanbevolen is wanneer er sprake is van maatschappe-
lijke overlast of probleemgebruik
. Dus, als men discreet
zit te slikken, te snuiven of te spuiten, dan mag dat in
feite. Als men maar niemand lastigvalt. Als men maar
discreet is.
De CVP is toen, mijnheer De Crem, zeer duidelijk op de
kniee¨n gegaan en als ik mij niet vergis is het de voorgan-
ger van de huidige minister, de heer Van Parys, die de
richtlijn heeft uitgevaardigd. De richtlijn dateert van 8 mei
1998, werd eerst opgesteld door de heer De Clerck en na
zijn ontslag doorgedrukt door de heer Van Parys. We
weten allemaal dat die richtlijn in de diverse gerechtelijke
arrondissementen tot verschillende interpretaties inzake
vervolgingsbeleid van die drugsdelicten leidt. U zegt dat
trouwens zelf, mijnheer de minister, in de vragen en
antwoorden, en in feite wist iedereen van in het begin dat
het zo zou uitdraaien. Dienaangaande werd een studie
uitgevoerd door de dienst voor het strafrechtelijk beleid.
U hebt meegedeeld dat ze in november 1999 beschik-
baar zou zijn.
Mijn vragen zijn de volgenden. Kunt u meedelen welke
conclusies u uit de studie trekt ? Heeft men tenminste
gevraagd naar de opinie van de politiediensten ? Is het
niet zo, dat er schijnbaar steeds minder drugsdelicten
worden gepleegd omdat politie en parket terzake meer
en meer gedemotiveerd zijn ? Ik heb uw cijfers gelezen,
mijnheer de minister. Tussen 1998 en 1997 was er
zogenaamd een daling van 11% van de geregistreerde
drugscriminaliteit, maar het zou natuurlijk onheus, om
niet te zeggen schandelijk zijn, om daaruit te besluiten
dat het drugsprobleem verkleint.
Heeft u wijzigingen gepland in het opsporings- en
vervolgingsbeleid ? Gaan deze wijzigingen in de richting
van de wetswijziging die het partijbureau van de Parti
Socialiste vorige week verdedigde ? Evolueren we inder-
daad naar het door PS-voorzitter Di Rupo verlangde
gedoogbeleid zoals in Nederland en zullen drugs kunnen
verhandeld worden via gecontroleerde kanalen ?
Is dat, bijvoorbeeld, het OCMW, of wordt dat de apo-
theek, zoals de SP heeft voorgesteld ? Dat zijn volgens
mij vragen die niet alleen ons, maar ook de bevolking
interesseren.
Mevrouw Dalila Douifi (SP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, de huidige richtlijn van april 1998
over het vervolgingsbeleid inzake bezit en detailhandel
van illegale drugs beantwoordt niet aan het verslag van
de kamerwerkgroep drugs, die opteerde voor een
normaliseringsbeleid, een realistisch beleid, zeg maar.
Hierbij worden de strafrechtelijke interventies duidelijk
teruggeschroefd.
Ik citeer uit het rapport van de parlementaire werkgroep :
Het strafrechtelijk beleid ten aanzien van druggebrui-
kers moet worden aangepast. De strafrechtelijke inter-
ventie ten opzichte van de druggebruiker is aangewezen
wanneer door de betrokkene bijkomende misdrijven wer-
den gepleegd die de maatschappelijke ordening versto-
ren. Bij het bezit met het oog op eigen gebruik van
illegale drugs andere dan cannabis, is vervolging maar
aangewezen bij overlast en problematisch gebruik. Voor
cannabis wordt daarenboven specifiek de laagste priori-
teit in het vervolgingsbeleid voorzien.
Mijnheer de minister, hiervan is weinig of niets terug te
vinden in de huidige richtlijn. In plaats van, bij feiten met
andere illegale drugs, na te gaan of er sprake is van
overlast en problematisch gebruik, vraagt de circulaire
om dit te doen voor cannabis. Hier zou de algemene
regel
niet
vervolgen
moeten
zijn.
Ook
over
het
opsporingsbeleid als afgeleide van de prioriteiten in het
vervolgingsbeleid is niets terug te vinden. Zoals te ver-
wachten was, is er van meer rechtszekerheid en rechts-
gelijkheid weinig te merken. Op sommige plaatsen wor-
den
gei¨ntegreerde
druggebruikers,
die
niet
voor
problemen zorgen, vervolgd.
HA 50
COM 074
11
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Dalila Douifi
Bovendien kan deze circulaire door de drempelvrees bij
het stellen van prioriteiten in bepaalde grootstedelijke
gebieden niet worden toegepast, aangezien dit een ver-
meerdering van het werk met zich mee zou brengen. De
ongelijkheid tussen de verschillende gerechtelijke gebie-
den blijft dus groot, althans als we afgaan op de berichten
die ons uit de verschillende regio's bereiken. De
handhavingssystemen worden niet ontlast. Zowel de
politiediensten als de parketten hebben geen tijd om zich
gerichter en beter te buigen over de werkelijke proble-
men. Problemen die inderdaad soms gerelateerd zijn aan
drugs.
Kortom, mijnheer de minister, er worden nog al te vaak
problemen gemaakt waar er geen zijn in plaats van te
opteren voor een efficie¨ntere en gerichtere aanpak van
de echte problemen.
Ik zal eerst een algemene vraag stellen. Is dit een slechte
richtlijn en moet er bijgevolg een nieuwe en betere
richtlijn komen, of volstaat dit niet en moet ook het
strafrecht terzake worden aangepast ? Uit de pers blijkt
dat de PS in deze laatste richting evolueert.
Mijnheer de minister, vindt u dat de huidige drugsrichtlijn
voorbijgaat aan het verslag en de doelstellingen van de
parlementaire werkgroep drugs ? Acht u een gedeelte-
lijke decriminalisering of depenalisering mogelijk door
enkele betere en duidelijkere richtlijnen aan de parketten,
of is hiervoor een wijziging van het strafrecht nodig ?
Een laatste vraag : Beschikt u over gegevens in verband
met het aantal gebruikers dat enkel wegens het bezit
voor eigen gebruik strafrechtelijke veroordelingen heeft
oplopen ?
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik zal
de drie vraagstellers tegelijkertijd antwoorden omdat hun
vragen elkaar overlappen of in elkaars verlengde liggen.
In het regeerakkoord staat duidelijk dat de richtlijn waar-
van sprake zal worden gee¨valueerd zonder dat hierbij
wordt gespecificeerd welke richting moet worden inge-
slagen. Zoals zo vaak met deze materies nemen ver-
schillende personen op politieke fora de standpunten in
die ze nuttig achten.
Ten eerste, had de gemeenschappelijke richtlijn van 8
mei 1998 over het vervolgingsbeleid inzake het bezit en
de detailhandel van illegale verdovende middelen, die
werd opgesteld naar aanleiding van de aanbevelingen
van de parlementaire werkgroep die zich over de drug-
problematiek heeft gebogen, tot doel het vervolgings-
beleid eenvormig te maken. De richtlijn werd door de
dienst strafrechtelijk beleid van het ministerie van Justitie
kwalitatief gee¨valueerd. Er werden verschillende vragen
gesteld aan de parketten en de politiediensten teneinde
na te gaan hoe de richtlijnen inzake drugsbezit en
detailhandel in de diverse arrondissementen werden
toegepast. De vragen waren zo opgesteld dat organisa-
torische en operationele aspecten konden worden nage-
gaan.
De belangrijkste vaststellingen zijn de volgende. Door de
waaier van maatregelen die in de richtlijn worden aange-
boden en de vage criteria die eraan worden gekoppeld
blijft een verschillende behandeling van druggebruikers
door de diverse strafrechtelijke instanties mogelijk. Wat
de verschillende producten betreft blijven alle maatrege-
len, van seponering tot en met vervolging, mogelijk. Het
begrippenkader geeft zowel bij de politiediensten als bij
de parketten aanleiding tot uiteenlopende interpretaties,
wat een uniforme aanpak in de weg staat.
Ten tweede, stellen we vast dat de richtlijn nog te weinig
beantwoordt aan de aanbevelingen van de parlementaire
werkgroep belast met het bestuderen van de drugs-
problematiek. Vervolging en gevangenisstraffen zijn nog
steeds de regel, alhoewel de werkgroep had geconclu-
deerd dat de repressieve interventie tegenover de drug-
gebruiker slechts gerechtvaardigd is als de betrokkene
daarnaast ook inbreuken heeft gepleegd die de maat-
schappelijke orde verstoren en een reactie vanwege de
maatschappij vereisen.
Ten derde, stellen we vast dat de parketten veel belang
hechten aan persoonlijke en situationele factoren waarbij
de strengste straffen worden opgelegd aan de meest
gemarginaliseerde gebruikers omdat bij die groep vaak
een escalatie van gebruik en het plegen van strafbare
feiten wordt vastgesteld. Hierdoor lijkt het alsof de par-
ketten de tekorten op sociaal vlak moeten invullen en
optreden bij gebrek aan andere mogelijkheden. Blijkbaar
zijn de gerechtelijke instanties de enigen die zich om
deze gevallen bekommeren. Dit toont aan dat tot op
heden nog niet voldoende tegemoet is gekomen aan een
andere aanbeveling van de parlementaire werkgroep, die
ook voorstellen had gedaan die buiten het louter repres-
sieve domein lagen. Zo moet onder meer worden gei¨n-
vesteerd in primaire preventie, gezondheid en het
sociaal-economisch veld.
Ee´n van de doelstellingen van de richtlijn was eenvor-
migheid te cree¨ren in het vervolgingsbeleid inzake drugs-
delicten. Uit de evaluatie blijkt dat hieraan niet volledig
werd voldaan. Krachtens de richtlijn kunnen de indivi-
duele parketten drugsgebruikers op een verschillende
manier blijven behandelen. Zowel de rol van de verschil-
lende actoren als het begrippenkader dat in de richtlijn
wordt gehanteerd, moeten worden verduidelijkt. Er moet
worden nagegaan in welke mate de criteria nader moe-
ten worden gespecificeerd om te voldoen aan de aanbe-
velingen van de parlementaire werkgroep.
12
HA 50
COM 074
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
Dit brengt me bij het tweede deel. Op basis van een
evaluatie zal de richtlijn op korte termijn worden verfijnd.
Dit staat ook in mijn beleidsplan voor het jaar 2000. Dit
zal gebeuren na een gesprek dat ik samen met de dienst
strafrechtelijk beleid zal hebben met het college van
procureurs-generaal.
Het doel van de richtlijn zal op duidelijke wijze ten
overstaan van de burgers worden toegelicht. Het ant-
woord op de vragen in verband met de wijzigingen in het
opsporings- en vervolgingsbeleid, de richting waarin
deze wijzigingen evolueren en of er in de regering een
meerderheid is om de handel in softdrugs via gecontro-
leerde kanalen mogelijk te maken, kan in de huidige
stand van zaken niet worden gegeven.
Het regeerakkoord bepaalt immers dat de regering een
evaluatierapport inzake het huidige drugsbeleid aan het
parlement moet voorleggen en dit binnen de zes maan-
den na haar aantreden. Op basis van deze resultaten zal
de regering, in samenspraak met het parlement, een
geschikt beleid uitwerken. Ik sta erop dit rapport in te
dienen tegen 12 januari 2000, als de zes maanden zijn
verstreken.
Het rapport zal echter meer omvatten dan de evaluatie
van de richtlijn van 1998. De aanbevelingen van de
parlementaire werkgroep inzake drugs en de ontwikke-
lingen in het buitenland worden nu gee¨valueerd door een
externe onderzoeksopdracht onder leiding van de pro-
fessoren De Ruyter en Casselman. Het huidige drugs-
beleid komt daarin ter sprake, samen met de knelpunten
die te vinden zijn in de bevoegdheidssfeer van de betrok-
ken departementen op verschillende niveaus. Definitieve
standpunten omtrent het drugsbeleid zullen dan ook pas
genomen worden na bespreking van deze evaluatie in de
Ministerraad en in het parlement.
Wat Justitie betreft zal ik aansturen op een verdere
implementatie van de aanbevelingen van de parlemen-
taire werkgroep. Ik beoog ook geen wijzigingen van de
basisprincipes van de richtlijn van 1998. Een juistere en
meer volledige implementatie van de aanbevelingen in-
zake de vervolging van het drugsgebruik moet volgens
mij gebeuren via bijsturing van de bestaande richtlijn.
Een wijziging van de wetgeving in de richting van de
decriminalisering of legalisering van drugsgebruik lijkt mij
niet aangewezen. Legalisering is trouwens niet verenig-
baar met de internationale verplichtingen die ons land
heeft goedgekeurd. In geen enkel land van de EU wordt
trouwens een optie gehandhaafd om drugs te legalise-
ren.
Bovendien is men er zich van bewust dat vervolging en
gevangenisstraffen voor drugsgebruikers niet de aange-
wezen oplossingen zijn. Drugsgebruik wordt in de
meeste Europese lidstaten dan ook niet vervolgd. Er is
een blijvende discussie over de manier van omgaan met
gebruikers in het bezit van kleine drugshoeveelheden
voor persoonlijk gebruik en de vraag of zij zich schuldig
maken aan kleine criminaliteit. Nederland wordt vandaag
opnieuw als voorbeeld aangehaald. Eerlijkheidshalve
moet dan ook gezegd worden dat Nederland haar oor-
spronkelijke gedoogbeleid heeft teruggeschroefd en nu
evolueert naar een verstrakt drugsbeleid. Ikzelf ben van
mening dat het opsporings- en vervolgingsbeleid als filter
voor de strafrechtsbedeling niet optimaal kan worden
gebruikt volgens de richtlijn van 1998 zoals die nu is
opgesteld.
Bijsturing, zonder het strafrecht te wijzigen, is dus nood-
zakelijk. Met een goed beleid op basis van concrete en
duidelijke richtlijnen kan immers evenveel bereikt worden
zonder onaanvaardbare wetswijzigingen door te voeren.
Mevrouw Douifi, ik kom tot uw laatste vraag. Ik heb geen
recente cijfers over het aantal mensen dat een strafrech-
telijke veroordeling oploopt enkel vanwege het bezit voor
eigen
gebruik.
Ik
ben
enkel
in
het
bezit
van
veroordelingsstatistieken van 1994 en 1995. Dit geeft
dan ook geen beeld op de huidige toestand. In 1994
werden er 4 278 personen veroordeeld voor drugsbezit
voor eigen gebruik. In 1995 waren er dat 4 236. Deze
gegevens zijn minder belangrijk omdat ze dateren van
voor de werking van de parlementaire werkgroep.
Ze kunnen dus enkel als een inlichting worden be-
schouwd. De gegevens over 1996 en 1997 zal ik pas in
de loop van het jaar 2000 in mijn bezit krijgen. Er is dus
een grote achterstand in de statistieken van de gerech-
telijke veroordelingen. Dit laat ons ook niet toe om de
situatie heel precies in te schatten.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik voel me wel betrokken bij de conclusies van de
werkgroep Drugs van de Kamer. Ik begrijp nu ook de
strategie van de meerderheid van de Kamer. Die strate-
gie houdt geen wijziging van de conclusies in, maar men
beweert dat de vorige regering en het vorige parlement
niet goed begreep wat de draagwijdte van de conclusies
was en men gaat de conclusies beter uitvoeren.
Na het indienen van de circulaire tijdens de vorige
regering heeft geen enkele partij een motie van wantrou-
wen ingediend wegens het niet beantwoorden aan de
octopusbrede meerderheid in de kamer. Het is de meer-
derheid die deze aanbevelingen aan de kamer heeft
gedaan. Ik begin meer en meer te beseffen wat het
verschil is tussen een meerderheid met de CVP en een
meerderheid zonder. Toen de minister tijdens de vorige
legislatuur over deze circulaire werd gei¨nterpelleerd,
heeft niemand een motie ingediend wegens het niet
behoren tot de conclusies van de werkgroep drugs.
HA 50
COM 074
13
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
Ik zou de minister op dit punt willen waarschuwen. De
Kamer concludeerde dat het drugsgebruik moest ontra-
den worden. Ik hoop dat we in dezelfde lijn verder gaan
en dat we niet in vraag gaan stellen wat nog maar
anderhalf jaar oud is. Ik hoop dat we veel meer geld
zullen vrijmaken voor preventie en een betere coo¨rdinatie
tussen de ministeries, zowel op federaal vlak als op vlak
van de Gemeenschappen. Verder moet er een wettelijk
kader komen voor de substitutieproducten en een rege-
ling van het beroepsgeheim.
In plaats van steeds terug te komen op iets dat net
gei¨mplementeerd is, hoop ik oprecht dat wij ons inzake
drugsbeleid houden aan de internationale verdragen, dat
we de grondwet respecteren en bijgevolg ruimte laten
voor de individuele beslissingen van de parketten. Verder
moeten we meer werk maken van wat we zo belangrijk
vinden, maar wat blijkbaar zo moeilijk van de grond komt
en dat is de coo¨rdinatie en het toekennen van de
middelen voor die delen van het drugsbeleid waarvoor
veel meer middelen moeten vrijgemaakt worden. Onze
fractie zal dit met zeer veel aandacht volgen.
De heer Filip De Man (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, ik ben zeer verbaasd wanneer ik de heer
Vandeurzen zich boos hoor maken. U hebt, mijnheer
Vandeurzen, als e´e´n van de gangmakers van de aanbe-
velingen, een circulaire laten rondzenden, door een
CVP-minister nota bene, waaruit een niet-bestraffing van
het softdrugsgebruik zou volgen. U weet dat zeer goed
en u moet zich niet hypocriet gedragen en doen alsof u
dat toen niet wist en nu nog niet.
Mijnheer de minister, ik moet u waarschuwen. Ik heb de
CVP in dat debat namelijk ten onder zien gaan tijdens de
vorige legislatuur en ik vrees dat het met de VLD niet
anders zal gaan. De PS wil gecontroleerde kanalen om
de drugs te verstrekken. Ecolo en Agalev zijn uiteraard
voorstander van een depenalisering en ook de SP pleit
voor een gei¨ntegreerd gebruik - een nieuwe term die wel
snel zal worden overgenomen in de schrijvende pers -
zoals vermeld door de vertegenwoordigster van de SP.
Gei¨ntegreerd gebruik is misschien wel het geval in
Marokko, mevrouw Douifi, maar hier nog steeds niet. Als
u de handel van uw Marokkaanse vrienden wil stimule-
ren, moet u luidop zeggen dat u voor het vrij verkopen en
gebruiken van softdrugs bent. In Marokko is dat inder-
daad zo. Dat is hun eigen keuze. Hier is dat niet het
geval.
Daar gaat men naartoe, mijnheer de minister. Men gaat u
lastig vallen met de notie van gei¨ntegreerd gebruik. Men
overvalt geen oude dames op straat, maar men rookt
rustig een joint in het park. Dit proces gaat zich verder
doorzetten met harddrugs : een gei¨ntegreerd gebruik dat
geen overlast veroorzaakt en iedereen kan dan vrij
spuiten, snuiven en slikken. Ik vrees dat ze u, als witte
ridder, als u niet goed oplet, ook daarmee gaan lastig
vallen.
Mijnheer de voorzitter, wij zullen een motie indienen om
de richtlijn in te trekken en de drugswet opnieuw in zijn
totaliteit in werking te laten treden.
Mevrouw Dalila Douifi (SP) : Mijnheer de voorzitter,
eerst en vooral wil ik de minister voor zijn uitvoerig
antwoord bedanken. Het Vlaams Blok heeft een toespe-
ling gemaakt op de
Marokkaanse vrienden. Ik begrijp
niet wat het Blok daarmee bedoelt. Wat ik wel begrijp is
dat de woordvoerder van het Vlaams Blok zich niet
terugvindt in een realistisch beleid. Het antwoord van de
minister daarentegen wijst duidelijk in die richting.
Ik kan mij voorstellen dat de woordvoerder van het
Vlaams Blok niet goed weet wat de realiteit terzake is,
aangezien het voor het Vlaams Blok altijd zeer goed
uitkomt de zaken verrot voor te stellen, in te bedden in
een criminele sfeer en het onveiligheidsgevoel aan te
wakkeren.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik
neem er nota van dat twee van de drie vraagstellers mij
waarschuwen en ik ben er erg van onder de indruk
geraakt. Het gezegde luidt dat een gewaarschuwd man
er twee waard is en een gewaarschuwd politicus vier. Ik
zal dus op mijn tellen moeten passen.
De voorzitter : Tot besluit van deze bespreking werden
volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion, des motions ont e´te´
de´pose´es.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de
heren Bart Laeremans en Filip De Man en luidt als volgt :
De Kamer, gehoord de interpellaties van de heer Filip
De Man en mevrouw Dalila Douifi, en het antwoord van
de minister van Justitie, vraagt het intrekken van de
omzendbrief van 8 mei 1998 en het onverkort toepassen
van de Drugswet door politiediensten en parketten.
Une motion de recommandation a e´te´ de´pose´e par
MM. Bart Laeremans et Filip De Man et est libelle´e
comme suit :
La Chambre, ayant entendu les interpellations de M. Fi-
lip De Man et Mme Dalila Douifi, et la re´ponse du ministre
de la Justice, demande que la circulaire du 8 mai soit
retire´e et que les services de police et les parquets
appliquent inte´gralement la le´gislation en matie`re de
drogue.
Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren
Claude Desmedt en Thierry Giet.
Une motion pure et simple a e´te´ de´pose´e par
MM. Claude Desmedt et Thierry Giet.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking
is gesloten.
14
HA 50
COM 074
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
Le vote sur les motions aura lieu ulte´rieurement. La
discussion est close.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De mondelinge vraag nr. 599 van de heer Jan Mortel-
mans werd naar een latere datum verschoven.
Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de
minister van Justitie over
de beslissing inzake voor-
waardelijke invrijheidstelling in hoofde van de heren
Beyer en Bouhouche
(nr. 606)
Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de
la Justice sur
la de´cision de libe´ration condition-
nelle de MM. Beyer et Bouhouche
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, het is niet de bedoeling om, door
deze vraag de beslissingen van de commissies Voor-
waardelijke Invrijheidstelling in vraag te stellen. Deze
Kamer heeft terecht deze commissies ingesteld en het
zou niet passend zijn de beslissingen van deze onafhan-
kelijke, administratieve rechtscolleges in vraag te stellen.
Ik zal terzake geen commentaar geven, maar ik heb wel
een aantal specifieke vragen voor de minister van Justitie
naar aanleiding van de beslissing om Beyer wel en
Bouhouche niet in voorlopige vrijheid te stellen.
Ten eerste, wat waren de adviezen van de verschillende
overheden die overgemaakt werden aan de commissie
VI die uiteindelijk een beslissing moest nemen ? Speci-
fiek interesseert mij het advies van het parket-generaal
van Bergen en het parket-generaal van Brussel inzake
Bouhouche.
Ten tweede zou ik willen vragen of er penitentiaire
verloven aan beide personen zijn toegekend ? Peniten-
tiaire verloven worden vaak, wat Beyer betreft, toege-
kend in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstel-
ling.
Een derde belangrijke vraag is welke initiatieven er
worden genomen in het kader van de reclassering en ter
voorkoming van recidive van Beyer ? Ik vraag dit omdat
de heer Beyer natuurlijk geen doetje is. Ik verwijs naar
wat advocaat-generaal Molet van het parket-generaal
van Brussel heeft gezegd in de tweede Bendecommissie,
toen er sprake was van de wapenopslagplaatsen die
werden gevonden in flats en in boxen, en die werden
gehuurd door Beyer en Bouhouche. De heer Molet zei en
ik citeer :
Dient gezegd dat de wapenopslagplaatsen
grondig verschillen van degene die werden ontdekt in
zaken met betrekking tot terrorisme. Ik denk meer be-
paald aan de zaak van de CCC of zwaar banditisme, in
die zin dat geen van beide opslagplaatsen operationeel
was. De meeste wapens die er werden aangetroffen
waren immers verpakt of zelfs gedemonteerd. Ze werden
niet gebruikt tussen de diefstal ervan en het moment
waarop ze werden ontdekt en waren geenszins klaarge-
maakt voor onmiddellijk gebruik.
En dan vervolgt de
heer Molet :
We kunnen daar natuurlijk uit afleiden, en ik
heb dat zelfs vermeld in mijn betoog voor het hof van
assisen dat heel dat duister gedoe met flats, garage-
boxen en wapenopslagplaatsen duidelijk wees op een
organisatie van misdadigers, waarvan de veroordeelde
personen op e´e´n of andere manier deel uitmaakten.
Die
veroordeelde personen waren precies Beyer en Bou-
houche. Als de advocaat-generaal van Brussel zegt dat
hij aanwijzingen had van een organisatie van misdadi-
gers waarvan deze twee deel uitmaakten, dan is het toch
wel van het grootste belang dat men in het kader van de
opgelegde voorwaarden inzake de VI, voorwaarden ver-
bindt ter voorkoming van de recidive, meer bepaald ter
voorkoming van het exploiteren van een organisatie van
misdadigers. Concreet vraag ik dus welke omkadering
daar voorzien is, want ik geloof niet dat het volstaat dat
Beyer zich om de twee, drie weken eens laat ondervra-
gen of begeleid wordt door een justitie-assistent. Ik vrees
dat dit niet zal volstaan om die man te weerhouden van
dergelijke criminele feiten te plegen. Vervolgens heb ik
nog een heel concrete vraag, die ik u stel naar aanleiding
van een persartikel. De pers meldde dat Beyer zijn
beroepsactiviteiten in Zuidoost-Azie¨ zou kunnen voort-
zetten. Het is, wat mij betreft, zeer de vraag over welke
beroepsactiviteiten dit zou gaan, wetende dat deze acti-
viteiten er klaarblijkelijk toch op gericht waren zich te
onttrekken aan de gerechtelijke instanties.
Ik kom tot een volgende vraag. Hoever staat het met de
vergoeding van de slachtoffers ?
Vervolgens heb ik nog een vraag die mij, als gewezen
voorzitter van de tweede Bendecommissie, intrigeert.
Volgens de media stond in het dossier een bericht van de
procureur-generaal van Mons, mijnheer Ladrie`re. Daarin
zou staan dat Bouhouche en Beyer niets ten laste kan
worden gelegd in het dossier van de Bende van Nijvel. Is
dat juist, mijnheer de minister ? Verwoordt de procureur-
generaal van Mons het zo ? Logischerwijze volgt daarop
de vraag of de stelling van mijnheer Ladrie`re het gevolg
is van het vergelijkend onderzoek dat de Bendecom-
misssie had gevraagd. Het gaat hier om het vergelijkend
onderzoek tussen het dossier-Mendez en het dossier van
de Bende van Nijvel. Daaruit moest blijken of er verban-
den waren tussen Bouhouche en Beyer en de Bende van
Nijvel. Is de stelling het resultaat van die vergelijkende
analyse en kan men nu kan besluiten dat er geen
verband is tussen Bouhouche en Beyer en de Bende van
Nijvel ?
HA 50
COM 074
15
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : Mijnheer Van Parys, ik moet mij niet
uitspreken over het feit of deze commissie gebaat is bij
deze vraag, vermits de voorzitter van de Kamer dit heeft
goedgekeurd. Op het eerste zicht gaat het hier echter om
een individueel dossier. Ik zeg u dit maar ter overweging.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
uw overweging ligt niet in de lijn van de vele vragen die
hier in de loop der jaren zijn gesteld omtrent dossiers.
Bovendien wil ik erop wijzen dat dit rechtstreeks te
maken heeft met de aanbevelingen van een parlemen-
taire onderzoekscommissie. Ik denk dat er een groot
verschil is tussen een vraag in een individueel dossier en
een vraag over de aanbeveling van een parlementaire
onderzoekscommissie die al dan niet gerespecteerd is.
Daar komt het toch op neer. Tijdens de vorige legislatuur
hebben zowel de huidige minister van Justitie als ande-
ren mij uitgebreid ondervraagd over alle pistes in het
dossier van de Bende van Nijvel en ik ben daar steeds op
ingegaan. Ik vind namelijk dat de publieke opinie het
recht heeft om daarover informatie te krijgen vermits het
om een dossier gaat dat de mensen beroerd heeft.
De voorzitter : Ik heb ook geen enkele zekerheid gege-
ven over mijn interpretatie en ik heb vastgesteld dat de
voorzitter uw vraag naar de commissie heeft gestuurd.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter,
collega's, mijn antwoord zal vrij kort zijn. Ik denk dat er
een duidelijk verschil is tussen de werkzaamheden van
een parlementaire onderzoekscommissie, zelfs al gaat
het om een van de ergste dossiers uit ons land, en de
vragen die hier gesteld worden omtrent de voorlopige
invrijheidstelling van een verdachte. Vooraf wens ik dui-
delijk te stellen dat ik niet wens in te gaan op inhoudelijke
vragen die betrekking hebben op individuele dossiers
van veroordeelden. Ook al werden ze veroordeeld, ze
hebben het recht op de bescherming van hun persoon-
lijke levenssfeer. Men moet vooral voorkomen dat het
publiek bespreken van penitentiaire dossiers lopende
procedures of begeleidingen ernstig zou verstoren.
In het concrete geval van Bouhouche en Beyer herinner
ik eraan dat de beslissingsbevoegdheid met betrekking
tot dossiers inzake voorwaardelijke invrijheidstelling uit
de handen van de minister van Justitie is gelicht, terecht
trouwens, en toevertrouwd aan een onafhankelijk rechts-
college. In die dossiers heeft de minister van Justitie
slechts een adviesbevoegdheid. Als ik op deze vraag
inga, dan kan men mij over ieder individueel dossier van
voorlopige invrijheidstelling vragen stellen, terwijl ik geen
enkele beslissingsbevoegdheid meer heb. Ik prijs mij
daar trouwens gelukkig om.
Collega Van Parys zou toch erg vertrouwd moeten zijn
met de dossiers waarvan sprake. Het kan toch niet de
bedoeling zijn dat ik de correspondentie tussen u, de
administratie en het openbaar ministerie samenvat en
hier kom declameren.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik wens formeel te protesteren tegen de manier waarop
Justitieminister Verwilghen deze vraag onbeantwoord
laat.
Ik wil op geen enkele manier vragen stellen over een
beslissing van de commissie voorwaardelijke invrijheid-
stelling. Het behoort echter wel tot de verantwoordelijk-
heden en bevoegdheden van de minister van Justitie om
toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden
die aan voorwaardelijk in vrijheid gestelden worden op-
gelegd.
Een eerste element is het voorkomen van de recidive. Dit
is een belangrijk gegeven wetende dat de advocaat-
generaal
van
Brussel
het
in
de
parlementaire
onderzoekscommissie uitdrukkelijk had over een organi-
satie van misdadigers. Dit is geen private aangelegen-
heid, want het is vroeger gezegd geweest in het hof van
assisen in de zaak-Mendez. Daaromtrent is de bevoegd-
heid van de minister van Justitie dus heel duidelijk,
precies en pertinent. Hij moet dus toezien op de naleving
van de voorwaarden, zodanig dat de kans op recidive zo
goed als uitgesloten kan worden.
Het tweede element is nog belangrijker. Wanneer een
parlementaire onderzoekscommissie aanbeveelt om een
vergelijkend onderzoek te voeren tussen twee dossiers
om na te gaan of er een verband bestaat tussen Beyer en
Bouhouche en de Bende van Nijvel, wanneer in de media
wordt gezegd dat de procureur-generaal van Bergen in
het dossier over de voorwaardelijke invrijheidstellingen
een attest heeft geplaatst waarin de betrokkenheid van
Beyer en Bouhouche wordt ontkent, dan is het evident
dat de vraag rijst of de aanbeveling van de parlementaire
onderzoekscommissie dan is nagekomen en of men op
basis van die vergelijkende studie tot dit besluit is geko-
men. Het is evident dat de opvolging van aanbevelingen
van een parlementaire onderzoekscommissie, mijnheer
de minister van Justitie, behoort tot de bevoegdheden
van degenen die vragen stellen in deze commissie. Ik
herinner u eraan dat er, naar aanleiding van vorige
parlementaire
onderzoekscommissies,
opvolgings-
commissies bestonden waar, om de drie maanden, de
minister van Justitie met de meest diverse vragen over
alle soorten individuele dossiers werd geconfronteerd.
Die vragen werden telkens in de grootst mogelijke open-
heid beantwoord. Ik hoop dat dit niet het begin is van een
fundamentele stijlbreuk.
Daarom vraag ik ook dat er in deze commissie voor de
Justitie geantwoord wordt op vragen die direct te maken
hebben
met
aanbevelingen
van
parlementaire
onderzoekscommissies. De andere vraag heeft te maken
met de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de
minister om toe te zien op de naleving van de voorwaar
16
HA 50
COM 074
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Tony Van Parys
den en het voorkomen van recidive, op basis trouwens
van publiek gemaakte vaststellingen in een verslag van
een parlementaire onderzoekscommissie.
In heb in het verleden nooit op een dergelijke wijze
vragen beantwoord. Als de minister deze manier hand-
haaft, zal ik bekend maken welke vragen over individuele
dossiers, en meer bepaald over dit concreet dossier, in
het verleden werden gesteld, onder meer door de huidige
minister van Justitie.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Van Parys windt zich compleet ten onrechte op. Het
gaat over de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ik volg
rechtlijnig een aanbeveling van een parlementaire
onderzoekscommissie waarvan ik voorzitter was. Die
heeft gezegd wat er is gebeurd met de dossiers van de
voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit is omgezet in een
door het parlement goedgekeurde wet. Deze wet is ook
van toepassing. Als ik nu inga op het verzoek van de heer
Van Parys, dan bezondig ik mij aan de wet en aan de
aanbeveling
van
de
parlementaire
onderzoeks-
commissie. Als de wetgever de beslissing heeft genomen
om dit uit handen te nemen van de minister van Justitie,
dan kan ik niet anders dan de wet naleven.
Deze situatie moet niet vergeleken worden met de voor-
gaande, want die hield in dat de voorwaardelijke invrij-
heidstelling op dat ogenblik door de minister van Justitie
werd toegekend en hij daarover gei¨nterpelleerd kon
worden.
De heer Tony Van Parys (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik beschouw dit als een zwaar incident omdat de minister
niet antwoordt op deze vraag waarvan de materie tot zijn
bevoegdheid behoort, met name de voorwaarden en de
naleving van de voorwaarden inzake de voorwaardelijke
invrijheidstelling.
Ik zal met de CVP-fractie een voorstel indienen om een
opvolgingscommissie op te starten die de opvolging zal
verzekeren
van
de
verschillende
parlementaire
onderzoekscommissies, zowel deze rond Dutroux als de
Bende van Nijvel, zodat wij weten op welke wijze de
aanbevelingen
van
de
parlementaire
onderzoeks-
commissies worden opgevolgd. Ik zal me wat deze
materie betreft, mijnheer de minister, niet met een kluitje
in het riet laten sturen. Dit is te belangrijk. We kunnen niet
laten gebeuren dat men in dit parlement over dergelijke
belangrijke materies niet antwoordt inzake de bevoegd-
heden en verantwoordelijkheden die men heeft. Dit moge
duidelijk zijn. We zullen dus met de CVP-kamerfractie het
nodige initiatief nemen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Pieter De Crem aan de
minister van Justitie over
de opvolging van de
aangekondigde studie over het verband tussen cul-
tuur en criminaliteit
(nr. 654)
Question orale de M. Pieter De Crem au ministre de la
Justice sur
la suite de l'e´tude annonce´e a` propos du
lien entre culture et criminalite´
De heer Pieter De Crem (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, begin september heeft de minister
aangekondigd dat hij een opdracht zou geven tot een
studie die de relatie tussen cultuur en criminaliteit zou
onderzoeken. Naar aanleiding van vragen in de commis-
sie en reacties in de wetenschappelijke wereld werd de
eigenlijke opdracht uitgesteld en zou eerst over de zin
van dergelijke opdracht worden overlegd.
Ik wil even teruggaan naar de commissievergadering van
september waarin we gezegd hebben dat er twee moge-
lijkheden waren. Ofwel is er een link tussen afkomst en
criminaliteit, en in dat geval zouden we het vrij vlug eens
worden omtrent de oorzaken daarvan, zoals onder meer
sociale achteruitstelling, tewerkstelling en huisvesting.
Ofwel was er geen link is tussen etnische afkomst en
criminaliteit. Toen zeiden we dat, indien we achteraf met
die optie geconfronteerd zouden worden, een dergelijke
studie overbodig was en dat er ook een omgekeerd
waarden- en verwachtingspatroon naar voren zou zijn
gestuurd. De minister heeft daar toen vrij korzelig op
gereageerd. Wat de minister in september naar voren
heeft gebracht was het gevolg van het verkiezingspro-
gramma van de VLD, waarin we konden lezen dat, na het
smijten met naturalisaties, we eerst de link tussen etni-
sche afkomst en criminaliteit moesten onderzoeken.
Mijnheer de voorzitter, het is wel interessant dat we in
deze discussies dikwijls de vergelijking met Nederland
maken. Gisteren hebben we dat met enige miskenning
gezien, maar ook de minister heeft naar Nederland
verwezen door te zeggen dat die studie in Nederland wel
en in Belgie¨ niet gebeurd is. Hij zei dat het probleem van
de allochtone jeugdcriminaliteit in ons land tot op heden
niet voldoende is onderkend. Er was gebrek aan onder-
zoek, er was geen inzicht op het terrein en de minister
stelde zich toen de vraag hoe men maatregelen kan
nemen indien men de diverse oorzaken niet kan onder-
kennen. Hij sloot toen niet uit dat er een aantal oorzaken
onbekend waren. De problemen die zich voordoen tus-
sen de allochtone jongeren enerzijds en hun omgeving
anderzijds zijn complex en veelvoudig. Daarom moeten
ze volgens hem onderzocht worden. Er moest geconclu-
deerd worden dat het wetenschappelijk onderzoek naar
de relatie tussen etnische afkomst en criminaliteit nood-
zakelijk was om een gei¨ntegreerde aanpak van het
HA 50
COM 074
17
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Pieter De Crem
veiligheidsprobleem mogelijk te maken. Alleen op die
wijze, zei de minister, zal het probleem kunnen onder-
kend worden. De structurele aanpak zal overigens niet
alleen nuttig zijn voor Justitie, maar ook voor heel andere
sectoren en het leek vanzelfsprekend dat ook die andere
sectoren zouden geconsulteerd worden. We stellen ech-
ter vast dat we in de kroniek van een aangekondigde
gebeurtenis zitten want de studie is reeds op basis van
jarenlange ervaring gebeurd. We hebben toen verwezen
naar de studies van professor Walraven, die nu in een
lijvig werkstuk werden samengebald. Het standpunt dat
we toen naar voren hebben gebracht is eigenlijk alom
verkondigd. Het gaat over vooroordelen en harde cijfers.
Er zou dus geen enkele link zijn tussen criminaliteit en
cultuur. De minister kondigde toen een overleg aan.
Mijnheer de minister, heeft dat overleg plaatsgevonden ?
Wie was daarbij betrokken ? Wat waren de bevindin-
gen ? Is de studie van KUL-professor Walraven reeds
onder de loep genomen ?
Tenslotte heb ik nog een politieke vraag. Blijft de minister
bij het standpunt dat de aangekondigde studie noodza-
kelijk blijft ? Treedt de minister dan niet het standpunt bij
dat wij reeds begin september hebben verkondigd, met
name dat niet de link tussen criminaliteit en afkomst,
maar wel het beleid met betrekking tot oppakken en
aanhouding aan een groot onderzoek toe is.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, mijn-
heer De Crem, toen u uw vraag stelde, koesterde ik de
ijdele hoop dat wij vandaag de discussie zouden kunnen
aanvatten, maar de orde noopt ons eerst uw vraag te
beantwoorden.
Ten eerste, u spreekt over het overleg. Voor mij is het
geenszins duidelijk welk aangekondigd overleg u be-
doelt. Ik heb trouwens nauwkeurig het antwoord dat ik u
in de maand september heb gegeven, herlezen. U
spreekt daarin wel over een overleg maar ik heb dat niet
gedaan. Ik begrijp dus niet waar u naartoe wilt.
Ten tweede, de studie van de KUL is mij bekend via de
knipselkrant
met
dagelijkse
persberichten
en
-overzichten want anders had ik er niets over geweten.
Dat is normaal vermits na navraag blijkt dat niet de
minister van Justitie, maar wel de minister van Weten-
schapsbeleid deze studie heeft besteld. Deze studie
werd trouwens in 1995 besteld en is nog niet voltooid.
Professor Walraven, die de studie op 1 december 1999
moest bee¨indigen, heeft een maand uitstel gevraagd en
gekregen. Dat heeft hem blijkbaar niet belet de resultaten
van de studie bekend te maken, nog vo´o´r hij ze aan zijn
opdrachtgever, de minister van Wetenschapsbeleid,
heeft overhandigd. Ook de begeleidingscommissie die
de studie wetenschappelijk omkadert, heeft op deze
manier nog geen mogelijkheid gehad de studie van
commentaar te voorzien, wat nochtans de geijkte werk-
methode is. De professor is er zich zeer goed van bewust
vermits hij me vandaag een fax gestuurd heeft waarin
stond dat de gegevens in de pers gebracht zijn door een
journalist die oud-student is. Het volstaat dus om een
oud-student te zijn van de professor om dit als een
primeur in de pers te mogen lanceren. De professor
beseft dat de gegevens gevoelig materiaal bevatten en
zegt dat hij de deining daarover heeft onderschat. Voor
iemand die een wetenschappelijke studie krijgt toegewe-
zen van de minister van Wetenschapsbeleid moeten
daarbij toch een aantal vragen worden gesteld.
Ik blijf bij mijn standpunt - dat is uw politieke vraag - dat
niet alleen sociaal-economische factoren crimineel ge-
drag kunnen verklaren, maar dat ook andere factoren
daartoe kunnen leiden. Om een beter inzicht en bijgevolg
ook een efficie¨ntere aanpak van de criminaliteit mogelijk
te maken, blijkt een dergelijke studie toch nodig.
Uit uw laatste vraag begrijp ik dat u meent dat de
politiediensten racistisch en discriminerend optreden.
Dat oppak- en aanhoudingsbeleid is trouwens al eerder
het onderwerp van een studie geweest en ik verwijs naar
de studie van de heer Jacobs van het Comite´ P. Vanzelf-
sprekend moet eventueel discriminerend gedrag worden
weggewerkt.
De heer Pieter De Crem (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, wat de laatste vraag betreft, wij
hebben altijd gesteld, ook op het einde van de discussie
in september, dat dergelijke studies in grote mate over-
bodig zijn omdat we weten waar de problematiek rijst. Ik
heb al een aantal aspecten daarvan aangehaald.
Professor Walraven heeft u een herderlijk schrijven ge-
stuurd en ik heb ook zijn commentaar in kranten en
tijdschriften gelezen. Ik laat de uitspraken die u hebt
geparafraseerd voor wat ze zijn. Ik beweer alleen dat u
een aantal punten uit uw verkiezingsprogramma hebt
willen naar voren brengen die u achteraf op een weten-
schappelijke basis hebt willen rechtvaardigen. Toch be-
wijst de studie van professor Walraven, op de bottom line
- ik heb immers ook kennis van die studie en zelfs van de
ontwerpstudie - dat er geen link is tussen etnische
afkomst en criminaliteit en dat de problematiek van het
oppakken en het aanhouden te maken heeft met een
zichtbaarheid.
Ik dring erop aan dat u binnen uw kabinet veeleer deze
aspecten van uw aanhoudingsbeleid zou beklemtonen
dan deze die te maken hebben met etnische afkomst en
criminaliteit. We gaan dus niet akkoord met uw standpunt
dat afkomst criminaliteitsbevorderend zou zijn. U bent
18
HA 50
COM 074
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Pieter De Crem
daar blijkbaar nog steeds van overtuigd. U wilt dat nog
altijd op een of andere manier bewijzen en dat standpunt
kunnen wij niet volgen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 17.30 uur.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 17.30 heures.
HA 50
COM 074
19
15-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000