B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
COMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
VAN
DU
01-12-1999
01-12-1999
HA 50
COM 060
HA 50
COM 060
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 060
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes conférés pour l'Organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement du citoyens pour le changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social-chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie & ID21
Abréviations dans la numérotation des publications :
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
DOC 50 0000/00 : Documents parlementaires de la 50e
DOC 50 0000/00 : Parlementaire documenten van de 50e zittingsperiode +
législature, suivi du n° et dy n° consécutif
het nummer en het volgnummer
QRVA
: Question et Réponses écrites
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
HA
: Annales (Compte Rendu intégral)
HA
: Handelingen (Beknopt Verslag)
CRA
: Compte Rendu Analitique
BV
: Beknopt Verslag
PLEN
: Séance plénière
PLEN
: Plenum vergadering
COM
: Réunion de commission
COM
: Commissievergadering
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officiele publicaties, van de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation, 1008 Bruxelles
Natieplein, 1008 Brussel
Fax : 02/549 82 60
Fax : 02/549 81 60
Tél. : 02/549 82 74
Tel. : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Woensdag 1 december 1999
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
-
COM 060
Samengevoegde interpellaties en mondelinge vraag van :
-
mevrouw
Frieda
Brepoels
tot
de
minister
van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
het fonds voor collectieve uitrustingen en diensten
(nr. 152)
- mevrouw Magda De Meyer tot de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen over
het federale Fonds voor
Collectieve Uitrustingen en Diensten : de dringende nood-
zaak om de organisatie, de dekkingsgraad en de kwaliteit
van de buitenschoolse kinderopvang in Vlaanderen te
optimaliseren via beter overleg
(nr. 168)
- de heer Jean-Marc Delize´e aan de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen over
de integratie van Gesco's-
banen in de subsidies verleend door het Fonds voor
Collectieve Uitrustingen en Diensten
(nr. 537)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen)
5
sprekers : Frieda Brepoels, Magda De Meyer, Jean-
Marc Delize´e, Frank Vandenbroucke, minister van
Sociale Zaken en Pensioenen, Greta D'Hondt, Paul
Timmermans, Koen Bultinck
Moties
13
Mondelinge vraag van mevrouw Annemie Van de Cas-
teele aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen
over
de responsabilisering van de ziekenfondsen
(nr. 386)
14
sprekers : Annemie Van de Casteele, Frank Vanden-
broucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- de heer Daniel Bacquelaine aan de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen over
de honorariasupplementen bij
hospitalisatie
(nr. 482)
- de heer Filip Anthuenis aan de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen over
de honorariasupplementen in
ziekenhuizen
(nr. 523)
15
sprekers : Daniel Bacquelaine, voorzitter van de PRL
FDF MCC-fractie, Filip Anthuenis, Frank Vanden-
broucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Filip Anthuenis aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
wettelijke informatie- en motiveringsverplichtingen van de
Rijksdienst voor Pensioenen inzake het gewaarborgd in-
komen voor bejaarden
(nr. 483)
17
sprekers : Filip Anthuenis, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Sommaire
Mercredi 1 de´cembre 1999
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES - COM 060
Interpellations et question orale jointes de :
- Mme Frieda Brepoels a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement sur
le fonds d'e´quipements et de servi-
ces collectifs
(n° 152)
- Mme Magda De Meyer au ministre des Affaires sociales
et des Pensions sur
le fonds fe´de´ral des e´quipements et
services collectifs et l'urgence d'optimiser par une meil-
leure concertation, l'organisation, la couverture et la qua-
lite´ de l'accueil extrascolaire des enfants en Flandre
(n° 168)
- M. Jean-Marc Delize´e au ministre des Affaires sociales et
des Pensions sur
l'inte´gration de postes ACS dans les
subsides accorde´s par le fonds des e´quipements et ser-
vices collectifs
(n° 537)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
5
orateurs : Frieda Brepoels, Magda De Meyer, Jean-
Marc Delize´e, Frank Vandenbroucke, ministre des
Affaires sociales et des Pensions, Greta D'Hondt, Paul
Timmermans, Koen Bultinck
Motions
13
Question orale de Mme Annemie Van de Casteele au
ministre des Affaires sociales et des Pensions sur
la
responsabilisation des mutualite´s
(n° 386)
14
orateurs : Annemie Van de Casteele, Frank Vanden-
broucke, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Questions orales jointes de :
- M. Daniel Bacquelaine au ministre des Affaires sociales
et des Pensions sur
les supple´ments d'honoraires en cas
d'hospitalisation
(n° 482)
- M. Filip Anthuenis au ministre des Affaires sociales et des
Pensions sur
les supple´ments d'honoraires dans les
ho^pitaux
(n° 523)
15
orateurs : Daniel Bacquelaine, pre´sident du groupe
PRL FDF MCC, Filip Anthuenis, Frank Vanden-
broucke, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Filip Anthuenis au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les obligations
le´gales d'information et de motivation de l'Office national
des pensions en matie`re de revenu garanti aux personnes
a^ge´es
(n° 483)
17
orateurs : Filip Anthuenis, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
HA 50
COM 060
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
het
handhavingsbeleid inzake volksgezondheid
(nr. 492)
19
sprekers : Jo Vandeurzen, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Hubert Brouns aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
kinderbijslag voor meerderjarige kinderen van grensarbei-
ders
(nr. 505)
20
sprekers : Hubert Brouns, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la politique de
sanctions en matie`re de sante´ publique
(n° 492)
19
orateurs : Jo Vandeurzen, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Hubert Brouns au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les allocations
familiales pour les enfants majeurs des travailleurs fron-
taliers
(n° 505)
20
orateurs : Hubert Brouns, Frank Vandenbroucke,
ministre des Affaires sociales et des Pensions
4
HA 50
COM 060
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MERCREDI 1 DE
´ CEMBRE 1999
OPENBARE VERGADERING VAN
WOENSDAG 1 DECEMBER 1999
De vergadering wordt geopend om 10.10 uur door de
heer Joos Wauters, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 10.10 heures par M. Joos
Wauters, pre´sident.
Samengevoegde interpellaties en mondelinge vraag
van :
- mevrouw Frieda Brepoels tot de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
het fonds voor collectieve uitrustingen en dien-
sten
(nr. 152)
- mevrouw Magda De Meyer tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over
het federale
Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten : de
dringende noodzaak om de organisatie, de dekkings-
graad en de kwaliteit van de buitenschoolse kinder-
opvang in Vlaanderen te optimaliseren via beter
overleg
(nr. 168)
- de heer Jean-Marc Delize´e aan de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over
de integratie van
Gesco's-banen in de subsidies verleend door het
Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten
(nr. 537)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen)
Interpellations et question orale jointes de :
- Mme Frieda Brepoels a` la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
le fonds d'e´quipements et de
services collectifs
- Mme Magda De Meyer au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
le fonds fe´de´ral des
e´quipements et services collectifs et l'urgence d'op-
timiser par une meilleure concertation, l'organisa-
tion, la couverture et la qualite´ de l'accueil extrasco-
laire des enfants en Flandre
- M. Jean-Marc Delize´e au ministre des Affaires so-
ciales et des Pensions sur
l'inte´gration de postes
ACS dans les subsides accorde´s par le fonds des
e´quipements et services collectifs
(La re´ponse sera donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
De voorzitter : Mevrouw Frieda Brepoels heeft het
woord.
Mevrouw Frieda Brepoels (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, collega's, kinderopvang
maakt deel uit van de bijstand aan personen en is aldus
een gemeenschapsbevoegdheid. Dat er vandaag nog
federale middelen voor een gemeenschapsmaterie, met
name kinderopvang, ter beschikking worden gesteld,
komt doordat de bijzondere wetgever van augustus 1980
zich amper realiseerde dat er binnen het RKW nog een
potje was, het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en
Diensten.
Dat fonds verleende indertijd aanvullende toelagen aan
diensten voor gezins- en bejaardenhulp en ook aan
initiatieven voor kinderopvang als supplement bovenop
de overheidssubsidies.
In eerste instantie was dit fonds bescheiden in omvang
en werd het gefinancierd door onregelmatige doch punc-
tuele dotaties uit het reservefonds van het RKW.
Dit was de tijd dat er nog sectorgebonden bijdragen voor
de sociale zekerheid waren en sectoren als de kinderbij-
slagen nog reserves konden aanleggen.
In de jaren '80 ontstond het Fonds voor het financieel
evenwicht van de sociale zekerheid. Via dat fonds wer-
den onder meer reserves van sectoren in boni, zoals de
kinderbijslag, progressief afgesnoept ten voordele van
sectoren in mali, zoals bijvoorbeeld de werkloosheid en
de ziekteverzekering.
Op dat ogenblik kwam de financiering van het FCUD in
het gedrang en vanaf 1995 werden de sectorgebonden
bijdragen afgeschaft. Hiervoor kwamen twee globale
bijdragevoeten in de plaats : een werkgeversbijdrage en
een werknemersbijdrage.
Dit betekende dat de sector van de kinderbijslagen geen
boni meer kon realiseren en dat het FCUD droog kwam
te liggen.
De Vlaamse partijen binnen de federale regering hebben
dan ook steeds aangedrongen op het opdoeken van het
FCUD omdat het in feite over de uitoefening van een
gemeenschapsbevoegdheid gaat en omdat het FCUD
slechts op een marginale wijze tussenkwam, naast an-
HA 50
COM 060
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frieda Brepoels
dere financieringsbronnen. Het FCUD deed enkel aan
een soort kruimelfinanciering. Zelden vertegenwoordigde
de inbreng door het FCUD meer dan 5% van de globale
inkomsten van de betrokken diensten en dit aanvullend
op
de
basissubsidie¨ring
verleend
door
de
gemeenschapsoverheden. Het was absoluut geen cohe-
rente situatie.
Dit alles leidde tot de programmawet van 29 april 1996,
waarbij een einde wordt gesteld aan de traditionele
opdrachten van het FCUD die worden overgenomen
door de gemeenschappen. Het kwam echter niet tot een
opheffing van het fonds; integendeel, het kreeg zelfs een
nieuwe bestaansreden door toedoen van een aantal -
voornamelijk Franstalige - partijen. Zij hamerden op het
structureel maken van die 0,05% werkgeversbijdragen,
omdat dit pas was goedgekeurd in het interprofessioneel
akkoord van 1995-1996 met als doel de tewerkstelling te
bevorderen in de sector van de buitenschoolse opvang.
Het FCUD blijft dus bestaan omdat de 0,05% bijdrage
wordt doorgestort aan het FCUD. Het structureel karakter
van die bijdrage werd dan nog eens ingeschreven in de
wet van 22 februari 1998, waarbij in de uitbreiding naar
de ambtenaren werd voorzien.
De bijdrage van 0,05% bracht in 1998 een bedrag op van
1,1 miljard frank. De verdeling van deze middelen tussen
Vlaamse en Waalse projecten vertoont echter een felle
scheeftrekking. De verhouding tussen de middelen be-
steed aan Nederlandstalige projecten, enerzijds en aan
Franstalige projecten, anderzijds bedroeg in 1997 20 op
80 en in 1998 30 op 70.
Mijnheer de minister, hebt u een idee van de grootte van
het bedrag dat in 1999 zal worden gestort in het FCUD ?
Vermits er uiteraard ook nog lasten of verplichtingen uit
het verleden bestaan, is het belangrijk te weten hoe groot
de globale pot voor het FCUD op dit ogenblik bedraagt.
Welke is de huidige verhouding van de verdeling van de
middelen tussen Nederlandstalige en Franstalige projec-
ten ? Bent u bereid om, in het kader van de COSTA een
opsplitsing van dit fonds voor te bereiden ? Het is immers
zo
dat
het
verbruik
van
de
middelen
tot
de
gemeenschapsmateries behoort.
Bent u, rekening houdende met de scheeftrekking tussen
Vlaanderen en Wallonie¨ en in afwachting van een opsplit-
sing van het FCUD, bereid om een overeenkomst op te
stellen tussen de federale overheid en de gewesten ?
De middelen zouden, op basis van deze overeenkomst,
worden toegewezen aan de hand van het enig mogelijke
criterium, namelijk het aantal kinderbijslag trekkende
kinderen, waardoor tevens een coherente beleidsvoering
mogelijk wordt.
De middelen van het FCUD worden op dit ogenblik
aangewend op basis van beslissingscriteria die sterk
verschillen met de criteria die in de gemeenschappen
gelden. Dit is meer in het bijzonder het geval voor de
ondersteuning van kinderopvangprojecten. Ook is de
administratieve behandeling van de dossiers in het Noor-
den van het land sterk verschillend met die in het Zuiden.
De voorzitter : Mevrouw Magda De Meyer heeft het
woord.
Mevrouw Magda De Meyer (SP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, het FCUD, het Fonds voor collec-
tieve uitrusting en diensten, is sinds 1994 bevoegd voor
de besteding van de patronale bijdragen voor kinderop-
vang. Deze patronale bijdrage bedraagt 0,05% en wordt
besteed aan projecten voor de BKO van 2,5 tot 12 jaar,
voor de opvang van zieke kinderen en de flexibele
opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar en voor de
urgentieopvang van kinderen van 0 tot 3 jaar.
De bijdrage werd vanaf 1 januari 1999 structureel gelijk-
gesteld met een sociale zekerheidsbijdrage en is zo-
doende van toepassing op het loon van alle werknemers,
inclusief die van de overheid.
Er is nog altijd geen fifty-fifty-verdeling tussen Vlaande-
ren en Wallonie¨, maar naar mijn bescheiden mening
wordt er de laatste jaren wel degelijk vooruitgang ge-
boekt. Volgens mijn informatie zal - en dit is een raming
- in 2000 42,5% besteed worden aan de realisatie van
Vlaamse projecten en 57,5% aan de realisatie van Fran-
stalige projecten.
Een belangrijke verklaring voor het verschil is, mijns
inziens, dat er voor Vlaanderen enkel in een aanvullende
subsidie van het FCUD wordt voorzien voor de weer-
werkers die door Vlaanderen worden gesubsidieerd. In
Wallonie¨ daarentegen, wordt de ACS-input niet afgetrok-
ken van de FCUD-tussenkomst, omdat de ACS'ers vol-
gens het Waalse Gewest worden ingezet voor de dag-
opvang van kinderen. Deze regeling zou nu ter plekke
worden gecontroleerd.
Nog belangrijker dan dit cijferwerk is dat de kwaliteit van
de kinderopvang, door de verrekening van de Vlaamse
weerwerk-inbreng, achteruitgaat. Het is immers een vrij
onwerkbaar systeem. Het FCUD koppelt haar persone-
elssubsidie aan dwingende voorwaarden, zoals het in
dienst nemen van weerwerkers. Als er geen weerwerkers
kunnen worden gevonden moet dit via een VDAB-attest
worden aangetoond. Het FCUD kent dan het personeel
toe, maar trekt die toezegging weer in als er enkele
maanden later toch weerwerkers worden gevonden.
Dit veroorzaakt bij het organiserende bestuur heel wat
stress en een moeilijk te voeren kwalitatieve personeels-
politiek. Het steeds wisselende personeel kan ook voor
de opgevangen kinderen bezwaarlijk een ideale situatie
worden genoemd.
6
HA 50
COM 060
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda De Meyer
Wij stellen ook vast dat er inderdaad bijna geen weer-
werkers meer te vinden zijn. De VDAB vindt onvoldoende
geschikte kandidaten voor de opleiding.
Hierdoor worden de vacatures niet ingevuld of rekent
men meer en meer op de tussenkomst van het FCUD. De
vraag is of daarvoor wel voldoende middelen voorhanden
zullen zijn in de toekomst.
Een ander knelpunt is het verschillend dossier dat voor
het FCUD, enerzijds en voor Kind en Gezin, de Vlaamse
partner in het BKO-landschap, anderzijds, moet worden
ingediend. Het zou niet meer dan logisch zijn dat een
organiserend bestuur e´e´n aanvraagdossier opstelt dat
voor beide instanties identiek is en waarin in alle duide-
lijkheid de tussenkomst van beide instanties wordt vast-
gelegd. Op die manier wordt de administratieve romp-
slomp en de gegevensregistratie voor de organisatoren
tot een minimum herleid. Zij kunnen zich dan eindelijk
bezighouden met datgene waarmee zij echt bezig moe-
ten zijn, met name een kwalitatief hoogstaande buiten-
schoolse kinderopvang waar kinderen gelukkig zijn, be-
geleid worden en zich kunnen uitleven. Naast het
e´e´nloketsysteem voor een aanvraagdossier in verband
met buitenschoolse kinderopvang moet men er ook voor
zorgen dat de normen op elkaar worden afgesteld. Ook
hier knelt het schoentje. Hoe kan men goede opvang
organiseren als de normen voor het FCUD en voor Kind
en Gezin verschillend zijn ? Er blijft discussie bestaan
over de vraag of de buitenschoolse kinderopvang al dan
niet in een school kan worden georganiseerd en wat nu
juist de personeelsnorm moet zijn. Al deze zaken moeten
dringend worden gestroomlijnd. Vandaar ook de uitdruk-
kelijke vraag van de interministerie¨le conferentie over de
rechten van het kind van 1997 om een permanente
overlegstructuur inzake buitenschoolse kinderopvang op
te
richten
tussen
Sociale
Zaken,
de
bevoegde
gemeenschapsministers, de RKW en de sociale part-
ners. Twee jaar na datum staan we blijkbaar nog steeds
even ver. Er is geen coo¨rdinatie of evaluatie van het
beleid, laat staan een overzicht van de nog bestaande
blinde vlekken. Voor het wegwerken van die blinde
vlekken zouden de lokale overlegstructuren, die in Vlaan-
deren alle lokale actoren inzake buitenschoolse kinder-
opvang rond de tafel brengen, zeker moeten worden
ingeschakeld.
Mijnheer de minister, mijn vragen zijn heel concreet. Ten
eerste, wat is de voorziene timing voor het oprichten van
de permanente overlegstructuur inzake buitenschoolse
kinderopvang zoals gevraagd door de interministerie¨le
conferentie over de rechten van het kind ? Ten tweede,
op welke termijn kan de normering van Kind en Gezin,
enerzijds en het FCUD, anderzijds worden gestroom-
lijnd ? Ten derde, is een e´e´nloketsysteem, zoals dringend
gevraagd door het werkveld, volgens u een haalbare
kaart ? Ten vierde, hoe kan het federale beleidsniveau
bijdragen aan een kwaliteitsvol personeelsbeleid binnen
de buitenschoolse kinderopvang ? Is het al dan niet
noodzakelijk de weerwerkvoorwaarde te behouden voor
de FCUD-subsidie¨ring ? Ten vijfde, kan er in overleg met
de lokale overlegstructuren inzake buitenschoolse kin-
deropvang worden gewerkt aan een bedekkingskaart
voor buitenschoolse kinderopvang in Vlaanderen, reke-
ning houdend met het opvangaanbod buiten de be-
staande IBO's, met name de diensten voor opvang-
gezinnen
en
de
particuliere
opvanginstellingen ?
Uiteraard zou eenzelfde oefening voor Wallonie¨ en Brus-
sel noodzakelijk zijn.
Le pre´sident : La parole est a` M. Jean-Marc Delize´e.
M. Jean-Marc Delize´e (PS) : Monsieur le pre´sident,
monsieur le ministre, chers colle`gues, le secteur de la
petite enfance, en Communaute´ franc¸aise, est a` nouveau
en e´bullition. C'est malheureusement un phe´nome`ne
re´current.
Je pre´sume que M. le ministre ou un de ses collabora-
teurs a rec¸u, hier, les de´le´gations de manifestants.
Je voudrais faire une premie`re remarque d'ordre ge´ne´ral
pluto^t que d'aborder le proble`me par le petit bout de la
lorgnette communautaire.
Monsieur le ministre, dans votre note de politique ge´ne´-
rale, vous parlez abondamment de l'Etat social actif.
Selon moi, cet Etat social actif doit rencontrer les besoins
sociaux notamment ceux du secteur de la petite enfance,
dans l'ensemble du pays sans tenir compte de la re´gion
ou de la communaute´ a` laquelle on appartient.
Aujourd'hui, j'ai le sentiment que les moyens affecte´s a`
cette politique, tous niveaux de pouvoir confondus, sont
insuffisants pour rencontrer les besoins de ce secteur.
Je voudrais dire a` Mme Brepoels que je ne partage pas
son analyse selon laquelle la compe´tence en la matie`re
serait communautaire.
Il est ne´cessaire de rappeler que le fonds des e´quipe-
ments et services collectifs a e´te´ cre´e´ pour contribuer a` la
promotion du travail des femmes afin de favoriser leur
acce`s au marche´ de l'emploi.
Les ministres sont d'ailleurs re´gulie`rement interroge´s sur
des sujets ayant trait a` l'e´galite´ des chances et a` l'e´man-
cipation sociale des femmes. Sur le plan fe´de´ral, cette
proble´matique fait donc partie de nos pre´occupations
tout comme, d'ailleurs, la politique de l'emploi.
Pour permettre un meilleur acce`s des femmes au marche´
de l'emploi, il convenait de de´velopper des structures
d'accueil pour les enfants.
HA 50
COM 060
7
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jean-Marc Delize´e
On a donc vu se de´velopper les projets pre´existants - ce
fonds existe, en effet, depuis de nombreuses anne´es -
mais e´galement de nouveaux projets. Il est me^me pos-
sible qu'a` un certain moment, les projets aient e´te´ plus
nombreux dans une re´gion que dans l'autre selon la
volonte´ de l'une ou de l'autre de favoriser l'accueil
collectif ou l'accueil individuel.
Mme De Meyer a fait re´fe´rence aux anne´es 93-94. Je me
souviens qu'a` cette e´poque, elle intervenait pour se
plaindre du fait que les montants disponibles n'e´taient
pas totalement utilise´s en raison de l'insuffisance de
projets, notamment en Flandre. La situation s'est re´gu-
larise´e plus tard sous une forme de rattrapage.
Je n'ai pas l'intention de faire l'historique du financement
des structures d'accueil mais tout le monde sait
qu'aujourd'hui, les compe´tences sont morcele´es a` l'ex-
tre^me entre l'Etat fe´de´ral, par le biais du financement du
FESC (la cotisation de 0,05% que l'on a e´voque´e tout a`
l'heure), les communaute´s, par le biais de la politique
familiale, et les re´gions qui ont en charge la politique de
l'emploi et qui supple´ent au manque d'effectifs par les
programmes de re´sorption du cho^mage.
Finalement, cette imbrication des diffe´rents pouvoirs
contribue a` la fragilite´ du syste`me. On se retrouve face a`
une espe`ce de cha^teau de cartes et si on retire une carte,
l'ensemble du syste`me s'effondre. Cela ame`ne les diffi-
culte´s que l'on connai^t aujourd'hui et qui sont a` l'origine
de l'e´moi du secteur.
Comme je l'ai de´ja` dit, il est difficilement concevable que
l'avenir de l'accueil de la petite enfance et l'emploi qu'il
sous-tend soient a` nouveau suspendus au profit de
calculs qui remettent en cause les principes de base.
La cotisation de 0,05%, qui figurait dans l'accord inter-
professionnel, est effectivement devenue structurelle.
Cela a e´galement e´te´ rappele´.
Paradoxalement, apre`s avoir communautarise´ un finan-
cement des structures d'accueil existant dans la se´curite´
sociale depuis les anne´es 70 (les missions classiques),
on a fini par admettre le lien entre ce secteur et celui avec
de l'emploi. Ce qui justifie d'ailleurs aussi l'intervention de
la se´curite´ sociale.
Dans les de´bats de politique ge´ne´rale, on a e´galement
beaucoup parle´ des
services de proximite´.
Des moyens importants ont e´te´ insuffle´s par la Re´gion
wallonne et la Re´gion bruxelloise par le biais de l'emploi,
non seulement en solidarite´ avec la Communaute´ fran-
c¸aise pour la reprise des missions classiques du FESC,
l'accueil des 0-3 ans dans les plages horaires comprises
entre 7 heures et 18 heures, mais e´galement pour la
reprise des projets pour les 0-12 ans, qui sont exclus du
financement fe´de´ral a` la suite de l'application au 1er avril
1998 du nouveau re`glement spe´cial du comite´ de gestion
de l'ONAFTS. A l'e´poque, nous avons d'ailleurs eu
l'occasion d'en de´battre.
Jusqu'a` pre´sent, les emplois ACS n'entraient pas en
ligne de compte comme financement de´ductible pour le
calcul de la subsidiation du fonds. Or, il semblerait que le
FESC, aujourd'hui, aurait revu sa position, en interpre´-
tant l'aide re´gionale comme une double subsidiation. En
d'autres termes, seuls les ACS octroye´s pour les mis-
sions qui ne sont plus reconnues par le fe´de´ral ainsi que
pour l'accueil aux horaires classiques des 0-3 ans, dans
le cadre des projets dits inte´gre´s, ne seront pas de´duits
du montant des subsides. Les autres viendront en de´-
duction du montant octroye´. C'est a` ce niveau que le
proble`me se pose, car cela induit une perte d'emplois et
une fragilisation de certaines structures.
Le FESC ayant de´cide´ d'organiser une sorte d'audit sur
le secteur de l'accueil de la petite enfance afin de ve´rifier
l'affectation des membres du personnel, il n'est pas dans
mes intentions de proce´der a` des calculs d'apothicaire en
ce qui concerne, pour le passe´, des subsidiations pre´-
tendu^ment abusives ou non.
Le conflit auquel on assiste actuellement n'est que la
conse´quence pre´visible de l'extinction a` retardement du
financement des missions de base du FESC et de la
re´orientation de ses activite´s. Au regard de l'importance
de l'accueil de l'enfance et de l'emploi, tout cela me
parai^t simplement de´plorable.
J'en viens a` la de´cision fondamentale qui met le secteur
francophone en e´moi. Les ACS supple´mentaires oc-
troye´s par les Re´gions wallone et bruxelloise pour com-
penser le moratoire impose´ aux projets francophones
seraient pris en compte comme cofinancement de´ducti-
ble, du moins pour ceux qui viendront en de´passement
de la norme d'encadrement de re´fe´rence pre´vue par le
FESC.
Cette norme initialement pre´vue a` un travailleur pour huit
enfants aurait soudainement, me dit-on, e´te´ porte´e a` un
pour quatorze. Pouvez-vous me donner une information
a` ce sujet ?
Comment analysez-vous les proble`mes actuels ? Quelle
est la solution que vous envisagez ? Les proble`mes qui
se posent aujourd'hui de´montrent l'extre^me complexite´,
l'e´miettement institutionnel du financement de l'accueil
de la petite enfance. C'est une re´alite´ : les services sur le
terrain fonctionnent a` la satisfaction des parents et des
enfants dans un secteur qui est aussi porteur d'emplois
et qu'on cite, d'ailleurs, en exergue comme un gisement
d'emplois dits de proximite´.
8
HA 50
COM 060
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jean-Marc Delize´e
Cela e´tant, le fe´de´ral est interpelle´ pour assumer un ro^le
de coordination, e^tre le lieu de concertation privile´gie´
entre les diffe´rents niveaux de pouvoir. Je crois savoir
qu'une demande vous a e´te´ adresse´e en ce sens.
Voulez-vous nous informer au sujet de cette concerta-
tion ? Quand et comment se mettrait-elle en place ?
Quelle solution envisagez-vous pour apaiser le secteur et
faire en sorte que la petite enfance soit dote´e des
moyens suffisants en concertation avec les re´gions et les
communaute´s afin que les besoins soient rencontre´s
dans l'ensemble du pays ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik zal in volgorde proberen te antwoorden op
de vragen van mevrouw Brepoels, mevrouw De Meyer
en de heer Delize´e.
Mevrouw Brepoels, voor het dienstjaar 1999 beschikt het
Fonds voor collectieve uitrusting en diensten over een
budget van 1 459 830 000 frank volgens de ramingen bij
de begrotingscontrole 1999 van de RSZ en de RSZPPO.
Afgerond is dat 1,4 miljard frank. Van dit budget wordt op
basis van de door de promotoren ingediende budgetten
geraamd dat 1 370 050 000 frank zal moeten worden
uitgegeven, afgerond dus 1,4 miljard frank. In het ge-
raamde budget voor 1999 gaat momenteel 568 670 000
frank naar Nederlandstalige projecten en 801 380 000
frank naar Franstalige projecten. Dit komt neer op een
verdeling van 41,46% voor Nederlandstalige projecten
en 58,54% naar Franstalige projecten. Dat is een aan-
zienlijke verbetering ten aanzien van de aangehaalde en
inderdaad totaal scheefgetrokken situatie uit het verle-
den. Ik verheug mij daarover, want ik denk inderdaad dat
hier ook een principe van billijkheid tussen de gemeen-
schappen moet gelden.
Waren de antwoorden op uw twee eerste vragen kort,
dan zal ik uitvoeriger antwoorden op uw derde vraag. In
het beheerscomite´ van de Rijksdienst voor Kinderbijslag
voor Werknemers bestaat de vaste wil om de besteding
van de patronale bijdrage van 0,05% voor de kinderop-
vang in eigen beheer te houden. Het beheerscomite´
streeft ernaar om via prioritaire extra goedkeuringen voor
Nederlandstalige promotoren te komen tot een vijftig-
vijftig verdeling van de subsidies. Ik vind dat een mini-
male vereiste. Het beheerscomite´ van de RKW heeft in
het verleden in eerste instantie een reeks belangrijke
maatregelen genomen om het financie¨le evenwicht van
het Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten te
herstellen. In 1997 zou, na een eerste opmaak van de
stand van zaken, immers ongeveer 2 231 miljoen frank
nodig zijn geweest voor de financiering van de sector,
terwijl het fonds voor dat jaar slechts over ongeveer
1 253 miljoen frank aan middelen beschikte. Er was dus
een enorme kloof tussen wat werd ingediend en wat
beschikbaar was. Het paritair beheer is er nochtans in
geslaagd om het budget in evenwicht te brengen ener-
zijds, door een duidelijke afbakening van de subsidieer-
bare opvangactiviteiten en een normering van de subsi-
dies, zowel wat het te leveren aanbod als wat de
personeelskosten, de werkingskosten en de ouder-
bijdrage betrof en anderzijds, door een reeks inspannin-
gen om de inkomenszijde in het kader van de bijdrage
van 0,05% uit te breiden en veilig te stellen. U hebt
daarnaar verwezen. Er is dus een belangrijke inspanning
gebeurd om financieel evenwicht in het Fonds te krijgen.
Daarnaast heeft het beheerscomite´ een reeks inspannin-
gen geleverd om de scheeftrekkingen tussen de ge-
meenschappen geleidelijk recht te trekken. Het bijzonder
reglement van 2 september 1997 dat effectief van kracht
werd op 1 april 1998 was daarbij belangrijk. Alle promo-
toren werden in een projectenregister gerepertorieerd.
Dit bevat een jaarlijks te herziene evaluatie van het
aanbod, het ingezet personeel tegenover de gemiddelde
bezetting en een financie¨le inschatting van de projecten,
rekening gehouden met hun cofinancieringen. Daarnaast
werd het moratorium op het aanwerven van personeel
dat van kracht was sinds 31 januari 1997, voor Neder-
landstalige projecten opgeheven.
Het beheercomite´ heeft in november 1998 de subsidie¨-
ring van nieuwe Nederlandstalige promotoren en de
uitbreiding van hun projecten goedgekeurd.
Tot 21 september 1999 heeft het beheercomite´ reeds
285,3 extra voltijdse equivalenten tewerkstelling voor
subsidie¨ring in aanmerking genomen voor onder meer 35
nieuwe projecten, 16 nieuwe locaties van bestaande
projecten en personeelsuitbreidingen van bestaande pro-
jecten. De in het verleden gevoerde politiek wordt voort-
gezet en past perfect in het concept van de actieve
welvaartsstaat.
Op voorstel van de sociale partners heeft het beheerco-
mite´ van 16 maart 1999 beslist de interventies van het
Waalse en het Brusselse Gewest in de tewerkstelling van
gesubsidieerde contractuelen bij Franstalige promotoren
geleidelijk te integreren in het Fonds voor collectieve
uitrustingen en diensten. Deze geleidelijke integratie in
de subsidieberekeningen op basis van natuurlijke af-
vloeiingen zal bijdragen tot een geleidelijke rechttrekking
van de subsidie¨ring over de Gemeenschappen. Deze
integratie van de interventies van het Waalse en het
Brusselse Gewest in de tewerkstelling van Gesco's be-
stond reeds in het Nederlandstalige taalgebied. Dankzij
het weerwerksysteem moet voor de 610,5 voltijdse be-
geleiders slechts op aanvullende wijze worden tussen-
beide gekomen.
Mevrouw De Meyer heeft gewezen op de moeilijkheden
om deze gegevens op het terrein te controleren. Om op
objectieve wijze een onderscheid te kunnen maken tus-
HA 50
COM 060
9
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
sen, enerzijds het Gesco-personeel dat belast is met de
uitvoering van de vroegere taken van het Fonds - taken
die sinds 1998 werden overgedragen aan de Gemeen-
schappen en niet in aanmerking komen voor integratie -
en anderzijds, het Gesco-personeel dat belast is met de
huidige opdrachten die wel voor integratie en co-
financiering in aanmerking komen, worden audits uitge-
voerd bij 39 Franstalige promotoren in het Waalse en
Brusselse Gewest.
Ik wil het belang van de integratie illustreren met een
voorbeeld. Op 21 september 1999 werden in Vlaanderen
1 107 voltijdse equivalenten tewerkstelling gesubsidieerd
tegenover 758 in Wallonie¨. Uit de subsidieramingen blijkt
dat de verhouding inzake middelen 42,5 voor Neder-
landstalige promotoren en 57,5 voor Franstalige promo-
toren is. Er is een evenwicht in de ree¨le tewerkstelling
maar een onevenwicht in de subsidie¨ring. In het verleden
werd overeengekomen om dit onevenwicht geleidelijk
recht te trekken.
Het verheugt me dat mevrouw De Meyer een aantal
kwalitatieve elementen heeft aangekaart. De perma-
nente overlegstructuur buitenschoolse kinderopvang zal
zeer binnenkort worden opgericht. Ik zal terzake zo snel
als mogelijk een ontwerp van ministerieel besluit opstel-
len dat de overlegprocedure instelt.
De afstemming van de normeringen van gemeenschap-
pen en gewesten op die van de federale overheid, de
organisatie van een e´e´nloketsysteem en een kwalitatief
personeelsbeleid zijn punten die in de overlegstructuur
kunnen worden besproken.
Ik ben niet bevoegd om dieper in te gaan op deze
problematiek. Dat is een zaak voor de overlegstructuur.
Wat de bedekkingskaart betreft, zijn de diensten Kind en
Gezin en de ONE van de Gemeenschappen bevoegd.
De Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers heeft
in het landschap voor buitenschoolse kinderopvang al-
leen contact met de IBO's en de instellingen die vallen
onder artikel 7, paragrafen 2 en 3 van het kwaliteitschar-
ter buitenschoolse kinderopvang. Opvang door diensten
voor opvanggezinnen, particuliere opvanginstellingen in
de scholen en het jeugdwerk en door de grootouders
vallen buiten het bestek van de reglementering van het
Fonds. De Rijksdienst voor kinderbijslag voor werkne-
mers zou alleen een bedekkingskaart kunnen produce-
ren voor de dekkingsgraad per gemeente door opvang in
IBO's te vergelijken met een parameter inzake buiten-
schoolse opvang van het aantal kinderen tussen 3 en 12
jaar in de gemeente.
Dit is volgens mij niet erg zinvol.
J'en arrive aux questions pose´es par M. Delize´e. Ma
re´ponse sera quelque peu technique. En effet, une mise
au point des de´finitions des types d'ACS s'impose. Lors
de l'e´tablissement du cadastre des projets d'accueil du
Fonds d'e´quipements et de services collectifs - le FESC -
au 1er avril 1998, trois types d'ACS furent octroye´s aux
promoteurs en compensation d'emplois perdus a` la suite
de l'entre´e en vigueur du re´glement spe´cial.
Les ACS de type A sont les ACS octroye´s dans le cadre
de la suppression des missions classiques, c'est-a`-dire
pour les enfants entre 0 et 3 ans, a` la suite de l'abroga-
tion, au 31 de´cembre 1997, de l'arre^te´ royal du
25 septembre 1974. Le Fonds d'e´quipements et de
services collectifs n'a pas interfe´re´ dans cette cate´gorie
d'ACS, e´tant donne´ que depuis le 1er janvier 1998,
l'accueil classique, pour les enfants entre 0 et 3 ans, est
ge´re´ par les communaute´s.
Les ACS de type B sont les ACS octroye´s dans le cadre
des missions non classiques, pour les enfants entre 0 et
3 ans, c'est-a`-dire dans les cas d'urgence, de flexibilite´
ou d'enfants malades.
Les ACS de type C sont ceux accorde´s dans le cadre des
missions extrascolaires, pour les enfants entre 2,5 ans et
12 ans.
A ce niveau de la re´ponse, une pre´cision fondamentale
est a` formuler. Si des ACS de types B et C ont e´te´
octroye´s par les Re´gions wallonne et bruxelloise, c'est
uniquement parce que ces promoteurs avaient perdu des
emplois dans le cadre du FESC a` la suite a` l'entre´e en
vigueur des normes d'encadrement du re´glement spe´-
cial. J'en ai parle´ lors de ma re´ponse a` Mme Brepoels.
Ces projets d'accueil pre´voyaient un encadrement trop
important par rapport au nombre d'enfants accueillis.
La de´cision s'est traduite par l'affectation de 83 agents
contractuels subventionne´s, re´partis de la fac¸on sui-
vante : 40 ACS pour les missions non-classiques 0-3 ans
et 43 ACS pour l'accueil extrascolaire. Ces ACS, mis a`
disposition des institutions, constituent donc un surenca-
drement par rapport aux normes du re´glement spe´cial.
Aussi, afin de maintenir le caracte`re subsidiaire et re´si-
duel du FESC, le comite´ de gestion a de´cide´ d'inte´grer
progressivement ces 83 ACS dans les projets d'accueil,
par une proce´dure de remplacement a` la suite du de´part
naturel d'une personne actuellement subsidie´e a` 100%
par le FESC. Cette mesure est identique a` celle de´ja`
re´alise´e dans le projet ne´erlandophone, ou` le FESC
intervient de fac¸on re´siduaire depuis le de´but de l'entre´e
en vigueur de la cotisation de 0,05%, soit depuis 1993.
L'intervention du Fonds d'e´quipements et de services
collectifs se limite a` la diffe´rence entre le cou^t re´el du
travailleur et l'intervention des re´gions. En outre, dans les
quelques projets francophones disposant de´ja` d'ACS
avant l'entre´e en vigueur, au 1er avril 1998, du re´glement
spe´cial, l'intervention des re´gions e´tait de´ja` conside´re´e
comme cofinancement et donc de´duite du calcul du
subside.
10
HA 50
COM 060
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Enfin, e´tant entendu que depuis le 31 de´cembre 1997, le
FESC n'est plus compe´tent pour l'accueil classique,
c'est-a`-dire pour les enfants entre 0 et 3 ans, le comite´ de
gestion de l'ONAFTS a commande´ un audit pour ve´rifier
si l'affectation des ACS est correcte. Il faut ve´rifier s'il
s'agit bien d'une couverture des activite´s d'accueil pour
les cas d'urgence, de flexibilite´ et d'enfants malades. Les
ACS sont non inte´grables s'il s'agit de couvrir la mission
classique, pour les enfants de 0 a` 3 ans, de 7 a`
18 heures.
Conjointement a` cet audit, une proce´dure de recours a
e´te´ instaure´e par l'ONAFTS. Elle sera analyse´e par une
commission consultative le 16 de´cembre 1999 et ratifie´e
par le comite´ de gestion le 21 de´cembre 1999.
Quant a` l'information relative a` la leve´e du moratoire
dans le cas ou` le promoteur dispose de journe´es d'ac-
cueil supple´mentaires selon la norme 1 travailleur pour
14 enfants, elle est exacte. En se´ance du 15 juin 1999, le
comite´ de gestion de l'ONAFTS a de´cide´ d'accorder aux
promoteurs pouvant justifier de journe´es de pre´sence
supple´mentaires selon la norme 1 pour 14, la diffe´rence
entre le cou^t re´el d'un travailleur et l'intervention finan-
cie`re e´quivalant au versement pre´vu par la Re´gion
wallonne, soit 615 000 francs.
Cette intervention du FESC n'est possible que pour le
promoteur qui aurait trouve´ un cofinancement d'un mon-
tant semblable.
Cette de´cision permet ainsi la leve´e du moratoire pour les
projets francophones dans des termes identiques a` la
leve´e du moratoire pour les projets flamands. Cette
norme de 1 pour 14 est effectivement la norme applique´e
pour les projets en Communaute´ flamande. En l'absence
de normes d'encadrement de´finies par la Communaute´
franc¸aise, ce sera cette norme de 1 pour 14 qui pre´vau-
dra pour toutes les extensions de projet, qu'ils soient
francophones ou ne´erlandophones.
En re´ponse a` votre deuxie`me question, les proble`mes
actuels du secteur francophone s'expliquent par le fait
que mis a` part les 83 ACS octroye´s en compensation
d'emplois perdus au 1er avril 1998 par suite de l'applica-
tion du re`glement spe´cial, la Communaute´ franc¸aise n'a,
a` ce jour, jamais investi dans l'accueil subsidie´ par le
FESC dans le cadre de la cotisation 0,05%, au contraire
de la Communaute´ flamande qui a octroye´ 416 postes
d'ACS, via le plan Weer Werk Gesco's.
Par ailleurs, je vous rappelle l'accord politique conclu lors
de la confe´rence interministe´rielle du 2 juillet 1997; des
de´marches ont e´te´ re´alise´es en ce qui concerne la
reprise des missions classiques par l'ONE et Kind en
Gezin, ainsi que la compensation des pertes d'emplois
faisant suite a` l'application du re`glement spe´cial.
Je crois avoir de´ja` re´pondu a` votre troisie`me question
parce que Mme De Meyer avait pose´ une question
similaire. Je compte relancer la proce´dure de concerta-
tion e´bauche´e sous la pre´ce´dente le´gislature. Cette
proce´dure de conciliation a` l'inte´rieur d'une structure
permanente de concertation regroupant le ministre des
Affaires sociales, les trois ministres communautaires
compe´tents, l'ONAFTS et les interlocuteurs sociaux, sera
incessamment mise en place dans le cadre, e´videm-
ment, du maintien des pre´rogatives des partenaires
sociaux.
J'espe`re, monsieur le pre´sident, avoir donne´ toutes les
informations ne´cessaires. Je crois qu'il ne peut pas y
avoir de malentendu sur l'historicite´ des faits ni sur les
faits eux-me^mes.
De voorzitter : Mevrouw Frieda Brepoels heeft het
woord.
Mevrouw Frieda Brepoels (VU&ID) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, ik dank u voor de uitvoerige
uitleg die u ons verschaft hebt. Men moet echter een
uitdrukkelijk onderscheid maken tussen de verdeling van
de middelen, enerzijds en de bevoegdheid, anderzijds.
Wij stellen met enig genoegen vast dat de totaal scheef-
getrokken situatie nu gedeeltelijk de goede richting uit
gaat. De vorige regering meende in 1999 tot een verhou-
ding van 45% Nederlandstalige en 55% Franstalige
projecten te komen. Men haalt dat zeker nog niet. Het
streefdoel van het beheerscomite´ om tot een verdeling
van 50%-50% te komen, stemt helemaal niet overeen
met enig criterium. De kinderen die bijslag genieten
vormen de enige criteria die gehanteerd kunnen worden.
Als men die verdeling opstelt voor de verschillende
Gemeenschappen en Gewesten, zal men niet tot een
verdeling van 50%-50% komen.
Daarnaast kondigt u aan dat er bij ministerieel besluit een
permanente overlegstructuur zal worden opgericht om de
criteria van de Gemeenschappen af te stemmen op de
federale criteria, ook op het vlak van de personeelsbe-
zetting. Zo zet u de wereld op zijn kop vermits kinderop-
vang duidelijk een bevoegdheid van de Gemeenschap-
pen is. Ik heb u trouwens gevraagd of u bereid bent om
de opsplitsing voor te bereiden. U heb zeer concreet
geantwoord op mijn andere vragen maar op de laatste
twee vragen kreeg ik geen antwoord. Bent u bereid om
de effectieve splitsing voor te bereiden, desgevallend in
het kader van de Conferentie voor de staatshervorming ?
Zult u in het andere geval op basis van objectieve criteria
een overeenkomst opstellen tussen beide ?
De voorzitter : Mevrouw Magda De Meyer heeft het
woord.
Mevrouw Magda De Meyer (SP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, uw antwoord verheugt mij omdat
het mijns inziens in grote mate tegemoetkomt aan de
HA 50
COM 060
11
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda De Meyer
roep van het werkveld. Zij vragen immers e´e´n norm en
e´e´n loket. Ik ben dan ook blij met de toezegging dat het
ministerieel besluit en daardoor ook de permanente
overlegstructuur er snel zal komen.
Le pre´sident : La parole est a` M. Jean-Marc Delize´e.
M. Jean-Marc Delize´e (PS) : Monsieur le pre´sident, je
voudrais remercier M. le ministre pour l'ensemble des
re´ponses et des informations qu'il a donne´es a` la com-
mission.
Pour ce qui concerne plus spe´cifiquement la re´ponse a`
mon intervention, M. le ministre a pris la pre´caution de
dire qu'il allait me donner une re´ponse assez technique.
Si le sujet n'e´tait pas hautement se´rieux, je re´pliquerais
en forme de boutade en rappelant la de´finition que
Coluche donnait des re´ponses techniciennes ou techno-
cratiques, et qui est la suivante :
Lorsque vous recevez
une re´ponse de type technicienne et que vous avez
termine´ d'entendre la re´ponse, vous ne comprenez plus
la question que vous aviez pose´e.
En tout cas, cela de´montre certainement la complexite´ de
l'e´difice. Et il faudrait certainement laisser de´canter l'en-
semble des donne´es pour y voir plus clair.
Cela e´tant dit, je voudrais tout de me^me contester le fait
que la Communaute´ franc¸aise n'interviendrait pas en
matie`re de petite enfance. Je sais qu'il ne me revient pas
de plaider en la matie`re. Et puisqu'il y a une concertation,
je pre´sume que les responsables de la Communaute´
franc¸aise donneront leur point de vue a` cet e´gard.
Je me re´jouis lorsque vous annoncez la relance d'une
structure permanente de concertation, mais je voudrais
tout de me^me vous poser une question par rapport a`
cela. Est-ce que le fait de mettre en oeuvre rapidement
cette concertation implique qu'il y a un gel de la position
du FESC, et donc de la situation litigieuse actuelle ? Ou
les choses e´voluent-elles paralle`lement a` cette concer-
tation permanente que vous organisez ?
Pour terminer, je voudrais simplement e´mettre le voeu
que l'on puisse trouver une solution politique a` cette
proble´matique. Car me^me s'il y a des re´ponses techni-
ques, c'est un proble`me politique qui est pose´.
J'ai pris acte du fait que le gouvernement avait re´solu,
semble-t-il hier soir ou cette nuit, le de´licat dossier de
l'enseignement. Ce matin, j'entendais a` la radio Louis
Michel dire que cela s'e´tait fait dans le contexte d'une
nouvelle culture politique. Donc, j'espe`re que le pre´sent
dossier sera ge´re´ dans le me^me esprit.
De voorzitter : Mevrouw Greta D'Hondt heeft het woord.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, bij wijze van boutade kan ik zeggen
als de regering nogmaals in de patatten zit, dan is er nog
een Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten waar
het evenwicht niet helemaal hersteld is en waarop ook
nog een beroep kan worden gedaan.
Tijdens de vorige legislatuur hebben wij met grote regel-
maat mevrouw De Galan vragen gesteld over dit punt dat
deze commissie na aan het hart ligt, omdat deze materie
belangrijk is voor de gezinnen, ook in de combinatie
gezin-arbeid.
Mijnheer de minister, door de grote scheeftrekking, ge-
groeid tijdens de voorbije jaren, moest een correctie
worden aangebracht. Op dit ogenblik is de verhouding
inderdaad dat van de beschikbare middelen 40% naar
Vlaamse projecten gaat en 60% naar Franstalige projec-
ten. U weet dat ik pragmatisch-realistisch ben, maar deze
situatie is niet correct. Na de inspanningen die tijdens de
voorbije twee jaar werden gedaan om tot een groter
evenwicht te komen, moeten wij vaststellen dat wij bijna
op het bot zitten van wat mogelijk is zonder de huidige
reglementen van het FCUD te bruuskeren.
Een groot deel van de regelgeving, het erkennen van de
projecten en de beslissing met welk personeel - al dan
niet weerwerk-Gesco's - wordt gewerkt, is een absolute
bevoegdheid van de Gemeenschappen.
Die situatie in acht genomen, wordt het moeilijk om op
federaal vlak verdere bijkomende maatregelen te nemen
opdat de verdeling van de middelen vanuit het FCUD
correct zou gebeuren.
Mijnheer de minister, de enige juiste correctie is de
verdeling van de middelen vanuit het FCUD te baseren
op het aantal kinderen dat in aanmerking komt voor de
buitenschoolse kinderopvang binnen de Gemeenschap-
pen.
Wij hebben een wetsvoorstel ingediend dat hier hopelijk
snel kan worden behandeld. Tijdens de bespreking ervan
zal ik onze ideee¨n die aan de basis liggen van ons
wetsvoorstel ten gronde toelichten.
Le pre´sident : La parole est a` M. Paul Timmermans.
M. Paul Timmermans (AGALEV-ECOLO) : Monsieur le
pre´sident, je remercie le ministre pour ses explications
techniques. Je vous avoue d'ailleurs avoir de´croche´, a` un
moment donne´, sans doute comme M. Delize´e. J'ai
cependant retenu que vous aviez l'intention de re´unir
rapidement une instance de concertation et je pense que
c'est la chose la plus utile a` faire, d'autant qu'elle semble
pre´vue par un article particulier de l'arre^te´.
Je voudrais intervenir sur trois aspects plus politiques.
1. Comme chacun, je pense qu'un re´e´quilibrage dans
l'attribution des budgets du FESC me parai^t raisonnable,
souhaitable et qu'il faut de`s lors le programmer. Je
voudrais rafrai^chir les me´moires en pre´cisant que s'il y a
autant de projets dans la partie francophone du pays,
c'est parce cette re´gion a pre´sente´ plus de projets
12
HA 50
COM 060
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Paul Timmermans
lorsqu'on a de´cide´ de consacrer 0,05% de la masse
salariale a` l'accueil. Voila` la raison pour laquelle un plus
grand nombre de projets sont subventionne´s. Il n'est pas
question, pour les francophones, d'abuser d'une caisse
de solidarite´ nationale.
2. Je voudrais rappeler que les emplois ACS qui sont
aujourd'hui a` l'origine de la proble´matique et du mouve-
ment social e´taient, avant les rationalisations budge´tai-
res, des emplois statutaires. Par un coup de baguette
magique, on a transforme´ des emplois statutaires en
emplois ACS. Ge´ne´ralement, on fait l'inverse. Ici, les
re´gions ont utilise´ ce moyen pour sauver l'emploi.
3. Ces rationalisations sont intervenues lorsque le budget
du FESC e´tait de´ficitaire. Or, aujourd'hui, il apparai^t
be´ne´ficiaire et on peut de`s lors revoir de manie`re plus
favorable le maintien de l'emploi.
De voorzitter : De heer Koen Bultinck heeft het woord.
De heer Koen Bultinck (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik kan begrip opbrengen
voor het voorzichtige antwoord van de minister, aange-
zien wij inderdaad vaststellen dat het communautaire
vuur opnieuw wat oplaait.
In die zin echter moet mij allereerst de opmerking van het
hart dat, hoewel de VU zich momenteel zorgen maakt
omtrent de verdeling van het fonds, het er toch naar
uitziet dat zij zich zullen neerleggen bij het feit dat de
Franstalige gemeenschap, wat het onderwijsgeld betreft,
zal bekomen wat zij vraagt. Dat was een eerste cynische
noot.
Ten tweede, voor het Vlaams Blok gaat het hier niet om
een cijfertjesdans, mevrouw De Meyer. Inzake de verde-
ling van het fonds is de stijging van 20% tot 40% aan
nederlandstalige kant volgens ons ruimschoots onvol-
doende. Zelfs een fifty-fifty-verhouding zou niet stroken
met de gestelde eisen.
Mijn derde principie¨le stelling is de volgende. Het Vlaams
Blok blijft erbij dat kinderopvang uitsluitend en integraal
behoort tot de bevoegdheid van de gemeenschappen.
De Raad van State maakte trouwens dezelfde opmerking
toen destijds de beruchte sociale programmawet werd
goedgekeurd, en was evenmin gelukkig met het feit dat
het fonds uiteindelijk werd aangewend om de kinderop-
vang onder de federale sociale zekerheid te doen vallen.
Wij zouden zelfs durven zeggen dat de toenmalige
federale sociale partners en de Franstalige politici er een
verborgen agenda op nahielden. Zij beseften immers
zeer goed dat zodra die bijdrage een element werd van
de federale sociale zekerheid, het op termijn veel moei-
lijker zou worden om, desnoods slechts gedeeltelijk, over
te gaan tot de splitsing van een aantal takken van de
sociale zekerheid.
Ten vierde en tot slot stel ik vast, mijnheer de minister, dat
u blijkbaar niet zinnens zijt de gelden waarvan sprake
weg te halen uit het beruchte fonds en dat u evenmin van
plan zijt het fonds af te schaffen.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer Bultinck, de
staatshervorming komt ter sprake in discussies met een
veel breder draagvlak.
Deze materie kan uiteraard aan de agenda van de Costa
worden geplaatst op verzoek van een of andere actor,
maar kan ook op een andere manier worden gea-
gendeerd. Het is niet mijn rol in dat verband plots
initiatieven te nemen. Ik werk op basis van het regeerak-
koord dat zeer duidelijk is omtrent de taak van de minister
van Sociale Zaken, alsook betreffende het verloop van
de discussie over de staatshervorming.
De voorzitter : Tot besluit van deze bespreking werden
volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion, des motions ont e´te´
de´pose´es.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de
dames Frieda Brepoels, Trees Pieters en Greta D'Hondt
en luidt als volgt :
De Kamer, gehoord de interpellaties van de dames
Brepoels en De Meyer, en het antwoord van de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen, vraagt de regering :
1. de opsplitsing van het FCUD voor te bereiden in het
kader van de conferentie voor de staatshervorming ge-
zien de middelen ingezet worden in een gemeenschaps-
materie en gezien de scheeftrekking tussen Vlaanderen
en Wallonie¨;
2. in afwachting hiervan een overeenkomst op te stellen
tussen de federale overheid en de gewesten waarin de
middelen volgens het aantal kinderbijslagtrekkende kin-
deren aan Vlaanderen en Wallonie¨ worden toegewezen
om een coherente beleidsvoering mogelijk te maken.
Une motion de recommandation a e´te´ de´pose´e par
Mmes Frieda Brepoels, Trees Pieters et Greta D'Hondt et
est libelle´e comme suit :
La Chambre, ayant entendu les interpellations de Mmes
Brepoels et De Meyer, et la re´ponse du ministre des
Affaires sociales et des Pensions, invite celui-ci :
1. a` pre´parer la scission du FESC dans le cadre de la
Confe´rence pour la re´forme de l'E
´ tat, compte tenu des
moyens financiers engage´s dans une matie`re commu-
nautaire et de la distorsion entre la Flandre et la Wallonie;
HA 50
COM 060
13
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
2. a` e´laborer, en attendant, une convention entre les
autorite´s fe´de´rales et les Re´gions attribuant les moyens
financiers a` la Flandre et a` la Wallonie en fonction du
nombre d'enfants ayant droit aux allocations familiales
afin de permettre une politique cohe´rente.
Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren
Filip Anthuenis, Daniel Bacquelaine en Jean-Marc De-
lize´e en mevrouw Magda De Meyer.
Une motion pure et simple a e´te´ de´pose´e par MM. Filip
Anthuenis, Daniel Bacquelaine et Jean-Marc Delize´e et
Mme Magda De Meyer.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking
is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ulte´rieurement. La
discussion est close.
Mondelinge vraag van mevrouw Annemie Van de
Casteele aan de minister van Sociale Zaken en Pen-
sioenen over
de responsabilisering van de zieken-
fondsen
(nr. 386)
Question orale de Mme Annemie Van de Casteele au
ministre des Affaires sociales et des Pensions sur
la
responsabilisation des mutualite´s
De voorzitter : Mevrouw Annemie Van de Casteele heeft
het woord.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag dateert van
begin november maar moest worden uitgesteld. Op dat
moment was ik nogal verontrust over de berichtgeving
inzake de begrotingsbesprekingen. Op 1 januari 1995
kwam een einde aan een vrij pervers systeem waarbij de
ziekenfondsen geen enkele verantwoordelijkheid droe-
gen voor de uitgaven die ze deden in het kader van de
ziekteverzekering. Met de gecoo¨rdineerde wet van 14 juli
1994 werd een systeem van financie¨le verantwoordelijk-
heid opgezet dat geleidelijk aan zou worden ingevoerd
vanaf 1995. Op dat moment werd de spons geveegd over
de schulden van het verleden, hoewel het koninklijk
besluit terzake pas in 1999 werd goedgekeurd. Toen
werden voor een aantal ziekenfondsen, met name de
socialistische, de schulden uit het verleden weggevaagd
en kon iedereen met een schone lei zijn taak van grotere
verantwoordelijkheid aanvatten.
In de Algemene Raad van het RIZIV - waar de mutuali-
teiten rechter en partij zijn - zou men bij de bespreking
van de begroting tot de vaststelling zijn gekomen dat de
universitaire teams - onder meer DULBEA - die belast
waren met het opstellen van parameters die noodzakelijk
zijn om de financie¨le verantwoordelijkheid vast te leggen,
nog niet in hun taak zijn geslaagd. Daarom zou men een
status quo invoeren voor het jaar 2000 en zou de
verantwoordelijkheidsgraad, die momenteel 20% be-
draagt, behouden blijven, in plaats van te evolueren naar
25%. Mijnheer de minister, klopt dat ? Wat is de reden
daarvan ? Als het budget niet wordt overschreden zal dit
wellicht geen financie¨le consequenties hebben, maar ik
vrees dat dat ook volgend jaar traditiegetrouw zal gebeu-
ren.
Mijnheer de minister, u bent optimist maar rekening
houdend met de besprekingen die we hebben gevoerd
inzake de begroting, deel ik uw optimisme niet. Als de
begrotingsnorm volgend jaar wordt overschreden, bete-
kent dat een financie¨le winst voor de ziekenfondsen. Zij
dragen nu voor 20% en zouden volgend jaar voor 25%
financie¨le verantwoordelijkheid dragen, een verschil van
5%. Een ruwe berekening leert ons dat bij een hypothe-
tische budgetoverschrijding met 10 miljard frank de zie-
kenfondsen een winst van 500 miljoen frank zouden
boeken.
Ik zou dus graag van de minister weten of dit juist is en
wat het eventuele financie¨le voordeel van die maatregel
is.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw Van de Casteele, de financie¨le responsabilise-
ring werd geregeld in de wet van 1994. De wet voorzag in
drie fasen. Een eerste fase in 1995-1996, een tweede in
1997-1998 en een derde vanaf 1999. De wet voorzag
expliciet in de mogelijkheid van een verlenging met een
jaar voor de eerste en de tweede fase. Vandaar dat de
eerste fase reeds met e´e´n jaar werd verlengd.
De algemene raad heeft beslist om eveneens de tweede
fase met e´e´n jaar te verlengen. Deze beslissing wordt
gemotiveerd door het feit dat de wetenschappelijke
equipe die een verfijnde verdeelsleutel op basis van
individuele gegevens moet aanleveren, niet klaar is met
zijn werk. De resultaten worden medio 2000 verwacht.
Ik beschik niet over financie¨le berekeningen van het
effect van het verlengen van de tweede fase. Ik heb wel
de vaste wil om de begroting in 2000 op het goede spoor
te houden.
De voorzitter : Mevrouw Annemie Van de Casteele heeft
het woord.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, ik verwachtte dit
antwoord. U bevestigt dat de mutualiteiten, als een van
de partners in de algemene raad, hier zelf over beslissen.
Dat is precies het heikel punt.
14
HA 50
COM 060
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Annemie Van de Casteele
Het argument dat u aandraagt betreffende het werk van
de wetenschappelijke equipes dat niet voorhanden is,
lijkt me al te gemakkelijk. Hetzelfde argument speelt ons
parten in de verslaggeving van de heer Jadot. Ook daar
wordt dit argument gebruikt.
U zegt optimistisch te zijn, wat de begroting betreft. Maar
op het moment dat er zich een overschrijding voordoet,
zullen we berekenen welk voordeel de ziekenfondsen
door deze maatregel hebben genoten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Questions orales jointes de :
- M. Daniel Bacquelaine au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
les supple´ments d'ho-
noraires en cas d'hospitalisation
- M. Filip Anthuenis au ministre des Affaires sociales
et des Pensions sur
les supple´ments d'honoraires
dans les ho
^ pitaux
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- de heer Daniel Bacquelaine aan de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over
de honoraria-
supplementen bij hospitalisatie
(nr. 482)
- de heer Filip Anthuenis aan de minister van Sociale
Zaken
en
Pensioenen
over
de
honoraria-
supplementen in ziekenhuizen
(nr. 523)
Le pre´sident : La parole est a` M. Daniel Bacquelaine.
M. Daniel Bacquelaine (PRL FDF MCC) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, sous la pre´ce´dente le´-
gislature, un article 50bis a e´te´ introduit dans la loi
relative a` l'assurance obligatoire soins de sante´ et indem-
nite´s en vue de limiter les supple´ments d'honoraires qui
peuvent e^tre re´clame´s en cas d'hospitalisation.
Les dispositions de cet article 50bis pre´voient qu'a` partir
du 1er janvier 2000, le Roi - donc le ministre - peut
prendre un arre^te´ royal pour rendre obligatoires les tarifs
de la convention me´dico-mutuelliste pour les patients
admis en chambre commune ou en chambre a` deux lits,
apre`s et moyennant avis de la commission me´dico-
mutuelliste. Il peut en outre, par arre^te´ de´libe´re´ en
Conseil des ministres, fixer les honoraires et supple´-
ments maximums pouvant e^tre re´clame´s par les me´de-
cins, conventionne´s ou non, pour les soins dispense´s
aux patients admis en chambre particulie`re.
Cet article 50bis avait envenime´ les relations entre, d'une
part, les me´decins et leurs organisations repre´sentatives
et, d'autre part, le gouvernement.
La possibilite´ de re´clamer des supple´ments d'honoraires
est en effet parfois essentielle pour l'e´quilibre de certains
ho^pitaux. Je pense notamment aux ho^pitaux prive´s qui
ne peuvent pas re´percuter leurs de´ficits de la me^me
fac¸on que les ho^pitaux publics ou les ho^pitaux universi-
taires. Ces derniers be´ne´ficient d'un financement tout a`
fait particulier et favorable, me^me pour les interventions
et les soins qui n'ont rien de tre`s universitaire.
J'ajoute que je suis tre`s attache´ au syste`me convention-
nel. Si la Belgique a un syste`me de soins qui apporte
autant de satisfaction a` la population et qui est relative-
ment peu cou^teux par rapport a` nos pays voisins si on le
compare au produit inte´rieur brut, c'est largement du^ au
syste`me conventionnel.
Il ne faut donc pas mettre ce syste`me en pe´ril car il
permet de re´aliser un e´quilibre entre, d'une part, la
se´curite´ tarifaire, qui est indispensable, et, d'autre part, la
possibilite´ d'installation d'une sorte de solidarite´ naturelle
entre les patients qui disposent de plus de moyens vers
ceux dont les moyens sont plus limite´s. En effet, les
exigences particulie`res et les niveaux de revenus des
patients permettent aux me´decins non conventionne´s - et
me^me aux conventionne´s dans certaines conditions - de
sortir parfois de la convention.
Ce syste`me a donc permis d'accroi^tre la solidarite´ e´tablie
par la le´gislation et aussi de garantir l'activite´ de me´de-
cins qui souhaitent pratiquer dans d'autres contextes (en
termes d'e´quipements, de disponibilite´, de temps) que
celui la me´decine conventionne´e. Cela permet e´gale-
ment a` ces me´decins de continuer a` exercer en Belgique
pluto^t que d'aller dans d'autres pays. En Belgique, l'e´tat
des honoraires me´dicaux est tel que beaucoup de me´-
decins pensent, raisonnablement parfois, compte tenu
de la ple´thore qui existe en Belgique, a` s'installer a`
l'e´tranger et a` pratiquer dans d'autres contextes. Il pour-
rait e^tre dangereux de faire disparai^tre le syste`me
conventionnel. Or, c'est bien la` l'enjeu.
Je sais que vous avez demande´ l'avis de la commission
me´dico-mutuelliste et que celui-ci doit the´oriquement e^tre
rendu aujourd'hui.
Quelles sont vos intentions en ce qui concerne cet article
50bis ? Comptez-vous prendre un arre^te´ royal de`s le 1er
janvier 2000 ?
J'insiste sur le fait qu'il faudrait non seulement garantir la
se´curite´ tarifaire, mais aussi maintenir un syste`me
conventionnel et la possibilite´ de poursuivre la concerta-
tion avec les organisations me´dicales et les me´decins. Il
me parai^t indispensable, au moment ou` un nouveau
gouvernement vient d'e^tre mis en place, de ne pas
brusquer les choses et de ne pas cre´er un syste`me qui se
traduirait par des tensions permanentes pluto^t que par un
esprit de concertation et de collaboration.
HA 50
COM 060
15
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : De heer Filip Anthuenis heeft het woord.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik heb een soortgelijke vraag als de
heer Bacquelaine en ik zal dus niet alles herhalen. De
regeling waarvan sprake is, werd zwaar op de korrel
genomen door de artsen omdat niet-geconventioneerde
artsen toch worden onderworpen aan de tarieven. De
essentie van het zich niet-conventioneren bestaat er
immers in dat men zich niet hoeft te houden aan afge-
sproken tarieven. Bovendien stellen bepaalde artsen dat
de honorariumsupplementen in belangrijke mate moeten
worden afgedragen aan de ziekenhuizen teneinde een
aantal ziekenhuisfuncties te kunnen financieren. Het
opleggen
van
bovengrenzen
voor
honoraria-
supplementen moet volgens velen dan ook gecombi-
neerd worden met een herziening van de financiering van
de ziekenhuizen en de afdrachtregeling voor artsen.
Mijnheer de minister, ik heb begrepen dat u hier gisteren
in de commissie voor de Volksgezondheid al het e´e´n en
ander daarover hebt gezegd. Vermits ik echter deel
uitmaak van de commissie voor de Sociale Zaken, lijkt
het mij goed u nogmaals te vragen wat uw houding ter
zake is. Zult u gebruik maken van uw bevoegdheid in het
kader van artikel 50bis om maxima voor honoraria in te
voeren, zowel voor het verblijf in een gemeenschappe-
lijke kamer als in een eenpersoonskamer ? Overweegt u
een wijziging van de ziekenhuisfinanciering en een cor-
recte en efficie¨nte regeling voor de afdrachten van artsen
aan ziekenhuizen in te voeren ? Indien wordt vastgehou-
den aan de regeling voor de maximale honoraria en
honorariasupplementen, hoe ziet u dan de toekomst van
het overlegmodel in de ziekteverzekering ?
Le pre´sident : La parole est au ministre.
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, en re´ponse a` la question pose´e
par M. Bacquelaine, je peux lui communiquer que j'ai, en
effet, l'intention d'appliquer les possibilite´s le´gales relati-
ves aux supple´ments d'honoraires en chambre com-
mune ou a` deux lits. L'article 50bis, § 2, aline´a 3 de la loi
sur l'assurance maladie-invalidite´ m'en donne la possibi-
lite´. La loi s'appliquera a` tous les me´decins hospitaliers,
conventionne´s ou non. Si la re´glementation ne devait
s'appliquer qu'aux me´decins non conventionne´s, cela
repre´senterait de facto un retour a` la situation d'avant la
re´alisation de cette disposition de loi.
Cette disposition le´gale a e´te´ prise en son temps afin
d'offrir une plus grande se´curite´ tarifaire aux personnes
qui, pour des raisons e´conomiques, ne peuvent choisir
une chambre a` un lit. Je crois que le me^me argument est
toujours valable aujourd'hui. Un bref retour en arrie`re sur
l'histoire des ho^pitaux nous montre d'ailleurs que l'archi-
tecture me^me des ho^pitaux a change´. Dans le temps, les
chambres a` plusieurs lits e´taient beaucoup plus nom-
breuses. Aujourd'hui, les choses ont change´. Il faut avoir
une autre vision de l'ho^pital, ce qui justifie la nouvelle
distinction e´tablie entre les chambres a` un lit et les
autres.
A la mi-octobre, j'ai demande´ a` la commission nationale
me´dico-mutualiste un premier avis a` ce sujet. A ce jour, je
n'ai toujours pas rec¸u d'avis. J'ai soumis a` la me´dico-mut
un projet d'arre^te´ royal en la matie`re. Si aucun avis n'est
e´mis dans les de´lais pre´vus, je me verrai oblige´ de
recourir aux possibilite´s le´gales afin de maintenir la
se´curite´ tarifaire dans les chambres communes ou a`
deux lits.
Pour autant que les tarifs des chambres a` un lit restent
dans les limites du raisonnable, je ne tiens pas pour le
moment a` faire usage de la possibilite´ pre´vue dans
l'article 50bis, § 3, pour limiter aussi les supple´ments
d'honoraires dans les chambres a` un lit.
Dans ma lettre a` la me´dico-mut ou` je demande un avis
sur les supple´ments d'honoraires, j'examine une se´rie
d'autres sujets qui inte´ressent les me´decins. J'annonce
des mesures positives concernant le dossier me´dical
global, les interventions me´dicales d'urgence, la radio-
the´rapie et l'oncologie. Par ailleurs, je souhaite avoir
avec les me´decins une concertation sur la relation entre
le me´decin hospitalier et le gestionnaire de l'ho^pital, et la
ne´cessaire transparence de la gestion au be´ne´fice des
me´decins. Une re´union se de´roule d'ailleurs pour l'instant
a` ce sujet a` mon cabinet avec des repre´sentants de la
profession me´dicale.
Dans ma lettre, j'annonce aussi un dialogue en vue de
rechercher une solution a` la question de la responsabilite´
professionnelle. En outre, je demande que des e´cono-
mies soient faites en biologie clinique et dans la nomen-
clature des prestations de sante´.
Enfin, j'ai annonce´ que nous voulons, ma colle`gue Ma-
gda Aelvoet et moi-me^me, supprimer la re´glementation
paralle`le INAMI/Sante´ publique concernant le dossier
me´dical, l'e´valuation de la pratique me´dicale, etc.
J'ai ainsi propose´ tout un dispositif qui, je l'espe`re,
permettra de re´soudre une se´rie de points litigieux du
passe´. Comme vous, je souhaite que la structure actuelle
de concertation retrouve une dynamique permettant de
discuter de questions essentielles comme l'e´valuation de
la pratique me´dicale, l'ame´lioration du dossier me´dical,
l'utilisation rationnelle des me´dicaments, etc.
Je veux que toutes ces discussions soient clo^ture´es pour
pouvoir commencer a` discuter de questions importantes
au sein de la me´dico-mut. C'est pourquoi j'ai mis sur la
table toute une se´rie de proble`mes a` re´gler avant de
trouver un certain e´quilibre. De`s le de´but de mon mandat,
j'ai de´clare´ que la discussion sur les supple´ments occul-
16
HA 50
COM 060
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
tait d'autres points difficiles et de´licats qui me´ritaient un
examen, notamment la transparence de la gestion hos-
pitalie`re, le statut des me´decins au sein de l'ho^pital, la
responsabilite´ professionnelle et d'autres encore.
En s'attaquant a` ces proble´matiques, il est possible de
sortir de l'impasse sur d'autres dossiers comme celui des
supple´ments qui est en partie symbolique.
Ik beklemtoon dat de ziekenhuisfinanciering voor 2000
niet ingrijpend zal gewijzigd worden. Dit zal slechts in
2001
gebeuren.
De
relatie
ziekenhuisgeneesheer-
ziekenhuisbeheerder speelt terzake een belangrijke rol.
Mijnheer de voorzitter, ik stel voor dat deze commissie
samen met de commissie voor de Volksgezondheid een
aantal gemeenschappelijke vergaderingen plant inzake
de
complexe
problematiek
van
de
ziekenhuis-
financiering.
Mijnheer Anthuenis, de financie¨le impact van de niet-
aanrekening
van
supplementen
in
twee-en
meer-
persoonskamers is niet zo groot dat de ziekenhuis-
financiering totaal ontwricht dreigt te geraken. Ramingen
spreken over een impact van 500 miljoen tot 1 miljard
frank. In de meeste ziekenhuizen wordt reeds sinds
geruime tijd niet langer een supplement gevraagd in
twee- en meerpersoonskamers.
Vasthouden aan de toepassing van de door het parle-
ment goedgekeurde beslissingen betekent, mijns in-
ziens, niet het einde van het overlegmodel. Integendeel,
ik wens een overleg inzake belangrijke kwalitatieve on-
derwerpen. Op die manier kan het overleg een nieuwe
dynamiek krijgen.
Le pre´sident : La parole est a` M. Daniel Bacquelaine.
M. Daniel Bacquelaine (PRL FDF MCC) : Monsieur le
pre´sident, monsieur le ministre, j'entends bien votre
re´ponse et j'appre´cie votre souci de re´tablir un dialogue
sur un certain nombre de sujets importants.
Vous l'avez dit vous-me^me, ce proble`me de l'article 50bis
et du supple´ment d'honoraires a une valeur symbolique.
C'est vrai mais, a` mon avis, le fait de supprimer la
distinction entre le conventionne´ et le non conventionne´,
ce qui constitue le symbole, est extre^mement dangereux.
En effet, quel sera encore l'avantage du me´decin a`
participer a` une convention ? Les diffe´rences entre la
convention et la non-convention seront progressivement
supprime´es. Ainsi, il y aura de moins en moins d'incitatifs
a` la convention. Or, actuellement, 83% des me´decins
sont conventionne´s. Le risque n'est pas re´el : la se´curite´
tarifaire existe de´ja` et si l'on y ajoute l'article 138 de la loi
sur les ho^pitaux qui impose a` tout e´tablissement hospi-
talier de veiller a` ce que le malade puisse e^tre soigne´ au
tarif de la convention, l'obligation existe donc de´ja`.
En fait, on ne m'enle`vera jamais de l'ide´e que ces
supple´ments d'honoraires constituent un proble`me pure-
ment ide´ologique, sinon commercial vis-a`-vis d'assuran-
ces hospitalisation cre´e´es par la suite. Il faut le courage
de voir les choses en face et de le dire : une ope´ration
commerciale prive´e sous-tendait le combat pour cet
article 50bis. Sur le plan e´thique et de´ontologique, il y a
matie`re a` re´flexion quant a` une mesure nullement ne´ces-
saire sur le plan de la se´curite´ tarifaire : dans une e´norme
majorite´ des ho^pitaux, cette se´curite´ tarifaire existe.
L'arsenal le´gislatif existait pre´alablement gra^ce a` l'arti-
cle 138 de la loi sur les ho^pitaux.
Tout ceci n'a donc strictement rien apporte´ de nouveau :
l'affaire e´tait purement ide´ologique, sinon tre`s discutable
d'un point de vue e´thique et de´ontologique.
De voorzitter : De heer Filip Anthuenis heeft het woord.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, wij moeten er alles aan doen om
een positieve sfeer te cree¨ren binnen het overlegmodel.
Artikel 50bis zal misschien lichtjes moeten worden aan-
gepast. Vandaag wachten wij dus af wat er komt. In de
nabije toekomst zullen wij wel zien wat er gebeurt.
Minister Frank Vandenbroucke : Wij zullen wat langer
geduld moeten hebben dan vandaag.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Filip Anthuenis aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
wettelijke informatie- en motiveringsverplichtingen
van de Rijksdienst voor Pensioenen inzake het
gewaarborgd inkomen voor bejaarden
(nr. 483)
Question orale de M. Filip Anthuenis au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les obligations
le´gales d'information et de motivation de l'Office
national des pensions en matie`re de revenu garanti
aux personnes a^ge´es
De voorzitter : De heer Filip Anthuenis heeft het woord.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
ik richt mij nu tot de minister in zijn hoedanigheid van
minister van Pensioenen.
Mijnheer de minister, in de loop van oktober en november
hebben heel wat zelfstandigen die vervroegd met pen-
sioen gingen en genieten van het gewaarborgd inkomen
voor bejaarden een afrekening ontvangen van de Rijks-
dienst voor Pensioenen met de mededeling dat het
maandelijks bedrag van het gewaarborgd inkomen ver-
laagd is. De brief van de Rijksdienst voor Pensioenen
HA 50
COM 060
17
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Filip Anthuenis
bevat enkel een afrekening en geen motivatie voor het
lagere bedrag dat men in de toekomst zal ontvangen,
noch de juridische grondslag waarop de verlaging is
gebaseerd, noch de vermelding bij wie en wanneer men
in beroep kan gaan tegen de genomen beslissing. Ik heb
intussen een paar keer gebeld en uit telefonische inlich-
tingen blijkt dat de Rijksdienst voor Pensioenen eigenlijk
jarenlang, namelijk vanaf 1 juli 1997, het bedrag van het
gewaarborgd inkomen voor bejaarden voor de groep van
de zelfstandigen fout zou hebben berekend.
De RVP verklaart het niet-verstrekken van meer informa-
tie door het feit dat dit ertoe zou leiden dat de dienst het
teveel betaalde bedrag retroactief zou moeten terugvor-
deren. Het sociaal handvest dat wij hier hebben goedge-
keurd is echter zeer duidelijk inzake de motiveringsplicht.
Artikel 7 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van
het handvest van de sociaal verzekerde stelt dat elke
instelling van sociale zekerheid belast met de betaling
van de sociale prestaties
gehouden is de belangheb-
benden uiterlijk op het moment van de uitvoering in
kennis te stellen van iedere hen betreffende gemoti-
veerde beslissing
. De wet bepaalt eveneens dat de
kennisgeving de bestaande mogelijkheden tot beroep
moet vermelden.
Mijnheer de minister, wat is er nu precies gebeurd ?
Welke berekeningsfout werd er gemaakt door de RVP ?
Het is duidelijk dat de RVP de wettelijke verplichtingen
inzake informatie en motivatie zoals bepaald in het
sociaal handvest niet volledig heeft nageleefd. Vindt u
niet dat de RVP een loopje neemt met de beginselen van
behoorlijk bestuur, waar wij als regeringspartijen achter
staan ? De mondelinge uitleg voor de afwezigheid van
enige motivatie, namelijk het feit dat men het teveel
betaalde bedrag dan retroactief zou moeten terugvorde-
ren, lijkt mij niet al te correct te zijn. Hoe staat u daar
tegenover ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer Anthuenis, ik zal eerst de feiten geven. Het
betreft hier een beperkt aantal gepensioneerde zelfstan-
digen, die een vervroegd rustpensioen en een gedeelte
gewaarborgd inkomen ontvangen. Volgens de wet die nu
van toepassing is dient voor de vaststelling van het recht
op gewaarborgd inkomen rekening te worden gehouden
met het rustpensioen van zelfstandigen, voor verminde-
ring wegens vervroeging. Mijns inziens is dat verkeerd. Ik
wil dat wijzigen. Dat betekent dat de RVP voor deze
dossiers, bij iedere verhoging van het minimumpensioen
voor zelfstandigen, een dubbele aanpassing moet uitvoe-
ren, enerzijds van het wettelijk betaalde pensioen voor
zelfstandigen en anderzijds van het theoretisch gedeelte
van het pensioen voor zelfstandigen, om nadien het te
betalen gewaarborgd inkomen te kunnen bepalen. Die
aanpassingen werden niet correct uitgevoerd. De recht-
zetting en de daaraan gekoppelde herberekening van het
gewaarborgd inkomen heeft voor sommige gevallen ge-
leid tot betaling van achterstallen en een verhoging van
het maandelijks te betalen inkomen. Voor een beperkt
aantal gevallen daarentegen - ongeveer 300 - leidde dit
tot een minieme vermindering van het maandelijks te
betalen gewaarborgd inkomen. De herberekening heeft,
conform artikel 14 van het Handvest van de Sociaal
Verzekerde, voor geen enkel geval geleid tot een terug-
vordering van te veel uitbetaalde bedragen.
Aan de betrokken personen werd, in strijd met het
Handvest van de Sociaal Verzekerde, enkel de afreke-
ning verstuurd met de vermelding van de nieuwe
pensioenrechten en werd op dat ogenblik geen bijko-
mende informatie verstrekt. Enkel voor de gepensioneer-
den die ondertussen de RVP hadden gecontacteerd
gebeurde dat schriftelijk. Ik heb de RVP de opdracht
gegeven om al deze gevallen op te sporen en hen de
nodige informatie te geven. Eveneens werden ondertus-
sen de nodige instructies gegeven om bij dergelijke
rechtzettingen de betrokken personen tijdig en conform
de bepalingen van het Sociaal Handvest op de hoogte te
stellen.
De voorzitter : De heer Filip Anthuenis heeft het woord.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Er is
een jammerlijke vergissing gebeurd. Als u de betrokke-
nen op de hoogte gaat brengen is er evenwel geen enkel
probleem.
Ik zou hierbij nog de aandacht willen vestigen op de
problematiek van het gewaarborgd inkomen. Het regeer-
akkoord bepaalt dat de laagste pensioenen zullen wor-
den opgetrokken. U hebt al bepaalde maatregelen aan-
gekondigd, maar we moeten ook nadenken over een
regeling voor de zelfstandigen die vervroegd op pensioen
gaan. Zij krijgen nu immers, per jaar dat zij vroeger op
pensioen gaan, 5% boete. Voor de loontrekkenden is dat
reeds geruime tijd afgeschaft. Ik ben mij ervan bewust
dat er budgettaire problemen zijn.
Minister Frank Vandenbroucke : Er is in een budget
voorzien om dat te corrigeren. Ik wens dat het gewaar-
borgd inkomen wordt berekend op het effectief uitbe-
taalde pensioen en niet op het theoretische pensioen.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Als dat het geval is kan
ik mij daarbij volkomen aansluiten.
Minister Frank Vandenbroucke : Ik vind dat een aber-
ratie. Het gaat immers vaak om relatief arme mensen, die
om een of andere reden - een faillissement of ziekte -
vroegtijdig zijn gestopt. Men doet alsof zij hadden kunnen
voortwerken.
18
HA 50
COM 060
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan
de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
het handhavingsbeleid inzake volksgezondheid
(nr. 492)
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
la politique de
sanctions en matie`re de sante´ publique
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, een goed gezondheids-
beleid, zeker met betrekking tot het aanbod van
gezondheidsvoorzieningen en -verstrekkers moet, mijns
inziens, gepaard gaan met een efficie¨nt handhavings-
beleid. Begrijp me niet verkeerd. Ik ben geen voorstander
van een repressief beleid. Ervaringen uit het verleden
hebben echter aangetoond dat, ondanks een hele batterij
juridische gronden en artikelen, een globale visie op het
handhavingsbeleid in ons land dikwijls ontbreekt.
Betaalt het RIZIV alleen de medische prestaties terug
geleverd door erkende diensten en instellingen ? Wie
staat in voor de vaststelling van exploitaties van niet-
erkende diensten ?
Dit is een complex probleem. De Gemeenschappen zijn
van oordeel dat ze niet kunnen optreden buiten de
ziekenhuizen. Niet-erkende diensten kunnen echter per-
fect buiten de ziekenhuismuren worden gee¨xploiteerd.
Wordt dezelfde naarstigheid terzake aan de dag gelegd
ten noorden en ten zuiden van de taalgrens ?
Zullen de fusies van ziekenhuizen en de diensten op
verschillende campussen deze problematiek niet doen
toenemen ? Op dit ogenblik is het niet altijd duidelijk op
welke campus bepaalde diensten zich bevinden.
Een ander pijnpunt heeft betrekking op de ontwikkeling
van de erkennings- en programmatienormen op federaal
niveau en de standpunten terzake van de Gemeen-
schappen. De erkenning van de gespecialiseerde
spoedgevallendiensten is daarvan een voorbeeld. De
verbanden zijn niet altijd duidelijk. Dit heeft gevolgen op
het terrein.
Mijnheer de minister, is er een taakverdeling inzake het
handhavingsbeleid ? Wie doet de vaststellingen in en
buiten de ziekenhuizen ? Welke instantie moet de regels
en de normen inzake financiering van medische presta-
ties doen respecteren in infrastructuren die daartoe niet
erkend zijn ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
de heer Vandeurzen heeft gelijk. Ik heb de vorige keer
niet heel precies op die vraag geantwoord. Het probleem
bestaat al geruime tijd. De organisatie en de administra-
tie van de gezondheidszorg steunt op twee pijlers en dat
is al meteen het basisvertrekpunt en de moeilijkheid.
Enerzijds is er een systeem van structurele en functio-
nele erkenningen van welbepaalde instellingen, centra
en diensten, kortom zorgverleners, en anderzijds is er de
terugbetaling van zorgen die aan specifieke voorwaarden
moeten voldoen. Het is duidelijk dat er tussen die twee
pijlers concurrentie moet bestaan. Met dat doel werd
enkele jaren geleden artikel 64 van de gecoo¨rdineerde
wet op de geneeskundige verzorgingen en uitkeringen
ingevoerd. Ik citeer artikel 64 :
Voor de verstrekkingen
die verricht worden met zware medische apparatuur of in
medische diensten, medisch-technische diensten, afde-
lingen of functies, bedoeld in de wet op de ziekenhuizen
en gecoo¨rdineerd op 7 augustus 1987, zoals ze door de
Koning worden omschreven, wordt het toekennen van
een verzekeringstegemoetkoming afhankelijk gesteld
van de voorwaarden dat die verstrekkingen worden uit-
gevoerd met apparatuur of in diensten die ten eerste
overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen inzake
programmatie en erkenning van voorbedoelde wet op de
ziekenhuizen en haar uitvoeringsbesluiten werden gei¨n-
stalleerd en gee¨xploiteerd; ten tweede door de minister
zijn erkend op grond van de door de Koning bepaalde
criteria, die inzonderheid betrekking kunnen hebben op
kwantiteitscontrole en financiering
. Einde citaat.
Op wetgevend vlak is het probleem in principe dus
geregeld. Men moet erkenning hebben en de dienst moet
gei¨nstalleerd zijn en gee¨xploiteerd worden op basis van
de voorwaarden die met de erkenning samenhangen.
Die wetsbepaling werd uitgevoerd bij de koninklijke be-
sluiten van 13 februari 1998 en 2 juni 1998. Deze
koninklijke besluiten hebben betrekking op de volgende
zware medische apparatuur en diensten : de dialyse, de
hartcatherisatie, de radiotherapie en de medische beeld-
vorming, meer bepaald computergestuurde tomogra-
fiee¨n, dus de scanner. In toepassing van die koninklijke
besluiten heeft het RIZIV het ministerie van Volksgezond-
heid verzocht alle betrokken erkenningen die door de
gemeenschapsministers werden verleend, mee te delen
aan het RIZIV. Deze informatie werd geverifieerd door de
technische raad voor ziekenhuisverpleging en aan de
betrokken diensten werd een identificatienummer mee-
gedeeld. De getuigschriften voor verstrekte hulp moeten
het identificatienummer bevatten van de dienst waarin de
verstrekkingen worden verleend en die geconfronteerd
zal worden met de erkenningslijst. Men heeft dus een
praktische verificatieprocedure ingevoerd en een gelijk-
aardig besluit inzake MNR is thans in de finale fase,
HA 50
COM 060
19
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
aangezien de adviesprocedure in het RIZIV bij de Raad
van State werd doorlopen. Voor de laboratoria, dialyse en
medische beeldvorming bestaat sinds lang een speci-
fieke procedure inzake erkenning van diensten.
Mijnheer Vandeurzen, u stelt terecht dat verschillende
controle-instanties bevoegd zijn voor de betrokken ma-
terie en dat het ingewikkeld is. Op het niveau van de
Gemeenschappen wordt toegezien of de erkende instel-
lingen voldoen aan de vooropgestelde normen. Daarvoor
streven de inspectiediensten door directe of indirecte
aansporing tot een correcte opvolging van die normen.
De controle beperkt zich in de praktijk tot de erkende
entiteiten. Op federaal niveau bepaalt aan de ene kant
Volksgezondheid de structurele en functionele normen.
Volksgezondheid heeft echter geen specifieke controle-
diensten hiervoor. Het toezicht wordt beperkt tot het
nazicht van de erkenningen.
Aan de andere kant gebeurt de controle op de terugbe-
taling van de uitgevoerde prestaties door de dienst
geneeskundige controle van het RIZIV, die zich vooral
richt op realiteit, conformiteit en overconsumptie. Een
uitspraak over het al dan niet ten laste nemen door de
verzekering geneeskundige verzorging is dan ook
slechts mogelijk wanneer op onbetwistbare wijze vast-
staat welke instelling op welke precieze plaats erkend is
en, in sommige gevallen, voor welbepaalde verstrekkin-
gen. Voor de erkenning door de gemeenschappen is het
voldoende dat de erkende entiteit gei¨dentificeerd wordt,
zonder dat dit precies aan een plaatsbepaling wordt
verbonden.
Een ander probleem op het terrein betreft het te dikwijls
retroactief of het voorlopig erkennen van diensten, omdat
de gevolgen van een niet-voldoen aan de normen te
zwaar worden geacht. Retroactief of voorlopig erkennen
bemoeilijkt uiteraard heel sterk een correcte toepassing
van de reglementering.
Ik denk niet dat dit probleem zeer breed is en dat wij het
moeten overschatten, maar er is inderdaad een punc-
tueel probleem. Gelet op de complexiteit van de materie
zal ik met mijn collega's, die terzake een bevoegdheid
hebben op de verschillende organisatieniveaus, contact
opnemen om tot een duidelijke afbakening en precisering
van de erkenning inzake alle zorgverleningsvormen te
komen. Daarbij zal ik bijzondere aandacht geven aan
erkenningsnormen die betrekking hebben op een site,
zodat prestaties, verleend buiten deze welbepaalde en
omschreven plaatsen, niet meer zullen kunnen worden
aangerekend in het kader van de verzekering voor ge-
neeskundige verzorging. De bedoeling hierbij is om in
overleg met de betrokken instanties en administraties tot
een meer gestroomlijnde controle te komen. Een goede
controle staat of valt immers met het al dan niet duidelijk
zijn van richtlijnen en teksten die de normen en voor-
waarden inzake zorgverlening bepalen.
Mijnheer de voorzitter, het is van essentieel belang dat
iedere burger precies weet of een bepaalde instelling of
dienst al dan niet erkend is en voor welke periode.
Daarbij moet hij de zekerheid hebben dat deze dienst
aan de gestelde kwaliteitsnormen beantwoordt. Dit is
duidelijk een topic voor de Interministerie¨le Conferentie
en ik zal het daar ook ter sprake brengen.
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik dank u voor dit antwoord en ik
deel uw mening in belangrijke mate. Het probleem moet
inderdaad niet worden overschat. Het kan mits goede
afspraken tussen alle betrokken overheden en diensten
op een coherente manier worden opgelost. Er is dus
geen sprake van een nieuwe regeling.
Mijnheer de minister, sta mij toe hieraan nog een element
toe te voegen. Wij moeten natuurlijk een realistisch
handhavingsbeleid organiseren. In de regelgeving moet
men op het fenomeen van de campussen en de sitege-
bonden definitie van erkenningen anticiperen. Het pro-
bleem reactief oplossen is bijna een onmogelijke kwestie.
Er zijn trends en evoluties, ook in het belang van de
patie¨nt, waarvan ik denk dat het zinloos is er met een
brute handhaving tegenaan te gaan als men niet eerst
duidelijk is geweest inzake wetgeving en erkenningsnor-
men. Een handhaving zonder een proactieve aanpak is
een slag in het water en frustreert alleen maar iedereen
die erbij betrokken is. De NMR is daarvan een zeer goed
voorbeeld. Het is een technologie waarvan ik mij nog
altijd afvraag waarom men ze op een dergelijke manier
programmeert dat iedereen erover in discussie gaat. Men
zou ervoor moeten zorgen dat er geen perverse finan-
cie¨le effecten van overconsumptie kunnen ontstaan. Vol-
gens mij zoekt men problemen als men in zulke techno-
logische evolutie niet proactief handelt en is het in dat
geval zinloos om een handhavingsbeleid op poten te
zetten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Hubert Brouns aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
de
kinderbijslag voor meerderjarige kinderen van grens-
arbeiders
(nr. 505
Question orale de M. Hubert Brouns au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les allocations
familiales pour les enfants majeurs des travailleurs
frontaliers
20
HA 50
COM 060
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : De heer Hubert Brouns heeft het woord.
De heer Hubert Brouns (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik zal kort zijn omdat de vraag reeds
eerder werd gesteld. Er werd gezegd dat de minister dit
probleem zou oplossen met twee aangepaste koninklijke
besluiten : het ene voor arbeiders die in Nederland
werken en het andere voor arbeiders die in Frankrijk
werken.
Een bericht in de krant van gisteren heeft me verrast.
Misschien werd het opgesteld naar aanleiding van de
vorige vraag ? Daarin wordt gezegd dat u in geen wets-
wijziging voorziet omdat de bestaande wetgeving nu
reeds de mogelijkheid biedt om via het beheerscomite´
aan deze categorie werknemers kinderbijslag toe te
kennen. In dat krantenbericht wordt vermeld dat u aan
het beheerscomite´ de opdracht hebt gegeven na te gaan
in welke mate kinderbijslag kan worden toegekend aan
de grensarbeiders in Frankrijk en Nederland.
Uit dit persbericht leid ik af dat u geen koninklijke
besluiten zult opstellen. De mogelijkheid bestaat dat dit
een foutief bericht is en dan is mijn vraag of het beheers-
comite´ inderdaad een beslissing zal nemen en tot uitvoe-
ring ervan zal overgaan, overbodig. Kan het beheersco-
mite´ dit op basis van het artikel waarin wordt bepaald dat
behartenswaardige gevallen kunnen worden aangeduid
en zonder dat koninklijke besluiten terzake zijn uitgevaar-
digd ?
Mijnheer de minister, uit uw reactie blijkt dat er wel
degelijk koninklijke besluiten zijn of zullen worden uitge-
vaardigd. Zijn deze koninklijke besluiten klaar en wan-
neer worden ze gepubliceerd ? Vanaf wanneer zullen de
grensarbeiders van die kinderbijslag kunnen genieten ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik heb een ontwerp van koninklijk besluit ter-
zake opgesteld.
Het beheerscomite´ van de RKW heeft een aantal bemer-
kingen gemaakt inzake de aanpassing van artikel 102,
paragraaf 1 van de samengeordende wetten op de
kinderbijslag. Deze aanpassing werd doorgevoerd ten
gevolge van de artikelen 18 en 19 van de wet houdende
fiscale en andere bepalingen van 4 mei 1999.
Ik som de bemerkingen van de RKW op. Een eerste
bemerking handelt over het discriminatoir karakter van
de voorgestelde aanpassing. De RKW vraagt zich af
waarom alleen kinderen van werknemers in Nederland
en Frankrijk in aanmerking kunnen komen en niet de
kinderen van werknemers in andere lidstaten die even-
min aanspraak kunnen maken op een recht op kinderbij-
slag.
Het beheerscomite´ vraagt zich eveneens af waarom
alleen kinderen van actieve werknemers het recht op
gezinsbijslag krijgen en waarom ze deel moeten uitma-
ken van het gezin.
Ten slotte wees het beheerscomite´ erop dat het nieuwe
artikel 102, paragraaf 1 van de kinderbijslagwet voor de
werknemers in Frankrijk die in Belgie¨ wonen het recht op
kinderbijslag onder de door de Koning te bepalen voor-
waarden toekent aan het eerste kind. De Franse wetge-
ving biedt geen recht op kinderbijslag voor de enige
kinderen vanaf 3 jaar.
De aanpassing van de wetgeving was overbodig omdat
artikel 102, paragraaf 1 van de samengeordende wetten
bepaalt dat de Koning op voorstel van het beheerscomite´
van de RKW deze rijksdienst kan belasten met de
toekenning van gezinsbijslag in categoriee¨n van behar-
tenswaardige gevallen die Hij bepaalt. De minister van
Sociale Zaken bepaalt op voorstel van de RKW de
voorwaarden waaronder deze gezinsbijslag wordt toege-
kend aan deze categoriee¨n van personen.
Mijn administratie heeft in het voorontwerp van koninklijk
en ministerieel besluit rekening gehouden met deze
bemerkingen. Op grond van het voorontwerp zou Bel-
gische gezinsbijslag zoals kinderbijslag, kraamgeld en
adoptiepremie worden toegekend aan in Belgie¨ wonende
personen op wie de EU-verordening 1408/71 van toepas-
sing is, die tewerkgesteld zijn in een andere lidstaat van
de Europese Unie als grensarbeider of er een sociale
uitkering genieten na dergelijke tewerkstelling.
Bovendien kan er slechts Belgische gezinsbijslag worden
toegekend op voorwaarde dat een dergelijke bijslag nog
niet werd toegekend of het recht ontbreekt op kinderbij-
slag, adoptiepremie of kraamgeld bij toepassing van
andere buitenlandse wetten of reglementen of krachtens
regels van toepassing op het personeel van een volken-
rechtelijke instelling. Het is een residuair recht. Op die
manier wordt de doelstelling van de wet van 4 mei 1999
gerealiseerd.
De discriminaties zullen worden weggewerkt door de
doelgroep ruimer te omschrijven. Dat heeft budgettaire
gevolgen. Ik heb de voorzitster van het beheerscomite´
van de RKW gevraagd de financie¨le weerslag van het
voorstel te onderzoeken en heb erop aangedrongen het
voorstel aan het comite´ voor te leggen als de financie¨le
impact de draagkracht van het stelsel niet overschrijdt.
Als blijkt dat de financie¨le weerslag de draagkracht van
het stelsel wel overschrijdt, zal ik de administratie de
opdracht geven een nieuw voorontwerp uit te werken met
een aantal beperkingen zodat de financie¨le haalbaarheid
kan worden gewaarborgd.
Het krantenbericht is correct. Ik zal het voorontwerp voor
advies aan de RKW bezorgen. Onze werkzaamheden
schieten goed op.
HA 50
COM 060
21
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : De heer Hubert Brouns heeft het woord.
De heer Hubert Brouns (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, ik reageer uiteraard heel
positief op de laatste bedenking van de minister. Het
verheugt me dat u zo goed bent opgeschoten, maar ik
weet uiteraard niet welke timing het beheerscomite´ zal
aanhouden. Is reglementair vastgelegd over welke ter-
mijn zij beschikken om hun advies te geven ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
voor zover ik weet is er geen termijn vastgelegd. De
minister kan wel aan deze instellingen een spoedbehan-
deling opleggen, maar dat gebeurt zelden. Ik zal evenwel
op spoed aandringen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 12.00 uur.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 12.00 heures.
22
HA 50
COM 060
01-12-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000