B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
COMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
VAN
DU
09-11-1999
09-11-1999
HA 50
COM 033
HA 50
COM 033
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 033
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes conférés pour l'Organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement du citoyens pour le changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social-chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie & ID21
Abréviations dans la numérotation des publications :
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
DOC 50 0000/00 : Documents parlementaires de la 50e
DOC 50 0000/00 : Parlementaire documenten van de 50e zittingsperiode +
législature, suivi du n° et dy n° consécutif
het nummer en het volgnummer
QRVA
: Question et Réponses écrites
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
HA
: Annales (Compte Rendu intégral)
HA
: Handelingen (Beknopt Verslag)
CRA
: Compte Rendu Analitique
BV
: Beknopt Verslag
PLEN
: Séance plénière
PLEN
: Plenum vergadering
COM
: Réunion de commission
COM
: Commissievergadering
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officiele publicaties, van de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation, 1008 Bruxelles
Natieplein, 1008 Brussel
Fax : 02/549 82 60
Fax : 02/549 81 60
Tél. : 02/549 82 74
Tel. : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Dinsdag 9 november 1999
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
-
COM 033
Mondelinge vraag van mevrouw Kathleen van der Hooft
aan de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de nieuwe regeling met betrekking tot de
au-pair-jongeren
(nr. 289)
7
sprekers : Kathleen van der Hooft, Laurette Onke-
linx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de mobiele werkplaatsen op gemeentelijk niveau
(nr. 315)
8
sprekers : Trees Pieters, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de controlegeneeskunde (nr. 249)
9
sprekers : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Mondelinge vraag van de heer Karel Van Hoorebeke aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
het optreden van de sociale bemiddelaar in het
kader van de staking van de Gentse havenarbeiders
(nr. 273)
10
sprekers : Karel Van Hoorebeke, Laurette Onkelinx,
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- de heer Guy D'haeseleer aan de vice-eerste minister en
minister van Werkgelegenheid over
de nieuwe regeling
voor thuiscontroles door de RVA
(nr. 316)
- de heer Filip Anthuenis aan de vice-eerste minister en
minister van Werkgelegenheid over
de nieuwe regeling
voor thuiscontroles door de RVA
(nr. 374)
11
sprekers : Guy D'haeseleer, Filip Anthuenis, Laurette
Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkge-
legenheid
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de bestrijding van zwartwerk (nr. 377)
13
sprekers : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen
en vrouwen in de federale adviesorganen
(nr. 380)
14
sprekers : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
Sommaire
Mardi 9 novembre 1999
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES - COM 033
Question orale de Mme Kathleen van der Hooft a` la
vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la
nouvelle re´glementation applicable aux jeunes au pair
(n° 289)
7
orateurs : Kathleen van der Hooft, Laurette Onkelinx,
vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Question orale de Mme Trees Pieters a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
les chantiers mobiles
au niveau communal
(n° 315)
8
orateurs : Trees Pieters, Laurette Onkelinx, vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
la me´decine de
contro^le
(n° 249)
9
orateurs : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Question orale de M. Karel Van Hoorebeke a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
l'intervention
du conciliateur social dans le cadre de la gre`ve des
travailleurs portuaires a` Gand
(n° 273)
10
orateurs : Karel Van Hoorebeke, Laurette Onkelinx,
vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Questions orales jointes de :
- M. Guy D'haeseleer a` la vice-premie`re ministre et
ministre de l'Emploi sur
le nouveau re`glement des con-
tro^les a` domicile par l'ONEM
(n° 316)
- M. Filip Anthuenis a` la vice-premie`re ministre et ministre
de l'Emploi sur
le nouveau re`glement des contro^les a`
domicile par l'ONEM
(n° 374)
11
orateurs : Guy D'haeseleer, Filip Anthuenis, Laurette
Onkelinx, vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
la lutte contre le travail
en noir
(n° 377)
13
orateurs : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
la pre´sence e´quilibre´e
d'hommes et de femmes dans les organes fe´de´raux
d'avis
(n° 380)
14
orateurs : Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx, vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi
HA 50
COM 033
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Jean-Jacques Viseur aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de toepassing van het begeleidingsplan voor werk-
lozen 1999-2000
(nr. 287)
15
sprekers : Jean-Jacques Viseur, Laurette Onkelinx,
vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
schorsing
16
Interpellatie van mevrouw Greta D'Hondt tot de vice-
eerste minister en minister van Begroting, Maatschappe-
lijke Integratie en Sociale Economie over
de tegemoet-
koming voor hulp aan bejaarden
(nr. 108)
16
sprekers : Greta D'Hondt, Johan Vande Lanotte, vice-
eerste minister en minister van Begroting, Maatschap-
pelijke Integratie en Sociale Economie
Moties
18
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de vice-
eerste minister en minister van Begroting, Maatschappe-
lijke Integratie en Sociale Economie over
de speciale
parkeerkaart voor gehandicapten
(nr. 381)
18
sprekers : Luc Goutry, Johan Vande Lanotte, vice-
eerste minister en minister van Begroting, Maatschap-
pelijke Integratie en Sociale Economie
Samengevoegde interpellaties van :
- mevrouw Annemie Van de Casteele tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over
de transfers in de
ziekteverzekering ten gevolge van de financiering van
bedden van intensieve aard
(nr. 97)
- de heer Jaak Van den Broeck tot de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen over
het overblijven van de
miljardentransfers van Noord naar Zuid via de financiering
van intensieve zorg
(nr. 113)
21
sprekers : Annemie Van de Casteele, Jaak Van den
Broeck, Frank Vandenbroucke, minister van Sociale
Zaken en Pensioenen, Luc Goutry, Jean-Marc Delize´e
Moties
26
Samengevoegde interpellatie en mondelinge vragen van :
- de heer Luc Goutry tot de minister van Consumenten-
zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en tot de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over
het chronisch
vermoedheidssyndroom
(nr. 109)
- mevrouw Annemie Van de Casteele aan de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over
het chronisch ver-
moedheidssyndroom
(nr. 294)
- de heer Jan Peeters aan de minister van Consumenten-
zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
het chro-
nisch vermoeidheidssyndroom en de administratieve
gezondheidsdienst
(nr. 373)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en
door de minister van Sociale Zaken en Pensioenen)
27
Question orale de M. Jean-Jacques Viseur a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
l'application
du plan d'accompagnement des cho^meurs 1999-2000
(n° 287)
15
orateurs : Jean-Jacques Viseur, Laurette Onkelinx,
vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi
suspension
16
Interpellation de Mme Greta D'Hondt au vice-premier
ministre et ministre du Budget, de l'Inte´gration sociale et
de l'Economie sociale sur
l'allocation pour l'aide aux
personnes a^ge´es
(n° 108)
16
orateurs : Greta D'Hondt, Johan Vande Lanotte, vice-
premier ministre et ministre du Budget, de l'Inte´gration
sociale et de l'Economie sociale
Motions
18
Question orale de M. Luc Goutry au vice-premier ministre
et ministre du Budget, de l'Inte´gration sociale et de
l'Economie sociale sur
les cartes de parking spe´cifiques
pour handicape´s
(n° 381)
18
orateurs : Luc Goutry, Johan Vande Lanotte, vice-
premier ministre et ministre du Budget, de l'Inte´gration
sociale et de l'Economie sociale
Interpellations jointes de :
- Mme Annemie Van de Casteele au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
les transferts qui s'ope`rent
dans le cadre de l'assurance maladie en raison du mode
de financement des lits intensifs
(n° 97)
- M. Jaak Van den Broeck au ministre des Affaires sociales
et des Pensions sur
la persistance du transfert de plu-
sieurs milliards entre le Nord et le Sud par le biais du
financement des soins intensifs
(n° 113)
21
orateurs : Annemie Van de Casteele, Jaak Van den
Broeck, Frank Vandenbroucke, ministre des Affaires
sociales et des Pensions, Luc Goutry, Jean-Marc
Delize´e
Motions
26
Interpellation et questions orales jointes de :
- M. Luc Goutry a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement et au ministre des Affaires sociales et des
Pensions sur
le syndrome de fatigue chronique (n° 109)
- Mme Annemie Van de Casteele au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
le syndrome de fatigue
chronique
(n° 294)
- M. Jan Peeters a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement sur
le syndrome de fatigue chronique et
le service de sante´ administratif
(n° 373)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement et par le ministre des Affaires sociales et
4
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
sprekers : Luc Goutry, Annemie Van de Casteele,
Jan Peeters, Frank Vandenbroucke, minister van So-
ciale Zaken en Pensioenen, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu
Moties
33
Mondelinge vraag van de heer Bruno Van Grootenbrulle
aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over
de verderzetting van de modernisering van de
sociale documenten
(nr. 220)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen)
34
sprekers : Bruno Van Grootenbrulle, Frank Vanden-
broucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
epider-
molysis bullosa
(nr. 236)
35
sprekers : Jo Vandeurzen, Frank Vandenbroucke,
minister van Sociale Zaken en Pensioenen
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- mevrouw Yolande Avontroodt aan de minister van So-
ciale Zaken en Pensioenen over
de verplichte aansluiting
van de sociaal verzekerden bij aanvullende verzekeringen
aangeboden door ziekenfondsen
(nr. 255)
- mevrouw Annemie Van de Casteele aan de minister van
Sociale
Zaken
en
Pensioenen
over
de solidaire
hospitalisatieverzekering van de Franstalige christelijke
ziekenfondsen
(nr. 367)
37
sprekers : Yolande Avontroodt, Annemie Van de Cas-
teele, Frank Vandenbroucke, minister van Sociale
Zaken en Pensioenen
orateurs : Luc Goutry, Annemie Van de Casteele, Jan
Peeters, Frank Vandenbroucke, ministre des Affaires
sociales et des Pensions, Magda Aelvoet, ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement
Motions
33
Question orale de M. Bruno Van Grootenbrulle au ministre
des Affaires sociales et des Pensions et a` la vice-premie`re
ministre et ministre de l'Emploi sur
la poursuite de la
modernisation des documents sociaux
(n° 220)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
34
orateurs : Bruno Van Grootenbrulle, Frank Vanden-
broucke, ministre des Affaires sociales et des Pensions
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
l'e´pidermolyse
bulleuse
(n° 236)
35
orateurs : Jo Vandeurzen, Frank Vandenbroucke, mi-
nistre des Affaires sociales et des Pensions
Questions orales jointes de :
- Mme Yolande Avontroodt au ministre des Affaires socia-
les et des Pensions sur
la souscription obligatoire par les
assure´s sociaux d'assurances comple´mentaires offertes
par les mutualite´s
(n° 255)
- Mme Annemie Van de Casteele au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
l'assurance hospitalisation
solidaire
des
mutualite´s
chre´tiennes
francophones
(n° 367)
37
orateurs : Yolande Avontroodt, Annemie Van de Cas-
teele, Frank Vandenbroucke, ministre des Affaires
sociales et des Pensions
HA 50
COM 033
5
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
6
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MARDI 9 NOVEMBRE 1999
OPENBARE VERGADERING VAN
DINSDAG 9 NOVEMBER 1999
De vergadering wordt geopend om 9.50 uur door de heer
Joos Wauters, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 9.50 heures par M. Joos
Wauters, pre´sident.
Mondelinge vraag van mevrouw Kathleen van der
Hooft aan de vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid over
de nieuwe regeling met be-
trekking tot de au-pair-jongeren
(nr. 289)
Question orale de Mme Kathleen van der Hooft a` la
vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la
nouvelle re´glementation applicable aux jeunes au
pair
De voorzitter : Mevrouw Kathleen van der Hooft heeft
het woord.
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Mijnheer de
voorzitter, de strengere voorwaarden van het nieuwe
koninklijk besluit hebben tot gevolg dat heel wat minder
arbeidskaarten werden afgeleverd aan au-pair-jongeren.
De reden hiervan is dat er niet was voorzien in een
overgangstermijn. De wetgeving heeft tevens aanleiding
gegeven tot heel wat interpretatieproblemen. Ik verwijs in
de eerste plaats naar de moeilijkheden in verband met de
homologatie van de diploma's van de buitenlandse jon-
geren. Bovendien bestaan er blijkbaar misverstanden
over het beheersen van een van de landstalen. Men eist
dat de au-pair de taal spreekt van de streek waar het
gezin woont en waar hij dus zal werken. Deze vereiste
doet twee soorten problemen rijzen. Ten eerste, er ko-
men vrijwel geen au-pairs meer in aanmerking om in
Vlaanderen te werken, behalve wanneer zij afkomstig
zijn uit Nederland of Zuid-Afrika, waar het schooljaar in
december eindigt terwijl een au-pair in ons land in juli,
augustus of september in dienst moet treden. Ten
tweede, de buitenlandse gezinnen die in Belgie¨ wonen
en die vaak met au-pairs werken, zijn weinig gebaat met
een au-pair die Nederlands, Duits of Frans spreekt
wanneer de voertaal in hun gezin Engels is.
Door de stringente termijnen kunnen gezinnen in Vlaan-
deren bijna geen au-pair-jongere meer in dienst nemen.
Graag had ik van de minister vernomen of het de
bedoeling is van de wetgever dat er zo weinig mogelijk
au-pairs in ons land aan het werk kunnen. Is de minister
van oordeel dat de huidige taalvoorwaarden, die uiterst
strikt worden gei¨nterpreteerd, nog houdbaar zijn, vooral
met het oog op de in ons land wonende buitenlandse
gezinnen ? Deze wet, die oorspronkelijk de bedoeling
had misbruiken tegen te gaan, cree¨ert nieuwe misbrui-
ken. Ik vrees dat er opnieuw een illegaal circuit zal
ontstaan van meisjes die in gezinnen worden tewerkge-
steld. Aangezien niet werd voorzien in overgangsbepa-
lingen, hebben tal van gezinnen problemen inzake de
opvang van kinderen. Is de minister van plan op dit vlak
initiatieven te nemen ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Laurette Onkelinx : Mijnheer de voorzitter, op
het einde van de vorige legislatuur werd de wetgeving
aangaande de tewerkstelling van buitenlandse werkne-
mers aangepast en gecoo¨rdineerd via de wet van 30 april
1999 en het koninklijk besluit van 9 juni 1999 ter uitvoe-
ring van deze wet.
Wat de tewerkstelling van au-pair-jongeren betreft, werd
in deze nieuwe wetgeving een aantal bijkomende voor-
waarden ingeschreven waaraan zowel de gastgezinnen
als de au-pairs moeten voldoen. Met deze nieuwe voor-
waarden wilde men in het verleden vastgestelde misbrui-
ken uitsluiten. Zo bepaalt de nieuwe wetgeving onder
andere dat de au-pair niet meer dan vier uur per dag en
20 uur per week mag werken, gewone dagelijkse taken
en kinderoppas inbegrepen, dat hij een zakgeld moet
krijgen van minstens 12 000 frank per maand en dat het
gastgezin een verzekering moet afsluiten voor de risico's
in geval van ziekte of ongeval.
Sommige andere voorwaarden doen in de praktijk even-
wel problemen rijzen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de
voorwaarde dat de au-pair een basiskennis moet hebben
van een van de drie landstalen en dat hij in de loop van
de maanden juli, augustus en september moet beginnen
HA 50
COM 033
7
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette
te werken. Als gevolg hiervan zijn tijdens de voorbije
maanden heel wat problemen gerezen bij het afleveren
van arbeidsvergunningen. Dit is in de eerste plaats een
aangelegenheid voor de Gewesten aangezien zij de
bevoegde instanties zijn voor het afleveren van de ar-
beidsvergunningen en arbeidskaarten.
De toepassingsproblemen van deze nieuwe wetgeving,
die overigens niet beperkt zijn tot de tewerkstelling van
au-pairs, doen vermoeden dat de wetgeving wellicht
overhaast werd ingevoerd. Sinds enkele weken zijn mijn
diensten samen met de Gewesten bezig met het maken
van een overzicht van alle toepassings- en interpretatie-
problemen ten einde het koninklijk besluit terzake aan te
passen. De voorstellen tot aanpassing zullen midden
november aan de Adviesraad voor buitenlandse arbeids-
krachten worden voorgelegd.
En ce qui concerne vos questions plus concre`tes, je
voudrais faire quatre remarques.
D'abord, la le´gislation actuelle concernant les jeunes au
pair est actuellement faite de manie`re a` ce que the´ori-
quement, la possibilite´ d'un emploi au pair existe. Mais
en pratique, cela est quasiment impossible. Selon la
connaissance que j'ai a` l'heure actuelle du dossier, cela
ne me semble pas e^tre la bonne option. Soit il faudra
supprimer cette possibilite´ - ce qui est d'ailleurs pro^ne´
par le centre contre le racisme et pour l'e´galite´ des
chances -, soit il faudra en faire un ensemble applicable,
sans pour autant toucher a` la protection du jeune au pair.
Secundo, la condition imposant de parler une des trois
langues nationales a e´videmment e´te´ inspire´e par le
souci que les jeunes engage´s au pair doivent pouvoir
communiquer avec les enfants de la famille d'accueil,
sinon une relation de confiance ne pourrait pas s'e´tablir.
Vous avez e´galement fait allusion a` un exemple ou` la
langue de la famille d'accueil est une autre langue qu'une
des trois langues nationales. Cela pourrait, par exemple,
concerner une famille e´tablie dans notre pays dans le
cadre d'une fonction aupre`s d'une institution europe´enne
ou autre. Dans ce cas, la de´finition actuelle de cette
condition ne me semble pas adapte´e.
Troisie`mement, c'est parce que dans le passe´, le re´gime
des jeunes au pair a e´te´ utilise´ pour attirer des jeunes
femmes dans des milieux de prostitution que la le´gisla-
tion en cette matie`re a e´te´ rendue plus se´ve`re. Si cette
se´ve´rite´ me`ne cependant a` rendre la le´gislation inexe´cu-
table, un risque existe en effet que la le´gislation soit
contourne´e en attirant de la main-d'oeuvre ille´gale.
Et enfin, puisque la loi de base a de´ja` e´te´ publie´e au
Moniteur belge du 21 mai, les me´nages - et certainement
les bureaux
au pair - e´taient au courant de ce que la
modification e´tait proche. Donc, ne compter que sur le
fait de pouvoir attirer une (ou un) jeune au pair pour
l'accueil des enfants a` partir du mois de septembre 1999
est vraisemblablement une attitude imprudente.
Comme je vous l'ai dit, le conseil consultatif a e´te´
inte´resse´. De`s qu'il aura e´mis son avis a` propos des
modifications possibles de l'arre^te´ royal du 9 juin, je
pre´senterai bien entendu ce dossier au Conseil des
ministres.
De voorzitter : Mevrouw Kathleen van der Hooft heeft
het woord.
Mevrouw Kathleen van der Hooft (VLD) : Mijnheer de
voorzitter, ik heb een opmerking met betrekking tot de
periode van drie maanden. Enerzijds, ben ik het eens
met deze bepaling aangezien het schooljaar in ons land
in september start en in juni eindigt. Anderzijds, valt de
behoefte aan kinderopvang niet noodzakelijk samen met
deze periode. Bij het overlijden van een van de ouders
moet soms dringend een oplossing komen. Een au-pair
zou in een dergelijk geval een uitkomst betekenen.
Maatregelen kunnen immers niet worden uitgesteld om-
dat het gezin voor een voldongen feit staat.
Kan de minister mij meedelen welke andere mogelijkhe-
den er zijn voor de opvang van kinderen ?
Le pre´sident : La parole est a` la ministre.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, tout le monde est d'accord : c'est une proble´mati-
que difficile.
La le´gislation va e´voluer. J'attends les avis du conseil
consultatif. En attendant, je suis bloque´e par un arre^te´
royal qui a e´galement e´te´ publie´. Donc, je pense qu'il faut
nous donner un peu de temps afin d'adopter le meilleur
re´gime en cette matie`re pour l'avenir. En ce qui concerne
le passe´, je crois que la porte est relativement ferme´e.
Le pre´sident : L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Pieters aan de
vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de mobiele werkplaatsen op gemeentelijk
niveau
(nr. 315)
Question orale de Mme Trees Pieters a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
les
chantiers mobiles au niveau communal
8
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
pre´sident
De voorzitter : Mevrouw Trees Pieters heeft het woord.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
het probleem van de mobiele werkplaatsen is helemaal
niet opgelost. Ik heb gisteren een nieuwe vraag inge-
diend, die ik vandaag niet zal stellen omdat ik de minister
de tijd wil geven het antwoord grondig voor te bereiden :
er heerst veel ongenoegen in de sector. Architecten
vinden dat zij niet bevoegd zijn om het werk te doen. De
problemen zijn zeker niet opgelost. Er wordt aangedron-
gen op een gesprek met de minister.
Mijn vraag van vandaag gaat over de mobiele werkplaat-
sen op gemeentelijk niveau. De wet van 1 augustus 1999
en het koninklijk besluit van 3 mei 1999 over de coo¨rdi-
natie van de veiligheid op tijdelijke en mobiele bouwplaat-
sen in uitvoering van de wet op het welzijn van de
werknemers moeten in werking treden. Deze wet heeft
ook gevolgen voor de gemeenten. De gemeenten moe-
ten zelf een coo¨rdinator aanstellen, zowel voor de
ontwerpfase als voor de uitvoeringsfase van de bouw-
werken.
Voor vele gemeentebesturen rijzen er concrete en prak-
tische vragen over deze wetgeving. Is de reglementering
eveneens van toepassing op werken die de gemeenten
dagelijks in eigen beheer uitvoeren ? Is er voor de
gemeenten in overgangsmaatregelen voorzien ? Zijn de
verplichtingen ook van toepassing op kleinere gemeen-
ten ? En zo ja : wat is een kleinere gemeente ?
Le pre´sident : La parole est a` la ministre.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, avant de re´pondre pre´cise´ment aux trois questions
qui viennent de m'e^tre pose´es, je voudrais rappeler que
cette proble´matique doit e^tre traite´e dans le cadre d'un
arre^te´ royal du 3 mai 1999, pris par la ministre qui m'a
pre´ce´de´e, apre`s un avis unanime du Conseil national du
travail et apre`s de tre`s longues ne´gociations dans le suivi
d'une directive europe´enne.
Donc, chaque fois que vous m'interrogerez sur les chan-
tiers mobiles, je vous ferai la me^me re´ponse, a` savoir
qu'en ce moment, j'essaie d'assouplir les re`gles de
l'arre^te´ royal afin qu'elles re´pondent aux proble`mes de
terrain que connaissent les architectes et les entrepre-
neurs, et dans le souci de prote´ger les travailleurs.
Voila` pour le pre´ambule.
Het koninklijk besluit van 3 mei 1999 is van toepassing op
de tijdelijke of mobiele werkplaatsen waar werkzaamhe-
den worden uitgevoerd door ten minste twee onderne-
mers die gelijktijdig of achtereenvolgens optreden.
Net zoals de richtlijn is dit koninklijk besluit van toepas-
sing op alle opdrachtgevers, dus ook op de gemeenten
die werken doen uitvoeren door twee aannemers of die
zelf werken uitvoeren in samenwerking met een externe
ondernemer. Het koninklijk besluit is niet van toepassing
wanneer de gemeente werken uitvoert met uitsluitend
eigen personeel.
De regel geldt zowel voor kleine als voor grote gemeen-
ten.
Ik heb de overgangsmaatregelen reeds uiteengezet in de
commissie. In de eerste plaats is het niet verplicht een
projectcoo¨rdinator aan te wijzen voor de projecten die
vo´o´r 1 augustus 1999 werden aangevat. Voorts zijn er de
bepalingen die de ingenieurs, de architecten, de onder-
nemers, de conducteurs van de werken en de werfleiders
toelaten hun coo¨rdinatiefuncties te blijven uitoefenen
voor zover zij de verbintenis aangaan om een scholing te
volgen of om een gelijkwaardige schriftelijke proef af te
leggen binnen de drie jaar.
De voorzitter : Mevrouw Trees Pieters heeft het woord.
Mevrouw Trees Pieters (CVP) : Mijnheer de voorzitter, er
is dus geen uitzondering voor kleinere gemeenten. Klopt
het dat de wet niet van toepassing is wanneer de
gemeenten uitsluitend met eigen personeel werken ?
Minister Laurette Onkelinx : Inderdaad.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de controlegeneeskunde (nr. 249)
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la
me´decine de contro
^ le
De voorzitter : Mevrouw Greta D'Hondt heeft het woord.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de vice-eerste minister, de wet van 13 juni 1999
op de controlegeneeskunde is een belangrijke realisatie.
Deze basiswet vereist een groot aantal uitvoerings-
besluiten, waarvan ik de grote krachtlijnen zal weerge-
ven. Er is onder meer nood aan een uitvoeringsbesluit
met betrekking tot de onafhankelijkheidsverklaring van
de controlearts, de samenstelling en werking van de
opvolgingscommissie, de kennisgeving van klachten aan
de Orde van geneesheren, de regels met betrekking tot
de inschrijving op de lijst van de artsen-scheidsrechters,
de schrapping en schorsing van artsen, de vaststelling
van de kosten van de scheidsrechterlijke procedure, de
HA 50
COM 033
9
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
wijze waarop een scheidsrechterlijke procedure moet
worden ingesteld, de toezichthoudende ambtenaren en
een aantal bepalingen inzake de inwerkingtreding van de
wet. De basiswet verleent de Koning de machtiging tot
het nemen van alle uitvoeringsbesluiten die te maken
hebben met deze wet.
Aangezien de goedkeuring van deze basiswet jaren heeft
geduurd en wij zeer goed beseffen hoe belangrijk deze
wet is, had ik graag van de minister vernomen hoever het
staat met de uitvoeringsbesluiten.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Laurette Onkelinx : Mijnheer de voorzitter,
collega's, de Administratie arbeidshygie¨ne en genees-
kunde van mijn departement heeft twee ontwerpen van
koninklijk besluit uitgewerkt voor de uitvoering van de wet
van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde.
Het eerste ontwerp heeft betrekking op de samenstelling
en de werking van de opvolgingscommissie waarvan
sprake in artikel 4 van de wet.
Het tweede ontwerp bepaalt de criteria betreffende de
onafhankelijkheid van de controleartsen. Het bepaalt
eveneens de inschrijvings-, schrappings- of schorsings-
modaliteiten op de lijst van de artsen-scheidsrechters
evenals de behandeling van de klachten betreffende het
gebrek aan bevoegdheid of aan onafhankelijkheid van de
artsen-scheidsrechters en hun beroepsfouten en betref-
fende de organisatie van het toezicht en de werking van
de controlegeneeskunde.
De beide ontwerpen zullen binnen afzienbare tijd voor
advies aan de Nationale Arbeidsraad worden voorge-
legd.
De andere bepalingen, onder meer de bepaling inzake
de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 31 van de wet
van 3 juli 1978, kunnen pas worden gerealiseerd zodra
de eerste hierboven omschreven fase is afgerond.
De voorzitter : Mevrouw Greta D'Hondt heeft het woord.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
is de Nationale Arbeidsraad gebonden aan een termijn
voor het verstrekken van zijn advies ?
Le pre´sident : La parole est a` la ministre.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, nous essayerons d'abord de ne pas donner de
de´lai. Mais si le Conseil national du travail trai^ne trop,
nous le redemanderons en fixant un de´lai.
Mme Greta D'Hondt (CVP) : Bien, car sur le terrain, il y
a urgence.
Le pre´sident : L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van de heer Karel Van Hoorebeke
aan de vice-eerste minister en minister van Werkge-
legenheid over
het optreden van de sociale bemid-
delaar in het kader van de staking van de Gentse
havenarbeiders
(nr. 273)
Question orale de M. Karel Van Hoorebeke a` la
vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
l'intervention du conciliateur social dans le cadre de
la gre`ve des travailleurs portuaires a` Gand
De voorzitter : De heer Karel Van Hoorebeke heeft het
woord.
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de vice-eerste minister, ik dacht dat
ik te laat zou komen voor het stellen van mijn vraag
omdat ik op weg hierheen te maken heb gekregen met
een probleem van sociale onrust.
Iedereen moet toegeven dat wij worden geconfronteerd
met een toenemende sociale onrust. Dit probleem heeft
zich op een acute manier gemanifesteerd in de Gentse
haven. Na een eerste staking hebben er onderhandelin-
gen plaatsgevonden. Gedurende een etmaal waren er
problemen in de Gentse haven. Natuurlijk is elke staking
vervelend, zeker bij het openbaar vervoer. Het is verve-
lend wanneer de trein niet opdaagt, wanneer men uren-
lang in de file staat of wanneer men in de luchthaven
moet wachten op zijn bagage. Elke staking is een storend
element. Een staking in de haven leidt tot zware verliezen
voor de bedrijven en zelfs tot afleiding van vrachten.
Ogenblikken van sociale onrust in deze sector vereisen
een performante reactie. In Gent was deze reactie blijk-
baar niet efficie¨nt genoeg. De onderhandelingen na de
eerste staking hebben tot een raamakkoord en tot een
tijdelijk opschorten van de staking geleid. Na enkele
dagen is de sociale onrust echter opnieuw toegenomen
en is er een tweede stakingsmoment geweest. De so-
ciale bemiddelaar was niet vrij om de onderhandelingen
te leiden omdat hij zich op dat ogenblik bezighield met de
sociale onrust in de banksector. De havenschepen heeft
toen het initiatief genomen om de partijen samen te
brengen om een oplossing te zoeken. Ik wijs erop dat een
havenschepen niet de taak heeft te bemiddelen tussen
werkgevers en werknemers. Dit is de taak van de sociale
bemiddelaar. Wij stellen vast dat de sociale bemiddelaar
in deze zaak in gebreke is gebleven. Hij was echter wel
aanwezig op het ogenblik dat de oplossing werd gepre-
senteerd en heeft opgemerkt dat hij een dergelijke toe-
stand in de toekomst niet zou toelaten. Het is onaan-
vaardbaar dat een bedrijf dat wordt geconfronteerd met
sociale onrust, rekening moet houden met de beschik-
10
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Karel Van Hoorebeke
baarheid van de sociale bemiddelaar. Zelfs wanneer de
sociale bemiddelaar niet beschikbaar is, moet alles in het
werk worden gesteld om de onderhandelingen aan te
vatten en de staking te bee¨indigen.
Wellicht is het ogenblik aangebroken om de rol van de
sociale bemiddelaar te evalueren. De staking die mo-
menteel aan de gang is in de luchthaven van Zaventem,
blijft veel te lang aanslepen. De sociale bemiddelaar
pendelt tussen beide partijen, maar aangezien zijn werk-
dag waarschijnlijk om 17.00 uur eindigt, blijven de pro-
blemen voortduren met alle gevolgen van dien voor de
reizigers en de bedrijven. Wij moeten overwegen de
sociale bemiddelaar een proactieve rol te geven in plaats
van de pendeldiplomatie op gang te brengen op het
ogenblik dat de sociale onrust is uitgebroken.
Graag had ik van de minister vernomen wat de precieze
oorzaken zijn van de sociale onrust in de Gentse haven.
Meent zij niet dat het ogenblik is aangebroken om de rol
van de sociale bemiddelaar te evalueren ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Laurette Onkelinx : Mijnheer de voorzitter, ik
werd geregeld op de hoogte gehouden van de toestand
in de haven van Gent door de betrokken bemiddelaar,
voorzitter van het paritair subcomite´.
De partijen hebben deze ambtenaar niet verzocht om
tussenbeide te komen. Hij heeft zelf het initiatief geno-
men om op 20 oktober 1999 een verzoeningsvergadering
te organiseren.
Het geschil betreft de interpretatie van een collectieve
arbeidsovereenkomst van juni 1999 inzake de weekend-
vergoedingen. De partijen konden hierover jammer ge-
noeg geen akkoord bereiken.
De heer Van Hoorebeke weet ongetwijfeld dat een be-
middelaar over geen enkele scheidsrechterlijke macht
beschikt.
Ons
systeem
van
collectieve
arbeids-
betrekkingen is gebaseerd op het sociaal overleg en op
de bemiddelende rol van de daartoe aangewezen amb-
tenaren. Wanneer de partijen het niet eens zijn over een
voorstel tot oplossing, moeten er andere maatregelen
worden genomen.
Ik ben mij ervan bewust dat een geschil in een haven-
gebied sociale en economische schade tot gevolg kan
hebben.
De voorzitter : De heer Karel Van Hoorebeke heeft het
woord.
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Mijnheer de
voorzitter, ik noteer dat de partijen zelf om de tussen-
komst van de sociale bemiddelaar moeten verzoeken. Ik
vraag mij af of dit wel een efficie¨nte procedure is aange-
zien de partijen zich reeds in een conflictsituatie bevin-
den. Zij moeten dan trachten een akkoord te bereiken
over het inroepen van de tussenkomst van de sociale
bemiddelaar. In dit concrete geval heeft de haven-
schepen de tussenkomst van de sociale bemiddelaar
afgewacht alvorens op te treden. De bemiddelings-
procedure moet beter worden geregeld.
Le pre´sident : La parole est a` la ministre.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, je crois que notre colle`gue attendait une autre
re´ponse. Mais dans l'e´tat actuel de la le´gislation, le
conciliateur social ne peut se fonder que sur sa propre
diplomatie, sa propre psychologie et sur la volonte´ des
parties en cause. Il n'a pas d'autre possibilite´ d'interven-
tion que celle-la`. De plus, il me semble difficile d'aller
au-dela`, puisqu'il s'agit d'un conflit prive´.
De heer Karel Van Hoorebeke (VU&ID) : Ik ben het
daarmee volkomen eens. Ik vraag mij echter af of het
ogenblik niet is aangebroken om de wetgeving terzake te
evalueren ten einde sociale conflicten op een proactieve
manier te kunnen benaderen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- de heer Guy D'haeseleer aan de vice-eerste minister
en minister van Werkgelegenheid over
de nieuwe
regeling voor thuiscontroles door de RVA
(nr. 316)
- de heer Filip Anthuenis aan de vice-eerste minister
en minister van Werkgelegenheid over
de nieuwe
regeling voor thuiscontroles door de RVA
(nr. 374)
Questions orales jointes de :
- M. Guy D'haeseleer a` la vice-premie`re ministre et
ministre de l'Emploi sur
le nouveau re`glement des
contro
^ les a` domicile par l'ONEM
- M. Filip Anthuenis a` la vice-premie`re ministre et
ministre de l'Emploi sur
le nouveau re`glement des
contro
^ les a` domicile par l'ONEM
De voorzitter : De heer Guy D'haeseleer heeft het
woord.
De heer Guy D'haeseleer (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, sinds 30 april 1999 is de
procedure voor de thuiscontrole van de gezinstoestand
van werklozen gewijzigd. Vroeger konden de inspecteurs
van de RVA onaangekondigd controles verrichten. Dit is
nu niet meer mogelijk. De werklozen worden eerst op het
werkloosheidsbureau ontboden voor een onderhoud. En-
HA 50
COM 033
11
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Guy D'haeseleer
kel wanneer men vermoedens heeft dat de opgegeven
gezinstoestand niet strookt met de waarheid, mag men
een controle aan huis uitvoeren mits akkoord van de
werkloze zelf of van de voorzitter van de arbeidsrecht-
bank.
De nieuwe procedure is veel omslachtiger dan de oude
procedure. Bovendien wordt de administratieve romp-
slomp aanzienlijk verhoogd door de briefwisseling die
moet worden gevoerd. Oudere werklozen hebben vaak
te kampen met mobiliteitsproblemen. Er blijken ook pro-
blemen
te
zijn
met
lange
wachttijden
van
de
werkloosheidsbureaus zelf en de interpretatie van de
oproepingsbrief is niet altijd duidelijk.
Er rijzen vragen met betrekking tot de efficie¨ntie van een
dergelijke methode. Deze controles hebben uiteindelijk
tot doel te vermijden dat er door het opgeven van een
foutieve gezinstoestand financie¨le fraude wordt gepleegd
en zij moeten ervoor zorgen dat het geld op de juiste
plaats terechtkomt. Voor een inspecteur van de RVA is
het zeer moeilijk om te bewijzen dat een alleenstaande
eigenlijk samenwoont. Het feit dat men met iemand
slaapt bewijst niet dat men met deze persoon samen-
woont. Onaangekondigde controles bieden het voordeel
dat men de werkloze op basis van ondubbelzinnige
vaststellingen kan doen toegeven dat er effectief sprake
is van samenwonen en dat de opgegeven gezins-
toestand niet klopt. Met de nieuwe procedure is het
verrassingseffect volledig verdwenen en kunnen perso-
nen die effectief fraude willen plegen, zich degelijk voor-
bereiden op het onderhoud op het werkloosheidsbureau.
Tevens kunnen zij bij toestemming voor een visitatie alle
sporen die op samenwoonst zouden kunnen wijzen,
vooraf uitwissen. Men kan hieruit besluiten dat de nieuwe
methode de fraude in de hand werkt in plaats van ze
tegen te gaan.
Naar verluidt zouden er problemen zijn met betrekking tot
de interpretatie van de oproepingsbrief. Uit de brief blijkt
niet duidelijk of de controle al dan niet verplicht is. Heeft
de administratie van de minister reeds een eerste eva-
luatie van de nieuwe procedure uitgevoerd ? Is de minis-
ter tevreden over het resultaat of stelt zij bijsturingen in
het vooruitzicht ? Is de minister van oordeel dat de
nieuwe procedure effectief doeltreffend werkt ? Of werkt
deze procedure de fraude in de hand ?
De voorzitter : De heer Filip Anthuenis heeft het woord.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de vice-eerste minister, tijdens de vorige legis-
latuur hebben wij een discussie gevoerd naar aanleiding
van het Belgisch actieplan 1998 omtrent deze problema-
tiek. Deze discussie was niet altijd gespeend van electo-
raal opbod. De heer D'haeseleer was op dat ogenblik nog
geen parlementslid. Het verwondert mij overigens dat hij
vandaag aanwezig is in het parlement, het is immers tien
jaar geleden dat de Berlijnse muur werd gesloopt.
De heer Guy D'haeseleer (Vlaams Blok) : Dat wordt pas
vanavond gevierd.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Volgens de nieuwe
procedure wordt de werkloze vooraf in het RVA-kantoor
ontboden voor een verificatieonderhoud, in voorkomend
geval later gevolgd door een huisbezoek op basis van de
toestemming die de werkloze gaf op het ogenblik van het
onderhoud of op basis van de toelating van de voorzitter
van de arbeidsrechtbank.
Deze methode is niet efficie¨nt en zal weinig resultaten
hebben. Ik heb mijn mening dienaangaande nog steeds
niet gewijzigd. In het belang van de echte gezinshoofden
en van de echte alleenstaanden moeten wij streven naar
een efficie¨nte werking van het systeem.
Hoeveel oproepingen heeft de RVA reeds verricht sinds
het in werking treden van deze nieuwe procedure ?
Hoeveel werklozen hebben er niet op gereageerd ?
Hoeveel werklozen hebben een onderhoud geweigerd ?
Welke procedure wordt er gevolgd indien de opgeroepen
werkloze niet reageert op de uitnodiging van de RVA of
weigert erop in te gaan ? Wat zijn de ervaringen van de
RVA-controleurs ? Acht de minister een bijsturing van de
huidige procedure noodzakelijk ? Indien dit het geval is,
in welke zin overweegt zij de procedure dan aan te
passen ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Laurette Onkelinx : Mijnheer de voorzitter,
collega's, de nieuwe procedure is van toepassing sedert
1 augustus 1999. Ik heb de cijfergegevens omtrent deze
procedure bij de RVA opgevraagd. De cijfers die mij
werden meegedeeld, slaan enkel op de maand augustus.
1 000 werklozen werden voor een onderhoud uitgeno-
digd door middel van een gewone brief.
124 werklozen hebben een onderhoud gehad in het
werkloosheidsbureau. In zes dossiers werd een niet-
conforme toestand vastgesteld en in vijf gevallen werd de
toelating aangevraagd voor een huisbezoek vermits er
twijfel bleef bestaan. Er werd e´e´n huisbezoek afgelegd,
waarbij een niet-conforme toestand werd vastgesteld.
37 werklozen hadden een gerechtvaardigde reden om
zich niet aan te bieden en drie werklozen wensten zich
niet aan te bieden. In e´e´n geval vond het huisbezoek
reeds plaats met de toestemming van de werkloze en
werd er een niet-conforme toestand vastgesteld.
18 werklozen werden per aangetekend schrijven uitge-
nodigd aangezien zij niet hadden gereageerd op de
gewone brief of omdat zij hun afwezigheid op het voor-
ziene onderhoud niet hadden gerechtvaardigd. Ingevolge
deze aangetekende brieven heeft er reeds een onder-
houd plaatsgevonden, waarbij een conforme toestand
werd vastgesteld.
12
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Laurette Onkelinx
J'ai demande´ a` l'administration d'actualiser les statisti-
ques. Il me semble que l'on ne peut pas uniquement se
contenter de celles du mois d'aou^t.
Cela e´tant, en fonction des e´le´ments que je viens de
vous communiquer, l'on peut de´ja` constater que les
pre´sidents des tribunaux du travail n'ont pas e´te´ sollicite´s
par l'ONEM. Il existe diverses raisons a` cela, parmi
lesquelles je retiens l'existence de proble`mes juridiques
lie´s a` la saisine du juge, a` l'application du Code judiciaire
a` la demande de celle-ci.
Il semble que la phase judiciaire de la proce´dure ne soit
actuellement pas satisfaisante.
Je dois dire aussi que la lettre de convocation - le
formulaire C36-110 pour e^tre pre´cise - contient les diffe´-
rentes possibilite´s de re´action qui s'ouvrent au cho^meur.
Cette lettre est accompagne´e d'une information comple`te
relative aux re`gles de fixation du montant des allocations
de cho^mage et d'un avis d'absence a` retourner e´ventuel-
lement a` l'ONEM. La lettre est re´dige´e conforme´ment a`
l'article 23 de la loi.
Cela dit, que vais-je faire ? Comme je viens de vous le
dire, je pense que l'ONEM doit re´actualiser les statisti-
ques qui m'ont e´te´ communique´es. Normalement, tous
les deux mois, l'ONEM nous remet ce type de statisti-
ques. Donc, je verrai bien, notamment en fonction de
celles qui vont me parvenir prochainement, la re´action a`
avoir. Je me demande si une re´forme ne doit pas e^tre
propose´e en la matie`re au gouvernement.
De voorzitter : De heer Guy D'haeseleer heeft het
woord.
De heer Guy D'haeseleer (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, ik blijf bij mijn standpunt. Deze nieuwe regeling
brengt veel onnodige praktische problemen met zich mee
voor personen die te goeder trouw zijn, hetgeen voor het
merendeel van de werklozen het geval is. Anderzijds is
het een stap achteruit in de strijd tegen de financie¨le
fraude. Ik hoop dat de vice-eerste minister het systeem te
gepasten tijde zal evalueren en aanpassen zodat de
controle op de gezinstoestand zo efficie¨nt mogelijk kan
gebeuren.
De voorzitter : De heer Filip Anthuenis heeft het woord.
De heer Filip Anthuenis (VLD) : Mijnheer de voorzitter,
het is duidelijk dat alleen de cijfers van de maand
augustus niet volstaan voor een duidelijke evaluatie. Wel
moeten we er waakzaam op toezien dat de maatregel
efficie¨nt wordt toegepast.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de bestrijding van zwartwerk (nr. 377)
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la lutte
contre le travail en noir
De voorzitter : Mevrouw Greta D'Hondt heeft het woord.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
de vice-eerste minister kent mijn ergernis over het feit dat
wij het bestaan van een aantal maatregelen via de media
hebben moeten vernemen. Ik hoop dat u als voorzitter op
het einde van de vergadering afspraken zult kunnen
maken over de beleidsbrieven. Zo kan de commissie van
dergelijke vragen gespaard blijven en kan ze het totale
tewerkstellingsbeleid bespreken in plaats van verschil-
lende deelaspecten.
Via de media vernamen we de intenties van de vice-
eerste minister met betrekking tot de strijd tegen het
zwartwerk. We zijn het uiteraard volkomen eens met die
intentie, maar net als met betrekking tot de startbanen en
de dienstencheques dring ik er bij de vice-eerste minister
op aan om zo spoedig mogelijk het totale beleid te
kunnen bespreken.
Maatregelen in de strijd tegen het zwartwerk kunnen niet
los worden gezien van het ruimere kader van het
tewerkstellingsbeleid. Uit de verklaringen van de vice-
eerste minister in de media valt niet duidelijk op te maken
wat ze nu juist onder zwartwerk verstaat. Ik heb zowel de
Nederlandstalige als de Franstalige pers erop nagelezen
en blijkbaar gaat men van zwartwerk naar illegaal werk.
Voor mij zijn dit twee verschillende begrippen. Ik neem
aan dat de vertaling hierbij een rol speelt, maar ik had
graag van de vice-eerste minister vernomen wat zij onder
zwartwerk verstaat.
Ik geef twee typische voorbeelden. Iemand die buiten
elke vorm van arbeidsovereenkomst klust en zich in het
zwart laat betalen, zonder sociale zekerheidsbijdragen of
belastingen te betalen, is een zwartwerker. Iemand die
na de uren dat hij door een regelmatige arbeidsovereen-
komst bij zijn werkgever in het zwart overuren doet, is
ook een zwartwerker. Hoe ziet de vice-eerste minister dit
en hoe zal ze haar visie integreren in haar plan voor de
bestrijding van het zwartwerk ? Dit is een essentie¨le
voorwaarde om het debat aan te gaan. Mijn ervaring leert
mij dat sociale partners het onder elkaar dikwijls erover
eens zijn dat het in mijn eerste voorbeeld wel degelijk om
zwartwerk gaat. Over het tweede voorbeeld is dergelijke
eensgezindheid niet evident.
Hoe ziet de vice-eerste minister dit ? Welk overleg is
noodzakelijk tussen de verschillende bevoegde ministe-
ries en departementen ? De strijd tegen zwartwerk is
HA 50
COM 033
13
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
geen zaak die alleen de minister van Werkgelegenheid
en het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid aanbe-
langt, maar vereist een multidisciplinaire en multiministe-
rie¨le aanpak.
Le pre´sident : La parole est a` la ministre.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, je ne trouve pas inconvenant de
faire savoir, par les moyens que je juge ade´quats, quelles
sont mes intentions ge´ne´rales. Et il me revient d'estimer
quand il y a des informations plus pre´cises a` donner. Je
pense qu'au niveau de ce gouvernement, chacun a pu
s'exprimer de cette manie`re sur ses ambitions ge´ne´rales.
Cette note, que j'ai transmise a` M. le pre´sident de la
commission et dont je suppose que vous disposez main-
tenant, a fait l'objet d'une pre´sentation en Conseil des
ministres. Sur la base de cette note, diffe´rents groupes
de travail ont e´te´ constitue´s, puisque, comme vous l'avez
effectivement signale´, plusieurs ministres sont concerne´s
par la lutte contre le travail au noir. Une action transver-
sale doit e^tre mise en oeuvre.
A l'e´poque, Mme Smet avait travaille´ de concert avec son
colle`gue de la Justice. Je pense qu'au-dela` de ces deux
de´partements, d'autres doivent e^tre concerne´s, comme
par exemple celui des Finances ou le ministre qui a dans
ses attributions les petites et moyennes entreprises.
Donc, comme je l'ai dit, des groupes de travail ont e´te´ mis
sur pied. Les partenaires sociaux, que le gouvernement a
rencontre´s hier, ont demande´ a` e^tre tenus re´gulie`rement
au courant de l'e´tat d'avancement des dossiers. Je
suppose que, notamment par le biais de vos questions, le
parlement aura e´galement cette volonte´ de suivre l'avan-
cement des travaux des groupes de travail.
Le document qui vous a e´te´ distribue´ aujourd'hui contient
effectivement des de´finitions. En ge´ne´ral, celles-ci sont
relativement floues et un me^me terme peut traduire des
re´alite´s diffe´rentes.
Pour e^tre plus pre´cise, je vais vous citer un extrait de
cette note :
la notion de travail ille´gal regroupe plusieurs
fraudes parmi lesquelles il faut retenir le travail non
de´clare´, la fraude sociale, le travail clandestin, l'utilisation
abusive du faux statut social - les faux inde´pendants ou
les faux salarie´s - ou du be´ne´volat.
Mais dans le plan
d'action de´pose´ au niveau du gouvernement, seul le
travail non de´clare´ est pris en conside´ration. Cela ne veut
pas dire que les autres facettes ne doivent pas l'e^tre;
mais dans un premier temps, on prend en compte le
travail non de´clare´.
J'ai pre´cise´ dans la note ce que j'entendais par
travail
non de´clare´
, c'est-a`-dire toute activite´ re´mune´re´e qui est
le´gale par sa nature mais qui n'est pas de´clare´e, comme
l'exige le droit social. En fonction de cette de´finition, toute
une se´rie de propositions sont expose´es dans la note.
Celles-ci doivent bien e´videmment encore e^tre affine´es,
de´veloppe´es, pre´cise´es dans le cadre de l'action
gouvernementale.
De voorzitter : Mevrouw Greta D'Hondt heeft het woord.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik heb geen aanpassingsproblemen. Net als tijdens de
vorige regeerperiode heb ik ook nu niet de intentie om de
commissie en de betrokken ministers te bestoken met
onnodige of overbodige vragen. Natuurlijk kan de rege-
ring of haar ministers de ideee¨n en het beleid toelichten
in de media. Mijn enige bezorgdheid is dat het parlement
ongeveer op hetzelfde moment wordt ingelicht. Als we de
nota hadden gekregen op het ogenblik dat de medede-
lingen in de pers verschenen, had ik deze vraag niet
gesteld, maar misschien wel een andere. Ik had dan
geen reden meer om te vragen welke notie de vice-
eerste minister hanteert. Deze vraag werd ingegeven
door de bekommeringen die ook op het terrein aanwezig
zijn. Iedereen die met deze materie bezig is, stelt deze
vraag.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan
de vice-eerste minister en minister van Werkgelegen-
heid over
de evenwichtige vertegenwoordiging van
mannen en vrouwen in de federale adviesorganen
(nr. 380)
Question orale de Mme Greta D'Hondt a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la
pre´sence e´quilibre´e d'hommes et de femmes dans
les organes fe´de´raux d'avis
De voorzitter : Mevrouw Greta D'Hondt heeft het woord.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de vice-eerste minister, ik heb het nog niet
dikwijls over dit thema gehad. Toch is het belangrijk
omdat het niet alleen over de aanwezigheid van vrouwen
gaat, maar ook over de goede werking van adviesorga-
nen. Volgens de wet op de gelijke kansen en de even-
wichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen
hebben de federale adviesorganen slechts tot 31 decem-
ber 1999 de tijd om zich in orde te stellen met betrekking
tot hun samenstelling. Ik ben ervan overtuigd dat een
aantal van deze adviesorganen nog niet aan de wettelijke
voorwaarden voldoen. Als in de wet geen uitzonderingen
worden toegestaan, zullen deze adviesorganen na 31
december geen geldige adviezen meer kunnen geven.
Uiteraard moet de wet worden toegepast.
14
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
Mijn vraag is echter nog meer ingegeven door een
bezorgdheid voor de goede werking van deze toch wel
belangrijke federale adviesorganen. Wat is de stand van
zaken ? Welke organen zijn reeds in orde ? Welke lopen
het risico met problemen te worden geconfronteerd ? Zijn
er adviesorganen die om een afwijking hebben ge-
vraagd ? Hebben ze die gekregen of niet ? Waarom wel
of niet ? Welke initiatieven zal de vice-eerste minister
nemen om erop toe te zien dat de wet wordt toegepast
indien zou blijken dat een aantal van deze niet onbelang-
rijke organen niet in orde is met de wet ? Zal de vice-
eerste minister de adviezen van organen, die niet aan de
wettelijke voorwaarden voldoen na 31 december, con-
form de wet als ongeldig beschouwen ?
Le pre´sident : La parole est a` la ministre.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, comme vous le savez, au 1er
juillet 1999, un inventaire exhaustif des organes consul-
tatifs fe´de´raux qui tombent sous la loi du 20 juillet 1990 a
e´te´ dresse´. Nous avons examine´ dans quelle mesure ces
organes correspondent a` la loi.
Il est apparu qu'en fe´vrier 1999, la loi n'e´tait pas res-
pecte´e dans la plupart des cas. Dans seulement 10% des
cas, les quotas avance´s par la loi e´taient atteints. Il va de
soi qu'il faut accentuer le fait qu'il s'agit ici d'un chiffre
global et que le pourcentage par ministe`re peut e^tre tre`s
diffe´rent.
En outre, depuis le mois de fe´vrier, la situation aura
probablement e´volue´. C'est la raison pour laquelle j'ai
propose´ au dernier Conseil des ministres de cre´er le plus
rapidement possible un groupe de travail ad hoc qui sera
charge´ de la mise a` jour de l'inventaire de fe´vrier et qui
devra pre´senter au plus tard au Conseil des ministres du
26 novembre 1999 un aperc¸u des organes consultatifs
qui ne sont pas encore conformes a` la loi.
Je puis e´galement vous pre´ciser que depuis que je suis
charge´e de l'e´galite´ des chances, je n'ai rec¸u aucune
demande de de´rogation de la part d'un organe consulta-
tif. Il semblerait, bien que cette information doive encore
e^tre pre´cise´e, que Mme Smet avait, a` l'e´poque, rec¸u des
demandes pour 17 types d'organes consultatifs mais
qu'aucune de´rogation n'avait e´te´ attribue´e.
Je verrai donc en fonction de l'inventaire du 26 novembre
prochain les contacts a` prendre avec les diffe´rents orga-
nes consultatifs pour les amener pre´ventivement a` res-
pecter la loi de juillet 1990. Car, comme vous l'avez
vous-me^me fait remarquer, la sanction est assez impor-
tante, puisque les avis e´mis par des organes consultatifs
qui ne seront pas mis en conformite´ avec ladite loi apre`s
le 31 de´cembre 1999, ne seront plus valables.
Comme il vaut mieux pre´venir que gue´rir, je veillerai au
respect de la loi par l'ensemble des organes consultatifs
ou accorderai des de´rogations, fussent-elles temporai-
res, afin de voir la situation s'ame´liorer par rapport a` celle
de fe´vrier 1999.
De voorzitter : Mevrouw Greta D'Hondt heeft het woord.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik wil u en de vice-eerste minister vragen of het mogelijk
is om de lijst die op 26 november op de Ministerraad zal
worden behandeld tijdens de eerstvolgende commissie-
vergadering te krijgen zodat ik geen nieuwe vraag hier-
over moet stellen.
De voorzitter : Ik meen dat uw verzoek terecht is. Ik
verzoek de vice-eerste minister dan ook de lijst na de
bespreking in de Ministerraad aan de commissie te
overhandigen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Question orale de M. Jean-Jacques Viseur a` la vice-
premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
l'appli-
cation du plan d'accompagnement des cho
^ meurs
1999-2000
Mondelinge vraag van de heer Jean-Jacques Viseur
aan de vice-eerste minister en minister van Werkge-
legenheid over
de toepassing van het begeleidings-
plan voor werklozen 1999-2000
(nr. 287)
Le pre´sident : La parole est a` M. Jean-Jacques Viseur.
M. Jean-Jacques Viseur (PSC) : Monsieur le pre´sident,
je voudrais tout d'abord m'excuser d'avoir bouleverse´
l'ordre du jour, mais j'avais e´galement une question a`
poser dans une autre commission.
Madame la ministre, le souci que nous avons tous de voir
les jeunes les moins qualifie´s pe´ne´trer sur le marche´ du
travail ne´cessite parfois que l'on examine de plus pre`s
les diffe´rents tapis de la mosque´e qui y ont e´te´ installe´s
dans le passe´ et a` travers leur e´valuation, en tirer les
lec¸ons ade´quates.
En confe´rence interministe´rielle du 13 mai 1998, les
ministres de l'Emploi fe´de´ral et re´gionaux ont de´cide´ de
re´orienter le plan d'accompagnement des cho^meurs sur
deux points, visant spe´cifiquement les jeunes les moins
qualifie´s. Ainsi, tous les jeunes non qualifie´s devaient se
voir proposer, a` partir du 1er janvier 1999, une formation
intense devant de´boucher sur la possibilite´ d'un emploi.
HA 50
COM 033
15
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jean-Jacques Viseur
Cette formation e´tait de l'ordre de 1 000 heures. L'Etat
fe´de´ral cofinanc¸ait cette formation apre`s ve´rification at-
tentive et pointue de l'objectif poursuivi a` concurrence de
150 francs par heure de formation mene´e a` terme.
Il serait donc inte´ressant de connai^tre les re´sultats de
cette mesure. Quelle a e´te´ l'attitude des re´gions en ce qui
concerne le cofinancement ? Et combien de jeunes ont
be´ne´ficie´ de la formation et parmi ceux-la`, combien ont
trouve´ un emploi ?
Le pre´sident : La parole est a` la ministre.
Mme Laurette Onkelinx, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, chers colle`gues, comme vous le savez, l'accord de
coope´ration entre l'Etat, les communaute´s et les re´gions
concernant le plan d'accompagnement des cho^meurs
pour les anne´es 1999 et 2000 a seulement e´te´ conclu le
3 mai 1999 et publie´ au Moniteur le 7 septembre dernier.
Mes collaborateurs ont convoque´ une re´union du comite´
d'e´valuation, pre´vue par l'article 24 de l'accord de coo-
pe´ration, le 12 octobre 1999, mais on ne peut pas dire
que l'on puisse de´ja` disposer d'une e´valuation globale du
processus.
Comme vous le savez, l'article 24 pre´voit que les re´u-
nions du comite´ d'e´valuation doivent e^tre pre´pare´es par
le colle`ge des fonctionnaires dirigeants. Faute de temps,
ceux-ci n'ont pas pu pre´parer cette re´union. Ils se sont
toutefois engage´s a` fournir, lors de la re´union du comite´
d'e´valuation qui aura lieu le 16 novembre prochain, un
rapport complet sur le plan d'accompagnement 1998 et
une premie`re e´valuation sur le plan 1999.
Je vous signale d'ores et de´ja` que lors de la re´union du
12 octobre dernier, des critiques unanimes ont e´te´ for-
mule´es par les fonctionnaires dirigeants vis-a`-vis du plan
d'accompagnement 1999. L'obligation de suivre une for-
mation intensive de minimum 1 000 heures manquerait,
selon eux, de souplesse et serait inadapte´e aux besoins
de ces demandeurs d'emploi. En effet, ceux-ci souhaitent
de´crocher le plus rapidement possible un emploi pluto^t
qu'une formation.
Pour le surplus, nous e´tudions avec nos colle`gues des
re´gions et des communaute´s une adaptation du plan
d'accompagnement pour respecter l'accord de gouver-
nement, notamment la ne´cessite´ d'impliquer les jeunes
directement apre`s l'e´cole dans un accompagnement ou
un parcours d'insertion. C'est ainsi qu'une confe´rence
interministe´rielle aura lieu cet apre`s-midi me^me pour
examiner les adaptations a` l'accord de coope´ration.
Le pre´sident : La parole est a` M. Jean-Jacques Viseur.
M. Jean-Jacques Viseur (PSC) : Monsieur le pre´sident,
madame la ministre, la position des fonctionnaires diri-
geants est un peu curieuse, puisqu'ils ont eux-me^mes
participe´ a` l'e´laboration des plans d'accompagnement
1998 et 1999-2000.
Je note qu'a` ce stade, nous nous trouvons encore au
de´but de l'expe´rimentation.
Il est important en la matie`re de proce´der a` des e´valua-
tions sur la base des effets qui pourront e^tre obtenus de
la mesure. On dit et on re´pe`te a` juste titre que l'absence
de formation est le premier handicap pour trouver un
emploi. Nous avons ici un moyen d'y reme´dier et l'e´va-
luation permettra de lui donner plus de souplesse. Mais il
faut ve´rifier si cette piste est re´ellement utilise´e et quand
elle l'est, quels re´sultats elle peut donner.
Le pre´sident : L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
De vergadering is geschorst.
La se´ance est suspendue.
- La se´ance est suspendue a` 10.50 heures.
- De vergadering wordt geschorst om 10.50 uur.
- La se´ance est reprise a` 14.24 heures.
- De vergadering wordt hervat om 14.24 uur.
Le pre´sident : La se´ance est reprise.
De vergadering is hervat.
Interpellatie van mevrouw Greta D'Hondt tot de vice-
eerste minister en minister van Begroting, Maat-
schappelijke Integratie en Sociale Economie over
de
tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden
(nr. 108)
Interpellation de Mme Greta D'Hondt au vice-premier
ministre et ministre du Budget, de l'Inte´gration so-
ciale et de l'Economie sociale sur
l'allocation pour
l'aide aux personnes a^ge´es
De voorzitter : Mevrouw Greta D'Hondt heeft het woord.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, artikel 162 van de wet
van 25 januari houdende sociale bepalingen heeft be-
trekking op de oprichting van een vijfde zelfredzaam-
heidscategorie in het stelsel van de tegemoetkoming
voor hulp aan bejaarden. Deze categorie zou worden
ingevoerd vanaf 1 juli 2000.
16
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Greta D'Hondt
Groot was mijn verbazing te moeten vaststellen dat het
overzicht van de primaire uitgaven van de federale
overheid voor 2000 de invoering van de nieuwe zelfred-
zaamheidscategorie 6 maanden uitstelt. De bijkomende
uitgaven voor de invoering van deze categorie lopen niet
enorm hoog op. Bovendien vallen de prognoses inzake
economische groei mee zodat er wat meer begrotings-
ruimte komt.
Daarom is het, mijns inziens, onverantwoord de invoering
van de maatregel 6 maanden uit te stellen.
Mijnheer de minister, ik herinner u aan een passage uit
het regeerakkoord dat vermeldt dat meer dan 11% van
de +65-jarigen een beperkte zelfredzaamheid heeft. De
regeerverklaring wenste initiatieven te nemen om het
nieuwe sociaal risico van afhankelijkheid het hoofd te
bieden.
Mijnheer de voorzitter, alhoewel ik niet zo ver wil gaan dat
het uitstel van deze maatregel een soort afrekening is
omdat het voorstel reeds tijdens de vorige legislatuur was
totstandgekomen, kan ik niet aanvaarden dat deze rege-
ring een bijkomende uitgave van amper 102 miljoen frank
6 maanden uitstelt.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Johan Vande Lanotte : Mijnheer de voorzitter,
ik kan mevrouw D'Hondt geruststellen. De regering is niet
van plan bepaalde beslissingen terug te schroeven. Het
uitstel heeft evenmin te maken met budgettaire elemen-
ten.
Het informaticaprogramma inzake tegemoetkoming voor
hulp aan bejaarden wordt op dit ogenblik herwerkt. Om
boekhoudkundige redenen moet het nieuwe systeem
op 1 januari operationeel zijn. De inwerkingtreding op
1 januari 2000 is niet meer haalbaar omdat het project
Tetra/Cohan 26 manmaanden vereist. Al de programma's
zullen worden aangepast. De programmawijziging moet
klaar zijn tegen 1 januari 2001. Het is onmogelijk in de
nieuwe programmatuur een tussenfase in te brengen van
6 maanden met oude programmatuur die later opnieuw
zou moeten worden gewijzigd. Technisch is een derge-
lijke wijziging niet mogelijk. De administratie heeft mij
meegedeeld dat de onmiddellijke invoering niet mogelijk
was. De invoering van de vijfde categorie van 7 tot
9 punten voor bejaarden was mogelijk op voorwaarde dat
heel het project met een jaar werd uitgesteld. Dit bete-
kent dat de uitbetaling van de andere categoriee¨n van
9 tot 18 vertraging zouden kunnen oplopen.
Mijnheer de voorzitter, collega's, in overleg met de admi-
nistratie heb ik voor de pragmatische oplossing van een
uitstel van 6 maanden gekozen. Op die manier zal op
1 januari 2001 het nieuwe systeem operationeel zijn.
Mevrouw D'Hondt, ik weet dat u kunt opmerken vijf
bijkomende informatici in dienst te nemen. Het is echter
niet eenvoudig in een lopende hervorming vijf nieuwe
mensen in te passen. Met de millenniumbug voor de deur
is het bovendien quasi onmogelijk deze specialisten te
vinden.
Ik herhaal dat het uitstel niets te maken heeft met
budgettaire redenen, noch met de indiener van het
voorstel. De SP heeft het voorstel van de heer Lenssens
goedgekeurd. Mochten we ons standpunt terzake heb-
ben herzien, dan hadden we de maatregel gewoon
afgeschaft. De enige reden voor het uitstel is de prakti-
sche organisatie van de modernisering en de informati-
sering van heel het systeem van hulp aan bejaarden die
om boekhoudkundige redenen op 1 januari van start
moet kunnen gaan.
Ik begrijp dat dit argument van de administratie voor een
buitenstaander niet doorslaggevend is. De betrokken
administratie werd reeds een aantal keren doorgelicht en
werkt goed. De dienst kan deze accurate dienstverlening
alleen blijven garanderen als het uitstel werd aanvaard.
Alhoewel ik de reden van het uitstel eerbaar vind, kan ik
begrip opbrengen voor de teleurstelling van de betrokken
bejaarden. De modernisering zal echter de algemene
dienstverlening verbeteren.
De voorzitter : Mevrouw Greta D'Hondt heeft het woord.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
het verheugt me dat de minister in zijn antwoord uitdruk-
kelijk heeft beklemtoond dat het uitstel alleen door tech-
nische elementen wordt veroorzaakt.
In een vroeger leven was ik medeverantwoordelijk voor
de
informatisering
van
de
uitkering
van
de
werkloosheidsvergoedingen. Ik herinner me dat we mid-
den in de maand bericht ontvingen dat er belangrijke
wijzigingen waren inzake de uitkering van de vergoedin-
gen. Onze administratie moest er echter voor zorgen dat
ze de nodige aanpassingen tegen de eerste werkdag van
de volgende maand had uitgevoerd zodat de werklozen
hun vergoedingen konden blijven ontvangen.
Mijnheer de minister, alhoewel ik u dank voor het eerlijk
antwoord en begrip kan opbrengen voor het argument
van de administratie, kan ik er geen genoegen mee
nemen. Met een dergelijk argument vrees ik de betrok-
ken categorie niet te kunnen overtuigen.
Als parlementslid is het niet mijn taak terzake mogelijke
oplossingen te suggereren. Met een beetje meer creati-
viteit had men andere middelen kunnen vinden zodat de
rechten van de betrokken categorie wel vanaf 1 juli
ingaan maar met een betaling op latere datum. Ik zal
terzake een motie van aanbeveling indienen.
HA 50
COM 033
17
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Johan Vande Lanotte : Mijnheer de voorzitter,
ik begrijp het standpunt van mevrouw D'Hondt. U mag
gerust de commissievoorzitter verzoeken de betrokken
informatici uit te nodigen zodat ze in deze commissie de
problematiek kunnen toelichten.
De voorzitter : Mevrouw Greta D'Hondt heeft het woord.
Mevrouw Greta D'Hondt (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik begrijp het argument van de
administratie. Ik herhaal echter dat met een beetje crea-
tiviteit de betrokken groep hun betaling retro-actief had
kunnen ontvangen als het uitstel niets vandoen heeft met
budgettaire redenen.
Ik begrijp eveneens dat u de hulp aan al de andere
categoriee¨n niet op de helling wilt zetten voor de nieuwe
vijfde categorie. Voor elk probleem kan echter een op-
lossing worden gevonden.
De voorzitter : Tot besluit van deze bespreking werden
volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion, des motions ont e´te´
de´pose´es.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door me-
vrouw Greta D'Hondt en luidt als volgt :
De Kamer, gehoord de interpellatie van mevrouw Greta
D'Hondt
en het antwoord van de vice-eerste minister en minister
van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale
Economie, vraagt de regering artikel 163 van de wet van
25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, die de
invoering van een vijfde zelfredzaamheidscategorie in
het stelsel van tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden
voorziet met ingang van 1 juli 2000, integraal en onver-
kort uit te voeren.
Une motion de recommandation a e´te´ de´pose´e par Mme
Greta D'Hondt et est libelle´e comme suit :
La Chambre, ayant entendu l'interpellation de Mme
Greta D'Hondt
et la re´ponse du vice-premier ministre et ministre du
Budget, de l'Inte´gration sociale et de l'E
´ conomie sociale,
demande au gouvernement de mettre inte´gralement en
oeuvre l'article 163 de la loi du 25 janvier 1999 portant
des dispositions sociales, qui pre´voit l'instauration d'une
cinquie`me cate´gorie d'autonomie dans le re´gime d'allo-
cations pour l'aide aux personnes a^ge´es a` partir du
1er juillet 2000.
Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren
Jean-Marc Delize´e, Hans Bonte, Joos Wauters en Jan
Peeters.
Une motion pure et simple a e´te´ de´pose´e par MM. Jean-
Marc Delize´e, Hans Bonte, Joos Wauters et Jan Peeters.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking
is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ulte´rieurement. La
discussion est close.
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de
vice-eerste minister en minister van Begroting, Maat-
schappelijke Integratie en Sociale Economie over
de
speciale parkeerkaart voor gehandicapten
(nr. 381)
Question orale de M. Luc Goutry au vice-premier
ministre et ministre du Budget, de l'Inte´gration so-
ciale et de l'Economie sociale sur
les cartes de
parking spe´cifiques pour handicape´s
De voorzitter : De heer Luc Goutry heeft het woord.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, deze vraag is actueel, vermits
vanmorgen in een Vlaamse krant en ook in het radio-
nieuws heel wat aandacht werd besteed aan de fameuze
speciale parkeerkaart voor gehandicapten.
Sta mij toe van bij het begin duidelijk te zeggen dat wij
voorstander zijn van een correct gebruik van deze spe-
ciale parkeerkaarten en, zo mogelijk, van het beperken
ervan, zodat het aantal kaarten niet de capaciteit aan
voorbehouden parkeerplaatsen overstijgt.
Mijnheer de minister, u bent wellicht niet verantwoordelijk
voor het gebruik van de uitdrukking gratis parkeren, die
een beetje misleidend en bovendien niet de kern van de
zaak is. Als de parkeerkaarten worden misbruikt, is het
precies omdat bepaalde mensen er geldgewin in zien.
Inderdaad, sommigen proberen het betalen van parkeer-
geld te ontlopen door het misbruiken van een speciale
parkeerkaart. Dit gebeurt veel meer dan bijvoorbeeld
parkeren op de voorbehouden plaatsen voor minder-
validen waar het kenteken op de grond geschilderd is en
die niets met betalen te maken hebben. Deze plaatsen
worden meer gerespecteerd dan plaatsen waar moet
worden betaald.
Ik wens ervoor te waarschuwen dat het frequent gebruik
van het woord gratis met betrekking tot gehandicapten
weinig emancipatorisch werkt. Ik meen dat wij, als be-
leidvoerders, deze mentaliteit moeten ombuigen. De
burger moet leren dat op alles een prijs staat en dat het
hier niet gaat over het gratis verlenen van voordelen,
maar over het scheppen van mogelijkheden voor gehan-
dicapten. Daarom ben ik van mening dat het noodzakelijk
is in parkeerfaciliteiten te voorzien voor gehandicapten
en weinig mobiele personen, maar dat men er ook voor
moet zorgen dat er voldoende capaciteit aanwezig is. In
18
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Luc Goutry
bepaalde winkelstraten mogen gehandicapten onbeperkt
en gratis parkeren in zones voor betalend parkeren, maar
dit is maar mogelijk op voorwaarde dat er voldoende
parkeerplaatsen zijn. Op drukke dagen is het onmogelijk
in deze zones een parkeerplaats te vinden. Het inrichten
van voldoende voorbehouden parkeerplaatsen voor ge-
handicapten, ook buiten de betalende zones, is dus
noodzakelijk.
Mijnheer de minister, in bepaalde persartikelen werd een
uitspraak van u aangehaald, waar u zou hebben gezegd
dat wij op die manier niet verder kunnen, omdat op de
duur, gezien het aantal speciale parkeerkaarten dat in
omloop is, de helft van Belgie¨ gehandicapt zou zijn.
Dergelijke uitspraken worden door sommige mensen niet
in dank aanvaard. Er wordt inderdaad al eens misbruik
gemaakt van de speciale parkeerkaart, maar wij mogen
niet insinueren dat de meerderheid van de gehandicap-
ten misbruik maakt of profiteert van deze faciliteiten. Het
zou jammer zijn indien sommige uitspraken door de
betrokkenen verkeerd zouden worden begrepen en, te-
recht, hun verontwaardiging zouden uitlokken.
Mijnheer de minister, via bedoeld persbericht laat u
aankondigen dat alles zal afhangen van de 80%-
maatregel. Dit is voor oningewijden een tamelijk ondui-
delijke uitleg. Wie meer dan 80% gehandicapt is, krijgt
een speciale parkeerkaart en wie minder dan 80% ge-
handicapt is, zal in de toekomst niet meer op deze
faciliteit kunnen rekenen. Een aantal mensen maakt zich
daarover terecht zorgen. Er zijn invaliden, bij wie door het
ministerie van Sociale Zaken een handicap van 50%
werd vastgesteld aan de onderste ledematen. Dit is een
zware handicap, die absoluut recht geeft op parkeer-
faciliteiten, maar aangezien ze niet 80% invalide zijn,
vrezen deze mensen uit de boot te vallen.
Het is ook niet correct dat een invaliditeit van 80%
automatisch recht geeft op de speciale parkeerkaart.
Bepaalde mentaal gehandicapten hebben een invaliditeit
van 100%, maar hebben volgens mij geen behoefte aan
parkeerfaciliteiten. Sommigen onder hen doen trouwens
niets liever dan een flink eind lopen. Is het dan niet
aangewezen de 80%-norm bij te sturen en de verwarring
daaromtrent weg te nemen ?
Mijnheer de minister, ik vind het moedig dat u dit minder
populaire debat aangaat, maar wij moeten dit debat ook
grondig voeren. Wij moeten nauwkeurige criteria opstel-
len, die aan alle personen met echte mobiliteits-
problemen parkeerfaciliteiten garanderen. Ik denk in dat
verband bijvoorbeeld aan sommige hartpatie¨nten, die
door hun ziekte 100% gehandicapt zijn, maar helemaal
geen mobiliteitsprobleem hebben en integendeel worden
aangemoedigd om zoveel mogelijk beweging te nemen.
Vaak zijn het deze personen die de aan gehandicapten
voorbehouden parkeerplaatsen innemen omdat ze op die
manier 200 frank uitsparen. Dat kan niet de bedoeling
zijn. Ik dring er dus op aan dit actuele debat goed te
voeren en criteria vast te leggen die aan mensen met
werkelijke mobiliteitsproblemen de mogelijkheid bieden
om van bepaalde faciliteiten gebruik te maken.
Mijnheer de minister, ik neem aan dat u dit cijfermateriaal
niet bij de hand hebt, maar het zou mij wel interesseren
te vernemen in hoeveel gemeenten men vandaag als
gehandicapte niet gratis mag parkeren. U maakte er
immers gewag van dat gehandicapten in sommige ge-
meenten wel onbeperkt mogen parkeren, maar niet gra-
tis. In mijn streek ken ik niet zo veel gemeenten waar
gehandicapten moeten betalen. Kunt u mij daarover
cijfers mededelen ?
Mijnheer de minister, collega's, dit debat eindigt liefst niet
met een persbericht. Daarom stel ik nu de vraag wanneer
u deze problematiek grondig gaat bespreken en hoe het
verder verloop ervan zal zijn. Zou het niet nuttig zijn,
mijnheer de minister, vooraf het advies van deze com-
missie in te winnen ? Dit is blijkbaar een belangrijk
onderwerp voor de bevolking, want u kunt zich niet
voorstellen hoeveel mensen mij al hebben aangesproken
in verband met een parkeerkaart.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Johan Vande Lanotte : Mijnheer de voorzitter,
collega's, het is mij bekend dat deze materie gevoelig ligt
bij de bevolking en ik zal u zeggen wat de aanleiding was
tot deze persberichten.
Een drietal weken geleden heeft een gehandicapt inwo-
ner van Oostende in Het Nieuwsblad een lezersbrief
geschreven omdat bij besprekingen inzake openbaar
vervoer volgens hem geen aandacht wordt besteed aan
de gehandicapten. Ik heb voorgesteld om, zoals het wel
meer gebeurt, daaraan een debat te wijden op zondag-
morgen van 10.00 tot 12.00 uur. Wij hebben dat debat
georganiseerd in een hotel dat is aangepast aan gehan-
dicapten.
De eerste opmerking van de betrokkene was dat gehan-
dicapten geen recht hebben op gratis openbaar vervoer.
Ik heb hem gemeld dat minister Stevaert deze problema-
tiek onderzoekt.
De tweede opmerking handelde over de speciale par-
keerplaatsen. Dat is inderdaad een zeer gevoelig thema,
dat onmiddellijk vele reacties uitlokte. Zeer veel mensen
worden door de politierechter beboet omdat ze parkeer-
plaatsen van gehandicapten innemen en zij verdedigen
zich vaak door te zeggen dat gehandicapten altijd de
beste plaatsen krijgen. U zou ervan versteld staan hoe-
veel mensen een dergelijke reactie geven.
Wat ik heb verklaard, is het volgende. Er zijn thans
ongeveer 500 000 kaarten uitgereikt - het exacte cijfer
ken ik, noch mijn administratie, niet en dat is op zich al
HA 50
COM 033
19
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Johan Vande Lanotte
een teken. Die 500 000 kaarten worden waarschijnlijk
door meer dan 2 miljoen mensen gebruikt omdat de
houders ervan hun kaart wel eens durven door te geven.
De oude, gele, kaarten waren immers weinig identificeer-
baar.
Sommige personen zonder handicap hebben de kaart
gekregen van hun vader die geen gebruik meer maakt
van de auto. Iedereen kent in zijn kennissenkring wel een
dergelijk geval. Ik heb waarschijnlijk overdreven toen ik
het had over een vierde van de Belgen. Toch gaat het om
2,5 miljoen personen, dus een vierde van de Belgische
bevolking. Ik ga ervan uit dat dit niet allemaal echte
gehandicapten zijn.
Vanaf 1 januari 2000 kan een Europese kaart worden
aangevraagd; in principe loopt de oude kaart tot 1 juli
2001. Ik heb enkel gezegd dat dit de einddatum is. In
2001 zal alleen de
nieuwe, meer restrictieve reglemen-
tering van 1991 van kracht zijn en ik ben niet van plan die
te wijzigen. In afwachting van een ongetwijfeld moeilijk
diepgaand debat houd ik mij aan de huidige norm van
80% en 50% voor personen die invalide zijn aan de
onderste ledematen, oorlogsinvaliden, enzovoort. Te-
vens is het wenselijk dat vanaf 2001 enkel nog de
Europese kaart geldig zou zijn zodat iedereen gelijk is.
Dit houdt echter in dat alle kaarten op een periode van
anderhalf jaar moeten worden vernieuwd. Ik kan van-
daag niet beloven dat ik hiervoor voldoende mensen en
middelen kan vinden.
De heer Goutry heeft in theorie volledig gelijk met zijn
vraag om verder te gaan, maar dat zal aanleiding geven
tot een hevige discussie. Het is niet eenvoudig om aan
iemand die voor 100% gehandicapt is uit te leggen dat hij
geen kaart krijgt, terwijl iemand die voor 80% gehandi-
capt is, die kaart wel krijgt omdat hij ze meer nodig heeft.
Primeert de logica op de mogelijkheid om de zaak uit te
leggen ? Ik voer reeds jaar en dag een discussie met een
vrouw die voor 50% gehandicapt is, maar omdat ze niet
aan haar onderste ledematen gehandicapt is niet in
aanmerking komt voor een vermindering van de BTW bij
de aankoop van een auto. Ik heb altijd gezegd dat ze die
niet nodig heeft, maar ik heb het nooit kunnen uitleggen
en zal dat ook nooit kunnen doen.
Momenteel houd ik mij dus aan de huidige reglemente-
ring, maar vanaf 2001 is het afgelopen met de gele
kaarten. We zullen strikt zijn : 300 000 kaarten zullen
worden ingetrokken, hetgeen voor misschien wel e´e´n
miljoen gebruikers gevolgen zal hebben. Ik wel echter
logisch zijn. Als we strikt zijn, moeten er ook echte
rechten aan de kaart worden verbonden. De gereser-
veerde plaatsen moeten worden gerespecteerd. Een van
de problemen is dat de politie een auto die ten onrechte
geparkeerd staat op een plaats voor gehandicapten, niet
kan worden weggesleept omdat het verkeer op een
parkeerplaats per definitie niet wordt gehinderd. Voor de
gehandicapten is het echter essentieel. Als hij daar niet
kan parkeren, geraakt hij niet op zijn bestemming. We
moeten dus nagaan of het wegslepen van dergelijke
voertuigen niet wettelijk kan worden geregeld. Op dit
moment gaan politie en justitie ervan uit dat het publiek
en het verkeer niet worden gehinderd.
Daarnaast moeten houders van een kaart zich niet
houden aan de regels van de blauwe zones. Ook de
regel dat de kaarthouders gratis kunnen parkeren op
plaatsen waar de parkeertijd door een parkeermeter
beperkt is, wordt bijna overal toegepast, op een tiental
gemeenten na. In de regio van de heer Goutry gaat het
om Blankenberge, Knokke-Heist en Aalter. Ook in Oost-
ende, Middelkerke en andere kustgemeenten wordt de
regel niet toegepast omdat wordt gevreesd dat de kust
een gratis parkeerplaats wordt voor het hele land.
Men moet dan ook logisch zijn. Het gaat niet om grote
aantallen, maar wel om gevallen met een grote symbo-
lische waarde. Ook de NMBS heeft parkeerplaatsen voor
gehandicapten gereserveerd die kunnen worden op-
gee¨ist. Tijdens gesprekken met de betrokkenen heb ik
hen uitdrukkelijk de boodschap meegegeven dat duide-
lijke rekeningen moeten worden gemaakt. De gehandi-
capten hebben recht op deze plaats en we moeten er dus
voor zorgen dat ze dit recht volledig kunnen uitoefenen.
Men moet van mij niet verwachten dat ik iedereen
rechten beloof; wel mag men verwachten dat ik ervoor
zorg dat de verworven rechten kunnen worden afge-
dwongen. Ik denk dat de gehandicaptenverenigingen
deze aanpak waarderen omdat hij duidelijk is. Natuurlijk
zouden ze hun leden liever kunnen zeggen dat zoveel
mogelijk mensen in aanmerking komen. Ik meen dus dat
de heer Goutry een punt heeft wanneer hij voorstelt om
nog verder te gaan, maar ik denk dat het moeilijk is om uit
te leggen dat iemand met een kleinere handicap meer
rechten heeft dan iemand met een grotere handicap.
De voorzitter : De heer Luc Goutry heeft het woord.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik
meen dat het antwoord van de vice-eerste minister een
aanzet kan zijn voor een groter debat. We mogen het
echter niet hierbij laten. Het gaat immers niet om de
parkeerkaart zelf, maar om de achterliggende gedachte.
We vragen een responsabilisering en een mentaliteits-
verandering vanwege de gehandicapten. Ze moeten zelf
oordelen of ze een afstand te voet kunnen afleggen en de
plaats kunnen vrijlaten voor een persoon die dit niet kan.
We doen een beroep op hun solidariteitsgevoel. De term
gratis neigt natuurlijk naar populisme en niet naar res-
ponsabilisering. Ook moeten we ervoor waken dat we de
zaken niet verwarren. Het gaat hier enerzijds, om par-
keerplaatsen die normaliter moeten worden aangekocht
en waarop gehandicapten gratis recht hebben en ander-
zijds, om parkeerplaatsen die speciaal worden gereser-
20
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Luc Goutry
veerd voor houders van een kaart. Ook die laatste
plaatsen zijn niet onbelangrijk; heel wat gemeenten heb-
ben inspanningen gedaan en ik merk dat dit voor veel
personen een oplossing biedt. Bovendien vereisen deze
plaatsen een aangepaste infrastructuur. Personen in een
rolstoel die zich met de auto verplaatsen hebben heel wat
meer ruimte nodig om de deur van de auto te openen. Ik
vraag de commissie zich dan ook over dit thema te
buigen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde interpellaties van :
- mevrouw Annemie Van de Casteele tot de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over
de transfers
in de ziekteverzekering ten gevolge van de financie-
ring van bedden van intensieve aard
(nr. 97)
- de heer Jaak Van den Broeck tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over
het overblijven
van de miljardentransfers van Noord naar Zuid via de
financiering van intensieve zorg
(nr. 113)
Interpellations jointes de :
- Mme Annemie Van de Casteele au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
les transferts
qui s'ope`rent dans le cadre de l'assurance maladie
en raison du mode de financement des lits intensifs
(n° 97)
- M. Jaak Van den Broeck au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
la persistance du
transfert de plusieurs milliards entre le Nord et le Sud
par le biais du financement des soins intensifs
De voorzitter : Mevrouw Annemie Van de Casteele heeft
het woord.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, wij hebben reeds enkele keren gesproken
over de financiering van de ziekenhuizen. Dit is een
ingewikkelde materie. Er is eveneens al herhaaldelijk
gesproken over het rapport-Jadot. Ik heb u trouwens
reeds gevraagd ervoor te zorgen dat de commissie het
vierde rapport van de heer Jadot zo vlug mogelijk kan
bespreken.
De voorzitter : Wij hebben dienaangaande reeds na-
vraag gedaan. Dit punt zal op de agenda worden ge-
plaatst.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Het
wordt stilaan een traditie zich eerst tot de pers te richten
en pas daarna tot het parlement. Wij betreuren dit
uiteraard.
Blijkbaar ligt de oorzaak voor de scheeftrekkingen in de
ziekteverzekering nog steeds bij de ziekenhuizen. De
ziekenhuizen slorpen een groot deel van het budget op.
Ik heb reeds gezegd dat dit een ingewikkelde materie is.
In november 1997 heb ik de vorige minister van Sociale
Zaken, mevrouw de Galan, gei¨nterpelleerd over de trans-
fers ten gevolge van de financiering van bedden van
intensieve aard. Twee artsen die op basis van hun
onderzoek een studie hadden gepubliceerd, waren toen
immers tot de vaststelling gekomen dat Vlaamse zieken-
huizen in vergelijking met Waalse en Brusselse zieken-
huizen slechts een relatief klein deel kregen van de
kredieten voor de financiering van bedden van intensieve
aard. De aanpassing van het financieringssysteem had
tot doel de activiteit en de zorg te financieren in plaats
van de bedden. In het verleden hebben wij onder meer
ook vragen gesteld over de pathologiefinanciering omdat
het nieuwe financieringssysteem op basis van de Pal-Nal
ook aanleiding gaf tot scheeftrekkingen. Wat de financie-
ring van de intensieve bedden betreft, zijn er nieuwe
cijfers gepubliceerd. Dit is op een kleinere schaal ge-
beurd
omdat
het
zeer
lang
duurt
vooraleer
de
verpleegdagprijs is berekend. In 1997 ging het over
scheeftrekkingen op basis van cijfers van 1995. De
minister heeft toen toegegeven dat er weliswaar een
scheeftrekking bestond, maar dat er in Vlaanderen een
inhaalbeweging kon worden vastgesteld.
Kan de minister mij op basis van de verpleegdagprijs
1998 een overzicht geven van de percentages Vlaamse,
Waalse en Brusselse ziekenhuizen die inzake de inten-
sieve zorg in het deciel 7 of hoger vallen ? De ziekenhui-
zen die in dit deciel vallen, hebben immers een hoger
percentage bedden van intensieve aard en beschikken
dus ook over een hoger percentage aan financie¨le mid-
delen. Tussen de ziekenhuizen kunnen inzake de finan-
ciering dus aanzienlijke verschillen bestaan.
Deze informatie verschaft ons een beter inzicht in de
financie¨le kant van de zaak en toont aan of er nog steeds
scheeftrekkingen bestaan. Deze gegevens kunnen dan
worden vergeleken met de cijfers die wij in 1997 van
mevrouw de Galan hebben gekregen. Naar aanleiding
van onze interpellatie heeft zij toen een aanpassing van
het financieringssysteem aangekondigd. Dit is inmiddels
gebeurd. Men baseert zich niet meer uitsluitend op de
nomenclatuur van de intensieve prestaties; er wordt nu
ook rekening gehouden met de minimale verpleegkun-
dige gegevens omdat zij een correcter beeld van de
realiteit geven. Dit blijkt echter niet uit het onderzoek van
de twee artsen, waarnaar ik reeds heb verwezen. De
bijkomende parameters zijn geen garantie voor het cor-
rigeren van de scheeftrekkingen. Volgens deze artsen
heeft de administratie intussen ook ingezien dat het hele
systeem hopeloos ingewikkeld is geworden en geen
HA 50
COM 033
21
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Annemie Van de Casteele
garantie biedt op objectiviteit. Wij hebben overigens in
andere interpellaties opgemerkt dat de ziekenhuizen op
een creatieve manier omspringen met de nomenclatuur.
Ook hierdoor wordt een vertekend beeld gecree¨erd.
Is de minister van oordeel dat het creatieve gebruik van
de nomenclatuur een invloed heeft op het ontstaan van
scheeftrekkingen in de financiering ? Heeft de minister
de administratie opgedragen om dit na te gaan ? Heeft
de administratie reeds adviezen geformuleerd ? Is de
minister van plan het financieringssysteem opnieuw aan
te passen en transparanter te maken ten einde ervoor te
zorgen dat de middelen op een objectieve manier worden
verdeeld ? Iedereen is uiteraard bezorgd over de finan-
ciering van de intensieve zorg. Verpleegkundigen moe-
ten beschikbaar zijn op de plaats waar zij nodig zijn. Er
zijn geruchten dat de personen op het kabinet die zich
met de financiering bezighouden, tegelijkertijd betrokken
partij zijn omdat zij deel hebben uitgemaakt van de
directie van ziekenhuizen en dus zeer goed op de hoogte
zijn van het systeem. Daarnaast hopen velen dat de
nieuwe regering met haar Vlaamse minister van Sociale
Zaken eindelijk het nodige zal doen om definitief een
einde te maken aan de transfers.
De voorzitter : De heer Jaak Van den Broeck heeft het
woord.
De heer Jaak Van den Broeck (Vlaams Blok) : Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, u stamt af uit wat men
een doktersfamilie kan noemen. Bijgevolg weet u zeer
goed waar het schoentje knelt. Ik zou eigenlijk in het
meervoud moeten spreken, want er is wel meer dan e´e´n
schoentje dat knelt. Het is niet de enige scheeftrekking of
onrechtvaardigheid in het systeem van de sociale zeker-
heid.
Ondanks wijzigingen op een aantal punten, blijft de
financieringswijze voor intensieve zorg zo lek als een
zeef. Dat de wijzigingen geen verbeteringen zijn, bewij-
zen de cijfers uit een recent en representatief onderzoek
nogmaals. Op 8 oktober werden deze cijfers gepubli-
ceerd in de Artsenkrant en daaruit blijkt duidelijk dat de
miljardentransfers voortgaan.
Mijnheer de minister, u kunt uiteraard deze cijfers betwis-
ten of eventueel loochenen dat hieraan een com-
munautair aspect is verbonden, zoals uw voorgangster,
mevrouw De Galan, dit steevast deed. Ze kon natuurlijk
niet om de cijfers heen. Feiten zijn gelukkig nog altijd
sterker dan argumenten. Het ergste evenwel is dat de
toestand sinds 1995 nagenoeg onveranderd is gebleven
en dat de ongelijkheid eigenlijk exact dezelfde blijft.
Ook de werkgroep reanimatie van de administratie Volks-
gezondheid kwam - nu pas - tot de conclusie dat de
methodologie fout zit. Als gevolg daarvan gaan de
Waalse en Brusselse ziekenhuizen voort met zichzelf
grondig te reanimeren ten nadele van Vlaanderen.
Voor de concrete vragen sluit ik mij aan bij mevrouw Van
de Casteele. Mijnheer de minister, tevens vernam ik
graag wanneer en hoe u de door de regering beloofde
transparantie en het zorgvuldig bestuur concreet in prak-
tijk zult brengen ? Zou het niet eerlijker zijn om op basis
van duidelijke criteria een verdeling tussen de regio's
vast te leggen ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
ik wil er eerst aan herinneren dat het niet gaat om de
financiering van de intensieve zorg, maar wel degelijk
over bedden met een intensief karakter. Het gaat erom
de intensiteit van de zorg te meten, niet enkel in de
intensieve zorg maar ook wat het geheel van de chirur-
gische, medische en psychiatrische bedden van een
ziekenhuis betreft. Dit gebeurt via twee parameters : de
ZIV-nomenclatuur, enerzijds en de minimale verpleeg-
kundige gegevens, anderzijds.
Op basis van de nomenclatuur stelt men een eerste
klassement op volgens de stijgende waarde van de
reanimatieprestaties toegediend aan de gehospitali-
seerde patie¨nten in de diensten C, D, E en G. Per bed
worden een aantal punten toegekend die worden in
aanmerking genomen ten belope van 90%.
Op basis van de MVG-score - MVG staat voor minimale
verpleegkundige gegevens - wordt een tweede klasse-
ment opgesteld volgens stijgende waarde van de score.
Het toegekend aantal punten per bed is identiek aan
deze van het eerste klassement, maar wordt enkel voor
10% in aanmerking genomen.
Bij de invoering van dit systeem in 1991 waren de
reanimatieprestaties immers de enige beschikbare para-
meter. Dit is geen argument maar een beetje een excuus
voor de praktijk in het verleden.
Met de bedoeling het systeem te verbeteren heeft mijn
voorgangster verschillende maatregelen genomen.
Ten eerste werd een tweede parameter, de minimale
verpleegkundige gegevens, ingevoerd.
Ten tweede, er werd een studie gefinancierd die zal
toelaten nieuwe parameters op te stellen om de activiteit
van de bedden intensieve zorg beter af te bakenen. Deze
studie moet uitmonden in een definitief verslag in het
eerste semester van 2000. De verspreiding van de
resultaten naar alle ziekenhuizen en de registratie van de
definitieve parameters zou van dan af kunnen beginnen.
22
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Het onderzoek van de verkregen resultaten en hun
gebruik en financiering kunnen volgens mijn administra-
tie pas binnen enkele jaren worden verwacht, wat mij
zeer ongeduldig maakt. Ik had dit graag zo snel mogelijk
geoptimaliseerd, maar er is nog een hele weg af te
leggen.
Ten derde, voor de ziekenhuizen die het voordeel van de
bijkomende punten willen behouden, heeft mijn voor-
gangster de verplichting opgelegd om deel te nemen aan
een evaluatieprogramma van de reanimatieprestaties,
georganiseerd door de overlegstructuur tussen de
ziekenhuisbeheerders,
de
geneesheren
en
de
verzekeringsorganismen. Deze evaluatie is momenteel
aan de gang. Het is een mechanisme waarin ik sterk
geloof.
Bovendien heeft de afdeling financiering van de Natio-
nale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen in zijn advies
van 30 september 1999 gepreciseerd dat de toekenning
van bijkomende punten voor bedden met intensief karak-
ter de mate van intensiteit van de zorg in een ziekenhuis
moet weergeven. De afdeling financiering stelt voor dat
het gewicht van de parameter opgesteld op basis van de
minimale verpleegkundige gegevens wordt verhoogd tot
20% ten koste van de reanimatieprestaties die hun
gewicht tot 80% zullen zien terugvallen.
Tegelijkertijd stelt de afdeling een berekening voor op
basis van de gemiddelden van de gegevens voor 1995,
1996 en 1997, teneinde een zekere stabiliteit in de
toekenning van decielen op basis van de prestaties te
verkrijgen.
De financiering van het aantal bedden van de erkende
intensieve-zorgfunctie moet worden verzekerd en in het
kader van de financiering 2000 wil ik alleszins die voor-
stellen overnemen.
Ik zal u nog enkele cijfers geven uit 1995 in verband met
de bedragen voor de reanimatiegegevens : voor Brussel
komt dit afgerond op 199 miljoen of 5,84%, voor Vlaan-
deren op 1 911 miljoen of 56,21% en voor Wallonie¨ op
1 290 miljoen of 37,95%.
Wat de verdeling van de bijkomende punten voor de
bedden met een intensief karakter betreft, had Brussel
408,27 punten of 5,19%, Vlaanderen 4 417 punten of
56,10% en Wallonie¨ 3 046,94 of 38,71%.
De financie¨le weerslag van het geheel is de volgende :
Brussel krijgt 256,6 miljoen of 5,19%, Vlaanderen 7,776
miljard of 56,10% en Wallonie¨ 1,915 miljard of 38,71%.
De verdeling van het definitieve budget B2, waarvan de
financiering van de bedden met een intensief karakter
een onderdeel uitmaakt is de volgende : Brussel krijgt
4,257 miljard of 6,92%, Vlaanderen 35,516 miljard of
57,71% en Wallonie¨ 21,771 miljard of 35,37%. Ik zal u de
tabellen overhandigen.
U hebt een aantal belangrijke beleidsvragen gesteld over
het oneigenlijk gebruik en misbruik van de nomenclatuur
en de transparantie in het algemeen.
Mijnheer de voorzitter, ik stel voor deze materie grondiger
te bespreken naar aanleiding van de bespreking van de
beleidsnota. De problematiek van het oneigenlijk gebruik
van nomenclatuur moet in zijn geheel worden bekeken.
De huidige nomenclatuur is op vele plaatsen niet meer in
overeenstemming
met
de
realiteit
van
de
zorg-
verstrekking. Er is ook de complexiteit en de ondoorzich-
tigheid van het systeem. Soms is het verband tussen de
ree¨le kostprijs van de prestatie en het tarief onduidelijk.
Er is een onevenwicht tussen de intellectuele en de
technische prestaties. Sommige prestaties zijn obsoleet
geworden en andere nieuwe zorgnormen vinden dan
weer geen weerslag in de nomenclatuur.
Een medische en economische doorlichting van de be-
staande nomenclatuur en het nemen van de gepaste
maatregelen zijn volgens mij een absolute noodzaak. Ik
wens een meer eenvoudig en aan de evoluerende me-
dische praktijkvoering aangepast systeem te realiseren.
De nomenclatuur kan worden vereenvoudigd, bijvoor-
beeld door het groeperen van samenhangende verstrek-
kingen per pathologie, het opsporen en vervolgens
schrappen of aanpassen van obsolete nummers. Nieuwe
prestaties en technieken moeten worden gee¨valueerd.
Tarieven van prestaties moeten worden herzien overeen-
komstig hun actuele en verantwoorde kosten. Ik zal
kortelings het kader cree¨ren binnen de wetenschappe-
lijke raad van het RIZIV om de doorlichting van de
nomenclatuur te operationaliseren. Ik ben daarmee be-
zig. Bij de bespreking van de beleidsnota zullen wij
hierop dieper kunnen ingaan, want dat is van wezenlijk
belang.
Wat het element transparantie van de ziekenhuis-
financiering betreft, wens ik te komen tot een systemati-
sche koppeling van de minimale klinische gegevens met
de factureringsgegevens. Ik denk aan een beveiligde
transparantie. Er kunnen problemen zijn met de privacy,
maar als de privacy van de patie¨nten goed bewaakt is,
wens ik die gegevens per ziekenhuis bekend te maken,
wat een grote verandering zal teweegbrengen.
De voorzitter : Mevrouw Annemie Van de Casteele heeft
het woord.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, het zou mij inderdaad
genoegen doen uw cijfers op papier te krijgen. Ik betreur
wel dat u andere cijfers geeft dan de gevraagde. Ik had
gevraagd naar het percentage van ziekenhuizen dat in
het deciel 7 en hoger valt. Mevrouw De Galan gaf ons de
cijfers voor de financiering van 1997. Ik zou er graag
HA 50
COM 033
23
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Annemie Van de Casteele
meer recente cijfers naastleggen om de evolutie van dat
systeem te kunnen nagaan. Misschien kunt u ons die
cijfers alsnog schriftelijk bezorgen, want zonder deze
cijfers vergelijken wij appelen met citroenen en dat is toch
niet de bedoeling.
Mijnheer de minister, ik zal u het antwoord geven dat de
minister toen verstrekte. De cijfers die u in uw antwoord
hebt gegeven zal ik rustig bekijken om na te gaan welke
conclusies eruit kunnen worden getrokken.
Mijnheer de minister, u hebt een aantal punten aange-
haald die mij enigszins verontrusten. U haalt een studie
aan. Het is de zoveelste in rij en u zegt zelf dat het een
hele tijd zal duren vooraleer de resultaten ervan mogen
worden verwacht. Ondertussen zult u, hoop ik althans,
toch een aantal andere maatregelen nemen en zal die
studie overbodig worden.
U gaf mij geen antwoord over wat de administratie zelf
daarover heeft gezegd. Uw administratie kent waar-
schijnlijk als enige in dit land die problematiek goed. De
twee artsen die de cijfers hebben gepubliceerd, zeggen
dat ze door de administratie worden bijgetreden en dat ze
gelijk krijgen in hun stelling dat de huidige methodologie
verkeerd in elkaar zit. Kunt u deze stelling al dan niet
bevestigen of moet u zich hierover nog bevragen ?
Mijnheer de minister, u zegt een evaluatieprogramma te
willen opstarten op basis van de cijfers van de
reanimatieprestaties van de verschillende ziekenhuizen.
Dit is vergelijkbaar met een peer review tussen andere
zorgenverstrekkers. Het is te hopen dat uit die vergelij-
king conclusies kunnen worden getrokken. Zij die het
goed doen kunnen worden beloond, de anderen worden
bestraft. In ieder geval, nadat conclusies werden getrok-
ken moeten de gepaste maatregelen worden genomen.
Mijnheer de minister, u zegt dat de Nationale Raad voor
Ziekenhuisvoorzieningen heeft voorgesteld om in de
toekomst het gewicht van de minimale verpleegkundige
gegevens zwaarder te laten wegen tot 20% ten opzichte
van de verstrekkingen aan 80%. Wat is dan de huidige
verdeelsleutel ?
Minister Frank Vandenbroucke : Die is 90-10. Ik be-
schouw het voorstel van de Nationale Raad als een
minimale benadering. Ik ben er niet zeker van dat het
beleid zich daartoe moet beperken. De vraag rijst hoe-
veel dat bijdraagt aan dat probleem. Volgens mij is het
nodig een zeer goede oefening peer review rond de
reanimatie zelf te doen, een oefening met gevolgen.
Ook is een transparantie van het geheel van de
ziekenhuisfinanciering per ziekenhuis nodig. Ik heb met
enige voorzichtigheid verwezen naar het advies van de
afdeling financiering van de Nationale Raad, want als
men de cijfers bekijkt, weet ik ook niet of dat voorstel zo
doorslaggevend zal zijn.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Ik uit
dezelfde vrees, mijnheer de minister. U zult zich hiervoor
moeten baseren op de meest recente cijfers. U hebt een
vergelijkingspunt op het moment dat er nog geen mini-
male verpleegkundige gegevens waren. Als die 10% erbij
komt, moeten wij nagaan of er een lichte verbetering
optreedt of niet. Als er toch een lichte verbetering kan
worden vastgesteld, dan lijkt het mij logisch dat de
minimale verpleegkundige gegevens zwaarder door-
wegen dan met 20%.
Mijnheer de minister, ik ben verontrust over uw voorstel
om in de toekomst de gemiddelden van 1996, 1997 en
1998 te gebruiken. Wij stellen immers vast dat de
scheeftrekkingen precies uit die jaren dateren. De gemid-
delden van die jaren als basis gebruiken, betekent het
verankeren van de scheeftrekkingen in de toekomst. Dat
kan toch niet de bedoeling zijn.
Mochten in de cijfers van 1996, 1997 en 1998 fouten of
scheeftrekkingen worden vastgesteld, dan is er een
reden te meer om naar een nieuw systeem over te
schakelen. Men mag zeker geen rekening houden met
gemiddelden die gebaseerd zijn op scheeftrekkingen.
Mijnheer de minister, ik kan u alleen maar steunen als u
zegt dat voor het oneigenlijk gebruik van de nomencla-
tuur zo snel mogelijk maatregelen dienen te worden
genomen. U wenst de gegevens aan mekaar te koppe-
len. Ook wij zijn de mening toegedaan dat dit zo snel
mogelijk moet gebeuren. U weet dat ik vrees dat het nog
een hele tijd zal duren vooraleer dit kan worden gereali-
seerd.
De voorzitter : De heer Jaak Van den Broeck heeft het
woord.
De heer Jaak Van den Broeck (Vlaams Blok) : Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw
antwoord. Net als collega Van de Casteele vrees ik
evenwel dat het nog jaren gaat duren vooraleer de
situatie zal zijn rechtgezet. Ik stel ook vast dat de cijfers
die u citeerde nogal sterk afwijken van degene die
werden gepubliceerd in de Artsenkrant.
Het verheugt mij dat u de transparantie wil versterken.
Als men nu bepaalde zaken te weten wil komen, schermt
men immers te pas en - voornamelijk - te onpas met het
medische geheim. Ik zal het sterk apprecie¨ren als dat kan
worden verholpen in de nabije toekomst.
De voorzitter : De heer Luc Goutry heeft het woord.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik wil even kort reageren op het
tweede gedeelte van uw antwoord, wat mijns inziens van
wezenlijk belang is. Reeds in 1974 werd in het rapport-
Petit gezegd dat de nomenclatuur een wildgroei was
geworden. Er werden steeds maar elementen aan toe-
24
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Luc Goutry
gevoegd, tot het was uitgegroeid tot een volkomen
ondoorzichtig kluwen dat zeer prestatiegebonden is en
dat niet is gericht op de behoeften, maar op het aanbod.
Reeds geruime tijd vragen wij daaromtrent een debat. Dit
debat moet niet alleen gaan over de nomenclatuur - dat
is immers het middel om de prestaties te meten - maar
ook over de behoeften, over de vraag hoe wij door
bepaalde ingrepen of technieken antwoorden kunnen
bieden en hoe we deze antwoorden kunnen coderen, wat
de nomenclatuur is. Ik ben het dus volkomen met u eens
dat daaromtrent een debat moet worden gevoerd. Ik
hoop dat het snel kan gebeuren, maar wij mogen er ons
niet te vlug van af maken. In Nederland - ik denk met
name aan het rapport-Dunning - heeft men daaraan heel
veel tijd besteed. Hoewel het resultaat misschien mager
was, zijn daar sindsdien toch vrij spectaculaire ingrepen
gebeurd.
Een discussie hierover is de enige manier om in de
toekomst tot een redelijke en evenwichtige begroting
inzake het RIZIV te kunnen komen. Het zal geen gemak-
kelijke oefening worden, maar ik ben bereid om samen
met u aan dit debat mee te werken.
Le pre´sident : La parole est a` M. Jean-Marc Delize´e.
M. Jean-Marc Delize´e (PS) : Monsieur le pre´sident, la
question des transferts est re´currente au sein de cette
assemble´e depuis de nombreuses anne´es et on en
parlera sans doute encore longtemps.
Il y a plusieurs fac¸ons d'aborder la question. On a
tendance, aujourd'hui, a` conside´rer un secteur ou un
sous-secteur, a` l'analyser et a` tirer des conclusions. Ou
alors on aborde la question de manie`re plus ge´ne´rale. Il
me semble que cette dernie`re manie`re de proce´der est
pre´fe´rable et qu'il faut le faire avec toute l'objectivite´
requise.
On nous annonce un quatrie`me rapport Jadot. Nous en
prendrons connaissance et nous essaierons de l'analy-
ser. Nous devrions ensuite avoir une discussion sans
tabous. Je ne crains pas la transparence. Celle-ci est
pre´fe´rable a` l'opacite´, source de raccourcis, de slogans
et d'ide´es simplistes. Mme Van de Casteele a dit tre`s
justement que le dossier des ho^pitaux est un dossier
complexe. Il n'y a pas de re´ponse simpliste dans un
dossier complexe.
Si nous entamons le de´bat par un secteur particulier, je
ne vous interrogerai pas sur l'explosion des cou^ts dans le
domaine des soins a` domicile dans tel arrondissement ou
dans telle re´gion. Je trouve que cela n'a pas de sens, il
vaut mieux examiner le secteur de manie`re globale.
Par ailleurs, je voudrais de´noncer le concept du fe´ti-
chisme e´galitaire. Cette notion est en effet contraire par
nature a` l'ide´e me^me de solidarite´ de notre se´curite´
sociale. Il n'y a pas de solidarite´ sans transfert. Nous
n'allons pas commencer a` faire des comparaisons et
constater que, dans telle re´gion, tel arrondissement ou tel
secteur, les de´penses sont plus e´leve´es que dans tel
autre arrondissement. Je suppose que demain, les habi-
tants du Limbourg ne vont pas se plaindre parce qu'ils
auront par exemple moins de de´penses en soins de
sante´ que ceux de Flandre occidentale.
Le dernier rapport Jadot, discute´ au sein de notre com-
mission en 1996, a montre´ que s'il y avait des transferts
dans certaines re´gions, ceux-ci e´taient largement objec-
tive´s. Il a aussi indique´ que s'il y avait des diffe´rences
entre le Nord et le Sud, les diffe´rences e´taient plus
marque´es entre l'Est et l'Ouest du pays. Ce serait a` l'Est
que l'assurance maladie cou^terait le moins et ce serait a`
l'Ouest que les de´penses de sante´ seraient les plus
e´leve´es.
Je ne souhaite pas entrer dans ce type de de´bat car la
solidarite´ doit jouer. Ne´anmoins, il faudra que notre
analyse indique s'il y a des proble`mes. Je plaide pour la
transparence dans le de´bat. Pour expliquer les e´carts de
consommation me´dicale entre arrondissements ou re´-
gions, il faut inte´grer un certain nombre de facteurs :
facteur de morbidite´, facteurs socio-e´conomiques, etc.
J'ai le sentiment que, depuis plusieurs anne´es, on va
dans le sens de la transparence. Il y a eu les rapports
Jadot. Il y a eu des e´tudes comple´mentaires. Au fil des
anne´es, on affine les e´le´ments statistiques ainsi que
l'outil d'analyse de notre syste`me de se´curite´ sociale.
C'est la bonne direction.
Le rapport Jadot de 1994 avait mis en e´vidence la
ne´cessite´ de de´passer le stade d'une vision re´ductrice
qui n'envisagerait l'application uniforme de la le´gislation
que sous l'angle des corrections a` apporter pour gommer
purement et simplement les e´carts existants. Une e´tude
comple´mentaire de l'ULB et de la KUL, inte´gre´e au
rapport Jadot 1995, re´pond a` ce souci : mesurer la
consommation the´orique sur base de facteurs objectifs.
Cette e´tude commune des deux universite´s a permis de
mettre en lumie`re l'impact d'une se´rie de facteurs expli-
catifs de la consommation me´dicale en suivant une
de´marche qui s'apparente fort a` celle de´veloppe´e en
matie`re de responsabilisation des organismes assureurs.
Elle fournit une information substantielle qui relativise les
constats d'e´carts formule´s de manie`re peu diffe´rencie´e
au de´part des donne´es brutes que constituent les cou^ts
moyens calcule´s sur l'ensemble de la population.
Pour moi, le mythe s'oppose a` la re´alite´. Selon notre
point de vue, l'ensemble de la se´curite´ sociale de notre
pays doit rester fonde´ sur un principe de solidarite´. Ce
syste`me a d'ailleurs fait ses preuves et d'emble´e, on ne
doit pas le qualifier de manie`re caricaturale ni sur base
de calculs d'apothicaires.
HA 50
COM 033
25
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : Mijnheer Delize´e, ik dank u. Dit bewijst
nogmaals dat wij het rapport-Jadot ter hand zullen moe-
ten nemen. Ik heb aan de secretaris de opdracht gege-
ven om het document op te vragen. Men heeft ons
immers beloofd dat het klaar zou zijn.
De minister heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
er is een klein misverstand. Naar mijn weten is er enkel
een informeel
lek geweest. Er is nog geen officieel
rapport. Het moet nog door de Algemene Raad worden
goedgekeurd.
De voorzitter : Toch werd ons gezegd dat het formele
rapport binnen de kortste tijd klaar zou zijn. Vandaar dat
ik, naar aanleiding van de uiteenzetting van daarnet en
de tussenkomst van de heer Delize´e, aan de secretaris
heb gevraagd na te gaan hoe de stand van zaken is,
zodat wij dit punt kunnen agenderen.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties
ingediend.
En conclusion de cette discussion, des motions ont e´te´
de´pose´es.
Een eerste motie van aanbeveling werd ingediend door
de heren Guy D'haeseleer en Jaak Van den Broeck en
luidt als volgt :
De Kamer, gehoord de interpellaties van mevrouw
Annemie Van de Casteele en de heer Jaak Van den
Broeck
en het antwoord van de minister van Sociale Zaken en
Pensioenen, vraagt de regering :
- dringende maatregelen te nemen om een einde te
stellen aan de miljardentransfers van Vlaanderen naar
Wallonie¨ in het algemeen, en deze in het kader van de
financiering van de bedden van intensieve zorg in het
bijzonder;
- de nodige voorbereidingen te treffen om de sociale
zekerheid te defederaliseren.
Une premie`re motion de recommandation a e´te´ de´pose´e
par MM. Guy D'haeseleer et Jaak Van den Broeck et est
libelle´e comme suit :
La Chambre, ayant entendu les interpellations de Mme
Annemie Van de Casteele et M. Jaak Van den Broeck
et la re´ponse du ministre des Affaires sociales et des
Pensions, invite le gouvernement :
- a` prendre des mesures urgentes pour mettre fin aux
transferts de milliards de la Flandre vers la Wallonie en
ge´ne´ral, et de ceux qui s'ope`rent dans le cadre du
financement des lits intensifs en particulier;
- a` entamer les pre´paratifs en vue de la de´fe´de´ralisation
de la se´curite´ sociale.
Een tweede motie van aanbeveling werd ingediend door
mevrouw Annemie Van de Casteele en luidt als volgt :
De Kamer, gehoord de interpellaties van mevrouw
Annemie Van de Casteele en de heer Jaak Van den
Broeck
en het antwoord van de minister van Sociale Zaken en
Pensioenen, - stelt vast dat elke poging om de financie-
ring van de ziekenhuizen aan te passen aanleiding geeft
tot nieuwe scheeftrekkingen;
- vraagt de regering de niet-objectiveerbare verschillen in
de ziekteverzekering en het oneigenlijk gebruik van de
nomenclatuur in ziekenhuizen onverwijld weg te werken
en de ziekenhuisfinanciering transparant te maken en de
enige structurele hervorming voor te bereiden om deze
transfers definitief weg te werken met name de over-
dracht van de gezondheidszorgen en de ziekteverzeke-
ring naar de gemeenschappen.
Une seconde motion de recommandation a e´te´ de´pose´e
par Mme Annemie Van de Casteele et est libelle´e comme
suit :
La Chambre, ayant entendu les interpellations de Mme
Annemie Van de Casteele et M. Jaak Van den Broeck
et la re´ponse du ministre des Affaires sociales et des
Pensions, - constate que toute tentative d'adapter le
financement des ho^pitaux ge´ne`re de nouvelles distor-
sions;
- invite le gouvernement a` mettre fin au plus to^t aux
diffe´rences non objectivables dans l'assurance maladie
et l'utilisation abusive de la nomenclature dans les ho^pi-
taux, a` rendre le financement des ho^pitaux plus transpa-
rent et a` pre´parer la seule re´forme structurelle suscepti-
ble de mettre de´finitivement fin a` ces transferts, a` savoir
le transfert aux Communaute´s des soins de sante´ et de
l'assurance maladie.
Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren
Filip Anthuenis, Joos Wauters, Jan Peeters, Jean-Marc
Delize´e en Bruno Van Grootenbrulle.
Une motion pure et simple a e´te´ de´pose´e par MM. Filip
Anthuenis, Joos Wauters, Jan Peeters, Jean-Marc De-
lize´e et Bruno Van Grootenbrulle.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking
is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ulte´rieurement. La
discussion est close.
26
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Samengevoegde interpellatie en mondelinge vragen
van :
-
de
heer
Luc
Goutry
tot
de
minister
van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
en tot de minister van Sociale Zaken en Pensioenen
over
het
chronisch
vermoedheidssyndroom
(nr. 109)
- mevrouw Annemie Van de Casteele aan de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over
het chro-
nisch vermoedheidssyndroom
(nr. 294)
-
de
heer
Jan
Peeters
aan
de
minister
van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
het chronisch vermoeidheidssyndroom en de
administratieve gezondheidsdienst
(nr. 373)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leef-
milieu en door de minister van Sociale Zaken en
Pensioenen)
Interpellation et questions orales jointes de :
- M. Luc Goutry a` la ministre de la Protection de la
consommation, de la Sante´ publique et de l'Environ-
nement et au ministre des Affaires sociales et des
Pensions sur
le syndrome de fatigue chronique
- Mme Annemie Van de Casteele au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
le syndrome
de fatigue chronique
- M. Jan Peeters a` la ministre de la Protection de la
consommation, de la Sante´ publique et de l'Environ-
nement sur
le syndrome de fatigue chronique et le
service de sante´ administratif
(La re´ponse sera donne´e par la ministre de la Protec-
tion de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement et par le ministre des Affaires socia-
les et des Pensions)
De voorzitter : De heer Luc Goutry heeft het woord.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, mijnheer de minister, er zijn twee
aspecten aan mijn vraag verbonden : een informatief
gedeelte en een principieel aspect. Gezien de politieke
draagwijdte van het fenomeen, wenste ik er een interpel-
latie aan vast te knopen.
Wij delen uiteraard uw bezorgdheid ten aanzien van de
patie¨nten met een chronisch vermoeidheidssyndroom.
Zelf ken ik mensen die ermee geconfronteerd worden.
We hebben hierover in het verleden reeds vragen ge-
steld. De CVP heeft op haar congres in 1997 een
actualiteitsmotie gestemd en een werkgroep opgericht.
Toen was dit fenomeen nog vrij nieuw en was er weten-
schappelijk niet veel over gekend. Zelfs nu bestaat er nog
verwarring over. Er wordt wel over gesproken, maar het
klinisch onderzoek is nog erg accuraat. Ik wens dus
duidelijkheid omtrent het belang van de zaak en wens te
wijzen op de hoogdringendheid om er iets aan te doen.
Wat de methode betreft waarmee dit probleem werd
aangepakt, rijzen vragen. De aanleiding is de vergade-
ring die betrokkenen over het onderwerp hielden en de
actie met motoren die in Oostende plaatsvond. U was
daar aanwezig samen met de heer Vande Lanotte. Uw
optreden heeft me verwonderd. Het is enigszins mislei-
dend en kan de indruk wekken dat u de zaak wenst op te
lossen, maar het is niet duidelijk wat u precies wenst te
ondernemen. De betrokkenen verkeren hierover in onze-
kerheid en stellen mij voortdurend vragen. Er werden
blijkbaar verwachtingen gecree¨erd. Het aantal mensen
dat lijdt aan dit syndroom groeit voortdurend aan. Ik heb
vernomen dat veel mensen aangenaam verrast zijn met
het feit dat u naar hen luisterde; ze hopen dat op zijn
minst de kosten die aan hun ziekte zijn verbonden, zullen
worden terugbetaald. Ik haal het voorbeeld aan van een
jongen van zeventien, die in mijn streek woont en van-
wege het chronisch vermoeidheidssyndroom niet meer
naar school kan gaan. Hij ondergaat hiervoor een behan-
deling in Amerika. Deze behandeling kost 1,5 miljoen
frank. Om dit te bekostigen, worden allerlei benefietacties
op het getouw gezet. De ouders kwamen me opzoeken
en reageerden met een zekere boosheid dat er niets
werd gedaan en dat minister van Sociale Zaken Vanden-
broucke dit zou oplossen.
Ik waarschuw u voor de valse hoop en de verwachtingen
die deze mensen koesteren. Ik vermoed dat dit niet uw
bedoeling is.
Welke concrete acties wilt u ondernemen ?
U zei allereerst dat het wetenschappelijk onderzoek moet
worden voortgezet. Iedereen is het daarmee eens. Er
bestaat op dat vlak een grote lacune. Het fenomeen dient
zich slechts recent aan. Vroeger stelde men de diagnose
niet. Er bestond een strekking die de oorzaak in de
psychosomatische richting zocht. Nu ontdekt men blijk-
baar organische oorzaken. Het wetenschappelijk onder-
zoek moet wel degelijk worden gesteund. Concreet sprak
u in dit verband over het oprichten van referentiecentra.
Referentiecentra zijn geen behandelcentra. Veel mensen
denken dat ze terecht kunnen in zulk een centrum. Het is
belangrijk duidelijkheid te scheppen.
Het tweede punt dat u aanraakt is het rei¨ntegratie-
probleem of hoe deze mensen opnieuw in hun functie,
geheel of gedeeltelijk, kunnen worden gei¨ntegreerd. We
noemen dit progressieve tewerkstelling. Met de goedkeu-
ring van de adviserende geneesheer kan iemand inder-
daad gedeeltelijk weer aan het werk worden gezet. Dit is
een zeer interessante denkpiste die navolging verdient.
Ik stel vast dat er niet veel problemen rijzen vanuit de
hoek van de ziekteverzekering, maar veeleer vanuit de
HA 50
COM 033
27
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Luc Goutry
hoek van de werkgevers. Gisterenavond zei een drukker
met rugklachten mij dat hij van de medisch adviseur
progressief weer aan het werk mocht. De arbeid die hij
vroeger verrichtte, kan hij niet meer aan, maar de werk-
gever heeft geen ander werk voor hem in petto. Die man
komt automatisch in de werkloosheid terecht. De ziekte-
verzekering in de mogelijkheid stellen om een cumulatie
in te voeren tussen ziekte-uitkering en loon is niet vol-
doende. De werkgevers moeten worden overtuigd en
terdege ingelicht om mensen progressief weer aan het
arbeidsproces te laten deelnemen.
Ik wens uw antwoord hierop te kennen.
Het derde punt betreft de kosten van de behandeling. Uw
standpunt in de pers was niet duidelijk. De verwachtingen
van de betrokkenen zijn op dat punt het hoogst gespan-
nen. Men vindt het uiteraard belangrijk dat er aan weten-
schappelijk onderzoek wordt gedaan en een progres-
sieve tewerkstelling mogelijk wordt. Maar de kostprijs
blijft een heet hangijzer. De geneesmiddelen die ze
moeten nemen, zoals Amplegen of andere, zijn erg
kostelijk. Men wil duidelijkheid of hier financie¨le tussen-
komst in het vooruitzicht wordt gesteld.
Het vierde punt betreft de erkenning. Ik citeer de pers :
'De overheid neemt het chronisch vermoeidheids-
syndroom ernstig'. 'Chronisch vermoeidheidssyndroom
erkend.' Ik wijs nogmaals op het belang van een correcte
informatie.
Deze vraag is echt principieel. U hebt in een belangrijk
budget voorzien voor de chronisch zieken en daar staan
wij achter, maar wij willen wel duidelijke definities. Dat
wordt echter een moeilijke discussie. Immers, het erken-
nen van het chronisch vermoeidheidssyndroom als een
ziekte dwingt ons in de richting van een statische oplos-
sing : men erkent de ziekte en stelt daar een aantal
tegemoetkomingen tegenover, waarmee iedereen dan
tevreden is. Ik zou dergelijke handelwijze echter betreu-
ren. Een professor van Pellenberg die daar veel mee
bezig is, heeft het in dit verband immers over
een ziekte
die bij uitstek dient tot revalidatie
. Dit behelst dus een
dynamische aanpak en niet enige vorm van
installatie
van de ziekte in ons zorgsysteem, inclusief een aantal
uitkeringen en voordelen, zonder dat er verder nog iets
roert. Deze ziekte wil men dus eigenlijk actief aanpakken
vanuit een invalshoek van revalidatie en dat is iets
waarover ik graag uw mening zou horen.
Mijnheer de minister, wilt u mij concreet vermelden wat
de aangekondigde maatregelen behelzen ? Zo komt er
toch een beetje duidelijkheid voor de patie¨nten. Kunt u
ons ook meedelen op welke wijze dit zal gebeuren ?
Welke tijdsplanning werd hierop gezet ? Welke proce-
dure denkt u te zullen hanteren ? Welke lijn zult u trekken
inzake de andere chronische patie¨nten, waarvoor in een
eerste fase reeds een miljard frank en in een volgende
fase misschien nog meer zal worden uitgetrokken ?
Trouwens, wat de chronische ziekten in het algemeen
betreft, kunt u zich over afzienbare tijd verwachten aan
een identieke principie¨le vraag als de huidige.
De voorzitter : Mevrouw Annemie Van de Casteele heeft
het woord.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit mij graag aan
bij de heer Goutry. Zowat elke partij heeft de problema-
tiek van het chronisch vermoeidheidssyndroom in het
verleden gevolgd. U weet dat er meer dan e´e´n organisa-
tie is die specifiek met deze problematiek begaan is, wat
tot enige concurrentie kan leiden. Het is goed dat u dat
weet, want als u naar aanleiding van een actie van een
vereniging een aantal maatregelen aankondigt, voelt een
andere vereniging zich wellicht tekort gedaan. Ik weet
niet hoe dit zuidelijk van de taalgrens georganiseerd is,
maar alleszins langs Vlaamse kant zou het goed zijn
beide verenigingen op dezelfde manier bij de problema-
tiek te betrekken.
Mijnheer de minister, u hebt verwachtingen gecree¨erd bij
een aantal patie¨nten die in groepen zijn georganiseerd.
Dat geldt niet enkel voor lijders aan het chronisch
vermoeidheidssyndroom, maar ook voor diabetici en
EB-patie¨nten om maar die te noemen. Overal waar u
komt, waait er een nieuwe wind en koestert men grote
verwachtingen over wat de regering zal doen. Daarvoor
moeten echter de nodige middelen beschikbaar zijn en
nu gezegd wordt dat deze problemen zullen worden
aangepakt, rijst de vraag hoe hard u dit meent. Immers,
een aantal van de door u vooropgestelde maatregelen
werden reeds aangekondigd door uw voorganger, de
heer Colla. Dat gebeurde redelijk recent, namelijk op een
studiedag op 10 april 1999. Als men echter op een
studiedag in april de oprichting van referentiecentra
aankondigde en die aankondiging vandaag herhaalt als
een nieuwe maatregel, kan men terecht de vraag stellen
of er intussen wel iets is gebeurd. Misschien weet u meer
hierover. Ook de beslissing om de Hoge Gezondheids-
raad met een opdracht te belasten werd reeds door de
heer Colla aangekondigd in april en ik durf veronderstel-
len dat die Hoge Gezondheidsraad dus ook al effectief
hiermee bezig is geweest. Ik neem aan dat dit geen
nieuw initiatief van u is; misschien heeft u de vraag
opnieuw gesteld en aangedrongen op meer snelheid.
Wel nieuw is uw aankondiging dat deze mensen die door
hun ziekte moeilijk voltijds kunnen werken, gemakkelijker
zonder administratieve rompslomp en zonder verlies van
financie¨le middelen deeltijds zullen kunnen werken.
Wat dat betreft sluit ik mij aan bij de vragen van de heer
Goutry. De verwachtingen zijn immers hoog gespannen :
men denkt dat er inderdaad een nieuw soort contracten
zal worden opgemaakt, die dan heel soepel zullen zijn en
28
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Annemie Van de Casteele
aangepast aan het ziektebeeld van die patie¨nten. Ik
vrees echter dat dit niet helemaal uw bedoeling is. In een
aantal krantenartikels hebt u er immers naar verwezen
dat u zich vooral richtte op het cumuleren van een
arbeidsinkomen met een uitkering. Het is goed om hier-
over duidelijkheid te laten bestaan, want dergelijke maat-
regel geldt niet alleen voor de hier besproken doelgroep,
maar is algemeen en zou voor heel wat mensen een
oplossing kunnen bieden. Wij staan daar ook achter,
maar duidelijkheid is nu dringend gewenst. Hetzelfde
geldt voor de problematiek van de chronisch zieken in het
algemeen. In het verleden hebben wij reeds herhaaldelijk
gevraagd of men mensen met CVS als chronisch zieken
kan bestempelen. Welke maatregelen zal men nu ne-
men ? Er bestaat namelijk geen lijst met chronisch zie-
ken. Hoe zult u die mensen geruststellen ?
Ik heb ook een vraag inzake de bevoegdheid waar het de
referentiecentra betreft. Ik werd er immers door iemand
uit de Vlaamse administratie op gewezen dat erkenning
van deze referentiecentra tot hun bevoegdheid behoort.
Ik weet hoe complex de bevoegdheidsverdeling inzake
gezondheidszorg is en hoe elastisch de interpretaties
kunnen zijn. Ik neem echter aan dat ook u een standpunt
hebt en ik zou graag vernemen wat nu juist uw bevoegd-
heid is. Zijn er hierover eventueel contacten geweest met
uw evenknie op het Vlaamse niveau ? Als het u allemaal
menens is, zullen er ook middelen tegenover moeten
worden gesteld. Ik weet dat de begroting binnenkort zal
worden besproken, maar wil nu toch graag al enige
duidelijkheid. U weet dat dit land ongeveer 15 000 men-
sen telt die aan CVS lijden, dus een budget om aan hun
noden tegemoet te komen kan worden berekend. Men
verwacht dit en ik zou graag de cijfers kennen.
De voorzitter : De heer Jan Peeters heeft het woord.
De heer Jan Peeters (SP) : Mijnheer de voorzitter,
mevrouw de minister, ik richt mij meer tot u omdat ik een
bepaald aspect uit de hele CVS-problematiek wil belich-
ten. Ik heb het dan over de progressieve werkhervatting,
toegespitst op de federale ambtenaren, en de houding
van de Administratieve Gezondheidsdienst (AGD). Ik
verschil enigszins van mening met de heer Goutry :
volgens hem zijn de controle-artsen of adviserende ge-
neesheren daar steeds welwillender in, maar in feite zou
het de werkgever zijn die in veel gevallen problemen
maakt of blijft maken inzake de progressieve werk-
hervatting. In de particuliere sector zal dat in veel geval-
len zo zijn, mijnheer Goutry, maar in de specifieke sector
van de ambtenarij is de federale overheid zowel werkge-
ver als scheidsrechter via de AGD. Dit zorgt voor speci-
fieke problemen.
De door de regering aangekondigde initiatieven leiden
ertoe dat in de medische wereld CVS steeds ernstiger
wordt genomen. Al te vaak werd dit immers als psycho-
somatisch weggelachen. Het gaat dus de goede richting
uit, maar toch zijn er nog een aantal problemen rond de
AGD. Zeer belangrijk is de aankondiging dat er een
grotere interne sensibilisering van de controle-artsen en
behandelende geneesheren is inzake het ernstig nemen
van arbeidsongeschiktheid ingevolge CVS. Reeds enige
maanden poogt de regering in haar activeringsbeleid
naar tewerkstelling om ook mensen die uit een situatie
van arbeidsongeschiktheid komen, progressief aan het
werk te stellen. Bij de rijksambtenaren bestaat er hiervoor
een specifieke regeling, namelijk de verminderde presta-
ties wegens ziekte, volgens artikel 54 van het koninklijk
besluit van 19 november 1998. Dit stelt dat na een
periode van disponibiliteit ambtenaren inderdaad gedu-
rende een maand deeltijds werk kunnen doen in combi-
natie met een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid,
om tot progressieve werkhervatting te komen.
De periode van e´e´n maand is vrij restrictief, maar volgens
de wet kan deze na advies en na beslissing van de
behandelend geneesheer bij de AGD, in feite tot in het
oneindige worden verlengd.
Eigenlijk werd het model van progressieve werk-
hervatting reeds opgenomen in het statuut. Dat geldt ook
in de klassieke ziekte- en invaliditeitsverzekering voor
heel wat gevallen van arbeidsongeschiktheid. Het wette-
lijk mechanisme bestaat ook voor ambtenaren.
Dit systeem is het geschikte instrument voor CVS-
patie¨nten omdat zij vaak voor de keuze worden gesteld
tussen deeltijds werk, ontslag nemen of met pensioen
gaan, met alle financie¨le gevolgen die hieraan verbonden
zijn.
De praktijk leert ons evenwel dat de controleartsen van
de AGD zeer restrictief optreden inzake het toekennen
van verlengingen, dus na de vastgestelde periode van
e´e´n maand. Meer bepaald CVS-patie¨nten worden niet
toegelaten gedurende een langere periode te werken
onder dat statuut en worden in feite gedwongen zware
financie¨le inleveringen te aanvaarden door deeltijds
werk, ontslag of pensioen, precies op het ogenblik dat
hun ziekte zware medische uitgaven vergt.
Het ware aangewezen dat de AGD artikel 54 minder
streng zou interpreteren en de bepalingen ervan voor
CVS-patie¨nten op een ruimere schaal zou toepassen.
Terzake heb ik de volgende twee concrete vragen. Ten
eerste, is de minister zinnens de controleartsen van de
AGD te sensibiliseren voor de gevallen van CVS bij
ambtenaren en voor de specifieke aanpak van deze
groep ? Ten tweede, zou het tevens niet mogelijk zijn de
AGD aan te zetten de bepalingen van artikel 54 minder
restrictief toe te passen en er een instrument van te
maken zoals werd beoogd door de regering, waarbij met
name progressieve werkhervatting gedurende een lan-
gere periode zou worden toegelaten ?
HA 50
COM 033
29
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
de heer Goutry en mevrouw Van de Casteele wezen
terecht op het delicate karakter van deze problematiek.
Om te beginnen moet men vermijden valse verwachtin-
gen te scheppen. Zo zei ik bijvoorbeeld zeer uitdrukkelijk
tegen al wie het moest horen dat men niet kan werken
aan een specifiek statuut voor CVS-patie¨nten. In het
algemeen werken wij trouwens niet op basis van statuten
voor welbepaalde patie¨nten. De erkenning van een
ziekte leidt niet tot een specifiek statuut. Ik meen in dat
verband zeer duidelijk te zijn geweest, maar ik geef toe
dat in de pers soms een andere indruk wordt gewekt.
Voorts meen ik even duidelijk te hebben gezegd dat
terzake geen medische consensus bestaat. Ik ben geen
arts, maar zelfs al was ik arts, dan zou het nog niet
behoren tot mijn taak als minister om terzake een medi-
sche consensus te bewerkstelligen. Een minister moet
de voorwaarden helpen scheppen die een medische
consensus bevorderen.
Hoewel terzake geen medische consensus bestaat,
moeten de klachten van betrokkenen wel ernstig worden
genomen en de actie die in dat verband werd gevoerd en
waaraan zowel mevrouw Aelvoet als ikzelf deelnamen,
getuigt ervan dat zulks wel gebeurt. Mevrouw Van de
Casteele zei in dat verband terecht dat wij ook met
andere organisaties hadden moeten contact opnemen;
welnu, om alle misverstanden uit de weg te gaan ware
het misschien aangewezen mij de namen mee te delen
van de organisaties waarmee ik nog contact moet opne-
men en ik zal die lijst dan bekijken.
De problemen die ons terzake bezighouden zijn inder-
daad zeer delicaat, maar dat mag uiteraard geen reden
zijn om niet tot handeling over te gaan. De heer Goutry
merkte overigens op dat tijdens de vorige regering reeds
een aantal initiatieven werden genomen, waarvan wij
hopelijk zo spoedig mogelijk de vruchten kunnen pluk-
ken. Thans gaat het erom dat het ene aansluit bij het
andere.
Een eerste belangrijk initiatief was de oprichting van de
werkgroep CVS bij de Hoge Gezondheidsraad, die in de
praktijk werd opgesplitst in diverse sub-werkgroepen en
waarvan de cruciale opdracht erin bestaat een medische
consensus te bereiken in verband met CVS.
Dat is een absolute noodzaak, zowel wat de diagnoses-
telling als de behandeling betreft en ik reken erop dat er
snel bruikbare aanbevelingen worden geformuleerd. Der-
gelijke aanbevelingen zijn van cruciaal belang voor de
goede werking van de fameuze CVS-referentiecentra.
De formule van de referentiecentra is niet nieuw en wordt
nu reeds toegepast voor een aantal chronische aandoe-
ningen zoals mucoviscidose, erfelijke metabole aandoe-
ningen
en
neuro-musculaire
aandoeningen.
Die
referentiecentra werken met revalidatie-overeenkomsten
of contracten met het RIZIV. Het grote voordeel van deze
contracten is dat zij toelaten multidisciplinaire zorgen op
maat van de patie¨nten te organiseren en te financieren,
hetgeen niet mogelijk zou zijn via de klassieke RIZIV-
nomenclatuur. In dat verband denk ik bijvoorbeeld aan
het betalen van een psycholoog of een maatschappelijk
werker.
Een dergelijke formule kan tevens nuttig worden toege-
past voor de specifieke CVS-gevallen, omdat op die
manier de expertises kunnen worden gebundeld en ten
dienste kunnen worden gesteld van het medisch korps in
zijn geheel. Immers, momenteel worden CVS-patie¨nten
op de meest verscheidene manieren opgevangen en
behandeld. Daarom lijkt het mij beter de deskundigheid
en de ervaring van de gespecialiseerde centra te bunde-
len en door te geven aan huisartsen en specialisten die
CVS-patie¨nten behandelen.
Ik heb niets gezegd over het aantal op te richten centra
vermits dat nog niet werd bepaald en omdat ik wil
wachten op de resultaten en de aanbevelingen van de
CVS-werkgroep bij de Hoge Gezondheidsraad. Het vo-
rige initiatief is een ondersteunende uitgangsbasis voor
het nieuwe initiatief dat ik terzake aankondigde.
Vervolgens ben ik van oordeel dat de nare ervaringen
van sommige CVS-patie¨nten met de controleartsen zoals
medische adviseurs en artsen van het RIZIV, ernstig
moeten worden genomen. Om die reden moeten de
reeds geleverde inspanningen om de controleartsen be-
ter te informeren en te sensibiliseren inzake CVS, wor-
den voortgezet. Ontegensprekelijk zijn ook op dat vlak
een medische consensus en duidelijkheid over CVS van
cruciaal belang om een eenduidig optreden van de
controleartsen te bewerkstelligen en om ervoor te zorgen
dat de evaluatie van de arbeidsongeschiktheid wordt
bepaald aan de hand van uniforme richtlijnen.
In dat verband, mijnheer Goutry, kan ik u mededelen dat
de medisch-technische Raad waarnaar u verwees, zijn
opdracht met betrekking tot het CVS pas werkelijk zal
kunnen waarmaken na het tot stand komen van een
medische consensus. De concrete samenstelling van de
medisch-technische Raad bij de dienst Uitkering van het
RIZIV is momenteel in voorbereiding.
Voorts wens ik te beklemtonen dat de huidige RIZIV-
wetgeving perfect toelaat CVS-patie¨nten als arbeidson-
geschikt te erkennen, maar dat op dat vlak veel misver-
standen bestaan. De opdracht van controleartsen
bestaat erin na te gaan of een persoon al dan niet
arbeidsongeschikt is. De ziekte waaraan betrokkene lijdt,
is in principe van geen belang voor de bepaling van de
arbeidsongeschiktheid.
30
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Wat CVS-patie¨nten betreft is voor sommigen arbeids-
activiteit in zekere mate medisch aanbevolen, wat een
goede reden is om binnen de ziekteuitkeringen de
inactiviteitsvallen te verminderen. Dat is een breder pro-
bleem. De reeds bestaande formule van progressieve
tewerkstelling laat toe dat erkende arbeidsongeschikten
een klein deel van hun uitkering kunnen cumuleren met
een arbeidsinkomen. Thans wordt onderzocht hoe zulks
doeltreffender kan en in dat verband zal ik later voorstel-
len formuleren. Het ware trouwens aangewezen deze
aangelegenheid te bespreken in de commissie.
Op de specifieke vragen van mevrouw Van de Casteele
kan ik het volgende antwoorden. Ten eerste, de verschil-
lende
maatregelen,
namelijk
de
revalidatie-
overeenkomsten met revalidatiecentra, de werking van
de controleartsen, de wetgeving in verband met de
ziekteuitkeringen en de progressieve tewerkstelling val-
len volledig binnen de federale bevoegdheid. Ik beging
aldus geen enkele bevoegdheidsoverschrijding terzake.
Ten tweede, de financiering van de referentiecentra werd
nog niet concreet uitgewerkt. Momenteel onderzoek ik of
die centra aansluiting kunnen vinden bij de reeds be-
staande referentiecentra voor neuro-musculaire aandoe-
ningen, maar daarover wens ik mij thans niet uit te
spreken, want ik weet nog niet of het de goede oplossing
is. Immers, dit zou een budgettaire impact hebben.
Als men dat niet doet, heeft men een iets zwaardere
budgettaire uitdaging. Er is hoe dan ook budgettaire
ruimte beschikbaar om in het kader van een betere zorg
voor chronisch zieken te komen tot betere zorg voor
CVS-patie¨nten. U weet dat er voor 2000 reeds 1 miljard
frank ter beschikking werd gesteld. Dit is een soort
overgangssituatie en het bedrag moet oplopen tot 4
miljard frank in 2001. Dit laat toe te zeggen dat ik geen
budgettaire excuses heb om niets te doen, zonder even-
wel valse verwachtingen te scheppen voor de betrokken
personen. Binnen deze kleine budgettaire enveloppe kan
ik werken.
Momenteel probeer ik overigens via contacten in de
medische wereld alle verschillende standpunten te ho-
ren. Ik wens mij dus niet te beperken tot e´e´n bepaalde
perceptie van het probleem. Dat wil ik nogmaals bena-
drukken. Ik wens in deze voorzichtig en niet eenzijdig te
werk te gaan.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Magda Aelvoet : Mijnheer de voorzitter, aller-
eerst wil ik in het algemeen opmerken dat wij in gemeen-
schappelijk overleg een aantal zaken die waren stilgeval-
len, weer leven hebben ingeblazen. De werking die was
opgestart in het kader van de Hoge Gezondheidsraad
was enigszins stilgevallen. Naar aanleiding van zowel de
druk, die steeds een motor is voor beweging, als van het
besef dat heel veel mensen klachten hebben over de
manier waarop zij worden opgevangen, zowel door art-
sen in het algemeen als door controleartsen, is er een
nieuwe impuls gegeven. Ik heb de Hoge Gezondheids-
raad van in september uitdrukkelijk gevraagd om deze
zaak opnieuw te bekijken.
Wat
de
problematiek
van
de
administratieve
gezondheidsdienst betreft, is het merkwaardig dat de
antwoorden die ik van hen heb gekregen luiden dat zij
zich steeds begripsvol en humaan opstellen telkens als
er zich problemen in verband met CVS voordoen. Zij
geven daar concreet bewijsmateriaal voor. Mijnheer Pee-
ters, als u hieromtrent over gegevens beschikt, zou het
mij zeer interesseren als u die aan mij wilt doorgeven
zodat ik het gesprek hierover met de administratieve
gezondheidsdienst kan voortzetten. Net als u verwijzen
zij naar het koninklijk besluit van 1954. Bovendien wijzen
zij op de omzendbrief van eind mei 1999 die het koninklijk
besluit van 1954 een nog ruimere interpretatie geeft.
Hierdoor worden zeer veel nieuwe mogelijkheden in het
leven geroepen, vooral op het gebied van de halve
dag-prestaties. In die context zeggen zij meer bepaald
dat men gemiddeld drie a` vier periodes van dertig
kalenderdagen toekent als er vraag is naar halve dag-
prestaties. Men geeft die goedkeuring voor halve dag-
prestaties per maand maar de gemiddelde toegekende
periode bedraagt drie tot vier kalendermaanden als dat
gevraagd wordt. Zij beweren van oordeel te zijn dat zij
hiermee constructief en in dienst van de herinschakeling
van ambtenaren werken.
Wat de situatie van mensen met CVS aangaat, geven zij
de volgende gegevens. Zij zeggen dat in het medisch
centrum Brussel tussen 1 januari 1999 en 8 november
1999 in totaal 67 personen een aanvraag voor vermin-
derde prestaties hebben ingediend. Op die aanvragen
werd positief ingegaan, in die mate dat in totaal 181
maanden werden toegekend. Dit betekent een gemid-
delde van 80 dagen per persoon.
Zij onderstrepen dat er zich onder de personen die een
aanvraag hebben gedaan slechts e´e´n enkele bevond
met het chronisch vermoeidheidssyndroom. Deze per-
soon kreeg halve dag-prestaties toegekend voor 90
kalenderdagen. Volgens hun persoonlijke appreciatie
stellen zij zich begripsvol en constructief op binnen de
bestaande mogelijkheden. Als ik uw verhaal beluister,
schort daar wel degelijk e´e´n en ander aan. Afgaand op de
ervaring die ik tot nog toe heb kunnen opdoen, zou ik mij
eerder aansluiten bij de analyse dat zowel op het vlak
van de artsen als van de controleartsen, bij de mutuali-
teiten en op andere niveaus, wel degelijk nog sensibili-
seringswerk moet worden verricht. Dat is overigens e´e´n
van de drie elementen die ik als minister van Volksge-
zondheid in dit verband heb bekendgemaakt. Het ging er
meer bepaald om de werkgroepen nieuw leven in te
HA 50
COM 033
31
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
blazen, de sensibiliseringscampagne meer volume te
geven - op dat vlak zullen zeer concrete initiatieven
volgen - en te verklaren dat verschillende disciplines
betrokken zijn bij de problematiek van CVS als men deze
mensen opnieuw wil inschakelen. Dit thema is volgende
vrijdag aan de orde in de Ministerraad. Daar zal ik met de
verschillende betrokken ministers, onder meer de minis-
ters van Arbeid en Tewerkstelling en Financie¨n, overleg
plegen om een adequaat antwoord te vinden voor de
verschillende facetten van deze problematiek.
De voorzitter : De heer Luc Goutry heeft het woord.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mijnheer de voorzitter, ik wil
de repliek zeer kort houden omdat wij alle kansen
hebben gekregen om de zaak toe te lichten.
Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide
antwoord. Ik ken u voldoende om niet te twijfelen aan uw
goede bedoelingen. Toch wil ik u ervoor waarschuwen
dat als u al weldoende rondgaat, bijvoorbeeld voor
diabetici en lijders aan het chronisch vermoeidheids-
syndroom, het niet mag blijven bij flarden informatie die
wij in de pers moeten terugvinden. Mijnheer de minister,
als u het ernstig meent, waarvan ik trouwens overtuigd
ben, dan wil ik een voorstel doen. Wij hebben belangrijke
budgetten voorzien voor de chronisch zieken. Ik onder-
vind dat veel mensen niet goed weten over welke zieken
en welke aandoeningen het gaat. Zou het niet nuttig zijn
om in de commissie een soort hoorzitting te organiseren
over chronische ziekten zodat wij een aantal betrokkenen
aan het woord kunnen laten komen ? Wij zouden dan
meer informatie krijgen over de kosten en over de
uitwerking van verhoogde tegemoetkomingen, franchi-
ses en meer kosten voor wetenschappelijk onderzoek.
Wij kunnen dan een consistent plan opstellen in verband
met de middelen die nodig zijn voor dergelijke mensen.
Mijnheer de voorzitter, om mijn goede bedoelingen kracht
bij te zetten, zal ik een motie van aanbeveling indienen.
De voorzitter : Mevrouw Annemie Van de Casteele heeft
het woord.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de minister, ik heb weinig toe te voegen aan wat de heer
Goutry heeft gezegd. Het is een goede suggestie om ons
eens te beraden over de hele problematiek, hoewel we
dat eigenlijk al vier jaar aan een stuk hebben gevraagd.
Dat is nooit gebeurd maar misschien is het nu wel het
juiste moment om deze problematiek van dichtbij te
bekijken, vooraleer de regering maatregelen neemt.
Mijnheer de minister, u zegt dat we referentiecentra gaan
installeren. Ik wil erop aandringen om daar voorzichtig
mee te zijn. U weet dat ook een aantal specialisten
daarmee bezig zijn en het zal niet gemakkelijk zijn om uit
te maken wie terzake bevoegdheid moet krijgen.
Wat de bevoegdheid betreft, is het een feit dat de
federale overheid er steeds weer in slaagt om er via de
centen voor te zorgen dat de bevoegdheid voor volksge-
zondheid van het Vlaamse en Franse niveau een lege
doos blijft. Er bestaat een schemerzone, zeker inzake de
revalidatieovereenkomsten. Zoals u zegt is dat een zeer
soepel systeem. Dat kan alleen maar worden toegejuicht
en ik gun het die zieken ook dat er een formule voor hen
wordt uitgedokterd. Aan de andere kant kan men echter
alleen vaststellen dat dit een sleutel vormt om een aantal
bevoegdheden opnieuw onder het federale gezag te
brengen. In mijn ogen moeten dit bevoegdheden van de
gemeenschappen zijn.
Trouwens, ook de discussie over de eerstelijnszorg wordt
hier steeds opnieuw bij betrokken omdat men een aantal
van die zorgen intramuraal gaat situeren. Dat geldt voor
de overeenkomsten inzake diabetici en inzake revalida-
tie.
Door hier ook intramuraal te werken, wordt er toch een
beetje geknabbeld aan de eerste lijn. Ik sta, ter verdui-
delijking, wel achter de idee om via die referentiecentra
een soepele formule te vinden om die mensen met hun
specifieke problemen op te vangen.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, er moet mij hier toch iets van het hart. Er wordt
hier een kritiek geformuleerd, weliswaar niet op een
agressieve wijze en daarom richt ik mij niet persoonlijk tot
mevrouw Van de Casteele, die geen ruimte meer laat
voor gelijk welk initiatief. Mevrouw Van de Casteele zegt,
enerzijds, dat ik mijn bevoegdheid eigenlijk te buiten ga
omdat ik hier ook bezig ben met gezondheidspolitiek. Dat
is toch maar normaal, want ik ben verantwoordelijk voor
de ziekteverzekering en mevrouw Aelvoet is verantwoor-
delijk voor volksgezondheid. Zij verwijt mij dat ik bezig
ben met de organisatie van het CVS-beleid. Ik wens er
toch de aandacht op te vestigen dat ik mij niet alleen
bezighoud met het uitdelen van geld. De wijze waarop
een frank wordt gespendeerd is onlosmakelijk verbonden
met de conceptie van een goede organisatie van de
gezondheidszorg. Zo zeg ik bijvoorbeeld dat er een
financiering moet zijn van de projecten op maat die
werkelijk zorgprojecten zijn. Dat kan niet in de klassieke
nomenclatuur, met de klassieke wijze van werken van de
ziekteverzekering waarop tal van kritieken worden gefor-
muleerd. Ik wil dat wijzigen en dan krijg ik onmiddellijk het
verwijt dat ik mijn bevoegdheden te buiten ga. Anderzijds,
en dat is wat het leven zo moeilijk maakt, lees ik in een
bepaalde krant als reactie op mijn verklaringen over
diabetes, dat de minister nog nooit gehoord heeft dat er
inzake diabetes eens moet worden nagedacht over de
organisatie van de zorg, over het belang van de eerste
lijn. De
sukkelaar zou met andere woorden alleen maar
32
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
geld kunnen uitdelen. Uitgerekend wat diabetes betreft,
heb ik er sterk de nadruk op gelegd dat de zorg anders
moet worden georganiseerd, dat er geld moet gaan naar
de preventie. Als ik dat doe, ben ik natuurlijk bezig met
het gezondheidsbeleid. Men moet goed weten dat de
federale bevoegdheid in zich houdt dat je bezig bent met
de gezondheid van de mensen en al het andere, alleen
maar meer geld spenderen in bepaalde structuren, is
verkeerd.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Cohe-
rente bevoegdheidspakketten zijn het enige antwoord op
dit probleem.
De voorzitter : Laten we dit overigens zeer interessante
onderwerp niet nu behandelen.
De heer Jan Peeters heeft het woord.
De heer Jan Peeters (SP) : Mijnheer de voorzitter, ik heb
nog enkele bedenkingen.
Het verheugt mij ten eerste dat mevrouw Aelvoet erkent
dat er ook bij de AGD nog een taak van sensibilisering
van de controleartsen is en dat de minister daartoe
initiatieven heeft genomen. De cijfers die de AGD geeft,
illustreren immers mijn standpunt. Men geeft daar gemid-
deld
twee
tot
drie
maanden
progressieve
werk-
hervattingstijd. Dat is in zeer veel situaties een erg lange
periode. Voor iemand die een acute operatie ondergaat
en stilaan terug in het arbeidsproces moet integreren, is
die twee maanden voldoende. Het specifieke van CVS is
echter dat het gaat om een chronische aandoening die
op twee of drie maanden geen totaal ander ziektebeeld of
situatie kan geven. De betrokkene heeft niet veel aan een
dergelijke periode. Nadien staan zij voor dezelfde ver-
scheurende keuzen.
De voorzitter : Tot besluit van deze bespreking werden
volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion, des motions ont e´te´
de´pose´es.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer
Luc Goutry en luidt als volgt :
De Kamer, gehoord de interpellatie van de heer Luc
Goutry
en het antwoord van de minister van Consumenten-
zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en van de minis-
ter van Sociale Zaken en Pensioenen, vraagt de regering
dat :
1. er dringend precieze middelen zouden vastgelegd
worden voor het wetenschappelijk onderzoek in verband
met CVS;
2. de Medisch-Technische Raad bij de Dienst Uitkeringen
van het RIZIV, opgericht bij de sociale programmawet
van 22 februari 1998, met als doel het vastleggen van
uniforme standaarden en procedures voor de evaluatie
van de arbeidsongeschiktheid, zo snel mogelijk zou
samengesteld worden en het CVS als de eerste aandoe-
ning op de agenda zou plaatsen;
3. specifieke referentiecentra voor opvang en begelei-
ding van CVS-patie¨nten en hun familie zouden erkend
worden en precieze middelen zouden krijgen voor onder-
zoek en behandeling;
4. specifieke referentiecentra voor alle chronische aan-
doeningen zouden opgericht worden met betrekking tot
de verdere inspanningen die op dit vlak dienen te gebeu-
ren.
Une motion de recommandation a e´te´ de´pose´e par
M. Luc Goutry et est libelle´e comme suit :
La Chambre, ayant entendu l'interpellation de M. Luc
Goutry
et la re´ponse de la ministre de la Protection de la
consommation, de la Sante´ publique et de l'Environne-
ment et du ministre des Affaires sociales et des Pen-
sions, demande au gouvernement :
1. d'engager d'urgence des moyens approprie´s, a` affec-
ter a` la recherche scientifique sur le SFC;
2. de composer sans tarder le Conseil me´dico-technique
aupre`s du Service des allocations de l'INAMI, cre´e par la
loi-programme en matie`re sociale du 22 fe´vrier 1998, afin
d'arre^ter des crite`res et proce´dures uniformes pour l'e´-
valuation de l'incapacite´ de travail, et de faire inscrire le
SFC comme premie`re affection a` l'ordre du jour;
3. de reconnai^tre des centres de re´fe´rence spe´cifiques
pour l'accueil et l'accompagnement de patients SFC et
leur famille et leur accorder des moyens approprie´s pour
la recherche et le traitement;
4. de cre´er des centres de re´fe´rence spe´cifiques pour
toutes les affectations chroniques, compte tenu des
efforts encore a` consentir sur ce plan.
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw
Yolande Avontroodt en de heren Joos Wauters, Jean-
Marc Delize´e, Jan Peeters en Bruno Van Grootenbrulle.
Une motion pure et simple a e´te´ de´pose´e par Mme
Yolande Avontroodt et MM. Joos Wauters, Jean-Marc
Delize´e, Jan Peeters et Bruno Van Grootenbrulle.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking
is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ulte´rieurement. La
discussion est close.
HA 50
COM 033
33
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Question orale de M. Bruno Van Grootenbrulle au
ministre des Affaires sociales et des Pensions et a` la
vice-premie`re ministre et ministre de l'Emploi sur
la
poursuite de la modernisation des documents so-
ciaux
(La re´ponse sera donne´e par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions)
Mondelinge vraag van de heer Bruno Van Grooten-
brulle aan de minister van Sociale Zaken en Pensioe-
nen en aan de vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid over
de verderzetting van de mo-
dernisering van de sociale documenten
(nr. 220)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen)
Le pre´sident : La parole est a` M. Bruno Van Grooten-
brulle.
M. Bruno Van Grootenbrulle (PS) : Monsieur le pre´si-
dent, monsieur le ministre, l'accord de gouvernement
pre´voit une large place a` la rationalisation des de´mar-
ches administratives pour accroi^tre le nombre d'entrepri-
ses et soutenir l'emploi, en particulier dans les PME.
Ainsi, par exemple, il est beaucoup question de guichet
unique.
Cependant, il ne faudrait pas oublier tout le travail de
gestion sociale des entreprises qui devrait, lui aussi, e^tre
simplifie´. L'accord de gouvernement n'y fait pas re´fe´-
rence explicitement. Le gouvernement pre´ce´dent, a` l'ini-
tiative de Mme Magda De Galan, avait pose´ les premiers
fondements d'une modernisation globale, qui doit norma-
lement aboutir a` l'introduction de la de´claration multifonc-
tionnelle et permettre une profonde re´vision et simplifica-
tion des flux d'information entre les entreprises et la
se´curite´ sociale.
En effet, les employeurs plaident depuis plusieurs an-
ne´es de´ja` en faveur d'une simplification drastique des
obligations administratives auxquelles ils sont soumis.
Des critiques sont le´gitimement formule´es par rapport au
fait que les entreprises sont sollicite´es par des institutions
qui re´clament une foule d'informations comparables re-
latives au droit du travail et au droit de la se´curite´ sociale.
Les conse´quences ne´fastes de cette inflation de docu-
ments, de de´clarations et de contro^les inde´pendants les
uns des autres sont connues : administration salariale
beaucoup trop lourde, documents faisant double emploi,
instructions parfois divergentes, risques e´leve´s d'erreurs,
absence de mate´riel statistique suffisamment fiable et
rapidement disponible - en matie`re d'e´volution de l'em-
ploi, par exemple -, frein a` l'embauche. Cette cascade de
dispositions complexes et non coordonne´es entrai^ne
aussi une tendance a` la fraude sociale - d'ou` une perte
de recettes pour la se´curite´ sociale - et un affaiblissement
des missions de l'ONSS.
La de´claration multifonctionnelle vise une collecte unique
des donne´es sur l'emploi, le salaire et le temps de travail,
unique dans le sens ou` l'employeur ne devra transmettre
des donne´es relatives a` un e´ve´nement qu'une seule fois,
les informations e´tant centralise´es au sein de l'ONSS ou
de l'ONSS APL et mises directement a` la disposition des
autres organismes par le biais du re´seau de la Banque-
Carrefour.
Sur le plan le´gislatif, une premie`re e´tape a e´te´ franchie
l'anne´e dernie`re, par l'instauration de la de´claration im-
me´diate a` l'embauche, qui constitue le premier volet de la
de´claration multifonctionnelle. En effet, certaines don-
ne´es, a` savoir le de´but et la fin d'une relation de travail,
ont ne´cessairement un caracte`re fixe et doivent e^tre
imme´diatement de´clare´es aux organismes sociaux tels
que la socie´te´ d'assurance, la branche de la fe´de´ration
s'occupant des accidents de travail, la caisse d'alloca-
tions familiales ou encore l'ONEM.
Ces donne´es doivent e^tre distingue´es de celles qui ont
un caracte`re e´volutif, par exemple le salaire, ou qui n'ont
pas la me^me signification pour les diffe´rents secteurs de
la se´curite´ sociale, comme la de´termination des droits
sociaux et le calcul des allocations. C'est le second volet
ou de´claration pe´riodique.
Il va de soi que la simplification quantitative doit aller de
pair avec une simplification qualitative. Une demande
unique d'informations suppose que les donne´es pe´riodi-
ques soient standardise´es au maximum, c'est-a`-dire
fournies sous une forme permettant leur utilisation par
l'ensemble des secteurs de la se´curite´ sociale.
Tout un travail de simplification et d'harmonisation des
pe´riodes de re´fe´rence, de temps de travail assimile´, de
salaire a donc e´te´ effectue´. On pourra mesurer toute
l'importance de la re´forme lorsque le principe d'une
collecte unique des donne´es sera paracheve´ par la mise
en place du volet
de´claration pe´riodique, qui sera rendu
obligatoire a` l'ensemble des employeurs et accessible de
manie`re contro^le´e a` toutes les institutions, y compris
l'administration fiscale.
Bien plus qu'une simple ouverture aux technologies
modernes de l'information, ce nouveau mode`le de ges-
tion des documents sociaux permettra d'e´radiquer en
grande partie les effets ne´gatifs dont je viens de parler.
Gra^ce a` la transmission e´lectronique d'une seule de´cla-
ration multifonctionnelle, les employeurs seront de´-
34
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Bruno Van Grootenbrulle
charge´s de la lecture fastidieuse des nombreuses ins-
tructions provenant des parastataux sociaux, sur la base
desquelles ils doivent chaque fois re´interpre´ter les me^-
mes donne´es en fonction des diffe´rentes re´glementa-
tions.
La ge´ne´ralisation de la de´claration imme´diate a` l'embau-
che a` tous les employeurs aura des conse´quences
positives au niveau du mate´riel statistique - e´volution de
l'emploi, estimation budge´taire de la gestion globale de la
se´cu - et offrira de meilleures garanties du point de vue
de l'efficacite´ des contro^les et de la lutte contre le travail
au noir - par le lien imme´diat qui doit exister entre
l'occupation et la de´claration. C'est donc le co^te´
recet-
tes
de la se´curite´ sociale qui sera entie`rement reprofile´.
M. le ministre peut-il donner un aperc¸u des dernie`res
avance´es dans ce dossier ? La de´claration imme´diate a`
l'embauche est actuellement applicable aux seuls sec-
teurs de la construction, du transport de personnes et de
l'inte´rim. A-t-on proce´de´ a` une e´valuation ? Quand
peut-on espe´rer une extension du champ d'application
de la de´claration imme´diate a` l'embauche a` d'autres
secteurs ? Quand l'introduction de la de´claration pe´riodi-
que, et la simplification qui y est lie´e, sera-t-elle rendue
ope´rationnelle ? Le gouvernement s'est-il fixe´ un calen-
drier pre´cis en cette matie`re ?
Le pre´sident : La parole est au ministre.
M. Frank Vandenbroucke, ministre : Monsieur le pre´si-
dent, en re´ponse a` ces questions, j'informe l'honorable
membre que le gouvernement attache effectivement
beaucoup d'importance a` la simplification des formalite´s
administratives des entreprises, en particulier en ce qui
concerne la se´curite´ sociale.
Je vous citerai un exemple : nous constatons aujourd'hui
que l'employeur signale l'emploi d'un travailleur a` plu-
sieurs organismes de se´curite´ sociale : l'e´tablissement
compe´tent en matie`re d'allocations familiales, le fonds
compe´tent en matie`re de vacances, l'assureur couvrant
les accidents du travail, le fonds compe´tent en matie`re de
se´curite´ d'existence, etc.
En outre, l'employeur doit de´clarer trimestriellement a`
l'ONSS les donne´es relatives au salaire et a` la dure´e de
travail des travailleurs qu'il emploie. Lorsque certains
risques sociaux surviennent, comme par exemple le
cho^mage ou l'incapacite´ de travail, les organismes
concerne´s demandent une nouvelle fois a` l'employeur de
communiquer les informations relatives aux salaires et
aux dure´es de travail.
Afin de simplifier toutes ces formalite´s remplies par
l'employeur, en exe´cution de la loi du 26 juillet 1996
portant modernisation de la se´curite´ sociale, il a e´te´
promis d'instaurer la de´claration multifonctionnelle. Cette
de´claration devrait comporter une introduction ge´ne´ra-
lise´e de la de´claration imme´diate a` l'embauche et une
de´claration pe´riodique des donne´es relatives aux salai-
res et aux dure´e de travail. Elle permettrait de supprimer
ou de simplifier un grand nombre de formulaires de
de´claration et de fiches de renseignement. Cela suppose
toutefois une harmonisation approfondie des concepts
dans le domaine de la se´curite´ sociale.
De concrete voorbereiding van dit geheel werd in 1996
toevertrouwd aan een gemengde werkgroep
moderni-
sering van het beheer van de sociale zekerheid.
Op mijn
vraag zal deze werkgroep haar werkzaamheden in de
loop van de volgende weken hervatten. Inmiddels be-
schikken we reeds over een eerste reeks van ontwerpen
van besluit met betrekking tot de harmonisering van de
begrippen referteperiode en loonbegrip. Wat het loon-
begrip betreft, zijn nog besprekingen aan de gang binnen
de Nationale Arbeidsraad, die in haar advies van 5
oktober jongstleden heeft bevestigd actief te willen blij-
ven meewerken aan de realisatie van dit project.
Het is in dit kader dat in de loop van de volgende
maanden het debat over de concrete timing en de
veralgemening van de onmiddellijke aangifte van tewerk-
stelling moet worden besproken. Zo rijst onder meer de
vraag of de invoering van de nieuwe multifunctionele
RSZ-aangifte vanuit een praktisch oogpunt al dan niet
moet samenvallen met de definitieve regeling van de
betrekkingen met de overheidsbesturen bij de overgang
naar de euro. Op deze vraag kan ik vandaag nog geen
antwoord geven. Dit is een belangrijke uitdaging waartoe
mevrouw De Galan het initiatief heeft genomen. In de
loop van volgend jaar kunnen wij dienaangaande wellicht
de puntjes op de
i zetten.
Ik heb evenwel het hele proces, met name de werkgroep,
de nodige adviezen en het reglementaire werk laten
aanvangen zodat we hier spoedig resultaten zullen kun-
nen voorleggen.
Le pre´sident : La parole est a` M. Bruno Van Grooten-
brulle.
M. Bruno Van Grootenbrulle (PS) : Monsieur le pre´si-
dent, je remercie le ministre de sa re´ponse. Je suis
satisfait de sa volonte´ de poursuivre cette re´forme.
Le pre´sident : L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
epi-
dermolysis bullosa
(nr. 236)
Question orale de M. Jo Vandeurzen au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
l'e´pidermolyse
bulleuse
HA 50
COM 033
35
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, mijn vraag kan kort zijn
omdat het probleem zowel in de vorige als in de huidige
legislatuur reeds werd aangekaart. Mijnheer de minister,
ik heb ook gemerkt dat u in de media reeds commentaar
hebt gegeven over deze problematiek. Na het indienen
van mijn vraag heb ik overigens ontdekt in de Handelin-
gen van de Senaat dat collega Devolder hierover een
vraag heeft gesteld.
Epidermolysis bullosa is een bijzonder pijnlijke ziekte en
brengt mensen die ermee worden geconfronteerd in een
dramatische situatie. Er is al heel wat te doen geweest
over de tussenkomst van het Bijzonder Solidariteits-
fonds. In de vorige legislatuur zijn wij met vereende
krachten erin geslaagd in de sociale Programmawet een
aantal bepalingen te laten opnemen teneinde te komen
tot een versnelde terugbetaling van verzorgingsproduc-
ten of geneesmiddelen. Dit had vooral betrekking op de
tussenkomst van de Technische Raad voor Farmaceu-
tische Specialiteiten binnen het RIZIV en op de delegatie
van beslissingsbevoegdheden binnen het college van
geneesheren-directeurs.
Er bereiken collega's en mijzelf evenwel nog steeds
klachten van patie¨nten bij wie de financie¨le druk zeer
hoog is en die lang moeten wachten op beslissingen van
het Bijzonder Solidariteitsfonds.
Mijnheer de minister, u hebt blijkbaar aangekondigd dat
er een systeem van voorschotten zou kunnen worden
georganiseerd. Als ik goed ben gei¨nformeerd is in het
RIZIV evenwel nog niet zoveel bekend over uw initiatie-
ven inzake een versnelde terugbetaling. Mijn vragen zijn
concreet. Ten eerste, wat is de stand van zaken met
betrekking tot de uitvoering van artikel 25, §6, over de
versoepeling-
en
versnellingsmechanismen ?
Ten
tweede, wat is de termijn binnen dewelke een aanvraag-
dossier op dit moment wordt afgehandeld ? Ten derde, in
het regeerakkoord is sprake van initiatieven die het
mogelijk moeten maken om snel in te spelen op buiten-
gewoon ernstige problemen en ze sneller op te lossen.
Waaruit bestaat het pakket maatregelen dat ertoe zal
leiden dat het Bijzonder Solidariteitsfonds voor EB-
patie¨nten sneller zal tussenkomen ? Hoe gaat men dat
concreet organiseren ?
De intenties zijn uiteraard goed en worden door ons allen
ondersteund. Het wettelijke kader voor een aantal maat-
regelen is er, maar mijn indruk is dat bij de instanties
waar het sneller moet gaan, eigenlijk niet veel beweegt,
hoewel het hen wellicht niet aan goede wil ontbreekt.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
collega's, ik deel de bezorgdheid van de heer Vandeur-
zen met betrekking tot de afhandeling van de dossiers bij
het bijzonder solidariteitsfonds. In de meeste gevallen
gaat het om aanvragen voor financie¨le tegemoetkomin-
gen in bijzondere situaties zoals het geval is voor perso-
nen die lijden aan zeldzame aandoeningen met hoge
zorgkosten. Het probleem van de personen die lijden aan
epidermolysis bullosa is hiervan een goed voorbeeld. Uit
de bijkomende informatie die ik aan het RIZIV heb
gevraagd, blijkt dat het college van geneesheren-
directeurs in de periode tussen 1 januari tot 31 augustus
1999 zestien dossiers heeft behandeld die betrekking
hadden op zeven personen. De totale kosten bedroegen
1,206 miljard. In 1998 ging het om een bedrag van 1,227
miljard. De gemiddelde behandelingsduur door het RIZIV
bedroeg 34 dagen; hierin is de periode dat het dossier in
de aanvangsfase en de uitbetalingsfase door het zieken-
fonds werd behandeld niet inbegrepen. De ervaringen
zijn inderdaad negatief. Soms duurt het heel lang voor-
aleer een probleem is opgelost. Hieraan moeten we
samen iets doen.
Tevens kan ik de heer Vandeurzen meedelen dat het
verzekeringscomite´ van het RIZIV het uitvoeringsbesluit
met betrekking tot artikel 25, paragraaf 6, van de gecoo¨r-
dineerde wet inzake geneeskundige verzorging en uitke-
ringen op 19 juli 1999 heeft goedgekeurd. Het werd mij
onlangs overhandigd en het werd voor advies aan de
Raad van State voorgelegd. Het besluit bepaalt dat de
opdrachten van het college van geneesheren-directeurs
die betrekking hebben op tegemoetkomingen door de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging
ten voordele van individuele rechthebbenden voor ver-
strekkingen
binnen
het
kader
van
het
bijzonder
solidariteitsfonds geldig worden uitgevoerd door een
afzonderlijk optredend lid van het college op voorwaarde
dat het college toeziet op de eenvormigheid van de aldus
genomen beslissing. In geen enkel geval kan de
beslissingsbevoegdheid exclusief worden uitgevoerd
door een lid dat tewerkgesteld is bij de verzekeringsin-
stelling waarbij het individu is aangesloten. Ik zal erop
toezien dat dit besluit snel wordt gepubliceerd zodat de
dossiers snel kunnen worden afgehandeld.
Ik denk tevens aan een verdere aanpassing van de
procedures waarbij bijvoorbeeld alleen de eerste aan-
vraag door een bijzonder solidariteitsfonds wordt onder-
zocht terwijl voor verlengingen en vernieuwingen de
verzekeringsinstellingen autonoom zouden kunnen op-
treden met een a posteriori-controle door het college van
geneesheren-directeurs. Ik zal voorstellen in die zin in de
programmawet opnemen. We zullen het er snel opnieuw
over hebben.
36
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
Tenslotte kan ik het geachte lid verzekeren dat de
problematiek mij bijzonder na aan het hart ligt aangezien
ze aansluit bij de bekommernis van de regering om de
zorg voor chronisch zieken te verbeteren. Goede proce-
dures zijn daar zeker een onderdeel van.
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik dank de minister uiteraard voor zijn antwoord. Er is mij
echter iets nog niet duidelijk. De minister zegt dat het
verzekeringscomite´ op 19 juli een gunstig advies heeft
gegeven, maar dat hij het slechts onlangs heeft ontvan-
gen.
Minister Frank Vandenbroucke : Dat klopt, we worden
geconfronteerd met een administratieve vertraging. Dat
is natuurlijk bijzonder vervelend. Ik heb de Raad van
State gevraagd om binnen de maand een advies te
verlenen. Meestal doet die instelling daar wel wat langer
over. In dit geval kan ik mij daar niet echt over opwinden.
Ik hoop echter voor Kerstmis het advies te hebben zodat
we in 2000 op een andere basis kunnen werken.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Ik denk dat een dele-
gatie van bevoegdheden heel wat zou kunnen oplossen
binnen het RIZIV.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- mevrouw Yolande Avontroodt aan de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over
de verplichte
aansluiting van de sociaal verzekerden bij aanvul-
lende verzekeringen aangeboden door ziekenfond-
sen
(nr. 255)
- mevrouw Annemie Van de Casteele aan de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over
de solidaire
hospitalisatieverzekering van de Franstalige christe-
lijke ziekenfondsen
(nr. 367)
Questions orales jointes de :
- Mme Yolande Avontroodt au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur
la souscription obliga-
toire par les assure´s sociaux d'assurances comple´-
mentaires offertes par les mutualite´s
- Mme Annemie Van de Casteele au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur
l'assurance
hospitalisation solidaire des mutualite´s chre´tiennes
francophones
De voorzitter : Mevrouw Yolande Avontroodt heeft het
woord.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, mijn vraag handelt over de
creatieve toename van het aantal verplichte aanvullende
verzekeringen. Het woordje
verplicht blijft meestal ver-
borgen of staat tussen de kleine lettertjes.
Mijnheer de minister, wat is uw standpunt inzake het
oneigenlijk gebruik van het op artikel 3 van de wet van 3
augustus 1990 gebaseerde recht van ziekenfondsen om
aanvullende verzekeringen aan te bieden ?
De verzekeringssector stelt heel wat vragen inzake de
verplichte hospitalisatieverzekeringen van de Franstalige
christelijke ziekenfondsen die op een agressieve manier
campagne hebben gevoerd. Tegen dergelijke praktijken
kunnen, mijns inziens, niet alleen deontologische bezwa-
ren worden geopperd. Er is eveneens sprake van onei-
genlijk gebruik.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, tijdens de
vorige regeerperiode werd eenzelfde discussie gevoerd
inzake de zorgverzekering. Er werd een algemeen ver-
bod ingesteld om koppelverkoop te verbinden aan de
verplichte bijdrage voor een zorgverzekering. De toen-
malige indieners van het voorstel van decreet hebben
zich hevig verzet tegen koppelverkoop.
De problematiek van de koppelverkoop duikt opnieuw op.
Mijnheer
de
minister,
de
verplichte
aanvullende
hospitalisatieverzekering van het christelijk ziekenfonds
dat een bevoorrechte partner is om sturend op te treden
in het algemeen gezondheidsbeleid en in de wetgevende
initiatieven terzake doet mij de wenkbrauwen fronsen.
Het wordt tijd dat terzake duidelijkheid heerst.
Men kan niet ontkennen dat de ziekenfondsen steeds
creatiever omspringen met deze verzekeringen. Naar
verluidt hebben de ziekenfondsen afspraken gemaakt
om de vrijwillige bijdrage te heffen. De uitbreiding en de
afmeting die dit soort verzekeringen aanneemt en het
oneigenlijk gebruik van de hospitalisatieverzekering kun-
nen, mijns inziens, niet door de beugel.
Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat men niet aan
risicoselectie doet ? Een algemene verplichte ziektever-
zekering is, mijns inziens, de hoofdtaak van een zieken-
fonds.
Volgens mijn bronnen wordt er wel degelijk aan risico-
selectie gedaan. Erger nog, in bepaalde gevallen wordt
achteraf het recht op tussenkomst in de verplichte ver-
zekering tekortgedaan. Men weigert bepaalde tussen-
komsten van de verplichte verzekering uit te betalen als
de
betrokkene
geen
aanvullende
hospitalisatie-
verzekering afsluit.
HA 50
COM 033
37
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Yolande Avontroodt
Mijnheer de minister, wat is uw standpunt inzake de
ziekenfondsen die hun leden verplichten een aanvul-
lende hospitalisatieverzekering af te sluiten ? Wat is uw
standpunt inzake de koppelverkoop ?
De voorzitter : Mevrouw Annemie Van de Casteele heeft
het woord.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag sluit aan bij
de vraag van mevrouw Avontroodt. Zij verwijst naar de
discussies rond de zorgverzekering in het Vlaams Parle-
ment. Ik wil erop wijzen dat ook wij in het federaal
parlement in het verleden geregeld discussieerden en
interpelleerden over de toenemende concurrentie tussen
de ziekenfondsen over de aanvullende verzekeringen.
Deze materie moet iets ruimer worden gezien dan de
problematiek die mevrouw Avontroodt aanbrengt. Zij
schetst de concurrentieproblematiek van de prive´-
verzekeringen die op deze markt niet met dezelfde
wapens kunnen strijden als de ziekenfondsen.
In het verleden reeds waren wij bezorgd over de toene-
mende concurrentie in de aanvullende verzekerings-
sector. De ziekenfondsen, uiteindelijk de bestuurders van
de verplichte verzekeringen, kunnen in eerste instantie al
bei¨nvloed zijn omtrent de bepalingen die in de verplichte
verzekering moeten worden opgenomen. Misschien is dit
voor de hospitalisatieverzekeringen minder van toepas-
sing dan voor een aantal andere aanvullende verzeke-
ringen, waar prestaties die niet in het verplichte
verzekeringspakket zijn opgenomen, via aanvullende
verzekeringen worden gedekt, waardoor de beheerders
van het systeem zeker niet meer gestimuleerd zijn om
bijvoorbeeld
nieuwe
technieken
in
het
verplichte
verzekeringspakket op te nemen.
Mijnheer de minister, een eerste vraag gaat over het
aanbieden
van
deze
verplichte
aanvullende
hospitalisatieverzekering door de Franstalige christelijke
mutualiteiten, waarbij iedereen eenzelfde bijdrage moet
betalen en mits een franchise dezelfde vergoeding krijgt
bij hospitalisatie. Ik neem akte van de vraag van me-
vrouw Avontroodt of niet aan risicoselectie wordt ge-
dacht. Graag aanhoor ik het antwoord van de minister op
deze vraag.
De vraag rijst of dit geen ondermijning is van ons
systeem van solidariteit binnen de ziekteverzekering.
Volgens de Franstalige christelijke mutualiteiten blijft het
een systeem van solidariteit, omdat het voor iedereen
geldt. Alle aangeslotenen bij de Franstalige christelijke
mutualiteiten moeten verplicht maandelijks ongeveer 100
frank betalen voor die hospitalisatieverzekering.
Men kan dus evengoed stellen dat het geen solidaire
verzekering is omdat iedereen dezelfde bijdrage moet
betalen, in tegenstelling tot ons systeem van ziektever-
zekering waar men naar draagkracht bijdraagt. Graag
kreeg ik het standpunt van de minister hierover. Vindt u
ook niet dat het ons systeem van solidariteit ondermijnt ?
Kunnen die mutualiteiten dan nog op een objectieve
manier beslissen wat al dan niet in het verplicht
verzekeringspakket wordt opgenomen ?
Mijnheer de minister, er zijn een aantal gefluisterde
berichten dat dit een uitvloeisel is van een strategie die,
onder andere door de heer Lenssens, in het verleden,
rond de supplementen in de ziekenhuizen werd gevoerd.
De supplementen moesten aan banden worden gelegd,
precies omwille van de hospitalisatieverzekeringen, waar
men een betere inschatting van het risico moest kunnen
maken.
Mijnheer de minister, Belgie¨ is bijna uniek met haar
systeem van zuilengebonden mutualiteiten die daar-
bovenop voor een stuk zelf aan zorgverlening doen.
Zeker als zij in het systeem van hospitalisatieverzekering
conventies afsluiten met ziekenhuizen, rijst de vraag of
alle ziekenhuizen op een even gemakkelijke manier
dergelijke overeenkomst kunnen afsluiten. Wij hebben
vernomen dat openbare ziekenhuizen niet geneigd zijn
om met de Franstalige christelijke mutualiteiten overeen-
komsten af te sluiten om die hospitalisatieverzekeringen
aan te bieden.
Men heeft altijd gezegd dat ons systeem van mutualitei-
ten ideologisch is opgebouwd en dat de mensen de
vrijheid hebben om zich aan te sluiten bij een vereniging
die aan hun ideologie tegemoetkomt. Ik kan dit voor een
stuk begrijpen. Met deze evolutie gaan mensen echter
vooral het commercie¨le in het achterhoofd houden en
naar gelang van hun eigen situatie bij deze of gene
mutualiteit aansluiten. Waar is dan nog de reden van die
ideologisch opgebouwde landsbonden en mutualiteiten ?
Ten slotte lopen de Franstalige christelijke mutualiteiten
hiermee een stuk vooruit op de splitsing van de gezond-
heidszorg. Ik juich dit uiteraard toe. Wij stellen immers
vast dat de omgevingsfactoren in Vlaanderen en in
Wallonie¨ niet identiek zijn. Daarom bieden de Franstalige
christelijke mutualiteiten de verplichte hospitalisatie-
verzekering aan. Vele Vlaamse werknemers hebben
reeds een ander soort hospitalisatieverzekering afgeslo-
ten en zijn dan ook niet gei¨nteresseerd in een extra
verzekering. Het aanbod is dus beperkt tot de leden van
de Franstalige christelijke mutualiteiten. In Brussel wordt
men dus geconfronteerd met een keuze. Dit zal overi-
gens ook voor de zorgverzekering gelden. Dit is ook
nodig, zeker met het oog op de splitsing van de gezond-
heidszorg. Men kan zich afvragen of deze keuze op
enigerlei wijze moet worden begeleid, of men voor de
nodige informatie moet zorgen en het zappen tussen
verschillende mutualiteiten mogelijk moet maken.
38
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke : Mijnheer de voorzitter,
de vragen van mevrouw Avontroodt en mevrouw Van de
Casteele zijn zeker een uitgebreid debat waard. De
problematiek is in hun vragen zeer duidelijk geschetst.
Ik zal eerst ingaan op de opmerkingen van mevrouw Van
de Casteele. Zij vraagt zich af of de aanvullende verze-
keringen het systeem van onze ziekteverzekering, dat
vooral op solidariteit is gericht, niet ondermijnen. De wet
van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen laat
initiatieven toe waarbij men in de aanvullende verzeke-
ringen pakketten aanbiedt die verplicht zijn voor de
leden. Luidens artikel 43bis van deze wet kunnen zieken-
fondsen die deel uitmaken van eenzelfde landsbond
bepaalde diensten samen organiseren of groeperen in
een nieuwe op te richten entiteit in de vorm van een
maatschappij van onderlinge bijstand. Het samen orga-
niseren of groeperen van diensten verhoogt de solidari-
teit in het kader van een hospitalisatieverzekering binnen
de aanvullende verzekering. Dit initiatief doet geen af-
breuk aan de solidariteitsgedachte die aan de oorsprong
ligt van de verplichte ziekteverzekering. Wel wil ik bena-
drukken dat het basispakket van deze verplichte ziekte-
verzekering zoveel als mogelijk een dekking moet bieden
voor alle kosten, zeker naar aanleiding van een hospita-
lisatie. Dit betekent dat het toegekende budget aan de
ziekteverzekering voldoende hoog moet zijn om even-
eens in terugbetaling te voorzien voor nieuwe en perfor-
mante technieken. De dialectiek bestaat hierin : is de
gemeenschap bereid voldoende financie¨le solidariteit op
te brengen ? In dat geval kunnen alle behoeften in het
verplichte pakket worden opgenomen.
Kunnen ziekenfondsen die aanvullende pakketten aan-
bieden nog mee beslissen over wat in het verplichte
pakket wordt opgenomen ? Met hun initiatieven pogen de
ziekenfondsen een oplossing te bieden voor de steeds
hoger oplopende facturen van hun leden. Dit is overigens
een onderdeel van hun opdracht. De ziekenfondsen
vragen echter in hun memoranda om zoveel mogelijk op
te nemen in het verplichte pakket. Op het eerste gezicht
is dit een duale houding, die eigenlijk niet in strijd is met
de opdrachten die zijn vervat in de wet op de ziekenfond-
sen. Deze wet bepaalt uitdrukkelijk dat de ziekenfondsen
moeten meewerken aan de uitvoering van de verplichte
ziekteverzekering, maar daarnaast ook een rol moeten
spelen als sociale verzekeraars.
Zullen bij het afsluiten van conventies met ziekenhuizen
sommige mutualiteiten niet bevoordeeld zijn gezien de
banden die er kunnen bestaan ? In het recente verleden
hebben bepaalde ziekenfondsen conventies gesloten
met ziekenhuizen, bijvoorbeeld inzake de hoogte van de
supplementen voor endoscopisch en viscerosynthese-
materiaal.
Op zich was dit een soort ontwikkeling waarvan men zich
kon afvragen wat er nu gebeurde en of dat geen taak was
van de verplichte ziekteverzekering. Andere ziekenfond-
sen hebben dezelfde techniek overgenomen. Een eerste
positief gevolg voor de patie¨nt was dat de ziekenhuizen
een maximumbedrag voor hun supplementen voor deze
materialen vaststelden en er dus meer tariefzekerheid
kwam. De reactie van de overheid was toen om meer
financie¨le middelen te voorzien voor deze materialen en
een nieuwe reglementering voor de terugbetaling van
implantaten op te stellen. De overheid heeft hier dus
gevolgd en gedaan wat ze moest doen. Wanneer de
overheid niet adequaat reageert op dergelijke initiatie-
ven, die een signaalfunctie hebben, dreigt er inderdaad
een systeem van prefered provider, met alle nefaste
gevolgen van dien.
De vierde vraag van mevrouw Van de Casteele was
eigenlijk een stellingname. Ik zal erop antwoorden met
een eigen stellingname. Tot op heden zijn de ziekenfond-
sen loyale partners gebleken in het beheer van de
verplichte ziekteverzekering. Zij nemen hun verantwoor-
delijkheid in dit zeer complexe beheer. Ik wil dit punt
onderstrepen. Daarnaast zijn zij ook actief op het vlak
van de aanvullende verzekering. Meestal bieden zij dien-
sten met betrekking tot de niet zo noodzakelijke zorg. Via
hun aanvullend pakket willen zij zo goed mogelijk inspe-
len op de specifieke noden van hun leden. Dat laatste
kan aanleiding geven tot een concurrentiestrijd waaruit
het individu profijt kan trekken. Op zich is dat marktme-
chanisme niet slecht, als wij er maar voor zorgen dat de
noodzakelijke zorg binnen het verplichte pakket blijft.
Op de laatste vraag van mevrouw Van de Casteele kan ik
antwoorden dat binnen de Landsbond der Christelijke
Mutualiteiten een maatschappij van onderlinge bijstand
werd opgericht die voor het ogenblik een verplichte
aanvullende hospitalisatieverzekering alsmede een fa-
cultatieve aanvullende hospitalisatieverzekering aan-
biedt. De controledienst voor de ziekenfondsen en de
landsbond van ziekenfondsen hebben de statuten van
deze onderlinge maatschappij goedgekeurd. In feite wil
de MOB alle Franstalige aangeslotenen deze dienst
aanbieden. Uit inlichtingen die ik heb ingewonnen blijkt
dat men ook de Nederlandstalige federaties gevraagd
heeft zich aan te sluiten bij het initiatief. De Nederlands-
talige federaties waren echter niet gei¨nteresseerd. Aan
de raad van de Controledienst van de ziekenfondsen
werd gevraagd of de tweetalige federatie van de christe-
lijke mutualiteiten zich kon aansluiten bij deze MOB voor
een deel van hun leden. De wet op de ziekenfondsen laat
toe om verschillende diensten aan te bieden aan leden
op basis van objectieve verschillen, bijvoorbeeld leeftijd,
hoedanigheid als gerechtigde of personen ten laste. In
het verleden werden dergelijke vragen aan de raad
gesteld. Zo is bijvoorbeeld een onderscheid op basis van
beroepscategorie niet aanvaard door de raad. Vanuit een
HA 50
COM 033
39
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frank Vandenbroucke
pragmatisch standpunt zou men kunnen aanvaarden dat
een onderscheid kan worden gemaakt op basis van een
keuze die de aangeslotene maakt voor de dienstverle-
ning in een bepaalde taal. Ik heb echter expliciet ge-
vraagd dat de raad van de Controledienst zich daarover
zou uitspreken. Tijdens de zitting van 8 november heeft
de raad unaniem gesteld dat zoiets in het kader van de
huidige wetgeving niet mag. Wanneer de Brusselse
Sint-Michielsbond van de CM een statutenwijziging in-
dient voor een gedifferentieerde dienstverlening in func-
tie van de taal, zal die wellicht negatief beoordeeld
worden. Dat heeft de raad gezegd.
Ik zal in telegramstijl de vragen van mevrouw Avontroodt,
die deze problematiek goed inleiden, beantwoorden. Ten
eerste worden de diensten die de ziekenfondsen en de
landsbonden van ziekenfondsen mogen organiseren af-
gebakend door de ziekenfondswet van 6 augustus. Zoals
reeds gezegd is hun belangrijkste taak de medewerking
aan de uitvoering van de verplichte verzekering. Daar-
naast hebben zij in het kader van een aanvullende
verzekering ook een functie van sociaal verzekeraar en
kunnen zij risico's dekken die niet of slechts gedeeltelijk
door bovenvermelde verplichte verzekering ten laste
worden genomen. Een ziekenfonds kan trouwens slechts
rechtspersoonlijkheid krijgen op voorwaarde dat het
naast het deelnemen aan de verplichte ziekteverzekering
minstens e´e´n dienst inricht die tot doel heeft financieel
tussen te komen in de kosten voortspruitend uit de
preventie en behandeling van ziekte en invaliditeit of
uitkeringen toe te kennen in geval van arbeidsonge-
schiktheid of wanneer zich een toestand voordoet waarbij
het fysiek, psychisch en sociaal welzijn kan worden
bevorderd.
De statuten van een ziekenfonds vermelden onder an-
dere welke diensten worden georganiseerd door het
ziekenfonds, het facultatief of verplicht karakter van de
toetreding tot deze diensten, de voordelen die hierbij
worden toegekend, de voorwaarden waaronder zij wor-
den verleend en het bedrag van de door de leden te
storten bijdrage. Het meerendeel van de ziekenfondsen
voorziet in een verplichte aansluiting bij sommige dien-
sten van de aanvullende verzekering en dit op basis van
het begrip solidariteit. Het verplicht karakter van de
toetreding tot diensten van de aanvullende verzekering
vermijdt immers dat de aangeslotenen zich enkel bij
diensten die voor hen van rechtstreeks belang zijn,
zouden aansluiten. De verplichte aansluiting verhoogt
het draagvlak. De personen die niet wensen aan te
sluiten bij de aanvullende verzekering kunnen ofwel
overgaan naar een ziekenfonds dat zulke aansluiting niet
oplegt, ofwel zich laten inschrijven bij de Hulpkas voor
Ziekte- en Invaliditeitsuitkering die geen diensten van de
aanvullende verzekering inricht. Dat is de situatie.
Ten tweede, wat de koppeling van een verplichte aanvul-
lende verzekering aan de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkering betreft, moet ge-
preciseerd dat de activiteiten van de ziekenfondsen niet
onder toepassing vallen van de wet van 14 juli 1991 op
de handelspraktijken. Het koppelen van de verplichte
verzekering aan een verplichte aanvullende verzekering
kan derhalve niet als koppelverkoop worden bestempeld.
Dat werd onlangs bevestigd door een arrest van
2 december 1998 van het hof van beroep te Brussel.
Wat tenslotte het decreet van 30 maart 1999 houdende
de organisatie van de zorgverzekering betreft, wordt daar
inderdaad voorzien in een uitdrukkelijk verbod van kop-
pelverkoop in hoofde van de nog op te richten zorg-
kassen, wat logisch lijkt omdat hun opdracht beperkt is
tot de zorgverzekering.
De voorzitter : Mevrouw Yolande Avontroodt heeft het
woord.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : Mijnheer de voor-
zitter, mijnheer de minister, aansluitend bij uw laatste
paragraaf heb ik toch twijfels over de coherentie. U had
het over de uitspraak van 2 december 1998, maar inzake
de daar gevoerde discussie over koppelverkoop zou
volgens u het verbod er enkel gekomen zijn voor de
niet-medische zorg. Dit klopt niet. Men heeft daar kop-
pelverkoop verboden omdat de organisatie van de zorg-
verzekering ook mogelijk werd voor privaatorganismen.
Men vreesde dat het toelaten van koppelverkoop ertoe
kon leiden dat nog andere zaken hieraan konden worden
gekoppeld door een prive´ verzekeringsorganisme of een
ziekenfonds. Om die reden heeft men daar geen koppel-
verkoop willen toestaan, namelijk omwille van het nega-
tieve concurrentie-element. Voor mij is dit alles niet
logisch : wat men daar heeft verboden en hier eigenlijk
toepast, blijft. De contradictie blijft voor mij in stand : of
het nu om medische zorgen gaat of om niet-medische
zorgen, maakt niet veel uit. Er zijn zoveel parallellen en
zelfs nog verbanden tussen medische zorgverstrekkers
en niet-medische zorgverstrekkers die even goed door
dezelfde organismen worden aangeboden. Ik meen dan
ook dat dit nogmaals moet worden onderzocht.
Ik zou nog graag weten of u op de hoogte bent van het
feit dat men aan enige vorm van risicoselectie zou doen.
Minister Frank Vandenbroucke : Ik ben hierover zeer
bezorgd, maar beschik niet over voldoende documenta-
tie om u te kunnen zeggen of die er in concrete gevallen
is. Gedeeltelijk bestaat dit wel als men met leeftijden
werkt, maar ik beschik niet over meer concrete gege-
vens.
Mevrouw Yolande Avontroodt (VLD) : De vraag was
nog of men leden die de aanvullende verzekering weige-
ren af te sluiten, uit de verplichte verzekering kan uitslui-
ten. Kan dit volgens u ?
40
HA 50
COM 033
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Frank Vandenbroucke : Nee. Zij kunnen van
ziekenfonds veranderen of overschakelen naar de Hulp-
kas.
De voorzitter : Mevrouw Annemie Van de Casteele heeft
het woord.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VU&ID) : Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, mijn conclusie van dit
minidebat is dat wij er in eerste instantie moeten voor
zorgen dat ons basispakket van verplichte ziekteverze-
kering kan omvatten wat voor de patie¨nt noodzakelijk is
en dat een aanvullende verzekering zo beperkt mogelijk
moet blijven. Voor mij was het in het verleden veel
duidelijker. Als de Christelijke Mutualiteiten reizen naar
Lourdes aanbieden als aanvullende dienst, valt dit dui-
delijk binnen hun ideologische opdracht. Ik vrees dat wij
naar een soort van
managed care evolueren op basis
van onze bestaande geprivilegieerde ziekenfondsen, ter-
wijl er geen enkele reden is om te zeggen dat gewone
verzekeringsmaatschappijen uitgesloten moeten blijven
als de ziekenfondsen zich steeds meer als een gewone
verzekeringsmaatschappij gaan gedragen.
Mijnheer de minister, ik heb nog een vraag in verband
met het advies over de gedifferentieerde dienstverlening
volgens de taal. Kunnen wij de tekst van dit advies
krijgen ?
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 17.10 uur.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 17.10 heures.
HA 50
COM 033
41
09-11-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000