B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA RÉUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
J
USTITIE
COMMISSION DE LA
J
USTICE
VAN
DU
26-10-1999
26-10-1999
HA 50
COM 028
HA 50
COM 028
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Dinsdag 26 oktober 1999
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
-
COM 028
Mondelinge vraag van de heer Francis Van den Eynde
aan de minister van Binnenlandse Zaken over
het opgra-
ven van KGB-radiomateriaal in Vlaamse bossen en de
mogelijke
aanwezigheid
bij
ons
van
KGB-
wapenopslagplaatsen
(nr. 53)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van Justitie)
5
sprekers : Francis Van den Eynde, Marc Verwilghen,
minister van Justitie
Interpellatie van de heer Thierry Giet tot de minister van
Justitie over
de personeelsbezetting bij de parket-
magistraten
(nr. 105)
7
sprekers : Thierry Giet, Marc Verwilghen, minister van
Justitie
Mondelinge vraag van de heer Gerolf Annemans aan de
minister van Justitie over
de strijd tegen de pedofilie
(nr. 198)
12
sprekers : Gerolf Annemans, voorzitter van de Vlaams
Blok-fractie, Marc Verwilghen, minister van Justitie
Sommaire
Mardi 26 octobre 1999
COMMISSION DE LA JUSTICE
-
COM 028
Question orale de M. Francis Van den Eynde au ministre
de l'Inte´rieur sur
l'exhumation de mate´riel radio du KGB
dans des bois en Flandre et la pre´sence e´ventuelle dans
notre pays d'arsenaux du KGB
(n° 53)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par le ministre de la Justice)
5
orateurs : Francis Van den Eynde, Marc Verwilghen,
ministre de la Justice
Interpellation de M. Thierry Giet au ministre de la Justice
sur
le cadre re´el des magistrats au sein des parquets
(n° 105)
7
orateurs : Thierry Giet, Marc Verwilghen, ministre de
la Justice
Question orale de M. Gerolf Annemans au ministre de la
Justice sur
la lutte contre la pe´dophilie (n° 198)
12
orateurs : Gerolf Annemans, pre´sident du groupe
Vlaams Blok, Marc Verwilghen, ministre de la Justice
2
HA 50
COM 028
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes conférés pour l'Organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement du citoyens pour le changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social-chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie & ID21
Abréviations dans la numérotation des publications :
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
DOC 50 0000/00 : Documents parlementaires de la 50e
DOC 50 0000/00 : Parlementaire documenten van de 50e zittingsperiode +
législature, suivi du n° et dy n° consécutif
het nummer en het volgnummer
QRVA
: Question et Réponses écrites
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
HA
: Annales (Compte Rendu intégral)
HA
: Handelingen (Beknopt Verslag)
CRA
: Compte Rendu Analitique
BV
: Beknopt Verslag
PLEN
: Séance plénière
PLEN
: Plenum vergadering
COM
: Réunion de commission
COM
: Commissievergadering
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officiele publicaties, van de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation, 1008 Bruxelles
Natieplein, 1008 Brussel
Fax : 02/549 82 60
Fax : 02/549 81 60
Tél. : 02/549 82 74
Tel. : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Charles Michel aan de
minister van Justitie over
de toekomst van de dienst voor
het Strafrechtelijk Beleid
(nr. 227)
13
sprekers : Charles Michel, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Andre´ Fre´de´ric aan de
minister van Justitie over
de toepassing van de wet van
25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerech-
telijke kantons
(nr. 245)
14
sprekers : Andre´ Fre´de´ric, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Guido Tastenhoye aan de
minister van Justitie over
de uitlatingen van Europees
parlementslid Patsy So¨rensen die de afpersingspraktijken
van de Albanese maffia in Antwerpen aanklaagt
(nr. 261)
16
sprekers : Guido Tastenhoye, Marc Verwilghen,
minister van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Servais Verherstraeten aan
de minister van Justitie over
de opsporingsprogramma's
op televisie
(nr. 257)
18
sprekers : Servais Verherstraeten, Marc Verwilghen,
minister van Justitie
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Justitie over
de personeelsproblemen bij de
rechtbank van eerste aanleg te Ieper en bij het parket te
Ieper
(nr. 285)
19
sprekers : Yves Leterme, Marc Verwilghen, minister
van Justitie
Question orale de M. Charles Michel au ministre de la
Justice sur
l'avenir du service de politique criminelle
(n° 227)
13
orateurs : Charles Michel, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Andre´ Fre´de´ric au ministre de la
Justice sur
l'application de la loi du 25 mars 1999 relative
a` la re´forme des cantons judiciaires
(n° 245)
14
orateurs : Andre´ Fre´de´ric, Marc Verwilghen, ministre
de la Justice
Question orale de M. Guido Tastenhoye au ministre de la
Justice sur
les de´clarations de Patsy So¨rensen, membre
du Parlement europe´en, qui de´nonce les pratiques de
chantage de la maffia albanaise a` Anvers
(n° 261)
16
orateurs : Guido Tastenhoye, Marc Verwilghen, mini-
stre de la Justice
Question orale de M. Servais Verherstraeten au ministre
de la Justice sur
les programmes de recherche policie`re
a` la te´le´vision
(n° 257)
18
orateurs : Servais Verherstraeten, Marc Verwilghen,
ministre de la Justice
Question orale de M. Yves Leterme au ministre de la
Justice sur
les proble`mes de personnel au tribunal de
premie`re instance d'Ypres et au parquet d'Ypres
(n° 285)
19
orateurs : Yves Leterme, Marc Verwilghen, ministre de
la Justice
HA 50
COM 028
3
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
4
HA 50
COM 028
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DE LA JUSTICE
COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MARDI 26 OCTOBRE 1999
OPENBARE VERGADERING VAN
DINSDAG 26 OKTOBER 1999
De vergadering wordt geopend om 10.20 uur door de
heer Fred Erdman, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 10.20 heures par M. Fred
Erdman
, pre´sident.
Mondelinge vraag van de heer Francis Van den
Eynde aan de minister van Binnenlandse Zaken over
het opgraven van KGB-radiomateriaal in Vlaamse
bossen en de mogelijke aanwezigheid bij ons van
KGB-wapenopslagplaatsen
(nr. 53)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Justitie)
Question orale de M. Francis Van den Eynde au
ministre de l'Inte´rieur sur
l'exhumation de mate´riel
radio du KGB dans des bois en Flandre et la pre´-
sence e´ventuelle dans notre pays d'arsenaux du
KGB
(n° 53)
(La re´ponse sera donne´e par le ministre de la Jus-
tice)
De voorzitter : De heer Francis Van den Eynde heeft het
woord.
De heer Francis Van den Eynde (Vlaams Blok) : Mijn-
heer de voorzitter, enkele jaren geleden kwam men te
weten dat de NAVO in het kader van een zogenaamde
stay behind-operatie in West-Europa, ook in ons land
wapenopslagplaatsen en schuilplaatsen met radio's had
uitgerust met het oog op het organiseren van verzets-
activiteiten naar aanleiding van een eventuele bezetting
van West-Europa door de toenmalige Sovjet-Unie. Dit
nieuws zorgde voor heel wat heibel omdat sommigen
vreesden dat de wapenopslagplaatsen en de radio-
apparatuur zouden kunnen worden gebruikt bij een even-
tuele Putsch van extreem-rechts. Sommigen willen het
spook van uiterst rechts voortdurend leven inblazen om
zichzelf en de anderen ervan te overtuigen dat ze links
zijn.
Wat men van de NAVO denkt, laat ik in het midden. De
NAVO is een militaire alliantie waarvan deze Staat op
een volledig legale wijze deel uitmaakt en die de verde-
diging van West-Europa beoogt. De genoemde operatie
maakt deel uit van een verdedigingsoperatie. Hoewel het
nieuws van enkele jaren geleden voor heel wat heibel
zorgde, vond ik het niet opzienbarend. Dit heeft niets te
maken met de positie die men inneemt ten opzichte van
de NAVO.
In september van dit jaar kwamen wij te weten dat Belgie¨
een jaar geleden op de hoogte werd gebracht van het feit
dat een lid van de Russische geheime dienst KGB, die in
nauw contact stond met de Engelse regering, aan deze
regering had laten weten dat overal in West-Europa door
de KGB geheime wapenopslagplaatsen en opslagplaat-
sen voor radioapparatuur waren gei¨nstalleerd. Dit nieuws
verbaasde eigenlijk niemand. Reeds in 1998 was Belgie¨
getipt in verband met de lokalisatie van drie opslagplaat-
sen van radioapparatuur, namelijk in het Hallerbos, in het
Zonie¨nwoud en in het Heverleebos. Men had deze
apparatuur zeer voorzichtig gerecupereerd. Men ging er
immers terecht van uit dat zij was uitgerust met booby-
traps. In Zwitserland, dat nochtans een neutraal land is,
had men een tijdje daarvoor immers een wapenopslag-
plaats van de KGB ontdekt die met booby-traps was
beveiligd.
Het verbaast mij dat men zoveel heisa maakt over
wapenopslagplaatsen van een militaire organisatie waar-
van wij lid zijn terwijl niemand blijkbaar verontwaardigd
was over het feit dat de KGB al sinds jaren wapen-
opslagplaatsen heeft in ons land. Voor deze zaak kan ik
de huidige, noch de vorige regering verantwoordelijk
stellen. Ik vraag mij echter wel af waarom het een jaar
heeft geduurd vooraleer wij op de hoogte werden ge-
bracht van deze ontdekking. De bevolking heeft het recht
te weten dat er in ons land wapenopslagplaatsen worden
ingericht door de geheime dienst van een Staat die - wat
men hierover in
kaviaar-linkse kringen ook moge be-
weren - zeer vijandig staat tegenover het Westen.
Volgens mij heeft de bevolking recht op deze informatie.
Er werden drie verschillende opslagplaatsen met radio-
apparatuur gevonden. Het lijkt me echter een logische
veronderstelling dat er nog meer opslagplaatsen be-
staan. Worden ze gezocht ? Bestaat er hierover informa-
tie ?
HA 50
COM 028
5
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Francis Van den Eynde
Mijn volgende vraag is misschien nog belangrijker. Ook in
Zwitserland werden wapenopslagplaatsen gevonden. De
overloper van de KGB die de informatie verstrekte, heeft
de
Engelsen
laten
weten
dat
er
overal
wapen-
opslagplaatsen zijn. Mijnheer de minister, werden er bij
ons ook wapenopslagplaatsen ontdekt ? Wordt er naar
gezocht ? Ik vraag dit niet alleen omdat wapen-
opslagplaatsen op zich reeds een risico inhouden, zeker
in deze tijd, maar ook omdat we mogen veronderstellen
dat ze voorzien zijn van booby-traps. Na enkele jaren
zouden die booby-traps wel eens vanzelf kunnen ontplof-
fen, met alle risico's van dien.
Voor mijn laatste vraag richt ik mij vooral tot de minister
van Justitie. Dergelijke spionageactiviteiten kunnen ge-
koppeld worden aan terrorisme. Wordt er onderzocht wie
dergelijke activiteiten bij ons hebben georganiseerd ? Zo
ja, zullen er vervolgingen worden ingesteld ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, ik zal
de spreektijd moeten overschrijden aangezien de vijf
minuten reeds zijn opgebruikt.
Mijnheer Van den Eynde, u moest deze vraag in eerste
instantie aan de minister van Landsverdediging stellen.
Deze materie heeft immers duidelijk betrekking op
Landsverdediging. Ik zal dan ook vooral antwoorden
vanuit een juridische invalshoek, of u dat nu graag hoort
of niet. Om uw vragen te kunnen beantwoorden, heb ik
contact opgenomen met nationaal magistraat Vandoren,
die dit dossier coo¨rdineert aangezien het over twee
gerechtelijke arrondissementen verspreid is. Ik zal u
straks zijn antwoord meedelen.
Deze vragen vloeien duidelijk voort uit het onderzoek
naar de alpha-bergplaatsen die bij het publiek bekend
werden door het boek van Andrew en Mitrokhin. Het
antwoord van de heer Vandoren bestaat uit vijf punten.
Om elk misverstand weg te nemen, zal ik u zijn antwoord
voorlezen : 'Een, alle informaties die ons zijn meege-
deeld door de militaire veiligheid, werden door de gerech-
telijke instanties uitgewerkt'. U moet wel beseffen dat de
gegevens eerst door de militaire veiligheid moeten wor-
den bezorgd. Het heeft dus een tijdje geduurd vooraleer
Justitie op de hoogte was van de informatie. 'Twee, tot op
heden is ons geen enkele informatie toegekomen vol-
gens dewelke er zich ergens in ons land wapen-
opslagplaatsen van de KGB of aanverwante diensten
zouden bevinden'. Dit is een heel duidelijk antwoord. Er
werd wel materiaal maar geen wapenopslagplaatsen
aangetroffen. 'Drie, het onderzoek werd door ons ambt
gecoo¨rdineerd en de parketten van Brussel en Leuven
hebben het onderzoek gevolgd samen met ons'.
Een vervolging kan slechts worden ingesteld indien er
een strafbaar feit werd gepleegd. Indien dit onderzoek
moet worden gekwalificeerd, zou men terrorisme als
strafbaar feit kunnen voorstellen.
Men zou het dan over terrorisme kunnen hebben, maar
het is niet omdat men iets vindt, dat men het onmiddellijk
daaraan kan verbinden. Het is niet bijzonder gemakkelijk,
want tot nu toe is er eigenlijk zelfs geen enkel strafbaar
feit dat daadwerkelijk kan worden in aanmerking geno-
men, tenzij dat het om het sluikstorten van deze materi-
alen zou gaan.
Wat het onderzoek naar de opgravingen betreft, dit kon
niet worden voortgezet, omdat geen enkel spoor inzake
herkomst of fabricage kon worden teruggevonden op de
in beslag genomen materialen. Men heeft geen enkel
aanknopingspunt gevonden om er te kunnen van uitgaan
dat dit materiaal bij deze of gene constructeur werd
ontworpen en of hieraan een serienummer was verbon-
den dat toeliet om de oorspronkelijke makelij op te
sporen en zo stappen te kunnen zetten om duidelijkheid
te krijgen.
Met de woorden van de heer Vandoren wordt ook de
vraag beantwoord die u dienaangaande hebt gesteld.
Het lijkt mij ook belangrijk te melden dat het materiaal
dat in Belgie¨ teruggevonden werd, niet beveiligd was bij
middel van booby-traps
. Men heeft de omgeving nauw-
keurig uitgekamd : men wist dat het een delicate taak
betrof, maar op geen enkel ogenblik werd enige beveili-
ging met booby-traps aangetroffen. Dit is het antwoord
op de door u gestelde vragen.
De voorzitter : De heer Francis Van den Eynde heeft het
woord.
De heer Francis Van den Eynde (Vlaams Blok) : Mijn-
heer de voorzitter, mijnheer de minister, allereerst mijn
dank voor uw antwoord. Dat het antwoord in feite van
Landsverdediging moest komen, is iets waarover wij het
eens zijn. Ik had deze vraag oorspronkelijk trouwens
inderdaad aan de desbetreffende minister gericht. De
diensten van de Kamer hebben er blijkbaar nogal lang
over gedaan om deze vraag uiteindelijk naar de commis-
sie voor de justitie te verwijzen.
Dat er via de apparatuur geen mogelijkheid tot identifica-
tie is, zal wel kloppen. Het tegenovergestelde zou niet
pleiten voor de professionaliteit van de KGB. Dat men
verder niet echt zoekt, laat mij wel in de kou staan.
Immers, mensen die in dit land een heel radionet kunnen
organiseren, kunnen ook andere dingen doen. Dat die
spionageactiviteiten al niet aangenaam waren, zal wel zo
zijn, maar dergelijk net kan ook worden gebruikt voor
andere activiteiten. Enige waakzaamheid hieromtrent lijkt
mij dan ook aanbevelenswaardig.
De voorzitter : Mijnheer Van den Eynde, het is mijn taak
de diensten in bescherming te nemen. Ik moet u terecht-
wijzen : niet de diensten hebben uw vraag naar deze
6
HA 50
COM 028
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
commissie verwezen, maar wel de regering bij onderling
overleg. Uw vraag was oorspronkelijk gericht aan de
minister van Binnenlandse Zaken en werd wel degelijk
hierheen verwezen door de regering, niet door de dien-
sten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Interpellation de M. Thierry Giet au ministre de la
Justice sur
le cadre re´el des magistrats au sein des
parquets
(n° 105)b>
Interpellatie van de heer Thierry Giet tot de minister
van Justitie over
de personeelsbezetting bij de par-
ketmagistraten
(nr. 105)
Le pre´sident : La parole est a` M. Thierry Giet.
M. Thierry Giet (PS) : Monsieur le pre´sident, monsieur le
ministre, j'ai de´pose´ cette interpellation ante´rieurement a`
la question de Mme Herzet, de´veloppe´e lors de la
dernie`re re´union de cette commission. Elle porte sur le
me^me sujet si ce n'est que son objet est quelque peu
plus large.
Le 13 septembre dernier, un article du journal
Le Soir
traitait de l'arrie´re´ judiciaire et reprenait pour ce faire les
donne´es contenues dans les discours de rentre´e pro-
nonce´s par le procureur ge´ne´ral de Mons ainsi que les
premiers pre´sidents des cours d'appel et du travail de
Mons.
Ces donne´es re´ve´laient une situation assez pre´occu-
pante - c'est un euphe´misme -des parquets et des
cabinets des substituts. Nous savons que cette situation
d'arrie´re´ s'explique par une fonction sans doute passion-
nante, me^me si peu de personnes partagent cette opi-
nion, mais extre^mement charge´e : des horaires souvent
larges, lie´s a` des services de garde et un accroissement
tre`s important du nombre de dossiers a` traiter. Je cite des
chiffres : le parquet de Bruxelles a connu entre 1971 et
1998 un accroissement de 91% de dossiers a` traiter,
sans tenir compte du tribunal de police, soit 500 000
affaires pour 1998. Cet arrie´re´ au niveau des substituts
provoque bien e´videmment un arrie´re´ devant les juridic-
tions.
Il existe aussi une autre raison a` cet arrie´re´ judiciaire, en
matie`re pe´nale au sens large. Il s'agit du nombre de
places qui restent a` pourvoir au sein des cadres du
parquet. C'est la` que je rejoins la question pre´ce´dem-
ment pose´e par Mme Herzet. Si l'on fait le tour des
diffe´rents arrondissements, les chiffres sont particulie`re-
ment e´loquents : dans le ressort de la cour d'appel de
Mons, a` une ou deux unite´s pre`s, 30 places de substituts
seraient inoccupe´es sur une centaine que constitue le
cadre le´gal. Pour l'ensemble du territoire, il y aurait
environ 90 places a` pourvoir. Evidemment, il existe des
diffe´rences au niveau des parquets. Par exemple, dans
l'arrondissement de Tournai, sur un cadre le´gal de 14, il
n'y aurait que 8 substituts en fonction; a` Mons, au lieu de
23 ou 21, 14 seraient seulement en fonction; a` Lie`ge, les
chiffres varient suivant mes renseignements ou les vo^-
tres mais nous sommes entre 7 et 10 places vacantes sur
42 postes; a` Anvers, 49 places seraient occupe´es sur 56.
Me^me dans les petits arrondissements, les places vacan-
tes posent proble`me. Je prends l'exemple de Neufcha^-
teau ou`, sur un cadre le´gal de 6 substituts, 4 seraient en
place. Cela peut parai^tre e´videmment ne´gligeable mais,
proportionnellement, 1/3 de l'effectif n'est pas de´signe´.
Je n'interviendrai pas en ce qui concerne Bruxelles car
vous e^tes interpelle´ quasiment chaque semaine sur le
sujet. Le dernier exemple que je citerai concerne Tongres
ou` 10 places sur 14 seraient occupe´es. Parmi ces
chiffres, je ne fais pas la distinction avec les substituts
spe´cialise´s.
Les substituts spe´cialise´s en matie`re fiscale, par exem-
ple : ce sont la` des vacances que l'on publie, mais que
l'on republie a` deux, trois, voire quatre reprises
puisqu'aucune candidature n'est de´pose´e.
Les conse´quences de cette situation sont, comme cha-
cun peut s'en rendre compte dans son travail quotidien,
une surcharge de travail pour les substituts en place,
l'obligation d'encore davantage classer sans suite, le
de´laissement de tout un pan et me^me de plusieurs pans
de la criminalite´. Je songe notamment a` la criminalite´
e´conomique et financie`re dont vous faites une priorite´, ce
que j'approuve; ce sont des dossiers qui demandent du
temps, qui sous-entendent une certaine spe´cialisation et
qui exigent des collaborations importantes avec les ser-
vices de police.
Ainsi, et je ne crois pas me tromper dans mes chiffres :
au de´part, tout le monde avait conside´re´ que la section
Ecofin (section e´conomique et financie`re) a` Lie`ge devait
se composer de six membres; ils n'ont jamais e´te´ que
cinq. Un des membres est passe´ au parquet ge´ne´ral, ce
qui donne quatre membres restants. Trois parmi eux
postulent actuellement d'autres postes, ce qui est leur
droit le plus absolu. Je vois mal pourquoi on leur refuse-
rait ces nominations : a` premie`re vue, ce sont des
magistrats me´ritants. A court terme, il ne restera donc
qu'un seul membre de la section d'Ecofin a` Lie`ge. Je
parle de ce cas parce que je le connais, mais je suis
persuade´ que je pourrais tenir le me^me raisonnement a`
propos d'autres arrondissements.
Serons-nous oblige´s demain d'admettre que les dossiers
e´conomiques et financiers a` Lie`ge sont en veilleuse ?
Vous serez d'accord avec moi : il est inconcevable d'ar-
river a` une telle situation. Ainsi, la politique criminelle est
tout a` fait enraye´e.
HA 50
COM 028
7
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Thierry Giet
Dois-je aussi signaler qu'est en jeu l'application de lois
vote´es pre´ce´demment ? Je pense a` la loi Franchimont :
nous avons tous e´te´ conscients que cette loi demandait
des moyens supple´mentaires; d'ailleurs, durant la pre´ce´-
dente le´gislature, des augmentations de cadre ont e´te´
pre´vues. Evidemment, nous nous rendons compte qu'el-
les ne suffisent pas, car des vacances sont publie´es,
auxquelles ne re´ponde aucune offre de candidature.
Si nous poursuivons encore plus loin dans la re´flexion,
parlons de la loi sur l'inte´gration verticale du parquet. En
de´finitive, la philosophie de cette re´forme e´tait de charger
le parquet d'instance d'assumer la plupart des ta^ches;
dans une telle situation, il est inutile de penser a` exe´cuter
la loi vote´e.
C'est aussi tout le proble`me des lois sur le concordat et
la faillite. Si je prends l'exemple de la section Ecofin, elle
est charge´e de tous les dossiers de de´linquance e´cono-
mique et financie`re, mais aussi de toutes les missions du
parquet aupre`s du tribunal de commerce. Ces nouvelles
lois ont revalorise´ le ro^le du parquet a` cet e´gard. Voila` qui
marque de grandes difficulte´s.
Enfin, sans vouloir tenir un de´bat ici, j'estime que, dans
les re´formes que vous projetez et, pour parler clairement,
au sujet de la proce´dure acce´le´re´e, si nous restons dans
cette situation sur la question des places vacantes au
parquet, quel que soit le texte que nous voterons, nous
devrons le conside´rer d'emble´e comme inapplicable,
me^me s'il y a avait de la bonne volonte´ partout.
Cette situation ne peut persister. Il s'agit d'abord d'un
proble`me de candidatures non de´pose´es; il provient
d'une crise de vocations, me semble-t-il. Peut-e^tre
devons-nous ajouter le manque de motivation pour faire
partie d'un parquet. Je ne crois pas que, proportionnel-
lement, nous trouvions la me^me situation concernant la
magistrature assise. Lorsque des places de juge sont
ouvertes et publie´es, des candidats se pre´sentent. Le
proble`me est assez spe´cifique au parquet.
Voila` les questions que je voulais vous poser, mais, pour
rester positif, j'aimerais re´fle´chir a` des solutions. Pour le
moment, pour des ta^ches administratives, vous pouvez
encore pallier cette carence de candidats par des juristes
contractuels; en effet, la loi que nous avons vote´e sur les
juristes et les re´fe´rendaires n'est pas applicable, puisqu'a`
cet e´gard, le Conseil supe´rieur de la justice doit e^tre
installe´. Mais nous savons que le syste`me contractuel
n'est pas la panace´e : ils n'ont pas l'entie`re compe´tence.
En outre, vu qu'ils sont contractuels et de´signe´s directe-
ment par le ministre, le souci de de´politisation, partage´
par beaucoup, est loin d'e^tre rencontre´; a` la limite, il nous
faut quand me^me avancer et prendre des mesures
concre`tes, mais ces engagements ne pourront pas e^tre
inde´finiment poursuivis.
A ma deuxie`me question, vous avez de´ja` re´pondu la
semaine passe´e. En effet, une rumeur persistante tendait
a` affirmer que vous ne souhaitiez plus nommer avant
l'installation du Conseil supe´rieur de la justice. Vous avez
clairement re´pondu que ce n'e´tait nullement votre inten-
tion. Je suis d'accord avec vous si vous demeurez dans
le me^me e´tat d'esprit.
Comme proposition concre`te, j'ajouterai qu'a` un moment
donne´, anime´s de la meilleure volonte´, nous avons voulu
aligner les conditions d'acce`s du parquet et du sie`ge,
alors qu'auparavant il existait, par exemple, une diffe´-
rence d'a^ge : on pouvait devenir substitut a` 25 ans, mais
magistrat assis a` 30 ans. Compte tenu de cette situation
et du manque de vocations pour le parquet, ne pourrions-
nous pas revoir la position a` ce sujet ? Cette proposition
est concre`te et pre´cise; elle pourra peut-e^tre apporter
certaines solutions.
Ne devons-nous pas aussi re´fle´chir a` une re´forme du
stage : nous disposons de stages diffe´rencie´s qui per-
mettent le libre choix absolu du candidat entre le parquet
ou le sie`ge. Alors, a` peine d'e^tre directifs, trop directifs
peut-e^tre, ne devrions-nous pas envisager un passage
oblige´ par le parquet ?
Ce ne sont e´videmment pas des solutions toutes faites.
Peut-e^tre me trompe-je ? Je ne de´sirais cependant pas
vous interpeller sans e´mettre quelques propositions.
Le pre´sident : La parole est au ministre.
M. Marc Verwilghen, ministre : Monsieur le pre´sident,
monsieur Giet, votre interpellation traite de cinq grands
volets :
- le proble`me de l'arrie´re´ judiciaire
- le cadre re´el des parquets
- l'approche a` adopter face au surcroi^t de travail des
magistrats du parquet
- le manque de magistrats de parquet et les solutions a` y
apporter
- la politique de nomination dans l'attente de l'installation
du Conseil supe´rieur de la justice.
Ma re´ponse sera tre`s bre`ve sur le dernier point car je me
suis de´ja` explique´ sur ce volet.
Abordons le proble`me de l'arrie´re´ judiciaire. Contraire-
ment a` ce qui est affirme´ dans l'article du journal
Le
Soir
, les discours de rentre´e du premier pre´sident et du
procureur ge´ne´ral pre`s la cour d'appel de Mons ne
contiennent pas de critiques particulie`res a` propos de la
8
HA 50
COM 028
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
situation des parquets. Cependant, d'autres procureurs
ge´ne´raux ont tenu un discours identique a` celui que vous
mentionnez. Ce n'est malheureusement pas nouveau. La
situation des parquets devient de plus en plus inquie´-
tante.
Le manque d'effectifs met en pe´ril tant l'exercice de
l'action publique que la mise en application de la politique
criminelle. Ce deuxie`me volet me pre´occupe davantage.
Quels moyens mettre en oeuvre pour rencontrer cette
situation et celle du fonctionnement ge´ne´ral des juridic-
tions ? En ce qui concerne le parquet, cela passe par une
rede´finition des missions et le de´veloppement de nouvel-
les structures de personnel, mais aussi par une re´vision
des conditions de nomination. J'y reviendrai.
Vous savez que j'ai cre´e´, dans l'arrondissement judiciaire
de Bruxelles, une commission compose´e de magistrats,
d'avocats et du professeur Bouckaert afin de trouver des
solutions pragmatiques au proble`me de l'arrie´re´ judi-
ciaire. J'espe`re que ces solutions pourront e´galement
s'appliquer dans d'autres arrondissements judiciaires.
Pour la situation spe´cifique de Bruxelles, cette analyse
doit tenir compte de l'application de la loi de 1935 sur
l'emploi des langues. Ici aussi, il faut de´gager des
solutions pragmatiques qui sont a` l'e´tude mais qui ne
pre´sentent aucun e´le´ment de convergence avec les
autres arrondissements judiciaires.
Le deuxie`me volet de votre interpellation concernait le
cadre re´el des parquets. Les chiffres que vous avez
avance´s doivent e^tre le´ge`rement corrige´s, parfois relati-
vise´s. Dans certains parquets, il n'y a pas de place
vacante. Nonobstant, le nombre de places ouvertes est
impressionnant. Mais ce proble`me n'est pas re´cent. Car
depuis le temps que je sie`ge a` la commission de la
Justice de la Chambre, j'ai vu ce proble`me s'accroi^tre
sans solution ade´quate. Et depuis le de´but de mon
mandat ministe´riel, je n'ai pas encore eu le temps de
changer de cap. D'autant plus que les proble`mes ne font
qu'augmenter.
Vous avez a` juste titre fait re´fe´rence aux lois que nous
avons vote´es : la loi Franchimont, la loi sur le concordat -
faillite, la loi sur la verticalisation des parquets. Et si elle
est vote´e, il faudra aussi tenir compte de la loi sur les
proce´dures acce´le´re´es.
Vous citez le cadre le´gal des cours d'appel, notamment
22 magistrats a` Anvers, 26 a` Bruxelles, 22 a` Gand, 16 a`
Lie`ge et 13 a` Mons. Je pourrais e´galement, arrondisse-
ment par arrondissement, citer le nombre de places
pre´vues au cadre, ainsi que les places vacantes. De plus,
au-dela` du cadre le´gal, nous avons pre´vu quelques
substituts du procureur du Roi comple´mentaires. Nous
arrivons alors au chiffre impressionnant de 94 magistrats.
Le chiffre retenu pour le parquet ge´ne´ral de Mons est
celui de 22, et non de 30 comme cite´ errone´ment.
Actuellement, 73 vacances ont du^ e^tre republie´es, faute
de candidats. Et cela est encore plus pre´occupant. Car
cela confirme l'analyse que vous avez faite.
Je ne veux e´videmment pas m'abriter derrie`re des chif-
fres. Ceux-ci constituent une donne´e, mais ne rendent
pas compte des activite´s multiples des magistrats du
parquet. Me^me si les effectifs e´taient complets, le sur-
croi^t de travail est tel que les ta^ches du ministe`re public
doivent e^tre re´examine´es et re´oriente´es, si ne´cessaire
afin de de´gager du temps et des moyens humains.
Le ministe`re public doit pouvoir se concentrer sur la
re´pression de la criminalite´, en mettant en oeuvre tous
les instruments pre´vus par la loi. L'exercice de l'action
publique est un moyen qui doit e^tre utilise´ a` l'e´gard de la
criminalite´ grave.
Je mentionne surtout les atteintes a` l'inte´grite´ des per-
sonnes et des biens ou la criminalite´ organise´e. Je pense
tout particulie`rement a` la criminalite´ financie`re. L'exem-
ple que vous avez cite´ (magistrats du parquet div. Ecofin)
montre bien ou` se situe le proble`me.
A co^te´ de l'action publique, il faut permettre au ministe`re
public d'utiliser par exemple la me´diation pe´nale ou toute
autre action, me^me pre´torienne, de nature a` restaurer un
sentiment de se´curite´ et de justice.
Troisie`me volet : comment re´agir au surcroi^t de travail
des magistrats de parquet ?
Deux pistes de re´flexion sont actuellement examine´es
par les membres du cabinet : 1. re´orienter l'activite´ des
magistrats de parquet par le de´veloppement paralle`le
d'une action administrative mais re´pressive;
2. envisager l'introduction du mode`le re´cemment de´ve-
loppe´ en France pour la criminalite´ financie`re, c'est-a`-
dire la cre´ation de sections financie`res multidisciplinaires
centralise´es.
1. De´veloppement d'une action administrative re´pres-
sive.
Face aux ta^ches multiples du parquet, qui doit fixer des
priorite´s a` son action, le le´gislateur a conside´re´ que
l'administration pouvait exercer une action re´pressive
administrative. Je citerai deux exemples qui de´montrent
que cette voie est la bonne.
Premie`rement : la loi du 21 de´cembre 1998 sur la re´pres-
sion de la violence a` l'occasion de matches de football a
de´veloppe´ la possibilite´ d'une action re´pressive adminis-
trative a` co^te´ de l'action publique exerce´e par le procu-
reur du Roi.
A la fin de cette anne´e, en concertation avec le ministre
de l'Inte´rieur, je ferai proce´der a` une e´valuation de
l'application de cette loi. Cette e´valuation devra permet-
tre de de´terminer si la concertation entre les autorite´s
HA 50
COM 028
9
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
administratives et les autorite´s judiciaires a e´te´ effective.
A la lumie`re des re´sultats, il faudra e´tudier de manie`re
plus approfondie le de´veloppement d'un cadre le´gal pour
la ge´ne´ralisation d'une action re´pressive administrative
venant soutenir l'action des magistrats du parquet.
Ceux-ci pourraient, pour certaines infraction spe´cifiques
(manquements a` des obligations re´glementaires comme
par exemple les infractions au code de la route), choisir
de privile´gier l'action publique ou au contraire privile´gier
la voie administrative si la sanction de l'administration est
plus efficace. Il s'agit d'un vaste chantier qui doit aboutir
a` re´orienter l'activite´ des parquets vers une lutte contre
criminalite´ via le droit pe´nal.
Deuxie`mement : j'entends e´galement prendre en consi-
de´ration toute l'expe´rience que l'on peut tirer de l'action
administrative en matie`re de droit pe´nal social. Il s'agit
d'un deuxie`me exemple qui a de´montre´ que nous pou-
vions aller de l'avant. Des contacts seront pris a` ce sujet
avec Mme Onkelinx pour e´valuer le syste`me des sanc-
tions administratives qui figure de´ja` dans le droit social
pe´nal depuis 1971. Un progre`s conside´rable a pu e^tre
constate´. C'est peut-e^tre une des raisons pour lesquelles
l'arrie´re´ judiciaire en ces matie`res est beaucoup moins
important. Je tiens toutefois a` faire remarquer que le
nombre d'affaires a` traiter est moins e´leve´.
2. Cre´ation d'une section financie`re multidisciplinaire
centralise´e.
En France, il a e´te´ proce´de´ re´cemment a` la cre´ation de
sections financie`res multidisciplinaires dans les grands
arrondissements judiciaires. J'ai demande´ a` mon cabinet
d'analyser cette initiative et d'en envisager la transposi-
tion dans notre syste`me. Nous avons pris contact avec
Mme Guigou, ministre franc¸aise de la Justice, pour
connai^tre l'e´valuation de ce syste`me. Cette analyse sera
de´veloppe´e en concertation avec le colle`ge des procu-
reurs ge´ne´raux et le magistrat d'assistance en matie`re
financie`re, que j'ai de´ja` rencontre´ a` ce sujet.
Le mode`le franc¸ais vise a` mettre a` disposition des
magistrats financiers, non seulement des enque^teurs,
mais aussi des inspecteurs des finances, des douaniers
ainsi que des comptables. L'ide´e consiste a` re´aliser
imme´diatement -c'est un peu l'ide´e du pool qui avait e´te´
exprime´e par mon pre´de´cesseur, mais auquel s'ajoute-
raient des non juristes spe´cialise´s en la matie`re- une
e´valuation des grands dossiers financiers et de fournir un
encadrement en personnel spe´cialise´ ade´quat.
Des proble`mes se posent a` ce sujet dans chaque ressort.
Lors de la re´union que j'ai eue la semaine passe´e avec le
colle`ge des procureurs ge´ne´raux, on m'a a` nouveau cite´
des exemples d'affaires qui devaient e^tres mises en
veilleuse au parquet, par manque de personnel, et la
ne´cessite´ de fixer les dossiers prioritaires, en de´laissant
les autres avec toutes les conse´quences qui pouvaient
en de´couler, notamment une apparente impunite´.
Quatrie`me volet de votre question : quelle solution ap-
porter au manque de magistrats de parquet ? Une mo-
dification des conditions de nomination dans l'ordre judi-
ciaire me semble ine´vitable pour re´soudre le proble`me.
Plusieurs pistes sont a` l'e´tude a` cet effet :
- les juristes de parquet dont vous avez parle´;
- la piste des modifications des conditions de nomination,
qui est a` l'e´tude, me semble inte´ressante;
- la re´vision du statut des magistrats du parquet.
Je commence par les juristes de parquet. Pour pallier les
vacances de postes dans les parquets, nous avons
recours aux juristes de parquet engage´s sous contrat a`
dure´e de´termine´e, dans l'attente de l'entre´e en fonction
du Conseil supe´rieur de la Justice qui devra organiser les
concours. Actuellement, 37 candidats francophones et
22 candidats ne´erlandophones se sont manifeste´s. Cela
de´montre l'inte´re^t que les jeunes juristes portent a` la
carrie`re judiciaire. Cette mesure a toute son importance
car elle permet d'attirer des juristes dans la carrie`re
judiciaire.
Je partage aussi votre opinion au sujet d'initiatives des
magistrats de parquet a` l'e´gard de juristes en devenir.
Les parquets font tout pour redonner une image positive
de leur fonction et je les soutiens entie`rement sur ce
point.
Dans l'attente de l'organisation d'examens par le Conseil
supe´rieur de la Justice, j'ai demande´ a` mon administra-
tion d'organiser les examens, les 28 et 29 octobre et
le 4 novembre 1999, afin que les procureurs puissent
engager des juristes sur une base contractuelle. J'ai
augmente´ les possibilite´s de passer des examens afin
d'essayer de re´soudre les proble`mes de recrutement des
parquets.
Les modifications des conditions de nomination consti-
tuent la deuxie`me piste. Plusieurs possibilite´s s'ouvrent
en la matie`re. Le procureur ge´ne´ral pre`s la Cour de
cassation a fait savoir au gouvernement pre´ce´dent que la
loi du 6 mai 1997 concernant les re´fe´rendaires a` la Cour
de cassation devrait e^tre comple´te´e. Il s'agit de permettre
aux re´fe´rendaires de pouvoir aussi acce´der a` la magis-
trature. C'est une mesure inte´ressante et j'ai demande´ a`
mon cabinet d'e´tudier rapidement une modification le´gis-
lative en ce sens.
En ce qui concerne les substituts fiscaux, les conditions
de nomination pre´vues a` l'article 194, paragraphe 4,
doivent e^tre modifie´es en vue de permettre aux substituts
du parquet financier qui disposent d'une expe´rience
10
HA 50
COM 028
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
professionnelle suffisante, cinq ans par exemple, de
pouvoir e^tre de´signe´s a` cette fonction a` de´faut de can-
didats exte´rieurs remplissant les conditions dudit article.
Les magistrats qui ont suivi des formations en droit fiscal
donne´es dans le cadre de la formation permanente
organise´e par le ministe`re de la Justice doivent e´gale-
ment pouvoir be´ne´ficier d'un certificat qui serait assimile´
aux diplo^mes e´nume´re´s dans cet article 194. J'ai de-
mande´ a` mes services d'e´tudier cette modification qui
doit permettre d'e´viter que les places de substituts fis-
caux restent inde´finiment vacantes. C'est un proble`me
que nous rencontrons dans certains arrondissements
judiciaires.
L'organisation du stage judiciaire doit e´galement e^tre
revue. C'est a` juste titre que vous avez mentionne´ le
moyen de le faire. L'article 259quater pre´voit un stage
long de 36 mois pour le sie`ge et un stage court de
18 mois pour le parquet. Actuellement, les places de
juges paraissent avoir la pre´fe´rence sur celles du par-
quet. Cette situation cre´e un de´se´quilibre qui met en pe´ril
l'exercice de l'action publique engage´e au nom de la
socie´te´. Nous pouvons y reme´dier en modifiant les
conditions du stage, c'est-a`-dire en supprimant le stage
de 18 mois et en maintenant celui de 36 mois, mais les
stagiaires devraient e^tre obligatoirement nomme´s au
parquet. C'est une possibilite´ a` envisager.
Il convient de revoir les conditions d'acce`s aux places de
juge en imposant, avant toute nomination, une expe´-
rience utile au parquet en qualite´ de magistrat. C'est en
tout cas l'ide´e que je me fais du magistrat moderne.
En ce qui concerne la re´vision du statut de magistrat de
parquet, j'estime, comme vous, qu'elle doit avoir lieu,
notamment dans la perspective de l'inte´gration verticale
pre´vue dans les accords octopartites et les lois de
de´cembre 1998. Je suis dispose´ a` e´tudier ce proble`me et
j'estime que ce nouveau statut ne peut e^tre e´labore´ qu'en
concertation avec le conseil supe´rieur de la justice qui
fonctionnera de`s le 31 mars prochain.
Votre dernie`re question portait sur la politique de nomi-
nation dans l'attente de l'installation du Conseil supe´rieur
de la justice. Je vous rassure : il n'entre pas dans mes
intentions de ne plus proce´der a` des nominations avant
l'installation dudit conseil. J'ai d'ailleurs insiste´ pour que
tous les dossiers de nomination pre^ts dans les diffe´rents
parquets me soient remis le plus rapidement possible
pour prendre des de´cisions afin d'e´viter le proble`me
souleve´ par votre interpellation.
J'espe`re ainsi que dans un avenir assez rapproche´, nous
pourrons trouver des solutions applicables dans la prati-
que afin d'attirer plus de jeunes juristes vers une carrie`re
au ministe`re public. Je ferai en tous cas tout pour la
promouvoir.
Le pre´sident : La parole est a` M. Thierry Giet.
M. Thierry Giet (PS) : Monsieur le pre´sident, je remercie
le ministre pour sa re´ponse contenant diffe´rentes pistes.
Il y a en effet du pain sur la planche.
Je voudrais simplement revenir a` ce que vous avez dit en
ce qui concerne les juristes contractuels. Manifestement,
il en existe un certain nombre, mais ce qui me choque
dans ce syste`me, c'est que ces juristes ne passent pas
les concours organise´s. Je crois donc qu'il convient de se
pencher sur ces examens et concours.
En effet, je suis e´videmment le premier a` souhaiter une
magistrature de tre`s haute qualite´, mais sauf erreur de
ma part, lors de la dernie`re session d'examens, le colle`ge
de recrutement a admis seulement 7% des candidats. Il
y a donc eu 93% d'e´checs. Ce pourcentage e´norme
m'ame`ne bien e´videmment a` me poser des questions :
soit ces 93% de candidats e´taient re´ellement tre`s mal
forme´s, soit il existe un proble`me en ce qui concerne le
niveau requis par le colle`ge de recrutement.
En prolongeant cette re´flexion, j'en viens a` l'ide´e de la
cre´ation d'une bonne e´cole de la magistrature. Le prin-
cipe en avait e´te´ acquis lors des ne´gociations de l'accord
Octopus. Ne serait-ce pas un de´but de re´ponse a` ce
proble`me de choix pre´fe´rentiel de la magistrature assise
par rapport aux parquets ?
Le pre´sident : La parole est au ministre.
M. Marc Verwilghen, ministre : Cette ide´e est acquise a`
mes yeux. En effet, dans le troisie`me pilier de l'accord
Octopus, nous avons pre´vu la cre´ation de cette e´cole de
la magistrature. Les pourparlers sur ce point devront se
faire au sein des huit partis concerne´s par cet accord.
Par ailleurs, vous avez souligne´ le proble`me de l'inade´-
quation entre le niveau des e´tudes universitaires et celui
demande´ lors de l'e´preuve d'entre´e pour les aspirants
magistrats. C'est un proble`me qui saute aux yeux. La
solution que nous devrons trouver devra toutefois veiller
au maintien de la qualite´. Pour avoir acce`s a` la magis-
trature et juger d'autres personnes, il faut faire preuve de
qualite´s pre´cises. Je sais que vous partagez mon point
de vue a` ce sujet.
Le pre´sident : L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
HA 50
COM 028
11
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Mondelinge vraag van de heer Gerolf Annemans aan
de minister van Justitie over
de strijd tegen de
pedofilie
(nr. 198)
Question orale de M. Gerolf Annemans au ministre de
la Justice sur
la lutte contre la pe´dophilie (n° 198)b>
De voorzitter : De heer Gerolf Annemans heeft het
woord.
De heer Gerolf Annemans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, deze vraag gaat over onze gemeenschappe-
lijke vriend, de heer Hautecoeur, die een brief heeft
geschreven waarin hij beweert dat, in opdracht van de
procureur-generaal van Bergen, de heer Ladrie`re, die
zitting heeft in het college van procureurs-generaal in
verband met jeugdzaken, de pedofiliedossiers krachtens
een ministerie¨le beslissing van 16 maart 1999, in uitvoe-
ring van het Octopusakkoord aan de plaatselijke politie-
diensten werden toebedeeld. De federale politie mag
hierbij enkel nog in moeilijke gevallen helpen. In de pers
ontstond hierover onrust omdat men in kringen van
magistraten vreest de specialisten bij de gerechtelijke
politie te zullen missen die gedurende de voorbije jaren in
aangepaste lokalen onder andere minderjarigen verhoor-
den. Men vraagt zich daarbij af waartoe de vorming van
deze gespecialiseerde speurders eigenlijk heeft gediend,
indien de gerechtelijke politie van deze bevoegdheid zou
beroofd worden. Wat is daarvan aan ? Wordt er correct
uitgevoerd wat er werd afgesproken ? Blijkt dit, achteraf
gezien, een goed voorstel ? Hoe gaat men de knowhow
binnen de gerechtelijke politie redden ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Marc Verwilghen : Mijnheer de voorzitter, col-
lega Annemans, ik kan u geruststellen. Als voormalige
commissieleden van de parlementaire onderzoeks-
commissie Vermoorde en Vermiste Kinderen delen wij,
naar ik mag aannemen, dezelfde bezorgdheid in verband
met de strijd tegen de pedofilie in al zijn aspecten. Het feit
dat ik van ambt ben veranderd en thans een uitvoerende
functie bekleed, heeft daaraan voor mij niets gewijzigd.
Toch zal ik proberen een meer genuanceerd antwoord te
geven daar ik heb vastgesteld dat door de publicatie in
bepaalde kranten, men bepaalde zaken is gaan vermen-
gen, waardoor de informatie die werd verstrekt ook niet
meer correct werd weergegeven.
Een tweede vaststelling is dat ik, naar aanleiding van het
college van de procureurs-generaal van 21 oktober, deze
materie opnieuw heb besproken om hierover alle duide-
lijkheid te verkrijgen. Vandaar dat ik u zo precies mogelijk
zal antwoorden.
De beslissing waarnaar u verwijst is deze van 16 maart
1999, die bekend is in het milieu van de politie en de
diensten van het parket als
de horizontale specialisatie-
richtlijn
. Dit is eigenlijk de regeling van samenwerking
tussen lokale en federale politiediensten inzake de op-
drachten van de gerechtelijke politie. Het komt hierop
neer dat men de basispolitiezorg toevertrouwt aan het
lokale niveau en dat men de opdrachten van de gespe-
cialiseerde gerechtelijke politie heeft toevertrouwd aan
de federale politie. Hierbij werden ook een aantal basis-
criteria verstrekt die de gestelde overheden moeten
toelaten dit onderscheid in concreto te maken. De minis-
terie¨le richtlijn daarover is de circulaire van het college
van procureurs-generaal van 16 april 1999 die inhoudt
dat de jeugdbescherming als zodanig eigenlijk een lokaal
fenomeen of een lokale gebeurtenis is, wat ook aanne-
melijk is. Immers, telkens een jeugdige als dader wordt
betrokken, dan zal men dit in eerste instantie lokaal
benaderen en zal men nadien nagaan in hoeverre deze
jeugdige dader reeds verkleden is in een vorm van
georganiseerde misdaad of in hoeverre hij reeds in een
netwerk werd opgenomen. Principieel is de basispolitie-
zorg een lokaal fenomeen. Naar mijn mening is het dus
logisch, dat een commissaris-generaal van de gerechte-
lijke politie, gelast met de organisatorische implementatie
van deze beleidsbeslissing, opvolgt wat aan stelregels
hierover werd vooropgesteld. Hij mag hierover geen
eigen beslissingsbeleid voeren.
Hij moet uitvoeren wat door het college beslist werd. Dat
hield onder meer in dat de jeugdsecties van de brigade
van de gerechtelijke politie voortaan het risico liepen
geen opdrachten meer toevertrouwd te krijgen en op
termijn zelfs afgebouwd te worden. Dat was het uitgangs-
punt zoals het vertaald werd in het artikel. In mijn ogen
gaat het hier niet om een eerste opvallende beleidsdaad
van de heer Hautecoeur. Hij heeft niet de minste beleids-
ruimte en heeft dus gewoon uitgevoerd wat voorgesteld
werd.
Thans is de aandacht gevestigd op het ree¨le probleem.
Als men inderdaad overgaat tot het afbouwen van de
bijzondere jeugdsecties van de gerechtelijke politie, dan
dreigt heel wat ervaring verloren te gaan. Als men er aan
de andere kant toe overgaat om de jeugdbescherming
toe te vertrouwen aan de lokale politiediensten, moeten
die ook zelf een inspanning doen om de vereiste exper-
tise te verwerven. Wat dat betreft is uit het gesprek met
het College van Procureurs-Generaal heel duidelijk tot
uiting gekomen dat men op twee manieren te werk zal
gaan. De lokale politie zal zich in de toekomst met de
slachtoffergerichte aanpak van de jeugd moeten bezig-
houden en dus kinderen ontmoeten die bijvoorbeeld het
slachtoffer van daden van pedofilie zijn geworden. Zij
zullen dan moeten beslissen hoe zij de getuigenis van
het kind weergeven met de moderne technieken die hen
ter beschikking staan. Uiteraard zullen zij dan inspannin-
gen moeten leveren om de expertise ter zake op te
bouwen. Aan de andere kant is het perfect mogelijk dat
nadien blijkt dat de zaak een omvangrijker aspect krijgt.
12
HA 50
COM 028
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
Dan zal men er natuurlijk voor moeten zorgen dat de
bestaande expertise op federaal niveau behouden blijft.
Het College van Procureurs-Generaal is daarvan innig
overtuigd. Naar aanleiding van de vergadering van het
College zal er een notificatie komen om de aanpassing te
verduidelijken. Dit is nooit uit de geest van het College
van Procureurs-Generaal geweest en dus ook niet uit de
geest van de gerechtelijke politie. Ik meen dat deze
rechtzetting zich opdrong en naar aanleiding van uw
vraag heb ik ze nu gegeven.
De voorzitter : De heer Gerolf Annemans heeft het
woord.
De heer Gerolf Annemans (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, de verduidelijking die
werd aangebracht is een goede zaak. In de geest die u in
het begin van uw antwoord hebt aangegeven zal ik deze
zaak samen met u van nabij blijven volgen. Wat dit betreft
heb ik alle vertrouwen in u maar ik blijf waakzaam. Wij
weten immers beiden dat er heel wat krokodillen in de
vijver van uw coalitie zwemmen. Ik zal afronden met de
woorden die de heer Di Rupo in verband met uw snel-
recht heeft uitgesproken, namelijk dat ik u vandaag
voorlopig oranje licht geef.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De voorzitter : Collega's, de heer Servais Verherstrae-
ten is verhinderd en heeft mij gevraagd om zijn monde-
linge vraag nr. 233 eventueel deze namiddag te kunnen
stellen. We zullen zien hoe dit verder verloopt. De
mondelinge vraag nr. 261 van de heer Guido Tastenhoye
zullen we eveneens deze namiddag horen. Ik stel u voor
om vanochtend nog de vragen van de heren Charles
Michel, Andre´ Fre´de´ric en Yves Leterme te behandelen.
(Instemming)
Question orale de M. Charles Michel au ministre
de la Justice sur
l'avenir du service de politique
criminelle
(n° 227)b>
Mondelinge vraag van de heer Charles Michel aan de
minister van Justitie over
de toekomst van de dienst
voor het Strafrechtelijk Beleid
(nr. 227)
Le pre´sident : La parole est a` M. Charles Michel.
M. Charles Michel (PRL FDF MCC) : Monsieur le pre´si-
dent, monsieur le ministre, le service de politique crimi-
nelle fut cre´e´ par un arre^te´ royal du 14 janvier 1994, a` la
suite des recommandations de plusieurs commissions
d'enque^te parlementaires, dont la commission d'enque^te
sur le banditisme et le terrorisme. Les missions confie´es
a` ce service sont importantes. Je vous en cite quelques-
unes : re´unir ou faire re´unir les informations utiles a`
l'e´laboration de la politique criminelle, dresser et suivre
l'e´volution de la criminalite´, rechercher et analyser les
causes de la de´linquance, proposer des orientations pour
la politique criminelle, ainsi que les moyens ne´cessaires
pour son exe´cution et pour son organisation, etc.
Re´cemment encore, le le´gislateur et le pouvoir exe´cutif,
par la voie d'un arre^te´ royal, ont rappele´ l'importance des
relations qui doivent exister entre le Colle`ge des procu-
reurs ge´ne´raux et le service de politique criminelle.
Ma question se justifie par le fait que dernie`rement, la
presse a e´voque´ une volonte´ de re´former, de refondre,
voire de supprimer ce service de politique criminelle. A la
lecture des rapports annuels, on constate cependant que
le travail re´alise´ par ce service est important et aussi de
qualite´. Cet article paru dans la presse soule`ve un certain
nombre de questions, monsieur le ministre :
1. Confirmez-vous qu'il soit question de supprimer ce
service au profit de la cre´ation d'un
institut pour la
se´curite´ et la justice
? Si tel e´tait le cas, pouvez-vous
nous pre´ciser quelles seraient les missions diffe´rentes
confie´es a` ce nouvel organe ?
2. Quel serait le timing pre´vu pour la cre´ation de ce
nouvel organe ? Quel est le sens de la re´forme envisa-
ge´e ? La re´forme en question est-elle envisage´e dans le
cadre d'un arre^te´ royal ou d'un autre type de re´glemen-
tation ?
3. Enfin, il semblerait que le mandat de plusieurs mem-
bres du service de politique criminelle vienne prochaine-
ment a` expiration. Le ministre peut-il confirmer cette
information ? A-t-on proce´de´ a` une e´valuation du travail
accompli
par
ces
personnes ?
Quelles
mesures
comptez-vous prendre pour assurer la continuite´ du
service pendant la pe´riode transitoire, s'il y a effective-
ment une pe´riode transitoire entre la suppression du
service de politique criminelle et la cre´ation d'un nouvel
organe ?
Le pre´sident : La parole est au ministre.
M. Marc Verwilghen, ministre : Monsieur le pre´sident,
chers colle`gues, la question de M. Michel comprend trois
questions principales qui se basent sur des articles que
j'ai, moi aussi, lus dans la presse. Ils m'ont quelque peu
consterne´ car ils indiquent que le ministre de la Justice
aurait peut-e^tre l'intention de de´manteler la commission
Franchimont, alors que je me suis de´ja` explique´ sur ce
HA 50
COM 028
13
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
sujet. La presse ajoutait que je mettrais probablement fin
a` la mission qui avait e´te´ confie´e au professeur Dupont,
ce qui est faux. Enfin, elle e´voquait mon intention de
de´manteler le service de politique criminelle.
Je vous rassure tout de suite : le service de politique
criminelle, cre´e´ par l'arre^te´ royal du 14 janvier 1994 au
sein du ministe`re de la Justice, ne sera pas supprime´. Au
contraire, j'ai l'intention d'incorporer ce service dans un
Institut national de la Justice.
Quant a` la question de savoir si celui-ci sera cre´e´, je ne
puis pas vous donner une re´ponse. En effet, le gouver-
nement est d'accord de re´aliser une e´tude sur les diffe´-
rents services qui s'occupent du volet scientifique de la
justice et de la se´curite´, afin de les fusionner dans la
mesure du possible ou a` tout le moins afin de les faire
travailler de concert. Nous e´viterons ainsi une dispersion
des efforts. Une fois cette e´tude termine´e, il faudra
aborder les conditions d'application et la forme que cet
organisme devra prendre.
Ceci dit, il faudra incorporer la section de criminologie de
l'institut national de criminalistique et de criminologie au
service de la politique criminelle. Les efforts re´alise´s par
ces deux services sont fort semblables et peuvent e^tre
utiles a` plusieurs instituts, notamment au colle`ge des
procureurs ge´ne´raux, qui demande d'ailleurs une telle
formation.
Les ta^ches actuelles du service de la politique criminelle
seront re´oriente´es. Celles de l'institut national de la
justice et de la se´curite´ seraient, quant a` elles, beaucoup
plus e´tendues que la mission actuelle du service
de
politique
criminelle
instaure´
par
l'arre^te´
royal
du 14 janvier 1994.
J'en viens maintenant au deuxie`me volet de votre ques-
tion. Les grands axes de re´orientation seraient les sui-
vants. La nouvelle entite´ forme´e par les diffe´rents servi-
ces existants, quelle qu'en soit la de´nomination, devra en
tout cas devenir l'organe central de coordination, de
structuration et de recherche scientifique dans le cadre
de la gestion inte´gre´e de la se´curite´, du droit pe´nal, du
droit de l'instruction criminelle, de la criminologie, de la
victimologie, de la pe´nologie et de la gestion publique de
la justice. Pour chacun de ces domaines, un dispositif
scientifique interne sera mis sur pied, et ce pour pallier
les diffe´rents proble`mes que nous avons rencontre´s. Par
la dispersion des efforts, deux services accomplissent
parfois le me^me travail ou au contraire, un travail parti-
culier n'est pas re´alise´, chacun en rejetant la responsa-
bilite´ sur l'autre. Pour la cre´ation d'un dispositif scientifi-
que externe, nous ferons appel aux diffe´rents centres
universitaires.
Cette orientation fera e´videmment l'objet de discussions
au sein du conseil des ministres et sera ensuite concre´-
tise´e a` travers l'e´laboration et la publication d'un arre^te´
royal. Je ne puis toutefois pas vous en dire plus sur sa
forme.
Quant au troisie`me volet de votre question, il est vrai que
les mandats d'un certain nombre de membres du service
de politique criminelle touchent a` leur fin. Afin de garantir
le fonctionnement actuel, de nouveaux postes seront
de´clare´s ouverts. Cela parai^tra d'ailleurs au Moniteur
belge du 29 octobre prochain. Si des membres du
personnel actuel veulent se porter candidats, il sera bien
entendu tenu compte de leurs prestations actuelles.
L'arre^te´ royal dit, a` ce sujet, explicitement que ce n'est
pas un renouvellement automatique. Tous les e´le´ments
objectifs seront pris en compte pour l'attribution des
postes vacants. Il va sans dire qu'une expe´rience cons-
tituera une plus-value.
Le pre´sident : La parole est a` M. Charles Michel.
M. Charles Michel (PRL FDF MCC) : Monsieur le pre´si-
dent, je remercie le ministre pour sa re´ponse qui me
satisfait dans la mesure ou` l'on reconnai^t l'importance de
l'instrument en tant que tel.
Sur le plan de la forme, j'ai encore quelques inquie´tudes
car des doutes semblent subsister sur la fac¸on dont les
choses vont se de´rouler, si une inte´gration, une incorpo-
ration de ces services au sein d'un organisme plus large
est envisage´e. Il semble encore y avoir de nombreuses
interrogations quant a` l'orientation future. C'est un dos-
sier auquel nous serons particulie`rement attentifs. Quant
au personnel et au mandat, la question subsiste de
savoir dans quelle mesure une e´valuation du personnel a
eu lieu.
M. Marc Verwilghen, ministre : L'e´valuation aura lieu au
moment ou` les candidatures seront de´pose´es. La candi-
dature introduite par d'anciens membres ayant quitte´ leur
fonction sera en tout cas e´value´e.
Le pre´sident : L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Question orale de M. Andre´ Fre´de´ric au ministre de la
Justice sur
l'application de la loi du 25 mars 1999
relative a` la re´forme des cantons judiciaires
(n° 245)b>
Mondelinge vraag van de heer Andre´ Fre´de´ric aan de
minister van Justitie over
de toepassing van de wet
van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de
gerechtelijke kantons
(nr. 245)
14
HA 50
COM 028
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Le pre´sident : Monsieur Fre´de´ric, j'ai constate´ que vous
aviez introduit votre question apre`s la clo^ture de nos
de´bats sur l'addendum a` apporter a` cette loi. Il faudrait
sans doute re´diger une petite note a` l'intention du rap-
porteur, M. Bourgeois, pour lui demander d'introduire
dans son rapport le proble`me que vous allez soulever. Il
faudra en discuter avec M. Bourgeois puisque nous
e´tions convenus que les de´bats e´taient clos.
La parole est a` M. Andre´ Fre´de´ric.
M. Andre´ Fre´de´ric (PS) : Monsieur le pre´sident, mon-
sieur le ministre, nous avons finalise´ la re´forme des
cantons judiciaires par la loi du 25 mars 1999, qui sera
d'application le 1er septembre 2000.
La motivation de base e´tait non seulement de faire
correspondre les limites communales aux limites des
cantons et arrondissements, mais surtout d'obtenir une
re´partition e´quivalente de la charge de travail entre les
diffe´rentes justices de paix.
A partir du 1er septembre 2000, tous les cantons du
royaume auront sensiblement la me^me population, aux
alentours de 50 000 habitants. Nous avons encore eu
l'occasion d'en discuter la semaine dernie`re. L'objectif de
de´part e´tait d'obtenir un e´quilibre des charges de travail
entre les diffe´rents cantons judiciaires.
Mais a` l'analyse, nous constatons que la mise en appli-
cation a des effets particuliers car il n'y a pas uniformite´
dans le traitement et dans le statut des juges de paix et
des greffiers en chef.
En effet, le syste`me des classes, archai¨que a` mes yeux,
a e´te´ maintenu :
- une premie`re classe pour les justices de paix de 50 000
habitants et plus;
- une seconde classe pour les justices de paix de moins
de 50 000 habitants.
Ce syste`me a pour corollaire une diffe´rence appre´ciable
de traitement pour les juges de paix et les greffiers en
chef.
C'est ainsi que le greffier en chef d'un canton de 49 999
habitants gagnera 181 000 francs/an en moins que son
colle`gue dont le canton compte 50 000 a^mes. La diffe´-
rence est de 133 500 francs pour le juge.
Je pense que cette scission des classes devrait e^tre
corrige´e, en alignant tout le monde sur le mode de
re´mune´ration des premie`res classes. J'imagine mal le
contraire. Vous me re´torquerez que cela aura un impact
financier, mais celui-ci devrait e^tre limite´ puisqu'une
diminution du nombre de juges de paix et de greffiers en
chef, au fur et a` mesure des de´parts, est programme´e
par la nouvelle loi.
De plus, la re´forme devrait e´galement entrai^ner une
re´duction des frais en matie`re de ba^timents.
Monsieur le ministre, quelle est votre position au sujet de
cette suppression des classes ?
Quels moyens financiers comple´mentaires envisagez-
vous de mettre a` la disposition des juges de paix et des
greffiers qui devront demain accomplir de plus grandes
distances pour assurer leur mission, e´tant donne´ la plus
grande e´tendue ge´ographique des cantons et le nombre
plus e´leve´ de sie`ges par canton ?
- Pre´sidente : Mme Jacqueline Herzet
La pre´sidente : La parole est au ministre.
M. Marc Verwilghen, ministre : Madame la pre´sidente,
j'ai pris connaissance avec attention de votre question,
qui est ma foi fort technique. Ceci m'ame`ne donc a` vous
fournir une re´ponse e´galement assez technique.
Comme l'a dit il y a quelques instants le pre´sident de
cette commission, j'aurais aime´ traiter cette question la
semaine dernie`re, alors que nous clo^turions les de´bats
sur la re´organisation des cantons judiciaires.
L'impact de la restructuration des cantons sur la re´parti-
tion des classes ne sera concre´tise´ que mi-2001 sur base
des chiffres de population a` fournir par l'institut national
des statistiques. Selon les chiffres de population fixe´s le
31.12 1998, il ne resterait que 31 cantons de seconde
classe sur les 187 cantons judiciaires. Donc, bien que ce
proble`me soit encore existant, la situation s'est re´gula-
rise´e pour partie par la restructuration.
Il entrait en effet dans les intentions du le´gislateur, par la
restructuration des cantons instaure´e par la loi du 25
mars 1999, de tendre vers une meilleure re´partition de la
charge de travail entre les cantons. Bien que le nombre
d'habitants soit un crite`re se´lectif pour de´terminer les
classes, la charge de travail re´elle - et vous l'avez
vous-me^me stipule´ - de´pend principalement d'autres
facteurs, tels que l'e´tendue ge´ographique, la concentra-
tion d'activite´s e´conomiques, rurales ou autres, les spe´-
cificite´s sociologiques, la nature communautaire de la
population, l'existence d'un institut psychiatrique ou de
cliniques, la concentration d'ensembles a` habitations
multiples, etc. Donc, beaucoup d'e´le´ments jouent un ro^le
pre´ponde´rant.
De plus, la pression de travail individuelle d'un canton est
e´galement en corre´lation avec le cadre du personnel. Il
n'est pas exclu que la pression soit plus e´leve´e dans un
canton de seconde classe que dans un canton de
premie`re classe. Je suis cependant d'avis que la re´par-
tition des justices de paix en classes n'est pas une
ne´cessite´ absolue.
HA 50
COM 028
15
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
La question est de savoir si les chambres le´gislatives
sont dispose´es, apre`s la re´cente loi de restructuration
des cantons judiciaires - a` laquelle se joindront peut-e^tre
d'autres textes apre`s la leve´e de la caducite´ de certaines
lois -, et son entre´e en vigueur au 1er septembre 2000, a`
proce´der a` une nouvelle restructuration en vue de la
suppression des classes.
Dans ces circonstances et tenant compte des droits
acquis, il y aurait e´galement lieu d'aligner les traitements
des juges de paix et des greffiers en chef des cantons de
seconde classe sur ceux de leurs colle`gues de premie`re
classe. L'impact budge´taire lie´ a` la suppression des
classes ne de´passerait pas 11 millions. Au vu du cou^t
global de la re´forme, ce chiffre est e´videmment presque
insignifiant. L'impact budge´taire n'est donc pas a` prendre
en conside´ration.
Il y a lieu de ne pas perdre de vue la loi du 29 avril 1999
modifiant le Code judiciaire concernant les traitements
des magistrats de l'ordre judiciaire, qui a pour but de
diminuer les diffe´rences de traitements entre les magis-
trats en fin de carrie`re bare´mique. En conse´quence, les
juges de paix des cantons de seconde classe be´ne´ficie-
ront, a` partir du 1er janvier 2000 (date d'entre´e en
vigueur de cette loi), d'un me^me traitement en fin de
carrie`re bare´mique que les juges de paix de cantons de
premie`re classe.
Selon les dispositions de l'article 305 du Code judiciaire,
les juges de paix et les greffiers en chef sont tenus de
re´sider dans leur canton ou dans un rayon de 10 kilome`-
tres du sie`ge de leur juridiction. Certaines dispositions
ont e´te´ prises pour assouplir cette re`gle.
L'exe´cution des missions dans les nouveaux cantons
restructure´s semble e^tre absorbe´e par la re´glementation
actuelle, sans apporter des frais supple´mentaires pour
les inte´resse´s. Tout ceci de´montre encore que la diffe´-
rence entre les justices de paix de premie`re classe et de
deuxie`me classe n'a plus vraiment une re´elle existence.
L'exe´cution des missions dans les nouveaux cantons
restructure´s semble e^tre absorbe´e par la re´glementation
actuelle, sans entrai^ner de frais supple´mentaires pour les
inte´resse´s, ce qui montre un fois de plus que la diffe´rence
entre les justices de paix des premie`re et deuxie`me
classes n'est plus vraiment une re´alite´, vu les efforts de´ja`
consentis par le le´gislateur. Peut-e^tre avons-nous omis,
dans le passe´, de re´gler cette question dans la foule´e. Je
reste a` votre disposition et je re´pe`te que le le´gislateur
aura encore la possibilite´ de le faire au moment ou` nous
traiterons de la leve´e de caducite´, dans le cadre des
pourparlers qui ont de´ja` eu lieu et avec le rapporteur,
M. Bourgeois.
La pre´sidente : La parole est a` M. Andre´ Fre´de´ric.
M. Andre´ Fre´de´ric (PS) : Madame la pre´sidente, je
remercie le ministre pour la pre´cision de sa re´ponse. Je
constate avec plaisir que nous sommes sur la me^me
longueur d'ondes en la matie`re.
Je veillerai a` de´poser une proposition de loi a` cet effet.
La pre´sidente : L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mondelinge vraag van de heer Guido Tastenhoye aan
de minister van Justitie over
de uitlatingen van
Europees parlementslid Patsy So
¨ rensen die de
afpersingspraktijken van de Albanese maffia in
Antwerpen aanklaagt
(nr. 261)
Question orale de M. Guido Tastenhoye au ministre
de la Justice sur
les de´clarations de Patsy So¨ren-
sen, membre du Parlement europe´en, qui de´nonce
les pratiques de chantage de la maffia albanaise a`
Anvers
De voorzitter : De heer Guido Tastenhoye heeft het
woord.
De heer Guido Tastenhoye (Vlaams Blok) : Mevrouw de
voorzitter, mijnheer de minister, in de Gazet van Antwer-
pen van 20 oktober 1999 stond op de eerste pagina in
grote letters dat Europees parlementslid Patsy So¨rensen
zei dat ze met betrekking tot de situatie in Antwerpen
haar vertrouwen in de gerechtelijke diensten, in het
parket, in de rijkswacht en in de Veiligheid van de Staat
volledig kwijt was.
Zij was van oordeel dat deze diensten volledig zouden
falen bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad.
Zij had het daarbij meer bepaald over de Albanese
maffia, die in Antwerpen afpersingspraktijken zou toepas-
sen. Mevrouw So¨rensen beweert ook dat haar leven
bedreigd wordt omdat zij de enige is die met die gege-
vens naar buiten durft te komen. Ze zei dat zij vrij recent
een onderhoud heeft gehad met de top van de politionele
en gerechtelijke diensten in Antwerpen. Na afloop van
dat onderhoud was ze zeer teleurgesteld omdat deze
diensten haar argumenten en bewijzen niet ernstig zou-
den nemen.
Het gaat over een zeer belangrijke aangelegenheid
waarover geregeld in de pers berichten opduiken. Mijn-
heer de minister, hebt u de gegevens die mevrouw
So¨rensen heeft aangebracht, namelijk de doorgedreven
afpersingspraktijken van de Albanese maffia, laten con-
16
HA 50
COM 028
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Guido Tastenhoye
troleren ? Welke zijn uw bevindingen ? Kunt u de gege-
vens van mevrouw So¨rensen bevestigen ? Wat zult u
ondernemen om de georganiseerde misdaad in Antwer-
pen krachtdadig aan te pakken ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Marc Verwilghen : Mevrouw de voorzitter, mijn-
heer Tastenhoye, uw vraag bevat twee onderdelen. Het
eerste deel is bijna een gepersonaliseerde vraag met
betrekking tot mevrouw So¨rensen en de uitlatingen die zij
tegenover de pers heeft gedaan. Het tweede deel is een
structurele vraag met betrekking tot de Oost-Europese
bendes die in Antwerpen welig tieren.
Ik heb de uitlatingen van mevrouw So¨rensen in de Gazet
van Antwerpen van 20 oktober 1999 gelezen net zoals ik
haar verklaringen van de dag nadien in De Nieuwe
Gazet. Daarin nuanceert zij haar stellingen enigszins en
zwakt ze die af. Het bleek dat bepaalde financie¨le
transacties, waarvan ze eerder beweerde dat ze pasten
in afpersingspraktijken, geen aanwijzingen inhielden van
enige criminele activiteit. Dit blijkt toch indien men beide
artikels naast elkaar legt.
Inzake de bedreigingen op haar leven vanuit het Russi-
sche of Albanese milieu, werden reeds talrijke maatrege-
len genomen en onderzoeken uitgevoerd. Tot nu toe
werden geen bruikbare gegevens voor een strafrechte-
lijke vervolging aan het licht gebracht. Dit betekent niet
dat de verklaringen van mevrouw So¨rensen niet exact
zouden zijn. We moeten ze echter ook tastbaar kunnen
maken. Op het ogenblik dat er ook een strafdossier wordt
geopend, moet men een feit kunnen bewijzen en moet
men een moreel en een materieel bestanddeel van een
misdrijf aantonen. Indien die niet aanwezig zijn, is een
incriminatie niet mogelijk en kan er ook geen verder
onderzoek worden uitgevoerd.
Men heeft tips uit het criminele milieu nagetrokken. Men
heeft echter nooit personen hiermee in verband kunnen
brengen. Het ging hoogstens om vage omschrijvingen
van e´e´n of andere bende. Zo zou er een Brusselse bende
actief zijn op het Falconplein.
Dit vergemakkelijkt het onderzoek natuurlijk niet. Ook
daar is de identificatie het grote probleem. Er zal wellicht
meer dan e´e´n bende actief zijn. Het Falconplein is een
openbare plaats in Antwerpen die u beter kent dan ik. Het
is niet altijd mogelijk onmiddellijk de juiste link te kunnen
leggen.
Mevrouw Patsy So¨rensen werd steeds op de hoogte
gehouden over de actuele stand van de door haar
genomen beschermingsmaatregelen, of de opheffing er-
van, want ook dat heeft zich op bepaalde ogenblikken
voltrokken. De procureur des Konings te Antwerpen heeft
mij nog op 22 oktober bevestigd dat het strafrechtelijk
onderzoek met betrekking tot de bedreigingen aan het
adres van mevrouw So¨rensen tot dan geen nieuwe
nuttige elementen heeft opgeleverd.
Het onderzoek is nog lopende. Indien er zich nieuwe
feiten aandienen, zal men wellicht ook verder kunnen
gaan.
Het tweede probleem houdt ons veel meer bezig. Het zou
zinloos zijn, op basis van de door u aangekaarte proble-
matiek, te poneren dat er in het Antwerpse geen proble-
men zijn. Men is er zich in Antwerpen perfect van bewust.
Ik heb de indruk dat geen enkele inspanning onverlet
wordt gelaten om de strijd tegen de maffiapraktijken van
Oost-Europese en andere internationaal georganiseerde
benden in Antwerpen ernstig te nemen.
Het parket en de politiediensten zijn daar volop mee
bezig. Als op een bepaald ogenblik de procureur des
Konings te Antwerpen zei dat volgens hem straat-
criminaliteit ook een belangrijk onderdeel is in de te
voeren strafpolitiek in het Antwerpse, dan kan natuurlijk
ook de georganiseerde misdadigheid niet aan zijn aan-
dacht ontsnappen. Zowel op het niveau van het parket
als van het parket-generaal werden grote inspanningen
geleverd om magistraten te mobiliseren, precies om deze
specifieke vorm van onderzoek tot een goed einde te
kunnen brengen. Het lijkt voor Antwerpen toch een
topprioriteit te zijn.
De voorzitter : De heer Guido Tastenhoye heeft het
woord.
De heer Guido Tastenhoye (Vlaams Blok) : Mevrouw de
voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw ant-
woord. Ik hoop dat wij samen de toestand in Antwerpen
van zeer nabij in de gaten zullen houden.
La pre´sidente : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Servais Verherstrae-
ten aan de minister van Justitie over
justitiehuizen
(nr. 233)
Question orale de M. Servais Verherstraeten au mi-
nistre de la Justice sur
les maisons de justice
(n° 233)
La pre´sidente : Chers colle`gues, puis-je vous demander
d'e^tre concis dans vos questions, afin de nous permettre
de terminer les questions ce matin. De plus, cela permet-
tra a` M. Servais Verherstraeten, qui est maintenant
pre´sent, s'il le de´sire, de poser sa question.
HA 50
COM 028
17
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Marc Verwilghen : Mevrouw de voorzitter, van-
zelfsprekend leg ik mij neer bij de beslissing die door de
heer Verherstraeten wordt genomen.
Mijnheer Verherstraeten, ik noteer dat u twee vragen
hebt gesteld. Een van die vragen is een technische
vraag. Op de vragen over het justitiehuis heb ik een vrij
gedetailleerd antwoord. Ik kan u mijn antwoord schriftelijk
ter beschikking stellen, tenzij u mij verplicht af te lezen
hoeveel mensen op welke plaatsen benoemd zijn of
tegen welke data dat zal gebeuren. Deze vraag is van
technische aard en het antwoord is vrij omvangrijk. De
vragen kunnen niet in een handomdraai worden beant-
woord.
De heer Servais Verherstraeten (CVP) : Mevrouw de
voorzitter, ik heb geen probleem met de suggestie van de
minister.
Mijnheer de minister, ik stel voor dat u mij uw schriftelijk
antwoord bezorgt. Ik trek mijn mondelinge vraag nr. 233
in. Mochten er nog problemen rijzen, dan kan ik met een
andere parlementaire vraag op bepaalde punten con-
creet ingaan.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Servais Verherstrae-
ten aan de minister van Justitie over
de opsporings-
programma's op televisie
(nr. 257)
Question orale de M. Servais Verherstraeten au mi-
nistre de la Justice sur
les programmes de recher-
che policie`re a` la te´le´vision
De voorzitter : De heer Servais Verherstraeten heeft het
woord.
De heer Servais Verherstraeten (CVP) : Mevrouw de
voorzitter, mijnheer de minister, via de pers vernamen wij
dat u de intentie hebt om, naar aanleiding van de
evaluatie van de opsporingsprogramma's, aanbevelin-
gen van de evaluatiecommissie van 1998 uit te voeren. U
wilt blijkbaar de rondzendbrief terzake wijzigen. U kaartte
ook de problematiek aan van de slachtoffers, want zulke
programma's kunnen uiteraard sommige slachtoffers van
gewelddaden in gevaar brengen. Hoe wilt u die rond-
zendbrief aanpassen, specifiek wat de slachtoffers be-
treft ? Gaat u de actoren die binnen Justitie met
slachtofferhulp bezig zijn, bijvoorbeeld bij de parketten of
de justitiehuizen, daarbij betrekken ? Hoe gaat u die
eventueel gewijzigde rondzendbrief kenbaar maken ?
Bepaalde circulaires - niet enkel met betrekking tot deze
materie - zouden niet in het Belgisch Staatsblad verschij-
nen en ook soms niet te vinden zijn op de website van het
ministerie van Justitie. Het lijkt mij relevant dat de rechts-
onderhorigen, en degenen die professioneel actief zijn in
deze sector, deze bronnen zouden kunnen raadplegen.
In 1998 werd de evaluatiecommissie bijeengeroepen en
gehoord door de toenmalige minister van Justitie. Blijk-
baar zou dit voor het tv-seizoen 1999-2000 niet zijn
gebeurd. Bent u alsnog van plan dit te doen ? Voor zover
dat niet is gebeurd, wat is de reden daarvan ? Bent u van
plan de bestaande evaluatiecommissie in stand te hou-
den of wilt u de samenstelling ervan wijzigen ? In welke
mate ? Hoe zult u een objectieve en grondige evaluatie
garanderen in die gewijzigde rondzendbrief ? Ten slotte,
de vertegenwoordiger van het ministerie van Justitie
heeft in de evaluatiecommissie bepaalde standpunten
vertolkt. Zult u bij het opstellen van de nieuwe rondzend-
brief hiermee rekening houden ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Marc Verwilghen : Mevrouw de voorzitter, col-
lega Verherstraeten, wat uw eerste vraag betreft, de
rondzendbrief van mijn voorganger legde de televisiema-
kers verbod op slachtoffers, hun familie of getuigen
rechtstreeks in de opsporingsprogramma's aan het
woord te laten komen. Een eventuele deelname moest
door de selectiecommissie worden gee¨valueerd. Ik ben
van mening dat slachtoffers van een misdaad een cru-
ciale
bijdrage
kunnen
leveren
tot
opsporings-
programma's. Hun getuigenis kan zowel in de voorberei-
dende fase, tijdens de opname van het programma of
daarna van fundamenteel belang zijn. Het spreekt voor
zich dat deze samenwerking enkel kan op voorwaarde
dat het slachtoffer daarmee instemt en magistraten en
politiediensten erover waken dat zorgvuldig en respect-
vol met hem of haar wordt omgesprongen. De nazorg
moet worden toevertrouwd aan professionele diensten.
Op die manier biedt men slachtoffers een ree¨le kans op
opheldering, maar verhindert men ook dat er idealisti-
sche verwachtingen zouden worden geschapen.
Uw tweede vraag betrof de diensten slachtofferonthaal.
Zij zullen worden betrokken bij de voorbereiding van het
programma vanaf het prille begin. Op het ogenblik dat de
selectiecommissie haar thema's bekendmaakt en men
weet dat men in een bepaald programma een beroep zal
doen op een slachtoffer, moet men, mijns inziens, deze
diensten daarbij betrekken.
De dienst voor slachtofferonthaal en de justitiehuizen
zullen vertegenwoordigd zijn in de evaluatiecommissie
van de opsporingsprogramma's.
Wat de derde vraag inzake de bekendmaking van de
rondzendbrief betreft, kan ik u geruststellen. Ik heb er
geen bezwaar tegen dat de rondzendbrief in de website
van het departement wordt opgenomen. Ik ben er niet
18
HA 50
COM 028
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Marc Verwilghen
zeker van of een publicatie in het Belgisch Staatsblad
een goede zaak zou zijn. U weet dat het Staatsblad reeds
massa's informatie bevat. Als we deze informatie nog
moeten toevoegen, vrees ik voor overinformatie. De
website is, mijns inziens, een uitstekend instrument.
De evaluatiecommissie van de opsporingsprogramma's
is een instrument dat jaarlijks een verslag moet opstellen.
In tegenstelling tot uw insinuatie heeft mijn voorganger
de evaluatiecommissie niet samengeroepen. Tot nu toe
werd de periode 1998-1999 niet gee¨valueerd. Ik ben van
plan deze nalatigheid te herstellen en de evaluatie-
commissie samen te roepen. De verslagen die de verte-
genwoordiger van mijn administratie op eigen initiatief
heeft gemaakt zullen er aan de orde komen.
De vorige evaluatiecommissie kreeg heel wat kritiek te
slikken onder meer omdat ze op een weinig objectieve
manier was samengesteld. Met uitzondering van een
regionale omroep uit zuidwest-Vlaanderen, de streek van
Kortrijk,
waren
de
omroepen
die
de
opsporings-
programma's uitzenden niet vertegenwoordigd. Acade-
mici of onafhankelijke experts maakten evenmin deel uit
van de evaluatiecommissie. Ik wil deze tekortkomingen
rechtzetten en een onafhankelijke evaluatiecommissie
samenstellen met afgevaardigden van de magistratuur,
de politiediensten, de justitie, de journalistieke en de
academische wereld. De commissie zal haar werkzaam-
heden beginnen met de bespreking van de nieuwe
rondzendbrief en met suggesties die kunnen bijdragen
tot de kwaliteit van het programma en een optimale
samenwerking van de politiediensten en de magistratuur
met de televisieomroepen. We mogen immers niet uit het
oog verliezen dat opsporingsprogramma's tot doel heb-
ben de criminaliteit efficie¨nter te bestrijden met behulp
van de moderne technologiee¨n. De inschakeling van het
moderne communicatiemiddel televisie beantwoordt niet
alleen aan dit doel maar kan bovendien de politiedien-
sten en de magistratuur heel wat tijdrovend werk bespa-
ren inzake buurtonderzoeken. Ik onderschat de kracht
van het middel geenszins. De evaluatie moet de kwaliteit
van het oorspronkelijk opzet opdrijven.
De voorzitter : De heer Servais Verherstraeten heeft het
woord.
De heer Servais Verherstraeten (CVP) : Mevrouw de
voorzitter, het is correct dat een aantal problemen te
maken hebben met groeipijnen. Ik ga akkoord met een
aantal initiatieven die de minister heeft aangekondigd.
Mijnheer de minister, ik ga echter niet akkoord met uw
uitspraak dat de evaluatiecommissie nooit is samenge-
roepen. De commissie is wel samengekomen inzake de
televisieprogramma's van 1997-1998. Zij vergadert
meestal in augustus of begin september. Ik ga ervan uit
dat u als bevoegd minister het initiatief had moeten
nemen. Dat is wellicht de reden waarom de commissie
niet heeft vergaderd. Ik stel vast dat onze meningen
terzake verschillen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Yves Leterme aan de
minister van Justitie over
de personeelsproblemen
bij de rechtbank van eerste aanleg te Ieper en bij het
parket te Ieper
(nr. 285)
Question orale de M. Yves Leterme au ministre de la
Justice sur
les proble`mes de personnel au tribunal
de premie`re instance d'Ypres et au parquet d'Ypres
De voorzitter : De heer Yves Leterme heeft het woord.
De heer Yves Leterme (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mijnheer de minister, het gaat inderdaad over persone-
elsproblemen bij zowel de zetel als het parket van de
rechtbank in Ieper en in Veurne. In de commissie voor de
Justitie van 20 oktober 1999, vorige week dus, hebt u
gezegd dat over het hele land vacatures voor parket-
magistraat niet ingevuld geraken bij gebrek aan kandida-
ten. Dit is hier het probleem niet. Blijkbaar is er nog een
ander probleem, namelijk het feit dat in bepaalde geval-
len en ondanks het feit dat er sinds geruime tijd vol-
doende kandidaten zijn voor vacatures, de voordracht
door
de
minister
van
kandidaat-rechters
of
een
kandidaat-parketmagistraat niet gebeurt. Bij een aantal
kleinere rechtbanken waar er over het algemeen geen
gerechtelijke achterstand is, als de rechtbanken van
Ieper en Veurne, leeft het gevoelen dat men prioriteit
geeft aan de benoemingsdossiers van grotere gerechte-
lijke arrondissementen en die eerst bedient vo´o´r de
kleinere rechtbanken en parketten. Vandaar mijn vragen.
Bevestigt u dat er bij u een zekere voorrang wordt
gegeven aan de grotere gerechtelijke arrondissemen-
ten ? Zo niet, waarom is er dan in het concrete geval van
de rechtbank van Ieper nog geen kandidaat benoemd,
terwijl de vacature en de daaraan verbonden kandidatu-
ren dateren van maart 1999 ? Waarom hebt u nog geen
keuze gemaakt ? Welke zijn de problemen ? Wanneer
mogen wij beterschap verwachten ?
Dan is er nog de vacature voor parketmagistraat in Ieper,
waarvoor twee kandidaturen werden ingediend. Om
welke reden blijft een benoeming daar uit ? Wat houdt u
tegen om zo snel mogelijk iemand te benoemen en
incidenten als vorige week op de rechtbank van eerste
aanleg in Ieper te vermijden ?
HA 50
COM 028
19
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Marc Verwilghen : Mevrouw de voorzitter, mijn-
heer Leterme, ik zou eerst toch fundamenteel willen
tegenspreken dat er wat mij betreft een onderscheid zou
worden gemaakt tussen kleine en grote arrondissemen-
ten. Als die indruk zou bestaan, waarvan ik niet overtuigd
ben, wil ik die onmiddellijk de kop indrukken. Het lijkt mij
dat er andere redenen kunnen worden ingeroepen. Zo-
dra een dossier in staat van benoeming is - die regel heb
ik in die honderd dagen aangenomen - en ongeacht of
het over een grote of kleine rechtbank gaat, heb ik
onmiddellijk initiatieven genomen en mijn verantwoorde-
lijkheid niet ontlopen.
Wat de benoeming van een rechter in de rechtbank van
eerste aanleg te Veurne betreft, kan ik u het volgende
meedelen. Hier gaat het om een vacature die verscheen
in het Belgisch Staatsblad van 20 maart 1999, vacature
in vervanging van een overleden rechter. In toepassing
van artikel 100 van het Gerechtelijk Wetboek zal deze
rechter gelijktijdig moeten worden benoemd in de recht-
banken van eerste aanleg te Brugge, Ieper en Kortrijk.
Dat is nogal een speciale aangelegenheid en dus al een
eerste moeilijkheid.
Voor deze vacature zijn er vijf kandidaten. De moeilijk-
heid van dit dossier is dat het samenhangt met een
aantal andere dossiers die ook in behandeling zijn,
namelijk twee vacatures bij de rechtbank van eerste
aanleg te Kortrijk, vier vacatures te Gent, een vacature te
Brugge en dan nog het ambt van toegevoegd rechter
voor het rechtsgebied van het hof van beroep in Gent. Bij
dat laatste gaat het ook om een vacature. Een verschijn-
sel dat wij al langer kennen dan vandaag, heeft de
oefening nog moeilijker gemaakt : verscheidene kandi-
daten hebben gekandideerd voor verscheidene van deze
functies. In elk geval werden al deze dossiers mij op 18
oktober 1999 voor beslissing voorgelegd.
Binnenkort zullen deze beslissingen de normale proce-
dure doorlopen, tot en met de publicatie in het Belgisch
Staatsblad.
Over het tweede deel van uw vraag met betrekking tot de
vacatures van substituut van de procureur des Konings
bij de rechtbank van eerste aanleg te Ieper - waar er twee
plaatsen vacant zijn - kan ik u zeggen dat dit dossier mij
op 18 oktober is overhandigd, echter alleen om de
benoemingsbesluiten op te stellen want de beslissing
was reeds vroeger genomen. Die besluiten moeten uiter-
aard voorgelegd worden aan het Staatshoofd. Nadien
zullen ze op de gebruikelijk manier worden afgehandeld.
Er is in ieder geval een verlenging. Men mag immers
geen wonderen verwachten. Buiten de technische
moeilijkheidsgraad waarop ik heb gewezen, is er toch
nog een probleem. Door de voorbije verkiezingsperiode,
de wisselingen van het bewind en de in werking tredende
herstructureringen is er een zekere vertraging ontstaan,
alhoewel ik mij daarachter absoluut niet wens te ver-
schuilen. Ik heb immers onmiddellijk, vanaf de eerste dag
dat ik minister werd, aangedrongen op een snelle invul-
ling van de vacante plaatsen. Dat is volgens mij een daad
van goed bestuur. Ik wens dit systeem in de toekomst
nog te versnellen. Ik vraag dat men een plaats zes
maanden op voorhand vacant verklaart. Indien men die
plaats dan vrij snel kan invullen, kan er echt sprake zijn
van het inleiden van een magistraat. Zijn voorganger, die
dan nog in functie is, kan hem dan nog heel wat
informatie doorgeven. Die mogelijkheid bestond in het
verleden ook al, maar er is spijtig genoeg te weinig
gebruik van gemaakt.
De voorzitter : De heer Yves Leterme heeft het woord.
De heer Yves Leterme (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
ik dank de minister voor zijn concreet en volledig ant-
woord. Ik heb de gevoelens vertolkt die in de kleinere
rechtbanken leven. Er is immers een onderscheid tussen
de kleinere en grotere gerechtelijke arrondissementen
wat de spoed en de zorgvuldigheid betreft waarmee
benoemingsdossiers
worden
behandeld.
Dezelfde
gevoelens
hebben
magistraten
vorige
week
nog
in zeer duidelijke bewoordingen naar buiten gebracht.
Ik juich toe dat de dossiers nu snel tot een goed einde
zullen worden gebracht.
De suggestie van de minister met betrekking tot een
soort opleidingsperiode voor een aantredend magistraat
is zeer positief en ik hoop dat ze spoedig in de praktijk zal
worden toegepast.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 12.10 uur.
- La re´union publique de commission est leve´e
a` 12.10 heures.
20
HA 50
COM 028
26-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000