B
ELGISCHE
K
AMER VAN
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
Handelingen
Annales
I
NTEGRAAL VERSLAG
VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE
C
OMPTE RENDU INTÉGRAL
DE LA REUNION PUBLIQUE DE LA
COMMISSIE VOOR DE
V
OLKSGEZONDHEID
,
HET
L
EEFMILIEU
EN DE
M
AATSCHAPPELIJKE HERNIEUWING
COMMISSION DE LA
S
ANTÉ PUBLIQUE
,
DE L
'E
NVIRONNEMENT
ET DU
R
ENOUVEAU DE LA
S
OCIÉTÉ
VAN
DU
19-10-1999
19-10-1999
HA 50
COM 016
HA 50
COM 016
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
2
HA 50
COM 016
AGALEV-ECOLO
:
Anders gaan leven / Ecologistes conférés pour l'Organisation de luttes originales
CVP
:
Christelijke Volkspartij
FN
:
Front National
PRL FDF MCC
:
Parti Réformateur libéral - Front démocratique francophone - Mouvement du citoyens pour le changement
PS
:
Parti socialiste
PSC
:
Parti social-chrétien
SP
:
Socialistische Partij
VLAAMS BLOK
:
Vlaams Blok
VLD
:
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID
:
Volksunie & ID21
Abréviations dans la numérotation des publications :
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
DOC 50 0000/00 : Documents parlementaires de la 50e
DOC 50 0000/00 : Parlementaire documenten van de 50e zittingsperiode +
législature, suivi du n° et dy n° consécutif
het nummer en het volgnummer
QRVA
: Question et Réponses écrites
QRVA
: Schriftelijke Vragen en Antwoorden
HA
: Annales (Compte Rendu intégral)
HA
: Handelingen (Beknopt Verslag)
CRA
: Compte Rendu Analitique
BV
: Beknopt Verslag
PLEN
: Séance plénière
PLEN
: Plenum vergadering
COM
: Réunion de commission
COM
: Commissievergadering
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Officiele publicaties, van de Kamer van volksvertegenwoordigers
Commandes :
Bestellingen :
Place de la Nation, 1008 Bruxelles
Natieplein, 1008 Brussel
Fax : 02/549 82 60
Fax : 02/549 81 60
Tél. : 02/549 82 74
Tel. : 02/549 82 74
www.laChambre.be
www.deKamer.be
e-mail : aff.generales@laChambre.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Inhoud
Dinsdag 19 oktober 1999
COMMISSIE VOOR DE VOLKSGEZONDHEID, HET
LEEFMILIEU
EN
DE
MAATSCHAPPELIJKE
HER-
NIEUWING
-
COM 016
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de nieuwe regelgeving in verband met de
organisatie van de dringende medische hulp
(nr. 7)
7
sprekers : Jo Vandeurzen, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu
Interpellatie van de heer Danny Pieters tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen en tot de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
het statuut van de orde van apothekers (nr. 18)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu)
9
sprekers : Danny Pieters, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu, Jo Vandeurzen
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de medische oncologie (nr. 115)
12
sprekers : Jo Vandeurzen, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de herziening van de ziekenhuiswet
(nr. 116)
13
sprekers : Jo Vandeurzen, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu
Samengevoegde mondelinge vragen van :
-
de
heer
Danny
Pieters
aan
de
minister
van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en
aan de minister van Justitie over
het ziekenvervoer
(nr. 117)
- de heer Daniel Bacquelaine aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
het niet-dringend, liggend ziekenvervoer (nr. 173)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu)
15
Sommaire
Mardi 19 octobre 1999
COMMISSION
DE
LA
SANTE
´
PUBLIQUE,
DE
L'ENVIRONNEMENT ET DU RENOUVEAU DE LA
SOCIE
´ TE´
-
COM 016
Question orale de M. Jo Vandeurzen a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
la nouvelle re´glementation relative a`
l'organisation de l'aide me´dicale urgente
(n° 7)
7
orateurs : Jo Vandeurzen, Magda Aelvoet, ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement
Interpellation de M. Danny Pieters au ministre des Affaires
sociales et des Pensions et a` la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
le statut de l'ordre des pharmaciens
(n° 18)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement)
9
orateurs : Danny Pieters, Magda Aelvoet, ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement, Jo Vandeurzen
Question orale de M. Jo Vandeurzen a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
l'oncologie me´dicale (n° 115)
12
orateurs : Jo Vandeurzen, Magda Aelvoet, ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement
Question orale de M. Jo Vandeurzen a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
la re´vision de la loi sur les ho^pitaux
(n° 116)
13
orateurs : Jo Vandeurzen, Magda Aelvoet, ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement
Questions orales jointes de :
- M. Danny Pieters a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement et au ministre de la Justice sur
le
transport des malades
(n° 117)
- M. Daniel Bacquelaine a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement sur
les services de transport non-urgent
de patients couche´s
(n° 173)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement)
15
HA 50
COM 016
3
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
sprekers : Danny Pieters, Daniel Bacquelaine, voor-
zitter van de PRL FDF MCC-fractie, Magda Aelvoet,
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
de besluiten in uitvoering van de zogenoemde Pax
Medica
(nr. 84)
18
sprekers : Luc Goutry, Magda Aelvoet, minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
Samengevoegde mondelinge vragen van :
-
de
heer
Jo
Vandeurzen
aan
de
minister
van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
de ondertekening van de Conventie voor de rechten van
de mens en de bio-geneeskunde
(nr. 121)
-
de
heer
Koen
Bultinck
aan
de
minister
van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
de ondertekening van de Conventie voor de rechten van
de mens en de bio-geneeskunde
(nr. 177)
- de heer Etienne De Groot aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
de Conventie inzake de rechten van de mens en bio-
geneeskunde van de Raad van Europa
(nr. 206)
20
sprekers : Jo Vandeurzen, Koen Bultinck, Etienne De
Groot
, Magda Aelvoet, minister van Consumenten-
zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- mevrouw Frieda Brepoels aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
de besmetting van conservenblikken door chemische
stoffen
(nr. 123)
-
de
heer
Koen
Bultinck
aan
de
minister
van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
de besmetting van conservenblikken door chemische
stoffen
(nr. 139)
25
sprekers : Frieda Brepoels, Koen Bultinck, Magda
Aelvoet
, minister van Consumentenzaken, Volksge-
zondheid en Leefmilieu
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- de heer Francis Van den Eynde aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
de interpretatie van de minister van het arrest van het
Arbitragehof dat de wet op tabaksreclame gedeeltelijk
vernietigt
(nr. 128)
-
mevrouw
Els
Van
Weert
aan
de
minister
van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
de gevolgen van het 'Ecclestone-arrest' van het
Arbitragehof
(nr. 131)
orateurs : Danny Pieters, Daniel Bacquelaine, pre´si-
dent du groupe PRL FDF MCC, Magda Aelvoet, mini-
stre de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement
Question orale de M. Luc Goutry a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
les arre^te´s pris en exe´cution de la
Pax Medica
(n° 84)
18
orateurs : Luc Goutry, Magda Aelvoet, ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et
de l'Environnement
Questions orales jointes de :
- M. Jo Vandeurzen a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement sur
la signature de la Convention sur les
droits de l'homme et la biome´decine
(n° 121)
- M. Koen Bultinck a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement sur
la Convention sur les droits de
l'homme et la biome´decine
(n° 177)
- M. Etienne De Groot a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement sur
la Convention du Conseil de
l'Europe sur les droits de l'homme et la biome´decine
(n° 206)
20
orateurs : Jo Vandeurzen, Koen Bultinck, Etienne De
Groot
, Magda Aelvoet, ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement
Questions orales jointes de :
- Mme Frieda Brepoels a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement sur
la contamination des boi^tes de con-
serves par des produits chimiques
(n° 123)
- M. Koen Bultinck a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement sur
la contamination des boi^tes de con-
serves par des produits chimiques
(n° 139)
25
orateurs : Frieda Brepoels, Koen Bultinck, Magda
Aelvoet
, ministre de la Protection de la consommation,
de la Sante´ publique et de l'Environnement
Questions orales jointes de :
- M. Francis Van den Eynde a` la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
l'interpre´tation que donne la ministre
de l'arre^t de la Cour d'arbitrage qui annule partiellement la
loi sur la publicite´ pour les produits du tabac
(n° 128)
- Mme Els Van Weert a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement sur
les conse´quences de 'l'arre^t Ec-
clestone' de la Cour d'arbitrage
(n° 131)
4
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
-
de
heer
Hubert
Brouns
aan
de
minister
van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
de gedeeltelijke vernietiging door het Arbitragehof van de
wet houdende het verbod op de tabaksreclame
(nr. 180)
- de heer Hubert Brouns aan de minister van Justitie over
het arrest van het Arbitragehof inzake het verbod op
tabaksreclame
(nr. 175)
- de heer Peter Vanvelthoven aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over
de gedeeltelijke vernietiging door het Arbitragehof van de
wet houdende het verbod op de tabaksreclame
(nr. 207)
- de heer Peter Vanvelthoven aan de minister van Justitie
over
de gedeeltelijke vernietiging door het Arbitragehof
van de wet houdende het verbod op de tabaksreclame
(nr. 208)
(Het antwoord werd verstrekt door de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu)
29
sprekers : Francis Van den Eynde, Els Van Weert,
Hubert Brouns, Peter Vanvelthoven, Magda Aelvoet,
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu
Mondelinge vraag van de heer Hubert Brouns aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de effecten van stralingen van zendmas-
ten voor mobiele telefonie op de volksgezondheid
(nr. 147)
37
sprekers : Hubert Brouns, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu
Mondelinge vraag van de heer Koen Bultinck aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de impact van de millenniumbom in de
ziekenhuizen
(nr. 154)
38
sprekers : Koen Bultinck, Magda Aelvoet, minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmi-
lieu
Mondelinge vraag van de heer Daniel Bacquelaine aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over
de moeilijkheden voor de sector van de
neurochirurgie bij de toepassing van het ministerieel be-
sluit van 30 april 1999 tot vaststelling van de algemene
criteria voor de erkenning van geneesheren specialisten,
stagemeesters en stagediensten
(nr. 105)
40
sprekers : Daniel Bacquelaine, voorzitter van de PRL
FDF
MCC-fractie,
Magda
Aelvoet,
minister
van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
- M. Hubert Brouns a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement sur
l'annulation partielle par la Cour
d'arbitrage de la loi interdisant la publicite´ pour le tabac
(n° 180)
- M. Hubert Brouns au ministre de la Justice sur
l'arre^t de
la Cour d'arbitrage concernant l'interdiction de la publicite´
pour le tabac
(n° 175)
- M. Peter Vanvelthoven a` la ministre de la Protection de la
consommation,
de
la
Sante´
publique
et
de
l'Environnement sur
l'annulation partielle par la Cour
d'arbitrage de la loi interdisant la publicite´ pour le tabac
(n° 207)
- M. Peter Vanvelthoven au ministre de la Justice sur
l'annulation partielle par la Cour d'arbitrage de la loi
interdisant la publicite´ pour le tabac
(n° 208)
(La re´ponse a e´te´ donne´e par la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement)
29
orateurs : Francis Van den Eynde, Els Van Weert,
Hubert Brouns, Peter Vanvelthoven, Magda Aelvoet,
ministre de la Protection de la consommation, de la
Sante´ publique et de l'Environnement
Question orale de M. Hubert Brouns a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
les effets pour la sante´ publique des
radiations e´mises par les pylo^nes de te´le´phonie mobile
(n° 147)
37
orateurs : Hubert Brouns, Magda Aelvoet, ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement
Question orale de M. Koen Bultinck a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
l'impact du bogue du mille´naire dans
les ho^pitaux
(n° 154)
38
orateurs : Koen Bultinck, Magda Aelvoet, ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement
Question orale de M. Daniel Bacquelaine a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publique et
de l'Environnement sur
les difficulte´s d'application pour le
secteur de la neurochirurgie de l'arre^te´ ministe´riel du 30
avril 1999 fixant les crite`res ge´ne´raux d'agre´ation des
me´decins spe´cialistes, des mai^tres de stages et des
services de stage
(n° 105)
40
orateurs : Daniel Bacquelaine, pre´sident du groupe
PRL FDF MCC, Magda Aelvoet, ministre de la Protec-
tion de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement
HA 50
COM 016
5
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
6
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
COMMISSION DE LA SANTE´ PUBLIQUE,
DE L'ENVIRONNEMENT
ET DU RENOUVEAU DE LA SOCIE´TE´
COMMISSIE VOOR DE VOLKSGEZONDHEID,
HET LEEFMILIEU
EN DE MAATSCHAPPELIJKE HERNIEUWING
RE
´ UNION PUBLIQUE DU
MARDI 19 OCTOBRE 1999
OPENBARE VERGADERING VAN
DINSDAG 19 OKTOBER 1999
De vergadering wordt geopend om 14.10 uur door me-
vrouw Yolande Avontroodt, voorzitter.
La re´union est ouverte a` 14.10 heures par Mme Yolande
Avontroodt
, pre´sidente.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu over
de nieuwe regelgeving in ver-
band met de organisatie van de dringende medische
hulp
(nr. 7)
Question orale de M. Jo Vandeurzen a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publi-
que et de l'Environnement sur
la nouvelle re´glemen-
tation relative a` l'organisation de l'aide me´dicale
urgente
(n° 7)
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
ik ga in op uw uitnodiging om in de commissie een
interessante en constructieve discussie te voeren. Mijn
eerste vraag aan de minister is niet zonder belang. Ik
hoop dat de communicatie in verband met de dringende
medische hulpverlening in de komende weken goed kan
worden georganiseerd omdat zowel op het terrein als bij
de administratie heel wat onduidelijkheid dienaangaande
bestaat. Dit heeft natuurlijk niets te maken met de
initiatieven van de huidige minister van Volksgezondheid,
maar wel met de inwerkingtreding van een aantal konink-
lijke besluiten, die zeer moeizaam tot stand zijn gekomen
en nu op het terrein zouden moeten worden toegepast.
Ik heb begrepen dat inzake het koninklijk besluit met
betrekking
tot
de
gespecialiseerde
spoedgevallen-
functies de gemeenschappen hun werk zo goed gedaan
hebben
dat
het
aantal
erkende
gespecialiseerde
spoedgevallenfuncties, alleszins in Vlaanderen, veel gro-
ter is dan de budgettaire ruimte die in de ligdagprijs is
vrijgemaakt. In het koninklijk besluit is ook bepaald dat
een MUG enkel nog ziekenhuizen kan aandoen die
beschikken
over
een
erkende
gespecialiseerde
spoedgevallenfunctie en geen ziekenhuizen die beschik-
ken over een poortdienst.
De vraag is nu wanneer deze laatste maatregel zal
worden toegepast. De inwerkingtreding is reeds eenmaal
uitgesteld. Ik koppel hieraan een vraag naar de erken-
ning van de MUG's. Uiteraard behoort dit niet tot de
bevoegdheden van de federale minister, maar ik heb
vernomen dat er, althans in Vlaanderen, nog geen me-
dische urgentiegroepen zijn erkend.
Er werden drie koninklijke besluiten afgekondigd. Het
eerste ging over de provinciale commissies waar zou
moeten worden overlegd in welk ziekenhuis welke patho-
logie het best zou worden behandeld. Het tweede behan-
delde de erkende gespecialiseerde spoedgevallen-
functies.
Het
laatste
koninklijk
besluit
bevat
een
programmatie van de MUG's. Ik heb begrepen dat in
Vlaanderen nog geen MUG's zijn erkend. Er rijden meer
MUG's rond dan kunnen worden erkend. Men weet niet
of ze aan de normen van het koninklijk besluit voldoen.
Weet de minister of er inmiddels MUG's zijn erkend ?
Indien niet, hoe kan het dat men op basis van de huidige
wetgeving alleen nog mag rijden met een erkende MUG,
terwijl er geen zijn, naar een erkende spoedgevallen-
functie, die intussen wel bestaan ? Klopt het dat de
MUG's vanaf november niet meer mogen rijden naar een
ziekenhuis dat niet over een erkende gespecialiseerde
spoedgevallenfunctie beschikt, ook al is die MUG zelf
niet erkend of gepland ?
Is het de bedoeling om met de erkenning van MUG's en
het operationeel worden van het systeem - dat er geko-
men is dankzij de vorige minister van Volksgezondheid -
te wachten tot de provinciale commissies operationeel
zijn en afspraken kunnen maken over welke pathologie
naar welk ziekenhuis moet worden vervoerd ? Is het niet
beter om te wachten met het in werking stellen van het
HA 50
COM 016
7
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
systeem tot het operationeel is ? Op dit ogenblik ont-
breekt immers een aantal componenten van het geheel.
Is het denkbaar dat men het systeem gedifferentieerd in
werking laat treden naargelang binnen de provincies
akkoorden worden bereikt over de programmatie en de
erkenning van MUG's ? Ik merk dat hierover op het
terrein nog heel wat wordt gediscussieerd. Aangezien nu
wordt gezegd dat met een MUG alleen nog naar een
erkend ziekenhuis mag worden gereden, is elk zieken-
huis betrokken bij de organisatie van de MUG's.
Ik heb er vroeger reeds op gewezen dat de toestand van
de patie¨nt beter kan worden beoordeeld wanneer er een
arts aan boord is. We moeten ons echter neerleggen bij
de huidige regelgeving, ook al bestaat hierover op het
terrein heel wat discussie.
Mijn vragen zijn belangrijk omdat de snelheid van de
medische tussenkomst in vele gevallen cruciaal is. Men
moet dan ook goed beseffen wat de mogelijkheden zijn.
Wij moeten ervoor zorgen dat er geen gei¨mproviseerd
systeem wordt ingevoerd dat van bij het begin aanleiding
geeft tot misverstanden. Hierdoor worden de belangen
van de patie¨nt immers geschaad.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister
Magda Aelvoet :
Mevrouw
de
voorzitter,
collega's, er bestaat inderdaad onduidelijkheid en de
uitvoering van het project heeft vertraging opgelopen.
De federale overheid beschikt momenteel nog niet over
de volledige lijst van de erkende functies gespeciali-
seerde spoedgevallenzorg. Dit betekent dat de oude
regeling van toepassing blijft tot het ogenblik dat de lijst
volledig is. De lijsten zouden tegen 1 februari 2000
volledig moeten zijn, dus drie maanden later dan oor-
spronkelijk was gepland. De overgangsregeling werd
reeds opgenomen in het besluit van 2 april 1965 hou-
dende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting en
houdende aanwijzing van de gemeenten als centra van
het eenvormig oproepstelsel. Momenteel staat als uiter-
ste datum 1 november doch het besluit dat deze datum
verdaagt naar 1 februari 2000 wordt momenteel voorbe-
reid.
Op dit ogenblik zijn er geen erkende MUG's. Tot nu toe
kennen wij nog maar alleen pilootprojecten. De MUG's
kunnen pas worden erkend zodra de nodige akkoorden
zijn bereikt in de commissie voor dringende geneeskun-
dige hulpverlening. Deze akkoorden hebben hoofdzake-
lijk betrekking op de vaststelling van de vertrekplaats, de
interventiezones en de lijst van de ziekenhuizen die deel
moeten uitmaken van een associatie. Dit is echter pas
mogelijk wanneer de hierboven bedoelde functies voor
gespecialiseerde spoedgevallenzorg zijn opgenomen.
De heer Vandeurzen heeft er in zijn vraag overigens zelf
op gewezen dat de beide elementen met elkaar verbon-
den zijn.
Dit alles betekent concreet dat vanaf 1 februari 2000 in
de dringende geneeskundige hulpverlening de regeling
zal gelden dat geen ziekenhuis of ziekenhuiscampus als
bestemming mag dienen indien deze niet beschikt over
een erkende functie gespecialiseerde spoedgevallen.
Ik heb gezegd dat er een akkoord moet worden bereikt.
Indien mij binnen de drie maanden dat ik de commissie
om een akkoord heb verzocht, geen akkoord wordt
voorgelegd, heb ik de bevoegdheid om de inhoud van het
akkoord ambtshalve te bepalen overeenkomstig de wet-
telijke en reglementaire criteria. Ik hoop echter dat dit
akkoord zo vlug mogelijk wordt bereikt, maar indien dit
niet het geval is, kan ik zelf ingrijpen. Vervolgens zal ik
uiteraard in overleg treden met de gemeenschappen ten
einde te zorgen voor een spoedige erkenning van de
MUG's. Zodra de MUG's erkend zijn en zijn opgenomen
in de dringende geneeskundige hulpverlening, zal erover
worden gewaakt dat de betrokken oproepcentra van de
dringende geneeskundige hulpverlening uitsluitend met
deze MUG's functioneren. In afwachting van dit alles zal
de dienst 100 operationeel blijven, naast de piloot-
projecten met de MUG's.
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
ik dank de minister voor het correcte antwoord. Tech-
nisch gesproken, lijkt het niet mogelijk om alles op 1
november van start te laten gaan. De erkenning van de
gespecialiseerde functies is niet gebonden aan een
programmatie. Die lijst zal nooit af zijn, want elk moment
kan een ziekenhuis een erkenning vragen en moet dit
worden toegevoegd aan de lijst, vermits geen plafonne-
ring voorzien is inzake erkenning van diensten. Ik neem
aan dat hier een probleem rijst voor de financiering via de
ligdagprijs. Ik vernam dat meer dan 100 ziekenhuizen in
Vlaanderen erkenning vragen. Het voorziene budget is
niet toereikend. Er zal dus nooit een afgesloten lijst zijn.
Bovendien is het fascinerend om zien hoe de erkenning
van een gemeenschap het federale niveau zelfs niet
bereikt, hoe moeilijk de communicatie verloopt.
Wat de commissies betreft, deze zullen drie maanden tijd
krijgen om te functioneren. Bij gebrek aan een akkoord,
hebt u de bevoegdheid om er een te sluiten. U bent van
mening dat dit tegen februari in orde zal zijn. Ik denk dat
vele commissies hiertoe niet in staat zullen zijn, gelet op
de discussies in de ziekenhuizen zelf. U zal vele wijze
beslissingen moeten nemen, want drie maanden is niet
lang.
Ten slotte, vele problemen zouden kunnen vermeden
worden indien een MUG, waarbij een arts aan het hoofd
staat, naar de campus van een ziekenhuis kon rijden, dat
zelf misschien over een MUG beschikt maar waar de
spoedgevallenfunctie als dusdanig niet wordt erkend, op
8
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
voorwaarde dat de arts de medische verantwoordelijk-
heid wil en kan nemen. Ik begrijp de kwaliteitsargum-
enten hiertegen, maar de discussie op het terrein wordt
daardoor bemoeilijkt. Iedereen wil op alle plaatsen er-
kende functies bezitten. Dat is van het goede teveel.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister
Magda Aelvoet :
Mevrouw
de
voorzitter,
collega's, vanuit de verschillende gemeenschappen
wordt
druk
uitgeoefend
om
het
aantal
erkende
spoedgevallendiensten op te drijven. Dit vormt een pro-
bleem zowel in termen van kwaliteit als in termen van
mogelijke subsidie. Vandaar dat we aan de hand van de
voorlopige resultaten - de effectieve lijsten zijn nog niet
beschikbaar - een overleg hebben opgestart met Sociale
Zaken om de aspecten van financiering en dies meer te
onderzoeken. Op dit ogenblik hebben we reeds een
reductie doorgevoerd op basis van het objectieve crite-
rium van de fusieziekenhuizen. Jammer genoeg interpre-
teren een aantal ziekenhuizen de aanvraag van erken-
ning als fusieziekenhuis zo dat elk onderdeel dat tot de
fusie behoort, over een gespecialiseerde spoedgevallen-
functie zou beschikken. Dat is niet mogelijk. Zo kan reeds
een hele reductie worden doorgevoerd. Maar de druk om
de spoedgevallenfunctie te vertalen in termen van
aanzuigfunctie voor het ziekenhuis, als een belangrijk
onderdeel van de aantrekkelijkheid voor de dienstverle-
ning achteraf, betekent wel dat men bereid is zijn verant-
woordelijkheid op te nemen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Interpellatie van de heer Danny Pieters tot de minis-
ter van Sociale Zaken en Pensioenen en tot de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu over
het statuut van de orde van
apothekers
(nr. 18)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leef-
milieu)
Interpellation de M. Danny Pieters au ministre des
Affaires sociales et des Pensions et a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publi-
que et de l'Environnement sur
le statut de l'ordre
des pharmaciens
(n° 18)
(La re´ponse sera donne´e par la ministre de la Protec-
tion de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement)
De voorzitter : De heer Danny Pieters heeft het woord.
De heer Danny Pieters (VU&ID) : Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de minister, op 7 mei 1999 heeft het Hof van
Cassatie een arrest gewezen inzake de mogelijkheid tot
het voeren van reclame door apothekers. Dit arrest heeft
enige mediabelangstelling gekregen, maar belangrijker
was de motivering ervan.
Deze luidde dat de Orde der Apothekers in deze als een
ondernemingsvereniging in de zin van de Belgische
mededingingswetgeving moest worden beschouwd.
Deze overweging sluit aan bij onze vroeger geuite be-
zorgdheid over Europeesrechtelijke economische begin-
selen die zouden kunnen worden toegepast op onze
sociale zekerheid.
Bij vroegere voorbeelden, zoals de zaken Kohl en
Decker, werd de nationaal en Europees geregelde grens-
overschrijdende gezondheidzorg op basis van het vrij
dienstenverkeer overhoop gehaald.
Morgen kan hetzelfde gebeuren voor aanbestedingen
voor dienstverlening, zoals in Oostenrijk inzake het
ambulancevervoer is gebeurd.
Mijn vraag omvat dus meer dan enkel de Orde van
Apothekers en de mogelijkheid voor apothekers om
reclame te voeren.
Ten eerste, bent u als bevoegd minister van oordeel dat
de Orde van Apothekers, de Orde van Geneesheren en
de Orde van Advocaten onder bepaalde omstandigheden
kan
worden
beschouwd
als
een
ondernemings-
vereniging, in de zin van de Belgische en de Europese
mededingingswetgevingen ? Zo ja, welke maatregelen
gaat u dan nemen om de Belgische wetgeving conform te
maken met de Europese wetgeving, ook inzake kartel-
recht en Europees vrij verkeer van diensten ? Zo niet,
dan vernam ik graag hoe u van plan bent dit arrest van
het Hof van Cassatie in overeenstemming te brengen
met de huidige stand van ons recht ?
In een breder kader mogen wij vooral een probleem
verwachten met ons conventioneringssysteem.
Als wij daar het Europees recht op toepassen, zouden wij
wel eens met grote problemen kunnen te maken krijgen
met het Europees mededingings- en kartelrecht. Gaan
wij daar iets aan doen of laten wij de zaken op hun
beloop ?
In de ruimste zin luidt de vraag of wij niet de hele
financiering van onze gezondheidssector opnieuw moe-
ten bekijken. Ik verwijs naar de problemen inzake fraude
in de ziekenhuissector, die ik al eerder voorlegde aan uw
collega van Sociale Zaken. Ook inzake de problematiek
Kohll en Decker ontbreekt een behoorlijk antwoord van
Belgische zijde.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
HA 50
COM 016
9
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Magda Aelvoet : Het is inderdaad zo dat het Hof
van Cassatie op 7 mei 1999 een uitspraak van de raad
van beroep van de Orde van Apothekers heeft vernietigd.
Hierin werd een tuchtsanctie opgelegd aan een apothe-
ker die draagtassen had uitgedeeld met zijn publicitair
logo. Volgens de raad van beroep tast het uitdelen van
deze tassen de eer en de waardigheid van het beroep
aan.
Het Hof van Cassatie heeft beslist dat de raad van
beroep niet eenvoudig mag stellen dat zij geen econo-
misch doel nastreeft, waardoor zij de mededingingswet
niet zou dienen te onderzoeken.
De raad van beroep van de Orde mag als ondernemings-
vereniging geen verplichtingen opleggen die de mede-
dinging op de Belgische markt of op een wezenlijk deel
daarvan verhinderen, beperken of vervalsen. Vrije publi-
citeit kan blijvend beperkt worden wanneer hogere be-
langen, zoals de waardigheid van het beroep, hierdoor in
het gedrang komen. In casu betrof het een publicitair logo
van de apotheek op de draagtassen. Ik herinner eraan
dat een apotheker nu reeds verplicht is zijn naam te
vermelden op de medicatie die hij aflevert.
Ik zal nu concreet op uw vragen ingaan. Uit het arrest
blijkt dat het hof oordeelt dat de Orde van Apothekers een
ondernemingsvereniging is. Dit houdt in dat de besluiten
die ze als ondernemingsvereniging neemt, aan de eisen
van de mededingingswet moeten worden getoetst. Alge-
meen wordt aangenomen dat de interpretatie van de wet
aan de hoven en de rechtbanken of aan de wetgever
toekomt. Dus niet aan de regering.
In de mate dat ik hoger beroep kan aantekenen tegen
bijvoorbeeld de beslissing van de raad van beroep van
de Orde van Apothekers kan ik ook toezien op bepaalde
uitspraken van het tuchtorgaan.
Ik kan in zekere zin begrip opbrengen voor het arrest van
het Hof. Het stelt dat de beslissing van de Orde van
Apothekers
ook
moet
worden
getoetst
aan
de
mededingingswet, zodat deze beslissingen de mededin-
ging op de Belgische markt of een deel daarvan niet
mogen beperken of verhinderen. Het arrest stelt echter
ook dat de orde tot taak heeft toe te zien op het
eerbiedigen van de deontologie, de handhaving van de
eer, de waardigheid van de leden, enzovoort. Het is dan
ook aan de raad van beroep van de Orde van Apothekers
om het verbod van de orde op het publicitair logo van de
apotheek aan beide aspecten te toetsen, namelijk aan de
mededingingswet en de deontologie waarover de Orde
van Apothekers moet waken. Ik kijk dan ook met belang-
stelling uit naar de uitspraak van de raad van beroep.
Het feit dat de orde een ondernemingsvereniging is, heeft
niet voor gevolg dat alle regels van de orde moeten
worden gewijzigd om in overeenstemming te zijn met de
Belgische en Europese regelgeving. Het lijkt meer aan-
nemelijk dat de deontologische regels moeten worden
aangepast. Dit valt onder de bevoegdheid van de natio-
nale raad van de orde.
Het arrest van het Hof van Cassatie heeft geenszins tot
gevolg dat de wetgeving moet worden aangepast, noch
die in verband met de Orde van Apothekers, noch de
mededingingswet. Het arrest heeft trouwens ook niet tot
gevolg dat de bedoelde uitdeling van draagtassen strijdig
is met de mededingingswet. Het Hof van Cassatie doet
immers geen uitspraak ten gronde.
Mijnheer Pieters, u hebt ook een aantal vragen gesteld
aan minister Vandenbroucke. Hij heeft me zeer laattijdig
een geschreven antwoord gegeven. Ik zal me beperken
tot die punten die direct een antwoord geven op uw
vragen. Het gaat daarbij om de toepassing van de
arresten-Kohll en Decker van 28 april. De heer Vanden-
broucke beweert dat zijn voorganger een rondzendbrief
van de RIZIV heeft goedgekeurd, waarbij aan de
verzekeringsinstellingen richtlijnen werden gegeven on-
der welke voorwaarden geneeskundige verstrekkingen
die in andere lidstaten van de Europese Unie zonder
voorafgaande toelating werden verleend, kunnen worden
vergoed tegen de tarieven van de Belgische verzekering
voor geneeskundige verzorging.
De richtlijnen die in de omzendbrief zijn vervat, hebben
voornamelijk betrekking op het feit dat de geneeskundige
verstrekking en producten in Belgie¨ kunnen worden
vergoed
aan
de
vereiste
wettelijke
vergoedings-
voorwaarden en dat de geneeskundige verstrekking bui-
ten een ziekenhuisopname zijn verleend. Daarenboven
mag de betrokken verstrekking een bedrag van 500 euro
per verplaatsing naar de lidstaat waar de geneeskundige
verzorging wordt verleend, niet overschrijden. Het te
vergoeden bedrag mag het totaal van de werkelijk ge-
maakte kosten niet overschrijden. Dit veronderstelt dat
de verzekerde op het moment van de aanvraag van de
vergoeding, de kosten al heeft betaald.
In het tweede gedeelte van de vraag gaat het over de
conventionering. Inzake de problematiek van dit systeem
ter bepaling van de tarieven in de gezondheidszorg met
het Europees en Belgisch mededingingsrecht en de
kartelwetgeving wens ik een aantal principes in herinne-
ring te brengen die zijn ontleend aan het gemeenschaps-
recht en de rechtspraak van het Hof van Justitie.
In de eerste plaats moet worden vooropgesteld dat
volgens
de
vaste
rechtspraak
van
het
hof
het
gemeenschapsrecht de bevoegdheid van de lidstaten om
hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, onverlet
laat. Niettemin behoren de lidstaten bij het uitoefenen
van deze bevoegdheid het gemeenschapsrecht te eer-
biedigen.
10
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
In de tweede plaats werd in een aantal andere beslissin-
gen van het Europees Hof van Justitie, meer bepaald in
de arresten van februari 1993 en 16 november 1995,
vastgesteld dat organen die meewerken aan het beheer
van de openbare dienst van de sociale zekerheid, die
een taak van zuiver sociale aard vervullen, die werk-
zaamheden verrichten gebaseerd op het beginsel van
nationale solidariteit, die ieder winstoogmerk missen en
die wettelijk vastgelegde uitkeringen - onafhankelijk van
het bedrag van de premies - verstrekken geen economi-
sche activiteit uitoefenen en bijgevolg geen onderneming
zijn in de zin van het EG-verdrag.
Voor uw verdere vragen wenst de minister te verwijzen
naar de basisprincipes die inzake het akkoorden- en
overeenkomstensysteem in het kader van de verzekering
voor geneeskundige verzorging gelden. Hij zegt dat de
medische honoraria zijn vervat in artikel 15 lid 2 van het
koninklijk besluit 78 van november 1967 betreffende de
uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de
paramedische beroepen en de geneeskundige commis-
sies. Dit omvat volgende bepalingen : Onverminderd de
toepassing van bedragen die eventueel zijn vastgesteld
door of krachtens de wet of voorzien bij statuut of
overeenkomst waartoe de beoefenaars zijn toegetreden,
bepalen deze vrij het bedrag van hun honoraria onder
voorbehoud van de bevoegdheid in geval van betwisting
van de orde waaronder zij ressorteren of van de recht-
banken. In het kader van de verzekering voor genees-
kundige verzorging kan de geneesheer die toetreedt tot
een akkoord zijn vrijheid tot bepaling van zijn honoraria
beperken, dit onder de voorwaarden en binnen bepaalde
grenzen die in de betrokken akkoorden zijn voorzien. De
geneesheren beslissen vrij om tot deze akkoorden toe te
treden. minister Vandenbroucke stelt dat het hem der-
halve niet duidelijk is op basis van welke elementen de in
de akkoorden overeengekomen honoraria afbreuk zou-
den doen aan het principe van de vrije mededinging. In
de door u geciteerde studie leest hij over dit thema het
volgende :
Of dit nu daadwerkelijk allemaal het geval is
en of daardoor de mededinging wordt vervalst of dreigt te
worden vervalst, dient het voorwerp van verdere studie te
zijn
. Hoe dan ook, de diensten van de minister volgen de
evoluties van het gemeenschapsrecht ter zake op de
voet. Tot daar het antwoord van de minister.
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de minister, dit is natuurlijk een zeer interessant
thema. De minister heeft een aantal juiste antwoorden
gegeven maar in de vorige legislatuur hebben wij de
arresten-Kohl en Decker besproken. Er heerst bij ons
enige bezorgdheid over de trend waarnaar de heer
Pieters verwees. De grens tussen het vrije marktsysteem
en de gezondheidszorg wordt een grijze zone. Het zou
nuttig zijn als wij hierover een grondig debat konden
houden. Het handhaven van het Belgische gezondheids-
systeem in de Europese context zal e´e´n van de grote
uitdagingen zijn in de komende jaren. Wij moeten ervoor
zorgen dat het niet door de Europese rechtspraak wordt
bevraagd, zoals dit momenteel gebeurt met hele takken
van de sociale zekerheid.
De voorzitter : Mijnheer Vandeurzen, ik neem akte van
uw vraag om een debat.
De minister heeft het woord.
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, ik ben
van mening dat men nu inderdaad met een grijze zone te
maken heeft, zoals de heer Vandeurzen al aangaf.
Verder is het de vraag in hoeverre de handel dit systeem
beheerst alsof het een gewoon economisch systeem zou
zijn. Dat zal later ook in andere dossiers ter sprake
komen. Het gaat hier immers zeker niet om een gewoon
economisch systeem.
De juiste bakens leggen in een grijze zone is niet
eenvoudig en ik durf toegeven dat ik momenteel niet in
staat ben terzake een scherpe lijn te trekken.
De voorzitter : De heer Danny Pieters heeft het woord.
De heer Danny Pieters (VU&ID) : Mevrouw de voorzitter,
ik dank de minister voor haar antwoord, maar wens toch
enkele opmerkingen te formuleren.
Mijn vraag was er niet op gericht commentaar te leveren
op een gerechtelijke uitspraak; zij betrof de kern van de
zaak, met name het kwalificeren van orden als een
ondernemingsvereniging. Het was evenmin mijn bedoe-
ling van u commentaar te horen omtrent een wel-
bepaalde zaak; dat behoort trouwens niet tot onze be-
voegdheid.
Wat ik vraag, mevrouw de minister, is dat de regering een
standpunt zou innemen, al was het maar omwille van
volgende redenen.
Deze aangelegenheid wordt hoofdzakelijk op Europees-
rechtelijke niveau afgehandeld, weliswaar met Belgisch
mededingingsrecht op de achtergrond, maar iedereen
weet dat het Europees mededingingsrecht veel sterker
aanwezig is dan waar dan ook. Het is de plicht van de
Belgische regering ervoor te zorgen dat de Europese
regelgeving wordt nageleefd. De regering moet dus
vooraf nagaan wat er gebeurt en moet ervoor zorgen dat
wij niet handelen in strijd met het Europees recht. Het
behoort aldus tot uw bevoegdheid, mevrouw de minister,
u ervan te vergewissen wat er moet worden ondernomen
om te beantwoorden aan het Europees mededingings-
recht.
HA 50
COM 016
11
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Danny Pieters
U verwees naar omzendbrieven, naar wetteksten en naar
arresten. Ik weet dat u de desbetreffende documenten
laat ontving, maar ik wens wel te onderstrepen dat de
vraag in dit verband reeds werd geformuleerd op 24
augustus jongstleden.
Mevrouw de minister, ik verzoek u deze materie ernstig te
nemen. Uw antwoord schept een sfeer van ad hoc-
oplossen of ad hoc-bekijken van vragen. Welnu, voor mij
is het zonneklaar dat bijvoorbeeld de 500 Euro-limiet in
de Kohll en Decker-richtlijn op niets steunt en in strijd is
met het Europees recht. Het is duidelijk dat deze beslis-
sing repercussies zal hebben.
Waar het mij vooral om gaat, mevrouw de minister, is te
weten of wij ons conventioneringssysteem kunnen hand-
haven. U zei daarnet zelf dat terzake een aantal logische
redeneringen met elkaar moeten worden verenigd.
Welnu, mag ik u en uw collega voor Sociale Zaken met
aandrang verzoeken deze aangelegenheid ernstig te
nemen, opdat wij in de toekomst niet zouden schrikken
indien andermaal belangrijke beslissingen worden geno-
men op Europees niveau.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister
Magda Aelvoet :
Mevrouw
de
voorzitter,
collega's, de vragen in verband met ons conventione-
ringssysteem waren niet tot mij gericht. Ik ontving de
antwoord effectief nu pas.
Naar aanleiding van problemen omtrent de Orde van
Geneesheren, deelde ik reeds mee dat ik vragende partij
ben om terzake initiatieven te nemen. Principieel neem ik
deze zaak wel degelijk ter harte.
Tot besluit kan ik zeggen dat het arrest van het Hof van
Cassatie aan de Orde van Apothekers het statuut van
ondernemingsvereniging toekent. Dat is de uitspraak.
Het is mij onmogelijk uitspraken van het Hof van Cassatie
zonder meer naast mij neer te leggen of er commentaar
op te leveren zonder heel wat boosheid uit te lokken.
Naar gelang van de interpretatie die er wordt aan gege-
ven, zullen andere gerechtshoven wellicht op hun beurt
uitspraken doen.
De heer Danny Pieters (VU&ID) : Mevrouw de voorzitter,
indien dezelfde vraag aan twee regeringsleden wordt
gesteld, maar slechts door e´e´n lid wordt beantwoord, dan
kan men zich toch bezwaarlijk verschuilen achter het feit
dat die vraag slechts tot e´e´n lid was gericht.
De voorzitter : Mijnheer Pieters, het interpellatieverzoek
werd overgemaakt aan beide ministers. Indien de rege-
ring beslist om slechts e´e´n minister af te vaardigen, dan
wordt uiteraard verondersteld dat het antwoord bindend
is voor beide ministers.
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, ik wil
mij helemaal nergens achter verschuilen. Het probleem
is dat ik de tijd niet had om het antwoord te bestuderen
aangezien het pas in de middag op mijn kabinet is
toegekomen.
De voorzitter : Mevrouw de minister, wij zullen uw re-
pliek in het verslag opnemen. Dit is voor mij evenwel een
princiepskwestie. Als wij een vraag aan de regering-
sleden overmaken, dan is het antwoord dat ons wordt
gegeven bindend voor beide excellenties.
Minister Magda Aelvoet : Dat heb ik niet ontkend. Ik
probeer alleen uit te leggen waarom mijn argumenten
niet coherenter zijn. Het is natuurlijk evident dat de
regering haar verantwoordelijkheid opneemt.
De voorzitter : De heer Danny Pieters heeft het woord.
De heer Danny Pieters (VU&ID) : Mevrouw de voorzitter,
ik neem akte van het antwoord. U zult wel begrijpen dat
het gegeven antwoord geen voldoening schenkt. Als men
twee bewindslieden ondervraagt, verwacht men een ant-
woord dat volledig gedragen is. De regering faalt hier in
het beantwoorden van een vraag van een parlementslid.
De voorzitter en de leden zullen samen met mij dat
besluit trekken.
De voorzitter : Waarvan akte.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu over
de medische oncologie (nr. 115)
Question orale de M. Jo Vandeurzen a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publi-
que et de l'Environnement sur
l'oncologie me´dicale
(n° 115)b>
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de minister, op 22 juni is van de hand van
minister Colla een ministerieel besluit verschenen waar-
bij, via een overgangsmaatregel, ook de geneesheren-
specialisten in de radiotherapie als medisch oncoloog
een erkenning kunnen krijgen. Deze erkenning is belang-
rijk, want ze laat toe een aantal behandelingen voor te
schrijven.
12
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
In het Belgisch Staatsblad van 31 augustus is een
erratum verschenen op dat ministerieel besluit. Met dit
erratum worden een aantal zaken gewijzigd. Ook de
overgangsmaatregel voor de radiotherapeuten wordt
hiermee geschrapt. Zij zouden dus niet meer in aanmer-
king komen voor erkenning als medisch oncoloog.
Ik ben geen specialist in medische zaken. In de dage-
lijkse praktijk merk ik nochtans dat veel radiotherapeuten
ook de medische oncologie bedrijven. Ik versta de logica
niet waarom men nu per se moet vermijden dat deze
mensen medisch oncoloog zijn, te meer omdat zij vaak
de studies van internist als basisopleiding hebben geno-
ten. Ik versta de logica van het erratum op het ministeri-
eel besluit niet.
Het is wel merkwaardig dat deze schrapping gebeurt via
een erratum op een ministerieel besluit. Wie neemt
hiervoor de politieke verantwoordelijkheid ?
Met een erratum kan een materie¨le vergissing worden
rechtgezet. Dit erratum brengt een belangrijke inhoude-
lijke wijziging aan de huidige toestand aan. De betrokke-
nen waren verbaasd door dit manoeuvre. Als men er de
rechtspraak en de commentaren over de kracht van
dergelijke errata op naleest, blijkt dat via deze techniek
een bestaand ministerieel besluit of koninklijk besluit kan
worden gewijzigd, mits het in acht nemen van alle regels
van de besluitvorming, als ware het het oorspronkelijke
besluit. Met andere woorden, ook het advies van de
Raad van State is hiervoor noodzakelijk.
Kan dit erratum nog worden beschouwd als een mate-
rie¨le rechtzetting van fouten ?
Is het logisch dat men de radiotherapeuten deze erken-
ning, al is het maar in een overgangsmaatregel, zou
onthouden ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Magda Aelvoet : Mijn voorganger, minister Van
den Bossche, heeft dit erratum ondertekend en draagt
daarvoor bijgevolg de politieke verantwoordelijkheid. Er
bestaat wel niet alleen een ministerieel besluit van 16
april, maar ook een van 11 april 1999 tot wijziging van het
koninklijk besluit van 25 november 1991 dat de lijst van
bijzondere beroepstitels vaststelt die voorbehouden zijn
aan de beoefenaars van de geneeskunde. In dat minis-
terieel besluit wordt de erkenning van radiotherapeuten
in de oncologie heel duidelijk geregeld. Precies om
bovenvermelde materie¨le fout recht te zetten, werd een
erratum op het andere besluit gepubliceerd. Radio-
therapeuten die de oncologie beoefenen, worden hele-
maal niet bedreigd. Hun statuut wordt nu duidelijker en
minder dubbelzinnig geregeld dan voorheen ooit het
geval was.
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de minister,
mag ik uw woorden als volgt samenvatten : een radio-
therapeut is een oncoloog op basis van een ander besluit
en er is geen specifieke regeling meer nodig om dit te
erkennen ?
Minister Magda Aelvoet : Er was geen specifieke rege-
ling nodig aangezien het ministerieel besluit van 11 april
1999 een regeling bevatte. Dat besluit werd trouwens in
hetzelfde Belgisch Staatsblad gepubliceerd om de zaken
wat eenvoudiger te maken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu over
de herziening van de ziekenhuis-
wet
(nr. 116)
Question orale de M. Jo Vandeurzen a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publi-
que et de l'Environnement sur
la re´vision de la loi
sur les ho
^ pitaux
(n° 116)b>
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
ik besef dat mijn vraag over de ziekenhuiswet past in een
breed debat waarin ook de vraag van de heer Pieters
thuishoort. Het is belangrijk bij het begin van de zittings-
periode te polsen in welke mate het parlement en de
regering bereid zijn een debat te voeren over een wijzi-
ging van bepaalde organieke regels zoals de ziekenhuis-
wet.
Er is in Belgie¨ al zeer veel inkt gevloeid over het nieuwe
ziekenhuisconcept. De Nationale Raad heeft jaren gele-
den een advies gegeven. Er bestaan verschillende
trends die u net als ik kent : nieuwe medische technolo-
giee¨n, een kritischere patie¨nt en budgettaire beperkin-
gen. Deze trends bepalen in welke richting het
ziekenhuisconcept evolueert.
Indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, zullen
de ziekenhuizen in de toekomst ongetwijfeld goed func-
tioneren. Ten eerste moeten ze over een gei¨ntegreerd
zorgaanbod beschikken. De tijd waarin een ziekenhuis
werd gedefinieerd als een bepaalde infrastructuur is al
lang voorbij. Nu gaat het over een integratie van
deskundigheden, zowel multidisciplinair tussen de ver-
schillende specialisaties als tussen het medisch, para-
medisch en verpleegkundig personeel.
Ten tweede zullen de ziekenhuizen moeten leren om-
gaan met de parameters die uw voorgangers in de
steigers hebben gezet.
HA 50
COM 016
13
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
Ten derde kunnen de ziekenhuizen niet meer afzonderlijk
alle soorten verzorging aanbieden en moeten ze zich
inschakelen in een zorgcontinuu¨mnetwerk waarvan zo-
wel de verzorgers van de eerste en de tweede lijn als de
grotere ziekenhuizen van de derde en vierde lijn deel
uitmaken.
Mevrouw de minister, ondersteunt de huidige ziekenhuis-
wet deze evolutie wel ? Ik heb de indruk dat de wet niet
langer de legistieke basis biedt om deze veranderingen
mogelijk te maken. Ziekenhuizen zullen steeds meer een
devisiestructuur krijgen rond een aantal zorgprocessen.
Een aantal landen zoals Engeland zijn op dit vlak al
verder gevorderd dan Belgie¨, waar nog een ziekenhuis-
wet van kracht is die een departementale werking oplegt
voor medici, verpleging en administratie. Dit concept
moet niet worden afgeschaft, maar ik vraag me wel af of
het beantwoordt aan de organisatie van een modern
ziekenhuis.
De artsen worden ook steeds vaker bij het management
betrokken. Hierover kan niet in zwart-wittermen worden
gesproken. Er rijzen ook steeds meer vragen over de
aansprakelijkheid van de beheerder voor de organisatie
van het ziekenhuis. Moet een arts als diensthoofd wor-
den aangesproken op zijn organisatorische bekwaam-
heid om de integratie van de zorgprocessen te bewerk-
stelligen ? Op dit ogenblik komt ook het sociaal statuut
van de artsen in het spel. Zijn ze zelfstandigen of staan
ze onder gezag, leiding en toezicht ? Deze discussie zal
in de toekomst zeker moeten worden gevoerd. Het
verleden leert ons trouwens dat de concepten beheer en
medische raad de dynamiek van zorgintegratie bevorde-
ren.
Ten slotte is ook de informatie-uitwisseling heel belang-
rijk. De patie¨nten zijn gebaat met een gemakkelijke
overgang tussen de thuissituatie en de ziekenhuis-
situatie. De standaardisatie van de communicatie kan
hierbij een belangrijke rol spelen.
Onze ziekenhuiswet begint steeds meer op een kapstok
te lijken waaraan de federale overheid allerlei initiatieven
ophangt. We worden zelfs geconfronteerd met artikels
waarin staat dat de ziekenhuiswet ook van toepassing
kan worden voor extramurale diensten. Dit is trouwens
reeds gebeurd voor het niet dringend medisch vervoer,
waarover we het straks zullen hebben.
De Vlaamse regering is naar het Arbitragehof gestapt in
verband met de zorgcircuits die in de ziekenhuiswet
worden gedefinieerd. Volgens de Vlaamse regering moet
de federale overheid zich niet inlaten met de ambulante
gezondheidszorg. In het koninklijk besluit over het niet
dringend medisch vervoer staat nochtans zeer expliciet
dat ook de federale overheid bevoegd is voor de orga-
nieke regels over de ambulante zorg. Als we het hospi-
taalcentrisme de rug willen toekeren, mag de ziekenhuis-
wet niet de ruggengraat vormen van de volledige
organisatie van de gezondheidszorg.
Mevrouw de minister, erkent u dat deze wet moet worden
gewijzigd ? Ik weet dat dit een delicate zaak is waar heel
veel machten en krachten op inspelen, maar denkt u dat
er een evaluatie nodig is ? De verhouding tussen arts en
management is zeer complex, maar bent u van oordeel
dat er op dit vlak wetgevend werk vereist is ? Onder-
steunt u de visie dat er naast de departementale invulling
van het ziekenhuisconcept ook een patie¨nt- en zorg-
gerichte invulling nodig is ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, het
verheugt mij dat de heer Vandeurzen deze vraag stelt. Dit
is immers een van de fundamentele zaken die ik graag
zou willen verwezenlijken. Ik ben ervan overtuigd dat de
oude ziekenhuiswet volledig achterhaald is. Het is uitge-
sloten dat we voortgaan op de weg die we de laatste
jaren bewandelen en die wordt gekenmerkt door het
cree¨ren van steeds meer uitvloeisels voor de ziekenhuis-
wet. Dit leidt er immers toe dat nieuwe problemen worden
aangepakt vanuit het ziekenhuisconcept.
Ik ben het volledig met de heer Vandeurzen eens dat er
enorm moet worden gei¨nvesteerd in de uitwerking van
het concept gezondheidszorgennetwerk. De verschil-
lende aspecten van de gezondheidszorgvoorzieningen
moeten worden gei¨ntegreerd. Het ziekenhuis mag daar-
bij niet het vertrekpunt zijn. Het ziekenhuis is niet het
centrale gebouw waaraan al het overige wordt vastge-
plakt, met al dan niet gelukkige uitvloeisels, maar wel een
bouwsteen tussen vele andere. Om deze reden heb ik
mijn administratie en enkele kabinetsmedewerkers de
opdracht gegeven hieraan te werken. Natuurlijk is dit een
zaak van lange adem. Dat begrijpt u wel. Ik ben wel blij
dat ik hier kan aankondigen dat dit een van mijn priori-
taire aandachtspunten zal zijn en dat een aantal stappen
reeds werden gezet.
Bij de concrete wijzigingen zullen we uitgaan van het
principe dat de patie¨nt centraal staat. Een aantal van uw
uitspraken gaan trouwens in deze richting. De verande-
ringen zullen dus totstandkomen vanuit de invalshoek
van de patie¨nt. Deze vraagt een netwerk van zorg-
voorzieningen dat vertrekt vanuit de eerstelijnszorg maar
ook alle tussenformules bevat voor patie¨nten die het
ziekenhuis kunnen of moeten verlaten maar nood blijven
hebben aan een gei¨nstitutionaliseerde verzorgingsvorm.
Een belangrijk hoofdstuk van de wet zal gaan over de
rechten van de patie¨nt. Ik spreek hier over alle vormen
van gezondheidszorg, en niet alleen over ziekenhuizen.
De juridische verhoudingen tussen gezondheidszorgver-
14
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
leners, instellingen en diensten moeten correct worden
beschreven om voor de patie¨nt een kwalitatieve en
veilige dienstverlening te waarborgen. Op deze manier
kunnen we ook vermijden dat we terechtkomen in de
Amerikaanse spiraal van aansprakelijkheidseisen waar-
door bepaalde zaken niet langer verzekerd kunnen wor-
den. Ik wil dus duidelijk een andere richting uitgaan. De
rechten van de patie¨nt moeten daarbij centraal staan,
maar niet zo dat enkel rechtbanken en advocaten er
beter van worden. Ik bied mijn excuses aan aan de
advocaten die hier eventueel aanwezig zijn.
Mijnheer Vandeurzen, u stelde een vraag over de interne
werking van ziekenhuizen. De wijziging van de departe-
mentale indeling van de ziekenhuizen vereist een aan-
passing van de wet op het ogenblik dat het nieuwe
financieringsconcept via zorgprogramma's wordt gecon-
cretiseerd. De indeling in departementen is inderdaad
grotendeels achterhaald. De patie¨nt heeft alle belang bij
een horizontale benadering waarbij de verzorging in alle
stadia rondom hem wordt opgebouwd en gestructureerd.
Ik sta dan ook volledig achter uw analyse. Natuurlijk moet
deze aanpassing van de ziekenhuiswet gebeuren in
samenspraak met de minister van Sociale Zaken, die op
dit terrein eveneens over bevoegdheden beschikt. Ik ben
bereid naar oplossingen te zoeken om de horizontale
ziekenhuisstructuur te stimuleren.
Ook voor de medische organisatie en de betrokkenheid
van de diensthoofden bij de organisatie zal de vernieu-
wing belangrijke gevolgen hebben. Het gei¨ntegreerde
ziekenhuis moet dan ook een essentieel element zijn in
een netwerk van zorgvoorzieningen. Ik heb reeds aan-
gekondigd dat ik naar aanleiding van de installatie van de
hernieuwde nationale paritaire commissie van genees-
heren en ziekenhuizen op 23 september een evaluatie
zal vragen over de realiseerbaarheid van gei¨ntegreerde
ziekenhuizen, onder meer via het statuut van de
ziekenhuisgeneesheer. U begrijpt natuurlijk dat ik nog
niet kan vooruitlopen op de resultaten. Ik denk wel dat ik
een concrete illustratie heb gegeven van de stappen die
worden gezet om de problematiek die u terecht aan de
orde hebt gesteld, aan te pakken.
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
ik dank de minister voor haar antwoord. Het belooft een
boeiende zittingsperiode te worden. Ik wil enkel nog de
hoop uitspreken dat de parlementaire initiatieven die
reeds werden genomen door meerderheid en oppositie,
meer bepaald het hoofdstuk over patie¨ntenrecht en
klachtenrecht, worden opgenomen in de besluitvorming.
Tijdens de vorige zittingsperiode is dit onderwerp al
uitvoerig behandeld in deze commissie. Het lijkt me niet
nuttig al het werk nog eens over te doen.
Minister Magda Aelvoet : Vanzelfsprekend is dat parle-
mentaire werk nuttig en zal het worden gevaloriseerd. Ik
heb die opdracht niet uit het luchtledige gegeven, maar
wel om voort te bouwen op het nuttige werk dat reeds
werd gedaan. We moeten het warm water niet uitvinden
als het reeds bestaat.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De voorzitter : Collega's, ik stel voor de mondelinge
vragen nr. 117 van de heer Danny Pieters en nr. 173 van
de heer Daniel Bacquelaine samen te voegen aangezien
zij over hetzelfde onderwerp handelen. (Instemming)
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- de heer Danny Pieters aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
en aan de minister van Justitie over
het zieken-
vervoer
(nr. 117)
- de heer Daniel Bacquelaine aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
het niet-dringend, liggend ziekenvervoer
(nr. 173)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leef-
milieu)
Questions orales jointes de :
- M. Danny Pieters a` la ministre de la Protection de la
consommation, de la Sante´ publique et de l'Environ-
nement et au ministre de la Justice sur
le transport
des malades
(n° 117)b>
- M. Daniel Bacquelaine a` la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
les services de transport non-
urgent de patients couche´s
(n° 173)b>
(La re´ponse sera donne´e par la ministre de la Protec-
tion de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement)
De voorzitter : De heer Danny Pieters heeft het woord.
De heer Danny Pieters (VU&ID) : Mevrouw de voorzitter,
ik wil eerst twee opmerkingen formuleren. Vanzelfspre-
kend vraag ik u geen commentaar over een gerechts-
HA 50
COM 016
15
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Danny Pieters
zaak. Bovendien gaat het hier opnieuw over de grenslijn
tussen het commercie¨le en het sociale. Commercieel is
niet noodzakelijk een vies woord, maar de sociale belan-
gen moeten wel de nodige aandacht krijgen.
Mijn vraag handelt over het niet dringend ziekenvervoer.
Dit verhaal heeft reeds verschillende episodes gekend.
Kort samengevat gaat het over ziekenwagens die patie¨n-
ten regelmatig vervoeren van huis naar het ziekenhuis en
terug. Er werd een klacht ingediend tegen het Rode
Kruis. Momenteel zijn er ook klachten aanhangig tegen
andere kruisverenigingen omdat ze vrijwilligers inscha-
kelen voor het ziekenvervoer. In eerste aanleg werd
beslist dat een dwangsom zou worden opgelegd aan de
kruisverenigingen indien ze hun ziekenwagens nog zou-
den gebruiken voor niet dringend ziekenvervoer. In hoger
beroep werd dit vonnis herzien. Nu is er een cassatie van
het hoger beroep. Toen er een dwangsom rustte op het
niet dringend ziekenvervoer door kruisverenigingen, zijn
burgemeesters overgegaan tot het opvorderen van een
aantal ziekenwagens. Bij nader onderzoek blijkt een
dergelijke opvordering juridisch zeer twijfelachtig te zijn.
Waarschijnlijk ontbreekt elke rechtsgrond. We dreigen nu
opnieuw in dezelfde situatie terecht te komen waarbij het
niet dringend ziekenvervoer door kruisverenigingen
wordt lamgelegd. Waarschijnlijk zal het nu wel niet mo-
gelijk zijn ziekenwagens op te vorderen. Dit zal bijgevolg
een weerslag hebben op het dringend ziekenvervoer. U
kan niet van het Rode Kruis verwachten dat het vrijwilli-
gers inschakelt die een hele dag aan een bureau moeten
wachten tot iemand een ongeval krijgt. De vrijwilligers
moeten worden beziggehouden. Dit is onmogelijk. Er
dreigt dus een probleem.
Het lijkt me belangrijk dat het ziekenvervoer uit de
commercie¨le logica wordt gehaald. Ik heb hiertoe trou-
wens reeds een wetsvoorstel ingediend. Ik beweer niet
dat zieken niet door commercie¨le vervoerders mogen
worden vervoerd, maar het dringend en niet dringend
ziekenvervoer is geen daad van koophandel. Mevrouw
de minister, deelt u deze visie ?
Bovendien is het tijd dat we in dit land komen tot een wet
op het ambulancevervoer. In alle ons omringende landen
bestaat een dergelijke regelgeving. Bovendien verneem
ik geruchten dat het koninklijk besluit tot minimale nor-
mering van de ambulances voor de Raad van State wordt
aangevochten. Anderzijds bestaan er ook plannen om de
inwerkingtreding van het koninklijk besluit van de heer
Colla te verdagen. Normaal zou dat op 1 november van
kracht worden. Dit betekent dat een ambulance in ons
land gewoon een voertuig is waarin een patie¨nt kan
worden gestopt, bijvoorbeeld een lijkwagen die wat wordt
aangepast. Moet er niet dringend een behoorlijke
ambulancewet komen ? Zal u en uw kabinet werk maken
van een meer omvattende wetgeving over ambulance-
vervoer ? Zo ja, binnen welke termijn wilt u dit trachten te
regelen ?
La pre´sidente : La parole est a` M. Daniel Bacquelaine.
M. Daniel Bacquelaine (PRL FDF MCC) : Madame la
pre´sidente, madame la ministre, le Moniteur belge du 13
aou^t 1999 a publie´ l'arre^te´ royal du 29 avril 1999 pris par
votre pre´de´cesseur, fixant un re`glement organique et les
normes auxquelles les services de transport non urgent
de patients couche´s doivent re´pondre pour e^tre agre´e´s
comme service me´dico-technique.
Or, la section de le´gislation du conseil d'Etat avait rendu
un avis tre`s ne´gatif a` propos du projet de cet arre^te´,
estimant qu'il re´glait une matie`re qui ne relevait pas de la
compe´tence de l'autorite´ fe´de´rale. Cet arre^te´ a e´te´ publie´
sans tenir compte des observations du conseil d'Etat. Il
s'ensuit que les professionnels de ce secteur viennent
d'introduire un recours en suspension et en annulation
devant le conseil d'Etat contre cet arre^te´.
Il semble que les normes impose´es par ce re`glement aux
ambulanciers soient impraticables. Ainsi en est-il en
particulier de l'obligation de disposer d'un responsable
me´dical, de l'exigence de formation qui posera proble`me
dans la mesure ou` il s'ave`re que les centres de formation
cre´e´s re´cemment ne seraient pas encore pleinement
ope´rationnels du co^te´ francophone, de l'exigence de
mise en conformite´ des ambulances dans un de´lai de
douze mois qui ne´cessitera des investissements extre^-
mement importants pendant une pe´riode relativement
courte.
Face a` cette situation, madame la ministre, ne serait-il
pas possible de rapporter, avant son entre´e en vigueur,
cette mesure adopte´e par votre pre´de´cesseur et d'enga-
ger une concertation avec les professionnels. Je sais
d'ailleurs que vous les avez rencontre´s re´cemment afin
de de´gager une solution qui soit plus praticable.
Je ne remets nullement en cause l'ide´e d'organiser le
transport des personnes, mais il faudrait peut-e^tre revoir
les de´cisions prises afin de rendre celui-ci effectivement
praticable sur le terrain, sans mettre en pe´ril les socie´te´s
ou les particuliers qui s'occupent de transport non urgent
de patients couche´s. Ainsi, l'objectif d'efficacite´ serait
atteint tout en permettant la faisabilite´ de l'ope´ration sur
le terrain.
La pre´sidente : La parole est a` la ministre.
Mme Magda Aelvoet, ministre : Madame la pre´sidente,
je re´pondrai aux deux interpellateurs.
Il est vrai que l'arre^te´ royal fixant une re´glementation
organique et les normes auxquelles les services de
transport non urgent de patients couche´s doivent re´pon-
dre pour e^tre agre´e´s comme service me´dico-technique
lourd au sens de l'article 44 de la loi sur les ho^pitaux,
coordonne´ le 7 aou^t 1987, a e´te´ adapte´ sur un certain
16
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
nombre de points en fonction des remarques formule´es
par le conseil d'Etat. Toutefois, toutes les remarques du
conseil d'Etat n'ont pas e´te´ inte´gre´es dans l'arre^te´ royal
publie´. Mais ceci est de la responsabilite´ politique de
M. Colla.
Plusieurs recours ont e´te´ introduits, non seulement par le
secteur concerne´, mais e´galement par la Communaute´
flamande, qui estime que cet arre^te´ se situe dans la zone
grise entre le pre´ventif et le curatif. La Communaute´
flamande estime donc que la compe´tence fe´de´rale a e´te´
outrepasse´e.
Cet arre^te´ est donc en difficulte´. Comme vous venez de
le dire, j'ai eu un contact avec plusieurs acteurs, notam-
ment des ambulanciers prive´s et des repre´sentants de la
Croix-Rouge. Nous sommes tous d'accord pour deman-
der la suspension de cet arre^te´ afin de nous e´viter d'e^tre
confronte´s a` des difficulte´s insurmontables. Celles-ci
nai^traient tant sur l'aspect des compe´tences, qu'en ce
qui concerne les exigences de formation telles que
de´finies dans le cadre de cet arre^te´, alors qu'aucun
institut de formation ne propose le programme de´fini
dans cet arre^te´. A plusieurs niveaux, on nous dit que la
mise en pratique de cet arre^te´ est impossible.
C'est la raison pour laquelle j'ai pris contact avec mon
colle`gue Vandenbroucke, qui est co-responsable de cet
arre^te´, afin de faire le ne´cessaire pour que cet arre^te´
n'entre pas en vigueur. Donc, contrairement a` ce que
vous venez d'affirmer, il n'est pas trop tard puisque cet
arre^te´ n'est pas en vigueur. Il devait entrer en vigueur le
1er novembre 1999. J'ai pris les initiatives ne´cessaires
pour le suspendre.
Mais cela ne re`gle e´videmment pas le fond des proble`-
mes. Il est absolument ne´cessaire de clarifier davantage
les compe´tences de chacun. C'est pourquoi j'ai pre´vu
d'avoir des contacts avec mes homologues des commu-
naute´s pour aboutir a` un accord. Car il n'est rien de plus
inutile que de prendre un arre^te´ qui sera ensuite casse´.
Cela ne fait qu'augmenter les proble`mes d'application.
A ce stade-ci, je ne puis toutefois pas vous dire quand
nous aurons mis en commun tous les proble`mes qui se
posent quant a` l'application de cet arre^te´. Je re´pe`te donc
que j'ai entrepris les de´marches ne´cessaires pour que
cet arre^te´ n'entre pas en vigueur d'une fac¸on boiteuse.
J'organise e´galement le contact politique avec les com-
munaute´s et re´gions, afin de faire le point sur la situation
et d'aboutir a` un accord.
Monsieur Pieters, quant a` lui, m'interroge une fois de plus
sur ce fameux arre^t de la Cour de Cassation.
Ik maak een onderscheid tussen het juridische aspect
van de zaak en de politieke vraagstelling die ik op lange
termijn verder dien te onderzoeken.
Een eerste punt is het juridische aspect van de zaak. Ik
wacht op een uitspraak van het hof van beroep dat na
een arrest van Cassatie opnieuw een uitspraak moet
vellen van een ander hof van beroep. Ik zal nagaan op
welke wijze zij met de argumenten van het Hof van
Cassatie omgaan.
Er zijn op het juridisch vlak geen nieuwe elementen in
deze zaak die kunnen rechtvaardigen dat aan de basis-
beginselen van het Wetboek van Koophandel wordt
geraakt; dat valt ook buiten het strikte bevoegdheids-
domein van de minister van Volksgezondheid.
Bij navraag blijkt dat Het Rode Kruis zich zou kunnen
neerleggen bij een uitspraak van het hof van beroep dat
het ziekenvervoer wel kan worden beschouwd als een
daad van koophandel, omdat het ziekenvervoer ook door
Het Rode Kruis mag worden verricht vermits het niet
dringend, liggend vervoer een bijkomstige of onderge-
schikte handelsactiviteit is en omdat de opbrengsten uit
het ziekenvervoer worden aangewend ter verwezenlij-
king van het niet-economisch oogmerk dat Het Rode
Kruis als organisatie nastreeft. Het Rode Kruis ziet geen
problemen op voorwaarde dat wordt aanvaard dat deze
organisatie als bijkomstige activiteit hiermee verder kan
gaan, zonder dat daarmee het hoofddoel, dat uiteraard
van niet-economische aard is, in het gedrang komt.
Integendeel, de inkomsten die Het Rode Kruis haalt uit
deze activiteit worden opnieuw in de hoofdactiviteit gei¨n-
vesteerd.
U suggereert dat deze activiteiten een zodanig eigen
specifiek karakter vertonen dat het besluit moet worden
getrokken dat het niet zomaar onder de wetten op de
koophandel valt.
Met de huidige gegevens en de juridische gronden
waarover ik nu beschik, kan ik op die vraag nu geen meer
fundamenteel antwoord geven. Ik ben het wel met u eens
dat inzake de problematiek van het omgaan met niet-
commercie¨le activiteiten in deze sector ook vrijwilligers-
werk mogelijk moet zijn. Het is volgens mij zeer belangrijk
dat het vrijwilligerswerk alle kansen moet kunnen behou-
den in deze zeer gecommercialiseerde wereld. Hoe de
afbakening daarvan moet geschieden is een zaak
waarop ik als minister van Volksgezondheid niet kan
vooruitlopen.
Dit is een algemeen politiek probleem dat ook een
aanpak vergt van de wetten op de koophandel. De
regering zal moeten nagaan hoe ze de verschillende
spelers op het terrein binnen een totaalconcept kansen
kan blijven geven. U moet wel beseffen dat het onmoge-
lijk is om de commercie¨le activiteit in deze sector uit te
schakelen. We zitten hier natuurlijk wel weer met de
grens tussen het commercie¨le en het sociale. Enerzijds
moeten de wetten op de koophandel worden nageleefd,
maar anderzijds moet het mogelijk blijven dat niet com-
HA 50
COM 016
17
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
mercie¨le actoren een bijdrage leveren. Ik ben bereid
deze zaak ten gronde te bekijken, maar ik kan op dit
ogenblik niet meedelen hoe ver mijn engagement zal
reiken. Deze zaak vergt immers overleg met mijn
collega's.
La pre´sidente : La parole est a` M. Danie¨l Bacquelaine.
M. Daniel Bacquelaine (PRL FDF MCC) : Madame la
pre´sidente, la re´ponse de Mme la ministre me satisfait
pleinement. Elle adopte une mesure sage puisqu'elle
suspend cet arre^te´ en attendant, d'une part, de trouver
un accord de coope´ration avec les entite´s fe´de´re´es et,
d'autre part, de pouvoir assurer la formation ne´cessaire
pour appliquer cet arre^te´.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, de heer
Pieters maakte een opmerking over de opvordering van
ziekenwagens door burgemeesters. Men heeft me mee-
gedeeld dat die opvordering noodzakelijk was aangezien
verschillende gebieden niet werden aangedaan door
prive´-ambulancediensten. Zonder opvorderingen zouden
zich dan ook ernstige problemen hebben voorgedaan op
het vlak van volksgezondheid.
Ik weet niet op welke rechtsgrond deze opvorderingen
steunen, maar het lijkt me vanzelfsprekend dat het
belang van de patie¨nt centraal staat. Hij moet immers
tijdig in een ziekenhuis geraken. Indien er voor dergelijke
opvorderingen een rechtsgrond nodig is, moeten we
nagaan in welke wetgeving we het gemakkelijkst een
oplossing kunnen vinden. Ik moet dit aspect wel nader
onderzoeken. U maakte er trouwens geen gewag van in
uw vraag, mijnheer Pieters.
De voorzitter : De heer Danny Pieters heeft het woord.
De heer Danny Pieters (VU&ID) : Mevrouw de voorzitter,
ik zou graag nog enkele opmerkingen formuleren. Ten
eerste, ik heb vooraf duidelijk gezegd dat ik geen com-
mentaar wenste over een gerechtelijke uitspraak. Ik kan
het overzicht dat de minister over het verder verloop van
het gerechtelijk onderzoek schetste dan ook niet als een
antwoord op mijn vraag beschouwen.
Ten tweede antwoordde de minister dat de regering nog
overleg moet plegen over de gevolgen van een wijziging
van het Wetboek van Koophandel. Ik richtte mij met mijn
vraag echter zowel tot de minister van Justitie als tot de
minister van Volksgezondheid. Ik kan het antwoord van
de minister bijgevolg niet aanvaarden. Ik verwijt de
minister niets, maar ik vraag wel dat in het verslag wordt
opgenomen dat de regering en de bevoegde ministers
niet antwoorden op mijn vraag.
Ten derde beschouw ik het niet als een goede zaak dat
de minimale normering van de kwaliteit van het
ambulancevervoer wordt opgeheven. Natuurlijk zullen
zowel de commercie¨le verenigingen als de kruisvereni-
gingen waaraan deze verplichtingen werden opgelegd
gelukkig zijn met deze opheffing. Dit neemt echter niet
weg dat zieken binnenkort opnieuw kunnen worden
vervoerd in corbillards en pickuptrucks. Met de huidige
toestand gaan we dus terug naar af. Ik heb begrip voor
de bevoegdheidsverdeling, maar laten we hier snel werk
van maken. Zo niet, komen we terecht in een situatie
waarin iedereen gelukkig is omdat er niets genormeerd
is. Moet er misschien eerst een patie¨nt sterven omdat hij
zogezegd niet dringend moet worden vervoerd, vooraleer
men ontdekt dat er een probleem rijst met betrekking tot
de kwaliteit van het ambulancevervoer ? Blijkbaar is dit
nodig vooraleer er in ons land iets in beweging komt.
Ten vierde heb ik niet vernomen wat het standpunt van
de regering is over het uitvaardigen van een globale
ambulancewet. Ik heb ook niet vernomen welke houding
de regering zal aannemen met betrekking tot de wijziging
van het Wetboek van Koophandel. Ik hoop dat het
parlement alle vrijheid krijgt om initiatieven te ontwikke-
len.
De voorzitter : Dit debat zal wellicht in de toekomst
worden voortgezet aangezien ook de minister initiatieven
heeft aangekondigd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Luc Goutry aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu over
de besluiten in uitvoering van de
zogenoemde Pax Medica
(nr. 84)
Question orale de M. Luc Goutry a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement sur
les arre^te´s pris en exe´cu-
tion de la Pax Medica
(n° 84)
De voorzitter : De heer Luc Goutry heeft het woord.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de minister, tussen het strijdgewoel in wil ik
even een korte, punctuele vraag stellen over de uitvoe-
ring van de Pax Medica. Er werden een aantal zaken
afgesproken die in koninklijke besluiten zouden worden
uitgevoerd. Er zijn reeds een aantal koninklijke besluiten
verschenen, onder meer het koninklijk besluit van 16 juni
1999 over samenwerkingsakkoorden tussen huisartsen
en specialisten, het koninklijk besluit over de evaluatie
van de medische praktijkvoering en de samenstelling van
18
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Luc Goutry
de afdeling artsen binnen de Hoge Raad voor de
gezondheidsberoepen en een aantal koninklijke beslui-
ten van 8 september 1999 ter uitvoering van de beruchte
wet van 10 december 1997 over de Pax Medica.
Nochtans werd nog niet alles geregeld. Geneesheren
zouden hun opleidingsjaren niet in rekening mogen bren-
gen voor hun rustpensioen. De opleidingsjaren worden
dus niet gelijkgesteld met normale gewerkte jaren die
recht geven op pensioen. Rekening houdend met de
bedoeling van de Pax Medica en het akkoord dat binnen-
kort zal worden gesloten, moet de inhoud van de Pax
Medica zo goed mogelijk worden uitgevoerd. Mevrouw
de minister, hoe ver staat het met dit onderdeel van de
Pax Medica ? Wordt er een koninklijk besluit voorbe-
reid ? Zo ja, wanneer zal het worden bekendgemaakt ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, mijn-
heer Goutry, het koninklijk besluit waarover u het hebt,
dat de problemen moest regelen inzake de rust- en
overlevingspensioenen van zelfstandigen en waarin ook
de problemen van de geneesheren zouden worden ge-
regeld, behoorde tot de bevoegdheid van minister Colla.
Hij was immers tegelijkertijd minister van Volksgezond-
heid en van Pensioenen. Aangezien ik niet de minister
van Pensioenen ben - dat is de heer Vandenbroucke -
kan ik niet antwoorden op uw vraag. Ik kan u evenwel
meedelen dat de heer Colla, in zijn hoedanigheid van
minister van Pensioenen, de Koning nooit heeft verzocht
dit koninklijk besluit te ondertekenen. Als gevolg van de
nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen de ministers wor-
den de bevoegdheden van Volksgezondheid en Pensioe-
nen niet in dezelfde persoon verenigd. Het ontwerp van
koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit
van 22 december 1967, houdende het algemeen regle-
ment betreffende het rust- en overlevingspensioen van
zelfstandigen valt nu onder de verantwoordelijkheid van
de minister van Pensioenen, met name de heer Frank
Vandenbroucke.
De voorzitter : De heer Luc Goutry heeft het woord.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de minister, ik dacht dat ik een zeer onschul-
dige vraag had gesteld, maar blijkbaar is dat niet het
geval. Ik begrijp het niet goed. Het sluiten van de Pax
Medica behoorde volkomen tot de bevoegdheid van de
minister van Volksgezondheid. Uw voorganger, de heer
Colla, heeft terzake onderhandeld. De eisen van de
geneesheren waren hierin opgenomen en werden be-
krachtigd in de wet van 10 december 1997. Als daaraan
werd tegemoetgekomen, waren zij bereid de vrede te
bewaren en de akkoorden en de conventies verder toe te
passen. Nu blijkt een onderdeel van de wetgeving,
belangrijk voor de assistenten-geneesheren, niet te wor-
den uitgevoerd omdat u niet bevoegd bent voor Pensioe-
nen. Het gaat enkel om de erkenning van een periode
van activiteit die later wordt gelijkgesteld met arbeid. Op
zich heeft dit geen enkele implicatie op de pensioen-
wetgeving. Op het ogenblik dat die jaren worden gelijk-
gesteld, vallen ze onder de gewone pensioenwetgeving.
Er moet dus in de pensioenwetgeving niets veranderen
om dit te kunnen regelen. Enkel de periode moet worden
gelijkgesteld met een periode van normale arbeid, die
recht geeft op pensioen. Het gaat hier immers om de
uitvoering van de Pax Medica. Aangezien hij bij wet is
vastgelegd, veronderstel ik dat hij tot de overgenomen
bevoegdheden van deze regering behoort, tenzij ik het
verkeerd voor heb.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Magda Aelvoet : Mijnheer Goutry, niet alle on-
derdelen van de Pax Medica behoren tot de bevoegdhe-
den van de minister van Volksgezondheid. Ik heb daar-
omtrent
contact
gehad
met
de
directie
van
de
geneeskundepraktijk, die mij in alle duidelijkheid heeft
gezegd dat de kwestie van de gelijkstelling moet worden
geregeld in het koninklijk besluit van 22 december 1967,
houdende het algemeen reglement betreffende het rust-
en overlevingspensioen van de zelfstandigen. Mijnheer
Goutry, overigens zou ik er willen op wijzen dat u zelf in
uw vraag zeer duidelijk zegt dat het om dat bepaalde
koninklijk besluit gaat en om geen ander.
De heer Luc Goutry (CVP) : Mevrouw de minister, ik
weet niet goed hoe we dit verder zullen aanpakken. Deze
materie is dus mee opgenomen in de Pax Medica. Ik wil
aannemen dat u dat koninklijk besluit niet hoeft uit te
werken, maar ik verwachtte dat u tenminste zou hebben
gezegd dat u er als minister van Volksgezondheid op
staat dat de Pax Medica wordt uitgevoerd. U had kunnen
antwoorden dat u zich in verbinding ging stellen met uw
collega om erop aan te dringen dat dat koninklijk besluit
wordt geregeld.
Minister Magda Aelvoet : Dit is een zware uitspraak. Ik
zal minister Vandenbroucke op de hoogte brengen van
de standpunten van de heer Goutry.
Mijnheer Goutry, u hebt gevraagd een stand van zaken
mee te delen.
Ik heb geantwoord dat ik dit niet kan uitvoeren.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
HA 50
COM 016
19
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- de heer Jo Vandeurzen aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
de ondertekening van de Conventie voor de
rechten van de mens en de bio-geneeskunde
(nr. 121)
- de heer Koen Bultinck aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
de ondertekening van de Conventie voor de
rechten van de mens en de bio-geneeskunde
(nr. 177)
- de heer Etienne De Groot aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
de Conventie inzake de rechten van de mens en
bio-geneeskunde van de Raad van Europa
(nr. 206)
Questions orales jointes de :
- M. Jo Vandeurzen a` la ministre de la Protection de la
consommation, de la Sante´ publique et de l'Environ-
nement sur
la signature de la Convention sur les
droits de l'homme et la biome´decine
- M. Koen Bultinck a` la ministre de la Protection de la
consommation, de la Sante´ publique et de l'Environ-
nement sur
la Convention sur les droits de l'homme
et la biome´decine
- M. Etienne De Groot a` la ministre de la Protection de
la consommation, de la Sante´ publique et de l'Envi-
ronnement sur
la Convention du Conseil de l'Eu-
rope sur les droits de l'homme et la biome´decine
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de minister, collega's, de problematiek is niet
nieuw.
In 1996 heeft het comite´ van ministers van de Raad van
Europa de tekst van het Verdrag inzake de rechten van
de mens en de bio-geneeskunde goedgekeurd. Deze
belangrijke tekst werd aan de lidstaten ter ondertekening
en ratificatie voorgelegd.
Het verdrag over bio-ethische kwesties is een bijzonder
belangrijk document dat een basis kan zijn om een
regelgeving uit te werken inzake de problematiek van de
menselijke waardigheid versus de bio-geneeskunde.
Tijdens de vorige legislatuur heeft de Senaat diepgaande
debatten gevoerd over een aantal ethische problemen. Ik
hoop dat we deze discussies niet opnieuw gaan voeren.
De Senaat heeft de grote vraagstukken inzake samenle-
vingsvormen behandeld.
Op 9 juli 1998 keurde de Senaat terzake een resolutie
goed die tot doel heeft de Belgische regering die zich bij
de goedkeuring van de tekst heeft onthouden, aan te
manen de tekst alsnog te ondertekenen. De tekst behan-
delt onder meer de problematiek van de bescherming
van het embryo en het verbod op wetenschappelijk
onderzoek op een embryo. De resolutie dringt er even-
eens op aan dat de regering een regelgeving terzake
uitwerkt.
De CVP-Senaatsfractie heeft de regering aangemaand
het Verdrag te ondertekenen.
Voormalig minister Colla voerde aan dat de Belgische
regering het Verdrag niet had goedgekeurd omwille van
een aantal knelpunten onder meer inzake de afwezigheid
van een regelgeving inzake de medisch begeleide be-
vruchting en de bescherming van het embryo en de
daaraan verbonden discussie over de toelaatbaarheid
van wetenschappelijk onderzoek op een embryo.
Mevrouw de minister, het Verdrag bevat echter andere
belangrijke bepalingen zoals de noodzakelijke wils-
uitdrukking van de patie¨nt, bepalingen inzake de bio-
geneeskunde, de privacy en de patie¨ntenrechten.
Mevrouw de voorzitter, de heer De Groot heeft als
Vlaams parlementslid voormalig minister-president Van
den Brande over deze problematiek ondervraagd.
minister-president Van den Brande heeft geantwoord dat
de Vlaamse regering geen bezwaar had tegen een
grondig debat. Bovendien heeft hij bevestigd dat de
Vlaamse regering de elementen uit het Verdrag zou
goedkeuren die tot haar bevoegdheidsdomein behoren
zodat de federale regering het Verdrag zou kunnen
ondertekenen.
Het Verdrag laat toe dat een lidstaat bezwaren heeft
tegen een aantal deelaspecten van het Verdrag.
Tijdens deze nieuwe legislatuur moet worden gepolst
naar de intenties en de standpunten van de regering
omtrent deze belangrijke problematiek.
Uit de informatie waarover ik beschik blijkt dat 28 Staten
de tekst van het Verdrag goedkeurden en, gelet op wie
zijn goedkeuring gaf, is het duidelijk dat zulks weinig te
maken had met socialistische, liberale of zelfs christelijke
ideologiee¨n, maar dat heel wat Europese landen de
inhoud van deze tekst beschouwen als de basis inzake
ethische normering. De niet-goedkeuring van het Ver-
drag getuigt helemaal niet van progressiviteit noch van
bezorgdheid omtrent de bescherming van de menselijke
waardigheid.
Momenteel werd het Verdrag reeds door zes landen
geratificeerd, waarvan vijf landen lid zijn van de Raad van
Europa, wat betekent dat werd voldaan aan de voorwaar-
den om het Verdrag uitvoerbaar te maken. Immers, vijf
ratificaties van lidstaten volstaan. Het Verdrag zal aldus
in werking treden op 1 december 1999.
20
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Jo Vandeurzen
Ik had graag het standpunt van de regering terzake
gekend. Zal de regering de conventie ondertekenen ?
Zelfs daarover bereikte Belgie¨ geen consensus.
Wat de problematiek van de bescherming van het em-
bryo betreft werd tijdens de vorige legislatuur zowel in de
Kamer als in de Senaat gezocht naar een consensus
omtrent een wetgevend initiatief. Ik hoop trouwens dat
voor alle ethische thema's een Octopusconsensus zal
worden gevonden, al twijfel ik eraan. Is de regering
zinnen terzake nieuwe initiatieven te nemen ? In dat
verband werd gepoogd het koninklijk besluit van minister
Colla, over reproductieve geneeskunde, waarin de pro-
grammatie en de erkenningscriteria voor een centra voor
begeleide bevruchting werd vastgelegd, te vernietigen.
Trouwens, mocht ik een inventaris maken van alle initia-
tieven dienaangaande die men tracht uit te stellen of te
vernietigen, dan zou dat een lijvig bundel zijn.
Hoe dan ook, ik had graag geweten of het thans de
bedoeling is terzake initiatieven te nemen en zo ja,
wanneer ? Tijdens de vorige legislatuur was men op dit
terrein al ver gevorderd en werden er reeds hoorzittingen
georganiseerd, waarvan in de Senaat een rapport werd
ingediend.
Zal de minister ook op andere punten van de conventie
regelgevend optreden of voorstellen doen of voorzien in
een specifieke Belgische regeling ?
Ik verwacht van de minister dus een standpunt omtrent
de ondertekening van de conventie, over de bescher-
ming van het embryo en inzake andere punten van het
Verdrag.
- Voorzitter : de heer Philippe Seghin
De voorzitter : De heer Koen Bultinck heeft het woord.
De heer Koen Bultinck (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag handelt even-
eens over de conventie voor de rechten van de mens en
de bio-geneeskunde.
In de regeringsverklaring wordt bepaald :
De bio-
wetenschap en de bio-geneeskunde hebben de voorbije
jaren een onwaarschijnlijke vooruitgang geboekt. Funda-
menteel ingrijpen op het menselijk zijn is mogelijk gewor-
den. Toch is men er in ons land niet in geslaagd te
voorzien in een degelijke wet en regelgeving die passen
in een pluralistische, moderne en democratische maat-
schappij
. Wat verder staat te lezen : Het parlement
moet zijn volle verantwoordelijkheid opnemen wat deze
thema's betreft en het zou moeten gebeuren op basis
van ieders individueel geweten en overtuiging
. Nog wat
verder staat te lezen :
Specifiek met betrekking tot het
thema bio-ethiek en de vorig jaar in de Senaat goedge-
keurde resolutie over het verdrag voor de rechten van de
mens en de bio-geneeskunde, wat het onderzoek speci-
fiek op embryo's in vitro betreft, kunnen de standpunten
van het raadgevend comite´ voor de bio-ethiek als basis
dienen
.
Vandaar, mevrouw de minister, dat wij willen polsen naar
uw intenties omtrent een aantal bio-geneeskundige dos-
siers.
Wij stellen vast dat het gebrek aan een wettelijk kader
inzake een aantal bio-geneeskundige toepassingen als
het ware een vacuu¨m cree¨ert dat uiteindelijk willekeur en
misbruik niet uitsluit.
De leemten in de bestaande wetgeving vormden ook de
voornaamste oorzaak van het feit dat de vorige Belgische
regering, in tegenstelling tot de regering van 22 andere
Europese landen, niet overging tot de ondertekening van
de Conventie inzake de rechten van de mens en de
bio-geneeskunde. Daarnaast vormde voor de vorige Bel-
gische regering ook nog het artikel 18 van de Conventie
een obstakel voor de ondertekening ervan. In dat artikel
wordt immers bepaald dat de ondertekenende lidstaten
van de Raad van Europa zich akkoord verklaren met het
principe dat de creatie van menselijke embryo's voor
wetenschappelijke doeleinden verboden moet zijn.
Sommige wetenschapslui en politici stellen de vrijheid
van het wetenschappelijk onderzoek voorop en vinden
om die reden dat de Conventie op dat vlak te verregaand
is. Anderen wijzen er dan weer op dat de creatie van
embryo's voor wetenschappelijke doeleinden eigenlijk
niet kan omdat het volgens hen een schending is van de
waardigheid van het menselijke leven.
Dat er inderdaad grote verdeeldheid is en blijft onder
wetenschapslui, mochten wij hier vorig jaar nog vaststel-
len, toen de commissie voor de Volksgezondheid op 20
oktober 1998 een hoorzitting hield, meer specifiek over
de problematiek van de overtallige embryo's die ontstaan
bij allerlei processen van medisch begeleide voortplan-
ting, onder andere bij in vitro-fertilisatie. Doordat er tot op
dat ogenblik in Belgie¨ geen wettelijke regeling voor het
onderzoek op embryo's bestond, kon de Belgische rege-
ring zich niet beroepen op artikel 36 van de Conventie.
Dit artikel laat specifiek een aantal ondertekenende par-
tijen toe om voorbehoud te maken bij sommige bepalin-
gen van het Verdrag indien de reeds bestaande nationale
wetgeving strijdig is met deze bepalingen.
Voor het Vlaams Blok is het onaanvaardbaar dat de
nalatigheid van de Belgische wetgever hier als excuus
zou worden ingeroepen om de Conventie niet te onder-
tekenen. Wij stellen vast dat er maatschappelijk een
grote consensus bestaat over het feit dat misbruik van
embryonaal onderzoek voor financie¨le of andere doelein-
den tot elke prijs moet worden vermeden. Het Vlaams
Blok vindt dan ook dat de goedkeuring van de principie¨le
HA 50
COM 016
21
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Koen Bultinck
uitgangspunten van de Conventie onontbeerlijk is. De
Conventie biedt de nodige waarborgen tegen mogelijke
uitwassen van de bio-geneeskunde, daar ze duidelijk de
primauteit van het menselijk wezen poneert. Het belang
en het welzijn van de mens moet voorrang hebben op het
louter belang van de maatschappij of van de weten-
schap. De Conventie onderstreept de noodzaak van het
respect voor het menselijk leven, als individu of deel
uitmakend van de menselijke soort. Op die manier wordt
trouwens verhinderd dat, in naam van de vrijheid van de
wetenschap, de vrijheid en de waardigheid van de mens
zouden worden aangetast. Het Vlaams Blok is dan ook
blijvend van oordeel dat de Belgische regering zo snel
mogelijk deze Conventie alsnog dient te ondertekenen.
Mevrouw de minister, hierbij had ik uiteraard graag een
aantal zeer concrete vragen gesteld.
Ten eerste, wat is er gebeurd met de vraag van de
Senaat om haar aanbevelingen, zoals geformuleerd in de
resolutie betreffende het Verdrag van de Raad van
Europa inzake de rechten van de mens en de bio-
geneeskunde, wat het onderzoek specifiek op embryo's
in vitro betreft, vo´o´r 31 december 1998 in een wet om te
zetten ?
Ten tweede, overweegt de nieuwe regering wetgevende
initiatieven op het vlak van de bio-geneeskunde, of is de
regering de mening toegedaan dat de enkele koninklijke
besluiten, die nog door uw voorgangers Colla en De
Galan werden uitgevaardigd met betrekking tot zorg-
programma's inzake reproductieve geneeskunde, kun-
nen volstaan ? Als de regering inderdaad van plan is
ruimere initiatieven te nemen, zouden wij uiteraard graag
weten welke initiatieven en welke tijdstabel men daarop
plaatst.
Ten derde, welke houding neemt de regering aan met
betrekking tot de creatie van menselijke embryo's voor
wetenschappelijk onderzoek, met andere woorden het
beruchte artikel 18 van de Conventie ?
Ten vierde, mevrouw de minister, u hebt in een interview
met De Standaard van 8 oktober jongstleden verklaard
dat de goedkeuring van de Conventie inzake mensen-
rechten en bio-geneeskunde een dringend dossier is.
Vandaar uiteraard een vrij logische vraag : wat is de
huidige regering van plan ? Is ze inderdaad van plan om
toch nog over te gaan tot de ratificatie van bovenge-
noemde Conventie ?
De voorzitter : De heer Etienne De Groot heeft het
woord.
De heer Etienne De Groot (VLD) : Mijnheer de voorzit-
ter, aangezien blijkbaar drie leden vragen hebben met
betrekking tot hetzelfde onderwerp en gezien het feit dat
ik als derde spreker het woord krijg, zal u het mij
vergeven wanneer ik sommige feiten nogmaals herhaal.
Mevrouw de minister, op 4 april 1997 ondertekenden 21
van 40 lidstaten van de Raad van Europa de Conventie
inzake de rechten van de mens en de bio-geneeskunde.
Omwille van een gebrek aan consensus over het artikel
18 van de Conventie, dat handelt over het onderzoek op
embryo's, kon Belgie¨ de Conventie niet ondertekenen.
Hoewel artikel 36 van de Conventie de lidstaten de
mogelijkheid biedt bij de ondertekening van de Conventie
voorbehoud te maken voor e´e´n artikel wanneer de be-
staande nationale wetgeving in strijd is met het desbe-
treffende artikel, kon Belgie¨, door een gebrek aan Bel-
gische wetgeving terzake, dit artikel niet aanwenden en
bijgevolg niet overgaan tot de ondertekening van de
Conventie.
In de Senaat werd op 9 juli 1998 een voorstel van
resolutie goedgekeurd betreffende het verdrag van de
Raad van Europa inzake de rechten van de mens en de
bio-geneeskunde wat het onderzoek van embryo's be-
treft. De maandenlange besprekingen in de commissie
voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat, die
geleid hebben tot het concipie¨ren van dit voorstel van
resolutie, maakten duidelijk dat met betrekking tot de
problematiek van het onderzoek op embryo's een groot
juridisch vacuu¨m heerst. Het onderzoek op embryo's
gebeurt in Belgie¨ in de centra voor menselijke erfelijkheid
en de centra voor medisch begeleide voortplanting waar-
van er in ons land respectievelijk 9 en 35 zijn.
De sector van de centra voor menselijke erfelijkheid is
geregeld door het koninklijk besluit van 14 december
1987; de sector van de centra voor de medisch geleide
voortplanting ontbeert daarentegen een wettelijke omka-
dering. Controle op de kwaliteit van de dienstverlening
van de medische praktijk is bijgevolg onbestaande.
Tevens moet een wetgeving worden geconcipieerd die
bepaalt welke de bestemming kan zijn van de overtallige
embryo's die binnen het kader van een in vitro-
behandeling worden aangemaakt, maar niet worden in-
geplant. Hierbij moeten duidelijk omschreven ethische
voorwaarden worden bepaald met betrekking tot het
vernietigen van het embryo, het anoniem ter beschikking
stellen van het embryo voor een ander koppel en het ter
beschikking stellen van het embryo voor de wetenschap.
Daarnaast moet een wettelijke omkadering worden ge-
cree¨erd inzake de research op embryo's. Hierin moet
onder meer worden bepaald dat onderzoek op embryo's
tot het strikt noodzakelijke wordt beperkt en slechts is
toegelaten indien de vereiste resultaten langs geen an-
dere weg, zoals met proeven op dierlijke embryo's of
ander celmateriaal, kunnen worden verkregen.
Graag kreeg ik van de minister een antwoord op de
volgende vragen. Welke initiatieven zal ze nemen met
betrekking tot de centra voor medisch begeleide voort-
planting en meer bepaald inzake de programmatie van
de centra, het bepalen van kwaliteitsnormen en het
22
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Etienne De Groot
organiseren van de controle op de dienstverlening ? Zal
de minister initiatieven nemen om een wettelijk kader te
cree¨ren voor het statuut van de overtallige embryo's die
bij een in vitro-behandeling worden aangemaakt, maar
niet worden ingeplant ? Zal de minister initiatieven ne-
men om een wettelijke kader uit te werken inzake de
research op embryo's ? Binnen welk tijdsbestek meent
de minister deze initiatieven te nemen ? Binnen welk
tijdsbestek zal Belgie¨ volgens de minister kunnen over-
gaan tot het ondertekenen van de Conventie inzake de
rechten van de mens en de bio-geneeskunde van de
Raad van Europa ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Magda Aelvoet : Mijnheer de voorzitter, vele
collega's hebben er reeds op gewezen dat de conventie
inzake bio-ethiek ondertussen het vereiste aantal ratifi-
caties heeft bereikt en op 1 december aanstaande in
werking zal treden in de landen die ze hebben onderte-
kend en geratificeerd. Voor bijzonderheden omtrent de
redenen waarom Belgie¨ de conventie niet heeft onderte-
kend, verwijs ik uiteraard naar het tweede advies van het
raadgevend comite´ voor de bio-ethiek, dat uitgebreid
werd geciteerd in de Senaatsresolutie.
Met betrekking tot het aantal landen die de conventie
hebben ondertekend is het belangrijk om erop te wijzen
dat een aantal Europese landen die ook ernstige
ethische standaarden hanteren, de conventie niet heb-
ben ondertekend. Ik denk hierbij aan landen als Duits-
land, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en zelfs
de Heilige Stoel.
De inperking van het onderzoek op embryo's vormde de
grote struikelblok voor de Belgische ondertekening van
de conventie. Artikel 18, paragraaf 2, stelt een verbod in
op
het
cree¨ren
van
embryo's
voor
onderzoeks-
doeleinden.
Momenteel
worden
vooral
overtallige
embryo's van IVF-centra gebruikt. Door de verfijning van
de IVF-technieken zullen er steeds minder overtallige
embryo's zijn. Daarom wordt in een aantal kringen het
belang van embryo's die speciaal voor onderzoeks-
doeleinden worden gecree¨erd, als zeer vitaal gezien.
De conventie voorziet inderdaad in de mogelijkheid ze te
ondertekenen en een voorbehoud te maken bij e´e´n of
ander onderdeel. De moeilijkheid bestaat er echter in dat
indien men een voorbehoud maakt, men moet beschik-
ken over een ter zake sluitende nationale wetgeving. Ik
citeer nu uit de Franse tekst : 'Tout e´tat et la Com-
munaute´ Europe´enne peuvent, au moment de la signa-
ture de la pre´sente convention ou du de´pot de
l'instrument de ratification, d'acceptation, d'approbation
ou d'adhe´sion, formuler une re´serve au sujet d'une
disposition particulie`re de la convention dans la mesure
ou` une loi, alors en vigueur sur son territoire, n'est pas
conforme a` ces dispositions'.
Dat vormt nu net ons probleem. Verscheidene landen,
waaronder Denemarken en Turkije, hebben van dit recht
gebruik gemaakt. Noch in het raadgevend comite´ van de
bio-ethiek, noch in de senaatsresolutie van 1998 werden
voldoende eensgezinde standpunten geformuleerd over
de verschillende houdingen inzake de delicate proble-
men betreffende onder andere de embryo's. Daardoor
kon de vorige regering binnen de door de resolutie
gestelde termijn bij wet de mogelijkheid niet scheppen
om de conventie te ondertekenen met voorbehoud.
Mijnheer Bultinck, u had uw vraag over de senaats-
resolutie beter gesteld aan de vorige regering. Op basis
van de toenmalige resolutie had ze de zaak voor 31
december moeten klaren. Ze heeft dat niet gedaan.
Hetzelfde antwoord geldt uiteraard ook voor de heer
Vandeurzen. Zolang Belgie¨ de conventie niet heeft on-
dertekend, kan het aanvullend protocol, dat een verbod
op menselijke klonering inhoudt, niet worden onderte-
kend. Het e´e´n hangt uiteraard met het andere samen.
Zoals de heer Bultinck terecht heeft gezegd, heeft deze
regering bij de regeringsonderhandelingen de duidelijke
keuze gemaakt de regeringsmacht niet te gebruiken om
een beslissing in de ene of andere zin door te drukken.
We laten aan het parlement de volle bevoegdheid. Ik was
bij die onderhandelingen aanwezig en weet dus waar-
over ik spreek.
Het parlement moet ter zake initiatieven nemen. Uiter-
aard zal ik, telkens men het mij vraagt, deelnemen aan
de werkzaamheden. Het klopt in geen geval dat de
regering de zaak in handen neemt waarbij ze vanuit haar
meerderheidspositie haar wil oplegt. Ik wijs erop dat in
een ander delicaat dossier, namelijk de abortuskwestie,
waarover men het op regeringsniveau jarenlang niet
eens raakte, de toenmalige Senaat het initiatief nam en
een behoorlijke wetgeving opstelde. Ik heb toen zelf in de
Senaat daaraan mijn medewerking verleend.
Er waren ook een aantal vragen over de twee koninklijke
besluiten over de organisatie van de reproductieve ge-
neeskunde. Er zijn nog andere dan de twee koninklijke
besluiten van 1999 waarnaar men verwijst. Er is ook nog
het koninklijk besluit van 1987 over de centra voor
menselijke erfelijkheid. In dat kader zijn er ook aspecten
die te maken hebben met de bescherming van embryo's.
Het is niet correct enkel de koninklijke besluiten van 1999
aan te halen.
Door deze laatste worden er enkel twee aspecten gere-
geld, namelijk de organisatie van de reproductieve ge-
neeskunde in ons land voor zowel de proclamatiecriteria
als voor wat de normen betreft waaraan het zorg-
programma moet voldoen. Door heel uitdrukkelijk ver-
plichtingen in verband met wetenschappelijk onderzoek
HA 50
COM 016
23
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
en voorwaarden en technieken in verband met het cree¨-
ren van embryo's in te voegen, zou men juridisch aan de
voorwaarden voor het voorbehoud bij de toetreding van
de conventie kunnen voldoen.
Het zou echter veel correcter zijn in een delicate materie
als deze de wetgever te laten optreden.
Ik verklaar me bereid ten volle mee te werken aan de
verdere uitvoering van een parlementaire resolutie, die
deze van de Senaat van 1998 zou bevestigen of herfor-
muleren. Tenslotte stelt de regeringsverklaring uitdrukke-
lijk dat het belang van patie¨ntenrechten en de noodzaak
van een regelgeving moeten worden aangepakt. Naar
aanleiding van de vorige vraag heb ik aangekondigd een
wetgeving te zullen opstellen, die de patie¨ntenregeling
wettelijk omschrijft. Deze zal een uitgangspunt vormen
voor een volledige wetgeving over de volksgezondheid.
Dit was de vraag van de heer Vandeurzen in verband met
de te centrale positie die de achterhaalde wetgeving op
de ziekenhuizen op dit ogenblik bekleedt. Dit is een werk
van lange adem waarbij zal worden voortgebouwd op
hetgeen tijdens de vorige legislatuur in het parlement
reeds werd gedaan.
De voorzitter : De heer Jo Vandeurzen heeft het woord.
De heer Jo Vandeurzen (CVP) : Mijnheer de voorzitter,
ik dank de minister voor haar antwoord. Onze fractie
heeft de grootste moeite om de logica te begrijpen die de
minister naar voren brengt. Voor sommige thema's hoeft
de regering zich blijkbaar niet te engageren, het behoort
tot de vrij ruime discussie van het parlement. Als dit niet
gebeurt, zoals bij de wetgeving op de bescherming van
het embryo, is dit het probleem van het parlement. De
regering zal wel assistentie verlenen, maar zelf hierom-
trent geen initiatief nemen. Waarom geldt deze redene-
ring voor het embryo en niet bijvoorbeeld voor de
patie¨ntenrechten ? Waarom wel voor drugs en niet voor
andere initiatieven die de regering neemt ? Het parle-
ment heeft inderdaad op alle vlakken het laatste woord,
dat is evident. Men moet zich aan de Grondwet houden,
wat de scheiding der machten betreft. Het argument blijft
nochtans goedkoop. Gebeurt er niets, moet dit maar
onder elkaar worden opgelost. Een verdrag wordt door
de regering ondertekend. Dit behoort tot de expliciete
bevoegdheden van de regering. Er kan geen verdrag in
ons land tot stand komen, indien dit niet zou plaatsvin-
den. Nadien gebeurt de ratificatie door het parlement.
Natuurlijk ga ik akkoord - het was een open debat in de
Senaat - met een prealabele discussie over de wetgeving
betreffende de bescherming van het embryo, maar het
ontslaat de regering niet van ondersteuning van het
initiatief. De vorige regering heeft het initiatief zelf naar
zich toegetrokken. minister Colla zou hierover een ont-
werp indienen. Vandaar mijn verwondering als u zegt dat
het uw probleem niet is. Het is een zeer belangrijk
verdrag. Het is een samenspel van wetgever en regering.
Er zijn in de Senaat hieromtrent zeer constructieve
gesprekken gevoerd. Wat de bescherming van het em-
bryo betreft, werd een pakket krijtlijnen met een grote
consensus vervaardigd. Ik hoop op eenzelfde consensus
tijdens deze legislatuur in deze debatten. We zullen
hieromtrent zeker een initiatief nemen. We zullen in de
Senaat naar de interesse van de collega's peilen zodat
de belangrijke randvoorwaarde die de Belgische regering
heeft opgeworpen bij de goedkeuring van de tekst van
het verdrag, kan worden opgeheven en Belgie¨ dit verdrag
kan ondertekenen.
De voorzitter : De heer Koen Bultinck heeft het woord.
De heer Koen Bultinck (Vlaams Blok) : Mijnheer de
voorzitter, we stellen vast dat de regering rond de hete
brij tracht heen te lopen. De regering tracht haar verant-
woordelijkheid door te schuiven naar het parlement. Op
geen enkel bio-ethisch dossier zullen echte initiatieven
worden genomen. We hebben geen enkele keuze en
zullen dan ook ons resolutievoorstel dat we tijdens de
vorige legislatuur hebben geformuleerd, opnieuw indie-
nen.
De voorzitter : De heer Etienne De Groot heeft het
woord.
De heer Etienne De Groot (VLD) : Mijnheer de voorzit-
ter, mijn repliek zal enigszins anders zijn dan deze van de
vorige collega's. Ik waardeer dat in het huidige regeer-
akkoord werd opgenomen dat men het parlement inzake
ethische kwesties zijn vrijheid laat. Men mag echter niet
vergeten dat, indien wij ten opzichte van heel wat andere
Europese landen een achterstand hebben opgelopen, dit
te wijten is aan een regering die zich in vorige regeer-
periodes een slechte schoonmoeder heeft getoond en
elk debat onmogelijk maakte. Het parlement dient in elk
geval ook zijn verantwoordelijkheid op te nemen en moet
opkomen voor wat de essentie van ons
zijn raakt en
moet tot een zo ruim mogelijke consensus komen. Moet
men bijvoorbeeld bij centra voor menselijke voortplanting
inzake kwaliteitscontrole en eventuele commercie¨le doel-
einden niet normerend optreden bij koninklijk besluit ? Ik
denk dat dit in de regering kan gebeuren. Voor het
overige moeten wij in het parlement onze verantwoorde-
lijkheid opnemen en eventueel een werkgroep oprichten
zoals dit in de Senaat werd gedaan, waarbij men moet
trachten bij delicate punten de resolutie die in de Senaat
werd goedgekeurd te gebruiken als aanzet voor verder
wetgevend werk in deze Kamer.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister
Magda
Aelvoet :
Mijnheer
de
voorzitter,
collega's, wat mij betreft komt het nogal ongeloofwaardig
over om hier, na honderd dagen, de nieuwe regering te
24
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
bekritiseren voor het ondertekenen van een conventie
die de vorige regering pas na meer dan een jaar heeft
ondertekend. Door het gebrek aan een consensus rond
een aantal essentie¨le gegevens in verband met het
beschermen van embryo's, is men hiertoe niet kunnen
overgaan aangezien het bestaan van een nationale
wetgeving hiervoor een vereiste was. Bovendien is het
niet omdat het parlement het laatste woord heeft, dat het
op geen enkel terrein het eerste woord zou kunnen
hebben. Het ene sluit het andere absoluut niet uit. Ook is
het zo dat in het koninklijk besluit op de reproductieve
geneeskunde ook kwaliteitseisen opgenomen zijn. Ik
neem echter nota van de opmerking van collega De
Groot dat op het vlak van de kwaliteitscontrole toezicht
moet worden gehouden. Mochten er problemen zijn, dan
moeten deze gesignaleerd en opgelost worden.
- Voorzitter : mevrouw Yolande Avontroodt
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- mevrouw Frieda Brepoels aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
de besmetting van conservenblikken door che-
mische stoffen
(nr. 123)
- de heer Koen Bultinck aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
de besmetting van conservenblikken door che-
mische stoffen
(nr. 139)
Questions orales jointes de :
- Mme Frieda Brepoels a` la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
la contamination des boi^tes de
conserves par des produits chimiques
- M. Koen Bultinck a` la ministre de la Protection de la
consommation, de la Sante´ publique et de l'Environ-
nement sur
la contamination des boi^tes de conser-
ves par des produits chimiques
De voorzitter : Mevrouw Frieda Brepoels heeft het
woord.
Mevrouw Frieda Brepoels (VU&ID) : Mevrouw de voor-
zitter, mevrouw de minister, eind vorige maand ver-
scheen in de pers een onderzoek van Test Aankoop dat
het voedsel in zeven op tien conservenblikken besmet
zou zijn door chemische stoffen afkomstig van de
beschermlaag die aan de binnenkant van het blik is
aangebracht, precies om de corrosie van het metaal te
voorkomen. Dit was een heel onthutsende vaststelling, te
meer dat reeds drie jaar geleden door de Zwitserse
eetwareninspectie louter toevallig werd ontdekt dat be-
paalde elementen van deze coating in het voedsel kun-
nen belanden. Die vernislaag werd ontleed. Daaruit bleek
dat twee bestanddelen, twee soorten ethers, BADGE en
BFDGE, graag van het blik naar het voedsel migreren.
Beide stoffen zijn mogelijk kankerverwekkend, maar dat
is nog niet bewezen.
Mevrouw de minister, uit uw eerste reactie in de pers
bleek dat het Belgisch wetenschappelijk instituut voor
volksgezondheid al jaren controles uitvoert op deze
producten. De resultaten zouden telkens aan de
Eetwareninspectie worden overgemaakt. U zei dat die
stoffen zelden of slechts in geringe mate in de voedings-
waren aanwezig waren. Ze overschreden de norm
slechts lichtjes, zodat er volgens u geen reden tot paniek
was. U wees erop dat de giftigheid van de gewraakte
bestanddelen nooit werd bewezen.
Mevrouw de minister, men zou van Volksgezondheid
toch mogen verwachten dat de redenering andersom
wordt gemaakt. Nieuwe stoffen zouden pas mogen wor-
den gebruikt wanneer de onschadelijkheid ervan bewe-
zen is.
Men wijst graag naar Europa, waarschijnlijk niet onte-
recht. Er is niets dat ons belet om een eigen specifieke
wet te ontwikkelen voor het gebruik van chemische
stoffen als beschermlaag voor blik, temeer daar er ern-
stige aanwijzigingen zijn dat beide stoffen zelfs nieuwe
verbindingen zouden kunnen vormen met het blikvoedsel
of zelfs in het lichaam van de consument.
Van het eerste product, BADGE, werd de toxiciteit gee¨-
valueerd. De concentratie werd vastgesteld op maximaal
1 mg per kg voor eetwaren in plastic verpakt. In het
onderzoek van Test Aankoop werd aangetoond dat die
concentratie voor conserven in de meeste gevallen over-
trokken wordt.
Voor het tweede bestanddeel BFDGE zou het nog erger
zijn. Dit product zou zelfs helemaal niet voorkomen op de
lijst van toegelaten producten. Volgens het onderzoek
van Test Aankoop komt het toch in ongeveer 65% van de
conserven voor.
Mevrouw de minister, wij mogen toch niet langer op
dergelijke lichtzinnige wijze met onze volksgezondheid
omspringen. Ik ben blij dat wij via de pers mochten
vernemen dat u reeds stappen hebt gezet in de richting
van bijkomend onderzoek, met een aantal reeds ge-
kende resultaten tot gevolg.
Het is toch bevreemdend dat officie¨le diensten reeds
jaren onderzoek doen, ook heel wat dossiers en zaken
volgen, maar dat pas tot actie wordt overgegaan als
buitenstaanders - consumentenorganisaties, de pers,
parlementsleden of andere burgers - wijzen op ontoelaat-
bare situaties.
HA 50
COM 016
25
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Frieda Brepoels
Mevrouw de minister, graag had ik van u vernomen
wanneer u welke opdracht hebt gegeven aan de
Eetwareninspectie voor de bijkomende analyses, die
blijkbaar zijn uitgevoerd. Gebeurde dit enkel op produc-
ten die Test Aankoop testte ? Over hoeveel stalen spre-
ken wij dan ? Op hoeveel verschillende producten wer-
den ze uitgevoerd ? Wat waren de officie¨le resultaten van
deze analyses ? Zal Belgie¨ verder onderzoek gelasten
en studies opzetten inzake deze belangrijke problema-
tiek ? Bent u bereid een specifieke wet uit te werken met
betrekking tot het gebruik van chemische stoffen als
beschermlaag voor blik in ons land ? Hoe kunt u de
consument op een correcte manier informeren en advi-
seren in afwachting van die wettelijke regeling en/of meer
onderzoek terzake ?
De voorzitter : De heer Koen Bultinck heeft het woord.
De heer Koen Bultinck (Vlaams Blok) : Mevrouw de
voorzitter, mevrouw de minister, collega's, blijkbaar komt
er geen einde aan de nieuwe onthullingen over trieste
praktijken in de voedingssector. De dioxinecrisis maakte
zelfs het kleinste kind duidelijk dat er in Belgie¨ de
afgelopen jaren op het vlak van voedselveiligheid totaal
geen beleid bestond. Als Vlaams-Blokkers verwondert
ons dat ook niet. Een snel en efficie¨nt beleid is op
Belgisch niveau per definitie onmogelijk. De dioxinecrisis
maakte dit voor iedereen duidelijk. De diensten die
controle moesten uitvoeren op de voedselkwaliteit werk-
ten elkaar tegen, volgens het gekende patroon. In die zin
is de voedselcrisis die ons land op dit moment door-
maakt, niet alleen een zaak van voedselveiligheid - en
dus van volksgezondheid - maar veeleer een zaak van
politiek falen van een overheidsapparaat dat niet bij
machte is om daadwerkelijk controles op het terrein uit te
voeren. Blijkbaar worden nu een voor een de dekseltjes
van de stinkende potjes gelicht. Na de dioxinecrisis
waren er problemen met de inhoud van bepaalde Cola-
blikjes. Nog wat later bleek dat zuiveringsslib van slacht-
huizen terug in de voedselketen terechtkwam. Ruim
veertien dagen geleden was er de berichtgeving betref-
fende eventuele kankerverwekkende stoffen in conser-
venblikken. Deze keer zou het concreet gaan om een
onderzoek van de verbruikersorganisatie Test Aankoop,
waaruit blijkt dat 70% van de conservenblikken besmet
zou zijn met chemische stoffen die mogelijk kankerver-
wekkend zijn. Concreet is er een probleem met de
vernislaag aan de binnenkant van de conserven, die
bewerkt is met bestanddelen die de stoffen BADGE en
BDFGE bevatten. Het onderzoek van Test Aankoop had
betrekking op vijf Europese landen en maakte ieder van
ons duidelijk dat voedselveiligheid wel degelijk een Eu-
ropees probleem is.
Mevrouw de minister, het is bijzonder duidelijk dat we ook
in dit dossier moeten vaststellen dat u echt met een
communicatieprobleem zit. De berichten over het pro-
bleem met besmette conserven verschenen voor het
eerst in de pers op 30 september. Een dag later konden
wij in de kranten lezen dat de Europese Commissie
eerder geruststellend reageerde op deze studie van Test
Aankoop. Hierbij werd verwezen naar een wetenschap-
pelijk advies, dat zegt dat er geen bewijzen zijn dat de
betrokken stoffen systematisch kankerverwekkend zijn.
In de kranten van het weekend van 2 en 3 oktober
konden we uw verklaring lezen. U zei dat de Eetwaren-
inspectie nooit genoodzaakt is geweest producten uit de
rekken te nemen omwille van toxiciteit van voedsel in
blik, veroorzaakt door vernis aan de binnenkant. Toen wij
in de kranten van 15 oktober lazen dat toch twee soorten
sardines in blik uit de handel werden genomen, na een
rapport van de Eetwareninspectie waaruit bleek dat de
binnenbekleding wel degelijk een aantal chemische stof-
fen zou bevatten die zich afscheiden, werd u als minister
compleet onderuit gehaald. Uiteraard werden de merk-
namen van de betrokken producten nog niet prijsgege-
ven. Op die concrete gegevens moesten we nog enkele
dagen wachten, meer bepaald tot gisteren, 18 oktober,
toen we eindelijk te weten kwamen welke concrete
producten uit de rekken werden genomen. Mevrouw de
minister, ik moet u feliciteren; dit kan tellen als voorbeeld
van snelle en efficie¨nte berichtgeving.
Ondanks mijn cynische houding met betrekking tot uw
beleid - uw persbeleid in het bijzonder - had ik u toch nog
graag een aantal verduidelijkingen gevraagd. Kunt u mij
meedelen of u over gegevens beschikt die de resultaten
van het onderzoek van Test Aankoop al dan niet beves-
tigen ? Zo ja, kunt u ook zeggen of het gaat om de
chemische stoffen BADGE en BDFGE en of zij al dan niet
kankerverwekkend zijn ? Kunt u een verklaring geven
voor het feit dat uw verklaring van 2 en 3 oktober door de
feiten en de berichten alweer werden tegengesproken in
de pers van 15 oktober ? Denkt u dat er redenen zijn om
de bevolking te adviseren te zoeken naar alternatieven
voor voedsel uit blik ?
Werd met betrekking tot de voedselsector reeds overleg
gepleegd met de gewesten en met Europa die ook
betrokken partij zijn ?
Mevrouw de minister, wat is tot slot de huidige stand van
zaken met betrekking tot het in het regeerakkoord aan-
gekondigde federaal agentschap voor de veiligheid van
de voedselketen. Immers, uit eerdere berichtgeving
bleek de Raad van State zich vrij kritisch op te stellen ten
opzichte van het wetsontwerp dat voor advies werd
ingediend. Tijdens de debatten over de federale beleids-
verklaring die vorige week plaatsvonden, hoorden wij dat
het ontwerp wel degelijk bestaat, maar nog niet werd
voorgelegd aan het parlement.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
26
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, eind
september trad Test Aankoop naar buiten met een aantal
onderzoeksresultaten inzake vernisresten in conserven-
voeding en dit met betrekking tot vijf landen. Het is dus
niet alleen een Belgisch probleem, maar een Europees.
Naar aanleiding van het bericht in Test Aankoop nam ik
uiteraard onmiddellijk contact op met mijn administratie
om te vernemen wat in het verleden reeds werd onder-
nomen op dat vlak. Er werd mij meegedeeld dat er een
beperkt monitoring-programma liep bij het wetenschap-
pelijk instituut voor volksgezondheid, waar op geregelde
tijdstippen een aantal van die producten in blik werden
gecontroleerd op de aanwezigheid van BADGE en
BFDGE.
Er werd mij toen gezegd - ik blijf daarbij en ik heb die
gegevens nooit veranderd - dat uit de mededeling van de
resultaten van het monitoringprogramma dat in het ver-
leden werd opgezet, bleek dat de cijfers zich in de
meeste gevallen onder de Europese normen terzake
situeerden en in enkele gevallen lichtjes erboven zaten.
Dat is de inhoud van de communicatie die ik toen heb
gedaan en ik heb daaraan nooit iets gewijzigd.
Diezelfde dag vroeg ik om bijkomende stalen te nemen
van de producten die in Test Aankoop werden vermeld.
Het duurt een week alvorens de resultaten daarvan
bekend zijn. Op dat vlak is mijn persbericht van 15
oktober absoluut niet tegenstrijdig; het is de concretise-
ring van het bijkomend onderzoek. Daaruit bleek dat de
cijfers zich in de meeste gevallen inderdaad onder de
gestelde norm situeerden, maar dat er wel enkele over-
schrijdingen waren. Naar aanleiding van deze vaststel-
ling vroeg ik aan de dienst Eetwareninspectie het nodige
te doen om die producten uit de handel te laten verwij-
deren.
Er was aldus geen sprake van slechte noch van ver-
keerde communicatie. Het ging om een logische commu-
nicatie aan de hand van de gegevens waarover ik
beschikte in het begin van de maand oktober en later, in
de helft van oktober, op het ogenblik dat de analyse-
resultaten van de bijkomende stalen mij werden bekend-
gemaakt.
In tegenstelling tot de vier andere landen, liet Belgie¨ zeer
snel bijkomend onderzoek verrichten dat even snel tot
resultaten leidde. Wij waren de eersten die konden
optreden.
Mij thans voor de voeten gooien dat deze aangelegen-
heid getuigt van een foutieve aanpak en van een niet-
coherent of niet-overtuigend beleid, dat neem ik niet om
de eenvoudige reden dat zulks niet waar is.
Belgie¨ gaf precies het goede voorbeeld aan de andere
Europese landen.
Op de vraag of een dergelijke zaak niet uitsluitend op
Belgisch niveau te regelen is, moet ik antwoorden dat
men rekening moet houden met de eengemaakte Euro-
pese markt. Het is totaal onmogelijk om de circulatie van
producten te verbieden, tenzij in dat verband een Euro-
pese consensus bestaat. Een dergelijke aangelegenheid
is aldus onmogelijk uitsluitend op Belgisch niveau te
regelen. Men moet rekening houden met de Europese
normale marktregels inzake kwaliteit en dergelijke van de
producten.
Uiteraard namen mijn diensten, naar aanleiding van het
bijkomend onderzoek, contact op met de vier andere
betrokken landen, om de resultaten over te maken en om
te vragen samen te werken aan het wetenschappelijk
onderzoek. In dat verband verwijs ik naar het artikel van
Test Aankoop, waarin duidelijk wordt gestipuleerd dat tot
op heden het kankerverwekkend effect van de producten
nog niet is bewezen.
Meer zelfs, volgens de meest recente gegevens zou
BADGE minder schadelijk zijn dan eerst werd gedacht.
Wat BRDGE betreft, is de onzekerheid groter.
Mevrouw de voorzitter, collega's, de Europese normen
terzake moeten worden nageleefd. Men moet optreden
tegen overschrijdingen. De regering zal de regelgeving
aanpassen op basis van bijkomend onderzoek. Boven-
dien zal zij samen met andere Europese landen werk
maken van een aanpassing van de Europese regelge-
ving terzake.
De huidige spelregels van de eengemaakte markt maken
het ons onmogelijk om een product uit Spanje of Duits-
land van onze markt te weren. Ik verzeker u dat ik de
problematiek die alleen op Europees niveau kan worden
aangepakt, zal blijven volgen.
De voorzitter : Mevrouw Frieda Brepoels heeft het
woord.
Mevrouw Frieda Brepoels (VU&ID) : Mevrouw de voor-
zitter, ik dank de minister voor haar antwoord.
Mevrouw de minister, alhoewel het geenszins mijn be-
doeling was uw handelwijze in dit dossier te bekritiseren,
wens ik te beklemtonen dat ik er niet van overtuigd ben
dat de administratie in de toekomst meer zal doen dan
een monster uit de rekken nemen.
Het is correct dat ons land geen producten uit andere
landen van de eigen markt kan weren. Het beleid is
echter wel verantwoordelijk voor de volksgezondheid.
Onze diensten moeten, mijns inziens, meer aandacht
besteden aan deze problematiek.
Mevrouw de minister, is het correct dat de bijkomende
onderzoeken die u ingevolge de analyses van Test
Aankoop hebt laten uitvoeren de resultaten van de
consumentenorganisatie niet altijd bevestigden ?
HA 50
COM 016
27
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Magda Aelvoet : De labs van het wetenschap-
pelijk instituut voor de volksgezondheid hebben slechts
bij een beperkt aantal producten overschrijdingen vast-
gesteld. Voor andere producten was er helemaal geen
probleem. Dit verschil heeft te maken met de verschil-
lende loten.
Ik kijk met spanning uit naar de onderzoeksresultaten
van de monsters die ik onlangs uit de rekken heb laten
nemen.
Een coherent beleid terzake is niet vanzelfsprekend. Men
kan niet permanent producten uit de rekken halen en
onderzoeken.
Ik heb mijn administratie richtlijnen gegeven opdat het
toezicht in de toekomst efficie¨nter kan verlopen.
De voorzitter : De heer Koen Bultinck heeft het woord.
De heer Koen Bultinck (Vlaams Blok) : Mevrouw de
voorzitter, mevrouw de minister, u hebt gezegd dat uw
verklaringen van 15 oktober verschillen van deze die u op
2 en 3 oktober hebt afgelegd omdat u over bijkomende
onderzoeksresultaten beschikte.
Dat de oppositie u wijst op een ernstig communicatie-
probleem moet pijnlijk zijn.
Minister Magda Aelvoet : Mijnheer Bultinck, wat u nu
zegt is echte onzin. U zegt dat dit geen parlementaire taal
zou zijn ? Ik heb lang genoeg in het parlement gezeten
om dit te weten. Ik ben het eens met u dat er onzin kan
worden verkocht, maar niet altijd en niet door iedereen.
Als ik een uitspraak doe over de resultaten van het
monitoring program dat in het verleden liep en mij daarna
uitspreek over bijkomende testen, en als daarin een
verschil zit omwille van een verschil van resultaat-
uitslagen dan is dat geen communicatiefout maar dan
hebt u gewoon onnauwkeurig gelezen wat in die verschil-
lende gegevens stond. Indien u grondig had gelezen wat
er stond dan had u begrepen dat het in het ene geval ging
over resultaten uit het verleden en dat het in het tweede
geval ging over de nieuwe monsters waarvan nieuwe
resultaten op tafel lagen.
De heer Koen Bultinck (Vlaams Blok) : Mevrouw de
minister, ik blijf erbij dat dit niet duidelijk bleek uit de
berichtgeving terzake. Ik blijf dus bij mijn stelling. Als
parlementslid kan ik niet aanvaarden dat u, als minister,
meent zich te kunnen veroorloven een parlementslid op
deze manier te desavoueren en te zeggen dat hij onzin
vertelt. Dit kan ik van een minister niet aanvaarden.
Ten tweede, u hebt mij geen antwoord gegeven op mijn
vraag naar de stand van zaken in het dossier van het
federaal agentschap voor de veiligheid van de voedsel-
keten. Op deze vraag zou ik graag nog een antwoord
krijgen.
Minister Magda Aelvoet : Ik zal u met heel veel genoe-
gen antwoorden. Zoals ik reeds heb gezegd heeft de
Raad van State een aantal opmerkingen geformuleerd bij
het ontwerp van wet dat begin augustus bij hem werd
ingediend. Die opmerkingen zijn gei¨ntegreerd en norma-
liter wordt die gewijzigde versie in de Ministerraad van
vrijdag 22 oktober 1999 goedgekeurd om daarna bij het
parlement te worden ingediend.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Samengevoegde mondelinge vragen van :
- de heer Francis Van den Eynde aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
de interpretatie van de minister van het arrest
van het Arbitragehof dat de wet op tabaksreclame
gedeeltelijk vernietigt
(nr. 128)
- mevrouw Els Van Weert aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
de gevolgen van het 'Ecclestone-arrest' van het
Arbitragehof
(nr. 131)
- de heer Hubert Brouns aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
de gedeeltelijke vernietiging door het
Arbitragehof van de wet houdende het verbod op de
tabaksreclame
(nr. 180)
- de heer Hubert Brouns aan de minister van Justitie
over
het arrest van het Arbitragehof inzake het
verbod op tabaksreclame
(nr. 175)
- de heer Peter Vanvelthoven aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu
over
de gedeeltelijke vernietiging door het
Arbitragehof van de wet houdende het verbod op de
tabaksreclame
(nr. 207)
- de heer Peter Vanvelthoven aan de minister van
Justitie over
de gedeeltelijke vernietiging door het
Arbitragehof van de wet houdende het verbod op de
tabaksreclame
(nr. 208)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leef-
milieu)
28
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
Questions orales jointes de :
- M. Francis Van den Eynde a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement sur
l'interpre´tation que donne
la ministre de l'arre^t de la Cour d'arbitrage qui annule
partiellement la loi sur la publicite´ pour les produits
du tabac
- Mme Els Van Weert a` la ministre de la Protection de
la consommation, de la Sante´ publique et de l'Envi-
ronnement sur
les conse´quences de 'l'arre^t Eccles-
tone' de la Cour d'arbitrage
- M. Hubert Brouns a` la ministre de la Protection de la
consommation, de la Sante´ publique et de l'Environ-
nement sur
l'annulation partielle par la Cour d'arbi-
trage de la loi interdisant la publicite´ pour le tabac
- M. Hubert Brouns au ministre de la Justice sur
l'arre^t de la Cour d'arbitrage concernant l'interdic-
tion de la publicite´ pour le tabac
- M. Peter Vanvelthoven a` la ministre de la Protection
de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement sur
l'annulation partielle par la
Cour d'arbitrage de la loi interdisant la publicite´ pour
le tabac
- M. Peter Vanvelthoven au ministre de la Justice sur
l'annulation partielle par la Cour d'arbitrage de la loi
interdisant la publicite´ pour le tabac
(La re´ponse sera donne´e par la ministre de la Protec-
tion de la consommation, de la Sante´ publique et de
l'Environnement)
De voorzitter : De heer Francis Van den Eynde heeft het
woord.
De heer Francis Van den Eynde (Vlaams Blok) : Me-
vrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb u
daarnet, een tikkeltje plechtig maar ook een tikkeltje
berispend, het parlement horen verwijten dat het niet
voldoende gebruik maakt van de kans die het heeft om
eigen initiatieven te nemen.
Het droevige verhaal van de wet op de tabaksreclame is
een parlementair initiatief. Het was een initiatief van onze
vroegere collega Louis Vanvelthoven die het be-
schouwde als de kroon op zijn parlementair werk. Eer-
lijkheidshalve moet daaraan worden toegevoegd dat hij
er heel wat energie heeft ingestoken om het na enkele
jaren goedgekeurd te krijgen.
Dat was in feite - en het is de enige uitdrukking die hier
kan worden gebruikt - het begin van de kruisweg van een
wet die na enkele jaren en na heel wat discussie in deze
commissie waarvan ik toen deel uitmaakte, uiteindelijk
door een grote meerderheid, zowel aan Franstalige als
aan Nederlandstalige kant, werd goedgekeurd.
Deze wet werd enkele weken later al betwist, vooral aan
Franstalige kant en vooral op initiatief van uw huidige
regeringspartner de Parti Socialiste, en dit na heel straf
en deskundig lobbywerk van iemand die ik niet anders
kan definie¨ren als zijnde een typisch voorbeeld van het
internationaal grootkapitaal, de heer Ecclestone en zijn
echtgenote.
De heer Ecclestone en zijn echtgenote hebben dit zeer
efficie¨nt gedaan. Na verschillende pogingen in Kamer en
Senaat, waarvan ik u het verhaal bespaar, kwam uitein-
delijk een Waals decreet tot stand dat totaal in tegenstel-
ling was met de wet die hier werd goedgekeurd, ook door
een Franstalige meerderheid. Dat decreet had slechts
e´e´n doel, het was immers gei¨nspireerd door de heer
Ecclestone die hier het FDF vertegenwoordigde, het
Front de Francorchamps. De formule 1-wedstrijden op
Francorchamps moesten worden gered. Het was vrij
bizar om deze pogingen te aanschouwen. Toen de
toenmalige federale regering naar het Arbitragehof was
gestapt om het decreet te bestrijden, was ik ervan
overtuigd dat de wet zou zegevieren. In feite voorzag
deze wet hetzelfde voor het hele grondgebied van dit
land dat men vooralsnog Belgie¨ noemt.
Het is een feit dat Francorchamps onder deze wet te
lijden had. Niemand zal dat betwisten. Het is echter
evenzeer een feit dat in Vlaanderen bepaalde initiatieven
moeilijkheden kregen door deze wet. Zo schreef een
krant die u niet onbekend is,
De Morgen, reeds op 12
december 1998 :
Tabakswet handicap voor de Gentse
Feesten
. Dit was profetisch, wat De Morgen soms kan
zijn. De Gentse Feesten hebben het dit jaar voor de
eerste keer moeilijker gehad. Er was 20% minder volk.
Dat zou te wijten zijn aan de programmatie die met
minder fondsen tot stand moest komen als gevolg van
deze wet.
Mevrouw de minister, u kunt dat leutig vinden, maar in
Gent heeft men de wet daarom niet op de helling gezet.
Men heeft zich geschikt naar de wil van de wetgever en
andere oplossingen gezocht. Dat is een typisch Vlaamse
reactie. Nadat de wet-Vanvelthoven op basis van du-
bieuze - de terminologie is in dit geval juist - argumenten
door het Arbitragehof getorpedeerd werd, heb ik noch
van u, noch van uw Vlaamse collega's enig commentaar
gehoord op het Arbitragehof an sich. Ik verwijt u dit niet.
Als minister moet u de scheiding der machten eerbiedi-
gen. Sta mij echter toe om vast te stellen dat dit typisch
Vlaams is, al bent u misschien beschaamd om dit etiket.
Toen de twee Waalse vice-eerste ministers, waaronder
HA 50
COM 016
29
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Francis Van den Eynde
de heer Michel, de Raad van State het koninklijk besluit
tot regularisatie van illegalen zagen kelderen, werden zij
niet geremd door enig respect voor de scheiding der
machten. Zij hebben doodgewoon verklaard dat dit een
arrest was van
une chambre flamingante van de Raad
van State. Ik verwijt u dus niet dat u het Arbitragehof op
dat vlak gerespecteerd hebt.
Wel moet mij eens te meer van het hart dat in Vlaanderen
de wet wordt toegepast. Terwijl men aan de andere kant
van de taalgrens vaststelt dat die wet, terecht of onte-
recht, niet overeenkomt met de eigen belangen, en dus
alles doet om die wet te torpederen. Men heeft daar de
wet tot nu toe niet toegepast en men is ook niet zinnens
het te doen. Het arrest van het Arbitragehof gaat ervan uit
dat de wet na 2003 wel zal moeten worden nageleefd.
Een grondige lezing leert ons dat men ook hierbij twijfels
kan plaatsen aangezien de federale wet het over 2003
heeft, terwijl de Europese richtlijn het heeft over 2006. Ik
ben ervan overtuigd dat het Front de Francorchamps nog
zeer lang actief zal kunnen zijn.
Ik vraag de minister dan ook welke initiatieven de rege-
ring en de bevoegde minister in het bijzonder zal nemen
om de balans opnieuw in evenwicht te brengen en ervoor
te zorgen dat de wet ofwel in heel het land wordt
toegepast ofwel nergens. Dit is een zaak van fundamen-
tele rechtvaardigheid. Ik ben er trouwens van overtuigd
dat de minister als groene minister de wet wel zal
genegen is en dat ze politiek-ideologisch geneigd zal zijn
de wet in ere te herstellen. Mij persoonlijk gaat het niet
om de wet, maar wel om de rechtvaardigheid en het feit
dat elke wet die door een meerderheid in het parlement
wordt goedgekeurd overal wordt toegepast, dus ook in
zuiden van het land.
De voorzitter : Mevrouw Els Van Weert heeft het woord.
Mevrouw Els Van Weert (VU&ID) : Mevrouw de voorzit-
ter, op 30 september velde het Arbitragehof een spraak-
makend arrest waarin werd tegemoetgekomen aan de
verzuchtingen van de tabakslobby en het Waalse Ge-
west om minstens tot 2003 tabaksreclame toe te laten
tijdens de grote prijs Formule 1 te Francorchamps.
Onmiddellijk na het vellen van dit arrest stelde een aantal
juristen dat door dit arrest het hele verbod, en dus de
gehele toepassing van de wet op de tabaksreclame, op
de helling kwam te staan.
Het parlement, dat toch heel ernstig heeft gedebatteerd
en bij de goedkeuring rekening heeft gehouden met de
volksgezondheid, werd op een bedenkelijke manier opzij-
gezet. Bovendien werd de volksgezondheid onderge-
schikt gemaakt aan economische belangen. Ik wil hier
echter niet dieper op ingaan, maar enkele punctuele
vragen stellen over de gevolgen van dit arrest. We
kunnen immers een uitspraak van de rechterlijke macht,
hoezeer we die ook mogen betreuren, niet naast ons
leggen. Zet het arrest van het Arbitragehof heel de
uitvoerbaarheid van deze tabakswet op de helling ? De
publicatie van het arrest in het Belgisch Staatsblad heeft
al een aantal zaken opgehelderd. Blijkbaar wordt niet
heel het artikel 2bis geschrapt, maar slechts een onder-
deel. Verwacht de minister echter geen problemen met
de toepassing van de rest van de wet ?
Bovendien rijst een vraag met betrekking tot de interpre-
tatie van het arrest dat bepaalt dat evenementen die een
wereldwijde uitstraling hebben, ontsnappen aan het ver-
bod op de tabaksreclame. Nu reeds beroept een aantal
organisatoren uit verschillende sectoren, zich op deze
regel.
Op welke manier gaat de minister oordelen of een
evenement al dan niet kan worden beschouwd als een
evenement met mondiale uitstraling of een evenement
dat op wereldniveau wordt georganiseerd ?
Welke maatregelen zal de minister nemen om er in de
toekomst voor te zorgen dat de verdere uitholling van de
wet wordt voorkomen en de volksgezondheid op de
eerste plaats wordt gezet ? Moeten, als gevolg van dit
arrest, bepaalde uitvoeringsbesluiten worden aange-
past ? Hoe ver staat men daarmee ?
De voorzitter : De heer Hubert Brouns heeft het woord.
De heer Hubert Brouns (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
ik heb een vraag gesteld aan de minister van Volksge-
zondheid en e´e´n aan de minister van Justitie. Zal ik beide
vragen na elkaar stellen ?
De voorzitter : Het antwoord wordt verstrekt door de
minister van Volksgezondheid.
De heer Hubert Brouns (CVP) : Dan begin ik met mijn
vraag aan de minister van Volksgezondheid.
Op het gevaar af in herhaling te vallen met betrekking tot
de totstandkoming van de wet op het verbod op directe
en indirecte tabaksreclame wens ik in herinnering te
brengen dat wij in deze commissie in mei 1996 gestart
zijn met de moeizame besprekingen terzake. Wij hebben
uiteindelijk een akkoord bereikt in de Kamer, waarna de
wet ook met een grote consensus in de Senaat werd
goedgekeurd in december 1997. Diverse acties werden
op het getouw gezet om deze wet onderuit te halen. Het
verzoek tot vernietiging van deze federale wet bij het
Arbitragehof is het enige, maar dan ook een belangrijk
negatief succes geweest van degenen die zich hebben
verzet tegen de uitvoering van deze wet.
Ik zou nog kunnen herinneren aan de initiatieven die
destijds ook door collega Detienne werden genomen - in
een resolutie die wij mede hebben gesteund in deze
commissie - in verband met het inroepen van het
belangenconflict, maar dit doet nu minder terzake. Wat
30
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Hubert Brouns
ons nu vooral bezighoudt, is te weten of de minister
eventuele wetgevende initiatieven, die in het parlement
worden genomen om de wet opnieuw in haar volheid te
kunnen doen toepassen, zal steunen. Wil zij deze wet in
ere herstellen ? Ik kan de vraag ook anders formuleren.
Zult u zelf stappen zetten, mevrouw de minister, om de
wet te wijzigen, zodat de oorspronkelijke betrachting toch
nog gerespecteerd zal kunnen worden ?
Een bijkomende vraag, ondergeschikt aan de eerste
twee, is de vraag of er, in afwachting van een wetswijzi-
ging, geen maatregelen kunnen worden genomen bij
koninklijk besluit, zodanig dat wij toch het oorspronkelijke
verbod nog kunnen doen respecteren ?
Mevrouw de minister, hoe zult u verhinderen dat het
verbod op de tabaksreclame wordt omzeild via reclame
voor andere producten en diensten met dezelfde naam
als het tabaksproduct ?
Mevrouw de voorzitster, mijn tweede vraag was eigenlijk
gericht tot de minister van Justitie, om ook zijn mening te
kennen in verband met het ophefmakend arrest van het
Arbitragehof. Ik wil terzake mijn mening naar voren
brengen en nagaan of de minister, namens de regering,
ook deze mening deelt.
Ik meen te mogen zeggen dat de federale overheid in dit
arrest niet de bevoegdheid wordt ontzegd om een verbod
op tabaksreclame af te kondigen, maar dat het Arbitrage-
hof, althans volgens het arrest, van oordeel is dat wij met
deze wet onevenredig zijn geweest en het reclame-
verbod, dat is uitgevaardigd, alleen op die basis door het
arrest is vernietigd.
Dit is een vreemd argument als we weten dat de Euro-
pese richtlijn terzake een resultaatsverbintenis is, die
toestaat dat een lidstaat een strengere norm mag toe-
passen dan wat in de richtlijn is aangegeven. Als we dan
even nakijken wat het Arbitragehof daarover zelf zegt,
lees ik in een arrest van 3 juni 1993, maar ook in een
arrest van 27 januari 1994, duidelijk dat het Arbitragehof
geen beoordelingsvrijheid bezit en dan vind ik het toch
zeer eigenaardig dat het Arbitragehof dit principe wel
toepast in de beoordeling van deze bewuste wet op het
verbod op tabaksreclame. Vandaar dat wij daaromtrent
aan de minister van Justitie een viertal duidelijke vragen
wensen te stellen.
Ten eerste, wat is het standpunt van de regering met
betrekking tot dit arrest ?
Ten tweede, wat is het oordeel van de minister van
Justitie terzake ? Vindt hij dit ook niet eigenaardig, zeker
wanneer het de bedoeling is dat Belgie¨ tijdig een Euro-
pese richtlijn in een nationale wetgeving zou omzetten ?
Ten derde, is de minister van oordeel dat gewag kan
worden gemaakt van een mijlpaal in de rechtspraak van
het Arbitragehof ?
Ten vierde, kunnen politieke motieven ten grondslag
liggen aan de uitspraak van het Arbitragehof ? Zo ja, wat
kan de minister van Justitie terzake doen in zijn streven
naar een behoorlijk bestuur op alle niveaus ?
De voorzitter : De heer Peter Vanvelthoven heeft het
woord.
De heer Peter Vanvelthoven (SP) : Mevrouw de voor-
zitter, mevrouw de minister, dit onderwerp is door de
collega's uitvoerig toegelicht, maar toch wens ik te her-
halen dat dit dossier een eigenaardig - misschien voor-
lopig - einde kent.
Alles wel beschouwd meen ik dat zich toch een aantal
ongerijmdheden voordoen met betrekking tot het arrest
van het Arbitragehof.
U zult ongetwijfeld via de pers hebben vernomen dat de
geestelijke vader van de wet op de tabaksreclame op
bepaalde momenten heeft gezegd dat hij korte tijd voor
het uitvaardigen van het arrest gecontacteerd is geweest
door een huidig Waals Ecolo-minister, met de vraag of er
van zijnentwege bezwaar zou bestaan tegen een uitstel
van deze wet op het verbod van tabaksreclame voor
mondiale evenementen tot 31 juli 2003. Hij zou terzake
ook contact opnemen met minister Aelvoet. Deze pers-
berichten zijn op geen enkel ogenblik tegengesproken
door bedoelde Waalse Ecolo-minister. Het is dan ook
verbazend dat korte tijd na die vraag een arrest van het
Arbitragehof wordt gepubliceerd, met precies dezelfde
inhoud als wat men op dat ogenblik voorstelde als een
politiek compromis.
Collega's, uit het arrest van het Arbitragehof blijkt duide-
lijk dat de vernietiging van de omstreden wet is uitgespro-
ken op grond van door het Hof aanvaarde economische
en financie¨le gevolgen voor de Waalse economie. De
argumentatie van het Arbitragehof is in de Kamer en in de
Senaat uitvoerig besproken. Er zijn herhaaldelijk advie-
zen gevraagd aan de Raad van State, die zich telkens
heeft uitgesproken, maar het parlement heeft altijd
geoordeeld dat de financie¨le en economische belangen
ondergeschikt waren aan het belang van de volksge-
zondheid.
Het Arbitragehof heeft die argumenten boven het belang
van de volksgezondheid gesteld. Het arrest staat dus
haaks op wat een democratische politieke meerderheid
in het parlement wilde.
Als we het arrest lezen, dan zijn de motieven en de
argumentatie voor kritiek vatbaar en tegenstrijdig. In de
eerste plaats zegt het Arbitragehof dat het een uitstel tot
30 juli 2003 ziet zitten, dit onder verwijzing naar de
richtlijn. De richtlijn zegt echter dat er voor mondiale
evenementen een uitstel tot 2006 kan komen. Dit is dus
een onbebrijpelijke ongerijmdheid. Ten tweede is artikel 3
van de richtlijn de algemene regel. Elke vorm van re-
HA 50
COM 016
31
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Peter Vanvelthoven
clame is verboden. Artikel 5 zegt verder dat de lidstaten
strenger mogen zijn en artikel 6 stelt dat de lidstaten
desgewenst ook minder streng mogen zijn. Ze krijgen
immers de mogelijkheid om het in werking treden van de
richtlijn bij wet uit te stellen. Voor de geschreven pers kan
er een uitstel komen van e´e´n jaar en voor sponsoring op
nationaal niveau van twee jaar. Verder kan er - zeer
uitzonderlijk en zeer goed gemotiveerd - uitstel tot 2006
komen door middel van wetgeving. De Belgische wetge-
ver heeft zich eenvoudig aan de algemene regel gecon-
formeerd. Er werd niet ingegaan op de mogelijkheden tot
uitstel. Het Arbitragehof gaf vervolgens toch uitstel. Mijns
inziens is het arrest dan ook manifest in strijd met de
Europese richtlijn. Als hier al iemand uitstel kan verlenen,
is het de wetgever. Als de wetgever zich daar niet over
uitspreekt, dan kan het Arbitragehof dat mijns inziens ook
niet doen.
Mevrouw de minister, ik heb in dit verband een aantal
vragen voor u. Ten eerste gaat het om de stap van de
Waalse Ecolo-minister ? Kunt u bevestigen dat u of de
regering enige voorkennis had van de inhoud van het
arrest ? Wist u dat men het verbod op tabaksreclame
voor mondiaal georganiseerde evenementen zou uitstel-
len tot 2003 ?
Ten tweede, zult u zich neerleggen bij het arrest dat
duidelijk indruist tegen de opinie van een democratische
meerderheid in het parlement ? De argumentatie van het
Arbitragehof was immers nogal wankel.
Ten derde, bestaat er enige onduidelijkheid over wat nog
toegelaten is. Volgens het Arbitragehof kan tabaks-
reclame nog voor de Formule 1. Hoe staat het echter
voor motorcross, rally en muziekfestivals ? Geldt daar al
dan niet een reclameverbod ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, ik zal
de vragen in de juiste volgorde beantwoorden. Eerst en
vooral stelt men dat ik niet gereageerd heb op de
uitspraak van het Arbitragehof. Mijnheer Van den Eynde,
ik had hiervan geen voorkennis en op de avond dat ik
kennis heb gekregen van het arrest was mijn reactie zeer
duidelijk. Ik heb het Arbitragehof niet beledigd maar ik
heb onmiddellijk duidelijk stelling genomen. Ik heb mijn
verwondering uitgesproken omdat de raadsman die de
Belgische staat vertegenwoordigde na de pleidooien
eerder een goed gevoel had. Hij had mij voorgespiegeld
dat de kans dat wij dit zouden winnen zeer groot was.
Vanuit die ingesteldheid zat ik dan ook op de uitspraak te
wachten. Zowel de uitspraak als de motivering ervan
verbaasde mij. Ik heb gesteld dat het volgens mij duidelijk
was dat men hier de sociale, economische en financie¨le
gevolgen zwaarder heeft laten wegen dan de argumen-
ten inzake volksgezondheid.
Ik heb dus ook gezegd dat het volgens mij duidelijk was
dat men er hier voor heeft gekozen om de sociale,
economische en financie¨le gevolgen die dit zou kunnen
hebben, zwaarder door te laten wegen dan argumenten
van volksgezondheid. Ook heb ik gezegd dat ik vragen
had bij de manier waarop men hier met de proportiona-
liteit of het gelijkheidsbeginsel was omgegaan. Als u deze
lijn doortrekt, zou dit uiteindelijk betekenen dat men in
Belgie¨ niets mag verbieden wat elders wel mag, tenmin-
ste indien hieraan enige economische, financie¨le of so-
ciale nadelen zouden zijn verbonden. Als principe lijkt mij
dit niet eenvoudig hanteerbaar.
Ik heb heel wat juristen geraadpleegd over het volgende
punt dat een onomstotelijke vaststelling is. Tegen het
arrest van het Arbitragehof is geen enkel beroep mogelijk
en wanneer dit een wetgevende norm vernietigt, heeft
dat arrest een absoluut gezag van gewijsde vanaf de
bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Ik kan daar
absoluut niet onderuit. Deze zaak terug opstarten in het
parlement en stellen dat opnieuw de oorspronkelijke wet
tot stand mag komen, die dan weer zal worden vernie-
tigd, is een hopeloze zaak. Ik ontken niet dat het arrest
ernstige vragen oproept en deze zullen ook verder nog
door de rechtspraak worden behandeld. Verder zie ik een
probleem waar het de juiste definitie van de draagwijdte
van het begrip
op wereldniveau georganiseerde evene-
menten en activiteiten
betreft.
Aan de hand van de bijkomende vragen die nog werden
gesteld, wil ik nu meer in detail ingaan op de concrete
vragen in verband met de uitvoerbaarheid van het verbod
en of nu heel de wet hieromtrent op de helling wordt
gezet. Wat dat betreft kan ik u geruststellen. De eerste
commentaren van juristen zaten niet allemaal op de-
zelfde lijn. Bij sommige uitspraken had ik de indruk dat de
commentaar was geleverd vooraleer het arrest was
geanalyseerd. Excuseer mij dat ik dit zo moet zeggen,
maar een arrest van driee¨ndertig pagina's analyseren is
niet niks en bovenal geen simpele zaak. Ik blijf bij mijn
indruk dat bepaalde commentaren een tekort aan gron-
digheid vertoonden. Het Arbitragehof heeft effectief twee
aspecten aangepakt.
Enerzijds was er artikel 7, paragraaf 2bis ten derde dat
de diversifie¨ringsproducten betreft. De opmerking ter-
zake luidt dat men in de Belgische wetgeving strenger is
voor de diversifie¨ringsproducten dan voor de eigenlijke
tabaksproducten. Dat vindt men een ongerijmdheid en
daarom stelt men dat de uitzonderingen die werden
gemaakt voor de tabaksproducten, ook voor de diversi-
fie¨ringsproducten moeten gelden. Het ten eerste en ten
derde van datzelfde artikel blijven echter wel van kracht.
Het is dus niet zo dat nu heel de wet op de tabaksreclame
zou zijn afgeschaft : dit is beperkt tot diversifie¨ringspro-
ducten die aan dezelfde uitzonderingsregels onderwor-
pen moeten zijn als de tabaksproducten.
32
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
Anderzijds is er het verbod op reclame voor tabakspro-
ducten in de mate dat dit voor 31 juli 2003 van toepassing
is op de op wereldniveau georganiseerde evenementen
en activiteiten. Dat deel dat in de oorspronkelijke wet
stond werd vernietigd en vervangen door de uitspraak die
terzake gebeurde. Dit is een duidelijk antwoord op uw
eerste vraag.
De tweede gaat over de beoordeling wanneer een eve-
nement op wereldniveau wordt georganiseerd. Het is een
begrip dat niet eenduidig wordt omschreven in het be-
sproken arrest. Het probleem zal bijgevolg gedeeltelijk
via de rechtspraak moeten worden uitgeklaard. Er blijven
wel elementen over waarop kan worden verdergebouwd
en richtlijnen worden uitgewerkt.
Artikel 4 van de wet van 10 december 1997 maakt van de
uitvoering en het afdwingen van de wet op de tabaks-
reclame een strafrechtelijke aangelegenheid. Concreet
betekent dit dat de juridische diensten van de Administra-
tie en de Eetwareninspectie de administratieve boetes
vastleggen conform de wet, vervolgens bij vaststelling
van niet-betaling van de administratieve boetes het
dossier aan de parketten overmaken, die dan op hun
beurt overgaan tot vervolging of eventueel seponering.
Men mag nochtans verwachten dat de parketten zullen
overgaan tot vervolging, gezien de duidelijke wetgeving
hieromtrent.
Ingevolge het arrest van de Raad van State en rekening
houdend met het systeem van de administratieve boetes,
zal ik aan mijn ambtenaren klare richtlijnen geven om-
trent de manier waarop ze in de toekomst de inbreuken
op de wet dienen op te sporen en vast te stellen. Ik heb
wel degelijk de wet doen naleven, ook in Francorchamps.
De verantwoordelijken van de Eetwareninspectie zijn ter
plaatse geweest en hebben me uitvoerig gei¨nformeerd.
De argumenten die in het arrest werden verwerkt, kun-
nen inspirerend werken bij het uitstippelen van richtlijnen
voor de Administratie. De volgende elementen komen
daarvoor in aanmerking. In alinea b, 23 punt 1 verwijst
het Hof naar het argument van de partijen dat betrekking
heeft op het risico van een verplaatsing van activiteiten of
manifestaties waarvan de organisatie niet uitgaat van
een nationaal initiatief en die zich onderscheiden door
een uitstraling op wereldvlak. Dit blijkt effectief een
argument te zijn geweest voor het Hof dat verwijst naar
de hoedanigheid van de promotor.
De volgende alinea van het arrest maakt melding van het
feit dat dergelijke manifestaties of activiteiten vooral via
televisie worden bekeken door een zeer breed publiek,
waartoe ook de Belgische bevolking behoort.
Vervolgens verwijst het Hof naar de Europese richtlijn
van 6 juli 1998, waarin wordt gesproken over
op mun-
diaal georganiseerde evenementen of activiteiten
. De
rechtsonzekerheid die het voorwerp is van uw vraag,
vindt haar oorsprong in het communautaire recht, die het
op die manier heeft omschreven. Nadien werd deze
omschrijving overgenomen door het Arbitragehof.
De considerans van deze richtlijn geeft hierover geen
enkele verduidelijking. In de beschikking staat de term
zoals die nu in het arrest van het Arbitragehof staat.
Voor evenementen van hetzelfde niveau als Formule-1
blijft de oplossing van de problematiek relatief eenvoudig
als de organisator een Belg is. Met een Benelux-
organisator liggen de zaken minder eenvoudig. We moe-
ten een onderscheid maken tussen internationale evene-
menten en evenementen van wereldniveau.
Ik wens de volgende punten te weerhouden. De evene-
menten en activiteiten moeten reeds bestaan zoals ver-
meld in artikel 6, paragraaf 3 van de Europese richtlijn.
Bovendien moeten ze georganiseerd worden door een
wereldorganisatie, deel uitmaken van een wereld-
kalender en uitgezonden worden door de televisie in
verschillende continenten. De evenementen die aan
deze voorwaarden voldoen, zullen individueel onder-
zocht worden en ernstig getoetst.
Mevrouw Van Weert heeft vragen gesteld met betrekking
tot bijkomende maatregelen die ik zal nemen om een
verdere uitholling van de wetgeving te voorkomen.
Ik beklemtoon dat het arrest van het Arbitragehof onom-
wonden de afschaffing van de reclame in het vooruitzicht
stelt. Dit betekent dat aan de kern van de wetgeving niet
wordt geraakt. De diversifie¨ring moet worden geregeld
zoals voor de tabaksproducten. Voor de wereld-
evenementen stelt het arrest 2003 als limietdatum.
Deze datum staat niet haaks op de bepaling van de
richtlijn die tabaksreclame toestaat tot 2006. Dit is de
limietdatum. Niets verhindert ons vroeger te stoppen met
die reclame. Ik moet het arrest wel naleven.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik herhaal dat het arrest
van het Arbitragehof de afschaffing van de tabaks-
reclame niet herroept maar alleen uitstelt. Voor degenen
die in het federaal parlement hard gewerkt hebben aan
de totstandkoming van deze wetgeving is dit een bittere
pil.
De Europese richtlijn bepaalt de limietdatum van 2006
maar staat de lidstaten toe sneller te werken. Ik herhaal
dat het arrest van het Arbitragehof niet haaks staat op de
Europese richtlijn.
Het verbod op tabaksreclame gaat gepaard met een
resem andere maatregelen inzake volksgezondheid die
ertoe strekken de ernstige negatieve gevolgen van
tabaksgebruik te beperken. Ik herinner aan de initiatieven
van de federale regering om het gebruik van tabak te
ontraden. Deze ontradingscampagnes zijn in de eerste
HA 50
COM 016
33
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
plaats voor jongeren bedoeld. De campagne
Moet je
roken om in te zijn
is daar een voorbeeld van. De ouders
kunnen eveneens een belangrijke rol spelen in de ontra-
ding van tabaksgebruik door jongeren. Andere initiatie-
ven zijn de beperking van het aantal plaatsen waar roken
toegelaten is, ontwenningsprogramma's, de verhoging
van de prijzen en fundamenteel onderzoek naar de
receptoren van nicotine, de verhoging van de drempel-
waarde voor de aankoop van tabaksproducten door
jongeren door de verkoop van kleine pakjes te verbieden.
Ik denk eveneens aan de Europese richtlijn 85 die de
verplichting oplegt de mededeling
brengt de gezondheid
ernstige schade toe
te vermelden op de producten. Ik
geef wel toe dat het effect van deze verplichting na een
tijdje wegebt.
Ik ben van plan een wetsontwerp op te stellen dat
rekening houdt met het arrest van het Arbitragehof, maar
ook met de richtlijn, die op enkele punten strenger is dan
de Belgische wet. Ik zal dat dadelijk nader toelichten.
Overigens zijn er ook voorbeelden uit het buitenland die
inspirerend kunnen werken, bijvoorbeeld de Franse wet
van 10 januari 1991 in Frankrijk, de Evain-wet, die
tabaksreclame verbiedt. Artikel 3 van die wet bepaalt dat
indirecte reclame verboden is, tenzij voor de producten
die voor 1 januari 1990 op de markt zijn gebracht door
firma's die juridisch en financieel volledig gescheiden zijn
van de tabaksfirma's. De huidige bepalingen zijn zeer
goed maar moeten worden aangevuld met dezelfde
uitzondering als voor de directe reclame, zoals het Hof
het vraagt.
In het wetsontwerp dat ik zal indienen zal ik dus, zoals
zonet gezegd, rekening houden met het arrest en met de
Europese richtlijn. Welke zijn dat ? Ten eerste moet er
een wijziging worden aangebracht aan het secundo van
het artikel 7, §2. De bepaling
buitenlandse publicaties
moet worden vervangen door
publicaties van buiten de
Europese Unie
, teneinde niet strijdig te zijn met de
Europese wetgeving. Voor de Europese Unie is het
buitenland immers alle landen die buiten de Europese
Unie liggen, terwijl dat voor Belgie¨ ook de ons omrin-
gende landen zijn.
Een tweede element is de incidentele reclame. De richt-
lijn laat incidentele reclame in het kader van een mede-
deling op televisie of in de pers niet toe. De wet zal
moeten worden aangepast aan deze strengere bepaling.
Wegens het verbod op sponsoring in de Europese Unie
uiterlijk op 1 oktober 2006, dat voordien moet worden
ingevoerd, is het aangewezen incidentele reclame te
verbieden vanaf dezelfde datum. Wat het aanbrengen
van reclame in krantenwinkels betreft, is de richtlijn ook
strenger dan de huidige Belgische wet. Affichering kan
enkel binnen in de winkels, niet buiten. Ik stel voor dat
onderdeel van de wet aan te passen aan de strengere
richtlijn tegen 30 juli 2002.
Wat de diversifie¨ringsproducten betreft, moet in dezelfde
uitzonderingen worden voorzien als inzake de tabakspro-
ducten. Ook hier moet nog een aanpassing gebeuren. In
de wet moet een bepaling worden opgenomen inzake
reclame die wordt gepubliceerd in publicaties van buiten
de Europese Unie en die niet bestemd zijn voor de
communautaire markt. Bovendien, als men dezelfde nor-
men voor de diversifie¨ringsproducten laat gelden als voor
de tabaksproducten zelf, mag in winkels waar bijvoor-
beeld de jeans
Marlboro worden verkocht, ook reclame
voor die jeans worden gemaakt.
Mevrouw Van Weert, wat uw vierde vraag betreft, met
name of als gevolg van dit arrest uitvoeringsbesluiten
moeten worden aangepast, kan ik u antwoorden dat de
huidige wetgeving niet in uitvoeringsbesluiten voorziet.
De uitvoeringsbesluiten hebben geen zin. Zij zullen dan
ook niet worden opgesteld.
De dertienduizend overlijdens in Belgie¨ per jaar ten
gevolge van tabaksverbruik en de 65 a` 150 miljard
jaarlijkse uitgaven van het RIZIV voor de gevolgen van
het roken rechtvaardigen ten volle de hogervermelde
initiatieven.
Ik ga nog even in op enkele bijkomende vragen van de
heren Brouns en Vanvelthoven. De antwoorden op de
eerste twee vragen van de heer Brouns zaten vervat in
mijn antwoord op de vragen van mevrouw Van Weert.
Mijnheer Brouns, u stelde voor om in afwachting van een
wetswijziging maatregelen bij koninklijk besluit te nemen.
Juridisch is dit onmogelijk daar een wet niet bij koninklijk
besluit kan worden gewijzigd. Het is onmogelijk om via
koninklijk besluit maatregelen te nemen die zouden in-
gaan tegen het arrest van het Arbitragehof.
Met het oog op de volksgezondheid is het noodzakelijk
dat het juridisch vacuu¨m dat is ontstaan zo snel mogelijk
wordt opgevuld. Als ik wil vermijden dat de schrapping
niet is voorzien voor de uitzonderingsmaatregelen zoals
voor de diversifie¨ringsproducten, waardoor meer reclame
mogelijk wordt, dan dien ik de volksgezondheid helemaal
niet. Daarom is het nodig snel initiatieven te nemen.
Geachte collega's, ik vestig uw aandacht op de uitspra-
ken van het Hof van Justitie, die erop wijzen dat bepa-
lingen van de richtlijn die voldoende duidelijk zijn en
voldoende onvoorwaardelijk zijn geformuleerd, ook via
een rechtbank in om het even welk land van Europa
kunnen worden afgedwongen. Daar zijn reeds preceden-
ten van. Een particulier kan zich wenden tot een natio-
nale rechter om in zijn gelijk of ongelijk gesteld te worden.
Het Hof baseert zich op het nuttig effect van het Euro-
pees recht, alsook op het nemo-auditur beginsel. Het Hof
maakt wel duidelijk dat er slechts sprake kan zijn van een
directe werking na het verstrijken van de uitvoerings-
datum. Dit betekent in concreto 30 juli 2001. Na die
34
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
datum zullen de particulieren de richtlijn als schild of als
zwaard tegen de overheid kunnen aanwenden. Daaren-
boven zou Belgie¨ zich blootstellen aan veroordelingen,
zowel boete als dwangsommen van het Hof wegens het
niet-tijdig omzetten van richtlijnen in het nationaal recht.
Ik moet die richtlijn omzetten. Ik zal dat ook doen, vooral
ook omdat het op bepaalde terreinen bijkomende moge-
lijkheden tot beperking van reclame biedt.
De heer Brouns stelde de vraag hoe ik zal verhinderen
dat het tabaksreclameverbod wordt omzeild via reclame
voor andere producten. Het valt niet te ontkennen dat
ingevolge het vernietigingsbesluit voor een deel althans
een juridisch vacuu¨m is ontstaan. Artikel 7, paragraaf
2bis, primo blijft onverkort bestaan. Het eerst lid vermeldt
dat het verboden is reclame te voeren en te sponsoren
voor tabaksproducten. Het eerste lid bevat ook een
definitie van reclame en sponsoring. Dat blijft belangrijk
in afwachting van de aanpassing van de wet.
Ik hoop ook dat de tabaksfabricanten zich zullen houden
aan de geest van het arrest, dat bepaalt dat artikel 7,
paragraaf 2bis, tertio enkel werd vernietigd omwille van
discriminatie op de diversifie¨ringsproducten. Zij zullen
zich dus wel hoeden om zomaar iets te doen aangezien
de boetes zeer hoog zijn.
Het antwoord van de minister van Justitie zit op dezelfde
lijn. Hij zegt dat hij voor de tabaksreclame niet bevoegd
is.
Mijnheer Vanvelthoven, u insinueert dat de minister van
Justitie inhoudelijk zou kunnen ingrijpen in de uitspraken
van het Arbitragehof. Sta mij echter toe uw aandacht erop
te vestigen dat zulks onmogelijk is omwille van de
onafhankelijkheid van het rechtscollege, dat uiteraard
dient te worden gevrijwaard. Net als elke andere rechts-
onderhorige is ook hij gebonden door de uitspraken van
het arbitragehof.
Op de vraag of er een mijlpaal werd gezet in de werking
van het Arbitragehof na de thematiek van un gouverne-
ment des juges kan ik het volgende antwoorden. Hoewel
aan de oprichting van het arbitragehof, zowel in de
Kamer als in de Senaat uitvoerige debatten voorafgin-
gen, sprak een twee-derden-meerderheid zich positief
erover uit, zowel inzake de oprichting als de bevoegdheid
en de samenstelling ervan. De vraag werd gesteld of
politieke motieven aan de basis hiervan liggen. Welnu,
het is duidelijk dat, als men het Arbitragehof voor de helft
samenstelt uit juristen en voor de andere helft uit politici,
het de bedoeling was ook politieke beoordelings-
elementen te laten meespelen. En dat kan ik niet veran-
deren.
Mijnheer Vanvelthoven, op uw eerste vraag heb ik geant-
woord dat onze raadsman zijn uiterste best deed om de
bestaande wetgeving te doen handhaven.
In een Europese richtlijn werd een algemeen tabaks-
reclameverbod opgelegd dat werd overgenomen door
Belgie¨ en van toepassing is voor de in de richtlijn
bepaalde uiterlijke datum, zodanig dat de Belgische
wetgever in geen uitzondering inzake uitstel voorzag en
dat het Arbitragehof evenmin een dergelijk uitstel kan
opleggen. De uiterste grens die in de richtlijn is voorzien
voor op wereldniveau georganiseerde evenementen en
activiteiten is jammer genoeg 2006. Zolang het arbitrage-
hof zich daarbinnen situeert - qui peut le plus peut le
moins - kan men niet spreken van een contradictie
tussen die uitspraak en de Europese richtlijn.
Op de vraag of ik zinnens ben mij neer te leggen bij dit
arrest ging ik reeds ruimschoots in in mijn antwoorden op
andere vragen. Artikel 6, lid 3 van de richtlijn 9843EG van
het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998
betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke
en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op het
gebied van reclame en sponsoring voor tabaksproducten
bepaalt :
In uitzonderlijke gevallen en om naar behoren
gemotiveerde redenen kunnen de lidstaten gedurende
een extra periode van 3 jaar uiterlijk tot 1 oktober 2006
toestemming verlenen voor de bestaande sponsoring
van op wereldniveau georganiseerde evenementen en
activiteiten, mits de aan de sponsoring bestede bedragen
in de loop van de overgangsperiode afnemen en vrijwillig
beperkende maatregelen worden genomen om de zicht-
baarheid van de reclame tijdens de betreffende evene-
menten of activiteiten te beperken
. In de mate dat uitstel
volgens de richtlijn mogelijk is tot 1 oktober 2006 is uitstel
tot 31 juli 2003 hiermee niet strijdig. Het Waals decreet
van 10 juni 1999 voorziet eveneens in de datum van 1
oktober 2006 en dus niet 2003. Er is dus een verschil
tussen het Waals decreet en het arrest van het Arbitrage-
hof.
Ik ben zinnens bij het Arbitragehof een annulatieverzoek
in te dienen met betrekking tot het Waals decreet. Ik gaf
de raadsman van de Belgische Staat trouwens reeds de
opdracht initiatieven te nemen in die zin. Trouwens, het
Arbitragehof deelde duidelijk mede dat slechts de fede-
rale overheid terzake bevoegd is.
Ik meen hiermee de vragen over deze belangrijke en
zeer technische aangelegenheid met een duidelijk poli-
tiek karakter, uitvoerig te hebben beantwoord.
De voorzitter : De heer Francis Van den Eynde heeft het
woord.
De heer Francis Van den Eynde (Vlaams Blok) : Me-
vrouw de voorzitter, ik ben het eens met de minister van
Volksgezondheid inzake haar commentaar op het
Arbitragehof. Mevrouw de minister, er bestaat op dat vlak
trouwens een misverstand. Ik heb u niet verweten dat u
niet reageerde. Ik heb alleen vastgesteld dat uw
HA 50
COM 016
35
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
voorzitter
collega's, de heer Michel en mevrouw Onkelinx, feller -
en naar mijn mening zelfs ongepast - reageren wanneer
zij geconfronteerd worden met een ander arrest van een
ander rechtscollege. U hebt dat niet gedaan.
Helaas hebt u weer gelijk als u stelt dat het parlement bij
het oprichten van het Arbitragehof gekozen heeft voor
een formule die van bij het begin voor politisering zorgde.
Op dit ogenblik kunt u daar niets aan veranderen en dient
u het arrest te aanvaarden. Ik kan u dat niet verwijten.
Mevrouw de minister, u stelt dat u de wet wel hebt doen
toepassen in Francorchamps en dat er dus gelijkheid
bestaat tussen het Noorden en het Zuiden. Als u dat zegt,
kijkt u naar mij met de blik van Napoleon na Austerlitz. U
zult het met mij eens zijn dat het Arbitragehof zijn besluit
gerechtvaardigd heeft door erop te wijzen dat de sociale,
economische en financie¨le gevolgen van het verlies van
de grote prijs van Francorchamps voor de Waalse eco-
nomie niet in verhouding waren met de door de wet
nagestreefde doelstellingen. Het Arbitragehof gaat ervan
uit dat, als er in dit land e´e´n mondiaal evenement is, het
Francorchamps is. Op dit ogenblik staat dus juridisch
alleen vast dat Francorchamps een mondiaal evenement
is. Dit betekent dat Francorchamps buiten de wet valt.
Mijn opmerking van zojuist blijft dan ook volledig over-
eind. In het Noorden past men de wet toe, in het Zuiden
kan men ze voor Francorchamps omzeilen. Dit is het
meest principieel foutieve element in de zaak.
Wat de wet betreft is het nog erger. Nu kan iedereen
trachten te beweren dat het evenement dat hij wil orga-
niseren een mondiale dimensie heeft. U zult dat betwis-
ten en u hebt een aantal criteria opgesomd. Die criteria
zijn an sich niet fout. Te langen leste is het echter de
rechtbank die moet beslissen. Daar kunt u ook niets aan
veranderen. Ik weet evenmin als u hoe de rechtspraak
zal luiden en bijgevolg heeft deze zaak de wet groten-
deels getorpedeerd. Voor mij is dat eerlijk gezegd in dit
geval echter van bijkomend belang. Wat nu overeind blijft
is dat het arrest, waarvan u terecht opmerkt dat u geen
kans maakt om er beroep tegen aan te tekenen, ervoor
zorgt dat momenteel alleen Francorchamps ontsnapt aan
de wet op de tabaksreclame. U kunt volgend jaar zoveel
inspecteurs naar Francorchamps sturen als u wilt, u kunt
het arrest niet veranderen. Dat is fundamenteel onrecht-
vaardig en fundamenteel Belgisch.
De voorzitter : Mevrouw Els Van Weert heeft het woord.
Mevrouw Els Van Weert (VU&ID) : Mevrouw de voorzit-
ter, ik dank de minister voor het uitgebreide antwoord en
voor de positieve intenties om toch de geest van de wet
zoveel mogelijk te laten respecteren. Toch sluit ik mij aan
bij de vorige spreker waar die stelt dat dit gaat leiden tot
een aantal juridische veldslagen. Heel wat organisaties
zullen zich beroepen op dit arrest en op de mondiale
dimensie die zij zogenaamd zouden hebben. Ik vrees dat
u goed beseft dat u machteloos zult zijn wanneer wij in de
praktijk, minstens tijdelijk, zullen worden geconfronteerd
met een uitholling van de wet. Dat is zeer betreurens-
waardig.
De voorzitter : De heer Hubert Brouns heeft het woord.
De heer Hubert Brouns (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mijn opmerkingen waren van gelijke orde. Ik wil zeker
niet suggereren dat wij geen respect dienen op te bren-
gen voor het principe van de scheiding der machten. Wel
heb ik in mijn vraagstelling gezegd dat het ook voor een
minister van Justitie mogelijk moet zijn om, via een
beoordeling en via de door ons nog te leveren inspan-
ningen, om het vacuu¨m in de wet op te vullen en aan het
rechtscollege te zeggen wat wij hierover denken. Dit is
een onrechtstreekse benadering en geen rechtstreekse
tussenkomst. Op die manier moet ook een minister
zorgen voor een behoorlijk bestuur op alle niveaus.
Uiteraard wordt alles nu zeer moeilijk. Wie de commen-
taren van de betrokken grote tabaksbedrijven leest, weet
dat zij zich voorbereiden op een hele juridische slag. Zij
zullen die zo lang mogelijk rekken, zeker al tot 2006 en
misschien zelfs later. Het siert u, dit voor alle duidelijk-
heid, dat u alle inspanningen zult leveren om mogelijk te
maken wat dit parlement beoogde, namelijk een verbod
op zowel directe als indirecte tabaksreclame. Laten wij
hopen dat op zeer korte termijn ook het huidige vacuu¨m
in de wetgeving kan worden opgevuld.
De voorzitter : De heer Peter Vanvelthoven heeft het
woord.
De heer Peter Vanvelthoven (SP) : Mevrouw de voor-
zitter, ik waardeer dat de minister toch enigszins positief
reageert op dit negatieve gegeven. U zult een aantal
initiatieven nemen en klare richtlijnen geven over wat
mondiaal is en wat niet. Ik begrijp dat u ook een aantal
wijzigingen ter verbetering en zelfs ter verstrenging zult
aanbrengen en dat u een annulatieverzoek tegen het
Waals decreet zult indienen. Ik heb echter geen ant-
woord gekregen op mijn vraag over de tussenkomst van
de Waalse Ecolo-minister. Ik zal u ook zeggen waarom ik
die vraag heb gesteld en waarom ik daarop graag een
antwoord zou krijgen. Wij spreken natuurlijk graag over
het belangrijke principe van de scheiding der machten,
de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en dus
van het Arbitragehof, maar als zou blijken - eventueel ook
uit uw antwoord - dat er contacten zijn geweest tussen de
politieke wereld en het Arbitragehof, dan weet ik niet of
wij ons nog kunnen roemen op de scheiding der mach-
ten. Het zou dan toch van belang kunnen zijn dat het
parlement zich beraadt over de rol die het Arbitragehof
wordt toegemeten en misschien ook over de samenstel-
ling ervan. Ik kreeg dus ook nog graag een antwoord op
die vraag.
36
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Magda Aelvoet : Mijnheer Vanvelthoven, op de
vraag inzake voorkennis heb ik zeer duidelijk gezegd dat
ik die niet had. Ik heb gezegd dat ik de avond zelf mijn
verwondering erover heb uitgedrukt om twee redenen,
namelijk de inhoud en het feit dat mijn juridische raadge-
ver van de federale overheid bij de pleidooien de indruk
kreeg dat de zaak er goed voor stond en dus zeer
verbaasd was over de afloop. Ik heb dat zeer duidelijk
gezegd. Ik had echter, eerlijk gezegd, een totaal andere
uitspraak verwacht.
Ik wil nog even reageren op een punt van de heer Van
den Eynde. Ik heb alleen gezegd dat ik de wet heb doen
naleven in heel het land en dit jaar, ook in Francor-
champs. Ik kan u verzekeren dat er voldoende druk is
geweest om dat niet zo te laten zijn.
Door de uitspraak van het arrest zijn wereldevenementen
in Belgie¨ toegelaten. Mochten deze in Vlaanderen wor-
den georganiseerd, dan zouden deze uiteraard worden
toegelaten. Als het Arbitragehof bepaalde aspecten zou
vernietigen en de wet bijgevolg anders zou worden
toegepast, zou dit het geheel van het grondgebied be-
treffen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Mondelinge vraag van de heer Hubert Brouns aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu over
de effecten van stralingen van
zendmasten voor mobiele telefonie op de volksge-
zondheid
(nr. 147)
Question orale de M. Hubert Brouns a` la ministre de
la Protection de la consommation, de la Sante´ publi-
que et de l'Environnement sur
les effets pour la
sante´ publique des radiations e´mises par les pylo
^ nes
de te´le´phonie mobile
De voorzitter : De heer Hubert Brouns heeft het woord.
De heer Hubert Brouns (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
mevrouw de minister, dit thema is reeds herhaaldelijk aan
bod gekomen. Dit vindt zijn oorsprong bij mevrouw
Onkelinx. We kregen van haar de toestemming om in
deze commissie een werkgroep op te richten. Naar
aanleiding van de bedenkingen en de besluiten van haar
werkzaamheden, dachten we dat we gerustgesteld kon-
den zijn.
Nadien deden verscheidene wetenschappers uitspraken,
waarbij de bewuste stralingen als niet-veilig voor de
volksgezondheid werden omschreven. Naar aanleiding
van een artikel hieromtrent, vraag ik hiervoor opnieuw
aandacht. Daarin wordt allusie gemaakt op het feit dat
bepaalde toestellen die patie¨nten bij zich dragen, kunnen
ontregeld geraken in de nabijheid van deze mobiele
telefoniestralen. Het fenomeen breidt zich voortdurend
uit, haast iedereen bezit zulk een toestel en mijn vraag
betreft de ontregelende effecten op toestellen die patie¨n-
ten gezond moeten houden, of het nu morfinepompjes
betreft of andere implantaten.
Beschikt u over informatie met betrekking tot de gevolgen
voor de gezondheid van stralingen van zendmasten ?
Het betreft de zendmasten die nodig zijn om het hele
mobiele telefoniesysteem te laten werken.
Wat is de stand van het wetenschappelijk onderzoek
terzake in ons land ?
Bestaan in ons land wettelijke normen met het oog op de
bescherming van de volksgezondheid ?
Welke is uw houding ten aanzien van patie¨nten bij wie
implantaten werden aangebracht en die woonachtig zijn
in een buurt, waar een bouwaanvraag voor de oprichting
van zulke zendmast werd ingediend ?
Ik formuleer mijn vraag naar aanleiding van een concreet
geval waarbij een omwoner in het bezit van deze infor-
matie, zijn beklag maakte.
Andere beleidsdomeinen staan hier eveneens op het
spel zoals ruimtelijke ordening, maar daarover moet
overleg worden gepleegd met de gewesten, die de bouw-
en exploitatievergunningen afleveren.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister
Magda Aelvoet :
Mevrouw
de
voorzitter,
collega's, in een groot aantal wetenschappelijke rappor-
ten worden de gevolgen van zendstralen van zendmas-
ten en microgolven op de gezondheid onderzocht. Die
rapporten kunnen de zaak niet bevestigen, noch ontken-
nen. Of er eventuele schadelijke biologische effecten zijn
van lage intensiteit-radiogolven is op dit ogenblik nog niet
echt uitgemaakt. Het is nodig dat hierover verder weten-
schappelijk onderzoek wordt verricht. Dat heeft uiteraard
in de allereerste plaats te maken met het opvullen van de
nog bestaande lacunes in de kennis, alsook met het
voorzorgsprincipe dat door de Europese Unie als alge-
mene beleidslijn wordt aanbevolen.
In Belgie¨ zijn er een aantal instellingen die hierrond sinds
vele jaren wetenschappelijk onderzoek verrichten. Ik
denk bijvoorbeeld aan het VITO dat de mogelijke gene-
tische gevolgen onderzoekt of aan de universiteiten van
Gent, Mons en de UCL die genetisch onderzoek verrich-
ten. De Hoge Gezondheidsraad - toch een belangrijk
orgaan - heeft een informatieve tekst opgesteld over het
mogelijk gebruik van gsm-toestellen. Zij verwijzen ernaar
dat Belgie¨ binnen bepaalde internationale organisaties
door experts wordt vertegenwoordigd, onder andere in
HA 50
COM 016
37
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
het Comite´ Europe´en de Normalisation Electrotechnique
en het ICNIRP, the International Committee of Non-
Ionising Radiation Protection. Hierdoor wordt een con-
stante internationale opvolging vanuit Belgie¨ gewaar-
borgd.
Echte wettelijke normen hebben wij in Belgie¨ niet. Wij
volgen terzake de richtlijnen van het ICNIRP en de
standaard-Cenelec, de standaard van het Comite´ Euro-
pe´en de Normalisation Electrotechnique. De richtlijnen
die deze twee organisaties uitgeven behoren tot de
strengste. In de waaier van mogelijkheden die op inter-
nationaal vlak bestaan volgt Belgie¨ de strengere richtlij-
nen.
Op 30 juli is in het publicatieblad van de Europese
Gemeenschap een aanbeveling verschenen van de
Raad van de Europese Gemeenschap van 12 juli over de
beperking van blootstelling van de bevolking aan elektro-
magnetische velden van 0 tot 300 gigahertz. Deze aan-
beveling stemt in grote mate overeen met de standaard-
Cenelec die wij in Belgie¨ toepassen. Om interferentie met
andere elektrische apparatuur te voorkomen, de zoge-
naamde elektromagnetische incompatibiliteit, werd op 1
januari 1996 een Europese richtlijn ingevoerd. Moderne
apparatuur die aan deze richtlijn moet voldoen, kan
storingvrij werken. Bij de modernste apparatuur zou dat
nu geen problemen meer mogen veroorzaken. Volgens
de informatie die door experts aan mijn medewerkers
werd overgemaakt, kan uit de thans voor handen zijnde
gegevens niet worden afgeleid dat mensen met implan-
taten hinder zouden ondervinden van zendmasten die in
hun omgeving werden opgericht. Dat bewijs werd op dit
ogenblik niet geleverd. Waakzaamheid terzake is gebo-
den. Verdere opvolging blijft noodzakelijk.
Ik verwijs ook naar de uitspraken van de Hoge
Gezondheidsraad. De licenties die worden afgeleverd
door de federale overheid worden afgeleverd door de
minister van Telecommunicatie Daems. Er is een
Telecom-code ondertekend door drie operatoren : Proxi-
mus, Mobistar en KP-Orange, alsook door het draadloze
communicatienetwerk van de politie, dus denk niet aan
het Koninklijk Hof.
Er bestaat eveneens een overlegplatform met de admi-
nistratie van de Vlaamse Gemeenschap. Zo wordt er
onder andere samengewerkt rond het eerste nationaal
actieplan milieu en gezondheid waarin ook aandacht
wordt besteed aan de problematiek van de zendmasten.
De voorzitter : De heer Hubert Brouns heeft het woord.
De heer Hubert Brouns (CVP) : Mevrouw de voorzitter,
ik dank de
minister voor haar antwoord. Ik ben gedeeltelijk gerust-
gesteld omdat de apparatuur verder zal worden ontwik-
keld zodanig dat zij storingvrij is. Het is bovendien ook
geruststellend, mevrouw de minister, vast te stellen dat er
bij u geen klachten zijn binnengekomen - of degenen die
door u werden geraadpleegd geen klachten hebben
ontvangen - van patie¨nten over storingen bij de implan-
taten die zij dragen. De berichten terzake hebben dus
blijkbaar geen enkele grond.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Regeling van de werkzaamheden
Ordre des travaux
De voorzitter : De mondelinge vraag nr. 149 van de heer
Jef Valkeniers wordt naar een later datum verschoven.
Mondelinge vraag van de heer Koen Bultinck aan de
minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid
en Leefmilieu over
de impact van de millenniumbom
in de ziekenhuizen
(nr. 154)
Question orale de M. Koen Bultinck a` la ministre de la
Protection de la consommation, de la Sante´ publique
et de l'Environnement sur
l'impact du bogue du
mille´naire dans les ho
^ pitaux
De voorzitter : De heer Koen Bultinck heeft het woord.
De heer Koen Bultinck (Vlaams Blok) : Mevrouw de
voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, op het
seminarie Transmillennium ziekenhuizen dat door het
ministerie van Volksgezondheid op 5 oktober 1999 werd
georganiseerd bleek dat de overheid nog niet echt een
concreet en duidelijk zicht heeft op de impact van de
millenniumbom. Als minister omschreef u de toestand als
evoluerend van hopeloos naar hoopgevend.
In juli 1998 bleek dat slechts 30% van de ondervraagde
ziekenhuizen zich bezighield met het probleem. Uitein-
delijk blijkt dat slechts 150 van de 250 ziekenhuizen
reageerden op een enque^te over de stand van zaken in
de voorbereiding op het probleem inzake de millennium-
bom in Belgie¨.
Blijkbaar blijft er in ons land onduidelijkheid ontstaan hoe
en in welke mate de ziekenhuizen al dan niet op die
beruchte millenniumbom zijn voorbereid. Dit staat jam-
mer genoeg in schril contrast met de situatie in de
Nederlandse ziekenhuizen waar men blijkbaar perfect
weet waar men aan toe is. Volgens een aantal onderzoe-
38
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Koen Bultinck
ken terzake zouden 107 Nederlandse ziekenhuizen door-
gelicht zijn; 16 ziekenhuizen zouden nog flink wat werk te
verrichten hebben; bij 2 ziekenhuizen zou zelfs worden
overwogen een aantal afdelingen te sluiten.
Mevrouw de minister, ik wens u dus een aantal verdui-
delijkende vragen te stellen in verband met de Belgische
situatie. Kunt u ons meedelen hoe de toestand op dit
ogenblik is bij die 100 ziekenhuizen die niet op de
enque^te hebben geantwoord ?
Welke maatregelen zal de minister nemen om de nog
achterblijvende ziekenhuizen alsnog te verplichten dui-
delijkheid te verschaffen over hun voorbereidingen met
betrekking tot die millenniumbom ?
Over de aanpassing van het wettelijk verplichte noodplan
blijft eveneens onduidelijkheid bestaan. Kunt u ons ter-
zake geruststellen en ons meedelen dat de 250 betrok-
ken ziekenhuizen wel degelijk de nodige maatregelen
hebben genomen ?
Er is nog een bijkomend element in de discussie. De
aanvoer van allerlei goederen naar die ziekenhuizen is in
deze concrete situatie niet echt voorspelbaar. Welke
maatregelen hebt u, al dan niet in overleg met de
distributeurs van die diensten, genomen zodat de zieken-
huizen toch enige garantie kunnen krijgen inzake de
verschaffing van een aantal diensten ?
Ik kom tot mijn slotvraag. Hoe verklaart u dat uw Neder-
landse collega van Volksgezondheid blijkbaar een vrij
duidelijk zicht heeft op de huidige stand van zaken, terwijl
dit in Belgie¨, op zijn zachtst uitgedrukt, heel wat moeilijker
blijkt te zijn ?
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister Magda Aelvoet : Mevrouw de voorzitter, dames
en heren, zoals reeds werd gezegd hebben we een vrij
duidelijk zicht op de zaak, maar dat betekent helemaal
niet - en vandaar dat ik het ook heb gezegd - dat de hele
zaak onder controle is. Er is inderdaad een verschil.
Als u weet dat van de 250 ziekenhuizen er slechts 150 op
de enque^te hebben gereageerd, dan betekent dit dat er
100 niet hebben geantwoord. Het is wel belangrijk te
weten dat deze 100 ziekenhuizen 28% van de bedden
vertegenwoordigen. U moet dat procentueel berekenen.
Als u die 100 plaats tegenover 250 dan gaat het om iets
meer dan een vierde van het aantal bedden.
Terzake heb ik kunnen vaststellen dat er ziekenhuizen
zijn die, omwille van de heel complexe situatie, het
enque^teformulier nog niet hebben ingevuld hoewel ze
wel degelijk met de voorbereidingen bezig zijn. Ik kan u
een concreet voorbeeld geven omdat ik mensen heb
ontmoet van Gasthuisberg in Leuven. Zij waren op de
ROB-televisie en hebben daar in een hele verklaring
uitgelegd wat zij allemaal hadden ondernomen op het
vlak van de voorbereidingen in de aanpak van de
millenniumbom. Toch heeft dit ziekenhuis niet geant-
woord op die enque^te en het gaat hier toch over een
groot aantal bedden.
Omdat ik aanwezig diende te zijn op een aantal symposia
over onder meer spasticiteit heb ik met een aantal
verantwoordelijken van Gasthuisberg kunnen spreken. Ik
heb hen gevraagd hoe het komt dat zij op de ROB-
televisie uitpakken met een heel programma maar niet
eens het enque^teformulier hebben ingevuld. Die mensen
hebben mij geantwoord dat de betrokken persoon daar
op dat ogenblik niet was maar dat zij wisten dat de zaak
goed geregeld was. Het invullen van die enque^te zou een
tijdrovend werkje zijn dat voortdurend werd uitgesteld.
Terzake vind ik het van het grootste belang dat we heel
scherp te weten komen wat er met die 28% van de
bedden aan de hand is.
Deze week nog zullen de medewerkers van mijn admi-
nistratie een brief versturen naar al de ziekenhuizen die
niet hebben geantwoord. Daarin zal hen worden ge-
vraagd om binnen de twee weken de nodige gegevens
op te sturen. Als het enque^teformulier niet binnen een
periode van twee weken is opgestuurd, dan zullen wij zelf
de afwezigheid van de enque^teresultaten overmaken
aan de gouverneur van de betrokken provincie. Hierover
zal worden overlegd met mijn collega van Binnenlandse
Zaken, alsook met de Gemeenschappen die terzake ook
initiatieven kunnen nemen.
In die brief zal ik er ook op wijzen dat de ziekenhuizen die
nood hebben aan ondersteuning, een expert ter plaatse
kunnen krijgen om te helpen bij de juiste implementatie.
In tegenstelling tot de Nederlandse regering heeft de
Belgische regering destijds de houding aangenomen dat
zij niet de verantwoordelijkheid kan dragen voor het
geheel van wat er zich op een aantal terreinen, onder
andere in de ziekenhuizen, moet afspelen. Wij willen wel
op het vlak van informatie de verantwoordelijken van de
ziekenhuizen dwingen al het nodige te doen om de
beweging in gang te zetten opdat ze zich tijdig zouden
klaarmaken.
Een vergelijking van de cijfers van 1998 met de huidige
cijfers toont een verbetering aan. Ook de laatste 28% van
de ziekenhuizen moet gecoverd worden. Ik zal het niet
blauwblauw laten.
De problematiek van de noodplannen is aangehaald.
Hierover bestaat geen onduidelijkheid. Op de verschil-
lende symposia zijn zeer nauwkeurige instructies gege-
ven over de aanpassing van de noodplannen aan de
specifieke situatie bij de overgang naar het jaar 2000. Het
is de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen om deze
aanpassingen uit te voeren. Het initiatief moet daarvoor
uitgaan van een permanent comite´ dat binnen elk zie-
HA 50
COM 016
39
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
kenhuis onder de leiding staat van de hoofdgeneesheer.
De federale overheid heeft haar verantwoordelijkheid
opgenomen via gerichte informatieverstrekking aan de
sector. Voor toezicht op de volledigheid van de noodplan-
nen zijn de gouverneurs bevoegd. Van bij het begin van
het opstarten van het proces werd dat duidelijk gemaakt.
Wat de problematiek van de leveranciers aangaat, kan
de overheid niet optreden in afspraken tussen twee
prive´-contractanten. Zoals de beheerders verantwoorde-
lijk zijn voor het beheer van een ziekenhuis, zijn de
leveranciers verantwoordelijk voor de levering van hun
goederen aan de klanten. Aan de ziekenuizen werden
instructies gegeven om beperkte voorraden aan te leg-
gen, zonder hierbij een abnormaal gedrag te vertonen.
Op het laatste symposium van 5 oktober werd door de
leveranciers aan de sector gevraagd geen te grote
voorraden aan te leggen, zodat de leveringen aan alle
klanten niet in het gedrang komen.
Wij hebben een duidelijk zicht op de situatie. Voor de
28% ziekenhuizen die niet geantwoord hebben zullen
dus bijkomende acties worden ondernomen. Nederland
heeft terzake een heel ander standpunt ingenomen en is
er vijf jaar geleden reeds mee begonnen. Voor mij is dat
een beetje laat, nietwaar.
De voorzitter : De heer Koen Bultinck heeft het woord.
De heer Koen Bultinck (Vlaams Blok) : Mevrouw de
minister, u hebt een aantal belangrijke verduidelijkingen
gegeven die ons in dat dossier kunnen geruststellen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Question orale de M. Daniel Bacquelaine a` la ministre
de la Protection de la consommation, de la Sante´
publique et de l'Environnement sur
les difficulte´s
d'application pour le secteur de la neurochirurgie de
l'arre^te´ ministe´riel du 30 avril 1999 fixant les crite`res
ge´ne´raux d'agre´ation des me´decins spe´cialistes, des
mai^tres de stages et des services de stage
Mondelinge vraag van de heer Daniel Bacquelaine
aan de minister van Consumentenzaken, Volksge-
zondheid en Leefmilieu over
de moeilijkheden voor
de sector van de neurochirurgie bij de toepassing
van het ministerieel besluit van 30 april 1999 tot
vaststelling van de algemene criteria voor de erken-
ning van geneesheren specialisten, stagemeesters
en stagediensten
(nr. 105)
La pre´sidente : La parole est a` M. Daniel Bacquelaine.
M. Daniel Bacquelaine (PRL FDF MCC) : Madame la
pre´sidente, madame la ministre, je serai tre`s bref car
l'apre`s-midi a e´te´ longue. Les sujets traite´s ont e´te´ varie´s
et ont ne´cessite´ de votre part une grande gymnastique
d'esprit, ce que nous appre´cions.
Votre ante´pe´nultie`me pre´de´cesseur a pris, le 30 avril
dernier, un arre^te´ ministe´riel, fixant les crite`res d'agre´a-
tion des me´decins spe´cialistes, des mai^tres de stage et
des services de stage, entre´ en vigueur ce 1er septembre
1999.
Certaines des dispositions de cet arre^te´ me paraissent
impraticables au moins dans certains secteurs, notam-
ment dans celui de la neurochirurgie. En effet, il est pre´vu
une limitation du nombre de gardes et une pe´riode
minimale de re´cupe´ration tre`s stricte qui paraissent tota-
lement irre´alistes aux membres de cette profession e´tant
donne´ le nombre limite´ de me´decins candidats spe´cialis-
tes en neurochirurgie et ce, me^me dans les grands
ho^pitaux. Je pense ici plus particulie`rement a` des ho^pi-
taux comme celui d'Erasme a` Bruxelles ou de la Citadelle
a` Lie`ge.
Le respect de ces dispositions ne serait possible qu'a` la
condition d'accroi^tre sensiblement le nombre de candi-
dats spe´cialistes admis dans cette discipline, ce qui ne
correspond e´videmment pas a` la ne´cessite´ de contenir la
ple´thore de praticiens notamment dans le secteur de la
neurochirurgie.
On peut comprendre l'intention qui a pu pre´sider a`
l'adoption de ces nouvelles normes, a` savoir la protection
de candidats spe´cialistes parfois surexploite´s. Toutefois,
la solution retenue ne me parai^t pas adapte´e dans
certains secteurs plus pointus.
Madame la ministre avez-vous eu des contacts avec les
repre´sentants de ce secteur ? Envisagez-vous de reme´-
dier a` cette situation ? Pensez-vous que d'autres spe´cia-
lite´s me´dicales pourraient connai^tre des proble`mes simi-
laires ? Ne serait-il pas possible d'apporter certaines
de´rogations a` la nouvelle re´glementation, spe´cialement
en faveur de secteurs comme celui de la neurochirurgie,
afin de tenir compte des difficulte´s d'application ?
La pre´sidente : La parole est a` la ministre.
Mme Magda Aelvoet, ministre : Monsieur Bacquelaine
vous m'avez interroge´ sur les difficulte´s rencontre´es par
les services de neurochirurgie.
L'arre^te´ ministe´riel du 30 avril a fait l'objet d'un large
de´bat. Cet arre^te´ cre´e un espace de droits pour les
candidats spe´cialistes qui devaient parfois faire face a`
des horaires tre`s lourds et voyaient ainsi leur qualite´ de
vie remise en cause. De plus, des proble`mes de se´curite´
ont e´te´ signale´s suite a` la fatigue des candidats spe´cia-
listes. En tenant compte des gardes, il n'e´tait pas rare
40
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Magda Aelvoet
que ces candidats effectuent jusqu'a` 80 heures de travail
par semaine. Cette situation est en grande partie lie´e au
fait que la pre´sence des candidats dans un ho^pital est
inte´ressante a` plus d'un titre. Les prestations effectue´es
sont ge´ne´ralement rembourse´es par la se´curite´ sociale
et, dans certaines conditions, au me^me montant de
remboursement que les me´decins spe´cialistes. Ce qui
est inte´ressant pour l'ho^pital.
La pre´sence des candidats permet e´galement a` des
e´tablissements de soin de re´pondre a` des normes fixe´es
en application de la loi sur les ho^pitaux. Prenons pour
exemple la permanence dans les SMUR, SUS, etc.)
Le candidat spe´cialiste e´tait tre`s peu re´mune´re´ si on
conside`re la dure´e de ses prestations et en tout cas
comparativement aux honoraires verse´s aux me´decins
spe´cialistes.
La raison de la pre´sence d'un candidat dans un service
de stage est avant tout pe´dagogique.
Je dois vous dire tre`s honne^tement que je n'ai pas eu de
contact avec les neurochirurgiens a` ce propos. Mais je
suis re´gulie`rement en relation avec mon administration
qui a rec¸u certaines remarques de plusieurs spe´cialisa-
tions. Leur appre´ciation relative a` l'ensemble du nouvel
arre^te´ royal est pluto^t favorable. J'ai donc l'impression, a`
partir des informations dont mon administration dispose,
que cet arre^te´ permettra re´ellement aux candidats de
consacrer plus de temps a` leur formation et d'ame´liorer
leur vie personnelle.
Je dois e´galement rappeler ici que les textes pre´paratoi-
res ont e´te´ tre`s longuement discute´s au sein du conseil
supe´rieur des me´decins spe´cialistes et ge´ne´ralistes. Ils
ont me^me e´te´ soumis, ce qui n'est pas obligatoire
le´galement,
a`
la
commission
paritaire
me´decins-
ho^pitaux.
La rare´faction des candidats spe´cialistes sera plus im-
portante encore lorsqu'entrera en vigueur la limitation de
l'offre me´dicale. Je suis donc persuade´e que les institu-
tions devront alors faire appel a` des me´decins spe´cialis-
tes pluto^t qu'a` des candidats spe´cialistes.
Actuellement, je n'envisage pas de mesure qui ne res-
pecterait pas la raison essentielle de la pre´sence de
candidats spe´cialistes dans les institutions, a` savoir
l'apprentissage d'une profession.
Toutefois, si d'autres solutions techniques peuvent e^tre
de´gage´es pour permettre de concilier l'inte´re^t des servi-
ces me´dicaux et celui des candidats spe´cialistes, je suis
tout a` fait pre^te a` en discuter.
Il conviendrait de conseiller aux neurochirurgiens d'inter-
roger a` ce sujet le bureau du conseil supe´rieur des
me´decins. C'est a` ce conseil qu'il appartient de me
donner un avis sur toute modification des crite`res
d'agre´ation des me´decins spe´cialistes.
La pre´sidente : La parole est a` M. Daniel Bacquelaine.
M. Daniel Bacquelaine (PRL FDF MCC) : Madame la
pre´sidente, j'ai bien entendu Mme la ministre mais tel
n'e´tait pas le sens de ma question.
Je suis tout a` fait d'accord avec l'arre^te´ car il fallait
re´glementer les gardes dans les ho^pitaux, etc. Il s'agit
donc d'une bonne mesure. Elle est d'ailleurs globalement
correctement applique´e et relativement bien accepte´e.
Le proble`me que je soule`ve est spe´cifique. D'ailleurs, il
me semble que l'arre^te´ pre´voit la possibilite´ de de´roga-
tion. Me^me dans les grands ho^pitaux, on ne trouve qu'un
ou deux neurochirurgiens. Les candidats spe´cialistes en
neurochirurgie doivent -pardonnez-moi l'expression -
sauter sur les occasions sous peine de ne jamais
pouvoir acque´rir la formation ne´cessaire et n'e^tre jamais
de bons neurochirurgiens. De plus, si un proble`me
d'ordre neurochirurgical se pre´sente lors d'une garde et
si le neurochirurgien est en service depuis 24 heures,
me^me s'il a dormi, -c'est souvent le cas- , il ne pourra, sur
base de cette re`gle, participer a` l'intervention. C'est le
patient qui en fera peut-e^tre les frais car personne ne
pourra intervenir a` sa place. Il y a donc un proble`me
organisationnel spe´cifique a` la neurochirurgie qui doit
e^tre pris en conside´ration. Et je tiens a` vous dire ici que
ce sont les plus grands neurochirurgiens de ce pays qui
m'ont fait part de ce proble`me. Il s'agit donc d'un pro-
ble`me re´ellement important auquel nous devons reme´-
dier. On ne peut se permettre de se retrancher derrie`re
une application ge´ne´rale. Il s'agit je le re´pe`te d'un
proble`me spe´cifique qu'il faut tenter de re´gler.
La pre´sidente : La parole est a` la ministre.
Mme Aelvoet, ministre : Dans la dernie`re partie de mon
intervention, j'ai dit que, jusqu'a` pre´sent, les neurochirur-
giens n'avaient pas de´pose´ de demande aupre`s du
conseil supe´rieur. Or, c'est par ce biais que la demande
devrait parvenir au ministe`re de la Sante´ publique. Cela
est ne´cessaire pour e´viter toute mesure arbitraire. De
plus, si on veut re´ellement qu'une permanence soit
assure´e, il est ne´cessaire de pre´voir au minimum deux
neurochirurgiens. Comment pensez-vous assurer une
permanence si on ne dispose pas de deux neurochirur-
giens. Je m'interroge sur le volume du service et la
possibilite´ de le maintenir.
M. Daniel Bacquelaine (PRL FDF MCC) : Vous
soulevez-la` le proble`me de la dispersion des centres
neurochirurgicaux dans notre pays. Il faudra un jour
HA 50
COM 016
41
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000
Aelvoet
qu'on ait le courage de dire que plusieurs centres neu-
rochirurgicaux ne sont pas ne´cessaires dans une me^me
ville. Il s'agit d'un proble`me de courage politique.
Mme Aelvoet, ministre : J'en suis consciente. A l'heure
actuelle, je traite d'autres dossiers qui me posent le
me^me type de proble`me, comme par exemple le dossier
relatif aux services d'urgence. En cette matie`re, nous
allons pouvoir voir ce que le courage politique rapporte.
En effet, si en ge´ne´ral chacun se plai^t a` dire qu'il faut
limiter, lorsque l'on prend des mesures en ce sens, tout le
monde re´agit.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- La re´union publique de commission est leve´e a` 18.20
heures.
- De openbare commissievergadering wordt gesloten om
18.20 uur.
42
HA 50
COM 016
19-10-1999
KAMER - 2e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE
CHAMBRE - 2e SESSION DE LA 50e LEGISLATURE
1999
2000