Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing

Commission de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société

 

van

 

Woensdag 9 november 2016

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

Mercredi 9 novembre 2016

 

Matin

 

______

 

 


La réunion publique de commission est ouverte à 10.24 heures et présidée par Mme Muriel Gerkens.

De openbare commissievergadering wordt geopend om 10.24 uur en voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.

 

01 Échange de vues avec la secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, à l'Égalité des chances, aux Personnes handicapées, et à la Politique scientifique, chargée des Grandes Villes, adjointe au ministre des Finances, sur le troisième plan fédéral de lutte contre la pauvreté et questions jointes de

- Mme Stéphanie Thoron à la secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, à l'Égalité des chances, aux Personnes handicapées, et à la Politique scientifique, chargée des Grandes Villes, adjointe au ministre des Finances, sur "le plan de lutte contre la pauvreté infantile" (n° 13876)

- Mme Catherine Fonck à la secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, à l'Égalité des chances, aux Personnes handicapées, et à la Politique scientifique, chargée des Grandes Villes, adjointe au ministre des Finances, sur "la lutte contre la pauvreté" (n° 14245)

- Mme Nawal Ben Hamou à la secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, à l'Égalité des chances, aux Personnes handicapées, et à la Politique scientifique, chargée des Grandes Villes, adjointe au ministre des Finances, sur "la 'prostitution alimentaire'" (n° 14534)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu à la secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, à l'Égalité des chances, aux Personnes handicapées, et à la Politique scientifique, chargée des Grandes Villes, adjointe au ministre des Finances, sur "la pauvreté résultant d'un divorce" (n° 14790)

01 Gedachtewisseling met de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, toegevoegd aan de minister van Financiën, over het derde federal plan armoedebestrijding en samengevoegde vragen van

- mevrouw Stéphanie Thoron aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "het kinderarmoedebestrijdingsplan" (nr. 13876)

- mevrouw Catherine Fonck aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "de strijd tegen armoede" (nr. 14245)

- mevrouw Nawal Ben Hamou aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "prostitutie uit armoede" (nr. 14534)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "armoede na een echtscheiding" (nr. 14790)

 

La présidente: Chers collègues, nous allons commencer nos travaux.

 

La secrétaire d'État va présenter un troisième plan. La parole sera ensuite donnée aux membres de la commission, d'abord à ceux qui ont déposé une question orale.

 

Un compte rendu intégral sera rédigé, il n'est donc pas nécessaire de faire un document spécial ni de nommer un rapporteur.

 

01.01 Staatssecretaris Elke Sleurs: Vandaag stel ik u het derde federale actieplan betreffende de armoedebestrijding 2016-2019 voor.

 

Als staatssecretaris bevoegd voor armoedebestrijding, ben ik natuurlijk verantwoordelijk voor de oplevering van dat document, maar ik wil in eerste instantie toch van de gelegenheid gebruikmaken om iedereen die betrokken was bij de totstandkoming van dat plan – het middenveld, de administratie, de politieke wereld – oprecht te danken. We hebben samen goed werk geleverd en het resultaat mag gezien worden. Met het actieplan wil ik en zullen we een wezenlijke stap vooruitzetten op het gebied van armoedebestrijding.

 

Collega’s, ik, en de regering met mij, sta achter het nieuwe federale plan inzake armoedebestrijding, vooral vanwege de achterliggende filosofie, een filosofie die ik kort kan samenvatten als: geloofwaardig sociaal. Dat is met andere woorden een armoedebeleid steunend op concrete, structurele en realistische acties, gevolgd door tastbare en duurzame resultaten voor wie wordt geconfronteerd met deze schrijnende problematiek.

 

Sinds oktober 2014 is een geloofwaardig sociaal beleid steeds een van de absolute prioriteiten geweest van de regering, zeker wanneer het gaat over armoedebestrijding. Laten we eerlijk zijn, er was nood aan een geloofwaardig sociaal beleid. Kijken we naar de EU-SILC, dan stellen we vast dat tussen 2010 en 2014 de Belgische armoedecijfers grotendeels rood uitsloegen. Sta mij toe een aantal voorbeelden te geven. Het armoedepercentage bij 16- tot 24-jarigen steeg tussen 2010 en 2014 met 5,6 %. Bij 25- tot 49-jarigen steeg het met 3 %. Het armoederisicopercentage bij alleenstaande mannen, jonger dan 65 jaar, steeg tussen 2010 en 2014 met 5,9 %. Het percentage bij alleenstaande vrouwen jonger dan 65 jaar, steeg met 10,5 %. Bij huurders steeg het tussen 2010 en 2014 met 5,2 % en bij werklozen bijvoorbeeld met 12,5 %.

 

De armoedecijfers kleurden rood in welgeteld 27 van de 40 door de EU-SILC gedefinieerde categorieën. Steeds meer personen kwamen terecht in armoede en wie reeds onder de armoedegrens zat, heeft steeds minder perspectief er ooit uit te geraken. Het is met andere woorden tijd voor een andere aanpak.

 

De regering heeft besloten haar armoedebestrijdingsbeleid te baseren op drie pijlers: activering, het optrekken van de sociale minima en het bestrijden van misbruiken.

 

Depuis octobre 2014, 64 700 emplois ont été créés dans le secteur privé, en particulier. Tous les salaires ont été augmentés entre 2014 et 2016. Pour ce qui est des salaires les plus bas, cette augmentation a dépassé les 80 euros nets par mois. Le pouvoir d'achat de 2,6 millions de personnes a augmenté grâce à la réévaluation des allocations et à l'enveloppe Bien-être. Fin 2015, la Belgique comptait plus de 500 000 chômeurs, ce qui représente le chiffre le plus bas en 24 ans.

 

Le choix de la politique de ce gouvernement a permis l'augmentation du revenu d'intégration de 6 %, ce qui représente une plus-value annuelle de 400 euros pour les cohabitants, de 600 euros pour les isolés et de 800 euros pour les chefs de famille. L'enveloppe Bien-être a été allouée à raison de 100 % durant la période 2015-2016, ce qui représente une augmentation de 44 % par rapport à la législature précédente.

 

L'impact de cette politique socialement crédible s'est fait ressentir. Les chiffres les plus récents indiquent que le gouvernement est sur la bonne voie après à peine une année complète de législature. Lors de la première année, la pauvreté a baissé dans 28 des 40 catégories déterminées. Dans seize d'entre elles, la pauvreté a même chuté au niveau atteint en 2010. Le pourcentage de pauvreté générale a été réduit de 0,6 %, celui de la pauvreté infantile de 0,8 % et celle des aînés de 0,9 %.

 

Comprenez-moi bien: je ne considère pas ces premiers chiffres positifs comme une raison de se réjouir. Nous avons encore du pain sur la planche, surtout en matière de pauvreté infantile et de pauvreté chez les parents isolés. Par contre, ces chiffres confirment que le gouvernement est sur la bonne voie. La dernière intervention du professeur Ive Marx du Centre de politique sociale Herman Deleeck de l'Université d'Anvers, spécialiste indubitable en la matière, me conforte dans cette idée. Il plaide clairement pour la gestion du volume des prestations sociales en limitant où c'est possible le flux vers le statut de bénéficiaire de prestations sociales et en stimulant où c'est possible le flux de sortie de ce statut. En effet, nous devons continuer à investir dans des réformes du système de pension ou du marché du travail, si nous voulons continuer à enregistrer une évolution positive durable en matière de pauvreté. C'est possible d'après ce qui se fait dans d'autres pays.

 

Avec l'exécution d'un 3e Plan d'action fédéral de lutte contre la pauvreté, le gouvernement désire désormais confirmer son intention de poursuivre et de renforcer sa politique relative à la pauvreté.

 

In de zomer van 2016 heeft de regering akte genomen van dit nieuwe plan. De implementatie van het actieplan werd benoemd als een van de 25 prioriteiten van deze federale regering voor de komende jaren.

 

In dit plan wordt, dit is belangrijker dan het misschien lijkt, in eerste instantie het begrip armoede duidelijk gedefinieerd. Mensen worden geacht in armoede te leven wanneer hun inkomen en middelen niet volstaan om een levenstandaard aan te houden die de samenleving waarin ze leven als aanvaardbaar wordt beschouwd. Door hun armoede ervaren ze talrijke nadelen in gevolge werkloosheid, laag inkomen, slechte huisvesting, onaangepaste gezondheidszorg en hinderpalen op het vlak van levenslang leren, cultuur, sport en recreatie. Vaak zijn ze uitgesloten van deelname aan activiteiten – economische, sociale, culturele – die voor anderen tot de norm behoren. Hun toegang tot fundamentele rechten kan beperkt zijn.

 

Het actieplan werd opgesteld in overleg met de verschillende federale ministers en staatssecretarissen. Samen hebben wij besloten in te zetten op de volgende strategische doelstellingen: de sociale bescherming van de bevolking verzekeren, de kinderarmoede terugdringen, de toegang tot de arbeid versterken door de sociale en professionele activering, de dakloosheid en slechte huisvesting bestrijden, het recht op gezondheid waarborgen, de overheidsdiensten toegankelijker maken voor kwetsbare personen.

 

De doelstellingen zijn gebaseerd op het nationaal hervormingsprogramma, het Nationaal Sociaal Rapport en het vorige federale plan inzake armoedebestrijding. Elke strategische doelstelling bestaat uit operationele doelstellingen en in totaal 61 concrete acties. Als coördinerend staatssecretaris zal ik de uitvoering van de 61 maatregelen in de strijd tegen de armoede actief en nauwlettend opvolgen. Ik zal hierin worden ondersteund door het netwerk van federale armoedeambtenaren dat op mijn initiatief werd uitgebreid. Ik zal op basis van de aanbevelingen van het Rekenhof een monitoring uitwerken die leidt tot een tussentijdse rapportage tegen eind 2017 en een slotrapportage tegen het einde van deze legislatuur.

 

Zoals u zult begrijpen ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de verschillende acties bij de individuele betrokken ministers en staatssecretaris. Ik wil u dan ook, als u vragen of opmerkingen hebt over specifieke acties, doorverwijzen naar de specifieke ministers die verantwoordelijk zijn. Ze zijn beter dan ik geplaatst om u vandaag een gedetailleerd antwoord te bezorgen.

 

Pour ma part, je suis responsable ou impliquée dans dix-sept actions. Permettez-moi de vous les expliquer rapidement.

 

La lutte contre la pauvreté infantile, comme vous l'aurez compris, fait partie de mes priorités, surtout que ce domaine reste un élément douloureux compte tenu des chiffres. Les actions relatives à la pauvreté infantile occupent donc une place prioritaire pour moi, à commencer par la remise du nouveau Plan national de lutte contre la pauvreté infantile. Il s'agit donc d'un plan national qui, contrairement au plan d'action fédéral, est porté par le gouvernement fédéral et les différents gouvernements des États fédérés.

 

Sur la base du travail préparatoire administratif effectué par un groupe de travail administratif provisoire "pauvreté infantile" a été lancé le premier jet d'un deuxième Plan national de lutte contre la pauvreté infantile, lequel prévoit également une marge pour l'intervention des acteurs de terrain. Dans les semaines et mois à venir, les gouvernements fédéral et fédérés se concerteront et se mettront d'accord. Je suppose que nous pouvons attendre un nouveau Plan national de lutte contre la pauvreté pour début 2017.

 

Par ailleurs, je continuerai à m'investir en matière de pauvreté infantile pour les plates-formes de concertation locales "pauvreté infantile" et pour le projet Miriam. Les plates-formes de concertation locales "pauvreté infantile" doivent inciter les CPAS et les associations à combattre la pauvreté infantile et à favoriser le bien-être des enfants de manière proactive. En se joignant aux dynamiques et aux initiatives locales existantes, les plates-formes de concertation jouent un véritable rôle-moteur dans la lutte contre la pauvreté infantile. Ces plates-formes organisent la concertation et la collaboration avec un large spectre d'acteurs locaux comme les écoles, les garderies, les associations de personnes touchées par la pauvreté et les associations sportives, afin de détecter les situations problématiques, de mettre en place une aide concrète et d'organiser des campagnes de sensibilisation là où nécessaire. L'objectif est de combiner les offres afin d'éviter les doublons et de travailler ensemble. C'est ainsi que les ressources disponibles seront les plus efficaces.

 

Le projet Miriam est une collaboration que je soutiens avec le Conseil des Femmes, le SPF Intégration sociale, et de Karel de Grote Hogeschool, en termes d'autonomisation des mères isolées bénéficiaires du revenu d'intégration. Grâce à un accompagnement holistique et conscient des genres, on tente d'augmenter l'intégration socioprofessionnelle des mères isolées, de rompre le cercle de la pauvreté et de repousser leur isolement social. Un des objectifs du projet consiste à développer une approche qui, à terme, sera également utilisée dans les autres CPAS.

 

Une méthode de mesure de l'impact de ces politiques permet de déterminer les résultats de l'accompagnement intensif de mères isolées.

 

La coordination du projet repose sur le Conseil des femmes. Dans cinq CPAS (Charleroi, Namur, Molenbeek-Saint-Jean, Leuven, Gand) un case manager accompagne environ dix à quinze mères individuellement et en groupe. On y travaille sur l'orientation, la participation, l'information, le renforcement du réseau, mais également sur des aspects comme la confiance en soi et l'image de soi.

 

Ook belangrijk in de strijd tegen kinderarmoede is mijn werk rond de verbetering van de werking van de Dienst voor Alimentatievorderingen (DAVO) zeker met het oog op de kwetsbare groep van eenoudergezinnen. De eenoudergezinnen vormen een bijzonder kwetsbare groep. Vaak gaat het immers om vrouwen die de zorg voor hun kinderen alleen opnemen. Na een echtscheiding wordt aan de zorgdragende ouder dikwijls een onderhoudsuitkering toegekend voor de kinderen. In sommige gevallen wordt die echter niet betaald, zoals u allemaal weet. Nochtans zijn beide ouders hun kinderen levensonderhoud verschuldigd. In dat geval kan de Dienst voor Alimentatievorderingen de zorgdragende ouder die een netto inkomen heeft dat lager ligt dan 1 800 euro, een voorschot toekennen of helpen bij de inning van het onderhoudsgeld. Het gegeven voorschot wordt dan in principe gerecupereerd bij de ouder die de onderhoudsuitkering moet betalen.

 

Ik maakte al werk van een betere bekendheid van de DAVO. Veel onderhoudsgerechtigden maar ook de onderhoudsplichtigen kennen de werking immers onvoldoende. Onder mijn impuls stuurde de koninklijke federatie van het Belgische Notariaat een brief naar de notarissen om hen te vragen de verwijzing naar de DAVO schriftelijk op te nemen in alle notariële echtscheidingsakten. Het grootste deel van de echtscheidingen zijn immers echtscheidingen met onderlinge toestemming.

 

Ook boekte ik vooruitgang op het gebied van de digitale toegankelijkheid van de DAVO. Tot nu toe moest een aanvrager zich verplaatsen naar een kantoor of het formulier op de website eerst afdrukken en dan met post versturen. Daar hebben wij nu komaf mee gemaakt. Via een webformulier kan de aanvraag voortaan eenvoudig online gebeuren. De digitale toegang tot de DAVO zal niet alleen tijdwinst opleveren voor de rechthebbende en de administratie, maar zal ook de drempel verlagen om hulp te vragen. Wanneer het dossier digitaal wordt ingestuurd moeten de mensen immers niet meer per se onmiddellijk heel hun persoonlijk verhaal vertellen aan een buitenstaander.

 

Samen met de minister van Financiën blijf ik ijveren voor een verbetering van de dienstverlening van de DAVO. De dienst zal partnerschappen zoeken met andere organisaties die betrokken zijn bij de problematiek van het onderhoudsgeld. Informatieverstrekking aan de OCMW’s zal worden aangemoedigd. Dit zou moeten leiden tot een kleiner risico van armoede na een relatiebreuk echtscheiding.

 

Mijn tweede onmiddellijke prioriteit ligt eveneens voor de hand.

 

Wij zien en voelen het allemaal, de dagen worden korter en de winter komt eraan. Traditioneel is het een bijzonder moeilijke periode voor dak- en thuislozen. Dak- en thuisloosheid is een complexe sociale problematiek. Het gaat zowel om personen die uit hun huis worden gezet als bijvoorbeeld om mensen die door hun partner niet meer in hun gezamenlijke woning worden binnengelaten. Een gemeenschappelijk kenmerk is dat zij meestal niet over de financiële middelen beschikken om een nieuwe verblijfplaats te betalen. Om deze mensen bij te staan hebben de verschillende overheden in 2014 het samenwerkingsakkoord inzake dak- en thuisloosheid ondertekend. In het kader van dit samenwerkingsakkoord plande ik dan ook de afgelopen jaren mijn verantwoordelijkheid in tweede lijn inzake de winteropvang voor dak- en thuislozen in de grootsteden en in het bijzonder in Brussel.

 

Voor de vijf grootsteden, Brussel, Antwerpen, Luik, Charleroi en Gent, werd in de afgesproken federale subsidies, 50 000 euro per stad, voorzien. Het spreekt voor zich dat het beleid ook deze winter wordt gecontinueerd. De primaire doelstelling van de verschillende overheden in dezen is duidelijk: geen mensen in de vrieskou op straat laten staan.

 

Cette problématique connaît une expression particulière à Bruxelles: le nombre de sans-abri explose littéralement. Il y a cinq ans, en hiver, Bruxelles avait besoin de 600 places pour 1 000 l'hiver dernier. Depuis les graves problèmes d'accueil qu'on a connus pendant l'hiver 2010-2011, les pouvoirs publics fédéraux interviennent de manière structurelle avec un subside octroyé à l'ASBL SAMU social pour aménager des places d'accueil complémentaires.

 

Bien sûr, les pouvoirs publics fédéraux continueront à prendre leurs responsabilités pendant l'hiver prochain et prévoiront les ressources nécessaires pour mettre en place cet accueil hivernal supplémentaire. Ces ressources sont tournées vers l'accueil et l'encadrement des sans-abri: soutien psychosocial, soutien médical et paramédical, déjeuner et repas chaud le soir, accès à des sanitaires, lieu de stockage pour les vêtements.

 

Mais dans cette problématique, nous ne pouvons pas faire l'erreur de nous contenter d'accueil temporaire en période hivernale. Nous devons investir dans des solutions plus structurelles pour les sans-abri, d'où ma politique d'incitation de ces dernières années autour de ce qu'on appelle le concept Housing First.

 

Il s'agit, d'une manière innovante, de viser l'intégration sociale des sans-abri les plus fragiles. Housing First renforce la logique adoptée jusqu'ici: le logement est la première étape et l'accès à celui-ci n'est pas soumis à d'autres conditions que celles qui valent également pour tous les autres locataires. Afin d'assurer la conservation de son logement, le locataire est accompagné dans tous les aspects de sa vie par une équipe. Les locataires de Housing First sont les sans-abri de longue durée qui sont fragilisés pour plusieurs raisons. Au moins 50 % de ces personnes sont touchées par des problèmes de santé physiques graves ou chroniques ou font l'objet d'un diagnostic psychiatrique, au moins 50 % sont dépendantes à la drogue ou à l'alcool, au moins 30 % ont fait l'objet d'un double diagnostic de problème de santé mentale et de dépendance.

 

Les expériences existantes de Housing First dans les villes d'Anvers, de Gand, de Bruxelles, de Charleroi, de Liège, de Hasselt, de Namur et de Molenbeek-Saint-Jean ont été évaluées et seront normalement transférées aux Régions et Communautés en 2017. Les résultats sont très positifs. Grâce à Housing First, les sans-abri ayant des besoins approfondis peuvent directement passer de la rue à leur propre logement. Ils restent dans le logement: après deux ans, 90 % ne sont pas retournés dans la rue. Ils se construisent un foyer dans ce logement. Ce processus prend un an mais ils se sentent mieux chez eux, dans leur logement, que les gens qui n'ont pas reçu l'aide des équipes Housing First. Ils paient leur loyer. Seulement 20 % ne respectent pas leur obligation de paiement mais l'équipe ou un médiateur parviennent généralement à résoudre ce problème. On ne constate pas de tendance de réussite ou d'échec pour certains profils particuliers. Personne ne peut donc être exclu d'emblée des procédures Housing First. Tout un chacun doit avoir sa chance.

 

Les pouvoirs publics fédéraux continueront à jouer un rôle de soutien par l'intermédiaire de Housing First Lab, qui se chargera, en collaboration avec les Régions et les Communautés, des missions suivantes: centre d'expertise Housing First en Belgique, développement de la méthodologie Housing First, stimulation de l'innovation sociale autour de Housing First et gestion des connaissances.

 

Het netwerk van federale armoedeambtenaren vervult een cruciale rol in het nieuwe federale actieplan betrefffende armoedebestrijding, niet alleen op het gebied van de monitoring van de implementatie onder mijn verantwoordelijkheid, maar ook op het gebied van de automatisering van sociale rechten.

 

De leden van het netwerk hebben als opdracht de federale overheidsinstelling waarin zij tewerkgesteld zijn te ondersteunen bij het uitvoeren van de maatregelen uit de federale plannen inzake armoedebestrijding die betrekking hebben op hun beleidsdomein, het armoedebestrijdingsbeleid in de federale overheidsinstelling waarin zij tewerkgesteld zijn te coördineren door onder andere deel te nemen aan de vergaderingen van het netwerk, het netwerk te informeren over de uitwerking van de federale plannen inzake armoedebestrijding in de federale overheidsinstelling waarin zij tewerkgesteld zijn, de federale overheidsinstelling waarin zij tewerkgesteld zijn te sensibiliseren rond het armoedebestrijdingsbeleid in het algemeen en bij te dragen tot het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie inzake armoedebeleid.

 

Het netwerk lanceerde zes voorstellen rond de automatisering van sociale rechten, die geoptimaliseerd kunnen worden. Ten eerste, stelt men voor een bufferdatabank te ontwikkelen om de gegevens van bepaalde statuten ter beschikking te stellen aan de instanties die zich daarop baseren om afgeleide sociale rechten toe te kennen. Ten tweede, wil men acute inkomensgegevens als uitgangspunt gebruiken om te beslissen over het toekennen van een recht of prestatie. Ten derde, moet worden overwogen om een proactieve gegevensstroom te installeren om potentieel rechthebbenden op de verhoogde tegemoetkoming te detecteren. Ten vierde, stelt men voor een procedure van toepassing te maken om de potentiële gerechtigden op de 105 gratis dienstencheques voor moederschapshulp te identificeren. Ten vijfde, wil men de diverse aanvraagprocedures bij de DG Personen met een handicap optimaliseren. Ten zesde, pleit men voor de ontwikkeling van een app door de POD Maatschappelijke Integratie, in samenspraak met de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, en het project “ken de pincode verbonden aan de eID”, die de gerechtigde een duidelijk zicht biedt op de afgeleide rechten die werden toegekend.

 

Ik heb het netwerk dan ook de opdracht gegeven om die voorstellen uit te werken en andere mogelijkheden rond de automatisering van sociale rechten te verkennen.

 

Enfin, je continuerai à veiller à ce que les experts du vécu soient impliqués le plus largement possible auprès des services publics fédéraux. Les experts du vécu servent d'intermédiaire entre les citoyens qui vivent dans la pauvreté et l'exclusion sociale, et les services publics. Ils intègrent les points de vue des personnes qui se trouvent dans une situation de pauvreté dans les services publics et indiquent les obstacles qui empêchent certains des bénéficiaires potentiels d'avoir accès à leurs droits de base.

 

Les missions que l'expert du vécu sont:

- contribuer à l'amélioration de l'accueil et de l'information du public, en particulier du public qui doit faire face à la pauvreté;

- soutenir les utilisateurs dans les procédures administratives;

- dresser l'inventaire des besoins des gens qui vivent dans la pauvreté par le biais d'entretiens, d'enquêtes, de contacts avec des organisations sociales;

- améliorer la qualité générale et l'accès du service en faisant des propositions visant à l'amélioration de la communication des procédures et des mesures;

- participer à l'élaboration de liens de collaboration entre les services pour que l'expertise et la matière transcendent aussi les différents services; de cette manière, on renforce aussi l'objectif de lutte transversale contre la pauvreté;

- signaler aux dirigeants les problèmes structurels, les manquements dans la législation, les besoins non vus et non traités des personnes touchées par la pauvreté.

 

Les experts du vécu reçoivent une formation. Ils sont soutenus par un mentor de leur service de détachement et par une équipe de coaching et de coordination du SPF Intégration sociale.

 

Avec mes collègues, je me bats pour améliorer encore davantage la collaboration avec les experts de la pauvreté au sein des services publics fédéraux à partir de 2016. Par ailleurs, j'organise, dans le cadre du travail actuel des experts, des groupes de travail au sein desquels ils peuvent collaborer en toute flexibilité en vue d'échanger des informations, leur expertise et des cas pratiques réussis.

 

Chers collègues, cette politique représente beaucoup de travail; pas uniquement pour moi, mais aussi pour mes collègues, les administrations fédérales, les services de lutte contre la pauvreté, le réseau belge de lutte contre la pauvreté et les plates-formes belges contre la pauvreté et l'exclusion sociale EU 2020, les CPAS, le Conseil supérieur national des Personnes handicapées, etc.

 

Er is veel werk, maar het is belangrijk werk. Ik, en de regering met mij, wil alle burgers, ook wie geconfronteerd wordt met armoede, perspectief bieden. Ik weiger te aanvaarden dat armoede een eindstation, een noodlot is, waaraan niet valt te ontsnappen.

 

Ik kies er bewust voor te geloven in mensen met een armoedeproblematiek en ben er rotsvast van overtuigd dat de overgrote meerderheid van die personen over de nodige talenten en vaardigheden beschikt om, mits een aangepast duwtje in de rug, hun leven in eigen handen te nemen en op te bouwen tot boven de armoedegrens.

 

Ik dank u voor uw aandacht en kijk uit naar uw vragen.

 

La présidente: Merci, madame la secrétaire d'État.

 

Aucun des membres ayant déposé des questions orales n'est présent pour le moment. Je vais donc céder la parole à ceux qui sont parmi nous.

 

01.02  Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de staatssecretaris, zoals u zelf daarnet gezegd hebt, slaat de armoedebarometer rood uit. Wij zien helaas dat de temperatuur verder stijgt.

 

U hebt het zelf gezegd: de armoede is de afgelopen jaren verder toegenomen. Dat blijkt ook uit de cijfers. In ons land leven maar liefst 1,7 miljoen Belgen in armoede. In Vlaanderen zijn het er 700 000. In Vlaanderen bedraagt het percentage 11 %, in het hele land 15 %. Wat ook erg is, is dat de kinderarmoede toeneemt. Intussen leeft één op vijf kinderen in armoede.

 

Wanneer we bepaalde doelgroepen nader bekijken, stellen wij vast dat soms de helft van die mensen in armoede leeft. Bepaalde doelgroepen worden nog meer getroffen. Wanneer wij spreken over 15 %, lopen wij het risico dat sommigen dat cijfer zullen relativeren. Maar werklozen of alleenstaanden, en vooral alleenstaande vrouwen met gezinslast komen nog vaker in armoede terecht. Dat zegt wel wat.

 

Vandaag stond in de krant, ik meen in De Morgen, een artikel over mensen van allochtone origine. Het blijkt dat zelfs in Vlaanderen 41 % van die mensen in armoede terechtkomt, terwijl in Vlaanderen het gemiddelde 11 % is. Hetzelfde geldt voor alleenstaanden met kinderlast. Daar schommelt het percentage ook rond 39 %. Die cijfers zijn ontzettend hoog. Het is dus hoog tijd voor actie.

 

Wij weten dat de EU-indicatoren die armoede beschrijven het hebben over drie aspecten: het inkomen, materiële deprivatie, en werk of werkintensiteit. Die drie domeinen komen ook in uw derde federaal plan aan bod. Uiteraard staan daar ook andere zaken in.

 

Wat het inkomen betreft, zegt Europa, kunnen wij spreken over armoede wanneer het inkomen lager is dan de Europese armoedegrens. Voor ons land ligt die op 1 085 euro voor een alleenstaande en op 1 682 euro voor iemand met gezinslast. Men moet echter weten dat een gezin met twee kinderen moet rondkomen met een leefloon van 1 157 euro, en dat een werkloze in de derde fase moet rondkomen met een uitkering die niet veel hoger is, enkele tientallen euro. Hetzelfde geldt voor iemand met een inkomensvervangende tegemoetkoming. Dan weet men dat de kloof heel groot is en dat sommige mensen nog serieus onder de Europese armoededrempel zitten.

 

Naast het inkomen is het ook belangrijk te kijken in welke mate mensen kunnen participeren aan de samenleving, want het gaat niet alleen over geld. Het gaat er ook over of men kan deelnemen aan de samenleving op het vlak van sport, cultuur, vrijetijdsbesteding. Ook daar zien we onthutsende cijfers: meer dan een kwart van de Belgen kan het zich niet permitteren om één keer per jaar een weekje vakantie te nemen. Meer dan een kwart kan ook geen onverwachte uitgaven opvangen, op het vlak van gezondheidszorg of wat dan ook.

 

In het derde federaal armoedeplan komt er een groot aantal acties naar voren in verschillende beleidsdomeinen. Zo’n brede aanpak is effectief ook nodig, want wij weten allemaal dat er niet één mirakeloplossing is. Ik heb dat ook in mijn resolutie aangegeven die vorig jaar in mei werd goedgekeurd. Wij moeten werken op alle domeinen van de samenleving, op het vlak van inkomen, werk, huisvesting, energie, noem maar op. Een brede aanpak is nodig.

 

Als ik teruggrijp naar mijn resolutie die werd goedgekeurd en waar ook u achter stond, dan merk ik nu dat een aantal zaken is opgenomen, wat mij verheugt. Er zijn echter ook een aantal zaken die niet zijn opgenomen, wat ik betreur, want zij zijn ook van belang. De meerderheid en een deel van de oppositie stonden daar ook achter. Wilt u dan ook de aspecten die nog niet in uw plan zitten, toch zeker meenemen in uw komende beleidsplannen? Binnenkort verwachten wij uw beleidsplan voor volgend jaar. Ik hoop dat dit niet betekent dat u daar geen werk van wilt maken. Uiteindelijk is het een engagement dat wij hebben gevraagd aan de regering. De meerderheid stond erachter. Dat is goedgekeurd in het Parlement en wij verwachten dan ook dat de regering er werk van maakt. Het mag geen vodje papier zijn.

 

Ik overloop een aantal zaken.

 

Ik heb, ten eerste, een vraag over de interministeriële conferentie. Zoals gezegd moet men armoede op verschillende beleidsdomeinen aanpakken. Daarvoor is natuurlijk samenwerking noodzakelijk tussen de verschillende federale ministers, maar ook met de ministers van de regio’s. In 1998 werd er al een samenwerkingsakkoord gesloten om die coördinatie te verzekeren en om de ministers te doen samenwerken. Het is zo al moeilijk genoeg. Als er niet wordt samengewerkt, dan worden er geen resultaten behaald. Ik stel echter vast dat de interministeriële conferentie, die normaal gesproken minstens één keer per jaar moet samenkomen, sinds 2013 niet meer samengekomen is. Dat alarmeert mij. Ik vraag mij af hoe het komt dat de interministeriële conferentie niet meer samengekomen is en wanneer u van plan bent om ze weer bijeen te roepen?

 

Uiteraard moet er ook samengewerkt worden met de sector, met de mensen op het terrein die bezig zijn met armoedebestrijding. In hun rapporten, onder andere het rapport van het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding, getuigen veldwerkers dat het overleg niet algemeen wordt verzekerd. Zo is het voor hen niet duidelijk wie er werd geconsulteerd voor de totstandkoming van uw plan. Ik vraag mij daarbij af welke actoren van het terrein al dan niet betrokken zijn bij uw plan. Hoe zult u dat in de toekomst aanpakken, bijvoorbeeld voor uw eigen beleidsplan, dat u nog moet voorleggen? Ik hoop dat er daarbij inspraak is van de sector, dat is toch essentieel. De mensen uit de sector hebben al jarenlang ervaring. Met permissie gezegd, zij verrichten dat werk al langer dan de bevoegde ministers, die hun bevoegdheid vaak maar een of twee legislaturen behouden, terwijl medewerkers van de betrokken organisaties daar soms al tot twintig jaar mee bezig zijn. Het is belangrijk dat we die expertise niet verloren laten gaan en dat die mensen ook betrokken worden.

 

Kortom, hoe zult u dat aanpakken? Waarom is de interministeriële conferentie sinds 2013 niet meer samengekomen? Hoe zult u die opnieuw activeren en hoe ziet u uw coördinerende rol daarin?

 

Naast de coördinatie is het optrekken van de uitkeringen tot boven de armoedegrens een belangrijk punt. In het regeerakkoord is die beslissing opgenomen en in de resolutie hebben we die ook uitdrukkelijk naar voren gebracht. Zopas heb ik er nog naar verwezen dat sommige uitkeringen, zoals het leefloon en werkloosheidsvergoedingen ver onder de armoedegrens liggen. Ik heb zelf enkele wetsvoorstellen ingediend om die uitkeringen op te trekken en ik hoop dat die wetsvoorstellen binnenkort in de commissie besproken kunnen worden.

 

Hoe zult u de kloof in de uitkeringen dichten? Hebt u een stappenplan om de uitkeringen op te trekken? Er is natuurlijk de welvaartsenvelop, maar of die voor 60 %, zoals onder de regering-Di Rupo, dan wel voor 100 % zoals in de voorgaande jaren, of voor 75 % wordt gebruikt, de envelop is niet voldoende om de kloof volledig te dichten. Hoeveel bedraagt het budget om de kloof te dichten en dus de uitkeringen op te trekken tot boven de armoedegrens? Waar zult u de prioriteiten leggen? Hoe zit het met de middelen? Welk stramien ziet u voor de komende jaren om de nodige middelen te garanderen?

 

Met betrekking tot het inkomen wil ik nog een paar punten aanhalen, welke ik in de resolutie heb opgenomen. We hadden gevraagd om te onderzoeken of het leefloon voldoende is aangepast aan de actuele samenlevings- en zorgvormen. Nu zien we immers vaak dat uitkeringsgerechtigden afgestraft worden als ze bijvoorbeeld gaan samenwonen, want hun uitkering vermindert plots. Nochtans kan het als een vorm van solidariteit worden beschouwd als men voor iemand de zorg opneemt. Als men dan via de uitkering daarvoor wordt afgestraft, dan is er een probleem. Daarom was in de resolutie opgenomen dat moest worden onderzocht of het leefloon voldoende is aangepast aan de actuele samenlevingsvormen, waarbij personen soms niet als koppel samenleven maar gewoon als vrienden om kosten te besparen. Waarom staat dat niet in uw plan? Bent u bereid om daar verdere stappen in te ondernemen?

 

In de resolutie hebben we ook gepleit voor een eerlijke, eenvoudige en transparante fiscaliteit. Onze vraag naar een rechtvaardige fiscaliteit is ook bij de begrotingsbesprekingen ter sprake gekomen. Ik hoop dat er op dat punt in de komende weken en maanden duidelijkheid kan komen van de regering.

 

Een ander concreet punt uit de resolutie is om te onderzoeken of de faillissementverzekering kan worden uitgebreid tot alle gedwongen stopzettingen, inclusief om economische redenen. Ook die maatregel is niet in uw plan opgenomen.

 

Voorts heb ik in de resolutie gepleit voor de automatische toekenning van rechten. Wij zien immers dat de meest kwetsbaren vaak hun sociale rechten niet opnemen. Ze weten niet dat ze op een of andere tegemoetkoming recht hebben of de administratieve mallemolen is te ingewikkeld. Ik verwijs naar een onderzoek van professor Bouckaert van de KUL, die zegt dat tussen 57 en 76 % rechthebbenden het leefloon niet opneemt. Dat blijkt ook uit het rapport van het Netwerk tegen Armoede. Dat is heel veel. Het zou interessant zijn om dat fenomeen nader te onderzoeken. Dat is immers een heel grote groep die u blijkbaar niet opneemt in uw plan en waarvoor er nog gegevens ontbreken.

 

In uw plan geeft u wel aan dat er een netwerk van armoedeambtenaren is die de opdracht hebben gekregen om na te kijken welke rechten er nog kunnen worden geautomatiseerd. Dat werk moet normaal gezien afgerond zijn tegen eind 2016. Het is nu november 2016, dus ik neem aan dat er al zicht is op de sociale rechten en tarieven die nog niet automatisch worden uitgekeerd. Kunt u al zeggen welke die zijn en vooral waarvan er een prioriteit zal worden gemaakt?

 

Hetzelfde geldt voor de personen met een handicap, waarvoor u wel bevoegd bent. Er is een project MyHandicap, dat ervoor wil zorgen dat personen met een handicap al hun rechten opnemen. Hoever staat het daarmee? Dat is Actie 14. Ik zou daarover graag wat informatie krijgen.

 

U kondigt ook aan dat er een bufferdatabank zou worden opgericht om al de gegevens te kunnen kruisen. Hoever staat het daarmee? Is die bufferdatabank er al en wanneer zal ze operationeel worden?

 

Ik zal niet alle punten overlopen, maar ik wil toch wel een aantal zaken aanstippen.

 

Een belangrijk punt betreft de cumul van uitkeringen en het opnieuw inschakelen in het arbeidsproces. Als ik naar invaliden en chronisch zieken luister, hoor ik dat de overstap naar werk een groot risico inhoudt. Als zij een terugval kennen of het werk toch niet aankunnen, kunnen zij niet terugvallen op de uitkering die ze voorheen hadden. Dat vormt dus een werkloosheidsval. Vaak durven sommigen de stap naar werk niet te zetten omdat ze schrik hebben dat wanneer ze het niet aankunnen en niet voltijds of halftijds kunnen beginnen werken zij niet kunnen terugvallen op hun uitkering.

 

Er is een werkgroep opgericht om dat verder te onderzoeken. Dit is een probleem dat wij al jarenlang kennen en dat dus niet nieuw is. Waarom moet er nu nog een werkgroep worden opgericht? Ik hoop vooral dat u mij kunt meedelen wanneer wij de resultaten van die werkgroep zullen vernemen, tot wat dat zal leiden en of wij dat probleem effectief zullen kunnen oplossen.

 

Wij zien ook dat mensen die een leefloon ontvangen vaak ook andere tussenkomsten kunnen krijgen van het OCMW, zoals een huurpremie of bepaalde tussenkomsten in de gezondheidskosten. Als zij echter gaan werken, krijgen zij al die voordelen plots niet meer ook al ontvangen zij een laag loon. Ook daar zit men dus opnieuw met een werkloosheidsval. Men zou dit kunnen oplossen door die extra’s nog een tijdje te laten doorlopen. Wat is uw visie daarop?

 

In de resolutie geef ik nog een ander punt aan, dat ook niet voorkomt in uw plan. Mobiliteit kan immers ook een probleem vormen. Sommige mensen kunnen niet gaan werken omdat de kosten voor mobiliteit of de afstand een probleem vormen. Bent u bereid daaraan iets te doen?

 

Een ander belangrijk punt is het hebben van een adres of een referentieadres. U weet dat als men in ons land een uitkering of een pensioen van de sociale zekerheid wil krijgen, men daarvoor afhankelijk is van een officiële hoofdverblijfplaats. Er zijn mensen die om tal van redenen geen officieel adres hebben. Zij zijn administratief uitgeschreven, om welke reden dan ook. Het kunnen bijvoorbeeld daklozen zijn. Daardoor komen zij in een vicieuze cirkel terecht en kunnen zij niet aankloppen bij bijvoorbeeld een OCMW voor een leefloon. Dat is schrijnend.

 

In overleg met de sector hebt u gezegd dat u dit probleem wil aanpakken. Dat vind ik uiteraard positief. U zult samen met de bevoegde ministers van Binnenlandse Zaken en Maatschappelijke Integratie een rondzendbrief opstellen om een betere regelgeving van de inschrijving in de bevolkingsregisters mogelijk te maken. Als een dakloze geen eigen woonst, maar wel een referentieadres heeft bij iemand, dan moet het mogelijk zijn dat die dakloze daar zijn uitkering krijgt. Nu zijn er tal van mensen die schrik hebben om iemand bij hen in te schrijven want dan komt de fiscus langs of vermindert de uitkering die deze persoon zelf ontvangt. Ook de dakloze loopt het risico zijn uitkering als alleenstaande te verliezen omdat hij wordt beschouwd als een samenwonende.

 

Er zijn dus tal van problemen die moeten worden opgelost. Hoe gaat dit probleem worden opgelost? Wat houdt de rondzendbrief, die op komst is, precies in? U weet ongetwijfeld al hoe u dit probleem zult aanpakken. Wanneer mogen we die rondzendbrief verwachten?

 

Een laatste aspect dat ik wil aanraken is de kinderarmoede.

 

Kinderarmoede is een schrijnend probleem dat zich uitbreidt. U wil tegen het einde van dit jaar een nationaal kinderarmoedeplan opstellen, samen met de deelstaten. Dat is niet lang meer. Het zou er bijna moeten zijn. Wat is de stand van zaken? Wie in de sector is er, naast de deelstaten, nog bij betrokken? Ik lees nergens dat u rekening zou houden met het rapport dat de Senaat ter zake heeft opgesteld. Het kan zijn dat u dat toch doet. Kunt u mij dat verzekeren?

 

Een aantal zaken uit de resolutie zit niet in het plan. Ik zal ze hier niet allemaal opsommen. Uw kabinet kan dat zelf bekijken. Ik zal er later op terugkomen.

 

Ik kom tot mijn besluit.

 

Met de toenemende armoede, dat hebt u in uw inleiding ook gezegd, is het van belang dat wij een effectief en krachtdadig beleid voeren. Soms is het nodig om een aantal zaken verder te onderzoeken en goed te onderbouwen, mevrouw de staatssecretaris, maar ik stel vast dat men dit al jaren en jaren doet. Dit is niet het eerste federale armoedeplan, het is het derde. Er zijn al heel veel onderzoeken gedaan en werkgroepen opgestart.

 

Ik lees in uw nota nu opnieuw dat u zult onderzoeken, werkgroepen zult oprichten en zult evalueren. Ik zeg niet dat u dat niet mag doen. Als het echt nodig is, moet dat gebeuren. Wat vooral ontbreekt, zijn concrete acties. Wij moeten vooral werk maken van concrete acties. De armoede neemt immers toe.

 

Mevrouw de staatssecretaris, wat zijn uw prioritaire acties, naast de onderzoeken en de werkgroepen? In welke zaken wilt u echt het verschil maken? Met welke concrete acties wilt u ervoor zorgen dat de armoede daadwerkelijk daalt? Dat is belangrijk.

 

Men hoort het ook van de sector dat er aan goede bedoelingen geen gebrek is. Ook in dit rapport staan veel goede bedoelingen. Die wil ik niet overboord gooien, maar voor een aantal punten moeten wij er toch echt voor gaan. Wij moeten ons engageren, de regering samen met alle bevoegde ministers, om dat te realiseren, zodat wij de volgende keer niet meer moeten vaststellen dat de armoede gestegen is.

 

01.03  Nawal Ben Hamou (PS): Madame la secrétaire d'État, le taux de pauvreté en Belgique concernait, pour l'année 2015, entre 14,2 % et 16,8 % de la population. D'après certaines informations publiées dans la presse, près de 40 % des travailleurs disent vivre dans la pauvreté ou craignent d'y basculer. Les mesures prises et prévues par votre gouvernement n'y sont évidemment pas étrangères. Un licenciement, un divorce ou encore un problème de santé peut faire tomber des familles dans la précarité. Parfois, pour manger, pour survivre, de plus en plus de femmes, jeunes ou plus âgées basculent dans la prostitution. Il s'agit là de prostitution alimentaire, occasionnelle, qui concerne des femmes poussées à vendre leur corps afin de boucler les fins de mois. Cette réalité de plus en plus présente à Bruxelles, Liège ou Charleroi, d'après la police, est rarement choisie et souvent précaire. Elle place ces femmes dans une situation marginale d'exclusion et d'insécurité, de laquelle il est difficile de sortir.

 

Madame la secrétaire d'État, pouvez-vous nous donner des chiffres plus précis quant au nombre de femmes ayant recours à ce que nous appelons la prostitution alimentaire? Des études ont-elles déjà été menées sur cette problématique dans notre pays? Ces femmes font-elles l'objet d'un encadrement spécifique? Des mesures spécifiques sont-elles envisagées à leur égard?

 

Madame la présidente, je voudrais m'excuser; je ne pourrai pas rester jusqu'à la fin pour écouter les réponses de Mme la secrétaire d'État car je participe à une autre commission, mais je ne manquerai pas de lire le rapport et de revenir avec d'autres questions, si nécessaire.

 

La présidente: C'est évidemment la complication liée à cet exercice des questions jointes aux discussions. Nous allons procéder de la même manière avec Mme Lahaye-Battheu, qui ne restera pas pour écouter la réponse. Si? Cette réponse viendra à la fin de l'ensemble de nos échanges.

 

01.04  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, mijn vraag betreft de problematiek inzake armoede na een relatiebreuk of een echtscheiding.

 

In uw antwoord op mijn schriftelijke vraag daarover wees u erop dat relatiebreuken niet alleen emotionele spanningen met zich brengen, maar ook financiële spanningen. U wees er in dat antwoord ook op dat een moeilijke financiële situatie rechtstreeks of onrechtstreeks invloed heeft op de kinderen die uit een relatie zijn geboren, en dat het dus uitermate belangrijk is om van in het begin duidelijke en concrete afspraken te maken rond onderhoudsgelden en buitengewone kosten. Ik wil daaraan toevoegen dat er niet alleen afspraken gemaakt moeten worden, maar dat die ook nagekomen moeten worden.

 

U antwoordde verder dat u momenteel de resultaten afwacht van een evaluatiestudie over hoe alimentatie op een objectieve manier berekend zou kunnen worden. Nog volgens uw antwoord is een veel voorkomend punt van verbetering bijvoorbeeld de problematiek van de buitengewone kosten. De Vlaamse armoedecijfers van het meetjaar 2014, die begin oktober gepubliceerd werden, zijn ontstellend: 11,1 % van de Vlamingen leeft in armoede en één op de acht kinderen wordt in armoede geboren. Dat zijn schokkende cijfers. Die cijfers gaan alleen over Vlaanderen. Beschikt u ook over cijfers voor Wallonië en Brussel? Zo ja, kunt u die meedelen?

 

Mevrouw de staatssecretaris, ik ben er persoonlijk van overtuigd dat de stijging in het aantal relatiebreuken, en de mogelijk moeilijke financiële situatie achteraf, ook een grote rol speelt in de slechte armoedecijfers. Dat staat trouwens ook letterlijk in het armoederapport: "Als wij de armoedecijfers nader onderzoeken, zijn er twee opvallende wijzigingen. De armoederisicopercentages onder eenoudergezinnen maken een grote sprong. Maar liefst 33 % van de eenoudergezinnen, 10 % meer ten opzichte van 2013, leeft onder de armoederisicogrens."

 

Ik heb daarover de volgende vragen.

 

Ten eerste, volgt u mij in de stelling dat de stijging van de armoedecijfers, deels althans, gelinkt kan worden aan de moeilijke financiële situatie van mensen na een relatiebreuk of eenoudergezinnen?

 

Ten tweede, welke initiatieven hebt u al genomen en op welke manier werkt u eraan om de armoede na een relatiebreuk te bestrijden op nationaal niveau?

 

Ten derde, een veel voorkomend punt van verbetering is, ook naar uw mening, de aanpak van de buitengewone kosten. Dat onderwerp ressorteert echter niet onder uw bevoegdheden. Hebt u dienaangaande al contact gehad, of zult u contact opnemen, met uw collega, de minister van Justitie? Wat zijn uw werkpunten?

 

01.05  Éric Massin (PS): Madame la secrétaire d'État, voilà enfin – ai-je envie de dire – le troisième Plan fédéral de lutte contre la pauvreté! Il est vrai qu'une résolution avait été votée au début de la législature avant qu'une autre résolution, relative à l'évaluation à produire par la Cour des comptes, le soit également. Il ne reste malheureusement plus beaucoup de temps devant nous, bien que certaines mesures soient mentionnées dans votre plan. Je précise qu'elles ont déjà été approuvées par le parlement avant que vous ne les fassiez adopter en Conseil des ministres. Elles sont donc déjà prises et, à mon sens, si elles figurent dans votre texte, c'est sans doute afin de l'embellir.

 

Le décor est donc planté. Je partage plusieurs considérations avec vous au sujet de la manière dont il faut mesurer la pauvreté. En fonction de l'enquête européenne menée en 2014, si nous prenons les trois indicateurs mentionnés dans l'introduction de votre plan - la pauvreté monétaire, la privation matérielle et l'intensité au travail - il apparaît que le taux, particulièrement inquiétant, de personnes vivant dans la pauvreté ou exposées à ce risque s'élève à 21,2 % de la population belge. En pourcentage, nous ne percevons pas très bien la réalité, mais lorsque nous réfléchissons en chiffres absolus, nous arrivons à environ 2,4 millions de personnes – toujours selon les critères susmentionnés.

 

Mme Lanjri a abondamment parlé de la proposition de résolution votée à la Chambre.

 

Je peux comprendre que l'on peut être frustré par le vote au parlement d'une résolution, sans que tous les éléments aient été retenus par le gouvernement. Ce n'est évidemment pas un désaveu de la résolution votée. Et on peut comprendre que le gouvernement ne tienne pas compte de toutes les demandes qui sont formulées dans le cadre d'une résolution émanant même de la majorité.

 

Par ailleurs, un autre élément me semble important. Je veux parler de l'évaluation par, la Cour des comptes, comme cela a été fait antérieurement, pour passer, ensuite, au deuxième plan qui était souhaité par le parlement et qui, pour ce qui me concerne, me semblait fondamental.

 

À l'instar de Mme Lanjri, je souffre d'une certaine frustration. En effet, la Cour des comptes a envoyé son rapport le 13 juillet. Or, votre plan a été approuvé, par le Conseil des ministres, le 20 juillet 2016. Cela est quelque peu particulier! Cela laisse-t-il sous-entendre que vous n'avez pas du tout tenu compte du rapport de la Cour des comptes? Ou bien avez-vous eu connaissance des conclusions de ce rapport auparavant? Il serait souhaitable que vous apportiez une réponse au parlement à ce sujet. Cela aurait également le mérite de faire savoir à la Cour des comptes que, si elle a fait un travail à la demande du parlement, ce n'est pas pour rien.

 

Certains points intéressants peuvent être retirés de l'évaluation faite par la Cour des comptes dans le cadre du deuxième Plan fédéral de lutte contre la pauvreté. En effet, la Cour des comptes a été chargée d'examiner la qualité, l'exécution, le suivi et l'évaluation du Plan de lutte contre la pauvreté 2012-2014 et de vous soumettre des recommandations.

 

On sait que cette institution vous a remis des évaluations, mais aussi des recommandations via un rapport adopté le 13 juillet et que le Plan fédéral de lutte contre la pauvreté a été approuvé, le 20 juillet, par le Conseil des ministres. Ce faisant, j'ai le sentiment que votre plan ne tient pas beaucoup compte des recommandations précitées, à moins que vous ne me prouviez le contraire en vous appuyant sur des éléments clairs.

 

Permettez-moi de prendre quelques exemples! On sait que 2 400 000 personnes sont aujourd'hui confrontées au risque de pauvreté. Votre objectif est de diminuer ce chiffre de 380 000 personnes d'ici 2020 pour atteindre 1 900 000, voire 2 000 000 de personnes.

 

La Cour des comptes dit que vous n'atteindrez pas cet objectif. Le constat est important. J'entends bien que, dans le cadre de toutes les mesures, vous précisez comment vous entendez y arriver, mais nous n'avons ni budget, ni estimation des coûts, ni calendrier. Ce que dit la Cour des comptes, c'est que si les plans doivent être un instrument de politique publique, la critique qu'elle émettait sur le deuxième plan, qui est une simple liste d'actions, est aussi valable ici. La Cour des comptes disait que les objectifs et actions ne sont pas assortis de cibles chiffrées, d'échéances et d'estimations budgétaires. Ici, on a exactement la même chose.

 

Les recommandations de la Cour des comptes étaient de ne pas rencontrer l'objectif et de pouvoir faire des évaluations. Manifestement, ce plan ne les rencontre pas. C'est bien malheureux!

 

Autre élément: dans le cadre de ce rapport de la Cour des comptes, par exemple, un rapportage semestriel devait être fait au Conseil des ministres – outre le renforcement du réseau des fonctionnaires en matière de lutte contre la pauvreté. Des états d'avancement ont été présentés au Conseil des ministres en mars et septembre 2013, en avril 2014. La Cour des comptes dit que la périodicité semestrielle est prévue; elle est importante pour vérifier les actions exécutées, celles qui sont en cours d'exécution, celles qui sont en attente ou celles qui sont carrément abandonnées. C'est un plan et il est donc clair qu'on peut, à un moment donné, se dire qu'il faut le revoir et abandonner des actions. Ce n'est pas un reproche que l'on peut faire, même si, dans le cadre de la politique mise en œuvre, cela peut avoir une influence à l'un ou l'autre moment.

 

Cela dit, le dernier rapport établi en fonction de ce deuxième plan date d'avril 2014. Malheureusement, à la suite des élections, il n'y en a plus eu. Mais ce rapport relève, par exemple, que 71 % des actions ont été exécutées, 24 % étaient en cours d'exécution, quatre étaient en attente et deux avaient été abandonnées.

 

Je crois que c'est assez pertinent mais, par rapport à votre vision des choses, c'est-à-dire le monitoring, vous indiquez que, pour que ce rapport soit possible, on assure un suivi qui comprend au moins, par mesure de politique, les informations suivantes: le timing, les différentes phases de l'exécution de la mesure, les indicateurs qui sont utilisés pour suivre le résultat de la mesure et de la contribution à la réalisation de l'objectif, le budget, le personnel, l'évaluation fournis. Oui, sauf que, action par action, nous ne l'avons pas. Par ailleurs, votre premier rapport intermédiaire serait pour fin 2017. Or, la Cour des comptes dit qu'il est bien de le faire tous les six mois. Dans le précédent rapport, c'était effectivement tous les six mois. Cela signifie qu'il se passera un an sans rapport intermédiaire d'évaluations qui peuvent être faites. Mais aussi vous mettez le parlement, au vu de sa mission de contrôle, dans une situation relativement difficile quant à la mise en œuvre.

 

Pour ce qui est de votre troisième plan, je vais au-delà du rapport de la Cour des comptes. Je ne peux que le redire; il est bien malheureux qu'on n'ait pas tenu compte de recommandations. Je le répète, certaines recommandations ne sont, à mon avis, pas applicables. Je prends notamment l'exemple – il y en a d'autres – une évaluation individuelle de chacune des actions. Ce n'est sans doute pas applicable car cela risque d'avoir un coût très important. Je crois qu'on aurait dû en tenir compte.

 

La première critique, de manière générale, c'est qu'aucun objectif mesurable de réduction de la pauvreté n'est annoncé. Vous prenez toutes vos mesures. Je vois des actions mais pas d'objectif mesurable de réduction de la pauvreté. Je crois que, dans le cadre d'un plan, cela aurait été important, non pas pour faire une critique. C'est simplement pour savoir quel est l'impact. Y a-t-on mis suffisamment de moyens budgétaires ou humains? La coordination a-t-elle été suffisante? Vous parlez beaucoup de collaboration avec les entités fédérées. Cela semble logique puisque de grands pans de la politique ont fait l'objet de régionalisation et de communautarisation. Les concertations ont-elles été suffisamment mises en place, etc.? Je n'ai malheureusement pas ces objectifs mesurables. Il n'y a pas non plus d'objectifs SMART (spécifiques, mesurables, adéquats, réalistes et temporellement définis). Il n'y a pas de budget spécifique. Il n'y a pas d'estimation des coûts et aucun calendrier n'a été établi. C'est particulièrement ennuyeux.

 

De manière générale, votre volonté de mettre en avant le plan "Gender mainstreaming", pour intégrer cette notion de genre dans le plan de lutte contre la pauvreté, est intéressante et importante. Je suis dans l'opposition et, malheureusement, je ne peux pas partager votre manière de considérer la situation. Vous dites que des mesures ont été prises par le gouvernement et qu'elles bénéficient en particulier aux femmes, mais c'est la situation inverse qui se produit comme, par exemple, dans les accès à la pension anticipée, le report de l'âge légal de la pension à 67 ans.

 

Le plus souvent, pratiquement tout le temps, ce sont des femmes qui travaillent dans les secteurs où le temps partiel est de mise. Ce sont les femmes qui arrêtent de travailler pendant quelques années pour élever leurs enfants. Ce sont elles qui seront le plus durement touchées par ces mesures prises. Dans le secteur public, nous touchons au calcul des pensions. Une étude vient de sortir et elle explique qu'en matière de pensions, le risque de pauvreté qui existait sur les pensionnés a diminué quelque peu. Nous sommes passés de plus de 20 % à 15 %. Mais il faut tout lire dans l'étude. En fonction des mesures qui ont été prises par le gouvernement, cela va de nouveau augmenter. Nous étions parvenus à réduire le risque de pauvreté ou en tout cas l'exposition à la pauvreté, mais ce sont les femmes dans le secteur public qui seront touchées par la modification du calcul des pensions.

 

Quand le séjour en maternité est diminué et que nous ne mettons pas en place un accompagnement postnatal, qui est touché? Ce sont les femmes! Quand nous diminuons de moitié l'allocation de garantie de revenus (AGR), qui est touché? Ce sont des femmes, qui involontairement travaillent à temps partiel, qui pouvaient bénéficier d'un complément pour faire face à leurs besoins et à ceux de leur famille. Ce sont des femmes qui sont touchées! Ce sont 40 000 femmes qui bénéficient actuellement du complément de l'AGR.

 

Par rapport à ces éléments, j'apprécie votre souhait, votre intention, votre volonté de mettre en avant ce plan, d'intégrer la dimension de genre dans le plan de lutte contre la pauvreté. Par contre, je ne peux pas partager votre constat de dire que le gouvernement prend des mesures qui bénéficient en particulier aux femmes. C'est plutôt le contraire.

 

Je vais rappeler les éléments et les objectifs, sans m'attarder sur toutes les mesures.

 

Il est vrai que depuis le mois de juillet, nous aurions pu prendre plus de temps. Nous avons repris nos travaux au parlement le 1er septembre et nous aurions pu prévoir, vu que cela avait été adopté par le gouvernement le 20 juillet, d'entamer des discussions plus approfondies avec vous sur le plan au mois de septembre. Cela n'a pas été le cas et je le regrette pour le parlement.

 

Vous nous avez parlé de protection sociale et de mesures qui sont prises. Il est exact que le gouvernement précédent a pris des mesures concernant les allocations d'insertion pour les jeunes mais je voudrais rappeler que vous les avez durcies. Ce n'est pas en excluant les jeunes que vous permettrez de diminuer la pauvreté.

 

Aujourd'hui, La Nouvelle Gazette, journal local de Charleroi, a publié un article d'un travailleur de rue, Denis Uvier, grand ami de Paul Trigalet qui a mis sur pied une ASBL, Solidarité nouvelle, qui s'occupe de travail social dans le cadre de la lutte contre la pauvreté, la précarité et le soutien aux sans-abri. Cette ASBL est un acteur très important du Réseau Wallon de Lutte contre la Pauvreté.

 

On peut lire dans cet article, qu'en tant que travailleur de rue, il constate, avec le plan hivernal qui vient de débuter ce 1er novembre, une présence importante dans la rue de personnes jeunes, de moins de 25 ans, qui, malheureusement, suite à la modification de la législation sur les allocations d'insertion, se retrouvent sans possibilité d'accès à quelque revenu que ce soit, et plus particulièrement au revenu d'intégration sociale. De plus, même s'ils vivent toujours dans leur famille, ils se retrouvent à la rue.

 

Vous nous avez parlé abondamment du tax shift en arguant qu'il s'agit d'une mesure concrète et que le citoyen peut vérifier ses effets positifs. Il est exact qu'un travailleur qui bénéficie du salaire minimum va gagner 69 euros en plus par mois.

 

C'est vrai, il faut le reconnaître. Par contre, les autres vont perdre. Quelqu'un qui gagne 1 910 euros en salaire net, ce qui n'est quand même pas énorme, va perdre 106 euros par an. Celui qui a une pension minimum – parce que les pensionnés, je l'avais déjà dit, ne bénéficient pas du tax shift – va perdre 438 euros par an. Et celui qui a une pension nette de 1 320 euros, ce qui n'est pas non plus gigantesque, va perdre 715 euros par an.

 

Vous affirmez que c'est un moyen de lutte contre la pauvreté, mais c'est uniquement pour ceux qui bénéficient du salaire minimum, pas pour les autres, malheureusement. Et pourtant, ces personnes qui ne gagnent pas lourd vont être affectées par le risque de pauvreté.

 

Vous parlez du rehaussement des revenus minimaux. Je crois malheureusement qu'une petite correction va devoir être faite en page 9. Vous annoncez que le gouvernement s'est engagé à affecter à 100 % les enveloppes bien-être. Malheureusement, le budget est passé par là. Si j'ai bien entendu la déclaration du premier ministre, ce ne sera pas le cas. Ce sera 75 %. J'aimerais que ce soit effectivement 100 %, mais je crois, malheureusement pour vous, que cela ne sera pas possible, puisque ce sera simplement 75 % de l'enveloppe. Et si on tient compte de toutes les autres économies faites par ailleurs, l'enveloppe va être affectée à 57 %.

 

Vous m'excuserez, madame la secrétaire d'État, ce n'est peut-être pas de votre faute. Vous l'avez présenté le 20 juillet. Malheureusement, le contrôle budgétaire et le budget sont passés par là. Mais votre affirmation n'est pas correcte et est contredite par les déclarations du premier ministre lui-même, évidemment avec l'accord de votre parti.

 

Au sujet de l'accès à l'énergie et à l'eau, du cumul des allocations des revenus du travail, nous y reviendrons lorsqu'il sera vraiment question de projets spécifiques. Je m'étais déjà ouvert auprès du ministre de l'Intégration sociale à propos de certains pièges qui peuvent exister, de certaines mesures qui pourraient être mises en place. Je crois qu'on peut aller dans le bon sens. Je me pencherai sur des mesures spécifiques.

 

Par contre, sur l'accès à l'énergie et à l'eau, vous avez raison. L'eau est nécessaire pour boire, cuisiner, se laver, faire la lessive etc. Il en est de même pour l'énergie qui permet de se chauffer mais aussi de s'éclairer. Savez-vous que la TVA sur l'électricité a été augmentée, passant de 6 à 21 %?

 

Analysez les tarifs sociaux, etc. ou restructurez et modifiez les fonds sociaux en matière d'énergie! Je peux comprendre que la TVA passe à 21 % mais des exceptions auraient pu être prévues. Cela n'a même pas été mis à l'ordre du jour. Je crois que cela aurait été intéressant. Pourquoi pas? Cela aurait été une mesure positive principalement pour les personnes à risque de précarité.

 

J'attire simplement votre attention et je l'ai déjà fait. Je me permets de le répéter. Non seulement les bénéficiaires sont inquiets mais également ceux qui assurent la distribution, à savoir les CPAS. Quand il est question de restructuration des fonds sociaux, cela ne manque pas de nous inquiéter à chaque fois. Car à chaque fois qu'on en parle, c'est malheureusement à la baisse. Faites attention! Je sais par ailleurs que certains ne sont pas particulièrement volontaires en la matière.

 

Je ne m'étendrai pas sur le sujet de l'octroi automatique de droits. Des propositions et des projets sont sur la table. Il serait bien d'avancer sur ces dossiers. Je suis favorable à l'octroi automatique de droits. Je suis conscient que cela représente un coût non pris en considération et non indiqué. Mais il serait bien que ce dossier aboutisse. Car ce n'est pas nous, opposition, qui serons frustrés mais plutôt vos partenaires sur les bancs de la majorité.

 

La protection des indépendants, ok … 

 

Faciliter l'intégration numérique! En ce qui concerne l'accessibilité et l'utilisation des TIC au quotidien, je crois que, à un certain moment, il faut passer au-delà de la pétition de principe. Il faut des initiatives en effet. J'entends bien que le ministre de l'Agenda numérique a l'intention de faciliter et intensifier l'e-inclusion et d'évaluer le système complexe des tarifs sociaux etc. En effet, des personnes précaires possédant des gsm, cela existe et même plus qu'on ne le croit! Ont-ils pour autant accès à internet par l'intermédiaire de leur gsm qui est leur seule possibilité de connexion parce qu'ils n'ont pas d'ordinateur à domicile? La réponse est négative parce que le tarif leur est impossible à supporter. Aujourd'hui, est-ce considéré comme prioritaire dans l'évaluation des besoins d'une personne?

 

Non. Je crois qu'il faudrait avoir une vraie déclaration disant que l'accès, au quotidien, aux technologies de l'information et de la communication (TIC) est un droit social essentiel, tout comme l'accès à l'eau, à l'énergie ou à un logement adéquat. Il faut, me semble-t-il, l'indiquer clairement.

 

En ce qui concerne le combat contre le surendettement, je suis tout à fait d'accord avec vous au sujet des contrôles qu'il faut faire dans le cadre du crédit à la consommation. Vous avez raison: il arrive encore trop souvent que des crédits soient octroyés, alors qu'en principe, la personne ne devrait pas y avoir droit. Je suis d'accord aussi pour dire qu'il faut rayer plus rapidement les consommateurs désendettés des listes. Car, malheureusement, il arrive encore trop souvent que des personnes viennent contracter un crédit et se le voient refuser car elles sont toujours signalées à la centrale alors qu'elles ne le devraient pas.

 

En matière de pauvreté infantile, je vous soutiens lorsque vous en faites une priorité. On sait bien, au niveau des CPAS, que la pauvreté a l'habitude de se reproduire. Cela doit donc être une priorité, je ne peux qu'être d'accord avec vous sur ce point, sauf concernant le SECAL. Vous parlez de l'amélioration du fonctionnement du SECAL. Nous avons déjà adressé plusieurs questions au ministre des Finances, puisque ce service dépend de lui. Malheureusement, il n'y a pas grand-chose qui semble bouger en ce domaine, mais ce n'est pas là que je veux en venir. Vous parlez d'un transfert d'informations vers le CPAS. L'objectif initial de la mise en place du SECAL était justement de sortir ces dossiers d'une gestion par les CPAS. Je ne comprends donc pas bien pourquoi vous voulez encourager le transfert d'informations vers les CPAS. Si vous pouviez m'apporter une explication sur ce point, cela me serait particulièrement agréable.

 

J'en viens à l'activation sociale et professionnelle. Je sais bien qu'il s'agit là du leitmotiv du gouvernement, qui ne jure que par cela: ce serait la panacée universelle. Cependant, votre action 30, avant même que votre plan ne soit accepté par le Conseil des ministres, avait déjà été adoptée par le Parlement. Je vous cite: "le ministre de l'Intégration sociale agrandira la portée du projet individualisé d'intégration sociale pour toucher tous les nouveaux bénéficiaires du revenu d'intégration." Ce point était déjà concrétisé avant même que votre plan ne soit soumis au Conseil des ministres.

 

Je ferai la même remarque pour l'action 31: services communautaires pour les bénéficiaires du revenu d'intégration au sein du PIIS. C'est déjà le cas, puisque la loi a été changée.

 

Voilà donc deux actions déjà réalisées; bilan positif. Cela dit, ainsi que je l'ai déjà dit au ministre de l'Intégration sociale, l'activation, ce n'est pas la panacée.

 

Vous le dites vous-même dans votre introduction: ce sont des multitudes de problématiques. C'est une problématique multidimensionnelle. La solution, c'est que vous mettez systématiquement l'accent sur l'activation mais le problème, c'est que cela se fait au détriment de tout le reste puisque le reste n'est malheureusement pas traité.

 

Les gens ne se complaisent pas dans leur situation. Les personnes qui sont sous l'emprise de la drogue, de l'alcool, qui souffrent de dépression, qui sont analphabètes, inactives, etc., ne le sont pas nécessairement parce qu'elles n'ont pas trouvé d'emploi. C'est parce que la pauvreté cumule toute une série de facteurs de fragilisation. Dans le cadre d'un plan de lutte contre la pauvreté, aujourd'hui, je n'ai rien vu concernant la lutte contre les assuétudes, par exemple. Je n'ai rien vu dans le cadre des personnes qui souffrent de problèmes relatifs à la santé mentale, qui sont analphabètes, etc.

 

Combattre le sans-abrisme, le housing first, vous le savez, j'y suis particulièrement favorable, je sais que vous l'êtes aussi. Ce sont des expériences pilotes, elles doivent être étendues, elles apportent des succès, c'est une excellente chose.

 

Venons-en aux soins de santé accessibles et de qualité.

 

Madame la ministre, je suppose que vous êtes bien consciente des 900 et quelques millions de mesures prises en matière de soins de santé alors que Mme De Block avait dit: "on ne touchera plus aux soins de santé! On est à l'os, on ne sait pas aller plus loin". 900 millions d'économies en 2017. Il y en avait 675 lors du conclave et maintenant on en demande 227 en plus.

 

Je vais prendre un élément: les antibiotiques. Vous dites que les soins de santé doivent être accessibles et de qualité. Vous connaissez l'Augmentin, vous êtes médecin. Vous savez que c'est l'antibiotique le plus prescrit. Il va passer de 3,50 euros à 12 euros.

 

Je sais que, de temps en temps, des mesures doivent être prises mais qui va en souffrir le plus? Ce sont les précarisés ou les personnes qui vont se retrouver dans une situation proche de la précarité.

 

La suppression des corticoïdes nasaux… Ce n'est pas pour le plaisir qu'on en prend. On dit que c'est un problème de santé publique, qu'on en fait trop de prescriptions et qu'il faut diminuer cela donc on augmente les prix tout simplement parce qu'on supprime le remboursement. C'est le budget santé des ménages belges qui va clairement augmenter et on le sait, cela va amener une augmentation de la précarité. L'indexation du maximum à facturer, c'est exactement la même chose.

 

Le gel du budget pour la reconnaissance des nouvelles maisons médicales, tout cela dans l'attente d'un audit sur leur fonctionnement. Ce sont 350 000 Belges soignés aujourd'hui par ce système de maisons médicales. Au forfait, elles mettent à disposition des professionnels des soins de santé (médecins, kinés, infirmiers, assistants sociaux, psychologues) qui travaillent dans une optique pluridisciplinaire avec une approche qualitative des problèmes de santé.

 

Quand on veut lutter contre la précarité et qu'on sait que 350 000 Belges fréquentent les maisons médicales, alors que la plupart du temps, ce sont presque à 100 % des gens en situation de précarité, je dis que là, il y a un gros problème.

 

La non-indexation des honoraires des médecins. En conséquence, il y en a déjà 4 000 qui ont annoncé sortir du conventionnement. Pour les gens qui sont dans la précarité, comment cela va-t-il se passer? Ces médecins ne sont plus conventionnés.

 

D'un autre côté, on empêche la création de nouvelles maisons médicales. Vous mettez les gens dans une situation particulièrement difficile et délicate pour accéder aux soins de santé.

 

Pour ce qui concerne les services publics accessibles à tous, vous dites que l'évaluation du travail des experts du vécu en pauvreté est prévue. Il s'agit, selon moi, d'un point positif, mais j'aurais souhaité savoir comment sera réalisée cette évaluation. Quand pensez-vous que les recommandations seront publiées? Comme pour la Cour des comptes, allez-vous tenir compte de ces recommandations pour éventuellement modifier votre plan?

 

J'en arrive ainsi aux services publics accessibles. Vous avez déclaré ceci: "Dans le domaine de la justice, la dimension sociale est capitale. En aucun cas, la capacité financière des citoyens ne peut être déterminante dans leur possibilité de faire valoir leurs droits. (…) Le système d'assistance juridique de deuxième ligne est essentiel. Mise en place d'autres pistes pour augmenter l'accessibilité de l'assistance juridique, promotion d'une assurance juridique générale. (…) Il convient d'accorder de l'attention aux gens qui disposent de revenus plus limités." Je suppose que vous vous souvenez des mesures qui ont été prises en matière de justice. Il faut 25 euros pour recourir à un avocat. Il y a aussi le ticket modérateur quand il s'agit de recourir à un avocat pro deo. Il est ici question d'aide juridique de deuxième ligne sans qu'aucune exception ne soit prévue pour ceux qui ne disposent pas de beaucoup de revenus, qui bénéficient du RIS – je pense ici, notamment, aux cohabitants – ou qui ne bénéficient d'aucune aide. L'argument utilisé pour justifier le ticket modérateur est de dire qu'il y a des abus dans les recours. Mais aucune étude n'a confirmé ce fait. Quoi qu'il en soit, selon moi ce que vous dites est contredit par ce qui est mis en place par le gouvernement.

 

En conclusion, madame la ministre, j'ai le sentiment que vous êtes face à un exercice particulièrement difficile et délicat et je n'aimerais pas être à votre place. Vous avez énormément de bonne volonté. Vous avez énormément de bonnes intentions. Ces dernières figurent, d'ailleurs, dans votre plan. Malheureusement, il y a des choses que je ne peux pas croire, comme cela sera vraisemblablement le cas des acteurs de terrain. Vos collègues ne vous rendent pas service en prenant notamment des mesures en matière de justice.

 

Mme De Block, qui est passée avant vous avec son deuxième plan de lutte contre la pauvreté, devrait le savoir. Ils prennent des mesures qui contredisent les actions ou intentions que vous mettez dans votre plan. Je répète que je n'aimerais pas être à votre place. Maintenant, Il aurait pu être intéressant - mais je sais que c'est un risque pour vous, de la même manière que vos collègues - d'avoir des modalités claires concernant les actions, budgets, délais, échéanciers et évaluations. Vous me direz peut-être que c'est ce que vous demanderez à vos collègues puisque plusieurs mesures ne dépendent pas de vous. De l'autre côté, comme vous n'avez pratiquement pas de budget en la matière, malheureusement, vous dépendez des autres, ce pour quoi je vous plains.

 

La présidente: Merci, monsieur Massin.

 

Si nous mettons tous autant de temps, nous en aurons jusqu'à 14 heures. Cela dit, moi, ça ne me dérange pas.

 

01.06  Valerie Van Peel (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik zal de trend doorbreken, het hoeft immers niet lang te duren om tot de essentie te komen.

 

Mevrouw de staatssecretaris, om te beginnen wil ik u bedanken en feliciteren met uw federaal actieplan. U stelt terecht dat een van uw grootste prioriteiten het volgende plan zal zijn, namelijk: het nationaal kinderarmoedeplan. Ik vind het goed dat u dat zo zegt, omdat ik absoluut meega in het verhaal dat het onze eerste taak is te voorkomen dat mensen in armoede belanden. Generatiearmoede is tegenwoordig de schrijnendste situatie. Wij moeten ons durven toespitsen op de kinderen, om armoede in de toekomst sterk te verminderen.

 

Armoede is een heel complex gegeven, dat niet in een-twee-drie gedefinieerd kan worden. Het gaat niet alleen over een gebrek aan geld, maar vaak ook over de gevolgen daarvan, zoals sociale uitsluiting. Het vergt een heel pakket aan maatregelen om dat te voorkomen en aan te pakken.

 

Er zijn hier al veel cijfers aangehaald die zal ik niet herhalen, ze zijn ondertussen wel bekend. Een cijfer dat niet werd vermeld, maar dat ik wel een van de belangrijkste gegevens vind van jongste maanden, is dat van het aantal gezinnen waarin kinderen opgroeien en waarin geen enkel gezinslid werkt. Het gaat om één op vijf in Wallonië en één op vier in Brussel. Dat is volgens mij een heel belangrijk gegeven, want volgens mij zit daar de essentie van een groot deel van de problematiek.

 

Armoede valt niet eenvoudig te definiëren en een oplossing vinden is nog moeilijker. Mocht het eenvoudig zijn, dan denk ik dat ieder van ons, uit om het even welke partij, het al lang opgelost had. Ik ben niet zo cynisch – daarvoor zit ik nog niet lang genoeg in de politiek – te denken dat er al ooit een partij in een regering is gestapt zonder de intentie om de armoede op te lossen. Wel kan ik op basis van de cijfers van de voorbije tientallen jaren concluderen dat de oplossingen die in het verleden zijn aangereikt, niet werken. Dat is geen verwijt, maar als die oplossingen wel zouden werken, dan stonden wij er vandaag al veel beter voor.

 

Armoedebestrijding is een werk van heel de regering. Dat komt in het armoedeplan naar boven en het zal ongetwijfeld ook in de beleidsnota naar boven komen. Mevrouw de staatssecretaris, armoedebestrijding is geen zaak van u alleen, maar een zaak van de gehele regering en dat moet ook in het beleid van de gehele regering naar voren komen.

 

Deze regering kiest voor een structurele aanpak. Dat is een heel andere aanpak, een aanpak die niet alleen gaat over uitkeringen of het optrekken ervan. In eerste instantie wordt er ingezet op pijlers die zeker zo belangrijk zijn. Daarbij moeten wij ons niet alleen richten tot mensen die vandaag in armoede zitten. Wij moeten een systeem – waar wij trouwens bijzonder trots op mogen zijn – blijven vrijwaren voor degenen die het in de toekomst nodig zullen hebben.

 

Ik blijf de sociale zekerheid een mooi en belangrijk systeem vinden. Wij moeten echter niet naïef zijn, het zal niet blijven bestaan als we er niet voor zorgen dat de groep die er een beroep moet op doen zo klein mogelijk is. We moeten ervoor zorgen dat er een zo groot mogelijke uitstroom is van mensen die zelf aan de slag kunnen, die zichzelf uit de armoede kunnen werken. We moeten er eveneens voor zorgen dat de misbruiken binnen die groep worden aangepakt. Dat is het eerste wat men moet doen. Het is pas als men die groep zo klein mogelijk kan maken, dat men een budget kan vrijmaken om de uitkeringen, zeker op lange termijn, te verhogen en te verbeteren.

 

Daarom, collega Massin, klonk wat u zei over de pensioenleeftijd en de kwalijke gevolgen ervan mij raar in de oren, niet omdat het uit uw mond kwam, want ik weet dat dit uw standpunt is en ik heb dat al vaker gehoord, maar om de volgende reden. U mag van mij in Utopia blijven leven, maar als wij deze ingrepen niet doen dan kan u nog wel een pensioen beloven aan degenen met wie u vandaag te maken hebt als OCMW-voorzitter, maar niet meer aan hun kinderen en hun kleinkinderen. Sociaal zijn stopt voor mij niet volgend jaar of bij de volgende generatie, dat stopt nooit. Immers, daarover gaat het precies: deze regering kiest die richting, niet alleen om vandaag orde op zaken te stellen, maar om het systeem te vrijwaren voor de toekomst.

 

Ingevolge de maatregelen die nu al zijn genomen, kwamen er sinds oktober 2014 meer dan 64 000 jobs bij in de privésector, wat niet onbelangrijk is. De gevolgen van de taxshift op de laagste lonen zijn merkbaar. Ik heb u dat daarnet asociaal horen noemen, mijnheer Massin, en ik vind dat zeer vreemd. Wij hebben vooral op de laagste lonen ingezet, die al met meer dan 80 euro netto per maand zijn gestegen. Dat is positief, niet alleen omdat men moet vermijden dat werkende mensen in de armoede terechtkomen, maar ook omdat men op die manier de werkloosheidsval vermijdt die men creëert door uitkeringen zonder meer op te trekken. Het is een dubbel systeem. Men kan hier wel utopisch zijn en allerlei zaken verklaren, maar als men bij de structurele aanpak geen rekening houdt met alle elementen en met alle problemen, dan valt alles als een pudding in elkaar. Nogmaals, er wordt op al die zaken ingezet. De koopkracht van 2,6 miljoen mensen is verhoogd. Wij hebben het laagste aantal werklozen in België sinds 24 jaar.

 

U mag het ontkennen, maar inzake het leefloon werden er al serieuze stappen gezet. Voor samenwonenden is er 400 euro bij gekomen, voor alleenstaanden 600 euro en voor gezinshoofden 800 euro. Is dat voldoende? Nee, ik heb dat al gezegd en ik bevestig dat nogmaals. Ik zou ook veel liever hebben dat men het leefloon morgen kan optrekken tot de Europese armoedegrens. Zoals collega Lanjri al aanhaalde – alleen maakt zij soms een rare gedachtesprong – staat er in het regeerakkoord zeer duidelijk dat wij dit geleidelijk zullen optrekken, rekening houdend met de sociale voordelen, anders stoot men alweer op de werkloosheidsval. Het is dus niet iets dat gewoon zomaar tot 1 000 euro opgetrokken kan worden. U moet er dan ook voor zorgen dat u de laagste lonen op tijd kunt optrekken. Ik kan alleen maar vaststellen dat het alle hens aan dek is bij de oppositie, als wij met initiatieven komen die daarop inspelen. Het is een sluitstuk van de structurele aanpak van de armoede. Wij moeten daar inderdaad nog meer op inzetten, maar op dat vlak heeft deze regering op dit moment al serieuze stappen gezet.

 

Bepaalde zaken die u in uw armoedeplan naar boven haalt, vind ik heel belangrijk, mevrouw de staatssecretaris. Zo is het bijvoorbeeld algemeen geweten dat de cijfers voor alleenstaanden met kinderen – het werd hier al een paar keer gezegd – problematisch worden. Dat is een groep die voor veel zaken door de mazen van het net valt. Zoals hier ook al werd aangehaald, zijn er ook bepaalde categorieën, leeflonen en andere uitkeringen, die niet aan de huidige situaties zijn aangepast. U zet zeer terecht in op projecten als MIRIAM en op een betere werking van DAVO. Over die groep zullen wij in de komende maanden en jaren, misschien ook in uw beleidsplan, wel vaker moeten praten. Die groep verdient absoluut onze aandacht.

 

Het belangrijkste is dat hier nu een regering zit die integraal gaat voor een structurele oplossing en voor een visie op armoedebeleid die ten minste een kans moet krijgen, want het armoedebeleid van het verleden heeft alvast zeker niet gewerkt. Laat ons dus eerst eens nagaan of dit systeem misschien meer mensen uit die groep krijgt. Wij moeten daarop doorwerken. De uitkeringen zullen op termijn verder stijgen, maar laat ons beginnen met hetgeen waarmee wij bezig zijn en bekijken wat daar uitkomt.

 

01.07  Evita Willaert (Ecolo-Groen): Mevrouw de staatssecretaris, ik wil beginnen met te zeggen: eindelijk! Het is verwonderlijk dat het zo lang heeft moeten duren.

 

Ik sluit mij aan bij wat de heer Massin heeft gezegd, er staat eigenlijk niet zo veel nieuws in het plan. Het is meer een compilatie van reeds aangekondigde en zelfs al aangenomen maatregelen. Dat zeggen wij niet alleen. Ook de middenveldorganisaties hebben laten weten dat het toch wel lang heeft geduurd, dat het een moeizaam parcours was, dat ze weinig betrokken zijn geweest en dat er, op de momenten dat ze wel werden betrokken, weinig aanpassingen aan het plan zijn gebeurd. Het verbaasde hen en ook ons dat het dan zo lang heeft geduurd. Dat is een eerste algemene kritiek.

 

Voorts is het duidelijk – dat zeggen niet alleen wij maar ook de Europese Commissie en het Rekenhof – dat het engagement van EU 2020, namelijk 380 000 minder mensen in de armoede, heel moeilijk zal worden gehaald.

 

Recent was er ook de Armoedebarometer van Decenniumdoelen over de periode voor de huidige regering. Ik hoor bij hen de vrees, aangezien de huidige maatregelen nog niet zijn meegenomen, dat het plaatje de komende jaren wel eens erger zou kunnen worden dan het nu al is.

 

De Europese Commissie wijst al sinds 2011 op een stijgend armoederisico, meer specifiek voor bepaalde doelgroepen.

 

Een week geleden verscheen het boek van Bea Cantillon. Zij stelt vast dat de globale armoede in België weliswaar niet stijgt, maar wel bij een aantal risicogroepen die vanmorgen al werden vernoemd: werklozen, laaggeschoolden, eenoudergezinnen. Dat zorgt voor een stijgende dualiteit in onze maatschappij.

 

In haar rapport van 2015 zegt de Europese Commissie dat het weinig waarschijnlijk is dat België de doelstelling voor 2020 zal halen. Dat is eigenlijk de voortzetting van een trend en opmerkingen die al werden geformuleerd in het kader van de vorige federale armoedebestrijdingplannen.

 

Het Rekenhof zei over het vorige plan dat uit de gegevens blijkt dat het beleid tot nu toe moeite heeft om de armoede te verminderen, hetzij omdat de maatregelen ondoeltreffend waren, hetzij omdat ze ontoereikend waren, rekening houdend met de evolutie van die armoede. Wij vrezen dat het derde plan daarin weinig verandering zal brengen, zeker gezien de korte tijd die u hebt genomen om het rapport van het Rekenhof te bekijken en het plan aan de Ministerraad voor te leggen. Wij vrezen dat hierin weinig verandering zal worden gebracht.

 

Mevrouw de staatssecretaris, het is hier al opgemerkt dat u geen gemakkelijke job hebt. Ik heb de indruk dat uw collega’s u niet altijd veel gunnen. Wij kampen bijvoorbeeld met een historisch hoog aantal personen met een leefloon. Nog nooit moesten zo veel personen als nu rondkomen met een uitkering die zich ver onder de armoedegrens bevindt.

 

U hebt misschien al wat spijt van uw uitspraak of u hebt ze misschien niet zo bedoeld. U hebt echter ooit, aan het begin van de huidige legislatuur, dat aantal geduid als een verschuiving in tabelletjes van werkloosheid en dergelijke in de richting van de OCMW’s. U had uw uitspraak wellicht niet zo hard bedoeld, maar ze kwam wel aan. Het gaat immers om meer dan een verschuiving in tabelletjes voor de mensen over wie het gaat. Ik zwijg dan nog van alle mensen, jongeren in het bijzonder, die de weg naar het OCMW niet eens vinden en dus ook van enige vorm van begeleiding naar opleiding en werk verstoken zijn.

 

Mevrouw de staatssecretaris, mijn volgende algemene kritiek is de versnippering van competenties, wat trouwens ook een van de factoren is die armoedebestrijding bemoeilijken, alsook het feit dat de organen die dienen om de verschillende niveaus op elkaar af te stemmen, niet functioneren. Dat is nu net uw taak met het voorliggend plan.

 

Mevrouw Lanjri haalde al aan dat de interministeriële conferentie voor Sociale Integratie sinds 2013 niet meer is samengekomen. Dat heeft het Rekenhof ook aangehaald. Er zou ter zake discussie zijn over de samenstelling en het voorzitterschap. Ik heb horen waaien dat die discussie zou zijn uitgeklaard. Kunt u mij daarover meer vertellen? Is er vooral een datum vastgelegd, waarop voor de eerste keer zal worden samengekomen?

 

Voor mij is dat een van de belangrijkste vragen, die ik u wil stellen. Ik bedoel dat met alle respect, maar het is de enige echte competentie die u op dat vlak hebt. Ze is ook absoluut noodzakelijk, om armoede te kunnen bestrijden. Ze moet namelijk waken over de transversaliteit van het beleid, op de verschillende niveaus en binnen de verschillende domeinen.

 

Bovendien merk ik op, opnieuw met alle respect, dat u niet veel meer kan dan plannen maken. U moet er dus minstens in slagen de interministeriële conferentie op gezette tijden te doen samenkomen.

 

Ik heb ook begrepen dat er binnen de interministeriële conferentie een werkgroep rond dakloosheid is, die aldus het advies van het Rekenhof één keer per jaar, met name vóór de winterperiode, moet samenkomen. Volgens onze informatie is ook die werkgroep nog niet samengekomen. Wanneer is die samenkomst gepland?

 

Ik zal straks wat meer in detail treden over de acties, maar een volgende algemene kritiek is een gebrek aan becijferde doelstellingen, deadlines en budget in het plan. Die kritieklijn had het Rekenhof al op het tweede federaal plan betreffende de armoedebestrijding. Wij kunnen ze doortrekken.

 

Er zijn enkele deadlines, maar er zijn geen becijferde doelstellingen, en van een budget is er al helemaal geen sprake. Er is vooral niets nieuws onder de zon. Het is wachten op de verbetering van een aantal bestaande maatregelen, zoals acties op het niveau van communicatie en informatie, en een evaluatie van de bestaande mechanismen en onderzoeken. Er wordt in een evaluatie van het derde plan voorzien, maar zonder becijferde doelstellingen, zonder budget en met zulke vage doelstellingen wordt het een moeilijke evaluatie.

 

Het derde plan legt een sterke focus op werk en op een preventieve aanpak. Ik meen dat dit een goede zaak is, uiteraard. Maar die focus op werk is pas zinvol wanneer het om kwaliteitsvol werk gaat. Met kwaliteitsvol werk bedoel ik ook op het vlak van verloning. Dat werd ook door mevrouw Cantillon aangehaald, een week geleden, toen zij het had over de minimumlonen, de laagste lonen.

 

Door de sterke focus op werk wordt er volgens ons in het plan weinig rekening gehouden met de risicogroepen. U focust wel op eenoudergezinnen, maar er zijn ook laaggeschoolden, jongeren, personen met buitenlandse roots. Als wij de armoedepercentages ter zake bekijken, menen wij dat er voldoende reden is om ook specifieker met die groepen om te gaan. Het armoederisico voor zwak- of laaggeschoolden is bijvoorbeeld 25,8 %. Voor hooggeschoolden is dat 6,7 %. Voor jongeren tussen 16 en 24 jaar is het 20,4 %. Voor de leeftijdsgroep tussen 25 en 49 jaar is het 14,4 %. Het armoederisico voor mensen die in het buitenland geboren zijn is drie keer hoger dan voor mensen die hier geboren zijn. Dat verschil is nog groter voor personen die buiten de EU geboren zijn.

 

Ik zei het al, wij zien een groeiende dualiteit. Ik meen dat er zeker redenen zijn om daar specifiek rekening mee te houden. Er zijn enkele algemene maatregelen nodig, maar ik meen dat het bij armoedebestrijding nooit kwaad kan zich specifiek op een aantal doelgroepen te richten. Dat zien wij hier toch te weinig.

 

Een focus op werk en preventie alleen zal niet alles oplossen. Bovendien zitten wij hier in een context van precarisering van arbeid. Er zijn alsmaar meer zelfstandigen, schijnzelfstandigen, voor soms rare functies. Wij zien dat er voor sommige functies die vroeger in loondienst waren, nu heel wat zelfstandigen bijkomen. Vaak leven die ook in armoede. De grootste werkgevers in ons land zijn uitzendbureaus. Zij staan in de top 10. Er is sprake van precarisering. Uitzendarbeid kan een goede opstap zijn, maar het is niet de bedoeling dat werknemers blijven hangen in het systeem van uitzendarbeid. Wij zien dat de nieuwe jobs vooral worden ingenomen door personen die eigenlijk al werken. Dat geldt zeker voor de flexi-jobs, zo leid ik af uit een antwoord van Philippe De Backer. Werkzoekenden worden op die manier niet echt aan een job geholpen.

 

U bent ook staatssecretaris voor Gelijke Kansen en we staan aan de vooravond van Vrouwendag, dus staat u mij toe om hier eventjes wat langer te blijven stilstaan bij een opmerkelijke passage uit de inleiding.

 

U zegt in de inleiding dat u zich hebt geëngageerd om de genderdimensie te integreren in dit plan Armoedebestrijding. Ik citeer: "De genderdimensie-integrering gebeurt via het identificeren van de verschillen in situatie die bestaan tussen vrouwen en mannen en daar rekening mee te houden bij de uitwerking van het beleid".

 

Over de integratie van de genderdimensie in het plan inzake armoedebestrijding vinden wij echter verder niets terug. Recent nog kwam in het nieuws dat België van de 19de naar de 24ste plaats is gezakt op de Global Gender Gap Index, een indicator voor gendergelijkheid. Ik vind dat resultaat allerminst verrassend. Al jaren klagen verschillende vrouwenorganisaties het hardvochtig beleid van de regering-Michel aan. Haar blinde besparingsoperatie treft vrouwen namelijk dubbel zo hard. Nochtans verplicht de wet op de gender mainstreaming regeringsleden om de impact van alle maatregelen te toetsen op de verschillende situaties van mannen en vrouwen.

 

Ik stelde u daarover een tijdje geleden een vraag. Ik vroeg mij af wat er aan de hand was en hoe het komt dat er maatregelen worden genomen die vrouwen keer op keer zwaarder treffen dan mannen, maar die blijkbaar toch de toets van die gender mainstreaming lijken te doorstaan. Wat bleek? De regelgevingsimpactanalyse (RIA) is, wat het criterium gelijkheid tussen mannen en vrouwen betreft, eigenlijk een lege doos. U hebt dat niet met zoveel woorden gezegd, maar u kwam wel dicht in de buurt in uw antwoord op mijn vraag.

 

Ten eerste, er zijn nauwelijks of geen statistieken voorhanden. Die zijn heel belangrijk om te kunnen uitmaken op wie het voorstel van regelgeving betrekking heeft en om een uitsplitsing mogelijk te maken qua geslacht. Ik vond het hallucinant dat blijkbaar heel wat statistieken niet voorhanden zijn om dat te kunnen doen. Daar waar Ecolo-Groen vaak de analyse kan maken over hoe die maatregelen vrouwen en mannen op een verschillende manier treffen, slagen verschillende kabinetten van deze regering daar blijkbaar niet in.

 

Ten tweede, datgene wat ik al vermoedde, aangezien er al heel wat regeringsmaatregelen zijn genomen die vrouwen harder treffen dan mannen, wordt bevestigd: de RIA wordt op een manier ingevuld alsof er geen enkele maatregel zou zijn die moet worden aangepast omwille van de negatieve impact op de gendergelijkheid.

 

Ik citeer uw antwoord op mijn vraag: "De auteurs stellen enkel vast dat het ontwerp van regelgeving, 1. geen onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen of, 2. hen niet verschillend behandelt, dit zonder de impact van de regelgeving op de situatie van mannen en vrouwen te evalueren".

 

Ik citeer u verder: “In het algemeen wordt het nut van de RIA dus niet ingezien door de personen betrokken bij de opstelling van regelgevende projecten. Zij stellen zich meestal tevreden met het beknopt invullen van de vragenlijst, kort voor de indiening van het dossier bij de Ministerraad.”

 

Dat antwoord kan tellen. Het geeft duidelijk aan dat deze regering problemen heeft met de evaluatie van haar maatregelen, in die zin dat de impact op vrouwen groter is dan op mannen. Het is niet verwonderlijk dat het resultaat een waslijst aan vrouwonvriendelijke maatregelen is. Het voorbeeld van de inkomensgarantie-uitkering wordt vaak aangehaald. Dat geef ik als voorbeeld, zonder de discussie erover opnieuw te voeren.

 

In de inleiding van uw plan vervolgt u: “Uit onderzoeken van het Planbureau, de Studiecommissie voor de Vergrijzing en het Kenniscentrum Pensioenen blijkt dat een aantal door deze federale regering genomen maatregelen ook vrouwen in het bijzonder ten goede komen. Dankzij de pensioenhervorming wordt de kloof kleiner tussen het gemiddelde pensioen van mannen en vrouwen. Het armoederisico bij vrouwen daalt bovendien door de toenemende arbeidsmarktparticipatie.”

 

Mevrouw de staatssecretaris, als ik zo vrij mag zijn, dat is wel een heel welwillende of zelfs geforceerde interpretatie van enkele recente evoluties die wel positief zijn, maar, met alle respect, niets met het huidige regeringsbeleid te maken hebben.

 

De eerste vraag die moet worden gesteld bij wat u daar beweert, is of de pensioenhervorming van de regering-Michel positieve effecten heeft. Inderdaad, doordat de loopbanen van zowel mannen als vrouwen verlengd worden, gaan ook de pensioenen omhoog. Langere loopbanen leiden in ons systeem immers tot hogere pensioenen, zowel voor mannen als voor vrouwen. Laat het duidelijk zijn dat zowel mannen als vrouwen daarvan profiteren.

 

De volgende vraag die moet worden gesteld, is of de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen verkleint. Ja, de pensioenkloof wordt inderdaad kleiner. De belangrijkste vraag die daarbij hoort, is of dit door de huidige regering komt, en dan luidt het antwoord: neen. Die trend is namelijk al verschillende jaren aan de gang. De verklaring is heel eenvoudig. De reden is dat steeds meer oudere cohorten vrouwelijke gepensioneerden, die gemiddeld kortere loopbanen en dus lagere pensioenen hadden, sterven. Hun plaatsen worden in toenemende mate ingenomen door jongere cohorten van vrouwelijke gepensioneerden die vaker een langere loopbaan hebben uitgebouwd. Het gaat dus eigenlijk om een natuurlijke evolutie die de door de decennia toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen weerspiegelt en waarvan de kleinere pensioenkloof een gevolg is. Dat deze regering daarvan de pluimen op haar hoed wil steken, is misschien niet zo verwonderlijk, maar het is wel enigszins cynisch als we weten dat deze regering net een aantal vrouwonvriendelijke pensioenmaatregelen goedgekeurd heeft. Zo vernoem ik de hervorming van het minimumpensioen. Slechts 40 % van de vrouwen profiteert van die verhoging, ten opzichte van 61 % van de mannen.

 

Wat de gelijkgestelde periodes betreft, heel recent was er de vermindering van de pensioenopbouw voor personen die in hun loopbaan langer dan een jaar werkloos zijn geweest evenals voor bruggepensioneerden. De mannenregering slaagt er hier opnieuw in een pensioenhervorming door te drukken die vrouwen harder treft dan mannen. Bij mannen wordt 14 % van de pensioenopbouw getroffen, bij vrouwen loopt dat op tot 18 %. Dat berekende de studiedienst van mijn partij op basis van cijfers van het federaal Planbureau. Uit dat rapport van het federaal Planbureau bleek nog maar eens dat vrouwen tijdens hun loopbaan meer gebruik maken van die gelijkgestelde periodes. Raken aan die gelijkgestelde periodes betekent daarom meer raken aan de pensioenen van vrouwen.

 

De impact van het optrekken van de pensioenleeftijd van vrouwen van 60 naar 65 wordt steeds meer gevoeld. Die maatregel dateert van lang vóór de regering-Michel. De regering-Michel verlengt de loopbanen, verhoogt de pensioenleeftijd, maar doet dat op een gelijkaardige wijze voor mannen en vrouwen, terwijl uit een aantal specifiekere maatregelen inzake de pensioenen blijkt dat vrouwen slechter af zijn dan mannen.

 

Ik wou dit toch even duiden en rechtzetten dat die interpretatie niet klopt. U verwijst naar het verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing in uw inleiding. Daar staat nergens in dat de pensioenhervorming van de regering-Michel ervoor heeft gezorgd dat de kloof tussen mannen en vrouwen kleiner wordt. Er staat wel in dat de pensioenhervorming zorgt voor langere loopbanen en dus voor gemiddeld hogere pensioenen. Ik wou toch even de puntjes op de i zetten. Het klopt dat er veranderingen zijn, maar die zijn niet toe te schrijven aan maatregelen van deze regering, wel integendeel.

 

Dat was mijn algemene kritiek. Ik kom dan tot de kritieken per doelstelling.

 

Ten eerste, de sociale bescherming, het verhogen van de laagste nettolonen en het verlagen van de werkgeverskost. Dit zijn maatregelen die nodig zijn, maar de manier waarop dit gebeurt, is volgens ons niet de beste manier. Wij denken dat er meer mogelijk was. In de realiteit zijn de effecten van de taxshift verdeeld over het geheel van de lonen. Er is eigenlijk sprake van een lineaire vermindering van de lasten op arbeid. Deze regering heeft er bovendien voor gekozen om niets terug te vragen voor die lastenverlaging waardoor er geen garantie is op jobcreatie. Het is een farce van deze regering om het versterken van de concurrentiekracht en jobs, jobs, jobs in een zin te gebruiken.

 

Mevrouw de staatssecretaris, als we het in een internationaal perspectief plaatsen dan staat België twee keer op kop tijdens de legislatuur van Michel-I. Ten eerste, als het gaat over het beheersen van de loonkost. Daarin zijn wij koploper. Ten tweede, als het gaat over de werkzaamheidsgraad. In geen enkel land komen er minder werkende inwoners bij als in België.

 

Wat moeten we daaruit concluderen? Dat is dat de concurrentiekracht van bedrijven er goed op vooruit gaat maar dat deze inspanningen te weinig sleutels bevatten die garanderen dat de ruimte die de lagere loonkost met zich brengt omgezet wordt in bijkomende jobs. De regering verwacht dat een lagere loonkost automatisch zal resulteren in extra banen. Het moet ondertussen duidelijk zijn dat dit jammer genoeg geen natuurwet is en dat de regering best wat meer garanties had mogen vragen en geen blanco cheque had hoeven te geven aan de bedrijven.

 

Daarom moeten er dringend flankerende maatregelen komen die bedrijven aanporren om met deze middelen ook jobs te creëren. Er moet op zijn minst een relatie gelegd worden tussen de taxshift en jobcreatie. Nog drie jaar taxshift zonder job shift is voor deze samenleving niet haalbaar. Zie ook bijvoorbeeld de flexi-jobs. Ik haalde dat al aan. Uit het antwoord van De Backer blijkt dat veel van de 70 000 extra banen er zijn van een paar uur per week, dus banen voor mensen die al aan het werk zijn. Dat verklaart meteen waarom er wel jobs bijkomen maar er geen extra mensen aan het werk zijn.

 

Die laagste lonen. Er komt inderdaad netto iets moois bij voor die laagste lonen maar volgens het model dat wij naar voren schoven had het wel beter gekund met een nog meer gerichte lastenverlaging. Zo was het vele geld dat dit kost ook beter besteed. Dan hadden zij die dat het meest nodig hebben uiteindelijk meer geld in hun portefeuille gekregen en was er ook meer garantie voor die jobcreatie.

 

U schrijft ook bij die Actie 1 in verband met de toename van de nettolonen dat in 2017 verdere initiatieven uitgewerkt worden om voor mensen zonder of met beperkte inkomsten stimulansen te voorzien voor een verhoogde beroepsactiviteit. Ik vroeg mij af waarover dit precies gaat. Wat bedoelt u daar precies mee? Hebt u het over maatregelen om bijvoorbeeld langdurig zieken en werklozen aan het werk te krijgen? Daar had ik graag wat meer uitleg over gekregen.

 

Sociale bescherming, punt b, het optrekken van de sociale minima. Ik wil er even de meest recente cijfers over afstand tussen leefloon en armoedegrens bij nemen. Uit onze eigen berekening blijkt, ten eerste, dat mensen met een leefloon een uitkering krijgen die veel te laag is om aan de armoede te ontsnappen. In 2017 zullen mensen met een leefloon van de overheid een uitkering krijgen die 251 euro te laag is om maandelijks de eindjes aan elkaar te knopen. Nog steeds zal het leefloon 22 % onder de armoedegrens liggen in 2017. Ten tweede, verandert er met deze inspanning nauwelijks iets aan de situatie van leefloners. In 2014, bij het aantreden van deze regering, was het verschil tussen het leefloon en de armoededrempel 265 euro voor een alleenstaande. Bij het begin van dit jaar bedroeg het verschil 262 euro. Door de inspanningen van dit jaar komt de kloof begin 2017 op 251 euro. De huidige regering heeft dus al 14 euro van de kloof van 265 euro gedicht.

 

Ik geef nog een ander voorbeeld. Het Rekenhof heeft het over de IGO. Voor een samenwonende met twee kinderen is de IGO slechts 59,44 % van de armoededrempel. Er zijn inderdaad inspanningen gedaan, maar die procentjes hier en daar zullen nooit volstaan, om de kloof te dichten. Zonder tijdschema of budget kunnen wij zelfs betwijfelen of de echte wil er is om de kloof ook te dichten.

 

Het is jammer dat ik dit moet opmerken, maar het feit dat ook de welvaartsenveloppe niet voor 100 % maar slechts voor 75 % zal worden besteed, wijst in die richting. Uw plan is op dat vlak al gedateerd. De vraag is dan ook wat wij van de rest van de inhoud nog moeten geloven. Zo scherp zal ik het echter niet stellen.

 

Het is jammer dat mevrouw Lanjri niet aanwezig is. Zij relativeert immers de impact van de welvaartsenveloppe. Zij heeft ter zake, enerzijds, gelijk. Ook al zouden wij de enveloppe voor 100 % besteden, dan nog zou de kloof altijd met slechts een paar euro worden gedicht. Anderzijds, de regering slaat zich nu net voortdurend op de borst omdat zij erin is geslaagd dat paar procentjes hier en daar te verwezenlijken. Dat is contradictoir. Wat is het nu? Is die welvaartsenveloppe wel belangrijk en maakt hij wel een verschil of is een en ander relatief? Indien het relatief is, is het niet op zijn plaats dat de huidige regering al te hard met het optrekken van de sociale minima uitpakt. Dat is behoorlijk contradictoir. Natuurlijk wordt het regeerakkoord op dat punt met de voeten getreden. In het regeerakkoord staat letterlijk dat de welvaartsenveloppe met 100 % zou worden besteed.

 

De welvaartsenveloppe dient voor het optrekken van de allerlaagste uitkeringen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik bijna van mijn stoel viel, toen ik ten tijde van de State of the Union van de heer Michel, Servais Verherstraeten op de radio hoorde vertellen dat iedereen een bijdrage moet leveren. Blijkbaar moeten dus ook mensen die, zoals ik aangaf, meer dan 250 euro onder de armoedegrens leven, een bijdrage leveren. Dat was een heel hallucinante uitspraak. Moeten mensen onder de armoedegrens dus het gat in de begroting dichtrijden omdat de regering nog moet nadenken over de vraag of ze nog iets van de meerwaarde op kapitaalinkomsten zou durven te vragen?

 

De 100 % besteding van de welvaartsenveloppe was zowat het paradepaardje van alle regeringspartijen in hun armoedebestrijding. Parmantig hebben ze twee jaar na elkaar rondgebazuind dat de huidige regering, in tegenstelling tot de vorige regeringen, de volledige enveloppe zou besteden. Dat kan tellen. Men wil daarmee met sociale voordelen rekening houden. De vraag is al gesteld. Heel duidelijk is het nog niet. Welke voordelen, zoals een sociale woning, zullen bijvoorbeeld meetellen? Op welke manier kan dat, wetende dat middenveldorganisaties, los van het principe, al kritiek op de haalbaarheid ervan uitten?

 

Mijn laatste vraag, over de minima, zal vanmiddag ook aan bod komen in de commissie voor de Sociale Zaken, maar ik wil die, aangezien het daarover gaat, al eens stellen.

 

Hoe zit het met de inkomensvervangende tegemoetkoming? Hebt u dat budget gevonden? Ik hoop het heel hard. Ik hoop dat die ook met terugwerkende kracht ingevoerd kan worden, want het gaat om een onrechtvaardigheid die echt rechtgezet moet worden. Ik verwijs daarbij naar Actie 5 in uw plan. Er worden ook initiatieven genomen met het oog op een zelfde verhoging voor de IVT voor personen met een handicap. Waarschijnlijk zullen wij daarover vanmiddag meer horen.

 

Over de inkomensvervangende tegemoetkoming stelt u verder, in Actie 6, dat u de mogelijkheden wilt onderzoeken om personen die een IVT ontvangen toe te laten een inkomen uit arbeid te verwerven. Dat is een goede zaak. Het is ook een vraag van de sector zelf om begeleiding naar werk te krijgen, zolang het op een soepele manier en vrijwillig kan gebeuren. Ik vraag mij af welke mogelijkheden u op dat vlak ziet.

 

Wat Actie 7 betreft, de optimalisering van de socioprofessionele vrijstelling, die is nu inderdaad heel complex en speelt op dit moment een erg gelimiteerde rol als opstap naar werk. Ik vraag mij af hoe u die problematiek wilt aanpakken. Wat wordt er op dat vlak voorzien?

 

Actie 8 betreft het onderzoek waarin nagegaan wordt of de regelgeving van het leefloon nog steeds aangepast is aan de huidige vormen van samenleving of zorg. De beleidsnota van minister Borsus werd recentelijk gepubliceerd op de website van de Kamer. Het wordt iets duidelijker. Minister Borsus heeft een onderzoek gevraagd aan het HIVA om nieuwe samenlevingsvormen en/of zorgvormen te inventariseren, de OCMW’s te bevragen of zij problemen ondervinden om de juiste categorieën toe te kennen bij dergelijke situaties en te onderzoeken of de huidige leeflooncategorieën voldoende afgestemd zijn op die situaties. Dat is een goede zaak, maar ik ben van mening dat het verder mag gaan.

 

Het zou immers een goede gelegenheid zijn om een debat te stimuleren over een meer geharmoniseerde interpretatie van het statuut van samenwonende door de OCMW’s. Dat statuut wordt onderzocht tijdens het sociaal onderzoek. Om rekening te kunnen houden met elke bijzondere situatie staan in de definitie geen strikte economische en huishoudelijke criteria. Dat is een goede zaak. Anderzijds, leiden, volgens de actoren op het terrein, de uiteenlopende interpretaties van het statuut tot grote rechtsonzekerheid voor de begunstigden. Sommige OCMW’s houden rekening met de vraag of men al dan niet vrijwillig samenwoont of met het bestaan van een levensproject, zo wordt dat dan genoemd, tussen de samenwoners.

 

Ook de verrekening van het inkomen van de personen met wie men samenwoont, gebeurt niet op een uniforme manier door de OCMW’s. De rechtsspraak is ook verdeeld tussen de verdedigers van het louter economisch criterium, de schaalvoordelen wegens samenwonen, en van het huishoudelijk criterium, gemeenschappelijke regeling huishoudelijke kwesties. Weet u of minister Borsus ook dit meeneemt in zijn onderzoek, om daar een heldere, duidelijke lijn in te krijgen tussen de verschillende OCMW’s, in het belang van de rechthebbenden?

 

Dan punt D, Actie 10, de bestaande sociale tarieven voor energie onderzoeken met het oog op een mogelijke verbetering. Ik wil u hier iets vragen, mevrouw de staatssecretaris. Het betreft een Vlaamse materie, maar gezien uw coördinerende rol wil ik u vragen het volgende aan te kaarten bij uw Vlaamse collega’s. Ik zit zelf in Gent in het lokaal adviescomité Water en om recht te hebben op een sociaal tarief voor water, moet men op 1 januari bijvoorbeeld leefloongerechtigd zijn. Er komen nog andere categorieën voor in aanmerking, maar als men pas leefloongerechtigd wordt op 2 januari, heeft men een gans jaar geen recht op een sociaal tarief voor water. Ik vind dat nogal absurd. Is dat iets dat u kunt aankaarten en met uw collega’s in Vlaanderen kunt oplossen, of kunt u voor een andere manier van toekennen zorgen? Dat zorgt echt wel voor schrijnende toestanden, dat kunt u zich wel inbeelden. Het gaat over een korting van 80 %, dat kan echt wel tellen. Dit kan het verschil maken tussen het water afgesloten zien worden of een haalbaar afbetalingsplan afspreken. Ik zou het heel fijn vinden dat u dit meeneemt in het belang van die mensen. Het kan niet dat één datum kan bepalen of men een heel jaar lang daar al dan niet recht op heeft.

 

U weet dat wij de automatische toekenning van rechten heel belangrijk vinden. We hebben daarover al van gedachten gewisseld in de commissie voor de Sociale Zaken. Er is ook een resolutie hangende in de Kamer. Wij hopen om, als het van ons afhangt, redelijk snel, over meerderheid en oppositie heen te kunnen landen en dit samen te ondertekenen.

 

Positief is punt 11, het automatisch toekennen van sociale tarieven voor energie waar mogelijk. Sinds 1 januari 2009 worden tarieven voor gas en elektriciteit automatisch toegekend. De FOD Economie geeft elke drie maanden aan de energieleveranciers de lijst met cliënten door aan wie ze een sociaal tarief moeten toekennen, maar nog niet iedereen wordt op deze manier bereikt. Voor wie een uitkering krijgt van het DG Personen met een Handicap of van de federale Pensioendienst gaat het om 80 % ten opzichte van 65 % tot 70 % van de mensen die afhangen van een OCMW. Er is daar dus inderdaad nog werk aan de winkel.

 

U verwees in uw inleiding naar de federale armoedeambtenaren en hun lijst van rechten die automatisch toegekend kunnen worden. Dat gaat nogal traag, het wordt al lang aangekondigd. Zal deze lijst effectief gepubliceerd worden? Kunnen wij inzicht krijgen in de lijst van de federale armoedeambtenaren?

 

De tweede doelstelling is de bestrijding van kinderarmoede en het opstellen van een nationaal kinderarmoedeplan. Daar kan men natuurlijk niet tegen zijn, het is broodnodig, maar het is natuurlijk wel het zoveelste plan. Kinderen in armoede hebben er iets meer aan als de welvaartsenveloppe wel voor 100 % zou toegekend worden, zodat hun ouders een iets hoger inkomen zouden hebben. Ik heb daarbij dezelfde vraag als mevrouw Lanjri. Zal er een link gemaakt worden met het informatierapport uit de Senaat?

 

Acties 27 en 28 gaan over het verbeteren van de werking van de DAVO, via een modernere website, met de mogelijkheid om aanvragen voortaan digitaal in te voeren en het berekenen van het bedrag op een meer objectieve manier. Dat is een goede zaak, maar voor ons is het belangrijk om verder te gaan dan het moderniseren van de website van de DAVO.

 

Het volgende kent u reeds want het is iets dat wij al jaren op tafel leggen, met name het creëren van een universeel alimentatiefonds om echt te kunnen strijden tegen kinderarmoede en armoede in eenoudergezinnen, via een systeem waarbij de DAVO automatisch tussenkomt in alle betalingen van alimentatie voor kinderen en ex-echtgenoten, waarbij de DAVO de betalingen ontvangt, de begunstigden betaalt, de schulden invordert en voorschotten betaalt en waarbij alle gerechtelijke uitspraken en notariële aktes automatisch aan de DAVO worden bezorgd. Dat zou pas echte vooruitgang zijn. Dit impliceert natuurlijk dat de huidige inkomensplafonds die zijn opgenomen in de wet, moeten worden afgeschaft. Ik wilde dat even opnieuw oprakelen. Wij stellen voor daarin verder te gaan, om efficiënter te kunnen werken in het kader van armoedebestrijding.

 

De derde doelstelling is de sociale en professionele activering, via onder andere het verplicht GPMI, gemeenschapsdienst voor leefloners en voor langdurig werklozen en een herintegratieprogramma voor de terugkeer naar werk voor arbeidsongeschikten. Kortom, iedereen aan het werk. In verband met de gemeenschapsdienst lijken alleen de gepensioneerden te ontsnappen aan deze vorm van gedwongen vrijwilligerswerk.

 

Hoe staat het met de gemeenschapsdienst voor langdurig werklozen? Wij hebben daarover al enige tijd niets meer gehoord. Wij zijn uiteraard geen vragende partij, maar het is altijd goed om te weten wat de verdere plannen van de regering zijn daaromtrent. Het is ook nog steeds niet duidelijk of er sancties zullen gekoppeld worden aan de herintegratie van langdurig zieken.

 

Ik ben reeds uitvoerig aan het praten en ik wil de hele discussie niet oprakelen, maar ik vraag mij tenslotte toch af of u mij één studie kunt opnoemen die aantoont dat er een echte verbetering is inzake de mogelijkheden tot professionele reïntegratie ingevolge de gemeenschapsdienst. Wij hebben geen enkele dergelijke studie gevonden, in vergelijking met de voorbeelden in landen als Nederland en Groot-Brittannië. Integendeel, het dreigt zelfs de andere richting uit te gaan.

 

Ik zou u nog heel wat argumenten kunnen geven om aan te tonen dat deze regering volgens mij eerder ideologische keuzes gemaakt heeft dan effectieve keuzes die ervoor zorgen dat mensen uit de armoede raken. Die discussie hebben wij al gevoerd naar aanleiding van een wetsontwerp en dus zal ik die argumenten niet herhalen.

 

Wel wil ik het volgende nog zeggen. Ik vind dat er een enigszins bizar een-tweetje wordt gespeeld met de Vlaamse bevoegde collega’s. Er wordt in minder subsidies voorzien voor sociale economie. De regels die bepalen hoelang iemand in de sociale economie kan blijven, worden ook strenger, met het risico dat iemand die daar buitengegooid wordt, uiteindelijk bij het OCMW zal moeten aankloppen. Voor een uitkering die ver onder de armoedegrens ligt, zal de betrokkene vervolgens gemeenschapsdienst moeten uitvoeren, potentieel dezelfde job als het werk dat hij of zij voordien in de sociale economie uitvoerde. Het loon valt echter veel lager uit en er is veel minder begeleiding. Bovendien ontstaat er concurrentie met mensen die in de sociale economie instappen. Dat vind ik zeer bizar en ik maak mij daar erg veel zorgen over.

 

Actie 35 houdt in dat u ongewilde negatieve effecten wilt wegwerken van een deeltijdse werknemer met een inkomensgarantie-uitkering door het statuut te dynamiseren om te vermijden dat de werknemers in de volledige werkloosheid terechtkomen. Ik vraag mij af wat u bedoelt met dynamiseren in dat actiepunt.

 

Actie 36 houdt in dat u wilt onderzoeken hoe OCMW’s met positieve prikkels kunnen zorgen voor een betere aansporing en doorstroming naar duurzaam werk en sociale integratie. Zitten er nog nieuwe elementen in de pijplijn, boven op de huidige regelgeving GPMI en gemeenschapsdienst? Over welke maatregelen hebt u het concreet in dat actiepunt?

 

De vierde doelstelling is het bestrijden van de dakloosheid. Er komt een nieuwe rondzendbrief inzake het referentieadres. Het zou goed zijn mocht deze rondzendbrief de zaken effectief verduidelijken. Om een referentieadres te verkrijgen, moeten de gebruikers tegenwoordig namelijk verschillende stappen zetten en zijn er tal van uitwisselingen nodig tussen het OCMW en de gemeentelijke administratie. De wetgeving over die procedures is allesbehalve duidelijk, waardoor juristen, OCMW-voorzitters, maatschappelijk assistenten, gemeentelijke ambtenaren en schepencolleges vaak worstelen om tot een consensus te komen over de manier waarop die wetgeving toegepast moet worden. Als de rondzendbrief daarin klaarheid en duidelijkheid brengt, dan zou dat dus heel goed zijn.

 

In verband met de toegankelijkheid tot kwaliteitsvolle gezondheidszorg wilt u – dat is al langer bekend en het valt onder de bevoegdheid van minister De Block – het derdebetalersysteem verplichten bij de huisartsen voor personen die recht hebben op een verhoogde tegemoetkoming en wilt u erop toezien dat het wordt nageleefd door de artsen. Dat lijkt mij heel belangrijk. Op welke manier zult u of minister De Block hierop toezien?

 

Bij gezondheidszorg, Actie 49 over het verbeteren van de terugbetaling van innovatieve geneesmiddelen met een pediatrische indicatie, heb ik dezelfde vraag als collega Massin. Hoe verzoent u dat met de recente pistes van de regering in het kader van de begroting, die als doel hebben de hoogte van de terugbetaling van bepaalde geneesmiddelen te veranderen?

 

Wat doelstelling 6 betreft – de toegankelijke overheidsdiensten –, het werken met ervaringsdeskundigen en het verbeteren van de samenwerking is een heel interessante en belangrijke maatregel, zeker om de obstakels te verminderen die mensen, en vooral mensen in armoede, ondervinden in de toegang tot openbare dienstverlening. Uit een evaluatie van augustus 2015 blijkt dat ervaringsdeskundigen inderdaad een belangrijke rol spelen in de onmiddellijke hulp die zij kunnen bieden aan mensen in armoede, maar dat die hulp wel moet worden geïntegreerd in een veel bredere politiek van armoedebestrijding, zoals u in uw inleiding ook aangaf. Die ervaringsdeskundigen moeten de mogelijkheid hebben om aanbevelingen te formuleren en raad te geven over het functioneren van de administratie op het vlak van armoedebestrijding en sociale exclusie. Ik denk dat wij daar nog wel een tandje kunnen bijsteken en stappen vooruit kunnen zetten om die rol ook richting het beleid sterker te kunnen maken. Ik denk dat het ook belangrijk is dat er een evaluatie komt van de impact van het werk van ervaringsdeskundigen op de toegankelijkheid van die dienst. Dat is een goede zaak.

 

Tot slot, wil ik het kort hebben over het verhogen van de toegankelijkheid van het systeem van de juridische tweedelijnsrechtsbijstand. Ik zal niet alle voorbeelden aanhalen die ik hier bij mij heb, maar ik vraag mij af of u hierover overleg hebt gepleegd met minister Geens. Alle recente veranderingen op het vlak van Justitie gaan immers de andere richting uit en verhogen de drempel voor mensen in armoede om zich tot het gerecht te richten en hun rechten te laten gelden.

 

Ook in dat verband heb ik de indruk dat er u niet zoveel wordt gegund. Misschien moeten wij dat aan een slecht gesternte toeschrijven. U hebt een heel moeilijke job in de regering. Ik denk dat u wel vaker meer wil. Dat bewijst ook de passage over de welvaartsenvelop. Jammer genoeg moeten wij dat corrigeren.

 

Tot zover mijn uiteenzetting met een algemene beschouwing, maar ook met een aantal vragen, waarover ik graag nog wat meer van gedachten zou willen wisselen.

 

01.08  Karin Jiroflée (sp.a): Mevrouw de staatssecretaris, wij hebben al heel veel gehoord. Ik zal niet te lang het woord voeren, gezien het gevorderde uur.

 

Ik kom wel even terug op de cijfers van vandaag: 14,9 % van de Belgische bevolking behoort tot de groep met een armoederisico op basis van het inkomen, 5,8 % van de bevolking leeft in ernstige materiële deprivatie en 14,9 %, jonger dan 60 jaar, leeft in een huishouden met een zeer lage werkintensiteit. Ik meen dat we moeten stilstaan bij die cijfers. Vaak worden die cijfers in een adem genoemd met zo veel andere cijfers. Ik meen dat we eens moeten proberen ons voor te stellen over wat het gaat.

 

Het komt erop neer dat volgens de Europese armoede-indicator in België 21,1 % van de bevolking in armoede leeft. Mijn collega Massin heeft daarnet al gezegd dat het gaat over 2,34 miljoen Belgen. 2,34 miljoen Belgen hebben het dus moeilijk.

 

Wat mij daarin treft, is dat wij het in vergelijking met de ons omringende landen eigenlijk zeer slecht doen. U moet zich eens rekenschap geven van het feit dat Tsjechië, Zweden, Nederland, Finland, Denemarken, Frankrijk en Duitsland allemaal betere cijfers kunnen voorleggen. Wij komen na al die opgesomde landen. Wij moeten ons daarover zorgen maken en ons eigenlijk ook schamen.

 

Als wij kijken naar het aandeel mensen in een gezin met een lage arbeidsintensiteit, dan liggen alleen Griekenland en Spanje hoger. Alleen Griekenland en Spanje doen het slechter als we het hebben over gezinnen met een lage arbeidsintensiteit. Ik vind dat hallucinant. Ik wil niet gezegd hebben dat dat allemaal de schuld is van de huidige regering. Laat dat heel duidelijk zijn! Uiteraard zijn er historische feiten, die hieraan ten grondslag liggen. Maar de huidige regering zal het probleem niet oplossen met haar mantra “jobs, jobs, jobs”. We zitten op twee na aan de laagste arbeidsintensiteit van Europa. Ik vind dat verschrikkelijk. De huidige regering doet daar niets aan, ondanks het feit dat zij beweert van wel.

 

Ook u, mevrouw de staatssecretaris, geeft in uw plan aan dat het moet gaan over sociale zekerheid en sociale bijstand. Beide moeten het algemene armoederisico helpen te verminderen. De regeringsverklaring noch de beleidsbrieven van de verschillende ministers, noch het federaal armoedeplan dat wij hier vandaag bespreken, leggen de nadruk op de verhoging van de sociale minima in de strijd tegen armoede.

 

Onze studiedienst heeft eens de moeite gedaan om op te tellen wat er sinds het begin van de huidige regering is bespaard met een invloed op de uitkeringen. Dan gaat het over de maatregelen van het regeerakkoord, over de begrotingscontrole van maart 2015, van juli 2015, de opmaak van de begroting 2016, de opmaak van de begroting 2017. Alles bij elkaar geteld, gaat het om 2,175 miljard euro aan besparingen die rechtstreeks invloed hebben op uitkeringen. Als ik dan uw plan zie, vol goede voornemens, dan denk ik: waar zijn wij in godsnaam mee bezig. U schrijft zo'n plan maar voert tegelijk zulke besparingen door. Daarmee heb ik echt moeite.

 

Ik zal het ook even over de armoedebarometer hebben, ook al gaat het om een Vlaamse tool en betekent het dat ik te zeer generaliseer naar de andere gewesten, maar dat is wat ik het beste ken. Volgens de Vlaamse armoedebarometer kunnen gezinnen aan de onderkant van de samenleving gewoon niet meer rondkomen en zijn de sociale minima verder dan ooit verwijderd van de armoedegrens. Voorts lees ik – nogmaals, het gaat hier uitsluitend over Vlaanderen –, ik citeer: “Het federaal armoedeplan 2016 bevat bovendien geen stappenplan waar de verhoging van de sociale minima tot de armoededrempel aan bod komt”. Dat is echt heel erg spijtig.

 

Dan kom ik tot mijn opmerkingen over de toegankelijkheid tot de gezondheidszorg, mijn stokpaardje. Ook in dat verband geeft de armoedebarometer aan dat er opnieuw een forse stap achteruit wordt gezet als het gaat over de betaalbaarheid van de zorg voor gezinnen die in armoede leven.

 

Opnieuw zien wij hier een armoedeplan vol goede voornemens, mevrouw de minister. Wij vragen ons echter af wat daarvan concreet kan terechtkomen, als men andere maatregelen van de regering ziet. Let op, er staan ook een aantal concrete maatregelen in waarmee wij het helemaal eens zijn. Het is fijn dat u die zult uitvoeren. Ik denk dat die nodig zijn.

 

Maar eigenlijk is dat een beetje werk in de marge terwijl ik in dit plan twee achilleshielen zie: ten eerste, het optrekken van de uitkeringen en, ten tweede, het tijdpad voor alle maatregelen die worden opgenoemd. Waar is dat tijdpad in ’s hemelsnaam? Ik zal er een paar aanhalen. Er is hier al veel gezegd en ik wil niet alles herhalen. Ik wil het even over die inkomensvervangende tegemoetkoming voor gehandicapten hebben. Ik zal daar straks net als mevrouw Willaert een vraag over stellen in de commissie voor de Sociale Zaken. Mijn vraag is eigenlijk heel eenvoudig. Ik heb u daar al naar gevraagd. U hebt toen zelf aangegeven dat dit moest worden opgetrokken aangezien het een vergetelheid was. Mijn concrete vraag zal deze namiddag zijn of dat nu ook echt in de begroting staat, mevrouw de staatssecretaris? Dat vraag ik mij nu echt af.

 

Dan de automatische toekenning van rechten waar u het hier over hebt. Daar ben ik het helemaal mee eens. U weet dat we het daarmee eens zijn. Ik hoop samen met collega Willaert dat we de resolutie daaromtrent vandaag of morgen kunnen goedkeuren. Maar wanneer zal dat gebeuren? Dat staat daar absoluut niet bij. We weten allemaal dat we dat graag willen. De vraag is echter wanneer u dat concreet zult doen.

 

Inzake de derdebetalersregel geeft u aan dat collega De Block dat nog meer zal faciliteren en er nog nieuwe initiatieven rond zal nemen. Wij hebben begrepen dat mevrouw De Block op dit ogenblik helemaal geen initiatieven neemt rond die derdebetalersregel. Integendeel, ze heeft uitdrukkelijk gezegd dat ze wil wachten op de evaluatie en dat er op dit moment geen sprake kan zijn van een eventuele uitbreiding.

 

Zo kom ik bij DAVO. Er staan een aantal goede zaken in. Collega Willaert heeft het net gezegd, het klinkt goed. Ook uw maatregelen rond het project MIRIAM klinken goed. Eigenlijk moet ik zeggen, mevrouw de staatssecretaris, dat een hele hoop zaken goed klinken, met de nadruk op ‘klinken’. We vragen ons af wat er uiteindelijk van terechtkomt. Wat de DAVO dan betreft, staat er deze keer genoeg geld in de begroting? U weet dat we daar in het verleden al terecht kritiek op hebben gehad. Ik vraag mij af of we nu tijdens de begrotingsbespreking niet opnieuw dezelfde opmerking zullen moeten maken.

 

Naar aanleiding van het pensioendossier wil ik het ook wat uitgebreider hebben over de wet op gender mainstreaming. Ik ga niet herhalen wat de collega net gezegd heeft, ik ben het daar helemaal mee eens. Wat mij betreft dus idem. Ik vraag mij echt af hoe het mogelijk is dat er een wet op gender mainstreaming bestaat maar dat geen enkele minister in deze regering daar ook maar de minste rekening mee houdt, terwijl u daar zo achter staat. Ik begrijp dat niet.

 

Ik wil dan nog even terugkomen op de volksgezondheid, op Actie 48. Daar zegt u dat de minister zich zal engageren om blijvende en bijkomende inspanningen te leveren om de toegang van de patiënt tot doelmatige en innovatieve geneesmiddelen te verbeteren. Ook de volgende actie gaat over het verbeteren van de terugbetaling van innovatieve geneesmiddelen met een pediatrische indicatie. Ja, voorlopig zien we daar niet veel van.

 

Dat is ook weer zo’n mooi voornemen, maar op dit moment hebben wij vooral de indruk dat, als er zich een probleem voordoet, minister De Block dan wel zal onderhandelen en probeert de zaak op te lossen, maar wij zien niet veel van een algemene visie om het structureel op te lossen in de toekomst.

 

U zegt dat u een prioriteit maakt van de kinderarmoede. Ik ben het daar helemaal mee eens, maar in het verleden hebben wij gezien dat die plannen vaak bij heel mooie woorden blijven. Ik ben benieuwd om het deze keer te zien. In dat verband wil ik ook wel eens vragen of de relatie met de Vlaamse collega’s ondertussen beter is, mevrouw de staatssecretaris, of wordt het door Vlaanderen altijd nog wat gerekt? Ik hoop van harte dat het ondertussen beter is, in de eerste plaats voor de kinderen, maar ook voor u.

 

Het echte drama is immers – dit is mijn persoonlijke overtuiging en dat mag af en toe in de politiek – dat u wat u schrijft heel erg meent en dat u dit heel graag zou realiseren. Uw collega’s in de regering laten u echter niet de kans. Daarom spat de vaagheid weer maar eens van uw plan af. Wij vrezen dan ook dat er, los van wat kleine details die ook belangrijk zijn, alweer niets van zal terechtkomen.

 

Ik dank u voor uw aandacht en ik hoop nog een antwoord te krijgen op een paar van mijn vragen.

 

01.09  Michel de Lamotte (cdH): Madame la présidente, permettez-moi tout d'abord de repartir d'un élément pour l'analyse du discours de Mme la secrétaire d'État. C'est la proposition de résolution de lutte contre la pauvreté, adoptée en mai 2015, qui, je pense, est l'élément fondateur sur la base duquel le parlement est intervenu dans ce débat.

 

Je voudrais intervenir en mon nom mais aussi au nom de mon groupe politique. Mme Fonck est actuellement en conférence des présidents et il est difficile pour elle d'être présente ici au même moment.

 

Madame la secrétaire d'État, je voudrais vous poser une question simple. Il y a eu une résolution en mai 2015. J'aurais donc voulu savoir où en était cette résolution et sa mise en œuvre ainsi que votre agenda à venir. En effet, vous avez évoqué, dans votre présentation, toute une série de notions mais, en termes de calendrier, les choses ne sont pas claires.

 

Si je peux me permettre un élément, c'est que la pauvreté est surtout un piège. Tout ce qu'il faut faire, c'est ne pas tomber dedans et le risque de pauvreté tel qu'on l'évoque ici dans le débat est évidemment important. Il faut que les personnes dans cette situation ne puissent pas tomber dans ce piège. Il faut prendre un certain nombre de mesures dynamiques, être proactifs, anticiper un certain nombre de décisions pour pouvoir avancer dans ce sens-là.

 

Comment éviter que le piège de la pauvreté ne se referme sur les citoyens belges? Je rappelle, on a cité les chiffres, vous et mes collègues, selon lesquels près de 20 % sont à la limite de cette situation; c'est un problème fondamental.

 

Je voudrais insister sur l'existence des plates-formes mises en place partout là où cette situation se présente, avec des acteurs de terrain. Ceux-ci sont présents sur le terrain parfois de longue date avec un savoir-faire, une connaissance, un vrai know how de la situation.

 

Je voudrais remercier ces opérateurs qui ont "les mains dans le cambouis", comme Mme Lanjri l'a dit tout à l'heure, par rapport à ces actions d'éviter de tomber dans le piège de la pauvreté. Ces acteurs de terrain, qu'ils émanent des CPAS ou du monde associatif, sont des personnes importantes dans cette démarche.

 

Je voudrais donc que, dans le cadre des actions mises en œuvre, ces plates-formes soient soutenues. En effet, c'est dans les villes et les villages que l'action doit se poursuivre, au jour le jour.

 

Je citerai quelques éléments. Mes collègues ont pris le temps de cibler l'ensemble de la note. J'en citerai sept ou huit et insisterai sur ceux-là.

 

Vous avez évoqué le projet, madame la secrétaire d'État, de l'empowerment des mères célibataires. C'est une dimension importante. Elles bénéficient d'un revenu d'intégration prolongé jusque fin 2017. Il est indiqué que les résultats de ces projets pilotes seront étroitement surveillés et coordonnés, et qu'ils pourront donner lieu à de nouvelles initiatives au profit de ce groupe cible. La question que je vous posais en début d'intervention, sur l'agenda à venir, est importante. Quand disposera-t-on des résultats de ces projets pilotes et des actions menées par vous et par les services dans ce cadre?

 

Deuxième point: vous en avez évidemment parlé; c'est le projet housing first. Avoir un chez-soi, une maison, un logement, c'est éviter de tomber dans la pauvreté et dans le sans-abrisme. Vous avez insisté longuement sur le sujet dans votre présentation. Je pense qu'il faut pérenniser les budgets du housing first, et remplacer le financement actuel, qui est annuel, afin de ne pas fragiliser les acteurs de terrain. Une dimension pérenne leur donnerait une solution durable pour ces projets. Je me permets donc d'insister pour la pérennisation de ces subsides.

 

Troisième point: la problématique du SECAL, que vous avez évoquée dans votre présentation; figurait aussi dans la note de politique générale des années précédentes. Vous dites que la Commission des créances alimentaires doit évaluer la jurisprudence et formuler des avis sur le mode de calcul des contributions respectives des parents. Je pense que c'est important. Mais vous prévoyez aussi l'élaboration d'une ligne directrice objective et transparente en vue de calculer les contributions d'entretien, le calculateur d'aliments, sur la base des données collectées par l'université d'Anvers. Où en sont les travaux de cette commission, sur le sujet? L'objectif est important pour la suite. Le SECAL mène un travail fondamental dans la lutte contre la pauvreté.

 

Quatrième point: l'octroi automatique du tarif social pour le gaz et l'électricité. La situation n'est pas encore optimale pour l'instant. Dans certaines situations, les gens sortent de cette possibilité du droit au tarif social. Il y a des problèmes techniques et électroniques dans l'échange de données.

 

Des problèmes ont-ils été identifiés? Sont-ils solutionnés? Dans ce secteur-là, il me semble que nous devons opter pour une politique orientée solution, c'est-à-dire ne pas se limiter à identifier les problèmes mais les solutionner afin que les personnes puissent bénéficier de ce droit de manière automatique. Cet octroi automatique est primordial tout comme celui des droits sociaux, ce qui m'apparaît être un droit purement et simplement, parce que ces personnes sont déjà en situation de précarité et fragilisées. Il est nécessaire d'avancer en la matière. Je vous questionne quant à votre agenda dans le cadre de cet octroi automatique des droits sociaux. Des propositions sont sur la table. Vous les avez évoquées ainsi que mes collègues. J'aimerais le faire également et vous exprimer l'importance de ce sujet en ce qui nous concerne.

 

Il subsiste un point que vous n'avez pas évoqué dans votre présentation ou peut-être étais-je distrait mais, dans ce cas, vous me corrigerez. Votre note de politique générale précédente faisait référence à la pauvreté chez les personnes issues de l'immigration. Il m'apparaît qu'en ce qui les concerne, une attention particulière doit leur être accordée. Vous aviez évoqué le lancement d'une étude avec un centre d'expertise externe visant à identifier la politique anti-racisme existante, signaler les lacunes et donner un aperçu des bonnes pratiques à l'étranger. Pour ma part, j'estime que le dialogue avec les entités fédérées doit exister. Il existe, par ailleurs, une commission interministérielle sur le sujet. Il est, dès lors, possible de mettre en route les contacts entre les entités fédérées et le fédéral pour permettre une meilleure intégration dans la société et considérer les bonnes pratiques pour se baser sur les meilleures d'entre elles pouvant constituer un pas dans la bonne direction.

 

Mais principalement, je voulais savoir si l'étude que vous aviez lancée à l'époque avait été finalisée. Existe-t-il des résultats probants sur le sujet?

 

J'aimerais traiter un avant-dernier point avec vous, concernant toute la problématique des frais d'huissier. Nous n'en avons pas explicitement parlé ce matin. Quand vous avez malheureusement des retards de paiement et que les huissiers frappent à votre porte, ils anticipent et, surtout, il y a des amendes qui sont parfois plus importantes que la dette principale. Dans ce cadre, et vous devez y travailler de manière transversale, vous avez évoqué cela aussi avec vos collègues du gouvernement. Ce sont eux aussi qui doivent prendre des initiatives et, en Conseil des ministres, être attentifs à toute cette problématique des frais exagérés demandés par les huissiers. Nous devrons nécessairement y revenir.

 

Le dernier point, qui est important, concerne la problématique d'un droit "passerelle" des indépendants en difficulté, qui se voient proposer de mettre un terme à leurs activités sans tomber dans une situation de pauvreté temporaire ou permanente. Madame la ministre, dans vos propositions, vous dites qu'en fonction de la faisabilité budgétaire, des initiatives concrètes seront entreprises avant la fin de la législature pour réagir à cette problématique. Nous connaissons le contexte budgétaire. Quelles sont vos ambitions à ce sujet? Le secteur des indépendants a toute notre attention sur ce point. Quel est votre calendrier? Comment allons-nous avancer sur le sujet? Il y a beaucoup de petits indépendants, quelle que soit la région où ils sont, petits commerçants ou autre activité, qui sont au niveau du seuil de pauvreté et qui ont de gros problèmes. Quelles sont les initiatives concrètes que vous comptez prendre pour réagir à cette problématique et ne pas les laisser tomber dans la pauvreté?

 

Madame la présidente, j'aurais pu être plus long, mais j'ai laissé cela à d'autres … J'ai essayé d'être précis et clair sur quelques points qui me semblent essentiels. Nous aurons l'occasion, madame la secrétaire d'État, de revenir sur d'autres points, lors du budget, en fonction de vos réponses.

 

La présidente: En effet, les interventions ont été longues et importantes. C'est aussi dû au fait, madame la secrétaire d'État, que vous arrivez seulement maintenant en commission. Nous avons essayé avec le secrétariat de la commission de vous avoir ici, en commission, depuis le 1er septembre. C'est seulement maintenant que vous vous êtes rendue disponible.

 

Je suggère que vous répondiez à toutes les questions, mais que nous gardions les répliques pour une prochaine réunion, qui sera consacrée à la discussion de votre note de politique générale. En effet, la commission des Affaires sociales se tiendra ici à 14 h 15.

 

Quant à moi, je n'interviendrai pas spécifiquement, puisque ma collègue Evita Willaert est intervenue pour Ecolo-Groen.

 

J'aimerais néanmoins vous demander pour quelle raison la conférence interministérielle ne s'est plus réunie depuis juin 2013. Dans ces conditions, comment comptez-vous élaborer un plan national de lutte contre la pauvreté relatif aux enfants? Peut-on vraiment imaginer qu'un tel plan soit indépendant d'un plan dédié aux adultes? Selon moi, les enfants sont pauvres parce que leurs parents le sont; ils n'inventent pas eux-mêmes la pauvreté. Je n'irai pas plus loin.

 

01.10 Staatssecretaris Elke Sleurs: Mevrouw de voorzitter, collega’s, dank u voor al uw opmerkingen.

 

Op de algemene cijfers zal ik niet terugkomen, aangezien die hier al vaak behandeld zijn. Ik heb het er in mijn inleiding ook uitgebreid over gehad. De tijd loopt inderdaad. Ik kan er wel op hameren dat er voor de leeflonen een duidelijke stijging is geweest, dat het aantal werklozen nooit zo laag is geweest en dat er een verschil van 400 euro is voor samenwonenden, maar ik meen dat meerderheid en oppositie wat dat betreft van mening zullen blijven verschillen.

 

Ik zal nu de specifieke vragen beantwoorden, die u gesteld hebt. Zij waren vaak gelijklopend. Vragen over het overleg zijn vaak teruggekomen. Ook vragen over het Rekenhof en over de interministeriële conferentie.

 

Ik begrijp de opmerking van het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding niet goed. Ik meen dat mevrouw Lanjri het daarover had. Ik ben zelf naar het netwerk gegaan. Wij hebben een hele discussie gehad. Wij hebben een en ander uitgebreid besproken op een maandagmiddag, als ik het mij goed herinner, in de POD MI. Ik begrijp de opmerking niet. Het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding is eerst uitgebreid geconsulteerd via de POD MI. Ik ontmoet ook heel regelmatig armoedeorganisaties op mijn kantoor, er zijn er vele. Er was dus wel degelijk systematisch overleg. Het vindt nu plaats met het oog op het kinderarmoedeplan en het heeft ook plaatsgevonden voor het federaal armoedeplan.

 

Mijn initiatieven zijn bovendien eerst binnen de regering besproken en dan ben ik op een namiddag zelf naar het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding gegaan.

 

Ik weet niet met wie u gesproken hebt, mevrouw Lanjri, maar u kunt het vragen bij de POD MI. Ik ga de discussies met het terrein niet uit de weg. Ik meen dat die belangrijk zijn. Wij hebben daarvoor het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding, precies omdat er zo veel organisaties zijn. Als ik alle organisaties apart moet ontmoeten, doe ik niets anders meer. Vandaar dat wij met het netwerk gesproken hebben. De heer Van Geertsom van de POD MI is daar heel intensief mee bezig. Er worden van 4 000 mailadressen vragen gesteld. Wij komen tweewekelijks op maandagmiddag bijeen met de heer Van Geertsom, die dan de feedback van op het terrein geeft.

 

Kortom, ik begrijp de opmerking van het terrein toch niet zo goed. Maar bij dezen is mijn verdediging dat wij er wel degelijk rekening mee houden.

 

Ook voor het kinderarmoedeplan is er een raadpleging geweest en zal die later ook nog worden georganiseerd. Wij doen dus wel degelijk alle moeite van de wereld om het terrein bij het plan te betrekken. Dat doen wij zelfs met de academische wereld. De verantwoordelijken van de decenniumdoelen heb ik kort geleden zelf ontmoet. De doelen zijn op dinsdag uitgekomen. Ik heb op vrijdag op mijn kantoor de auteurs van de decenniumdoelstellingen ontmoet en hebben de resultaten besproken, teneinde na te gaan welke noden er zijn. Mijn kabinet doet dus heel veel moeite om te overleggen en te bekijken welke noden het meest dringend zijn. Ik neem een en ander alleszins mee en zal dat verder in acht nemen.

 

De interministeriële conferentie is ook vaak aan bod gekomen. Het is waar dat ze nog niet is bijeengekomen. Er zijn buiten mij om discussies over het voorzitterschap geweest. Dat thema is nu uitgeklaard en zou bij de Waalse regering liggen. Ik zal contact opnemen, om na te gaan of ze zal bijeenkomen.

 

Ik kan u wel meegeven dat de IMC zelf nog niet vastligt, maar dat naar aanleiding van het kinderarmoedeplan interfederale IKW’s met de regio’s worden gepland. Daarin zullen, gezien de verschillende samenstellingen van de regeringen, alle politieke partijen van dit land vertegenwoordigd zijn. De interfederale IKW’s in verband met het kinderarmoedeplan worden dus gepland, wat de IMC dus deels opheft, aangezien het kinderarmoedeplan wel degelijk op het juiste spoor en op de gemaakte timing zit. Wij willen het plan dus wel degelijk begin 2017 afleveren in samenspraak met alle regio’s en met de betrokken partijen, zowel politieke partijen als het middenveld. Kortom, het kinderarmoedeplan zal dus via interfederale IKW’s worden behandeld.

 

Mijnheer Massin, mevrouw Willaert, ik neem, enerzijds, nota van de opmerking dat het plan er vrij laat is gekomen. Anderzijds, zou ik te weinig rekening hebben gehouden met de opmerkingen van het Rekenhof. Dat is waar. Het Rekenhof is op 13 juli 2016 en 20 juli 2016 geconsulteerd. Wij konden namelijk kiezen tussen, enerzijds, het uitstellen van het plan om het Rekenhof bij de zaak te betrekken en, anderzijds, het plan voor te stellen en pas later rekening te houden met de opmerkingen van het Rekenhof, waardoor we meteen met de uitvoering zouden kunnen beginnen. Wij hebben voor die laatste optie gekozen, om zeker te zijn dat het plan naar de regering kon gaan, waarna wij aan het plan voort zouden kunnen werken.

 

Monsieur Massin, ce que vous avez dit, en faisant référence aux dates (13 et 20 juillet), est exact. En raison du délai, il n'a pas été possible de tenir compte de toutes les observations de la Cour des comptes. Nous avons fait un choix. Nous avons décidé de poursuivre avec le plan fédéral. Cependant, ce n'est pas parce que le plan existe qu'il ne convient pas de prendre en considération les recommandations de la Cour des comptes.

 

De optie is genomen om door te gaan. Het Rekenhof is voor mij een zeer belangrijk instituut waaraan wij rekenschap moeten afleggen en waarmee wij in de toekomst voor het kinderarmoedeplan rekening zullen houden.

 

Ik heb naar de automatische rechtentoekenning gevraagd in de commissie voor de Sociale Zaken. Er zijn hoorzittingen geweest en daar moeten we verder werk van maken. Van mijnentwege is er gevraagd naar MyHandicap. Dat is volledig gestart en werd in de zomermaanden uitgerold. Het werkt zoals het zou moeten werken. Ik wil erop hameren dat dit een belangrijke stap vooruit is voor personen met een beperking richting automatisering en grotere toegankelijkheid. Het is niet omdat dit digitaal gebeurt, dat niet-digitaal actieve mensen er geen toegang toe zouden hebben. Het werd zo gecreëerd dat mensen via OCMW, arts of ziekenfonds het formulier digitaal kunnen laten invullen. Wie zelfredzaam genoeg is, kan de aanvraag doen via het digitale platform MyHandicap. Het is volledig werkzaam. Op het vlak van regio’s, streken en gemeenten zijn multidisciplinaire teams actief om de aanvragen te analyseren. Zij kunnen korter op de bal spelen.

 

Momenteel is dat verwerkingsproces bezig. Men moet wel de achterstand van het verleden inhalen, er zijn nog zeer veel aanvragen. De bedoeling is de verwerkingstermijn van de aanvraag, die vandaag vier maanden bedraagt, terug te brengen naar enkele weken. Dat is een grote stap vooruit voor één doelgroep, al zijn er nog andere. Er is voor personen met een beperking een serieuze stap vooruit gezet. Ik wil alle actoren, waaronder het DG HAN, alle sociale werkers, medici en paramedici die daarbij helpen, mijn dank betuigen. Zonder de mensen op het terrein is het immers onmogelijk dit uit te rollen.

 

De lijst die door federale armoedeambtenaren wordt opgesteld voor de automatische rechtentoekenning zal worden gefinaliseerd eind dit jaar, begin volgend jaar. Ik verwacht de lijst, zal hem bestuderen en naar het Parlement brengen.

 

Wat DAVO betreft, alimentatie en echtscheidingen vormen een specifieke groep die we heel specifiek willen behandelen. Inzake onderhoudsgeld zijn er contacten met het kabinet van Justitie, omdat dit voornamelijk een juridisch gegeven is. De studie van Antwerpen loopt jammer genoeg vertraging op. Deze studie wordt niet door ons gesubsidieerd, dus wij zijn daar afhankelijk van de academische wereld. In de toekomst hopen wij daaruit academische cijfers te krijgen en academische duiding te halen over hoe objectief het allemaal is.

 

Er was een vraag van de OCMW’s naar meer duidelijkheid. Ik denk dat ook mevrouw Willaert daarnaar vroeg. Wij doen nu alle moeite om het inderdaad beter bekend te maken. Dat het via de notarissen gaat is zeker al een grote stap voorwaarts. Het digitaal platform is ook al een grote stap voorwaarts. Het is de bedoeling dat de bekendheid bij de OCMW’s groter wordt want het is belangrijk dat de dienstverleners, wie zij ook zijn, op de hoogte zijn van het bestaan van de DAVO. Kennis is vaak belangrijk om alles duidelijk te maken en om de hulpverlening efficiënter te laten verlopen.

 

Verschillende mensen, onder andere mevrouw Willaert, mevrouw Jiroflée, mevrouw Lanjri, de heer Massin, de heer de Lamotte, vroegen naar het referentieadres. Dat is naar boven gekomen met onder andere het BAPN op die maandagnamiddag. Dat is een heel belangrijke zaak. De contacten zijn lopend met Justitie en Binnenlandse Zaken om daar een duidelijke rondzendbrief over op te stellen. De rondzendbrief is in volle ontwikkeling en moet duidelijk maken dat het referentieadres een belangrijke zaak is in de strijd tegen de armoede, alsook om mensen aan hun uitkering te kunnen helpen.

 

Er zijn heel wat specifieke vragen gesteld, ook over de gezondheidszorg en zelfstandigen. De heel specifieke vragen richt u het best aan minister De Block of minister Borsus. Wat arts en medicatie betreft is het volgens mij wel correct om het medicatiegebruik na te kijken.

 

Monsieur Massin, je connais bien l'Augmentin mais vous savez aussi qu'on l'utilise beaucoup trop. C'est bien de faire des études sur les médicaments et leur utilisation. Si un médicament est trop prescrit, on peut modifier cela et faire ainsi des économies positives. Ces moyens pourraient être utilisés pour d'autres médicaments et entre autres pour le développement. Toutefois, comme cela tombe sous la responsabilité de Mme De Block, je vous invite à tenir cette discussion avec elle. Pour ce qui concerne la situation spécifique des indépendants, le parlement doit consulter directement M. Borsus. Je crois que ce sont les mesures qu'il veut prendre. Je vais en discuter avec lui.

 

Er schoot mij ook nog iets te binnen over het Parlement, het plan, de timing en de discussie die niet gehouden kon worden. Ik ben altijd bereid om naar hier te komen. Er zijn altijd mogelijkheden om mij via parlementaire vragen te wijzen op zaken die in het plan staan. Dat behoort tot uw democratisch controlerecht. Dat is wat ten opzichte van de regering moet gebeuren. Ik stel dan ook voor dat u mij via parlementaire vragen interpelleert over de stand van zaken of over zaken die voor u niet duidelijk zijn. Als u specifieke vragen hebt, dan heb ik er geen enkel probleem mee dat u die stelt. Dat kan hier gebeuren, maar ook via parlementaire vragen tussenin, als het niet mogelijk is om hier de nodige tijd daarvoor uit te trekken.

 

Wat de welvaartsenveloppe betreft, staat in het regeerakkoord inderdaad dat die voor 100 % uitgekeerd zal worden. Ik kan dat niet ontkennen, maar ik wil er toch op wijzen dat die vorig jaar wel voor 100 % uitgekeerd werd en dit jaar voor 76 %. Dat is nog altijd meer dan het ooit geweest is. Ik had persoonlijk ook liever 100 % gezien. Dat is waar. Ik geef dat toe, maar u kent de omstandigheden waarin wij moeten werken. Ik heb begrip voor de collega’s die in zeer moeilijke omstandigheden proberen om de begroting in evenwicht te krijgen. Dat belet niet dat ik blijf hameren op het belang van onze sociale minima. Ik maak dat ook duidelijk, via alle kanalen in de regering, maar de huidige begrotingsomstandigheden en het dreigingniveau kunnen niet zomaar weggewuifd worden. Ik zou het persoonlijk liever anders zien, maar als regeringslid heb ik natuurlijk begrip voor mijn collega’s die in heel moeilijke omstandigheden tot akkoorden moeten komen.

 

Er waren ook nog een aantal parlementaire vragen, maar misschien kan ik de antwoorden erop overhandigen want het ene antwoord op de vraag over de prostitution alimentaire is nogal lang. De vraag over DAVO heb ik beantwoord. Het overleg met Justitie is aan de gang. Ik kan de antwoorden op de vragen gewoon overhandigen als u daarmee instemt. Het IVT zullen we straks behandelen want ook op dat vlak zijn er acties ondernomen.

 

Ik meen dat ik op alle vragen en opmerkingen heb geantwoord.

 

La présidente: Dans le compte rendu, le lien pourra être établi avec les questions, puisque certains de leurs auteurs étaient absents.

 

Nous nous reverrons le 23 novembre pour entendre une quinzaine de questions qui vous sont adressées, mais elles portent sur d'autres sujets que sur la pauvreté. En outre, nous nous retrouverons le 7 décembre pour discuter de votre note de politique générale. Sur la base de vos présentes réponses, le débat reprendra à cette date, mais si les membres souhaitent que nous nous réunissions avant, nous pouvons inscrire les répliques à l'ordre du jour du 23 novembre. Le choix est posé. Pour moi, les deux sont possibles.

 

01.11  Elke Sleurs, secrétaire d'État: Donc, vous proposez une journée pour les questions et une autre pour la note de politique générale?

 

La présidente: Oui, nous prendrons le temps qu'il faut.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 13.31 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 13.31 uur.