Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

Dinsdag 5 mei 2015

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

Mardi 5 mai 2015

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 15.06 uur en voorgezeten door de heer Brecht Vermeulen.

La séance est ouverte à 15.06 heures et présidée par M. Brecht Vermeulen.

 

De voorzitter: De vragen nrs 3581, 3715, 4062 en interpellatie nr. 34, allen van mevrouw Pas worden uitgesteld.

 

01 Vraag van de heer Hans Bonte aan de eerste minister over "de twaalf antiterrorismemaatregelen van de federale regering" (nr. 3822)

01 Question de M. Hans Bonte au premier ministre sur "les douze mesures de lutte contre le terrorisme du gouvernement fédéral" (n° 3822)

 

01.01  Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de premier, ik wil even terugkomen op de beslissing die genomen werd door uw regering op 16 januari, in de schaduw van de verijdelde terreuraanslag in Verviers. De regering kondigde toen twaalf antiterrorismemaatregelen aan. Daarbij werd ook een aantal wetgevende initiatieven in het vooruitzicht gesteld. Ik herinner mij nog uit het debat van toen dat het een kwestie van dagen of weken was voor het Parlement wetsontwerpen ter behandeling voorgelegd zou krijgen.

 

Vandaag zijn wij drie en een halve maand verder. Wat is de stand van zaken in de uitwerking van die twaalf antiterrorismemaatregelen?

 

Mijn tweede element is het volgende. Ik kom net van een vergadering waarin op Vlaams niveau, zowel de regering als het Parlement, maatregelen werden besproken rond antiradicalisme en antiterrorisme. Zowel internationaal als lokaal, op Vlaams en federaal niveau, wordt de nadruk gelegd op het belang van de lokale inzet, van lokale besturen en lokale politiezones om radicalisme te detecteren, in kaart te brengen en aan te pakken en daarop te werken, zowel vanuit het oogpunt van de veiligheid als van het sociaal beleid. Dienaangaande groeit er een consensus.

 

Bij heel wat besturen heeft men nog elke dag kopzorgen om de juiste methode of aanpak en zeker de juiste instrumenten te vinden om radicalisme te detecteren, in kaart te brengen, aan te pakken en sociaal te begeleiden.

 

Vandaar mijn volgende vragen.

 

Wat is de stand van zaken in het uitwerken van de twaalf door de regering aangekondigde maatregelen? Ik heb herhaaldelijk koortsachtig in mijn brievenbus gekeken. Ik heb echter nog geen van de op 16 januari aangekondigde wetsontwerpen gezien.

 

Hoever staat het met het herwerken van de richtlijn inzake de foreign fighters? U weet dat die richtlijn ook in de vorige legislatuur voor heel wat hoofdbrekens heeft gezorgd voor burgemeesters die met de problematiek werden geconfronteerd. Over de partijgrenzen heen werd toen al gevraagd om de richtlijn zeer snel en grondig te herzien.

 

De herziening werd aangekondigd, en bevestigd door de minister van Binnenlandse Zaken, voor de weken na de 16de januari. Wat is de stand van zaken in de aanpassing?

 

Het is cruciaal om precies te definiëren wie waarvoor verantwoordelijk is. De manco’s in de richtlijn betreffende de foreign fighters zorgen nog altijd voor problemen.

 

Ik kom dan tot een derde element. In mijn reactie heb ik gezegd dat het beter is om allen samen, over partijgrenzen en beleidsniveaus heen, op een democratische manier de gepaste antwoorden te geven. Ik blijf bij die mening. Ik heb er ook aan toegevoegd dat dit natuurlijk een dertiende maatregel vergt, met name de ondersteuning van de lokale besturen en politiezones die worden geconfronteerd met de problematiek van potentieel terrorisme, foreign fighters of radicalisme.

 

Wij hebben op dat vlak enkel vernomen dat de begrotingscontrole op komst was en er middelen zouden worden vrijgemaakt voor het veiligheidsbeleid. Ik heb van een aantal ministers al vernomen waarvoor deze zullen worden aangewend, maar de ene probeert precies vlugger middelen te claimen als de andere. De vraag is waar de duidelijkheid blijft omtrent de politieke belofte dat er effectief ondersteuning zou worden geboden aan politiezones en lokale besturen die te kampen hebben met de problematiek.

 

Tot slot, mijnheer de eerste minister, nog dit. Ik heb u op een bepaald moment duidelijk gemaakt waartoe disfuncties bij Justitie kunnen leiden op het vlak van terroristisch geweld. Die disfuncties heeft men hier en daar proberen aan te pakken. Ik waardeer ten zeerste de inspanningen die de magistraten op dat vlak leveren om over de politiezones en arrondissementen heen overlegplatformen te creëren in het kader van de opvolging van teruggekeerde jihadisten. Ik ben u daar erkentelijk voor.

 

Dit neemt echter niet weg dat nog niet alle disfuncties weg zijn. Het gaat daarbij ook over zeer verontrustende disfuncties waarbij men bijvoorbeeld in een politiezone als Vilvoorde geen enkele informatie krijgt over teruggekeerde jihadisten omdat zij in begeleiding zijn van het justitiehuis in Brussel. Begrijpe wie kan! Ik ga daar niet veel over zeggen om niet al te veel onrust te creëren, maar de disfunctie is in elk geval zonneklaar. Ik heb hierover de minister van Justitie al ondervraagd. Hij verwees in zijn antwoord naar u, de minister van Binnenlandse Zaken, of naar minister Vandeurzen want sinds januari zijn de justitiehuizen een Vlaamse verantwoordelijkheid. Het is echter een feit dat de risico’s op het veld nog altijd aanwezig blijven.

 

Mijn laatste vraag is dan ook welke maatregelen er werden genomen om de disfuncties bij Justitie weg te werken. Ik kijk alvast uit naar uw antwoord, mijnheer de premier.

 

01.02 Eerste minister Charles Michel: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bonte, ik zal proberen een zo precies mogelijk antwoord te geven op alle vragen.

 

Wat de twaalf aangekondigde maatregelen betreft, het volgende.

 

Ten eerste, de aanvulling van het Strafwetboek met een niet-terroristisch misdrijf, met name de verplaatsing naar het buitenland voor terroristische doeleinden. Het wetsontwerp ter versterking van de strijd tegen het terrorisme werd een eerste keer aan de Ministerraad voorgelegd. De Raad van State, het College van procureurs-generaal en de Privacycommissie hebben hun advies gegeven. Er wordt een aangepast ontwerp opgesteld dat snel in tweede lezing aan de Ministerraad zal worden voorgelegd alvorens de komende weken aan het Parlement te worden bezorgd.

 

Ten tweede, de uitbreiding van de lijst van strafbare feiten die aanleiding geven tot het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden. Dat is het fameuze artikel 90 ter van het Wetboek van Strafvordering. Deze uitbreiding is vervat in het wetsontwerp ter versterking van de strijd tegen terrorisme, waarvan de uitwerking en het onderzoek op regeringsniveau bijna rond zijn.

 

Ten derde, de uitbreiding van de mogelijkheden voor het intrekken van de nationaliteit. De vraag komt aan bod in het wetsontwerp ter versterking van de strijd tegen terrorisme, waarvan de uitwerking en het onderzoek op regeringsniveau bijna rond zijn. De Raad van State heeft een advies gegeven op 24 maart 2015. De FOD Justitie gaat na in hoeverre het advies een aanpassing van het voorontwerp vereist. Er wordt een nieuw interkabinettenoverleg verwacht in de komende weken.

 

Ten vierde, de intrekking van de identiteitskaart van personen die een risico vormen voor de openbare orde of de veiligheid. Het voorontwerp van wet met betrekking tot de tijdelijke intrekking van de identiteitskaart werd een eerste keer aan de Ministerraad voorgelegd op 6 februari 2015. Het advies van de Privacycommissie werd gevraagd. De tekst van het voorontwerp van wet ligt momenteel voor advies bij de Raad van State. Daar wachten wij nu op.

 

De tekst met betrekking tot de tijdelijke intrekking van het paspoort heeft de Ministerraad op 6 februari in eerste lezing goedgekeurd. Op 19 februari heeft de Privacycommissie de adviesvraag ontvangen. Het advies van de Privacycommissie werd verleend op 25 februari. Het advies van de Raad van State werd verleend op 31 maart, maar werd ons pas op 27 april meegedeeld. Het kabinet van Buitenlandse Zaken onderzoekt dit advies momenteel.

 

Ten vijfde, de tenuitvoerlegging van het bevriezen van de nationale tegoeden. Een werkgroep, samengesteld uit de kabinetten van de eerste minister, Justitie en Financiën, de betrokken administratie en het OCAD, werkt momenteel de procedure uit voor de opname in de nationale lijst op basis van het KB van 28 december 2006. Er moet worden bepaald wat de rol van alle actoren is, om tot een efficiënt systeem te komen dat de fundamentele vrijheden respecteert.

 

Ten zesde, herzien van de rondzendbrief foreign fighters. De herziening van de rondzendbrief bevindt zich in de finale fase en zal eind mei samen met een nieuw plan-R worden voorgelegd.

 

Ten zevende, informatie-uitwisseling. Er zal een werkgroep worden opgericht met betrekking tot het optimaal gebruik van informatie in gerechtelijke dossiers in het kader van het nemen van administratieve maatregelen.

 

De besprekingen met het oog op de verbetering van het gebruik van gerechtelijke informatie vinden op dit moment plaats in het kader van de werkzaamheden rond drie verschillende maatregelen, namelijk de weigering om een paspoort af te leveren voor personen die manifest een substantieel risico vormen voor de openbare orde of de openbare veiligheid, de tenuitvoerlegging van het koninklijk besluit van 28 december 2006 inzake de administratieve bevriezing van de bezittingen van personen die verdacht worden van terrorisme en het wetsontwerp houdende intrekking van de identiteitskaart.

 

Ten achtste, de herziening van het plan-R wordt versneld. De ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie hebben de werkzaamheden met betrekking tot de herziening van het plan-R opgestart. Ook de consultaties met de diensten zijn begonnen.

 

Ten negende, de aanpak van de radicalisering in de gevangenissen. Op 11 maart stelde de minister van Justitie zijn actieplan inzake de aanpak van de radicalisering in de gevangenissen voor.

 

Ten tiende, de hervorming van het Ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid in de Nationale Veiligheidsraad. Het KB tot oprichting van de Nationale Veiligheidsraad werd op 28 januari 2015 bekendgemaakt. De Nationale Veiligheidsraad komt in principe maandelijks bijeen.

 

Ten elfde, de inzet van het leger. Zoals u kon vaststellen, wordt het leger op bepaalde strategische plaatsen in onze straten voor specifieke bewakingsopdrachten ingezet. Het leger versterkt dus waar en wanneer nodig ons veiligheidsniveau.

 

Ten twaalfde, de overdracht van 55 beschermingsassistenten van de Veiligheid van de Staat naar de federale politie. De ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken leggen de laatste hand aan de wetgevende teksten die de overdracht moeten regelen.

 

Voor de begrotingsmiddelen voor de lokale zones waar radicalisering een probleem is, hebben wij in het kader van de budgettaire controle bijzondere aandacht besteed aan de veiligheidsproblematiek. Er zijn middelen vrijgemaakt, om de diensten van de federale politie die zich met radicalisering en terrorisme bezighouden, te versterken. Aldus wordt in extra personeelsleden voorzien voor de antenne Terreur, de DSU, de Computer Crime Units en de agenten die zich bezighouden met het versterken van de grenscontroles. Bovendien worden investeringsbudgetten uitgetrokken, om de federale politie van de nodige moderne tools te voorzien, om hun werk degelijk te kunnen uitvoeren.

 

Op die manier zal de federale politie niet alleen haar federale onderzoeken in die materies beter aankunnen, maar zal zij ook haar steuntaak ten opzichte van de lokale politie beter kunnen invullen. Het is de bedoeling dat de federale politie meer middelen heeft, om meer steun te geven aan de lokale politie.

 

Ik moet er nog aan toevoegen dat de beslissing is genomen om in een enveloppe van 200 miljoen euro te voorzien, met prioriteit voor de investeringen op het vlak van veiligheid. Dat betekent dus dat de Ministerraad en de bevoegde ministers de kans hebben concrete voorstellen te formuleren. Op die basis heeft de regering met minister Jambon beslissingen voor onze speciale eenheden kenbaar gemaakt, zoals meer middelen en meer investeringen.

 

Wij moeten zeer aandachtig blijven voor de terugkerende jihadisten, in het bijzonder in plaatsen waar er veel wonen. De Veiligheid van de Staat is bijzonder aandachtig en gebruikt veel middelen voor deze opdracht. Tegelijk willen wij absoluut een goed overleg hebben met de lokale autoriteiten, dat was de bedoeling in het kader van de lokale taskforce. Op initiatief van de lokale besturen hebben wij, om efficiënter te kunnen werken, beslist tot overleg tussen de lokale taskforce in Brussel en de gemeenten.

 

01.03  Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de eerste minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Er wordt nog heel wat in het vooruitzicht gesteld en dat wijkt wat af van de eerste communicatie. Niettemin heb ik de indruk dat er wordt voort ewerkt aan de verschillende elementen.

 

Af en toe zijn wij ook getuigen van publieke discussies bij de meerderheid over een aantal zaken, maar dat is geen schande. Ik denk in dat verband aan discussies over de samenstelling van de Nationale Veiligheidsraad en de vraag of lokale overheden daarin moeten zetelen. Ik denk ook aan de discussie over de intrekking van de identiteitskaart en aan het al dan niet permanent opstellen van militairen in de straten. Er lopen dus nogal wat discussies.

 

Uit het overzicht van de twaalf maatregelen wil ik een element nog eens onder uw aandacht brengen. U verwijst naar de richtlijnen inzake foreign fighters en het plan-R dat voor eind mei voor een stuk zijn beslag zou hebben. In deze constellatie is een bespreking daarvan enigszins moeilijk, omdat die documenten deels aan geheimhoudingsplicht onderworpen zijn. In essentie komt het erop neer dat de bevoegdheden gedefinieerd zullen worden. Zo zullen wij bijvoorbeeld weten wie in verband met dreigingsanalyse de verantwoordelijkheid opneemt op lokaal niveau. Van daaruit is de belofte gekomen — die ik nu niet meer hoor — om het ontwerp van de richtlijnen inzake foreign fighters ook voor te leggen aan de burgemeesters die door dat probleem worden getroffen. Dat engagement werd bij herhaling aangekondigd, maar ik hoor dat nu niet meer. U kunt daar uw redenen voor hebben. Ik wil het gewoon onder de aandacht brengen.

 

Men kan blijven wachten tot er grote miserie opduikt voor de lokale besturen die met problemen kampen. Ik hoor dat er middelen zijn om vanuit een aantal federale instanties de lokale politiediensten te versterken. De noden van de lokale politiediensten en de lokale besturen om het radicalismeprobleem accuraat op te volgen, moeten volgens mij ook behelzen dat de lokale besturen en politiezones zelf versterkt worden, dus niet alleen een back-up.

 

Ik zal eens zeggen hoe de situatie in mijn stad is. Wij zijn niet in staat om het minimum te doen inzake de opvolging van teruggekeerde jihadstrijders. In onze stad verblijven enkele teruggekeerden, onder wie zelfs iemand die vrijgelaten werd ingevolge een ongelooflijke administratieve procedurefout in de gevangenis van Vorst. Alle inspanningen werden geleverd om betrokkene nog voorwaardelijk vast te houden, maar dat is niet gelukt en wij zijn niet in staat om zo’n personen accuraat op te volgen. Ofwel wacht men samen op grote miserie, ofwel zal men effectief iets moeten doen. Ik gaf slechts een paar voorbeelden, maar ik zou er nog verschillende andere kunnen geven.

 

Ik ben mij ervan bewust dat er niet alleen politionele opvolging nodig is, maar ook andere. En ik ben mij er eveneens van bewust dat die verantwoordelijkheid niet meteen bij uw regering ligt. Op zijn minst zou er in een overleg met de andere regionale besturen naar coherentie moeten worden gezocht. Ook daar blijft het echter wachten op duidelijk nieuws. Ik blijf dit opvolgen.

 

Ik herhaal dat ik bijzonder verheugd ben over de manier waarop men die schaalvergroting probeert te bereiken voor de Brusselse context, met de federale procureur. Het structureel probleem van een onvolwaardig parket in de rand blijft echter bestaan. Er is geen enkel argument waarom de 600 000 inwoners van Halle-Vilvoorde niet over een volwaardig parket zouden mogen beschikken. Hetzelfde geldt voor het justitiehuis en ook op dat vlak blijven wij op onze honger zitten. Dat dit leidt tot risico’s die de samenleving beter niet neemt, kan ik eveneens illustreren aan de hand van voorbeelden.

 

Ik zal de twaalf elementen blijven opvolgen en wij zien elkaar ongetwijfeld nog terug.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Ik zal dezelfde werkwijze hanteren voor de vragen van de heer Dallemagne, die op dit moment niet aanwezig is, als deze die ik heb gehanteerd voor de vragen van de heren Hedebouw en Delizée.

 

02 Questions jointes de

- M. Olivier Maingain au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "le Conseil national de sécurité" (n° 3907)

- M. Willy Demeyer au premier ministre sur "le Conseil national de sécurité et le maintien des dispositifs militaires de sécurité" (n° 4126)

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Olivier Maingain aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de Nationale Veiligheidsraad" (nr. 3907)

- de heer Willy Demeyer aan de eerste minister over "de Nationale Veiligheidsraad en het behoud van de militaire veiligheidsmaatregelen" (nr. 4126)

 

02.01  Olivier Maingain (FDF): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, ma question vise surtout à mieux apprécier la méthodologie suivie par le Conseil national de sécurité. Je ne discute pas ici de l'opportunité de la création de cet organe, qui peut avoir sa raison d'être même si certains aspects quant à sa composition ou à ses missions auraient pu être davantage précisés. Quand je relis l'arrêté royal du 28 janvier 2015, je le trouve un peu court dans ses dispositions mais l'organe a sans doute une certaine légitimité dès lors que sa méthodologie pourra être mieux appréciée.

 

Il y a sans doute eu plusieurs réunions mais l'information revenant au parlement n'est pas systématisée. Je peux comprendre qu'il y ait des aspects qui relèvent de la confidentialité liée à la lutte contre le terrorisme. J'aurais souhaité savoir quels étaient un certain nombre d'objectifs et surtout la méthodologie.

 

Par exemple quelle est la fréquence des réunions de ce Conseil national de sécurité? Est-ce systématisé? Est-ce à la suite d'un système d'alerte mis en place par l'un ou l'autre organe de contrôle comme l'OCAM? Jusqu'où le Conseil national de sécurité doit-il jouer un rôle d'évaluation des ajustements budgétaires bénéficiant ou non aux services de renseignements et à l'OCAM, dont on sait que ces organismes sont demandeurs d'une réévaluation de leur capacité budgétaire, notamment pour des engagements de personnel?

 

Dans votre déclaration gouvernementale, il est prévu que le Conseil national de sécurité sera impliqué lors de l'élaboration de la note-cadre de sécurité et sera consulté dans le cadre des tâches de préparation de la politique. Où en est la procédure d'élaboration de cette note-cadre de sécurité qui est préalable au plan national de sécurité?

 

Jusqu'où les représentants des autorités locales et des entités fédérées, dont la présence est indispensable pour assurer une coordination effective entre les différents niveaux de pouvoir en matière de lutte contre le terrorisme, seront-ils associés d'une manière ou d'une autre au Conseil national de sécurité? Dans sa composition, le Conseil national de sécurité ne prévoit pas de représentants des pouvoirs subordonnés ni des entités fédérées. Y a-t-il des procédures de consultations régulières ou précises?

 

Jusqu'où le Conseil national de sécurité garde-t-il un pouvoir d'appréciation par rapport aux avis donnés par l'OCAM concernant le niveau de la menace et, en conséquence, ce que vous avez estimé en fonction de ce niveau de menace, par rapport au déploiement temporaire de l'armée?

 

Le Conseil national de sécurité inscrit-il son action et sa coordination dans l'exécution du plan d'action du coordinateur de l'Union européenne pour la lutte contre le terrorisme, lutte qui a notamment fait l'objet d'un plan approuvé par tous les ministres de l'Intérieur en mars 2013?

 

Vous voyez donc que mes questions visent plus à recueillir des informations quant à la méthodologie, aux objectifs et aux premiers résultats engrangés qu'à parler de l'opportunité des décisions politiques.

 

02.02  Willy Demeyer (PS): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, depuis sa première réunion au mois de février dernier, le nouveau Conseil national de sécurité s’est montré assez discret. Au mois de mars, c’est lui qui a entériné le maintien du niveau de menace à 3 sur certains lieux et le dispositif militaire qui l’accompagne, suivant les recommandations de l’OCAM.

 

La presse de la fin de la semaine passée semble dire que c’est tout le Conseil des ministres qui a pris les décisions nécessaires au maintien de ces mesures pour la durée du mois de mai.

 

Je suis heureux de pouvoir vous interroger, en compagnie de M. Maingain, en vue de faire un point sur l’ensemble du dispositif, son coût et ses perspectives d’avenir.

 

En ce qui concerne les attributions du Conseil, pouvez-vous nous dire si les décisions concernant le maintien des mesures particulières de sécurité relèvent de ses attributions exclusives ou si celles-ci doivent être validées par le Conseil des ministres au grand complet, comme le laisse entendre l’information du 30 avril 2015 concernant le maintien des militaires dans la rue?

 

Ensuite, pouvez-vous nous dresser un tableau du coût de ces opérations pour les différents départements concernés? Pouvez-vous notamment nous dire ce qui est à charge du budget de la Défense et ce qui est à charge du budget de l'Intérieur? En réponse à notre dernière question sur le sujet, le ministre de l’Intérieur nous disait ne pas être en mesure de dresser un tel tableau avant le mois d’avril. Celui-ci étant écoulé, êtes-vous en mesure de nous en donner une image plus précise?

 

Au sujet de la présence des militaires dans la rue, il nous a été répété que ce dispositif serait maintenu pour le mois de mai, selon les mêmes dispositions que précédemment. Toutefois, certains aspects restent flous. Les réponses que l’on nous apporte sur la base légale elle-même restent évasives. Certains membres du gouvernement s’appuient sur la Constitution, en prenant une définition particulièrement large du service à la Nation. D’autres évoquent une convention entre la Défense nationale et l’Intérieur, mais ce ne serait alors finalement qu’un descriptif de tâches et pas une base légale à proprement parler. Qu’en est-il exactement?

 

De même, il nous a été dit à de nombreuses reprises que cette présence se limitait à des "surveillances fixes" et qu'il ne pouvait être question de patrouilles. J'ai eu l'occasion d'en bénéficier pour la ville de Liège et c'est à ces conditions nous l'avons sollicitée. Or, il faut bien constater que, si ces patrouilles se font dans un périmètre réduit, ce sont bien des rondes qui s’organisent autour des lieux à surveiller. Qu’en est-il au juste? Nous restons non pas inquiets mais en tout cas attentifs à ce qui semble s’installer comme une mission structurelle, alors qu’il ne devait s’agir que d’un appui ponctuel à la police, commandé par des circonstances exceptionnelles. Monsieur le premier ministre, pouvez-vous nous en dire plus sur ce point?

 

02.03  Charles Michel, premier ministre: Monsieur le président, chers collègues, je tenterai de clarifier un certain nombre de points.

 

Comme vous l'avez évoqué, l'arrêté royal du 28 janvier 2015 prévoit que le Conseil national de sécurité est présidé par le premier ministre et est composé des ministres de la Justice, de la Défense, de l'Intérieur, des Affaires étrangères ainsi que des vice-premiers ministres.

 

L'administrateur général de la Sûreté de l'État, le chef du Service général du renseignement et de la sécurité des forces armées (SGRS), le commissaire général à la police fédérale, le directeur de l'Organe de coordination pour l'analyse de la menace (OCAM), le président du comité de direction du SPF Intérieur, un représentant du Collège des procureurs généraux et le procureur fédéral assistent aux réunions lorsque leur présence est requise par l'ordre du jour. Cela signifie donc que cette composition n'est pas systématique.

 

Pourquoi a-t-on agi de cette manière-là? Parce que, par le passé, il est apparu que la composition de membres permanents et très nombreux ne permettait pas, sur la base de certaines règles de confidentialité qui s'imposent aux représentants des autorités, d'évoquer l'ensemble des sujets qui devaient l'être dans cette instance-là. C'est donc en tirant les leçons du passé que cette composition, sur proposition des services concernés, a été repensée.

 

Par ailleurs, le président du Conseil peut toujours, en fonction de l'ordre du jour, inviter des personnes extérieures en relation avec les situations qui devraient être traitées. Imaginons que l'on soit confronté à des risques de menaces terroristes contre des centrales nucléaires, l'on pourrait convoquer des experts en la matière pour partager avec nous les conversations sur ce type de sujet.

 

Quelles sont les missions du Conseil national de sécurité? Elles sont notamment les suivantes: l'établissement de la politique générale du renseignement et de la sécurité, sa coordination et la détermination de ses priorités; la coordination de la lutte contre le financement du terrorisme et la prolifération des armes de destruction massive; la définition de la politique en matière de protection des informations sensibles.

 

Par ailleurs, le Conseil se réunit soit à l'initiative du président – j'ai décidé d'organiser une réunion chaque mois au minimum –, soit à l'initiative d'un des membres qui peut toujours proposer, en fonction des nécessités, qu'une réunion puisse se tenir.

 

L'évaluation du niveau de la menace n'est pas faite par le Conseil national de sécurité, mais c'est l'OCAM en toute indépendance qui définit le niveau de la menace. L'OCAM établit une évaluation de la menace et présente celle-ci au Conseil national de sécurité. Ce n'est pas simplement un document pour des niveaux 3 et 2. Il s'agit d'expliquer au Conseil national de sécurité les éléments, les situations, les motivations qui ont amené l'OCAM à considérer tel niveau de la menace. C'est ce qui s'est déjà produit.

 

Le Conseil national de sécurité s'est réuni à plusieurs reprises. Je vais vous donner quelques exemples, mais sans entrer dans les détails, pour des raisons évidentes. Nous avons ainsi abordé la question du suivi des foreign fighters et des returnees. Nous avons aussi évoqué les événements de Verviers et discuté de plusieurs mesures qu'il était nécessaire de prendre, en fonction des informations auxquelles nous avions accès et qui nous avaient été transmises dans le cadre de ce Conseil national de sécurité.

 

En termes de moyens budgétaires, voici quelques éléments d'information. Lors du contrôle budgétaire, nous avons pris quelques mesures - dont nous discuterons au parlement – pour renforcer les moyens de la Sûreté de l'État. Six millions d'euros de crédits supplémentaires pour le personnel ont été dégagés. Par ailleurs, comme le ministre de la Justice l'a annoncé, nous avons réservé quatre millions d'euros pour des investissements destinés à la Sûreté de l'État. Nous avons aussi pris des décisions complémentaires pour ce qui concerne notamment les unités spéciales de la police, tant en moyens humains – 50 personnes de plus – qu'en équipement et en sécurisation des locaux, ce qui nous paraissait nécessaire.

 

En outre, nous avons prévu une enveloppe non structurelle pour des investissements de 200 millions d'euros qui seront prioritairement, mais non exclusivement, affectés à la sécurité sur la base des demandes, qui seront triées par le Conseil des ministres après introduction par les ministres qui exercent une responsabilité en rapport avec la sécurité.

 

S'agissant de la note-cadre en matière de sécurité intégrale, comme vous le savez, elle doit permettre au gouvernement de disposer d'une référence stratégique, d'une forme de cadre politique en matière de sécurité. L'objectif est de développer une approche intégrale et intégrée.

 

À cet égard, nous souhaitons accomplir ce travail en concertation avec les autres niveaux de pouvoir. C'est en cela que la Conférence interministérielle sur la sécurité devra permettre d'alimenter la réflexion nécessaire à l'élaboration du document que nous espérons valider avant la fin de l'année. Par ailleurs, nous souhaitons que, sous la direction des ministres de la Justice et de l'Intérieur, les autorités locales puissent être représentées dans des groupes d'experts. Nous avons aussi l'intention d'associer les Unions des Villes et Communes à cette tâche. Comme je viens de le dire, le but est de disposer d'un document stratégique avant la fin de l'année.

 

Monsieur Demeyer, j'en viens maintenant à la question des militaires qui ont été mobilisés. En effet, nous avons pris cette décision sur la base d'un protocole conclu entre la Défense et la police intégrée et qui a été validé par le Conseil des ministres. L'armée ne peut être déployée en soutien à la police intégrée qu'en cas de niveau de menace élevé – niveau 3 – ou dans des circonstances exceptionnelles telles que certains sites seraient au moins soumis à un niveau 3. C'est bien l'OCAM, alimenté par le service d'appui, qui définit en toute indépendance le niveau de la menace.

 

Nous n'avons pas la capacité de changer le niveau de la menace. D'où, parfois, cette confusion faite dans la presse.

 

Les décisions d'engagement de la Défense associées à cette prolongation mensuelle éventuelle sont prises par le gouvernement, c'est-à-dire le Conseil des ministres, après avis du Collège du renseignement et de la sécurité. On peut s'écarter de cet avis mais il faut alors en motiver la raison.

 

Le gouvernement détermine le nombre maximum de militaires et la période durant laquelle ils peuvent être déployés. Nous avons considéré que nous devons les déployer pour une période d'un mois maximum, renouvelable. Nous avons déjà, à plusieurs reprises, fait ce renouvellement.

 

Les sites potentiels à protéger par l'armée ne sont pas définis par le gouvernement, ni par l'OCAM mais pas le Centre de crise. Le Centre de crise fait une proposition de sites à protéger en priorité. Il s'agit bien d'une surveillance limitée à des postes fixes bien déterminés. Il s'agit donc d'un dispositif statique. Toutefois, il n'est pas exclu que les militaires puissent se déplacer dans les alentours immédiats d'un bâtiment faisant l'objet d'une surveillance ou pour se déplacer d'un site à un autre.

 

En ce qui concerne le premier protocole, à savoir le déploiement pendant 58 jours de 300 militaires qui s'est déroulé entre le 17 janvier et le 15 mars, les frais variables représentent un montant de 2,681 millions d'euros. Cela représente les indemnités complémentaires liées au déploiement des militaires en rue. C'est donc le montant additionnel payé à la Défense par le ministère de l'Intérieur.

 

En ce qui concerne le deuxième protocole, depuis le 16 mars et jusqu'à ce jour, soit 31 jours, nous en sommes à un montant de 1,1 million d'euros.

 

En ce qui concerne la base légale, je fais référence à la réponse du ministre de la Défense donnée en commission le 25 février 2015. Il expliquait notre analyse juridique quant à la capacité du gouvernement à prendre cette décision.

 

02.04  Olivier Maingain (FDF): Monsieur le premier ministre, je vous remercie de cette réponse intéressante concernant la méthodologie et le processus décisionnel.

 

C'est un sujet d'étonnement qui n'est pas de la responsabilité de ce Conseil national de sécurité mais, si je comprends bien la composition intérieure d'un Comité ministériel du renseignement et de la sécurité, il semble que la confidentialité n'ait pas été garantie à tout moment. Je voudrais éviter tout quiproquo.

 

02.05  Charles Michel, premier ministre: Je vais m'expliquer.

 

Il existe des règles strictes d'habilitation. Tout le monde n'a donc pas le même niveau d'habilitation pour avoir accès à certaines données. Par conséquent, certains n'avaient pas le droit de partager certaines informations puisque, autour de la table, il n'y avait pas le même niveau d'habilitation. Cette situation est maintenant corrigée. Chacun a le même niveau d'habilitation. Il n'y a donc plus de difficulté à communiquer les informations.

 

02.06  Olivier Maingain (FDF): Votre précision est utile parce qu'on pouvait déduire peut-être qu'il y avait eu un risque. Je vous en remercie. Cette précision est essentielle pour la sauvegarde du bon fonctionnement de l'institution.

 

Par ailleurs, j'ai pris bonne note de votre engagement d'associer, via la Conférence interministérielle, les représentants des entités fédérées et, dès lors, des pouvoirs locaux à travers les Associations des Villes et Communes. Je crois en effet que c'est une étape très importante.

 

De ma modeste expérience de bourgmestre – mais les choses évolueront peut-être grâce à un plus grand professionnalisme –, quand vous dites par exemple que c'est le Centre de crise qui doit déterminer les lieux à protéger en fonction du niveau d'alerte, je peux vous dire qu'il n'y avait pas de recensement des lieux à protéger selon les niveaux de protection. À présent, les communes ont rentré des listes des lieux à protéger pour la communauté juive ou en d'autres circonstances, d'autres lieux. Mais à une certaine époque, j'ai été frappé par cette lacune. Cela s'est peut-être amélioré grâce à la collecte des informations.

 

02.07  Charles Michel, premier ministre: Je l'ai découvert aussi.

 

02.08  Olivier Maingain (FDF): On assistait parfois à des réunions de coordination, notamment des bourgmestres de Bruxelles plus exposés parfois que d'autres agglomérations, avec les officiers de la police fédérale qui nous demandaient des informations aussi essentielles que celles-là. Tant mieux si on a pu progresser sur l'échange des informations. Je crois que face au péril, nous sommes tous unis et donc tous désireux de participer à l'efficacité du travail. Mais j'avais été consterné de voir que la détention d'informations était à ce point défaillante dans certains services.

 

02.09  Willy Demeyer (PS): Monsieur le président, je voudrais remercier le premier ministre pour les réponses apportées. Je voudrais simplement insister sur la dernière intervention de M. Maingain à propos de la coordination et de l'information locale. J'ai pu moi-même faire les mêmes constats dans la période difficile que nous avons traversée autour des événements de Verviers.

 

02.10  Charles Michel, premier ministre: Pour abonder dans le sens de ce que M. Maingain a indiqué, j'ai été très surpris au moment des événements à Verviers de constater qu'il n'y avait pas d'inventaire systématique de sites sur le territoire susceptibles de devoir être protégés en cas de menaces déterminées comme celles auxquelles nous étions confrontés. J'ai donc demandé aux ministres et services concernés de réaliser ce travail. En quelques semaines, je pense que des progrès ont été réalisés, mais nous allons devoir poursuivre le travail exactement comme dans le cas des plans d'urgence, pour lesquels chaque commune a dû se mettre en ordre en identifiant le type de réactions en fonction du niveau de danger auquel nous serions confrontés. Je veux vraiment appuyer la remarque qui a été faite.

 

02.11  Willy Demeyer (PS): Monsieur le premier ministre, en fait, j'ai pu constater qu'il y avait des indécisions ou des hésitations sur la répartition des tâches dans de telles circonstances entre les différentes forces de police. C'est un point d'attention sur lequel je me permets d'insister parce qu'il s'agit de coordination et cela pourrait susciter des problèmes.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Brecht Vermeulen aan de eerste minister over "het Centrum voor cybersecurity België" (nr. 4099)

03 Question de M. Brecht Vermeulen au premier ministre sur "le Centre pour la cybersécurité Belgique" (n° 4099)

 

03.01  Brecht Vermeulen (N-VA): Mijnheer de eerste minister, bij de bespreking van uw beleidsverklaring in onze commissie op 18 november had u het over de oprichting van het Centrum voor Cybersecurity België (CCB), dat begin 2015 van start zou gaan. Er zou aan het centrum 495 265 euro voor personeel, 2 384 667 euro voor de werking en 5 070 000 euro voor investeringen worden toegekend, of een totaal van 7 949 932 euro.

 

Voorts zou weldra de oproep tot kandidaten voor vacatures voor directeur en personeelsleden van het centrum gepubliceerd worden, wat intussen ook is gebeurd. In een artikel in De Tijd van 16 april stond te lezen dat de aanwervingsprocedure bij Selor afgerond was.

 

Het centrum zou pas na de zomer operationeel zijn. Daarnaast zou het budget voor het centrum sterk verminderd worden. Nog volgens De Tijd zou het gaan om amper 900 000 euro, en de toekomstige directeur zou inspraak hebben gehad in de grootte van het bedrag.

 

De krant wist ook te melden dat de beslissing om CERT.be te integreren in het CCB, op de helling stond.

 

Ten eerste, kunt u verklaren waarom het CCB pas na de zomer operationeel wordt?

 

Ten tweede, hoeveel kandidaten waren er in totaal voor de functies van directeur en adjunct-directeur?

 

Ten derde, het CCB moet slagkrachtig zijn. Hoeveel medewerkers zal het aanwerven? Hoeveel ervan zijn echte experts die zullen instaan voor de cyberveiligheid?

 

Ten vierde, kunt u mij meedelen hoeveel budget er is uitgetrokken voor het CCB? Het liefst krijg ik een opsplitsing wat personeel, werking en investeringen betreft. Wat zijn de wijzigingen ten opzichte van de cijfers ten tijde van uw beleidsverklaring?

 

Ten vijfde, klopt het dat de toekomstige directeur al inspraak heeft gekregen in de omvang van het budget voor het centrum?

 

Ten zesde en ten slotte, klopt het dat CERT.be niet onder het CCB zal functioneren? Wat is de reden voor die beslissing?

 

03.02 Eerste minister Charles Michel: Mijnheer Vermeulen, het CCB zal operationeel worden, zodra de door Selor georganiseerde selecties voor directeur en adjunct-directeur zijn afgerond. Selor verwacht de procedure af te ronden tegen eind juni 2015.

 

Zodra de twee functies zijn ingevuld, kan het CCB zijn werkzaamheden aanvatten. Voor de directeur van het CCB zijn er zestien Nederlandstalige kandidaten en negentien Franstalige kandidaten. Voor de functie van adjunct-directeur zijn er zevenentwintig Nederlandstalige kandidaten en negenentwintig Franstalige kandidaten.

 

Volgens het huidige aanwervingsplan moet het CCB tegen het einde van dit jaar bestaan uit een directeur, een adjunct-directeur, twee projectmanagers, een attaché jurist, een attaché communicatie, twee administratieve deskundigen en twee eGov-ambtenaren.

 

Het budget voor 2015 voor het CCB bedraagt 719 000 euro Ik wil heel precies zijn en de informatie verduidelijken. De fameuze enveloppe van 200 miljoen euro voor investeringen in 2015 kan en zal worden gebruikt op basis van concrete voorstellen die door de directeur zullen worden geformuleerd. U hoeft dus niet bezorgd te zijn over de middelen: we zullen het duidelijke engagement respecteren. Dat is heel belangrijk voor ons.

 

Zoals bij elke overheidsdienst stelt de directeur voorstellen van begrotingsfiches op die ter analyse zullen worden voorgelegd aan de Kanselarij en aan mijn kabinet. De directeur van het CCB heeft dus inspraak in de opmaak van de begroting.

 

De functionele verbanden tussen het CCB en de federale diensten die met cyberveiligheid bezig zijn, zijn nog niet helemaal vastgelegd. Momenteel wordt uitgegaan van het principe dat elk departement zijn verantwoordelijkheden en rol inzake cybersecurity behoudt, dus ook het CERT.

 

De directeur van het CCB zal analyseren en bepalen welke functionele verbanden nodig zijn in het kader van de uitoefening van de opdrachten van het CCB, onder meer inzake de coördinatie van de cyberstrategie. Die analyse zal een van de prioriteiten zijn voor de toekomst van het CCB.

 

Zoals ik al heb gezegd, ben ik van plan het Parlement systematisch en geregeld te informeren over de vooruitgang die wij na de zomer in het dossier zullen boeken.

 

03.03  Brecht Vermeulen (N-VA): Mijnheer de eerste minister, Rome is niet op één dag gebouwd. De vorige regering heeft rond cyberbeveiliging veel aangekondigd, maar zeer weinig gedaan. Het verheugt mij dat wij op gang komen. Liever met vertraging, maar zeker, dan helemaal niet vooruitgaan. Een schip kan moeilijk varen zonder goede kapitein, zeker wanneer het in woelige wateren terechtkomt.

 

Ik dank u voor uw antwoord en ik zal het thema zeker opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Brecht Vermeulen aan de eerste minister over "de aanwezigheid van België op de internationale cybersecuritytop in Den Haag" (nr. 4101)

04 Question de M. Brecht Vermeulen au premier ministre sur "la présence de la Belgique au Sommet international de la cybersécurité à La Haye" (n° 4101)

 

04.01  Brecht Vermeulen (N-VA): De cybersecuritytop in Den Haag is een van de belangrijkste congressen voor alle bedrijfsleiders en beleidsmakers in de sector van de cybersecurity. Ook België was daarop vertegenwoordigd door vice-eersteminister Peeters. U kon genieten van een welverdiende vakantie.

 

Volgens De Tijd die daarover verslag heeft uitgebracht, was de teneur in Den Haag over de werking van cybersecurity in ons land vrij tot zelfs zeer negatief. Verschillende Nederlandse bronnen hebben de Belgische houding ten opzichte van onze cybersecurity gelaakt. Zij verwijten de vorige en ook de huidige regering nog onvoldoende stappen gezet te hebben in de strijd tegen cybercriminaliteit. Volgens hen zou die houding ervoor zorgen dat ook de partnerlidstaten kwetsbaar zijn voor aanvallen. Het is dus niet alleen een verhaal van gedeelde kennis maar ook van een gedeelde reactie. Samen is men sterker dan helemaal alleen. De krant heeft verder gemeld dat België, net als 40 andere lidstaten, zal deelnemen aan de oprichting van een nieuw internationaal bureau voor cyberveiligheid.

 

Daarover heb ik de volgende vragen.

 

Kunt u onze Nederlandse collega’s geruststellen en aantonen dat onze huidige regering, in tegenstelling tot de vorige regering, van cybersecurity inderdaad een echte prioriteit maakt? Zult u daarover contact opnemen of hebt u al contact opgenomen met uw Nederlandse collega?

 

Men zegt dat wij een groot risico vormen en dat door de houding van België bedreigingen moeilijker gecounterd kunnen worden. Zijn er gevallen bekend waarbij er cyberaanvallen zijn geweest op België om daarmee gegevens van een partnerland te verkrijgen? Zo ja, kunt u toelichting daarbij geven?

 

Hoe zal ons land vertegenwoordigd worden in het nieuw op te richten internationaal bureau voor cyberveiligheid? Welke budgetten zullen wij daarvoor vrijmaken? Is het correct dat die eventueel afgetrokken zullen worden van de werkingsmiddelen van het CCB? Zo nee, vanwaar komen die middelen dan wel?

 

04.02 Eerste minister Charles Michel: Mijnheer de voorzitter, de Belgische delegatie op de conferentie in Den Haag bestond uit vice-eersteminister Peeters, de Belgische ambassadeur in Den Haag, een expert van Fedict, een lid van het informatieveiligheidsnetwerk BelNIS en drie experts van kabinetten. Mijn kabinet was ook vertegenwoordigd op de conferentie.

 

Op basis van mijn informatie kan ik u meegeven dat naar aanleiding van en tijdens de conferentie op geen enkel moment kritiek op de cyberstrategie van België is geuit. Het was er trouwens niet de plaats en evenmin het ogenblik voor. Het ging om een internationale conferentie met de bedoeling de deelnemende landen rond de cyberstrategie te verenigen.

 

België heeft naar aanleiding van de conferentie een samenwerkingsovereenkomst op het vlak van cybersecurity ondertekend. België zet zich dus wel degelijk echt in. Inzake de contacten met Nederland, zijn er reeds in het algemeen nationale en internationale contacten gelegd, onder meer met Nederland. Andere contacten zijn gepland, met name via het netwerk van CERT.be.

 

CERT.be moet met het oog op wederzijdse ondersteuning de nodige contacten leggen en onderhouden met de CERT’s van andere landen. Via die weg wordt voortdurend informatie uitgewisseld.

 

Over de veiligheidskwesties kan ik u geen gevallen of voorbeelden van samenwerking aanhalen. Ik kan u echter wel mededelen dat met Nederland in beide richtingen technische informatie is uitgewisseld.

 

Ter gelegenheid van de cyberconferentie in Den Haag heeft België inderdaad een samenwerkingsovereenkomst in het raam van projecten met betrekking tot cybersecurity meeondertekend. Het CCB kan perfect dienst doen als Belgisch contactpunt voor de samenwerking met ondersteuning door Fedict en CERT.be.

 

België zal a priori geen personeel in dienst nemen in het bureau waarover u spreekt. De deelname van België bestaat in de verwezenlijking op ad-hocbasis van gemeenschappelijke projecten en in de bilaterale of multilaterale uitwisseling van goede praktijken inzake cybersecurity.

 

Er moet op dit moment niet in een specifiek budget worden voorzien voor deze samenwerking. Deze samenwerking is een onderdeel van de dagelijkse werkzaamheden van de betrokken Belgische cyberdiensten en maakt deel uit van projecten die in elk geval moeten worden uitgevoerd. Met het oog op de inwerkingtreding van de CCB en op basis van de concrete voorstellen op tafel, zullen wij dat netwerk zeer serieus bestuderen.

 

04.03  Brecht Vermeulen (N-VA): Mijnheer de eerste minister, er was ook iemand van onze partij aanwezig op die top in Den Haag. Hij zegt dat het een zeer waardevol contact was, maar hij had ook in de wandelgangen gehoord dat de kloof tussen Nederland en België op het vlak van cyberbeveiliging heel groot is dat er kritiek was op het Belgische beleid.

 

Wij hebben de start genomen, zeker met het Centrum voor Cybersecurity en andere maatregelen, om daaraan duidelijk grotere prioriteit te geven. Het is ook niet de bedoeling om van kritiek te leven, maar wel om oplossingen te bieden. Ik ben ervan overtuigd dat wij de juiste weg zijn ingeslagen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Ik stel vast dat verschillende collega’s niet aanwezig waren tijdens deze vergadering. De samengevoegde vragen nr. 2981 en nr. 3469 van de heer Hedebouw, vraag nr. 3658 van de heer Delizée en vraag nr. 3880 van de heer Dallemagne worden als ingetrokken beschouwd op basis van artikel 127.10 van het Kamerreglement.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.00 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.00 heures.