Commission des Relations extérieures |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen |
du Mercredi
4 mai 2011 Après-midi ______ |
van Woensdag
4 mei 2011 Namiddag ______ |
Le développement des questions et interpellations commence à 16.18 heures. La réunion est présidée par M. François-Xavier de Donnea.
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 16.18 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de burgeroorlog in Ivoorkust" (nr. 3642)
- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de situatie in Ivoorkust" (nr. 3829)
- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de toestand in Ivoorkust" (nr. 3843)
- de heer Patrick Dewael aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de situatie in Ivoorkust" (nr. 3881)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la guerre civile en Côte d'Ivoire" (n° 3642)
- Mme Ingeborg De Meulemeester au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation en Côte d'Ivoire" (n° 3829)
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'état de la situation en Côte d'Ivoire" (n° 3843)
- M. Patrick Dewael au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation en Côte d'Ivoire" (n° 3881)
01.01 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): (…)
(Een deel van de geluidsopname ontbreekt)
Ik kom tot mijn laatste vraag die ik nog wil stellen met het oog op de presidentsverkiezingen die dit jaar nog in Afrikaanse landen zullen plaatsvinden. Hoe kunnen volgens u soortgelijke situaties in de toekomst vermeden worden? Kunnen uit deze situatie lessen geleerd worden? Ik weet dat het niet eenvoudig is, maar misschien hebt u er zicht op.
01.02 Minister Steven Vanackere: Heel wat collega’s hadden aangekondigd dat zij hierover een en ander wilden vragen. Ik ga mijn antwoord wat inkorten in vergelijking met wat voorbereid was.
Ik kan u zeggen dat ongeveer drie weken na de val van Laurent Gbagbo de eerste tekenen hoopgevend zijn dat het nieuwe Ouattararegime er met de steun van de internationale gemeenschap in zal slagen het land opnieuw op de rails te krijgen. Het blijft natuurlijk een titanenwerk. Na de heropening van de banken en het hernemen van de uitbetaling van salarissen, trekt de Ivoriaanse economie zich langzaam maar gestaag op gang.
Intussen tracht de regering ondanks de moeilijke werkomstandigheden krachtdadig te handelen. Allasane Ouattara heeft op 1 mei voormalig BCEAO-gouverneur en eerste minister Konan Banny aangeduid tot voorzitter van de Nationale Waarheids- en Verzoeningscommissie. De bedoeling is dat Ouattara voor eind mei een nieuwe regering van nationale eenheid zou samenstellen.
Ik kan u ook vertellen dat de eedaflegging van president Ouattara zou doorgaan op zaterdag 21 mei. Er is een uitnodiging aan mij gericht en ik denk dat ik ervan gebruik ga maken om, na mijn aanwezigheid in New York bij de bespreking van de situatie in de DRC op vraag van de voorzitter van de Veiligheidsraad, Frankrijk, meteen naar Ivoorkust te reizen, niet alleen om aanwezig te zijn bij de plechtigheid maar ook om een aantal boodschappen van betrokkenheid en bezorgdheid te formuleren ten aanzien van de nieuwe president.
Wat de situatie van onze landgenoten betreft, wie wenste te vertrekken heeft dat natuurlijk kunnen doen.
Er zijn op dit ogenblik nog negen Belgische militairen van de Special Forces aanwezig voor de beveiliging van de ambassadeur en het ambassadepersoneel en er is ook een verbindingsofficier. Wij zullen dat dispositief reduceren, dat begrijpt u wel. Ik meen dat de datum van 21 mei een goed ogenblik kan zijn om te kijken hoe wij tot een genormaliseerde situatie kunnen komen.
Op het moment dat Laurent Gbagbo werd gearresteerd, bevonden zich nog een tweehonderdtal Belgen in Ivoorkust. Er wordt aan hen het advies gegeven om manifestaties en grote toelopen van volk te vermijden en zich, uit voorzorg uiteraard, enkel te verplaatsen als het nodig is. De veiligheidsconsignes worden regelmatig aangepast. Wij blijven in contact met die mensen.
U weet dat ons land, samen met de andere lidstaten van de EU en in samenwerking met de Afrikaanse Unie, heeft geijverd voor een vreedzame machtsoverdracht. Wij hebben het gevoel dat dit momenteel ook aan het lukken is.
Wat de toekomst betreft, mevrouw De Meulemeester, dat is natuurlijk een brede vraag. Die pijnlijke periode heeft alvast één zaak aangetoond, namelijk dat het niet eerbiedigen van de resultaten van vrije verkiezingen ook op dat continent echt geen optie is die door de bevolking of de internationale gemeenschap kan worden aanvaard. Het zal ongetwijfeld ook in een aantal andere situaties, op datzelfde continent of daarbuiten, waarbij men het instrument van verkiezingen soms veeleer als een moment van legitimiteit ziet dan als het moment van het afleggen van verantwoording, mensen aan het denken zetten.
Als de verkiezingen een resultaat geven, dan is het niet respecteren van dit resultaat geen optie. Een andere les die ik er uithaal, is dat nationale verzoening en een regering van nationale eenheid moeten samengaan met het vervolgen van ernstige schendingen van de mensenrechten. Daarnet werd nog gezegd dat men in het licht van de eenheid nooit mag komen tot een situatie waarin er straffeloosheid zou zijn. De twee moeten allebei gerespecteerd worden. Dat is nu de grote uitdaging, samen met de opbouw van een eengemaakt leger. Ik denk dat wij die situatie in de komende maanden en jaren aandachtig zullen volgen en dat ook de Belgische diplomatie, samen met de andere Europese collega’s, nauwgezet zal toekijken op welke manier wij daarbij behulpzaam kunnen zijn.
01.03 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, hoe erg het ook is, ik denk dat dit inderdaad hoopgevend is voor de toekomst. Wij zullen dit blijven opvolgen en u na 21 mei vragen hoe het daar is geweest.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de recente militaire dreiging van China ten opzichte van Taiwan" (nr. 3670)
02 Question de M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les récentes menaces militaires de la Chine à l'encontre de Taïwan" (n° 3670)
02.01 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, in de loop van de maand maart werd het weer even warm tussen China en Taiwan. Niveau rood werd deze keer niet bereikt, maar toch is de Volksrepubliek China, de communistische dictatuur, overgegaan tot de ontplooiing van een arsenaal van zogenaamde Dong Feng, ballistische raketten die een ernstige bedreiging voor Taiwan vormen.
De Dong Feng 15 werd geüpgraded naar de Dong Feng 16 en de Dong Feng 21. De Dong Feng 21 is bedoeld om schepen te doen zinken.
Dat is opnieuw een daad van agressie van China ten aanzien van Taiwan, zoals wel vaker gebeurt. Men houdt er een dubbelzinnige houding op na. Op economisch vlak, met betrekking tot bijvoorbeeld het vliegverkeer, zijn er wel openingen, maar voor het overige moet China zich blijkbaar toch geregeld laten gelden.
Het is eigenlijk een weinig diligente houding van een staat die toch tot de wereldmachten behoort, om een naburige staat, weliswaar eentje die het als een provincie beschouwt, op een dergelijke manier af te dreigen.
Mijnheer de minister, welke conclusies trekt de federale regering uit de houding van China? Welke initiatieven zult u nemen om China ertoe te bewegen zich minder agressief tegenover Taiwan op te stellen en dergelijke praktijken achterwege te laten, alleen al voor de lieve vrede?
02.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer Schoofs, de aanwezigheid op het Chinese vasteland van ballistische wapens gericht op Taiwan, is allesbehalve nieuw. De regionale context wordt gekenmerkt door historische tegenstellingen tussen beide oevers van de Zeestraat van Taiwan.
Het standpunt van België en van de Europese Unie in dat verband is altijd duidelijk geweest: we sporen beide partijen aan om op basis van constructieve dialoog een vreedzame en onderhandelde oplossing te vinden voor de Taiwanese kwestie.
De betrekkingen tussen Taiwan en de Volksrepubliek China zijn de jongste drie jaar gevoelig verbeterd. Het Chinees toerisme in Taiwan neemt gestaag toe en ook de politieke contacten tussen Taipei en Beijing zijn fors toegenomen. Dat resulteerde trouwens ook in een vrijhandelsakkoord in juni 2010. Die ontwikkelingen moeten als bemoedigend worden omschreven voor de stabiliteit in de regio.
02.03 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, ik kan het daarmee eens zijn, maar het volgende vergeet men altijd wel te zeggen: China is geen democratische staat, het is geen vrijheidslievende staat. Taiwan is dat wel. Het is in feite de wereld op zijn kop, dat China door iedereen erkend wordt, alleen maar omdat het een grootmacht is, terwijl Taiwan op internationaal vlak ernstig moet knokken om erkend te worden. De Europese Unie en België hebben helaas de moed niet om dat te doen. Dat betreur ik en dat blijf ik betreuren. Daarom blijf ik ook vragen stellen over de problematiek.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- mevrouw Els Demol aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de toestand in Jemen" (nr. 3677)
- mevrouw Eva Brems aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de gepaste reactie op de actuele ontwikkelingen in Jemen" (nr. 4181)
- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de situatie in Jemen" (nr. 4207)
- Mme Els Demol au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation au Yémen" (n° 3677)
- Mme Eva Brems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la réaction indiquée face aux derniers développements au Yémen" (n° 4181)
- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation au Yémen" (n° 4207)
03.01 Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, ik zal geen situatieschets houden van Jemen. Net als in de andere landen in die regio, is de situatie in Jemen in ontwikkeling.
Door de gebeurtenissen in Syrië en door de militaire interventie in Libië is Jemen een beetje uit de aandacht geraakt, ondanks het feit dat er daar ook protesten en incidenten waren waarbij het recht van de bevolking om vreedzaam te betogen, niet werd erkend.
Ik had daarom een tijd geleden een algemene vraag ingediend in verband met de evolutie van de situatie in Jemen. Dreigt daar gevaar voor onze landgenoten? Welke maatregelen worden daar eventueel overwogen om landgenoten te evacueren indien de toestand uit de hand zou lopen? Op dit moment lijkt het daar weer wat stiller, maar het is een van de landen die, in tegenstelling tot Tunesië en Egypte, een soort kruitvat zouden kunnen worden of een acute situatie zouden kunnen teweegbrengen.
Graag kreeg ik uw visie daaromtrent.
03.02 Minister Steven Vanackere: De toestand blijft zeer labiel evolueren, dag na dag. Het land is alvast niet uit de belangstelling van het departement Buitenlandse Zaken verdwenen. De stroming in de publieke opinie tegen president Saleh en zijn entourage houdt de overhand, wat erop wijst dat de bevolking hem duidelijk weg wil. Het voorstel dat is gedaan door de Gulf Cooperation Council, houdt dan ook in dat president Saleh aftreedt na dertig dagen te rekenen vanaf de ondertekening van de overeenkomst. Het feit dat de oppositiepartijen en ook de regerende volkspartij hun steun aan dat akkoord gaven, is hoopvol. Het feit dat de op 1 mei geplande ondertekening van het akkoord niet plaatsvond, is natuurlijk zorgwekkend, dat is duidelijk.
De Hoge Vertegenwoordigster, Catherine Ashton, heeft op 19 en 20 april tijdens de GCC-top in Abu Dhabi de EU vertegenwoordigd. Ze wees in haar contacten met de Jemenitische president op diens verantwoordelijkheid om te handelen in het belang van het land. België ondersteunt de inspanningen van de EU om de druk op president Saleh te verhogen met het oog op een politieke oplossing van de huidige crisis. In die context biedt het voorstel van de GCC een positief uitzicht op een vreedzame overgang naar democratie met een geloofwaardig antwoord op de verzuchtingen van de bevolking. België beschikt niet over een ambassade in Jemen, maar onze ambassadeur in Riyad in Saoedi-Arabië volgt de situatie op de voet, in samenwerking met onze ereconsul die in Jemen is gevestigd. Er zijn in totaal een twintigtal Belgen in Jemen. Onze ambassade in Riyad houdt contact met hen, onder andere uiteraard via onze ereconsul in Jemen. Enkelen hebben ondertussen het land al verlaten.
03.03 Alexandra Colen (VB): Jemen is weliswaar uit de headlines van de media verdwenen, maar Buitenlandse Zaken en de diplomatie blijven uiteraard de situatie volgen. Het zou spijtig zijn indien er nog een land afglijdt in een bloedbad, veeleer dan dat er een nieuw regime wordt geïnstalleerd. Wij kunnen niet anders doen dan de gebeurtenissen op de voet blijven volgen en hopen dat president Saleh zijn gezond verstand gebruikt. Hij is wellicht op zoek naar een manier om zijn eer te behouden. Zoiets speelt nu eenmaal bij dictators. Eenmaal dictator of president af, betekent voor hen dat zij afglijden in totale oneer.
Wij blijven de zaak mee volgen en hopelijk komt er een akkoord waaraan men zich ook zal houden. Dat is niet zo vanzelfsprekend. In een aantal van die landen werden er beloftes gedaan en daarna weer ingetrokken. President Saleh heeft dat ook reeds gedaan. Wij hopen met u dat het daar beter afloopt dan in een aantal andere landen van de regio.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 3947 van de heer Luyckx wordt op zijn verzoek omgezet in een schriftelijke vraag.
- de heer Bruno Tuybens aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het bezoek van de minister aan Tunesië" (nr. 3723)
- mevrouw Myriam Delacroix-Rolin aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "Tunesië" (nr. 3793)
- M. Bruno Tuybens au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la visite du ministre en Tunisie" (n° 3723)
- Mme Myriam Delacroix-Rolin au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la Tunisie" (n° 3793)
04.01 Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik had een vraag over uw recent bezoek aan Tunesië, op 28 maart. Uw bezoek zou gekaderd hebben in het aanbod van ons land in de verdere institutionele opbouw van het land, dat als eerste land van noordelijk Afrika een volksopstand kende tegen het autoritair regime.
Graag had ik vernomen, bijna informeel, wat uw bevindingen zijn inzake de gesprekken die u in het land hebt gevoerd, zowel met de nieuwe gezagsdragers als met de bevolking. Ik zag dat u op straat gesprekken voerde met de bevolking.
Ik had ook graag vernomen wat de afspraken zijn vanuit ons land, op korte en middellange termijn, om Tunesië te helpen in zijn institutionele revolutie met betrekking tot de democratisering, justitie en de rechten van de mens.
Ik ben na u ook in Tunis beland, in het kader van een vergadering van de Europese sociaaldemocraten en socialisten die gesprekken hebben gevoerd met diverse progressieve politici uit Tunesië, Egypte, Syrië, Libië, Jemen, Jordanië enzovoort. Ik heb vastgesteld dat in Tunesië effectief een sterke wil bestaat om de fluwelen revolutie te laten slagen. De jonge mensen maken zich toch zorgen over het feit dat er eerst nog een soort transitie moet plaatsvinden vooraleer zij echt tot de agenda van de revolutie kunnen komen.
Ik denk dat de transitie zeer sterk moet worden gemonitord. Wij, als westerse landen, hebben daarin een belangrijke rol te spelen. Ik was in elk geval zeer blij met uw bezoek. Ik had graag geweten welke de concrete afspraken zijn om dit land op institutioneel vlak te helpen.
Président: Peter Luykx.
04.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mijn bezoek van 27 tot 29 maart 2010 was zeker bedoeld ter ondersteuning van de belangrijke transitie naar een democratische rechtsstaat. Het was duidelijk mijn bedoeling om dat te steunen en om niet alleen met de autoriteiten te spreken, waarvan u weet dat zij vandaag regeren in afwachting van een democratische, via verkiezingen gelegitimeerde regering. Ik wou vooral ook trachten te ontwaren of er voldoende krachten in het middenveld en de samenleving aanwezig zijn om op dat vlak hoop te kunnen koesteren. Ik heb na mijn bezoek wat dat betreft een vrij positieve indruk.
Ik som een paar voorlopige conclusies op. Ten eerste, er is een grote eensgezindheid over wat men niet wil, over de veroordeling van een bepaald verleden en een bepaalde reeks van praktijken. Er is geen grote eensgezindheid over wat dan precies wel dient te worden opgebouwd. Op het vlak van de prioritaire hervormingen en de toekomstige politieke structuur van het land is er grote diversiteit. Zo eensgezind men is over de afwijzing, zo veelzijdig zijn de voorgestelde remedies.
Ten tweede, de aandacht voor de politieke vraagstukken heeft de aandacht voor de sociaaleconomische vragen naar de achtergrond gedrukt, althans in de geesten van zij die met internationale gesprekspartners willen spreken. Dat maakt mij bezorgd. Ondanks het feit dat de politieke hervormingen cruciaal zijn, zal het beschutten en het beschermen van deze ontwikkeling ook te maken hebben met het geven van voldoende vertrouwen aan jonge en minder jonge mensen met betrekking tot de sociaaleconomische toestand in het land.
Een derde conclusie, wat mij betreft, is dat het duidelijk is dat de Tunesiërs niet op zoek zijn naar paternalisme. Zij vinden dat zij eigenaar zijn van deze revolutie en wensen absoluut geen paternalisme te ondergaan, bijvoorbeeld vanuit de westerse landen.
Zij laten ook blijken dat zij het gevoel hebben dat de Europese Unie, op ogenblikken in hun geschiedenis waarop zij meer ondersteuning hadden verwacht, niet op het appel is verschenen. Zij laten dat op een subtiele wijze blijken, maar bevestigen tegelijkertijd ook dat zij historisch en geografisch beseffen hoe belangrijk Europa voor hen is.
Zij verwachten dus heel veel van de Europese Unie, maar vinden het heel belangrijk dat de toekomstige relaties op wederzijds vertrouwen zouden stoelen.
De Tunesiërs hopen ook dat de revolutie in hun land aan de rest van de wereld toont dat er niet zoiets bestaat als een Arabische uitzondering en dat gehechtheid aan vrijheid, fundamentele rechten en democratie absoluut geen alleenrecht is van de westerse wereld.
Wat dat betreft, heb ik dat uiteraard stellig ondersteund, vermits ook wij als land voortdurend hameren op de universaliteit van bijvoorbeeld de mensenrechten en ook vinden dat de Arabische Lente zeker in dat opzicht een belangrijk argument is.
Tot slot, wanneer het gaat om de ondersteuning, ik ben ervan overtuigd dat België de democratische transitie kan ondersteunen door de financiering van projecten op het budget preventieve diplomatie en ook via uitwisseling van expertise.
Ik heb die twee mogelijkheden uiteraard kenbaar gemaakt aan mijn gesprekspartners en hen aangemoedigd ervan gebruik te maken.
Ik wil, in alle transparantie, zeggen dat er nog een grote onwennigheid is in hoofde van de transitieregering om te weten op welke manier zij daarop kunnen inspelen en dat men waarschijnlijk hoe dan ook zal moeten wachten tot er een voldoende stabiele gesprekspartner is om daarop beroep te kunnen doen.
In ieder geval hebben wij namens België heel duidelijk laten blijken dat wij hen aanmoedigen om daarvan gebruik te maken. Onze ambassade in Tunis speelt ook ter plaatse een actieve rol om de actoren in de transitie op de hoogte te stellen van de financieringsmogelijkheden die er bestaan en hen te helpen bij het identificeren van concrete financierbare projecten.
Naast het UNESCO-project betreffende de evaluatie van de ontwikkeling van de media in Egypte en Tunesië, waarvoor al een financiering door België werd beslist, worden momenteel ook nog andere projecten bestudeerd, onder meer op het vlak van de nieuwe grondwet, de steun aan de voorbereiding van de verkiezingen of de strijd tegen de corruptie.
Vermits u mij half en half uitnodigt om het ook wat informeel te zeggen, kan ik u zeggen dat men in Tunesië niet alleen bijzonder geïnteresseerd was in het systeem-D’Hondt, maar ook in het systeem-Imperiali. De man die bezig is met het opstellen van de electorale wet legde mij uit dat het in zijn land cruciaal is om op zoek te gaan naar een manier om de verkiezingen te organiseren waarbij men overweegt om het met districten te doen, op de manier van het Verenigd Koninkrijk, maar dat het grote risico er dan in bestond dat dit districtensysteem aanleiding zou geven tot een parlement “van allemaal mannen met grijs haar”, zoals hij het uitdrukte. Mijnheer Tuybens, u hoeft zich niet aangesproken te voelen.
Hij zei dat dat een probleem is. Men zoekt dus naar een manier om voldoende proportionaliteit in zo’n parlement te brengen, maar zonder de proportionaliteit te overdrijven om redenen die u zich ook kunt indenken, namelijk men wil sommige goed georganiseerde krachten ook niet meteen een parlement in handen geven.
Men was al gekomen tot professor D’Hondt. Men was daarin geïnteresseerd, maar men vond dat dit alles tezamen de grote partijen niet genoeg bevoordeelde. Dan heb ik gesproken van het systeem-Imperiali. Men heeft daar goed nota van genomen. Als daar in de grondwet in Tunesië iets van overschiet, weet u van waar dat komt.
04.03 Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het omstandig antwoord en ook de informele kant ervan, die ik zeer apprecieer.
Wij kunnen inderdaad vaststellen dat het middenveld ginder niet echt goed is georganiseerd. In Tunesië bestaan er, naargelang de bron, zestig tot honderd politieke partijen. Er is dus heel wat werk aan de winkel om een en ander op poten te zetten.
Ik ben het eens met uw vaststelling dat de Tunesiërs geen paternalisme willen, integendeel. Dat moet ons er echter niet van weerhouden om daadwerkelijk stappen te zetten om de institutionele opbouw die in Tunesië nodig is te ondersteunen.
Het is inderdaad zo dat de EU in het verleden te veel de nadruk heeft gelegd op de stabiliteit van de regio, zulks ten koste van de nood aan democratisering in de regio en in Tunesië in het bijzonder. Ik denk dat wij daaruit lessen moeten trekken en dat de EU veel meer de kaart van de strijd tegen dictatoriale regimes moet trekken, soms ten koste van de politieke stabiliteit, de energie enzovoort.
Ik hoop dat ook ons land alle zeilen bijzet om die institutionele opbouw mee te helpen vormgeven. Ik meen dat het ook onze plicht is om dat te doen na het falen van de EU, zoals ik daarnet zei.
Tunesië is uiteraard een heel belangrijk land omdat daar het Arabische ontwaken, zoals u het noemt, begon. Het is een belangrijk land voor de hele regio. Daarom hoop ik dat u meehelpt om alle zeilen bij te zetten om dat institutioneel proces mee te ondersteunen.
L'incident est clos.
- de heer Tanguy Veys aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de recente verklaringen van de Zuid-Afrikaanse rechter Richard Goldstone omtrent het Goldstonerapport in opdracht van de Verenigde Naties" (nr. 3889)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de opvolging van het Goldstonerapport" (nr. 3932)
- M. Tanguy Veys au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les récentes déclarations du juge sud-africain Richard Goldstone concernant le rapport Goldstone rédigé à la demande des Nations Unies" (n° 3889)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le suivi du rapport Goldstone" (n° 3932)
05.01 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, Israël startte eind 2008 met een grootscheeps militair offensief tegen Hamas. De oorlog duurde drie weken en kostte het leven aan 1 400 Palestijnen, onder wie honderden burgers, en 13 Israëliërs. Israël begon de oorlog om een einde te maken aan de raketaanvallen die Palestijnse strijders al jaren vrijwel dagelijks uitvoerden op het zuiden van Israël. De Zuid-Afrikaanse rechter Richard Goldstone onderzocht de oorlog in opdracht van de Verenigde Naties en publiceerde in september 2009 een rapport waarin hij concludeerde dat zowel Israel als de radicale Palestijnse beweging Hamas zich mogelijk hadden bezondigd aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid.
Aan kritische rapporten van mensenrechtenorganisaties zijn de Israëli’s al langer gewend geraakt, want die verschijnen met de regelmaat van een klok. De beschuldigingen uit het Goldstonerapport kwamen bijzonder hard aan, vooral ook omdat ngo’s en politieke commentatoren ononderbroken gretig gebruikmaakten van het Goldstonerapport om Israël te beschuldigen van oorlogsmisdaden. De Israëlische krant Haaretz schreef dat er nooit eerder zulke zware beschuldigingen tegen de Israëlische regering en tegen Israëlische militairen geuit werden. Politici in diverse Europese landen waren er destijds dan ook als de kippen bij om Israël bij de publicatie van het rapport te beschuldigen. Dat was ook in België het geval, waar Parlementsleden als Eva Brems en Wouter De Vriendt van Groen!, Bruno Tuybens en Dirk Van der Maelen van sp.a premier Leterme vroegen dat de regering inspanningen zou leveren om Israël veroordeeld te zien.
Richard Goldstone heeft echter zijn eigen VN-rapport met een opiniestuk in The Washington Post op 1 april – dat was geen 1 aprilgrap – nu als irrelevant terzijde geschoven. Goldstone zei dat als hij toen geweten had wat aan het licht zou komen, het rapport tot andere conclusies zou hebben geleid. Goldstone is ervan overtuigd dat Israël alle voorzorgsmaatregelen nam om burgers niet te treffen en valt Hamas aan dat tot op heden nog altijd geen eigen onderzoek naar de wandaden van de terroristen heeft uitgevoerd. Ik citeer Goldstone: “We weten nu veel meer over wat er is gebeurd in de Gazaoorlog. Als ik toen wist wat ik nu weet, zou het Goldstonerapport een ander document zijn geweest.” Aldus Goldstone in zijn opiniestuk.
Goldstone zei verder dat Hamas honderden raketten afvuurde met enkel de bedoeling om zoveel mogelijk burgers om te brengen. Ik citeer: “Dat daarbij zo weinig Israëli’s omkwamen, doet niets af aan dit crimineel gedrag.” Goldstone verklaarde letterlijk dat Israël burgers niet opzettelijk heeft aangevallen en dat er geen algemene politiek was om dat te doen. Hij vervolgde: “Hamasraketten werden bewust en lukraak op burgerdoelen gericht, dus dat Hamas honderden raketten afvuurde met enkel de bedoeling om zoveel mogelijk burgers om te brengen en dat daarbij zo weinig Israëli’s omkwamen, doet niets af aan dit criminele gedrag.”
Met andere woorden, mijnheer de minister, de 400 burgerdoden die vielen, niet de 1 100 zoals eerder vermeld in de pers, waren spijtig genoeg burgerslachtoffers zoals er helaas in elk militair conflict wel vallen. België is goed geplaatst om dit te beseffen, gelet op de recente ervaringen in Afghanistan waarbij Belgische militairen betrokken zijn en waar dus regelmatig burgerslachtoffers vallen.
Het is echter belangrijk te weten of de burgers bewust werden geviseerd. Goldstone stelt dat dat niet het geval was, wat Israël betreft.
Het Amerikaanse State
Department heeft intussen ook gereageerd: “We’ve made clear from when the
Goldstone report was initially presented, and maintained ever since, that we
didn’t see any evidence that the Israeli government had intentionally targeted
civilians or otherwise engaged in any war crimes.” Aldus de Department Deputy-woordvoerder Mark
Toner.
Heeft de minister gereageerd op de recente verklaringen van de Zuid-Afrikaanse rechter Richard Goldstone omtrent het Goldstonerapport in opdracht van de Verenigde Naties? Zo ja, op welke wijze en wat was het standpunt? Zo nee, waarom niet?
Is de minister bereid bij de Verenigde Naties, bijvoorbeeld naar het voorbeeld van de Nederlandse PVV, de intrekking van het Goldstonerapport en de daaraan verbonden conclusies te bepleiten en te vragen dat een nieuw onderzoek door de Verenigde Naties zou plaatsvinden, waarbij ook België bij Israël erop zou aandringen dit keer wel volledig mee te werken aan het onderzoek? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
05.02 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal mijn inleiding overslaan, u hebt ze gelezen. Elk slachtoffer is er een te veel. Zeker wat mijzelf en mijn collega Bruno Tuybens betreft, hebben wij altijd gezegd dat zowel Hamas als Israël in deze schuld treft. Het is moeilijk vergelijkingen te maken, maar ik nodig collega Veys uit de aantallen te bekijken. Nogmaals, ik keur die aanvallen met raketten op de burgerbevolking door Hamas niet goed. Ik heb die al meermaals veroordeeld, en veroordeel ze nu ook. Wanneer u echter kijkt naar de verhouding tussen het aantal slachtoffers van de raketten en het aantal burgerslachtoffers, bewust of onbewust, intentioneel of niet intentioneel, door de Israëlische interventie in Gaza, zult u zien dat daarin heel grote verschillen zitten. Of burgers nu vallen als slachtoffers van een terroristische organisatie, zoals die vleugel van Hamas, of als slachtoffers van een leger van een land dat Israël heet, het is altijd te betreuren.
Mijnheer de minister, ten eerste, deelt u de mening van de Israëlische premier Netanyahu dat het Goldstonerapport naar de prullenmand moet worden verwezen?
Ten tweede, hoe schat u de toekomst van het Goldstonerapport in? Zo ja, bent u van mening om verder te pleiten voor opvolgend onderzoek van het rapport? Zo nee, hoe moet de strijd tegen straffeloosheid voor oorlogsmisdaden en mogelijke misdaden tegen de menselijkheid tijdens de Gazaoorlog worden voortgezet?
Ten derde, zo ja, hoe kan men de druk opvoeren zodat vooral Hamas, maar ook Israël, geloofwaardig en onpartijdig onderzoek blijven voeren naar de beschuldigingen in kwestie? Ter attentie van collega Veys zeg ik dat alle onderzoeken door het Israëlische leger naar gedragingen van Israëlische soldaten zijn uitgevoerd. Ik noem dat geen onpartijdig onderzoek.
Ten vierde, vindt u dat beide kampen grove schendingen van het internationaal humanitair recht gepleegd hebben?
Ten vijfde, vindt u dat de beide onderzoeken tot nu toe ontoereikend zijn geweest?
Ten zesde, vindt u dat, ondanks gebrek aan consensus bij de EU en in de VN-Veiligheidsraad, de zaak moet worden doorverwezen naar de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof?
05.03 Minister Steven Vanackere: Ik heb uiteraard kennis genomen van het opiniestuk, gepubliceerd door Richard Goldstone in The Washington Post op 1 april jongstleden. Ik heb er niet op gereageerd, want dit opiniestuk doet geen afbreuk aan het verdere verloop van de internationale procedure, zoals trouwens ook de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, mevrouw Pillay, heeft verklaard.
In die context ben ik absoluut ook niet van plan de intrekking te bepleiten van dit rapport. Ik wil in dit verband graag de Belgische stemverklaring van 16 oktober 2009 in herinnering brengen, waarbij het rapport werd onthaald als een ernstige inspanning om gevolg te geven aan het principe van accountability. Ik blijf hoe dan ook deze mening toegedaan. Ten behoeve van hen die denken dat ik daar geen enkele mening over heb: iedereen die een rapport heeft geschreven en na verloop zegt “had ik geweten wat ik nu weet, dan zou mijn rapport er anders hebben uitgezien”, levert eigenlijk het aantoonbaar bewijs dat zoiets als voortschrijdend inzicht bestaat en dat het vooral aanleiding moet geven tot voldoende verzet tegen het denken dat men de absolute waarheid in één moment te pakken kan krijgen. Dat geldt in alle mogelijke omstandigheden.
Wat het verdere verloop van het proces betreft, wil ik erop wijzen dat de Mensenrechtenraad tijdens haar zestiende sessie in maart van dit jaar, een resolutie heeft aangenomen over de opvolging van het Goldstonerapport. Deze resolutie verwijst het dossier onder meer terug naar de Algemene Vergadering. Vermits de strijd tegen de straffeloosheid een van de prioriteiten van het Belgisch beleid inzake mensenrechten is, hecht België er heel veel belang aan dat alle partijen in alle conflicten de mensenrechten en het internationaal humanitair recht respecteren. Dat geldt zowel voor statelijke als niet-statelijke actoren, dus ook Hamas. Daarom heeft België systematisch het belang benadrukt van onafhankelijke onderzoeken door de betrokken partijen zelf en zich geëngageerd om die onderzoeken van nabij op te volgen. De Belgische regering voorziet niet alleen in dergelijke opvolging door regelmatige bilaterale contacten, maar ook door contacten met Israëlische, Palestijnse en internationale ngo’s. Of er grove schendingen van het internationaal humanitair recht zijn gepleegd, maakt precies het voorwerp uit van die lopende onderzoeken. Het is dus niet aan mij om daar nu een definitieve uitspraak over te doen.
Ik stel dus voor dat wij de lopende procedure, zoals ook aangehaald door de Hoge Commissaris, de kans geven om verder vervolledigd te worden. Ten aanzien van de conclusies waarover de heer Van der Maelen mij nu uitnodigt om standpunt in te nemen: het doorverwijzen naar het Internationaal Strafhof is een beslissing die door de Veiligheidsraad zou moeten worden genomen. Ik wil veronderstellen dat men zal vinden dat eerst het volledige lopende onderzoek ten einde moet zijn gekomen vooraleer men zich daarover uitspreekt. Ik wens daar dan ook op dit ogenblik niets aan toe te voegen.
05.04 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord maar ik betreur natuurlijk uw standpunt, omdat u hier een kans laat liggen. Ik verwijs naar de weinig moedige houding die u namens België hebt ingenomen bij de oorspronkelijke goedkeuring van het Goldstonerapport, waarbij u zich onthouden hebt. Er zijn ook landen die tegen het Goldstonerapport hebben gestemd. Zij hadden toen al de nodige reserves, die bewaarheid werden. Ik verwijs naar het opiniestuk van Richard Goldstone.
U verwijst naar de ernstige inspanningen die werden geleverd. Men ziet waarvoor het Goldstonerapport tot nu toe werd gebruikt, namelijk om Israël in de tang te houden. Ik denk dat door de huidige situatie het Goldstonerapport zonder enige waarde is. Vandaar betreur ik dat u geen gebruikmaakt van uw positie om de intrekking ervan te bepleiten en om een nieuw onderzoek te bepleiten. Ik denk dat dit veel relevanter is.
Er zijn al een aantal onderzoeken gevoerd. Collega Van der Maelen verwees er ook naar, maar het is altijd het Israëlische leger dat die onderzoeken gevoerd heeft. Zij hebben tenminste meer dan 400 onderzoeken gevoerd. Hamas heeft er tot nu toe geen gevoerd. U vergoelijkt dat een beetje en u zegt dat het gaat over raketten die verstuurd werden door een vleugel van Hamas. Hamas op zichzelf is een terroristische organisatie. Het gaat niet enkel om een vleugel van Hamas.
Ook ik betreur dat er slachtoffers vallen. Elk slachtoffer is er misschien een te veel, maar in dezen worden vanuit de hoek van Hamas bewust slachtoffers gemaakt. Ik denk dat het zeker niet de politiek van Israël is om zoveel slachtoffers te maken.
05.05 Dirk Van der Maelen (sp.a): Collega Veys, ten eerste, u bent hier de stem van een Israëlisch propagandaoffensief dat ingezet is om te doen alsof rechter Goldstone het hele Goldstonerapport onderuit heeft gehaald. Ik nodig u uit om het eens heel aandachtig te lezen. In het grootste gedeelte van het opiniestuk van rechter Goldstone zegt hij dat hij nu betwijfelt of door het Israëlische leger intentioneel burgers werden geviseerd.
Voor de rest blijft het Goldstonerapport heel sterk overeind en keert rechter Goldstone zich niet van dat rapport af. Ik heb heel veel respect voor die man, gelet op het vroegere werk dat hij geleverd heeft, maar u en ik weten misschien ook hoe hij belaagd werd na het uitkomen van het rapport. Hij werd persoonlijk, in zijn eigen persoon, maar ook in zijn familie, geviseerd door haatcampagnes. Ik zal de laatste zijn om enig punt van kritiek op de heer Goldstone uit te brengen. Ik heb het meeste respect voor hem.
Ten tweede, ik nodig collega Veys uit om goed te luisteren. Het is niet aanvaardbaar dat Hamas het opvolgend onderzoek niet doet. Ik veroordeel dat. Doch, dan zeggen dat Israël wel aan die voorwaarden voldoet, wetende dat Israël zich heeft beperkt tot een vierhonderdtal onderzoeken, dan nodig ik collega Veys uit om na te gaan in hoeveel van die gevallen er een sanctie is uitgesproken ten aanzien van die militairen. Bij mijn weten was dat er één. Onpartijdig onderzoek was het zeker niet.
Ik ben blij met het standpunt van de minister. Het Goldstonerapport blijft voor België overeind. De in gang gezette procedures lopen af. Ik hoop dat de procedures succesvol kunnen worden afgerond, al dan niet met een verwijzing naar het Strafhof. Het zal moeilijk zijn om dat te doen. Het zou de Verenigde Staten en Israël en andere landen die het nog niet hebben gedaan tot eer strekken, mochten ze het Verdrag van Rome mee ondertekenen, zodat hun daden de toets van een Internationaal Strafhof zouden kunnen doorstaan. Ik begrijp waarom ze het niet doen. Het is naar mijn persoonlijke mening niet de eerste keer dat ze het internationaal humanitair recht overtreden hebben. In Libanon zijn onze militairen nog bezig om de 1 miljoen clusterbommen die ze daar hebben uitgegooid op te ruimen.
L'incident est clos.
- de heer Bruno Tuybens aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de aanhouding van de Chinese kunstenaar Ai Weiwei" (nr. 3942)
- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de arrestatie van de Chinese dissident Ai Weiwei" (nr. 4073)
- M. Bruno Tuybens au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'arrestation de l'artiste chinois Ai Weiwei" (n° 3942)
- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'arrestation du dissident chinois Ai Weiwei" (n° 4073)
Voorzitter: Dirk Van der Maelen.
Président: Dirk Van
der Maelen.
06.01 Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de vice-eersteminister, dit is een vraag van een maand geleden. Ondertussen is er al een en ander gebeurd met de Chinese kunstenaar Ai Weiwei. Hij is een van de meest vooraanstaande Chinese kunstenaars. Hij werkte onder meer mee aan het Vogelnest, het Olympisch stadion in Beijing. Hij is op zaterdag 2 april aangehouden in zijn land toen hij een vlucht naar Hongkong wilde nemen. Daarna voerde de politie een huiszoeking uit in zijn studio vlak buiten de hoofdstad. Ook acht van zijn medewerkers werden naar verluidt ondervraagd. Zijn echtgenote staat volgens mij vandaag nog steeds onder politiebewaking.
De echtgenote van Ai heeft laten weten dat de Chinese overheid niet wil zeggen waarom Ai werd aangehouden. Op het ogenblik dat ik mijn vraag schreef, 5 april, wist niemand waar de kunstenaar zich bevond. Eerder mocht de kunstenaar niet naar de prijsuitreiking van de Chinese Nobelprijswinnaar Liu Xiaobo. In februari werd zijn eerste solotentoonstelling in zijn thuisland geannuleerd, omdat de timing volgens de organisatoren politiek te gevoelig lag. Het lijkt duidelijk dat Ai Weiwei werd opgepakt wegens zijn overigens vreedzame kritiek op het regime en de vrees voor een soort Chinese lente, naar analogie van hetgeen men doorgaans de Arabische Lente noemt, die momenteel in noordelijk Afrika plaatsvindt.
Frankrijk en Duitsland wilden dat de Chinese dissident en kunstenaar onmiddellijk werd vrijgelaten. Beide landen drukten hun bezorgdheid uit en eisten een verklaring van China. Onder meer Duits minister van Buitenlandse Zaken Westerwelle was net terug van een bezoek aan Peking waar hij, naar eigen zeggen, het belang van de vrijheid van meningsuiting en de mensenrechten sterk had benadrukt. Ook Frankrijk hoopte dat Ai zo snel mogelijk zou worden vrijgelaten. Volgens Amnesty International toont de aanhouding van Ai aan dat er in China geen ruimte is voor een afwijkende mening.
Ondertussen hebben wij begrepen dat er hem economische misdrijven worden aangewreven die verder nooit zijn bewezen of aangetoond. Heeft ook België zich aangesloten bij de standpunten van Duitsland? Het heeft allemaal nogal lang geduurd. Op het moment dat ik mijn vraag neerschreef, waren er al vier dagen voorbij na de aanhouding en drie dagen na de uitlatingen van Frankrijk en Duitsland. Welke diplomatieke druk zal ons land, al dan niet in Europees verband, zetten om Ai Weiwei onmiddellijk of onvoorwaardelijk vrij te krijgen? Dat was mijn vraag op dat ogenblik.
Gezien de economische misdrijven die hem ten laste worden gelegd, is mijn vraag of de Belgische overheid van de daadwerkelijke aantijgingen weet heeft. Heeft ze daar ook bewijzen van, zodat de strategie van de Chinese autoriteiten, die het over een andere boeg gooien en niet meer zeggen dat het om staatsgevaarlijke individuen gaat maar economische misdrijven inroepen om hetzelfde doel te bereiken, kan worden ontkracht? Hebt u daar op uw niveau zicht op?
06.02 Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, mijn vraag werd ingediend op het moment dat de Chinese autoriteiten de dissidente kunstenaar Ai Weiwei hebben gearresteerd. Er bestond veel angst over zijn lot, omdat hij was verdwenen.
Mijn vragen werden ingegeven door bezorgdheid. Het kan toch niet dat een grootmacht, die als een partner van alle ontwikkelde landen wordt beschouwd, op die manier met eigen kunstenaars omgaat, omdat die op een milde manier via de kunst enige kritiek op het regime uitoefenen?
Wij herinneren ons ook hun houding bij de toekenning van de Nobelprijs waarbij de winnaar zijn prijs niet mocht gaan ontvangen en het feit dat de echtgenoot, het gezin, de omgeving, werden geïntimideerd.
Mijnheer de minister, zal de Belgische regering bij de Chinese autoriteiten erop blijven aandringen om informatie over Ai Weiwei te verkrijgen, totdat wij weten waar de man aan toe is? Zal België ook aandringen op een eerlijk proces voor Ai Weiwei? Welke druk kan België, al dan niet in EU-verband, uitoefenen op China, opdat de rechten van dissidenten met een afwijkende politieke overtuiging worden gewaarborgd?
06.03 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, ik heb onlangs in antwoord op een parlementaire vraag van mevrouw de Bethune over hetzelfde onderwerp laten weten dat ons land zich wel degelijk bij de standpunten van Duitsland en Frankrijk heeft aangesloten.
Ik heb de directeur Mensenrechten begin april, zodra ik van de arrestatie op de hoogte was, de opdracht gegeven om contact te nemen met de Chinese ambassade in Brussel om onze bezorgdheid te uiten en meer informatie te krijgen over de omstandigheden van de arrestatie en het lot van de Chinese kunstenaar en mensenrechtenactivist Ai Weiwei.
Begin april heeft ons land samen met Nederland, Duitsland en Luxemburg een oproep aan de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor het Buitenlands Beleid, mevrouw Ashton, gedaan om te reageren in naam van de 27 EU-lidstaten tegen de arrestatie van Ai Weiwei.
Op 12 april heeft zij een dergelijke verklaring afgelegd. In die verklaring drukt zij haar diepe bezorgdheid uit over het stijgend aantal willekeurige detenties van verdedigers van de mensenrechten, advocaten en activisten, wordt de arrestatie van Ai Weiwei uitdrukkelijk aangekaart en vraagt zij de vrijlating van al degenen die zijn aangehouden voor de uitoefening van hun universeel erkend recht op vrijheid van meningsuiting.
Het is mijn vaste overtuiging dat het enige wat een kans maakt om indruk te maken op een land als China, een geconcerteerde actie van de volledige Europese Unie is. Ik begrijp dus uw oproepen om namens de Belgische diplomatie daarvoor zoveel mogelijk alert te zijn. Tegelijk vraag ik uw begrip voor het feit dat dat enkel relevant kan zijn als wij erin slagen om daar de volledige Europese Unie achter te krijgen. Dat is ook de teneur van mijn initiatieven in het dossier.
06.04 Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de minister, begrijp ik goed dat wij van de Chinese autoriteiten geen enkele aanwijzing…
06.05 Minister Steven Vanackere: (…)
06.06 Bruno Tuybens (sp.a): Daardoor blijven wij in het ongewisse of economische misdrijven potentieel worden aangewend om een politiek dissident de gevangenis in te brengen.
Indien dat het geval is, waarom stelt de Europese Unie, bij ontstentenis van antwoord aan mevrouw Ashton, niet effectief nogmaals een vraag?
Als de beschuldiging van dissidenten van economische misdrijven een nieuwe manier is om politieke dissidenten uit de weg te ruimen en in de gevangenis te gooien, dan is dat toch een zeer laakbare praktijk.
Ik denk dat het toch tot aanbeveling strekt om binnen de Europese Unie te vragen om na te gaan of daarover meer bewijzen zouden kunnen worden opgevraagd, zodat geverifieerd kan worden of het effectief al dan niet om een economisch misdrijf gaat. Op die manier zullen we de betrokken dissident volgens mij ook het best helpen.
06.07 Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, China zal inderdaad niet onder de indruk zijn van het standpunt van een reeks individuele landen, maar wel van een geconcerteerde actie. Daarom suggereer ik ook altijd dat België in EU-verband moet reageren.
Ik wil er toch op aandringen dat Europa waakzaam blijft en bij herhaling informeert naar het lot van die man. Het mag niet blijven bij een uitspraak of een formele verklaring van de Europese Unie. De zaak van Weiwei moet proactief worden gevolgd. Men moet geregeld de Chinese autoriteiten naar de stand van zaken en hun opinie vragen.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de crisis in Gaza tussen Hamas en Israël" (nr. 4072)
07 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la crise à Gaza entre le Hamas et Israël" (n° 4072)
07.01 Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag werd eigenlijk gesteld naar aanleiding van de terroristische aanslag op een schoolbus door Hamas, de terreurorganisatie die voortdurend raketten afschiet op Israel.
Ongeveer tijdens dezelfde periode, op 8 april, werd door de Europese vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken Ashton een rapport gepubliceerd over “The violence in and out of Ghaza”. In dit rapport stelt Ashton het gebruik van geweld door beide partijen, Israel en Hamas, gelijk, terwijl het ondertussen toch algemeen geweten is en er genoeg bewijzen zijn dat Hamas gericht burgerdoelen aanvalt. Zij zijn niet de enigen. Het is mij nu opgevallen, naar aanleiding van de dood van Osama bin Laden, dat de leider van Hamas publiek betreurt dat de Verenigde Staten de man hebben gedood, ondanks het feit dat Hamas niet samenwerkt met Al Qaida. Zij betreuren de moord op een islamitische, een Arabische strijder, een heilige strijder, zoals zij zeggen. Zij bekritiseren de Verenigde Staten daarvoor en beschouwen het als – en ik citeer uit Fox News – “the continuation of the American oppression”. Zij benadrukken op dat moment dat zij geen banden hebben met Al Qaida en dat hun gewelddadige strijd alleen tegen Israel is gericht, niet tegen het gehele Westen. Het is wel duidelijk waar Hamas hier staat.
Daarom vind ik het wel vreemd dat een rapport van de Europese Unie beide partijen, een terroristenorganisatie en een staat die probeert te reageren op terroristische aanslagen, zonder meer gelijkstelt.
Graag vernam ik wat de mening is van de Belgische regering over dit rapport van Ashton en over de gelijkstelling van het gebruik van geweld door Israel en door Hamas. Ik vernam ook graag de mening van de regering over de recente oproep van de Arabische Liga, namelijk om boven Gaza een vliegverbod te installeren. De Arabische Liga liet na om het geweld en de aanhoudende raketbeschietingen vanuit Gaza op Israel te veroordelen. Zal België op zo’n veroordeling aandringen? Zo nee, waarom niet?
07.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Ashton heeft op 8 april jongstleden een verklaring afgelegd waarin zij de mortier- en raketgeschutaanvallen sterk veroordeelde en zich diep bezorgd toonde over de escalatie van het geweld einde maart en begin april. Er vielen inderdaad in die periode in en rond Gaza één Israëlisch en tien Palestijnse dodelijke slachtoffers.
Zoals u weet van mijn officieel persbericht op mijn website, heb ik zelf al op 23 maart mijn bezorgdheid geuit over de opflakkering van geweld in Israël en in de Palestijnse bezette gebieden. Daarbij verwees ik expliciet naar het geweld in en rond Gaza, naar een bomaanslag in Jeruzalem, waarbij één persoon overleed, en naar de eerdere moord op vijf leden van een gezin in de Israëlische nederzetting Itamar. Ik heb die gelegenheid ook aangegrepen om alle geweld tegen burgers ten stelligste te veroordelen.
07.03 Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, wat is uw visie op het rapport?
Ik heb eigenlijk geen antwoord gekregen op mijn vraag, spijtig genoeg. Mijn vraag werd nochtans op 14 april ingediend; het is dus geen kwestie van tijdsgebrek. U hebt de vraag ook kunnen voorbereiden. U gaf evenmin een reactie met betrekking tot de Arabische Liga. Ik noteer dat u daarop niet wilt antwoorden.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de toestand in de Jemenitische provincie Abyan" (nr. 4074)
08 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation dans la province yéménite d'Abyane" (n° 4074)
08.01 Alexandra Colen (VB): De vraag gaat niet over Jemen in het algemeen maar over een specifieke provincie waar volgens berichten op het internet een fundamentalistisch emiraat zou zijn uitgeroepen door Al Qaida, namelijk de provincie Abyan in Jemen.
Weet u via uw diensten of het waar is dat Al Qaida de controle zou hebben verworven over Abyan?
Welke maatregelen kan de internationale gemeenschap in dat geval nemen om te beletten dat de provincie wordt gebruikt als uitvalsbasis voor terreuractiviteiten?
Abyan ligt aan de Golf van Aden, dat nu vooral is gekend voor zijn piraterij. Zou de situatie in de provincie een bedreiging kunnen vormen voor de bestrijding van de piraterij? Welke maatregelen kunnen er in dat geval worden getroffen?
08.02 Minister Steven Vanackere: Het klopt inderdaad dat een aantal dorpen in de Jemenitische provincie Abyan in handen is gevallen van AQAP, Al Qaida in the Arabian Peninsula. Deze organisatie profiteert in Jemen van de groeiende anarchie. De internationale gemeenschap gelooft dat een omvattende en inclusieve aanpak nodig is, waarbij alleen een vreedzame politieke transitie een geloofwaardig antwoord kan bieden op de verzuchtingen van de bevolking en een duurzame terugkeer naar vrede en stabiliteit. Daarom heeft de EU ook steun verleend aan het bemiddelingsinitiatief van de Gulf Cooperation Council in Jemen. Net zoals mevrouw Ashton verheug ik mij dat de Jemenitische oppositie recent haar goedkeuring heeft gegeven aan het door de GCC uitgewerkte akkoord. Dat akkoord omvat ook de vorming van een nationale eenheidsregering en het opstappen van huidig president Ali Abdullah Saleh.
Indien een vreedzame transitie in Jemen
slaagt, dan vermindert een groot deel van de gevaarlijke radicalisering alsmede
het gevaar van Al Qaida in the Arabian Peninsula. De invloed van
Al Qaida in de moslimwereld is al sterk afgenomen en de Arabische Lente
heeft aangetoond dat de steun voor democratisering bij de Arabische bevolkingen veel groter is.
In de Golf van Aden werd onder impuls van de Europese antipiraterijoperatie EU NAVFOR de International Recognised Transit Corridor ingesteld. In die corridor verzekert EU NAVFOR gegroepeerde transits van schepen in samenwerking met onder andere de NAVO-operatie Ocean Shield en Coalition Task Force 151.
Tegelijk organiseren marineschepen van een aantal andere landen escortes voor kwetsbare schepen doorheen de Golf van Aden.
Al deze inspanningen maken dat het aantal pogingen tot piraterij in de Golf van Aden gevoelig is afgenomen en dat het aantal kapingen er sterk is gedaald.
De Somalische piraten hebben hun actieterrein trouwens gedeeltelijk verlegd naar het Somalische bekken en de Indische Oceaan.
De piraterijbestrijding in de Golf van Aden speelt zich voornamelijk af op zee en mag eigenlijk een succesverhaal worden genoemd. Zo lijkt de situatie in de provincie Abyan momenteel geen onmiddellijke bedreiging te vormen voor de piraterijbestrijding in de Golf van Aden. Niettemin blijft waakzaamheid geboden, aangezien de Somalische piraten belang hebben bij het exploiteren van regionale politieke instabiliteit.
08.03 Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u hebt gelijk dat de hele regio momenteel in totale verwarring verkeert. Dat is een situatie waarvan groeperingen als Al Qaida gebruik kunnen maken.
Men zegt dat de invloed van Al Qaida aan het afnemen is, maar het is een terroristische organisatie. Om invloed te hebben, behoeft men geen grote invloed te hebben. Ik hoor mensen dat nog zeggen. U weet dat ik in Ierland ben opgegroeid. De IRA was ook een terroristische organisatie, een minderheid, maar die heeft jarenlang Groot-Brittannië in zijn greep gehouden ondanks het feit dat er geen enkele steun van de Ierse bevolking zelf was.
Ik zou voorzichtig zijn met Al Qaida en andere fundamentalistische groeperingen. Ik ben het met u eens dat men waakzaam moet blijven.
Hopelijk leidt een eventuele stabilisatie en democratisering van het land tot een vermindering van de invloed van dergelijke groeperingen. Ondertussen heeft een groep dorpen al een soort van emiraat uitgeroepen. Ik denk dat wij dit ook in Libië in de gaten moeten houden. Dat behoort ook tot het cultuurpatroon daar. Wij mogen niet eindigen met groepen van emiraten en kalifaten in plaats van democratische landen, waar totaal verschillende groepen aan de macht zijn in de verschillende districten en regio’s.
L'incident est clos.
- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het lot van bloggers in de Verenigde Arabische Emiraten" (nr. 4110)
- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het lot van bloggers in Egypte" (nr. 4111)
- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de mensenrechtensituatie in Bahrein" (nr. 4112)
- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le sort de blogueurs dans les Émirats arabes unis" (n° 4110)
- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le sort de blogueurs en Égypte" (n° 4111)
- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation des droits de l'homme à Bahreïn" (n° 4112)
09.01 Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, ik meen dat de vragen gegroepeerd werden, omdat ze allemaal over hetzelfde thema gaan. De eerste vraag gaat over de Verenigde Arabische Emiraten. Daar wordt steeds strenger opgetreden tegen bloggers. Bloggers zijn natuurlijk de nieuwe, wat ongrijpbare journalisten ter plekke, die nieuws, foto’s en verslagen de wereld in kunnen sturen, totaal ongecontroleerd door de regimes, in tegenstelling tot de klassieke pers, die onder andere gecentraliseerd is, vergunningen krijgt en van wie men dus een idee heeft wie ze zijn en waarmee ze bezig zijn. In de Verenigde Arabische Emiraten ziet men dat niet zo graag en treedt men steeds strenger op. Onlangs zouden daar volgens Reuters een aantal bloggers gearresteerd zijn, een zekere Ahmad Mansoor, Fahad Salem al-Shehhi en Nasser bin Ghaith. Mijnheer de minister, weet u iets meer over het lot van die personen en eventueel anderen die samenwerken met Hewar, een online forum dat geblokkeerd werd door de autoriteiten in de Verenigde Arabische Emiraten. Zij werkten samen met anderen aan een online forum dat ondertussen door de autoriteiten in de Verenigde Arabische Emiraten geblokkeerd is, omdat op het forum ook wordt opgeroepen – het ligt in de lijn van de zaken – tot democratische hervormingen. Weet u of de gevangenen het risico lopen op foltering tijdens hun detentie?
Welke maatregelen neemt België, in bilateraal, Europees of VN-verband om het respect voor de mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting in de Verenigde Arabische Emiraten te bevorderen?
Ook in Egypte wordt het medium door vooral jonge mensen gebruikt. Daar is blogger Mike Nabil veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf voor belediging van de strijdkrachten en het verspreiden van valse informatie. Dat zijn de aantijgingen waarvoor hij veroordeeld is, op basis van wat hij in zijn blog schreef.
Mijnheer de minister, is u iets meer bekend over het lot van Mike Nabil? Klopt het dat zijn veroordeling nog moet worden bekrachtigd? Welke maatregelen neemt België, alleen, in bilateraal verband of samen met de Europese Unie of de Verenigde Naties om het respect voor vrijheid van meningsuiting en de mensenrechten in Egypte te bevorderen?
In Bahrein is het ook onrustig. Ook daar is er het nodige geweld geweest. De mensenrechtenorganisaties zijn bezorgd over de situatie van honderden Bahreinse dissidenten in gevangenschap. Er zijn geruchten dat sommigen, waaronder blogger Zakariya Rashid Hassan al-Ashiri, in gevangenschap om het leven kwamen. Human Rights Watch schrijft dat hij in gevangenschap om het leven gekomen zou zijn. Weet u meer over de situatie van de gevangen Bahreinse dissidenten en welke maatregelen worden er ondernomen om protest aan te tekenen tegen de houding van de autoriteiten?
09.02 Minister Steven Vanackere: Mevrouw Colen, de drie door u genoemde bloggers uit de Verenigde Arabische Emiraten werden samen met nog twee andere bloggers gearresteerd, omdat zij de koninklijke familie zouden beledigd hebben en een bedreiging zouden vormen voor de nationale veiligheid. Momenteel is het onduidelijk of ze nog steeds in detentie zitten. Het gebeurt dat websites met een controversiële inhoud in de Verenigde Arabische Emiraten worden geblokkeerd. Er bestaan dan echter nog steeds technische mogelijkheden om toegang te krijgen. Volgens de beschikbare informatie is foltering geen gangbare praktijk in de Verenigde Arabische Emiraten.
De Egyptische blogger Maikel Nabil werd inderdaad veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, omdat hij in zijn blog kritiek had geuit op de militaire strijdkrachten in Egypte. De Hoge Raad van de Strijdkrachten heeft nadien verklaard dat alle veroordelingen in de periode van de revolutie door de militaire rechtbanken nog dienen bekrachtigd te worden. Binnen een periode van 60 dagen kunnen die veroordelingen ofwel bekrachtigd, ofwel herzien of verworpen worden.
De Bahreinse blogger Zakariya al-Ashiri is in gevangenschap overleden. Volgens de autoriteiten van Bahrein overleed de man aan sikkelcelanemie, een bloedziekte. Zijn familie bevestigt dat hij die ziekte had, maar verklaart dat de man overleden zou zijn ten gevolge van het gevangenisregime, waarbij hij gefolterd zou zijn geweest.
In het kader van het actieve mensenrechtenbeleid van de EU en dat van België volgen de betrokken Belgische ambassades de toestand van de mensenrechten in de drie landen van nabij op. Ook in het licht van de ontwikkelingen in het Midden-Oosten wordt daarbij bijzondere aandacht besteed aan de vrijheid van meningsuiting en de situatie van mensenrechtenverdedigers, inclusief de door u vermelde individuele gevallen. De opvolging gebeurt in nauw overleg in de EU.
Als bewijs dat de EU groot belang hecht aan de vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van de moderne communicatiekanalen zoals het internet, verwees de EU tijdens de zestiende sessie van de Mensenrechtenraad in maart expliciet naar de vrijheid van meningsuiting en de nieuwe informatietechnologieën in de ontwikkelingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Tijdens dezelfde sessie heeft België steun verleend aan de verlenging van het mandaat van de speciale rapporteur voor de vrijheid van meningsuiting.
09.03 Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, ik dring erop aan om de zaken te blijven opvolgen. Met het optreden tegen de bloggers maakt of kraakt men de vrije meningsuiting in die landen. Als men hun die vrijheid niet geeft, dan is de situatie dezelfde als vroeger. Ik ben blij dat u mijn bezorgdheid deelt. Ik zal de situatie verder opvolgen, in de eerste plaats in Egypte. Het kan niet dat de ene dictator vertrekt en dat nadien het tussentijdse militaire regime op dezelfde willekeurige en intolerante wijze begint op te treden tegenover de burgers die kritiek op hen hebben.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Daphné Dumery aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, over "de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie" (nr. 4113)
10 Question de Mme Daphné Dumery au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes, sur "l'adhésion de la Croatie à l'Union européenne" (n° 4113)
10.01 Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie.
De onderhandelingen ter zake zijn al een hele tijd bezig, met name sinds 2004. Zij werden in oktober 2009 heropgestart.
Er waren een aantal belangrijke knelpunten die de snelle toetreding in de weg stonden, waaronder het terugkeerbeleid voor vreemdelingen, de rechten van minderheden en de corruptie.
In november 2010 bleek dat Kroatië, volgens wat wij uit het voortgangsrapport van de Europese Commissie mochten vernemen, vooruitgang boekte. Op 2 maart 2011 stelde de Europese Commissie echter dat Kroatië nog steeds tekortschiet. Het betreft de hervormingen van het juridische systeem in Kroatië evenals de strijd tegen corruptie en de georganiseerde misdaad.
Ook de gemengde reacties op de veroordeling van generaal Gotovina, die wij van de Kroatische regering hebben gehoord, zijn opmerkelijk en staan nog steeds in ons geheugen gegrift.
Mijnheer de minister, daarom heb ik de hiernavolgende vragen voor u.
Wat is de huidige stand van zaken in de onderhandelingen over de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie? Is momenteel al een officiële streefdatum bekend waarop Kroatië zou kunnen toetreden?
Wat zijn de knelpunten waaraan Kroatië op dit moment niet voldoet om te kunnen toetreden? Ziet u daarin verbetering op korte termijn?
Wat is het standpunt van de regering inzake de veroordeling van generaal Gotovina? Ondergraaft de Kroatische regering haar kansen op toetreding, door openlijk uitspraken te doen tegen de veroordeling van generaal Gotovina door het Joegoslaviëtribunaal?
10.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Dumery, u weet dat met betrekking tot Kroatië de toetredingsonderhandelingen geopend zijn voor 33 hoofdstukken en dat zij voor 30 hoofdstukken ook voorlopig afgesloten zijn.
In de conclusies van december vorig jaar, die de Raad Algemene Zaken heeft genomen tijdens een vergadering die ik nog heb voorgezeten, werd herhaald dat de toetredingsonderhandelingen met Kroatië in een finaal stadium zijn terechtgekomen, maar dat er niet zoiets bestaat als een datum van toetreding of beëindiging van de onderhandelingen. U weet dat wij wat dat betreft de collega’s hebben kunnen overtuigen van het Belgische standpunt, namelijk dat het onderhandelingsproces merit based en niet calender based moet zijn. Dat proces moet met andere woorden gebaseerd zijn op de verdiensten en vooruitgang van de kandidaat-lidstaat en niet op een of andere deadline of datum.
De hoofdstukken waarover wij nog spreken, kent u. Hoofdstuk 8 gaat over het concurrentievermogen, met inbegrip van de moeilijke problematiek van de scheepswerven die vandaag nog in publiek bezit zijn en waarvoor een zware sociale hervorming nodig is. Hoofdstuk 23 heeft betrekking op justitie en fundamentele rechten, de strijd tegen corruptie en de georganiseerde misdaad, de bescherming van minderheden en samenwerking met het ICTY. Dat hoofdstuk geniet uiteraard bijzondere belangstelling. Dan is er ook nog hoofdstuk 13 rond visserij en hoofdstuk 33 rond financiële en budgettaire bepalingen.
Op 2 maart 2011 heeft de Europese Commissie de resterende pijnpunten geïdentificeerd voor het gevoelige hoofdstuk 23. Het is niet zo dat de Commissie heeft gezegd dat er achteruitgang is. Zij heeft gewoon in het proces dat aan de gang is laten weten van welke zaken Kroatië nog werk moet maken. De bal ligt dus duidelijk in het kamp van de Kroatische regering.
Ik heb ondertussen ook kennisgenomen van de vonnissen van het Joegoslaviëtribunaal over de drie Kroatische generaals, Gotovina, Markac en Cermak, en overeenkomstig ons respect voor de onafhankelijke werking van het gerecht hoeven wij daarover geen standpunt in te nemen. In lijn met onze verbintenis voor de strijd tegen de straffeloosheid en de steun voor de rol van het tribunaal in de context van de verzoening in de Balkan, heeft België wel bedongen dat de samenwerking met het tribunaal een van de voorwaarden is voor de sluiting van hoofdstuk 23.
Ongeacht de meningen die geuit worden over de verdicten, begrijp ik van recente contacten van mijn medewerkers met Kroatische vertegenwoordigers dat de verklaringen van de regering van mevrouw Kosor in geen geval de vereiste samenwerking met het tribunaal betwistten. Het is met andere woorden denkbaar dat een regering een politieke mening ventileert over een uitspraak. Daar doe ik niet aan mee, want een uitspraak van een rechterlijke instantie is iets wat men in de politiek moet erkennen. Ik heb wel begrepen dat de verklaringen van politieke aard met betrekking tot die uitspraak in geen geval de samenwerking met het tribunaal zouden hypothekeren.
10.03 Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Het doet mij eigenlijk wel plezier om te horen dat er niet wordt gewerkt met een streefdatum, maar dat men kijkt naar de topics die van belang zijn. U hebt ze opgenoemd.
Ik vind het een correcte houding om de onafhankelijkheid van het gerecht te laten voor wat het is en daarover als regeringsleider geen uitspraken te doen. Ik vind het bijzonder jammer dat zij dit hebben gedaan. Dit bewijst dat er wel degelijk nog werk aan de winkel is wat hoofdstuk 23 betreft.
10.04 Minister Steven Vanackere: Gelet op de belangstelling die België altijd heeft gehad voor het samenwerken met dat internationaal tribunaal, kan ik zeggen dat de uitspraak van het tribunaal mij bijzonder dienstig is geweest om in Servië aan te geven dat het tribunaal wel degelijk een onafhankelijke instelling is. Bepaalde suggesties in andere landen, die het gevoel wekken dat dit tribunaal tegen de Serviërs gericht is, krijgen een zeer goed tegenargument wanneer men vaststelt dat ook misdaden van Kroatische leiders worden vervolgd.
Voorzitter: Christian Brotcorne.
Président: Christian Brotcorne.
Ik denk dat het voor een land als België belangrijk is – niet omdat Serge Brammertz een landgenoot is, maar omdat wij gehecht zijn aan het werk van dat tribunaal – dat wij blijven hameren op de noodzaak voor de politiek om te respecteren dat dit een onafhankelijke rechtsgang is waarop men eigenlijk geen politieke commentaar hoeft te geven.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de NAVO-meeting van 14 en 15 april in Berlijn" (nr. 4235)
11 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la conférence de l'OTAN des 14 et 15 avril à Berlin" (n° 4235)
11.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 14 en 15 april vergaderde u met uw collega-ministers van Buitenlandse Zaken in Berlijn.
Graag had ik van u vernomen of de implementatie van het in november 2010 goedgekeurd strategisch concept besproken is. Bij de goedkeuring daarvan werd immers nog een aantal cruciale vragen over de verdere uitwerking van het nucleair beleid van de NAVO opengelaten.
Mijnheer de minister, is dat besproken? Zijn er eventueel verdere afspraken gemaakt daaromtrent?
In de slotverklaring van de NAVO van november 2010 wordt verwezen naar de noodzaak om een evaluatie, een zogenaamde comprehensive review van het nucleaire beleid, NATO’s overall posture, uit te werken.
Mijnheer de minister, is dat ter sprake gekomen op de vergadering in Berlijn? Zo ja, welke elementen of afspraken kwamen daarbij naar voren?
Tot slot, hebt u zicht op een verdere timing en invulling van de comprehensive review?
Welk standpunt zal ons land ter zake naar voren schuiven? Heeft er daaromtrent overleg met andere NAVO-lidstaten plaatsgevonden?
11.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, op de NAVO-top in Berlijn op 14 en 15 april werd inderdaad over de implementatie van het in Lissabon goedgekeurd strategisch concept gesproken. Er is onder meer een vooruitgangsrapport goedgekeurd over het werkplan voor de Deterrence and Defence Posture Review. In Berlijn circuleerde in dat verband een zogenaamde non-paper met voorstellen tot een verhoogde transparantie en vertrouwenwekkende maatregelen inzake tactische nucleaire wapens in Europa. Het is een oorspronkelijk initiatief van Polen en Noorwegen geweest, maar het is uiteindelijk gezamenlijk door tal van landen, waaronder ook België, aan de NAVO-secretaris-generaal bezorgd. Voor uw informatie: de ondertekenaars waren Nederland, Duitsland, Tsjechië, Hongarije, IJsland Luxemburg, Slovenië en ons land. Die non-paper wordt nu verder besproken onder NAVO-bondgenoten.
Het onderwerp is ook ter sprake gekomen tijdens het diner van de ministers van Buitenlandse Zaken van de NAVO op 14 april. In mijn uiteenzetting heb ik daar benadrukt dat België in dezen de NAVO-solidariteit vooropstelt en elke unilaterale actie ter zake afwijst. Het is duidelijk dat de NAVO ook een nucleaire alliantie zal blijven zolang er in deze wereld een nucleaire dreiging bestaat, hetgeen niet verhindert dat de NAVO zich moet aanpassen aan de veiligheidsomgeving en dat alle fresh thinking ter zake welgekomen is. Ik verwijs in dat verband ook naar de brief die wij samen met vier andere collega’s hebben gestuurd in het licht van de tactische nucleaire capaciteit.
Het al geciteerde non-paper inzake transparantie en vertrouwenwekkende maatregelen past dan ook in die context. Ik heb ook de Verenigde Staten en Rusland aangemoedigd verdere stappen te zetten, to go beyond, na de adoptie van het nieuwe START-verdrag.
Ten slotte, een vooruitgangsrapport over de Deterrence and Defence Posture Review zal worden voorgelegd aan de ministers van Defensie op hun volgende bijeenkomst, die plaatsvindt in oktober 2011.
11.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb een resolutie waarvoor ik een van de komende dagen de agendering zal vragen. Ik hoop dat het mogelijk zal zijn dat, met betrekking tot deze problematiek, het Parlement en de regering tot een gemeenschappelijk standpunt kunnen komen zodat de minister van Defensie – wie hij ook moge zijn in oktober van dit jaar – gewapend met de steun van het Parlement aan die vergadering kan deelnemen.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de verhindering van een vreedzame mars in Burundi" (nr. 4236)
12 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "une manifestation pacifique entravée au Burundi" (n° 4236)
12.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 8 april jongstleden verstoorden Burundese veiligheidsdiensten een vreedzame mars georganiseerd door het Observatoire pour la protection des défenseurs des droits de l'homme. Deze mars wilde precies twee jaar na de moord op Ernest Manirumva, gewezen vicevoorzitter van het Observatoire de la lutte contre la corruption et les malversations économiques, licht werpen op deze zaak die tot op heden, twee jaar na datum, nog steeds niet opgeklaard is. Niet alleen verhinderden de ordediensten de mars door spandoeken en naamborden van de betogers af te nemen, zij pakten tegelijkertijd ook sommige frontmannen van de mars hardhandig aan.
Gabriel Rufyiri, voorzitter van OLUCOME, en Claver Irambona, lid van OLUCOME, werden zonder enige klacht tijdelijk gearresteerd. Een ander vooraanstaand lid, Pacifique Nininahazwe, gedelegeerd bestuurder van het Forum pour le Renforcement de la Société Civile, werd gefouilleerd zonder dat enige klacht tegen hem werd ingediend.
Terecht vrezen de organisaties en hun leden dat hun fysieke en psychologische integriteit in Burundi gevaar loopt. Daarom had ik graag een antwoord gekregen op volgende vragen.
Bent u, alsook uw diplomatiek personeel te Burundi, op de hoogte van dit onaangename voorval?
Hoe reageren u en uw vertegenwoordigers ter plaatse tegenover dit optreden?
Hebt u hieromtrent contact gehad met uw Burundese ambtsgenoot?
12.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, onze ambassade heeft dit voorval van nabij gevolgd en heeft mij daarover ingelicht. Een medewerker van de ambassade was aanwezig op de kleinschalige manifestatie die toch heeft kunnen plaatsvinden. De vrije meningsuiting en het recht om op vreedzame wijze te kunnen betogen zijn onontbeerlijk in een democratische rechtstaat. Ik ben dan ook teleurgesteld over het feit dat de Burundese autoriteiten het nodig hebben gevonden om deze manifestatie te verbieden.
De deelnemers aan de manifestatie wilden de trage vooruitgang aanklagen in het proces tegen de vermoedelijke daders van de moord op mensenrechtenactivist Manirumva. Het lijkt mij een aan te moedigen daad van goede burgerzin en het is dan ook moeilijk te begrijpen dat naar aanleiding van deze manifestatie leden van de civiele maatschappij werden opgesloten.
Onze ambassade te Bujumbura heeft onze teleurstelling over dit voorval aangekaart bij de Burundese minister van Binnenlandse Zaken en bij de adviseur van de president. Ikzelf had recent in Brussel een onderhoud met de tweede vicepresident van Burundi, Gervais Rufyikiri, en heb tijdens dat gesprek de nadruk gelegd op het belang van respect voor de beginselen van de rechtstaat. Ik heb hem ook duidelijk gemaakt dat ons land een versterking van de dialoog tussen de regering en de civiele maatschappij in Burundi wenst te ondersteunen.
Tijdens mijn komend bezoek aan Burundi, begin juni, zal ik gelijkaardige boodschappen overbrengen aan mijn gesprekspartners.
Ik mag u misschien ook kennis geven van het feit dat ik Gabriel Rufyiri persoonlijk ontmoet heb en hem toegezegd heb dat wanneer ik in juni in zijn land ben, een onderdeel van mijn boodschap zeker betrekking zal hebben op het respect voor de mensenrechten en het toelaten van dit soort manifestaties in Burundi.
12.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb, samen met een aantal collega’s, vorig jaar als verkiezingswaarnemer gefungeerd. Wij zijn allen met de conclusie teruggekomen dat, door de afwezigheid van oppositiepartijen, helaas alleen organisaties zoals die ik net heb opgesomd een dam kunnen opwerpen tegen eventuele tendensen die binnen de huidige regeringsmeerderheid naar boven zouden komen, wat het gebrek aan respect voor de mensenrechten betreft. Ik apprecieer ten zeerste dat u blijk geeft van het zeer attent volgen van de ontwikkelingen op dat vlak in Burundi. Ik kan u vanuit de Kamer alleen maar steunen in die opstelling.
Het incident is gesloten.
- M. David Clarinval au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'attaque meurtrière du 8 avril au camp d'Ashraf" (n° 4276)
- M. Patrick Moriau au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'attaque du camp d'Ashraf" (n° 4342)
- M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'attaque de troupes irakiennes contre l'opposition iranienne ayant trouvé refuge à Ashraf" (n° 4353)
- de heer David Clarinval aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de moorddadige aanval van 8 april op het vluchtelingenkamp Ashraf" (nr. 4276)
- de heer Patrick Moriau aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de aanval op het vluchtelingenkamp Ashraf" (nr. 4342)
- de heer Bert Schoofs aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de aanval van Iraakse troepen op het toevluchtsoord van de Iraanse oppositie in Ashraf" (nr. 4353)
13.01 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de voorzitter, ik ben blijkbaar de enige die zijn vraag ter zake stelt.
Mijnheer de minister, op 2 april laatstleden vielen naar verluidt Irakese troepen het Iranese vluchtelingenkamp Ashraf met pantservoertuigen binnen. Tijdens deze inval werd het vuur geopend op de bewoners. Er zouden dertig dodelijke slachtoffers en meer dan honderdvijftig gewonden, waaronder enkele heel zwaargewonden, te betreuren zijn.
Deze feiten werden door de NCRI of National Council of Resistance of Iran onthuld en aangeklaagd.
Ashraf heeft een bepaalde, speciale betekenis en positie. Daarom verwondert het mij dat er weinig respons is op de feiten die zijn gebeurd of zouden zijn gebeurd.
Dat is trouwens mijn eerste vraag. Klopt de berichtgeving van de National Council of Resistance of Iran? Zoniet, mijnheer de minister, over welke versie van de feiten beschikt u?
Werd door de inwoners van Ashraf gewapend verzet geboden?
Wat is de houding van de federale regering tegenover de gebeurtenissen in Ashraf, indien zij zouden zijn gebeurd op de manier waarop de NCRI ze voorstelt?
Welke initiatieven wenst de regering op internationaal niveau te ondernemen, om een dergelijk bloedbad in de toekomst te voorkomen?
Wenst de regering de vraag van de NCRI te steunen, met name om de Verenigde Staten ertoe te bewegen permanente hulp en bescherming aan Ashraf en zijn bewoners te bieden?
13.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, ik ben al verschillende keren over het onderwerp ondervraagd. De meest recente keer was op 25 maart 2011. Ik geloof dat ik toen op een vraag van de heer Tuybens heb geantwoord. Ik durf dan ook deels naar mijn vroegere antwoorden te verwijzen, wat de status van het kamp Ashraf betreft.
Voorzitter: Dirk Van der Maelen.
Président: Dirk Van
der Maelen.
De evenementen zijn op dit eigenste ogenblik nog niet volledig gekend. Na ondervraging door mijn administratie heeft de VN-missie in Irak echter bevestigd dat tijdens de raid van de Irakese veiligheidsdienst op het kamp vierendertig doden zijn gevallen.
De Irakese overheid heeft zelf aangekondigd dat een onderzoek zal worden gevoerd naar de omstandigheden van de evenementen die zich op 8 april 2011 hebben voltrokken.
Ook de missie van de Verenigde Naties, UNAMI, heeft op 13 april 2011 een bezoek aan het kamp kunnen brengen. De UNAMI-missie heeft haar tevredenheid geuit over het feit dat door de autoriteiten in Irak een onderzoekscommissie zou worden opgericht.
Het is duidelijk dat het voor België en trouwens ook voor de Verenigde Naties ter zake cruciaal is dat de onderzoekscommissie in kwestie transparant en onafhankelijk zou kunnen werken. Onze ambassadeur in Amman, die voor de opvolging in Irak verantwoordelijk is, volgt de situatie van heel dichtbij.
Ik heb hierover al eerder informatie kunnen geven, maar op dit moment heb ik daar niets aan toe te voegen. Alle andere informatie werd al gegeven in antwoord op eerder gestelde parlementaire vragen.
13.03 Bert Schoofs (VB): Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Ik zal die andere antwoorden inkijken. Ik hoop dat men de mensenrechten ook voor de inwoners van Ashraf onverkort zal blijven handhaven. Al ligt het ver van hier, ook daar moeten mensen kunnen genieten van fundamentele rechten en vrijheden die wij voor onszelf proberen te onderhouden.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le Sri Lanka" (n° 4310)
14 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "Sri Lanka" (nr. 4310)
14.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, la fin de la guerre civile, entre septembre 2008 et mai 2009 au Sri Lanka, a été particulièrement violente. Les experts des Nations Unies ont d'ailleurs publié, le 25 avril dernier, un rapport mentionnant que des milliers de personnes avaient été tuées lors de l'offensive finale des forces gouvernementales contre les Tigres tamouls et que cela pourrait s'apparenter à des crimes de guerre et à des crimes contre l'humanité.
Des violations du droit humanitaire ont également été commises par les Tigres tamouls. La lecture de ce rapport est édifiante: bombardement massif contre les civils, bombardement systématique des hôpitaux, des centres de distribution de nourriture, privation d'aide humanitaire pour les civils, y compris l'aide médicale, etc. Les Tamouls ont notamment utilisé les civils comme otages et ont recruté de force certains de ces civils pour combattre. La haute commissaire de l'ONU aux droits de l'homme, Navi Pillay, juge nécessaire une enquête internationale après la publication de ce rapport. Le Sri Lanka s'y est, jusqu'à présent, refusé, alors qu'il est pourtant partie à différents traités qui requièrent d'enquêter sur les allégations de violations du droit international humanitaire et des droits de l'homme, et de poursuivre les responsables.
Le Sri Lanka n'est, par contre, pas partie à la Cour Pénale Internationale (CPI); il est donc peu probable que le Conseil de sécurité demande à la CPI de se saisir de ce dossier car certains membres permanents s'y opposeraient presque inévitablement. La lutte contre l'impunité est pourtant un élément essentiel de tout processus de réconciliation après un conflit. L'attitude du gouvernement sri-lankais, depuis la fin du conflit, comme le mentionne le rapport, est loin de promouvoir cette réconciliation et de promouvoir le principe de rendre des comptes pour les violations du droit humanitaire et des droits de l'homme qui se sont déroulés lors de ce conflit.
Mes questions sont les suivantes, monsieur le vice-premier ministre: la Belgique, présente au Conseil des droits de l'homme compte-t-elle prendre une initiative pour soutenir la demande de la haute commissaire aux droits de l'homme? En cas de refus des autorités sri-lankaises, peut-on envisager des mesures au niveau européen? Si oui, lesquelles?
14.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur Brotcorne, j'ai bien pris connaissance du rapport du panel d'experts du secrétaire général des Nations Unies sur les responsabilités pour les actes commis lors de la phase finale du conflit interne qu'a connu le Sri Lanka. J'ai aussi pris note des recommandations du rapport, notamment la recommandation d'établir un mécanisme international d'enquête tel que vous le mentionnez dans votre question.
Comme la signalé le secrétaire général Ban Ki-moon dans sa déclaration, un tel mécanisme requiert soit l'approbation du pays hôte, soit une décision des États membres des Nations Unies. Dans cette optique, la première priorité me semble être d'encourager les autorités sri-lankaises à coopérer plus étroitement avec les Nations Unies et d'aider à faire toute la lumière sur la dernière phase du conflit. Si cela ne produit pas d'effet, l'option d'agir au sein du Conseil des droits de l'homme des Nations Unies pourrait être envisagée mais ce n'est pas la seule voie envisageable. En tout état de cause, une consultation préalable au sein de l'Union européenne me paraît appropriée. Celle-ci devrait se faire sur base d'un examen approfondi du panel d'experts et de l'impact que celui-ci pourrait avoir.
Je rappelle que ce rapport n’a été rendu public que le 25 avril.
14.03 Christian Brotcorne (cdH): Je remercie M. le ministre pour ses réponses. C’est un nouveau défi, me semble-t-il, qui permettra d’apprécier la capacité d’action commune de l’Union européenne. C’est à ce niveau que doivent porter les efforts.
Het incident is gesloten.
15 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les initiatives prises en matière de lutte contre la piraterie" (n° 4311)
15 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de initiatieven die werden genomen in de strijd tegen piraterij" (nr. 4311)
15.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, la piraterie au large de la Somalie est un fléau international qui empire. On se souviendra notamment de la capture du Pompéi et de son équipage, libéré contre rançon après 72 jours de détention. En 2010, 1 181 marins ont été pris en otages. Huit d'entre eux ont été tués. On n'a jamais atteint un tel chiffre! Il y aurait toujours 649 otages et 35 bâtiments étrangers retenus à ce jour.
Malgré le déploiement d'une force navale européenne (Atalanta) et de l'OTAN (Ocean Shield), et les forces navales d'autres États comme l'Inde ou la Corée du Sud, ce phénomène ne parvient pas à être endigué. Notre pays a participé à plusieurs reprises à l'opération Atalanta et participe encore à ce jour à l'European Union Training Mission en Ouganda.
Le 11 avril, le Conseil de sécurité de l'ONU a adopté à l'unanimité une résolution visant à étudier la possibilité de créer des tribunaux spéciaux somaliens afin de juger les personnes accusées de piraterie au large de la Somalie. Pour ce faire, un soutien international est également nécessaire pour la formation des juges, procureurs, avocats et gardes pénitentiaires. Le coût des initiatives proposées est évalué à 25 millions de dollars sur trois ans, ce qui est relativement modeste au regard du coût estimé de la piraterie, estimé à 7 milliards de dollars par an. L'absence de poursuite des pirates arrêtés est une des raisons de l'accroissement de cette activité très lucrative – on n'arrête pas de le répéter. Mais il y a aussi des causes profondes. Je pense à l'absence d'État en Somalie, laquelle est dirigée par un gouvernement fédéral de transition qui ne contrôle que quelques quartiers de Mogadiscio. Même l'Union africaine ne croit pas à la capacité de celui-ci à stabiliser le pays.
Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes. La Belgique compte-t-elle apporter un soutien à l'initiative lancée par l'ONU en vue de la création de tribunaux spécialisés contre la piraterie? Si oui, sous quelle forme? Une réflexion a-t-elle été entamée au sein de l'Union européenne quant au soutien à apporter au gouvernement fédéral de transition somalien? Pour s'attaquer aux causes profondes de la piraterie, liée notamment à l'absence d'État et de développement, des initiatives belges ou européennes ont-elles été prises, au-delà de l'EUTM? Je vous remercie.
15.02 Steven Vanackere, ministre: La Belgique a versé 100 000 euros au Fonds fiduciaire des Nations Unies pour soutenir des initiatives contre la piraterie au large des côtes de la Somalie. La Belgique étudiera avec soin le rapport du secrétaire général des Nations Unies en réponse à la requête contenue dans la résolution 1976 prise cette année par le Conseil de sécurité au sujet des modalités des poursuites judiciaires en Somaliland et en Puntland à l'encontre des pirates appréhendés. Ce rapport est attendu pour le mois de juin.
Le cas échéant, la Belgique étudiera l'opportunité et la possibilité d'une contribution supplémentaire au Fonds fiduciaire pour soutenir des initiatives contre la piraterie au large des côtes somaliennes ainsi que d'autres actions en réponse aux propositions développées dans le rapport en question.
Au sein de l’Union européenne, une réflexion est en cours quant au soutien au gouvernement fédéral de transition, le soi-disant GFT. Ce thème figurait d’ailleurs à l’ordre du jour du Conseil Affaires étrangères du 21 mars dernier.
Outre l’opération de formation militaire EU Training Mission, plusieurs pistes existent pour s’attaquer aux causes profondes de la piraterie. Souvent, pour lutter contre la criminalité maritime, il convient d’agir sur terre! Une coopération accrue avec les partenaires régionaux et internationaux est requise afin d’encourager le GFT à mettre en œuvre les réformes nécessaires, comme l’adoption d’une nouvelle constitution, le renforcement de l’État de droit, un soutien aux administrations sur place qui visent à améliorer les moyens de subsistance, les perspectives économiques et la fourniture de services de base, et la poursuite de l’aide humanitaire aux populations les plus vulnérables.
Néanmoins, force est de constater que l’insécurité qui prévaut dans le sud et le centre de la Somalie tend à compliquer la mise en œuvre de ces initiatives.
15.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse qui me paraît déjà relativement complète. Cependant, je crois que nous pourrons encore utilement la compléter en juin 2011. C’est à cette date que sera déposé le rapport de l’ONU. Nous pourrons en reparler à ce moment.
Het incident is gesloten.
16 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les éventuelles conséquences de la réconciliation du Fatah et du Hamas" (n° 4312)
16 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de eventuele gevolgen van de verzoening van Fatah en Hamas" (nr. 4312)
16.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, il s'agit d'un accord intéressant intervenu entre le Fatah et le Hamas, avec l'organisation d'élections présidentielles législatives dans l'année. Même si on ne connaît pas encore le contenu exact de cet accord, nous devons pouvoir nous en réjouir.
Certaines institutions internationales, dont le FMI et la Banque mondiale, acceptent de considérer que l'Autorité palestinienne est apte à pouvoir gérer un jour un État indépendant en Cisjordanie et dans la bande de Gaza.
Dans le même temps, le processus de paix est complètement bloqué depuis septembre 2010. On sait que l'Autorité palestinienne cherche à obtenir une reconnaissance de l'État de Palestine. Elle envisage d'ailleurs une action en ce sens lors de la réunion de l'Assemblée générale des Nations Unies qui aura lieu en septembre 2011.
Vous avez rappelé tout à l'heure que l'Union européenne s'en tient à sa position adoptée en décembre 2009. On peut néanmoins se demander si, au vu de l'évolution de la situation – réconciliation palestinienne, blocage du processus de paix, les États-Unis bientôt en campagne électorale, la mort de Ben Laden et une volonté, dans le chef des États-Unis, d'aboutir à des accords sur le conflit israélo-palestinien –, tout cela peut être annonciateur de temps meilleurs.
Monsieur le ministre, cette réconciliation palestinienne aura-t-elle une influence sur la position belge et européenne vis-à-vis de l'Autorité palestinienne? Aura-t-elle une influence sur la position de la Belgique et de l'Union européenne au sujet d'une éventuelle reconnaissance de l'État de Palestine? J'ai entendu ce que vous avez dit tout à l'heure. Au regard de quels critères se positionnera la Belgique quant à la reconnaissance d'un État palestinien?
L'Union européenne ne devrait-elle pas mettre à profit la dynamique existante actuellement dans le monde arabe, en sachant le point de tension que représente le conflit israélo-palestinien dans le discours de nombreux pays arabes, pour lancer une initiative, notamment dans le cadre de sa réflexion sur sa politique de voisinage envers les pays du sud de la Méditerranée?
16.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur Brotcorne, la Belgique et ses partenaires européens soutiennent déjà depuis plusieurs années les efforts de l'Égypte en faveur d'une réconciliation intra-palestinienne qui réunisse la bande de Gaza avec le reste des territoires occupés sous l'autorité de Mahmoud Abbas, à la fois président de l'OLP et de l'Autorité palestinienne. Le fait de conclure un accord de paix en excluant un million et demi de Palestiniens de son application est difficilement imaginable. Une telle réconciliation ne peut qu'accroître le caractère durable d'un accord de paix israélo-palestinien et donc bénéficier à tous ceux qui attendent la paix depuis si longtemps, qu'ils soient Israéliens ou Palestiniens.
Au fil des années, l'Union européenne s'est affirmée comme un partenaire incontournable de l'Autorité palestinienne, notamment dans les efforts de son premier ministre Fayad, pour jeter les fondations institutionnelles, économiques et sécuritaires du futur État palestinien.
Vu les zones d'ombre qui persistent sur la mise en oeuvre de l'accord de réconciliation, il est prématuré d'évaluer l'impact de cet accord sur les relations de l'Union européenne avec un nouveau gouvernement de l'Autorité palestinienne. Vu l'importance de cette question, la Belgique a toutefois demandé à l'Union européenne de mener un débat de fond qui a débuté cette semaine. Dans ce cadre, il faudra juger un éventuel futur gouvernement palestinien avant tout sur ses actes et sur son travail concret dans la recherche de la paix.
Sur le plan des principes, on peut rappeler que l'usage international est de reconnaître des États et non pas des gouvernements. Avec ses partenaires européens, la Belgique s'est engagée de longue date pour l'accession du peuple palestinien au droit d'autodétermination. La position de l'Union européenne sur la reconnaissance d'un futur État telle que répétée en décembre dernier reste par ailleurs à ce jour sa disponibilité à reconnaître le futur État de Palestine issu d'un accord de paix avec Israël qui réalise la solution prévoyant deux États comme meilleurs garantie d'un modèle de paix durable.
Toutefois, nous ne pouvons rester inactifs face aux annonces d'initiatives unilatérales des uns et des autres et j'ai demandé en avril à Cathy Ashton de préparer une discussion approfondie sur le positionnement de l'Union européenne, comme nous venons de le rappeler dans notre discussion sur le budget. Au sujet du contexte des mouvements de démocratisation dans le monde arabe, je partage le sentiment de plusieurs de mes collègues européens selon lequel ces développements rendent encore plus urgente une sortie de l'impasse dans les négociations israélo-palestiniennes.
16.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le vice-premier ministre, je vous remercie pour une réponse qui reste prudente et qui est le reflet d'une position diplomatique qu'il faudra faire évoluer relativement vite. Aujourd'hui, la frilosité n'a peut-être plus de raison d'être. Il me semble que toutes les conditions sont réunies pour une évolution: il faut saisir l'occasion et quand je dis "saisir l'occasion", il s'agit aussi d'examiner les possibilités d'imposer à Israël un accord de paix indispensable et inévitable.
J'ai cru comprendre dans votre réponse que la reconnaissance d'un État palestinien aurait comme préalable un accord de paix avec Israël. Il faudrait se demander si la tendance ne doit pas être inversée et si la reconnaissance de l'État palestinien ne serait pas une manière de faire pression sur Israël pour que la paix puisse aboutir. On a évoqué tout à l'heure une hypothèse qui serait malheureuse et même dramatique pour l'Europe: celle de la reconnaissance individuelle par certains États, pour des raisons qui leur sont propres, alors que l'occasion nous est offerte de marquer le coup et d'obtenir la reconnaissance de l'Autorité palestinienne par l'Union européenne.
Ce sont des étapes que nous devons oser franchir dans des délais relativement courts et en tenant compte des conditions qui semblent aujourd'hui un peu plus favorables qu'hier.
Het incident is gesloten.
17 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le renouvellement du mandat de la MINURSO" (n° 4313)
17 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de verlenging van het mandaat van MINURSO" (nr. 4313)
17.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 27 avril, le Conseil de sécurité de l'ONU a adopté à l'unanimité la résolution 1979 prolongeant pour un an le mandat de la mission de l'ONU au Sahara occidental (MINURSO). On peut se féliciter que, pour la première fois, la situation des droits de l'homme soit mentionnée.
Néanmoins, contrairement à la demande de nombreuses organisations de défense des droits de l'homme, un mécanisme clair de protection des droits de l'homme n'est pas mis en place, comme cela existe pour les autres missions de maintien de la paix.
La Belgique a des liens privilégiés avec le Maroc, qui est d'ailleurs un des pays partenaires de notre coopération au développement. Le rapport sur les droits de l'homme dans les pays partenaires, dans son chapitre sur le Maroc, montre clairement que la situation des droits de l'homme, notamment dans l'approche envers les séparatistes sahraouis, laisse à désirer (torture dans les lieux de détention, atteintes à la liberté d'expression).
Interrogé sur le Sahara occidental en novembre dernier, vous aviez mentionné le suivi fait au niveau européen immédiatement après les incidents survenus à Laayoune en novembre dernier. Malheureusement, lorsque l'occasion s'est présentée de poser un geste concret pour améliorer la protection des droits de l'homme, les États membres du Conseil de sécurité, y compris les membres européens, ne l'ont pas fait.
Un suivi a-t-il était réalisé au niveau belge et/ou européen des événements de novembre dernier au Sahara occidental, au-delà de la condamnation de l'usage de la violence?
La Belgique a-t-elle soulevé la question de l'élargissement du mandat de la MINURSO aux questions de droits de l'homme avec ses partenaires européens, notamment ceux qui siègent actuellement au Conseil de sécurité?
Le processus de négociation est dans l'impasse; l'Union européenne compte-t-elle prendre des initiatives pour le débloquer, au regard par exemple de la nouvelle politique de voisinage qu'elle compte développer à l'égard des pays au sud de la Méditerranée?
17.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, monsieur Brotcorne, au niveau belge, le suivi a été assuré par mes services à Bruxelles et par nos ambassades dans la région. Des contacts réguliers se sont produits aussi bien avec les autorités marocaines qu'avec les représentants du Front Polisario, ainsi qu'avec des associations actives sur la question du Sahara occidental.
Par ce biais, je reste informé de l'évolution de la situation au Sahara occidental.
La question des droits de l'homme étant une des priorités de notre pays en matière de politique étrangère, l'évolution de la situation des droits de l'homme dans cette région est une question que mes services suivent avec attention.
Bien que la Belgique ne fasse pas partie du groupe d'experts ayant discuté de la question du renouvellement du mandat de la MINURSO et n'ait donc pas abordé directement ce sujet à New York, elle a suivi les débats qui ont eu lieu à ce sujet avec intérêt. Dans ce cadre, j'estime que la mention explicite de la question des droits de l'homme contenue dans la résolution 1979 du Conseil de sécurité, adoptée le 27 avril, est une avancée positive.
L'Union européenne n'a pas attendu le Printemps arabe et la révision de la politique européenne de voisinage pour plaider auprès de la partie marocaine pour une amélioration de la situation des droits de l'homme et pour une solution politique juste, durable et mutuellement acceptable qui permettra l'autodétermination du peuple sahraoui sous les auspices des Nations Unies. J'ai d'ailleurs fait passer ce message lors du dernier Conseil d'association du 13 décembre 2010 que je présidais en tant que président tournant.
La Belgique plaide, depuis longtemps, au sein de l'Union européenne, pour que les droits de l'homme et la démocratie soient au centre des relations avec nos partenaires méditerranéens. Je me félicite que le nouveau partenariat que nous souhaitons construire avec les pays de cette région confirme et renforce le nécessaire respect de ces valeurs fondamentales.
Notre pays veillera à ce que le nouveau plan d'action Union européenne-Maroc, actuellement en négociation, concrétise ces nouvelles orientations.
17.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, votre réponse me réjouit.
L'incident est clos.
- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de dood van Osama bin Laden" (nr. 4344)
- de heer Patrick Dewael aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de dood van Osama bin Laden" (nr. 4375)
- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de dood van Osama bin Laden" (nr. 4386)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de dood van Osama bin Laden" (nr. 4405)
- Mme Ingeborg De Meulemeester au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la mort d'Oussama Ben Laden" (n° 4344)
- M. Patrick Dewael au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la mort d'Oussama Ben Laden" (n° 4375)
- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la mort d'Oussama Ben Laden" (n° 4386)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la mort d'Oussama Ben Laden" (n° 4405)
18.01 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op maandag 2 mei raakte bekend dat Osama bin Laden werd gedood in een operatie die werd geleid door de Amerikaanse president Obama, in samenwerking met de Pakistaanse overheid. Na een tien jaar durende zoektocht, sinds de aanslagen in New York, is hiermee de nummer 1 van het terreurnetwerk Al Qaida uitgeschakeld.
In de berichtgeving van de media, en tevens in de publieke verklaringen van diverse internationale regeringsleiders, overheerste optimisme. Ook u feliciteerde president Obama en zijn administratie met de succesvolle operatie en noemde het "een historische stap in de strijd tegen terrorisme".
Toch moeten wij waakzaam blijven. Al Qaida mag dan misschien een leider hebben verloren, de organisatie bestaat nog steeds. Bovendien moeten wij alert blijven voor mogelijke wraakacties van radicale moslims. De Verenigde Staten houden ook rekening met vergeldingsacties tegenover Amerikaanse staatsburgers en ambassades.
Ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, gaat u rekening houden met mogelijke vergeldingsacties en gaat u reisadviezen naar risicogebieden in het Midden-Oosten verscherpen?
Ten tweede, gaat u maatregelen treffen om de veiligheid en de bescherming van Belgische ambassades in die gebieden te garanderen?
Ten derde, denkt u dat er veiligheidsrisico’s bestaan voor onze troepen in Afghanistan? Zo ja, welke veiligheidsmaatregelen zal de Belgische regering in overweging nemen?
Voorzitter: Christian Brotcorne.
Président: Christian Brotcorne.
18.02 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb voor u drie heel concrete vragen over de dood van Osama bin Laden.
Ten eerste, wat is de impact op de Afghanistanpolitiek van de Belgische regering?
Ten tweede, hoe ziet u de onderhandelingen met de taliban of met de gematigde fracties daarvan? Hoe beschouwt u de kans op succes? Wat zijn voor u de voorwaarden om de onderhandelingen tot succes te laten komen?
Ten derde, hoe kijkt u naar de rol van Pakistan, de Pakistaanse regering en de inlichtingendiensten? Het is toch opmerkelijk dat Osama bin Laden blijkbaar jarenlang heeft kunnen verblijven in een toch relatief dichtbevolkt gebied in Pakistan?
18.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, hoe schat u het einde van Osama bin Laden in, wat betreft de gevolgen voor een eventuele versnelde beëindiging van de oorlog in Afghanistan?
Bent u het met mij eens dat, mochten wij op dit punt een signaal kunnen geven aan de moslims en de Arabische samenleving dat wij onze oorlogsinspanning verlagen, dat een sterke steun in de rug zou kunnen zijn van de democratische krachten die nu in de Arabische wereld bezig zijn te proberen meer democratische regimes tot stand te brengen?
18.04 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wil het eerst nog even hebben over de rol van Pakistan in de operatie.
Zoals wij dat vandaag kunnen inschatten, heeft de Amerikaanse overheid de operatie in bijzonder beperkte kring voorbereid en pas na de feiten andere landen, inclusief Pakistan, ingelicht.
De meeste vragen gaan over de gevolgen van de uitschakeling van Bin Laden.
Ik zal het eerst hebben over het niveau van de veiligheidsrisico’s. Het is volgens mij belangrijk te onderstrepen dat men niet de indruk mag wekken dat het risico van terroristische acties vanwege Al Qaida vóór het uitschakelen van Osama bin Laden afwezig zou zijn geweest. Ook toen was het risico nog steeds heel reëel.
Er bestaat natuurlijk een risico dat individuele radicalen zich geroepen zouden voelen om nu tot bepaalde vergeldingsacties over te gaan. U weet dat er een vergadering is doorgegaan van het OCAD, dat de dreigingsanalyse voor ons land voor zijn rekening neemt.
Zoals u weet heeft die, in termen van conclusie, aanleiding gegeven tot het behoud van het dreigingsniveau. Het is duidelijk dat elke nieuwe informatie aanleiding kan geven tot een aanpassing van die positie.
Wat de door ons land ondernomen veiligheidsmaatregelen betreft, bevestig ik u dat de veiligheid van de Belgische ambassades en het personeel ervan uiteraard een constante zorg is en dat er een voortdurende evaluatie wordt gemaakt in samenwerking met de gespecialiseerde diensten, ook op dit eigenste moment.
De veiligheidsmaatregelen in België vallen onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken en de veiligheidsmaatregelen voor onze troepen in Afghanistan vallen onder de bevoegdheid van de minister van Defensie.
Ik heb begrepen dat tal van collega’s morgen in de plenaire vergadering de minister van Defensie en de eerste minister daarover willen ondervragen, allicht redenerend dat de minister van Binnenlandse Zaken de informatie zal bezorgen aan de eerste minister.
De meest moeilijk te beantwoorden vraag is natuurlijk de politieke vraag met betrekking tot de gevolgen voor de aanwezigheid van de Belgische en ook internationale eenheden in Afghanistan en de effecten van een en ander op de discussie tussen president Karzai en sommige facties van de taliban. De eerste vaststelling is dat de Afghaanse president Karzai de dood van Bin Laden heeft toegejuicht en heeft gewezen op het moorddadige gedrag van Al Qaida.
Het is volgens mij ook goed om te onderstrepen dat de afgelopen jaren de band tussen de Afghaanse taliban en Al Qaida sterk was afgezwakt. De dood van Bin Laden zal volgens waarnemers die band nog verder verzwakken. Welke de precieze invloed zal zijn op de lopende onderhandelingen tussen de Afghaanse president Karzai en de taliban, is op dit moment nog moeilijk in te schatten, net als de gevolgen voor de Pakistaanse rol in Afghanistan.
Voor ons land kan ik alleen herhalen dat wij de reconciliatie en de integratie van gematigde taliban steunen. Zoals ik al vele malen heb benadrukt, moet het een oefening onder leiding van de Afghanen zijn.
Specifiek met betrekking tot het mandaat van de lopende ISAF-operatie vragen stellen, is uiteraard legitiem. Moet die strategie worden herbekeken en geëvalueerd? Mijn antwoord is wat lapidair, maar wij moeten die strategie telkens opnieuw evalueren, los van hetgeen een paar nachten geleden is gebeurd. Die evaluatie moet gebeuren in het licht van wat ook in het Parlement telkens opnieuw wordt gezegd, namelijk dat de operatie niet als ambitie heeft om een voortdurende internationale aanwezigheid in Afghanistan tot stand te brengen, maar gebaseerd moet zijn op de wil om de verantwoordelijkheid over de veiligheid en de ontwikkeling van Afghanistan in handen van de Afghanen te leggen.
Of de uitschakeling van Bin Laden daar een doorslaggevende wending aan geeft, durf ik te betwijfelen. Ik durf te denken dat veeleer de beoordeling van het succes van de transition de timing zal beïnvloeden vanaf wanneer de internationale gemeenschap haar engagement ter plaatse kan vervangen door een partnerschap, waarover bijvoorbeeld de secretaris-generaal van de NAVO gesproken heeft. Dat wil zeggen dat wij het land niet in de steek laten, maar wel dat we niet zo talrijk aanwezig blijven, zoals dat vandaag nog het geval is.
Mijn antwoord is mogelijk wat frustrerend, maar ik meen dat de gevolgen voor de ISAF-operatie pas zullen worden geëvalueerd wanneer wij op het terrein zien wat de resultaten zijn ten opzichte van de doelstellingen van de ISAF-operatie. Het is niet wijs het voor te stellen alsof de doelstelling erin bestond Osama bin Laden gevangen te nemen of uit te schakelen. De doelstelling had te maken met het creëren van een omgeving waarin een democratische en stabiele toekomst voor Afghanistan mogelijk is. Wij moeten onze inspanningen blijvend evalueren in dat licht, goed wetend dat het niet de bedoeling kan zijn er zonder einde te blijven.
18.05 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Dank u, mijnheer de minister. Ik had inderdaad een vraag voorbereid voor de eerste minister, morgen in de plenaire vergadering, maar ik mocht die hier ook al stellen. Ik heb ook een vraag aan de minister van Binnenlandse Zaken, maar mij werd gezegd dat ik die niet in de commissie hoefde te stellen, omdat ik ze in de plenaire vergadering naar voren mag brengen.
18.06 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik meen dat de dood van Osama bin Laden toch een aantal kansen biedt. Ik pleit ervoor die kansen te grijpen met de internationale gemeenschap en een aantal pistes te ontwerpen die niet louter militair zijn, maar die toch ook noodzakelijk zijn om tot een oplossing te komen in Afghanistan. Ik denk nu vooral aan onderhandelingen en het opstarten van een politiek proces, alsook een nader onderzoek van de rol van Pakistan. Enkel op die manier kunnen we de omstandigheden creëren waarin we de terugtrekking eindelijk kunnen realiseren.
U zegt dat de onderhandelingen met de gematigde taliban een Afghaanse oefening moeten zijn. Ik ben er wel van overtuigd dat de VN een en ander moet coördineren en daartoe de nodige ruimte moet krijgen van ISAF. Dat is een belangrijke voorwaarde om dat te doen lukken.
Tot slot, u bent niet ingegaan op mijn vraag hoe u de rol van Pakistan ziet. Ik had gehoopt met u daarover een discussie te voeren. Het is een moeilijk probleem. We zien in de documenten die op Wikileaks gelekt zijn, toch officiële documenten, dat er twijfel is aan welke kant de Pakistaanse inlichtingendiensten eigenlijk staan. We zien ook dat Osama bin Laden toch jarenlang in Pakistan heeft kunnen verblijven. Daar ligt de sleutel voor succes. Op een of andere manier zouden we toch moeten kunnen proberen om druk uit te oefenen of tot een sterke dialoog te komen met het land in kwestie.
18.07 Minister Steven Vanackere: Ik begrijp wat u zegt, maar ik ben er niet erg diep op ingegaan. In deze aangelegenheid wil ik zeker als ontslagnemende minister liever op basis van gestaafde feiten oordelen uiten. Ik heb wat de indruk dat een aantal overwegingen met betrekking tot de positie van Pakistan vandaag nog niet voldoende uitgeklaard is om op een verantwoorde manier, voor iemand die de diplomatie van een land vertegenwoordigt, conclusies te trekken.
Daarmee wil ik geen afbreuk doen aan het recht van de Parlementsleden om overwegingen te formuleren, maar u moet begrijpen dat wanneer ik daarover iets zeg, ik dat best ook duidelijk kan staven.
Men beweert dat hij daar al jaren leefde. Heb ik dat zwart op wit? Neen, ik heb dat nog niet zwart op wit. Ik lees net zoals u alle informatie die vandaag op websites en in kranten verschijnt. Ik lees ook dat men de volgende dag dingen ontkent die de dag daarvoor voor waar werden aangenomen.
Het getuigt dus van enige voorzichtigheid, niet van onwil om te spreken, om te wachten tot er gestaafde feiten zijn alvorens we conclusies van geostrategisch belang formuleren over een land zoals Pakistan.
18.08 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik begrijp u, maar er zijn toch zeer veel aanwijzingen dat Pakistan met onder andere zijn inlichtingendiensten een dubieuze rol speelt. Dat zijn de feiten.
Ik denk dat wij het probleem onder ogen moeten zien en eventueel tot een internationale actie moeten komen ten opzichte van Pakistan. Wij pakken dat probleem niet aan, terwijl de sleutel om tot succes te komen, nochtans daar ligt.
18.09 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik hoop dat de dood van Bin Laden een kantelmoment kan zijn. Ik denk dat er opnieuw een moment is om een keuze te maken, los van de keuzes die al gemaakt zijn.
Mijnheer de
minister, in oktober 2001 had de invasie in Afghanistan precies en alleen tot
doel om Al Qaida weg te halen uit de safe haven Afghanistan en om
Osama bin Laden als leider van Al Qaida te neutraliseren.
Deze doelstelling is nu gerealiseerd. Het is duidelijk dat Al Qaida niet meer in Afghanistan zit. De taliban hebben er zelf al afstand van genomen. Al Qaida zit in verschillende Noord-Afrikaanse landen, Somalië en Jemen en Osama bin Laden is uitgeschakeld.
Nadien is de nieuwe ambitie van nation building in Afghanistan er gekomen. Ik blijf dit een fout vinden. Deze opdracht is geldverslindend en lijkt zelfs niet te lukken. Ik heb president Karzai zelf een pleidooi zien houden om de aanwezigheid van buitenlandse troepen in Afghanistan te verlagen. Hij riep de taliban op om tot een politiek overleg te komen. Dit is een kantelmoment. Dit is een keuzemoment. Die keuze maakt nu meer kans dan ooit, en wel om twee redenen.
Ten eerste,
president Obama bezit in de Verenigde Staten een groot politiek kapitaal. Toen
hij president werd, aarzelde hij om af te bouwen in Afghanistan, het is niet te
bewijzen, maar volgens sommigen uit vrees voor een reactie van de Republikeinen.
Hij tekende de strategie uit om eerst het aantal te verhogen en dan vanaf
juli 2011 aan te kondigen het aantal te verminderen. Nu heeft hij een
ongelooflijk politiek kapitaal. Als de Europeanen met de steun van onze
publieke opinie en met de steun van de Amerikaanse opinie het standpunt innemen
om weg te gaan van die oorlog, dan kunnen we daarin slagen.
Ten tweede, collega De Vriendt heeft er net naar verwezen, en ook ik ben van oordeel dat Pakistan een nauwelijks verholen bondgenoot van de taliban was. We kennen de banden tussen de staatsveiligheid van Pakistan en de taliban. Pakistan zit nu in het defensief. Het kan zich niet meer veroorloven om die verdoken steun aan de taliban te blijven geven. Daardoor zal ook de taliban de nood voelen om wat meer te gaan praten.
Het zou echt nuttig kunnen zijn dat wij, België, samen met andere Europese landen aandringen op een koerswending weg van de oorlog, in de richting van diplomatieke en politieke dialoog tussen de Afghaanse kampen, en met de landen uit de regio, om tot een politiek onderhandelde oplossing te komen.
Dat is mijn hoop, dat is ook de vraag die ik aan u richt. De komende weken en maanden zal daarover op internationaal vlak ongetwijfeld gesproken worden, dat u die richting zou uitgaan.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 18.23 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.23 uur.