Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

woensdag 10 maart 2010

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 10 mars 2010

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.20 heures et présidée par M. François Bellot.

De vergadering wordt geopend om 14.20 uur en voorgezeten door de heer François Bellot.

 

01 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het incident op het Vakantiesalon van Brussel" (nr. 19822)

01 Question de M. Wouter De Vriendt à la ministre de l'Intérieur sur "l'incident qui s'est produit au Salon des Vacances de Bruxelles" (n° 19822)

 

01.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik wil u een vraag stellen over een incident dat is gebeurd op het Vakantiesalon van Brussel. Actievoerders van Vredesactie vzw voerden op 7 februari een ludieke actie op het Vakantiesalon. Verkleed als airhostesses en stewards van de Israëlische luchtvaartmaatschappij El Al, deelden ze aan de bezoekers van het salon pseudovliegtickets uit, zogezegd als dank voor de steun van de Belgische overheid aan de wapenleveringen aan Israël. De luchthaven van Luik-Bierset wordt immers ter beschikking gesteld voor Amerikaanse wapenleveringen aan Israël, die mede de bezetting van de Palestijnse gebieden in stand houden. Niet alleen El Al staat in voor dergelijke wapenleveringen, maar naar verluidt ook de Israëlische maatschappij Cargo Airlines.

 

Israëlische veiligheidsmensen grepen in en hielden de actievoerders vast. De politie werd opgeroepen en de actievoerders werden opgepakt. Later werden zij ook gerechtelijk aangehouden.

 

Zou u mij de precieze omstandigheden kunnen schetsen van het incident? Wat is de procedure in het geval dat Israëlische veiligheidsmensen de politie alarmeren? Geldt zo’n oproep voor de politie als een richtlijn om in te gaan op de vragen van de Israëlische veiligheidsdiensten? Hebben de Israëlische diensten beslist dat de politie moest ingrijpen en dat de actievoerders moesten worden aangehouden?

 

U weet net als ik dat ludiek burgerprotest een aanvaard actiemiddel is in België. Bij ludieke, onschadelijke acties is het gebruikelijk dat actievoerders in staat worden gesteld om hun actie te voeren, gedurende een beperkte tijd, waarna ze meestal vrij kunnen beschikken en zeker niet worden opgepakt. Waarom werd die tolerantie in dit geval niet toegepast? Het oppakken en gerechtelijk aanhouden van de actievoerders lijkt ons een buitensporige reactie.

 

01.02 Minister Annemie Turtelboom: In Paleis 5 van het jaarlijkse Vakantiesalon bevond zich de stand van de Nationale Dienst voor Toerisme van Israël. Ook El Al Israel Airlines, de nationale luchtvaartmaatschappij van Israël, was op die stand vertegenwoordigd. Er was een beveiligingsdienst ter plaatse. Op 7 februari 2010 werd een aantal hostesses en stewards in de onmiddellijke omgeving van de stand opgemerkt. Sommige boden zich aan met een boarding pass om inlichtingen te geven over het gebruik van het vliegtuigticket. Hoewel identiek aan de door de maatschappij gebruikte boarding pass, bleek het een vervalst document te zijn. Vervolgens werd vastgesteld dat de aanwezige hostesses en stewards een badge gebruikten met het officiële logo van de luchtvaartmaatschappij.

 

Het publiek was in de waan dat het officieel personeel was dat de boarding pass uitdeelde. Het betrof geen officieel personeel. De lokale politie van Brussel Hoofdstad-Elsene werd gevraagd. Acht personen werden opgepakt. De nodige processen-verbaal van valsheid in geschrifte werden opgesteld. Zeven actievoerders werden ter beschikking van het parket gesteld. De achtste, een minderjarige, werd door de moeder afgehaald.

 

Uiteraard kan ik u geen verdere informatie geven over het verdere verloop van het gerechtelijke onderzoek.

 

01.03  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mevrouw de minister, mijn vragen waren toch iets gedetailleerder.

 

In welke omstandigheden heeft de politie opgetreden? Was dat naar aanleiding van een klacht van de Israëlische veiligheidsmensen? In hoeverre zijn die Israëlische veiligheidsmensen concreet bij het oppakken van die actievoerders betrokken?

 

Volgens ons moet ludiek burgerprotest kunnen. Als die Israëlische veiligheidsdiensten onmiddellijk zeer hard reageren, en een signaal geven aan de Belgische federale politie, moeten wij voor voorzichtigheid pleiten. Wij moeten niet automatisch met de Israëlische veiligheidsdiensten meegaan in hun vraag om repressie en onmiddellijke arrestatie. Een zekere onafhankelijkheid, autonomie en voorzichtigheid zijn nodig.

 

Ik stel in elk geval ook een vraag aan uw collega over de zaak ten gronde: de wapentransporten richting Israël.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 19853 de M. Baeselen est retirée.

 

02 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de audit van de federale politie van Brugge" (nr. 19865)

02 Question de M. Stefaan Van Hecke à la ministre de l'Intérieur sur "l'audit de la police fédérale de Bruges" (n° 19865)

 

02.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de minister, vorige maand voerde de federale politie van Brugge actie naar aanleiding van het verschijnen van een audit. De agenten klaagden de slechte communicatie aan en de onduidelijkheid over het personeelsbeleid. Daarom heb ik enkele zeer concrete vragen.

 

Wat was de aanleiding tot het voeren van die audit?

 

Wat zijn de resultaten van de audit?

 

Zijn de resultaten al besproken met de betrokkenen?

 

Welke onduidelijkheid over het personeelsbeleid ontstond er vorige maand, zodat het personeel zich genoodzaakt voelde om actie te voeren?

 

Welke conclusies trekt u uit de audit en welke maatregelen worden desgevallend genomen?

 

02.02 Minister Annemie Turtelboom: In 2001 werden er voor het geheel van de federale gerechtelijke politie waarden bepaald, gestoeld op de deontologische code en de waarden van de federale politie. De waardebepaling was noodzakelijk om de federale gerechtelijke politie te stroomlijnen en te oriënteren naar de gemeenschapsgerichte politiezorg en de optimale bedrijfsvoering, waarvan sprake is in mijn omzendbrieven CP 1 en CP 2. Cultuurverandering vraagt een doorgedreven en langdurige inspanning en ontstaat niet vanzelf.

 

Bij de verschillende directies van de federale gerechtelijke politie werden daarom trajecten opgezet om die waarden ingang te doen vinden en te laten dragen door alle leden van het FGP.

 

Voor Brugge werd in samenspraak met de plaatselijke directeur gekozen voor een traject, waarbij een beroep werd gedaan op een externe consultant die een methode hanteert die zowel in de vele binnenlandse als buitenlandse organisaties haar meerwaarde heeft bewezen. De keuze voor Brugge is een pragmatische keuze geweest. Er was tot op dat ogenblik nog niet veel initiatief geweest in verband met cultuurverandering en de grootte leek optimaal om de methodologie toe te passen. Het was bij de algemene directie ook bekend dat er in het verleden incidenten geweest zijn die mogelijks hun oorsprong vonden in de verschillende heersende culturen.

 

Uit de waardemeting komt naar voren dat er op de 3 assen dient gewerkt te worden: visie en leiderschap, samenhorigheid en verbetering van de processen. Er werd samen met het management van Brugge een traject opgesteld om de heersende cultuur om te buigen naar de door het personeel en de directie gewenste waarden. Dat kan niet op korte termijn gerealiseerd worden en vraagt doorgedreven actie gedurende meerdere jaren.

 

Voorlopig hebben wij in Brugge enkel de eerste stap gezet, namelijk het uitvoeren van een scanning. Het is nog veel te vroeg om een definitieve evaluatie te maken en besluiten te trekken voor andere directies. De federale gerechtelijke politie blijft wel voortdurend aan cultuurverandering werken via verschillende methodes.

 

De directe aanleiding voor de actie in januari te Brugge was het opstarten van het tuchtonderzoek. Het personeel klaagde tegelijk over onduidelijkheden inzake communicatie in het algemeen. Een afzonderlijke werkgroep buigt zich daar momenteel over.

 

Er werden tevens vragen gesteld over een op til zijnde herstructurering en over de wijze waarop de diensthoofden en de andere verantwoordelijken zullen worden aangesteld.

 

Een en ander werd inmiddels door de gerechtelijke directeur verduidelijkt tijdens een voor alle personeelsleden toegankelijke vergadering.

 

De directeur-generaal van de FGP volgt de evolutie in Brugge permanent van nabij. Het geheel traject van de audit wordt begeleid door een procesbegeleider van het centraal niveau, die permanent rapporteert aan de directeur-generaal. Hij overlegt ook zeer regelmatig met de directeur te Brugge. Indien nodig, is er ook een rechtstreekse communicatie met het personeel.

 

02.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord. Ik heb geen bijkomende vragen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de M. Philippe Collard à la ministre de l'Intérieur sur "les recommandations du rapport du Conseil fédéral de police 2009 sur le leadership au sein de la police" (n° 19942)

03 Vraag van de heer Philippe Collard aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanbevelingen van het verslag van de federale Politieraad 2009 over het leiderschap bij de politie" (nr. 19942)

 

03.01  Philippe Collard (MR): Monsieur le président, madame la ministre, le rapport du Conseil fédéral de police 2009 qui a évalué les dix ans de la réforme des polices a émis divers avis critiques sur l’actuel système de mandat des dirigeants de la police fédérale et des chefs de corps de la police locale.

 

Il est notamment fait mention de certaines réserves émises par le Comité P qui estime "que tous les dirigeants ne disposent pas, dans la pratique, des aptitudes de leadership et de management requises".

 

Or le leadership au sein des services de police est bien entendu primordial afin d’assurer l’efficacité de la structure hiérarchique, l’encadrement et la motivation du personnel, ainsi que la sécurité de tous.

 

Dans ce cadre, le rapport propose diverses pistes afin d’améliorer cette situation:

- l’organisation de formations, plus seulement internes mais davantage basées sur des expériences externes provenant d’autres secteurs;

- la généralisation effective des lettres de mission;

- la nécessité de mettre l’accent sur une approche "par étapes", plus cohérente des différentes phases lors de la prise de mandat (sélection, préparation, accompagnement, lettre de mission, exécution du mandat, évaluation);

- la limitation à deux mandats successifs, combinée à un éventuel allongement de durée.

 

Madame la ministre, envisagez-vous de suivre l’ensemble de ces recommandations? Pourriez-vous déjà m’indiquer quelles mesures précises vont être prises? En ce qui concerne la prise de mandat, l’accent ne devrait-il pas être mis sur la phase de préparation qui précède son début effectif? Je termine par une question qui a déjà été déposée précédemment, mais qui, malheureusement, a été reportée et ensuite annulée: la limitation du nombre de mandats effectifs pour les chefs de corps ne pourrait-elle être contre-productive puisqu’elle conduirait, dans certains cas à remplacer des personnes qualifiées, donnant pleine satisfaction?

 

03.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, les questions que vous posez sont pertinentes et je peux vous dire que nous avançons sur plusieurs plans.

 

Il existe déjà des initiatives qui visent des formations spécifiques pour les dirigeants. À cet égard, je me permets de vous renvoyer aux réponses que j'ai données en ce qui concerne le projet sur une police apprenante.

 

Vous faites allusion à la phase préparatoire du mandat. Dans ce contexte, une réévaluation du brevet de direction est en cours. Il faudra sans doute y adjoindre les collègues Calog, qui peuvent eux aussi postuler à des emplois à responsabilités.

 

Quant aux lettres de mission, les autres mandataires de la police fédérale en ont finalement une. Cette recommandation a donc également été suivie.

 

En outre, j'attends dans les jours qui viennent les propositions de réorganisation de la part du commissaire général. L'idée majeure est effectivement une diminution du nombre de postes à mandat à la police fédérale. Ainsi la direction générale de l'appui ne compterait désormais que quatre directions horizontales au lieu des douze entités verticales actuelles.

 

Pour des raisons que j'ai expliquées maintes fois en commission, je ne suis pas partisane d'une nouvelle limitation de la durée des mandats à deux fois cinq ans. Les législateurs viennent de lever cette limitation et une certaine stabilité s'impose en la matière. De plus, la période de renouvellement étant devant nous, il serait peu équitable de revoir maintenant les règles.

 

Président: André Frédéric.

Voorzitter: André Frédéric.

 

03.03  Philippe Collard (MR): Je vous remercie, madame la ministre, pour la clarté et la précision de cette réponse. Etant moi-même président d'un conseil de police depuis le début de la réforme, je peux confirmer qu'un dispositif visant à limiter le nombre de mandats des chefs de corps ne serait pas une bonne chose en termes de continuité de la mission. Le système d'évaluation tous les cinq ans dont nous disposons actuellement nous permet véritablement d'assurer la qualité du leadership dont nous parlions précédemment. Je vous remercie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "België als draaischijf voor heroïne" (nr. 20000)

04 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "la Belgique en tant que plaque tournante pour l'héroïne" (n° 20000)

 

04.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, als het aankomt op het verschepen van heroïne dan moet België nog slechts een land in Europa laten voorgaan, en dat is Nederland. Dat is niet mijn mening, dat staat in het jaarrapport van de International Narcotics Control Board van de Verenigde Naties.

 

Niet alleen op het vlak van heroïne doen wij het niet zeer goed, ook op het vlak van softdrugs doet België het niet goed. Volgens het rapport van de INCB wordt XTC steeds vaker in België geproduceerd. Ons land is na Nederland de grootste producent van XTC in West-Europa. De haven van Antwerpen en de luchthaven in Brussel blijken zeer belangrijke draaischijven te zijn. Dit rapport verschijnt jaar na jaar. Ik heb de indruk dat de toestand in ons land jaar na jaar slechter wordt. Nu zitten wij al in de absolute top op het vlak van heroïne, softdrugs en XTC.

 

Welke bevindingen trekt u zelf uit dit rapport?

 

Welke politieke gevolgen trekt u uit de resultaten van dit rapport? Moet het beleid niet dringend worden bijgesteld?

 

Wordt het niet stilaan tijd om het gedoogbeleid rond softdrugs op te doeken en te streven naar een strengere bewaking van onze havens? Vermijden kan men nooit, maar men kan het in elk geval proberen te beperken. We moeten van het veiligheidsbeleid een prioriteit te maken.

 

Moeten wij niet dringend juridisch een en ander verscherpen? Mogen wij initiatieven van deze regering verwachten? Zo ja, welke en wanneer?

 

04.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, in de eerste plaats wil ik wat informatie verduidelijken, waaruit blijkt dat de toestand veel genuanceerder is.

 

In verband met heroïne wordt in het rapport enerzijds opgemerkt dat de meeste inbeslagnames plaatsvonden in het Verenigd Koninkrijk, Italië, Frankrijk, Duitsland en Noorwegen. Anderzijds wordt aangehaald dat de zendingen voornamelijk vanuit Nederland worden verstuurd, maar eveneens vanuit Turkije, België of Pakistan. Wetende dat de heroïnehandel voornamelijk over de weg gebeurt, is het vrij logisch dat ons land wordt genoemd, aangezien de zendingen hoofdzakelijk bestemd zijn voor het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Daarenboven reikt de INCB geen enkel cijfergegeven aan dat toelaat om na te gaan hoe belangrijk ons land is in de handel.

 

Met betrekking tot de rol van ons land bij de synthetische drugsproductie wordt België, in tegenstelling tot het verleden, niet meer als bron vermeld door de Amerikaanse landen. De productie- en consumptiemarkten komen dichter bij elkaar te liggen, wat de ontdekking verklaart van verschillende clandestiene productieplaatsen in Canada en Australië.

 

Zelfs in Europa is België gezakt op de ranglijst. Er wordt vastgesteld dat de inbeslagnames van amfetamines in Europa met 40 % zijn gestegen. De grootste stijging is opgemerkt in Nederland. Nederland wordt eveneens vermeld als belangrijkste bron van de in Duitsland in beslag genomen amfetamines, waarbij België en Polen als secundaire bronnen worden aangehaald.

 

Het is correct dat België voor XTC de tweede plaats blijft innemen van herkomstlanden, maar er is slechts 63 kilogram XTC in beslag genomen in 2008.

 

Het is in mijn ogen belangrijk dat ook de geleverde inspanningen en bemoedigende resultaten worden erkend die de voorbije jaren zijn geboekt. De beleidsles is duidelijk. Er is nood aan een globaal en geïntegreerd drugsbeleid. Ik herinner aan de interministeriële conferentie van 25 januari en aan de oprichting van de algemene coördinatiecel Drugs. De cel wordt gesteund in haar werkzaamheden door een werkgroep die speciaal gewijd is aan de terugdringing van het aanbod. Die werkgroep, gecoördineerd door mijn collega van Justitie, hanteert een multidisciplinaire aanpak en wordt gesteund in haar acties door de andere pijler van het drugsbeleid, met name de acties met het oog op de terugdringing van de vraag.

 

Om de werkzaamheden van de werkgroep te stimuleren, hebben mijn collega van Justitie en ik op maandag 1 maart een eerste vergadering gehad met de vertegenwoordigers van de politie en de magistratuur, met het oog op een betere coördinatie en de versterking van de verschillende, reeds genomen initiatieven.

 

Het concept van een geïntegreerd beleid mag niet worden beperkt tot de nationale grenzen. Daarom werd de samenwerking met de buurlanden, met Nederland in het bijzonder, versterkt. Naast die bilaterale verbintenissen sta ik er eveneens op te beklemtonen dat België een stuwende kracht is op internationaal vlak. Ik verwijs daarbij naar onze inzet bij de praktische uitwerking van het project ter bestrijding van de cannabishandel en -productie in Europa, alsook naar de door onze diensten geleverde medewerking aan het voeden van de Europese analysefiches ter identificatie van de meest actieve criminelen in Europa.

 

Het vervolgingsbeleid in het kader van drugsbezit valt veeleer onder de bevoegdheid van mijn collega van Justitie. Ik stel voor dat u deze vraag aan hem richt. Ik wil er wel op wijzen dat de bevoegde ministers zich ertoe hebben verbonden voor de nodige coherentie te zorgen tussen de acties ter terugdringing van vraag en aanbod. In dat kader wil ik u ook meegeven dat de controles in de havens en luchthavens niet onder de exclusieve bevoegdheid van de politiediensten vallen en dat de douanediensten zullen worden uitgenodigd om deel te nemen aan de werkzaamheden van de controlegroep van de algemene cel ten einde het geïntegreerde karakter van het beleid ter terugdringing van het aanbod nog meer te versterken.

 

De inspanningen ter terugdringing van het aanbod worden niet gedecreteerd door de wettekst. Met de oprichting van de algemene cel en de werkgroepen, enerzijds, en met de invoering van het nationale veiligheidsplan voor politie en Justitie, anderzijds, hebben wij de mechanismen gecreëerd om een werkelijk globaal en geïntegreerd beleid te ontwikkelen, met inbegrip van de aspecten die verband houden met het drugsaanbod. Indien wetswijzigingen nodig zijn, dan zullen die ongetwijfeld geïdentificeerd en gecommuniceerd worden door de actoren die bij deze mechanismen betrokken zijn.

 

04.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, u gaf een uitgebreid antwoord, maar of het het antwoord is dat ik had verhoopt, daar heb ik bedenkingen bij.

 

Ik oefen geen kritiek uit op de lokale politiediensten te velde: ik weet even goed als u dat zij al het mogelijke doen om, waar zij kunnen, alle mogelijke drugs op te rollen. U maakt er zich hier vanaf wat de cijfers betreft door te stellen dat INCB weinig cijfermateriaal bevat. Dit is maar een aanleiding om u in dit onderwerp te vatten. Er zijn voldoende internationale rapporten die de rol van ons land als draaischijf van drugs in de verf zetten.

 

Ik heb hier vooral dure woorden gehoord, zoals een coördinatiecel en multidisciplinaire aanpak. Ik wil wel, maar er zullen toch ook acties moeten volgen. Bijvoorbeeld het juridisch beleid en het verscherpen daarvan, daarover zal ik de minister van Justitie inderdaad aanspreken. Ik heb hem trouwens in een resolutie al aangemaand om daarin initiatieven te nemen. Dit blijft achterwege. Wij zullen op die nagel blijven slaan. Uw antwoord bevredigt mij dus niet helemaal.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de M. François Bellot à la ministre de l'Intérieur sur "le projet d'une circulaire ministérielle pour la gestion des barrages routiers" (n° 20016)

05 Vraag van de heer François Bellot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de geplande ministeriële omzendbrief voor het beheer van de wegversperringen" (nr. 20016)

 

05.01  François Bellot (MR): Madame la ministre, j'ai pris connaissance de votre projet de circulaire ministérielle relative à la gestion des barrages routiers ou autoroutiers. Bien sûr, l'article 133 alinéa 3 de la nouvelle loi communale et l'article 11 de la loi du 5 août 1992 sur la fonction de police, modifiée par la loi du 7 décembre 1998 organisant un service de police intégré, fixent les responsabilités des autorités administratives en matière de maintien de l'ordre.

 

Toutefois, pour ce qui concerne les autoroutes, cette compétence relève du gouverneur de la province sous la direction du ministère de l'Intérieur. Or, j'apprends au paragraphe 4.1. que "la responsabilité des bourgmestres serait étendue lorsqu'un problème local est détecté sur l'autoroute".

 

Madame la ministre, avez-vous I'intention de donner suite à cette disposition en projet, qui fait porter sur les épaules des bourgmestres, déjà suffisamment chargées, la responsabilité de l'intervention en première ligne sur les autoroutes dans les cas décrits dans le projet?

 

Avez-vous conscience de l'impact d'une telle disposition au niveau des responsabilités que devront dorénavant assumer les bourgmestres, en ce compris par extension quant à la responsabilité des accidents pour les infrastructures et l'état des revêtements des autoroutes?

 

Un certain nombre d'axes autoroutiers sont, en termes de gestion de la sécurité, découpés non pas suivant la limite administrative des provinces et des communes mais en fonction de la rapidité d'intervention. Quel bourgmestre, dans l'hypothèse où vous voudriez fixer une telle responsabilité sur leurs épaules, serait compétent dans ce cas?

 

Si vos intentions étalent de poursuivre dans cette voie, acceptez-vous de recevoir une délégation de bourgmestres, afin qu'ils puissent vous faire part du vécu quant à la manière dont la sécurité peut être gérée sur les autoroutes sur la base de l'expérience acquise lors de manifestations qui se sont déroulées sur ces axes?

 

05.02  Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, sous l'impulsion conjointe du centre de crise et de la direction des opérations de la police fédérale, un groupe de travail composé de représentants de la police intégrée et des SPF de l'Intérieur et de la Justice a été constitué afin d'examiner la problématique des manifestations sur les autoroutes et autres axes routiers importants. Ce groupe de travail en est actuellement à une phase initiale de réflexion. Aucun débat de fond n'a encore eu lieu et aucun texte définitif n'a été rédigé.

 

Le groupe de travail examinera différentes hypothèses. Il semble cependant qu'on n'évolue actuellement pas vers une extension de la responsabilité du bourgmestre qui dispose déjà d'un rôle sur les autoroutes dans le cadre de la planification d'urgence au niveau communal.

 

05.03  François Bellot (MR): Madame la ministre, je vous remercie.

 

Mais si je lis bien, ce n'est pas uniquement dans le cadre de la planification d'urgence, c'est "lorsque le bien-être des autres usagers de la route est mis en danger". Or c'est une interprétation qui peut être très facilement étendue à d'autres situations: accident, dégagement de l'autoroute, pollution, etc. Je rappelle qu'aujourd'hui - en tant qu'ancien directeur du ministère des travaux publics, je connais bien la question pour l'avoir étudiée sur le plan juridique - le code gestionnaire définit précisément qu'il s'agit d'une responsabilité du gestionnaire de l'autoroute, c'est-à-dire en l'espèce, des Régions.

 

En faisant de la sorte, vous allez étendre la responsabilité des bourgmestres au domaine des autoroutes, non seulement pour les secours mais aussi pour tout l'aspect qui, par extension juridique, a été donné quant au balisage des accidents, au nettoyage des autoroutes, etc.

 

Je comprends que, s'il y a une personne en danger, le bourgmestre ne l'abandonne pas sur le bord de la route. Mais je souhaite qu'on exclue toutes les autres situations que celle qui met en danger des personnes. S'il y a des défauts structurels, des défauts dans l'autoroute ou dans le revêtement, le pont qui s'effondre, etc., que chacun assume sa part de responsabilité. II y a des gouverneurs, c'est leur rôle, avec les services des Régions. Mais de grâce, ne remettez pas encore cela sur les épaules des communes et des bourgmestres!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: En l'absence de Mme Snoy et d'Oppuers, sa question n° 20019, reportée pour la seconde fois, est supprimée.

 

06 Question de Mme Corinne De Permentier à la ministre de l'Intérieur sur "la possibilité pour certaines administrations communales d'accéder aux données du registre national" (n° 20038)

06 Vraag van mevrouw Corinne De Permentier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de mogelijkheid voor bepaalde gemeentebesturen om toegang te krijgen tot de gegevens van het rijksregister" (nr. 20038)

 

06.01  Corinne De Permentier (MR): Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, la loi sur le Registre national permet aux autorités d’accéder aux informations contenues dans ce Registre dans des circonstances bien définies. En outre, dans le cadre de la législation sur la protection de la vie privée, il est nécessaire que cet accès aux données personnelles des citoyens soit aussi encadré et limité que possible et que l’autorité y veille.

 

Madame la ministre, pourriez-vous me dire quelles sont les administrations, en incluant les différentes agences et assimilées, qui ont effectivement accès aux données contenues dans le Registre national? Dans quel but ces accès ont-ils été accordés à ces administrations? Dans quel cadre ces données sont-elles utilisées? Comment le contrôle de l’autorité s’exerce-t-il en pratique, de sorte qu’aucune violation de la loi sur la protection de la vie privée ne puisse être commise? Les citoyens ont-ils la possibilité de consulter la liste des instances qui ont eu accès à leurs données? Dans l’affirmative, dans quels délais et de quelle manière?

 

06.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chère collègue, avant la modification législative du 25 mars 2003, les autorisations d’accès au Registre national et d’utilisation du numéro d’identification étaient données par arrêté royal. Depuis l’entrée en vigueur de cette modification, elles sont accordées par le comité sectoriel du Registre national institué au sein de la Commission de la protection de la vie privée.

 

La liste des arrêtés royaux autorisant l’accès au Registre national et/ou l’utilisation de son numéro d’identification peut être consultée sur le site web de la Direction générale Institutions et Population de mon administration. La liste des autorisations octroyées à cette fin par le comité sectoriel du Registre national est accessible sur le site web de la Commission de la protection de la vie privée.

 

Les autorités publiques et les organismes de droit belge remplissant des missions d’intérêt général peuvent se voir accorder une autorisation d’accéder aux informations du Registre national lorsque le comité sectoriel constate que le demandeur est habilité à prendre connaissance de ces informations en vertu d’une loi ou d’un décret ou que la connaissance desdites informations est nécessaire à l’accomplissement des tâches qui lui sont confiées en vertu d’une loi ou d’un décret.

 

Lorsqu'il examine la demande d'accès, le comité sectoriel met en balance l'objectif poursuivi et le respect dû à la vie privée des personnes concernées. En fonction des résultats de cet examen, il accordera ou non l'autorisation d'accès. La délibération du conseil sectoriel fixe également les conditions d'utilisation des données et le délai durant lequel elles peuvent être conservées.

 

Chaque autorité publique ou organisme de droit belge qui a reçu l'autorisation d'accéder aux informations du registre national est responsable du bon usage qui est fait de ces informations. C'est au bénéficiaire de l'autorisation qu'il revient en premier lieu de veiller à ce que les membres de son personnel n'en fassent pas un usage abusif. Le bénéficiaire de l'autorisation doit désigner par ailleurs un consultant en sécurité spécialement chargé d'assurer l'application des dispositions protectrices de la vie privée.

 

En outre, le citoyen qui estime que ses données ont été consultées illégalement ou abusivement peut introduire une plainte auprès de la Commission de protection de la vie privée sans préjudice de la facilité dont il dispose d'introduire une action en dommage et intérêts devant le tribunal compétent.

 

L'application "Mon dossier" sur le site web du registre national permet au citoyen d'accéder à partir de son PC et avec sa carte d'identité électronique aux informations qui sont reprises sous son nom et de consulter la liste des autorités qui ont consulté ou mis à jour ces données au cours des six derniers mois. Il pourra s'adresser à la personne de contact au sein de cet organisme pour obtenir davantage d'informations. Ne figurent toutefois pas sur cette liste les autorités administratives ou judiciaires chargées de la recherche et de la répression des délits, notamment la Sûreté de l'État et le Service Général des Renseignements et de la Sécurité des forces armées.

 

06.03  Corinne De Permentier (MR): Je remercie Mme la ministre.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "le service d'aide aux victimes" (n° 20112)

07 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de dienst slachtofferhulp" (nr. 20112)

 

07.01  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, madame la ministre, j'avais déjà évoqué cette question lors de l'examen de la loi portant des dispositions diverses.

 

Dernièrement, le chef de ma zone de police a proposé de suspendre le protocole concernant la prime "contactable et rappelable" en ce qui concerne le Service d'Aide aux Victimes. La GPI 58 n'exige en effet pas que le SAV soit contactable et rappelable.

 

Il faut néanmoins rappeler que l'arrêté royal du 17 septembre 2001 déterminant les normes d'organisation et de fonctionnement de la police locale visant à assurer un service minimum équivalent à la population prévoit en son article 5 la présence d'un collaborateur spécialisé en tant que norme minimale, en outre contactable et rappelable en permanence, éventuellement en coopération avec d'autres zones.

 

La PLP10 reprend les mêmes termes dans la description de la fonctionnalité "assistance aux victimes" en son point 4.

 

Madame la ministre, comment, dès lors, justifier la décision du collège sans entrevoir un manque de considération pour la fonction?

Un collège de police peut-il passer outre ces obligations légales?

Quand un protocole d'accord lie deux zones de police, le collège d'une des parties peut-il prendre seul une telle décision?

Cette décision peut-elle être justifiée par un souci d'économie?

Si on supprime un tel service, comment cela se passera-t-il en cas de catastrophe?

 

Dernièrement, l'accident de train de Buizingen a encore prouvé combien l'appui de ce service était précieux. Le fait de prendre ce genre de décisions me semble préjudiciable à l'aspect humain d'une police que l'on qualifie de proximité.

 

07.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, la présence d'un collaborateur spécialisé dans l'assistance aux victimes, et non dans l'aide aux victimes qui dépasse le rôle de première ligne qui doit être joué par la police, est effectivement requise par la réglementation dans chaque zone de police locale. Cette exigence n'empêche pas le fait que chaque policier doit être à même d'accueillir comme il se doit toute victime et de lui apporter information et assistance. C'est là l'autre composante de la fonction d'assistance aux victimes de la police locale.

 

Ce collaborateur spécialisé doit pouvoir prendre en charge à tout moment les cas graves. La réglementation demande donc que ce collaborateur spécialisé soit contactable et rappelable. La réglementation prévoit en outre que cette veille peut être réalisée en coopération avec d'autres zones de police. Le nombre de situations graves exigeant l'intervention de pareil collaborateur en soutien des intervenants classiques demeure heureusement limité. Il n'en reste pas moins, et je vous rejoins pleinement sur ce point, qu'il est essentiel en pareille situation de pouvoir compter rapidement sur l'expertise de tels collaborateurs.

 

Cette formule de solidarité interzonale peut aussi s'avérer plus économique, puisque le coût de cette veille se trouvera réparti entre les zones de police qui organisent un tour de rôle entre elles, plutôt que d'être supporté par la seule zone de police qui l'organise pour elle seule.

 

Sans connaître la teneur précise du protocole dont il s'agit ici, il m'est impossible de me prononcer sur la dénonciation, que ce soit quant aux raisons qui l'ont motivée ou en ce qui concerne les impacts précis qu'il aura.

 

En tout état de cause, les zones de police concernées sont tenues par une obligation en matière d'assistance aux victimes. La disponibilité permanente d'un collaborateur spécialisé devra continuer à être assurée en sein de chacune d'elles. Il ne devrait pas y avoir d'obstacles organisationnels pour ce faire puisque chaque zone de police doit disposer d'un collaborateur spécialisé. Plutôt que d'être mise en œuvre de manière solidaire, la disponibilité permanente sera individuelle au seul niveau de la zone de police, en ce compris pour sa prise en charge financière.

 

07.03  Jacqueline Galant (MR): Il est vrai qu'ils font un travail exceptionnel dans les zones de police. Ce qui me choquait, c'était de supprimer unilatéralement cette fonction de 'contactable et rappelable', alors que, quand il y a une catastrophe, il faut intervenir directement, et pas trois jours après, sinon cela n'a plus de sens. Je m'adresserai donc à ma zone de police en lui disant qu'il serait préférable pour tout le monde et pour rendre un service optimal à la population, de remettre cette prime de 'contactable et rappelable' en cherchant une autre zone, puisque la zone actuelle avec laquelle nous avions un accord trouve que l'allocation octroyée est un peu trop chère. Nous essayerons de trouver d'autres partenaires.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 20113 de Mme Sofie Staelraeve est reportée à sa demande.

 

08 Question de M. Eric Thiébaut à la ministre de l'Intérieur sur "l'explosion de gaz dans le zoning industriel de Warcoing" (n° 20167)

08 Vraag van de heer Eric Thiébaut aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de gasontploffing in de industriezone te Warcoing" (nr. 20167)

 

08.01  Éric Thiébaut (PS): Madame la ministre, un peu plus de cinq ans après le terrible drame de Ghislenghien, un nouvel accident provoqué par l'explosion d'une conduite de gaz dans un zoning industriel a eu lieu. Il a causé quelques blessés. En effet, un engin de chantier a heurté mardi de la semaine dernière, vers 13 h 20, une conduite de gaz de moyenne pression dans un zoning industriel à Warcoing, entre Mouscron et Tournai. Plus précisément, à la suite d'une étincelle ou au contact avec le moteur de l'engin, le gaz libéré s'est enflammé. Quatre personnes ont ainsi été brûlées, dont trois grièvement.

 

Les circonstances dans lesquelles se sont déroulés les événements indiquent que c'est dans le contexte de la réalisation d'un parking, avec l'utilisation de la chaux vive pour le compte du propriétaire du terrain, que l'incident s'est produit. La conduite a été endommagée par l'engin de chantier qui travaillait en profondeur.

 

Pour de multiples raisons, ce drame survenu à Warcoing fait penser à celui de Ghislenghien dans la mesure, notamment, où ni la commune de Pecq, ni l'entreprise en charge des travaux, ni le propriétaire du terrain n'avaient connaissance de la présence de la conduite de gaz. Ainsi, selon de nombreux observateurs témoins du drame et les services de secours venus en renfort, les leçons de Ghislenghien n'ont pas été complètement retenues.

 

Madame la ministre, après le drame de Ghislenghien, une analyse des causes de l'incident avait conclu à la nécessité de concevoir un cadastre des conduites de gaz présentes sous nos chantiers. Qu'en est-il aujourd'hui de l'état d'avancement de celui-ci? Quand sera enfin disponible une cartographie mise à jour et fiable des conduites de gaz présentes sous nos terres?

 

08.02  Annemie Turtelboom, ministre: La compétence pour ce qui concerne l’établissement d’un cadastre de toutes les canalisations est complexe car relevant de différents pouvoirs tant fédéraux que régionaux.

 

Je peux vous informer de certaines initiatives ayant vu le jour, comme vous l’indiquez, suite à la catastrophe de Ghislenghien. La canalisation mise en cause dans cette catastrophe était une canalisation à haute pression. La priorité a dès lors été accordée à ces conduites considérées comme étant particulièrement dangereuses.

 

Au niveau fédéral, le point de contact fédéral "information câbles et conduites", le KLIM-CICC est le résultat de la collaboration entre le gouvernement fédéral, la fédération des transporteurs par pipeline, le gestionnaire du réseau de transport d’électricité à haute tension ELIA et la Confédération de la construction et le Bouwunie.

 

Les sites CICC gérés par le SPF Économie est le point de contact central pour tous les entrepreneurs qui souhaitent effectuer des travaux à proximité d’installations de transport de produits dangereux via des conduites et des lignes à haute tension souterraines et aériennes.

 

Pour plus d’information, je vous renvoie au site www.klim-cicc.be. D’autres initiatives ont été prises au niveau des Régions. Des liens existent par exemple entre le KLIM flamand et le CICC.

 

En concertation avec la fédération des transporteurs par pipeline, le centre de crise a dressé dans le cadre de sa mission de planification d’urgence, une cartographie des canalisations de transport pour permettre aux autorités locales d’identifier les conduites de transport présentes sur leur territoire, leurs exploitants et les produits transportés et d’adapter leurs plans d’urgence à ces risques. Cette cartographie est mise à jour sur la base des informations transmises par la Fédération des transporteurs par pipeline qui s’est engagée à les tenir à jour.

 

Enfin, un manuel d’information a été rédigé par le centre de crise pour les autorités locales pour les aider à prendre en compte dans leurs plans d’urgence, les risques et les conduites souterraines

 

08.03  Éric Thiébaut (PS): Je vous remercie, madame la ministre pour le caractère complet de votre réponse. Effectivement, il s’agit d’une matière où plusieurs niveaux de pouvoir sont concernés. Il faut donc qu’ils se concertent. Je pense que le pouvoir fédéral est le meilleur acteur pour jouer ce rôle à l’avenir. 

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 20169 de M. Blanchart est reportée à sa demande.

 

09 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanpassing van de wetgeving inzake privé-detectives" (nr. 20188)

09 Question de M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "l'adaptation de la législation relative aux détectives privés" (n° 20188)

 

09.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het is een korte vraag, want ik weet dat u al hebt geantwoord op een schriftelijke vraag van een senator waarin u cijfers hebt genoemd, maar waarin u ook hebt verklaard dat er elk jaar meer overtredingen zijn. Die cijfers zijn bekendgemaakt en u hebt ook aangekondigd dat u de wetgeving ter zake zult verstrengen.

 

Ik heb u daarover enkele maanden geleden in het kader van uw beleidsnota nog een vraag gesteld. U zei dat u qua veiligheid een aantal ingrepen zou doen in de verhouding tussen overheid en privésector. U hebt toen onrechtstreeks over de detectives gesproken, maar ik zou nu, zeker na het antwoord aan de collega, heel specifiek willen weten hoe u die wetgeving zult verstrengen en wat de timing ter zake is. Uit de cijfers blijkt immers dat niet alleen het aantal privédetectives is toegenomen, maar ook het aantal overtredingen. Dat beangstigt mij zelfs.

 

Ik heb dus twee vragen.

 

Ten eerste, wat gaat u inhoudelijk doen?

 

Ten tweede, wat is de timing voor uw wetgevende initiatieven?

 

09.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, op basis van de informatie die door mijn diensten werd verstrekt, moet ik de berichtgeving in de media nuanceren. Het aantal vergunde privédetectives stijgt immers niet, maar daalt elk jaar lichtjes. Op 1 januari 2006 waren het er 961, op 1 januari 2007 932, op 1 januari 2008 918, op 1 januari 2009 912 en op 1 januari 2010 902. Het aantal gekende inbreuken met een impact op de grondrechten is inderdaad toegenomen van 1 in 2006 tot 8 in 2009. Die getallen zijn statistisch nog altijd zeer beperkt. Het feit is echter dat de meeste handelingen van privédetectives voor niemand zichtbaar zijn, zeker niet voor de door hen onderzochte personen, en dat er weinig geregeld is inzake de methodes van privédetectives.

 

Het is de bedoeling om de bestaande wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetectives af te schaffen en de voor dit beroep noodzakelijke regelgeving te incorporeren in de wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. Bij de vernieuwing van de wet krijgen de methodes van de privédetectives de hoofdaandacht. Zijn werkwijze is in de wet van 1991 niet of nauwelijks geregeld.

 

De evolutie van de technologie en de informaticatoepassingen van de afgelopen 20 jaar maken dat ook privédetectives zich verregaand kunnen mengen in de persoonlijke levenssfeer van de burgers. Het is mijn bedoeling het risico van de te verregaande privacy-inmenging in de wetgeving te compenseren door te voorzien in een aantal regulerende mechanismen. Daarbij is het in ieder geval de bedoeling dat private onderzoeken in de praktijk werkzaam moeten kunnen blijven.

 

Omwille van de nauwe verwevenheid met de privacy en de impact van de wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer, heb ik vooraleer een voorontwerp aan de Ministerraad voor te leggen het advies van de privacycommissie gevraagd. De verdere timing is dan ook afhankelijk van de datum van het advies van de privacycommissie en van de opmaak van de versie van het ontwerp dat de regering dan zal voorleggen aan de Raad van State.

 

09.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Heb ik u goed begrepen dat de geciteerde cijfers verkeerd waren qua aantal privédetectives, maar niet qua toename? Waren ze ook verkeerd wat de overtredingen betreft?

 

09.04 Minister Annemie Turtelboom: Het aantal vergunde privédetectives daalt licht vanaf 1 januari 2006 van 961 tot 902 op 1 januari 2010. Het aantal bekende inbreuken met impact op de grondrechten is van 1 in 2006 naar 8 in 2009 gegaan. Dat blijft nog altijd wel een heel beperkt aantal.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het Europees noodnummer" (nr. 20189)

10 Question de M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "le numéro d'appel d'urgence unique européen" (n° 20189)

 

10.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, hierover zijn in de commissie al een aantal vragen gesteld, maar ik herhaal mijn vraag over het zogenaamde noodnummer 112. Ik heb u samen met uw collega, mevrouw Onkelinx, het nieuwe logo zien voorstellen. Ik maak van die gelegenheid gebruik om te vragen wanneer dit voor doven, slechthorenden en personen met spraakproblemen ook in België zou kunnen worden ingevoerd. In heel wat Europese landen is dat momenteel al het geval. Is het Europees voorzitterschap tijdens de tweede helft van dit jaar eigenlijk een ideale gelegenheid om dat ook in België mogelijk te maken? Voor die personen is dat immers een heel belangrijk gegeven, zeker ingeval van noodsituaties.

 

10.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik hecht zeer veel belang aan de verwezenlijking van het project om in de toekomst ook in België de noodnummers per sms bereikbaar te maken voor doven en slechthorenden. Daarom onderzoeken mijn diensten momenteel de mogelijkheden om met een pilootproject voor sms-noodoproepen te beginnen. Om oproepen van doven en slechthorenden via sms en mail mogelijk te maken, moet worden nagegaan in hoever dat operationeel en praktisch doenbaar is met de bestaande middelen.

 

Er moet ook worden verzekerd dat de oplossingen minstens aan een vast aantal kwaliteitsvoorwaarden zullen voldoen. Hiervoor zijn de lopende onderhandelingen met de telecomsector, die momenteel nog steeds bezig zijn, zeer belangrijk. Het zullen immers de telecomoperatoren zijn die deze oplossingen technisch dienen te realiseren. Men moet exact weten of de oproep komt van nummer 2, en niet van nummer 4 of 6, wanneer het per sms gaat; het gaat dus om de fysieke locatie.

 

Bovendien wordt van hen verwacht dat zij bijdragen in de kosten die de nv ASTRID moet maken voor de ontwikkeling van het systeem langs de zijde van de gebruikers van de radiocommunicatie in de provinciale radio- en communicatiecentra. De creatie en de volstorting van het fonds zal hiervoor wettelijk moeten worden bepaald, en wordt ondertussen onderhandeld door mijn collega, de minister van Ondernemen en Vereenvoudigen, bevoegd voor het BIPT.

 

Het is daarom jammer genoeg nog niet mogelijk om een concrete timing te geven. Wel wijs ik erop dat het reeds nu in België voor doven en slechthorenden mogelijk is een hulpoproep 100, 101 en 112 te vormen. In de provinciale meldkamers van de geïntegreerde politie en in alle hulpcentra 100-112 staat er een dovenfax opgesteld.

 

De mogelijkheid om dit project in het kader van het Europees voorzitterschap versneld uit te werken, wordt op dit ogenblik onderzocht door de verschillende betrokken actoren. Ik ben natuurlijk een beetje afhankelijk van de technische en praktische uitvoerbaarheid.

 

10.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mevrouw de minister, ik ga ermee akkoord dat u van hen afhankelijk bent, maar misschien moet de overheid wat gebiedender optreden tegen de operatoren.

 

U plakt geen datum op de timing. Is het zes maanden, een jaar, twee jaar?

 

10.04 Minister Annemie Turtelboom: Van mij mag het zo snel mogelijk. Het was een van de eerste projecten in mijn ministerschap. Wij zijn met die onderhandelingen bezig. Het gaat om de technische lokalisatie van een SMS. Vanwaar vertrekt die?

 

Als wij geen goede kwaliteitsgarantie hebben dan geven wij de mensen een vals gevoel van veiligheid. Dat is ook niet de bedoeling.

 

10.05  Ludwig Vandenhove (sp.a): Ik ga akkoord met u. Ik hoop alleen dat de druk op de operatoren wat dat betreft wordt opgevoerd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de brandweer en politie in de begrotingscontrole" (nr. 20190)

11 Question de M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "les services d'incendie et la police dans le cadre du contrôle budgétaire" (n° 20190)

 

11.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mevrouw de minister, ik heb in een paar krantenberichten gelezen dat de vice-premier en voorzitter van een meerderheidspartij, de heer Reynders, gezegd heeft dat de begrotingscontrole eigenlijk aangewend zou moeten worden om vooral in de sector veiligheid in bijkomende middelen te voorzien. Dat maakt me uiteraard blij.

 

Hij heeft in dat bericht vooral gezegd dat er eigenlijk gebruik zou moet worden gemaakt van begrotingsruimte om de brandweerhervorming terug op de baan te schuiven en zelfs op de autoweg te plaatsen. Die hervorming is tot hiertoe wat op de lange baan geschoven, laten we daar eerlijk in zijn, we hoeven daar geen discussie over te voeren.

 

Ik neem aan dat u dat ook gelezen hebt. Wat is uw reactie daarop? Ik ga ervan uit dat heel wat collega’s blij zouden zijn met een antwoord waarin u de woorden van de heer Reynders bevestigt, namelijk dat er bij de begrotingscontrole prioritair middelen zullen worden uitgetrokken om die brandweerhervorming op de snelweg te plaatsen.

 

11.02 Minister Annemie Turtelboom: Indien collega Vandenhove mijn antwoorden op parlementaire vragen van de voorbije maanden over de brandweerhervorming leest, zal hij merken dat ik bij elk antwoord gezegd heb dat ik het dossier terug op de agenda van de begrotingscontrole van het voorjaar van 2010 ging zetten. Dat is dus nu, maart 2010. Ik ben er immers zelf van overtuigd dat we uiteraard verder kunnen gaan met de brandweerhervorming en dat de extra middelen die ik gekregen heb en die recurrent waren in oktober 2010, onvoldoende waren om de volledige brandweerhervorming uit te voeren.

 

Vertrekkende vanuit het feit dat veiligheid een basisrecht is voor iedereen en een fundamentele basistaak vormt voor de overheid en gesterkt door hetgeen er jammer genoeg de voorbije weken gebeurd is, ligt het in de volledige logica van hetgeen ik al maanden op parlementaire vragen antwoord, namelijk dat de brandweerhervorming en de versterking van de Politie een prioriteit vormt voor mij tijdens de begrotingscontrole. Naar mijn mening moeten de prioriteiten bij de begrotingscontrole gaan naar de veiligheid in zijn geheel.

 

11.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Bedankt mevrouw de minister, ik ben blij met uw antwoord en ik zou u willen steunen, maar dat gaat niet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 20124 de Mme Genot est reportée à sa demande.

 

12 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het interventiekorps in gemeenten met een asielcentrum" (nr. 20191)

12 Question de M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "le corps d'intervention dans les communes où est situé un centre d'asile" (n° 20191)

 

12.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb hierover onrechtstreeks al een vraag gesteld enkele weken geleden. Het gaat over de omzendbrief die wij allemaal hebben gekregen in verband met het interventiekorps. Voor mij hangt dit ook voor een stuk samen met het asielbeleid dat een half jaar geleden tot uw bevoegdheid behoorde.

 

Toen er in de steden asielcentra werden gevestigd – mijn stad is daarvan een voorbeeld –, werd dit ook omkaderd. Dat is misschien de reden waarom het tegenwoordig zo moeilijk is om nog ergens asielcentra te vestigen. Een van die omkaderende maatregelen was dat wij op een informele manier altijd leden van de federale politie ter beschikking kregen voor de lokale politie. In mijn stad ging het om twee leden van de federale politie. Hetzelfde gold voor andere steden.

 

Mijn vraag is de volgende. Hoe zal de hervorming van het interventiekorps in de toekomst verlopen? Voor deze hervormingen werden nu al een aantal specifieke maatregelen genomen met het oog op het Europees voorzitterschap?

 

Ik wil toch wel het volgende meegeven, ook al zult u hierop antwoorden dat dit niet uw bevoegdheid is. Steden en gemeenten met een asielcentrum op hun grondgebied bezitten een aantal specifieke kenmerken. Ik zal niet spreken over voor- of nadelen. Die kenmerken werden zeven of acht jaar geleden – en dat is het verschil met nu – op zijn minst erkend door de federale overheid en daar stonden een aantal dingen tegenover. In uw bevoegdheid gaat het dan over de federale politiemensen. Hoe zit dat in de omzendbrief over het interventiekorps en de hervorming ter zake voor de steden en gemeenten met asielcentra? Betekent dit dat die politiemensen zullen worden weggetrokken zodat de specifieke kenmerken van een asielcentrum ook weer ten laste zullen komen van de lokale zones wat een meerkost en een meerlast zal betekenen voor die zones? Het gaat in dit geval uiteraard concreet over mijn stad; ik steek dat niet onder stoelen of banken. Het gaat echter ook over alle andere steden en gemeenten waar asielcentra gevestigd zijn. Ik weet uit contacten met een aantal collega’s dat dit ook op andere plaatsen zo geregeld was.

 

12.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijn voorganger heeft tijdens de vergadering van de commissie voor de Binnenlandse Zaken van 27 mei 2009 reeds geantwoord op uw vraag betreffende de toekomst van de twee leden van het CIK in Sint-Truiden. Hij heeft u toen gezegd dat na het verschijnen van de nieuwe omzendbrief zou moeten nagegaan worden hoe het CIK verder ingezet kan worden voor die taken.

 

Aangezien de omzendbrief GPI44ter inmiddels werd gepubliceerd in het Staatsblad van 27 januari 2010 zal het inderdaad aan de gouverneur en het provinciaal overleg van Limburg toekomen om daaromtrent een standpunt in te nemen. De lokale overheden hebben uiteraard ook een inbreng in die discussie. Ik wacht het voorstel van de gouverneur af en zal vervolgens een beslissing nemen, rekening houdend met de specifieke problemen van het asielcentrum.

 

12.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mevrouw de minister, ondanks mijn ontevredenheid moet ik uiteraard vrede nemen met uw antwoord. Ik heb over deze zaak trouwens ook een brief laten schrijven. Ik zal mij toch tot de gouverneur moeten wenden.

 

Ik wil u niet in verband brengen met onder andere de brief die de politiezone vorige week van u ontving, in verband met onze behoefteplanning voor nieuwe aspiranten. Vorige week nog, of de weer daarvoor, had u het in dit Parlement nog over de evaluatie van de politiehervorming en over de toekomstige noden van de lokale zones. Het is geen probleem dat we dat in alle openheid gaan bekijken. U moet echter wel beseffen dat een asielcentrum in een stad of een gemeente bepaalde specifieke noden met zich meebrengt. De federale overheid zou daar aandacht voor moeten hebben.

 

Ik zal mij tot de gouverneur wenden. Dat is geen probleem. Ik ben ervan overtuigd dat zowel de gouverneur als de bestuurlijke coördinatordirecteur, de DirCo, het gezond verstand hebben om te handhaven wat ze al die jaren reeds handhaafden.

 

Eerlijk gezegd bekijk ik dat ook deels tegen de achtergrond van de behoefteplanning en het aantal politiemensen in de verschillende zones. In die zin neem ik vrede met uw antwoord, maar ik had gehoopt dat het onmiddellijk al veel positiever was geweest.

 

12.04 Minister Annemie Turtelboom: Een kleine aanvulling, mijnheer de voorzitter.

 

De bedoeling van de verandering van het interventiekorps was om het flexibeler en meer aangepast te kunnen inzetten. Daarover hebben we veel overleg gepleegd. Met de nieuwe omzendbrief wordt het per provincie georganiseerd. Het is nu uiteraard aan de provincies om de prioriteiten te bepalen.

 

Ik kan mij inbeelden dat er in Limburg een belangrijke prioriteit zal gaan naar de bestrijding van de drugsregio. Het ene sluit het andere niet uit. Het is een andere manier van werken die met alle betrokken actoren is overlegd. Het sluit uw vraag helemaal niet uit. Het is enkel een andere manier van werken die flexibeler is maar die er ook voor zorgt dat het aan de situatie van een provincie is aangepast.

 

12.05  Ludwig Vandenhove (sp.a): Ik ben het met u eens. Ik wil het enkel onder de aandacht brengen. Toen er werd aangekondigd dat er in mijn stad een asielcentrum kwam, hebben wij dat altijd heel positief benaderd. Ik stel alleen maar vast dat de begeleidende maatregelen die met de komst van de asielcentra gepaard gingen, waaronder politiemensen, in de loop der jaren stelselmatig door de federale overheid worden afgebouwd. Dat is niet enkel uw verantwoordelijkheid, maar ook van andere diensten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bescherming van Congolese hoogwaardigheidsbekleders door stadsbendes" (nr. 20192)

13 Question de M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "la protection de hauts dignitaires congolais par des bandes urbaines" (n° 20192)

 

13.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, vorige week hebt u al op een aantal vragen geantwoord in verband met het bericht dat stadsbendes door de Congolese ambassade zouden worden betaald om Congolose hoogwaardigheidsbekleders te beschermen. Is daar ondertussen meer nieuws over? In welke mate heeft er al dan niet al contact plaatsgevonden met de minister van Justitie, de heer Stefaan De Clerck?

 

Voor mij bevestigt dat nieuws nogmaals de complexiteit van het Brusselse veiligheidsdossier. We kunnen dat onderwerp niet zomaar snel afhandelen. U hebt daar vorige week uitgebreid op geantwoord. Mijn vraag is dus enkel of er een evolutie heeft plaatsgevonden met betrekking tot de contacten die u hebt gehad, waaronder die met de minister van Justitie. Blijven de antwoorden van vorige week geldig? Naar mijn mening is het nuttig en nodig dat we daarover in het Parlement een duidelijk beeld krijgen.

 

13.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijn antwoord blijft grotendeels hetzelfde als hetwelk ik vorige week heb gegeven op een vraag van collega Weyts.

 

Tussen de FOD Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken en Justitie werd een protocolakkoord gesloten, waarmee de veiligheid van buitenlandse personen geregeld wordt. Daarbij worden maatregelen genomen bij formele bezoeken aan België. Het is aan de ambassade om de FOD Buitenlandse Zaken in te lichten over een bezoek en een volledig programma te bezorgen. De FOD Buitenlandse Zaken geeft dat door aan het crisiscentrum, dat vervolgens de maatregelen bepaalt voor de persoon die op bezoek komt in België.

 

Natuurlijk kan een ambassade beslissen om zelf bijkomende maatregelen te nemen naar aanleiding van een privébezoek van een burger van zijn land aan België. In dat geval blijft uiteraard de Belgische reglementering ter zake van toepassing. Zowel voor een informeel, als voor een officieel bezoek van buitenlandse bedreigde vip’s, bestaan er dus duidelijke afspraken en regels over de organisatie van de veiligheidsmaatregelen. Die moeten natuurlijk worden gerespecteerd. Die regels zijn ook bekend bij alle betrokken partijen.

 

De beveiliging van Congolese vip’s door leden van stadsbendes werd daarom destijds door de veiligheidsdiensten met de Congolese ambassade besproken, teneinde dergelijke situaties voortaan te vermijden. Op basis van de informatie waarover ik beschik, kan ik u zeggen dat die contacten een positief gevolg hebben gehad en dat er van zulke praktijken niet langer melding wordt gemaakt.

 

Het is duidelijk dat België die uiteraard niet kan dulden. Wanneer daarbij feiten worden gepleegd die als misdrijf worden gekwalificeerd, wordt van de inlichtingendiensten en de politie trouwens verwacht dat ze de procureur des Konings daarover inlichten.

 

13.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Bedankt voor het antwoord, mevrouw de minister.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 20196 de Mme Uyttersprot est reportée à sa demande. La question n° 20209 de Mme Dierick est retirée à sa demande.

 

14 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de mogelijkheid van een verlof voorafgaand aan de pensionering voor de leden van een beroepsbrandweerkorps" (nr. 20224)

14 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la possibilité pour les membres d'un service professionnel d'incendie de bénéficier d'un congé préalable à la mise à la retraite" (n° 20224)

 

14.01  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, het koninklijk besluit van juni 1999 over de invoering van de mogelijkheid om verlof te krijgen voorafgaand aan de pensionering voor de leden van een beroepsbrandweerkorps, voorzag de gemeente die een dergelijk korps onder haar hoede heeft ook in de mogelijkheid om aan haar beroepsbrandweerpersoneel een dergelijk verlof toe te kennen.

 

Dit koninklijk besluit werd tot twee keer toe verlengd. De laatste keer was in november 2007. De mogelijkheid om zo een verlof voorafgaand aan pensionering toe te kennen bestaat thans niet langer. In principe moet dat koninklijk besluit opnieuw worden verlengd.

 

Voorziet u in de verlenging van dat koninklijk besluit? Wat is de stand van zaken naar het bereiken van een nieuw statuut? Wordt er een algemene regeling voor het toekennen van verlof voorafgaand aan pensionering opgenomen? Is dit bindend voor de brandweerzones of wordt de beslissing aan de zoneraad zelf gelaten?

 

14.02 Minister Annemie Turtelboom: De regeling van verlof voorafgaand aan pensionering, zoals vastgelegd in het koninklijk besluit van 3 juni 1999, is om twee redenen nadelig voor het brandweerpersoneel. In de eerste plaats betreft het een tijdelijke maatregel die steeds moet worden verlengd. Dit gebeurde voor het laatst in 2007.

 

In de tweede plaats laat het koninklijk besluit de gemeenten vrij om autonoom te beslissen over het al dan niet invoeren van de regeling van verlof voorafgaand aan pensioen. Er is geen uniformiteit in de toepassing van de reglementering op de brandweer.

 

Ik heb mijn diensten dan ook de opdracht gegeven om een nieuw en permanent systeem uit te werken om het brandweerpersoneel de kans te geven vroegtijdig op pensioen te gaan. Dit systeem zal voor elke brandweerman gelden. Ik moet deze opties eerst met de minister van Pensioenen bespreken. De impact daarvan moet worden geanalyseerd.

 

In verband met het statuut van het personeel van de toekomstige brandweerzones starten mijn diensten binnenkort overleg op met de verschillende betrokken instanties, andere departementen, gemeenten, vakbonden en brandweerfederaties.

 

14.03  Michel Doomst (CD&V): Het probleem is dat de brandweermannen op dit ogenblik tussen twee stoelen zitten. Voor een brandweerman is dat geen aangenaam gevoel. Er is spoedig nood aan duidelijkheid.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de beveiliging van het rijksregister" (nr. 20225)

15 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la sécurisation du registre national" (n° 20225)

 

15.01  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, vorig jaar, naar aanleiding van het pijnlijke overlijden van zangeres Jasmine, is het probleem aangekaart dat door ettelijke honderden politieagenten naar de gegevens van de betrokkene is gespeurd. Iedereen besefte op dat ogenblik dat de privacy bij een dergelijk gebeuren in het gedrang kan komen. Men was het erover eens dat de politie natuurlijk persoonsgegevens moet kunnen inkijken, maar de vraag naar wat meer beveiliging is toch gerezen.

 

Is er gevolg gegeven aan de problematiek die toen duidelijk is geworden? Welke mogelijkheden tot beveiliging worden momenteel onderzocht? Kunnen er in dergelijk delicate toestanden specifieke acties worden ondernomen tegen agenten? Hebt u weet van andere gelijkaardige misbruiken, met andere personen en in andere situaties?

 

15.02 Minister Annemie Turtelboom: De politionele databank ANG en het rijksregister zijn toegankelijk voor politiemensen die daartoe specifiek gemachtigd worden door hun respectieve hiërarchische oversten, op basis van het principe “need to know”. Voor de lokale politie is de korpschef hiervoor bevoegd. Voor de federale politie is dat de directeur.

 

In het kader van het toezicht op de eerbiediging van de regels voor de consultatie van databanken die ter beschikking staan van de politiediensten, voert de directie van het beheer van de operationele informatie steekproefcontroles uit van de individuele consultaties van de algemene nationale gegevensbank, inclusief het rijksregister. Die resultaten worden systematisch meegedeeld aan de betrokken korpschefs.

 

Het komt aan dat de betrokken korpschefs toe om na te gaan of de consultatie van de databank door een bepaald personeelslid gerechtvaardigd was en indien nodig maatregelen te nemen. In dat geval informeert de korpschef ook het Comité P. De federale politie beschikt niet over cijfers van het aantal privacyinbreuken die jaarlijks door de bevoegde oversten worden vastgesteld. Uit cijfers van de tuchtraad blijkt echter dat er bij de geïntegreerde politie in 2007 en in 2008 respectievelijk 39 en 61 tuchtstraffen werden opgelegd voor het consulteren zonder toestemming of voor private doeleinden van de politionele gegevensbank.

 

De tuchtstraffen die aan de betrokken politiemensen werden opgelegd, liepen op van een waarschuwing tot een schorsing bij tuchtmaatregel van twee maanden.

 

De straf is afhankelijk van het tuchtverleden van de betrokken politieambtenaar, van het motief van de onrechtmatige consultatie en vooral van de gevolgen daarvan.

 

Voor 2009 zijn de cijfers nog niet beschikbaar.

 

Er wordt dus opgetreden tegen die heel ongezonde nieuwsgierigheid en dat is uiteraard maar goed ook. Privégegevens zijn geen koopwaar en politiemensen moeten daar te allen tijde heel correct mee omgaan.

 

15.03  Michel Doomst (CD&V): Bedankt, mevrouw de minister voor de concrete cijfers, het overzicht van de maatregelen en de toelichting bij de aanpak van het fenomeen.

 

Volgens mij is het belangrijk te waken over de privacy gelet op de toenemende informatisering en het feit dat databanken meer en meer met elkaar in verband worden gebracht. Uit uw antwoord blijkt dat tegen dergelijke praktijken kordaat wordt opgetreden. We hopen dat daar in de toekomst op dezelfde manier over wordt gewaakt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "le vote électronique" (n° 20229)

16 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het elektronisch stemmen" (nr. 20229)

 

16.01  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, madame la ministre, vous êtes régulièrement interpellée sur la question du vote électronique. De même, les articles de presse où l'on parle de supprimer purement et simplement le vote électronique sont de plus en plus nombreux.

 

En tant que bourgmestre de la commune de Jurbise, où l'on utilise ce système, je m'inquiète de voir le temps passer et de voir se rapprocher les échéances fédérales de 2011. Il faut pouvoir les préparer et prendre les devants.

 

Le MR et moi-même sommes favorables au maintien du vote électronique. Les avantages sont nombreux: les assesseurs et les présidents de bureau sont monopolisés beaucoup moins longtemps; l'obtention des résultats est beaucoup plus rapide et, en outre, le vote électronique ne permet aucune tricherie lors du dépouillement. C'est important! En effet, comme je l'ai déjà dit, lorsque le dépouillement des votes papier se fait à 3 h 00 du matin et qu'il y a eu consommation abusive d'alcool, il est difficile que tout soit fait correctement, même si M. le président ne semble pas d'accord.

 

Le président: Cela a marqué Mme Galant!

 

16.02  Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je trouve regrettable que le système soit trop souvent décrié. Où en sont les concertations avec les Régions? Un nouveau système électronique sera-t-il proposé pour les élections fédérales de 2011 ou bien poursuit-on avec les appareils actuels? Nous souhaiterions en être informés, de façon à ce que nous puissions nous organiser et prévoir les montants dans les futurs budgets communaux.

 

16.03  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, madame Galant, conformément à l'article 3, alinéa 2 de la loi du 11 avril 1994 organisant le vote automatisé, les frais d'entretien et de stockage du matériel de vote automatisé sont à charge de la commune qui en est propriétaire. L'État fédéral et les Régions ne sont intervenus financièrement en 2006 dans les frais de mise à niveau technique du matériel de vote automatisé de la première génération, celle de 1994, qu'à la suite de l'accord de coopération conclu à cet effet le 14 juillet 2005. L'État fédéral intervient à hauteur de 20 % lorsque le matériel de vote électronique doit être renouvelé.

 

Des experts ont déjà constaté que le matériel dit "de première génération" devra, sans doute, être intégralement renouvelé ainsi qu'une partie du matériel de vote dit "de seconde génération", conformément à la résolution parlementaire de juillet 2008. Il appartient toutefois à chaque commune de décider de la façon dont elle compte voter lors des prochaines élections fédérales. Si une commune estime que les frais de réparation sont trop élevés, elle peut décider de retourner au vote papier.

 

Pour le surplus, il est exact que les systèmes actuels de vote automatisé Jites et Digivote ont démontré leur fiabilité depuis 1994 mais, suite à l’accord de coopération du 14 juillet 2005, une réflexion sur le développement d’un nouveau système de vote électronique a été initiée dans le but de remplacer les systèmes actuels. C’est ainsi qu’une étude universitaire a été commandée afin d’étudier les différents systèmes de vote électronique utilisés dans le monde et de proposer un système de vote électronique approprié au processus électoral belge.

 

Sur la base de cette étude universitaire et du débat parlementaire, mené de mai à juillet 2008, sur le futur du vote électronique dans notre pays, une procédure de marché public pour un nouveau système de vote électronique a été lancée en septembre 2008. La procédure est toujours en cours et doit mener, si les crédits nécessaires que j’ai demandés sont octroyés, à la réalisation d’un prototype suivi par une expérimentation du nouveau système dans quelques cantons électoraux lors des élections législatives de 2011.

 

16.04  Jacqueline Galant (MR): Merci, madame la ministre. Si je comprends bien, les communes qui le décident peuvent conserver le système actuel, si elles font les frais nécessaires pour son entretien afin qu’il soit toujours opérationnel et fonctionnel à 100 %. Je pense qu’une communication de votre cabinet serait utile pour rassurer toutes les communes qui utilisent le vote automatisé et veulent poursuivre. En effet, il est demandé aux bourgmestres d’opérer un choix et nombre d'entre eux, se basant sur la presse du matin, sont dans une certaine confusion quant à savoir ce qu’il convient de faire pour les prochaines élections. Une communication clarifierait certainement la situation.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Questions jointes de

- Mme Corinne De Permentier à la ministre de l'Intérieur sur "le cambriolage et le carjacking à Uccle" (n° 20233)

- Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "le carjacking violent à Bruxelles" (n° 20287)

- Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "le carjacking du 5 mars à Uccle et l'équipement de nos forces de police" (n° 20309)

- M. François-Xavier de Donnea à la ministre de l'Intérieur sur "les conditions d'engagement des agents de prévention des sociétés de transport en commun" (n° 20322)

- M. Renaat Landuyt à la ministre de l'Intérieur sur "le carjacking mortel à Uccle" (n° 20332)

17 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Corinne De Permentier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de inbraak en de carjacking te Ukkel" (nr. 20233)

- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de gewelddadige carjacking in Brussel" (nr. 20287)

- mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de carjacking op 5 maart in Ukkel en de uitrusting van onze politie" (nr. 20309)

- de heer François-Xavier de Donnea aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de wervingvoorwaarden voor de preventieambtenaren van de openbare vervoermaatschappijen" (nr. 20322)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de dodelijke carjacking in Ukkel" (nr. 20332)

 

17.01  Corinne De Permentier (MR): Monsieur le président, madame la ministre, c’est avec un sentiment de tristesse et de colère que je vais vous parler de cet indicent majeur qui a mis Bruxelles en émoi, vendredi dernier.

 

Vous savez comme moi que la bijouterie Rubin, rue Vanderkindere, a été braquée vers 14 h 40. Une mère de trois enfants, Mme Frédérique Lévêque, qui passait par-là a été carjackée. C’est un carjacking sans précédent. En effet, maintenant, on s’attaque aux gens non plus en les menaçant mais en leur tirant dans la tête en pleine journée. Cela s’est passé dans un quartier commerçant où il y a énormément de monde et des enfants.

 

On se permet un peu tout et n’importe quoi. Par le plus grand des hasards, 30 minutes plus tard, je me trouvais dans ces commerces. J’ai donc vu la population en émoi. Les gens éprouvaient un sentiment de tristesse, de peur et de colère.

 

Je ne remets absolument pas en cause votre politique. Je sais à quel point vous êtes attachée aux valeurs de sécurité. Je pense que nous devrons aussi interroger le ministre de la Justice. J’ai vu avec satisfaction que la chambre du conseil s’était prononcée pour le maintien des auteurs en prison.

 

Madame la ministre, par rapport à toute cette montée de violence que nous connaissons à Bruxelles et dans notre pays, disposez-vous de chiffres récents concernant les cambriolages à Bruxelles, en particulier ceux perpétrés dans les bijouteries? Le phénomène recrudescent que connaît Bruxelles depuis ces deux dernières années nous interpelle. Quelle sera la tendance en ce début 2010?

 

Pourriez-vous aussi me dire si le système Télépolice peut être envisagé à une plus grande échelle? Vous savez comme moi que les pharmaciens peuvent être dotés de ce système. Les bijoutiers sont des victimes trop souvent choisies tout comme les librairies. Peut-on protéger nos commerçants? Nous sommes en période de crise et nos commerçants ont peur.

 

Disposez-vous d'informations concernant les carjackings à Bruxelles pour les années 2008, 2009 et début 2010?

 

Je voudrais également vous poser des questions supplémentaires.

 

Pensez-vous qu’il soit possible de déléguer par exemple des militaires au sein de la police pour accomplir des tâches administratives afin de libérer un maximum de policiers sur le terrain? Vous savez, comme moi, qu’une telle présence peut être dissuasive. Certains quartiers sont des zones de non-droit où on ne voit jamais aucun policier.

 

Le ministère de l'Intérieur compte-t-il rendre un hommage aux deux policiers qui ont posé cet acte de bravoure? Ils n'étaient pas armés, ils risquent leur vie au quotidien. En tant qu'ancienne bourgmestre de la commune difficile qu'est Forest, je peux vous dire qu'un sentiment de désespoir règne souvent au sein de la police. Il y a énormément de policiers motivés qui sont sur le terrain et qui risquent leur vie en arrêtant des auteurs de sackjacking, de carjacking ou autres. Trop souvent, la Justice relaxe les auteurs avant même que les policiers aient terminé la rédaction de leur déposition.

 

Dans un cas comme celui-ci, où ces deux jeunes aspirants ont pris des risques importants, il conviendrait de voir s'il ne serait pas possible de les récompenser, symboliquement, de façon à montrer notre attachement aux policiers qui sont constamment sur le terrain et qui ne reçoivent pas toujours la juste récompense face au travail effectué.

 

17.02  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik denk dat onze collega het incident al voldoende heeft toegelicht en dat iedereen verstomd stond toen wij het nieuws vernamen dat een jonge getrouwde moeder van drie kinderen was omgekomen. Het deed ons toch allemaal verstomd staan. Ik was nog meer verbaasd toen ik vernam dat een van de daders werkzaam was bij de veiligheidsdienst van de MIVB. Ik heb een aantal vragen over voornamelijk dat aspect.

 

Kloppen deze berichten? Zo ja, had de bewuste dader ook reeds een veiligheidsmachtiging voor zijn werkzaamheden bij de MIVB? Werd reeds een onderzoek gevoerd naar de toekenning van die veiligheidsmachtiging? Is het mogelijk dat er bij die toekenning een feit over het hoofd werd gezien? Worden na de toekenning van de veiligheidsmachtiging nog controles uitgevoerd op de vergunde personen? Kunnen die controles ook leiden tot de intrekking van een machtiging? Kunt u mij cijfers geven over het aantal controles dat jaarlijks door uw diensten wordt uitgevoerd bij de bijzondere veiligheidsdiensten? Zo ja, graag de cijfers van de afgelopen drie jaar.

 

17.03  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, je ne vais pas relater tous les faits du 5 mars dernier; ma collègue De Permentier s'en est chargée. C'est un malheur pour cette mère de famille qui se trouvait au mauvais endroit au mauvais moment.

 

Ce cas n'est, hélas, pas isolé. Nous sommes de plus en plus fréquemment confrontés à une délinquance violente, ce qui traduit un profond problème d'intégration et de cohabitation. Il faut réagir et apporter des réponses concrètes à ce phénomène. Ces réponses peuvent, certes, passer par la construction de nouvelles prisons, mais cela ne suffit pas. Il convient aussi d'augmenter les places en IPPJ et de créer des centres fermés à Bruxelles. Surtout, il importe, comme nous l'avons déjà rappelé à plusieurs reprises au sein de cette commission, de libérer les policiers des tâches administratives et d'augmenter la présence policière dissuasive dans les rues.

 

À ce sujet, pour en revenir aux faits du 5 mars dernier et plus particulièrement à l'intervention héroïque des deux auxiliaires de police qui ont arrêté les deux malfrats, j'espère que ces hommes seront décorés pour leur acte de bravoure. De cette manière, le gouvernement reconnaîtra qu'ils ont agi dans l'intérêt du citoyen, en oubliant même leur propre sécurité.

 

J'en viens maintenant à mes questions, madame la ministre. Qu'en est-il de l'équipement de nos policiers? Est-il suffisant pour faire face à la montée de la violence que j'évoquais ci-dessus et aux nouvelles formes de délinquance? Un état des lieux de cet équipement existe-t-il? Toutes les zones sont-elles correctement armées et équipées? Quid des gilets pare-balles au sujet desquels les syndicats nous disent que certaines zones en sont toujours dépourvues?

 

Pour quelles raisons les auxiliaires de police ne sont-ils pas armés de la même façon que leurs collègues? Ainsi, dans la zone boraine, les auxiliaires motards patrouillent avec des inspecteurs de police. Ils circulent sur deux motos différentes, mais seul l'un d'eux est armé.

 

Qu'en est-il des agents de quartier, dont on espère une revalorisation de la fonction? Comment est-il prévu de les équiper?

 

Madame la ministre, pouvez-vous également nous dire si les aspects "sécurité" feront bel et bien l'objet de toutes les attentions lors du contrôle budgétaire à venir? Je sais que vous allez vous battre pour ce dossier et celui de la sécurité civile, mais j'espère qu'une rallonge du budget sera demandée et accordée afin de renforcer les moyens de la police.

 

17.04  François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, madame la ministre, je partage l’émotion, l’indignation et la colère de mes collègues et de toute la population de notre pays face au carjacking dramatique dont nous avons parlé.

 

Je voudrais vous faire part d’un problème particulier mais qui me semble préoccupant, à savoir la facilité avec laquelle on devient agent de prévention à la STIB puisque l’un des deux suspects en aveux était un agent de prévention employé par la STIB. Je pense même qu’il s’agit de la personne qui a porté le coup de feu.

 

La STIB ne peut pas être tenue pour responsable d’un acte criminel commis par un membre de son personnel mais je voudrais connaître plus précisément les conditions d’accès à cette fonction. D’après mes informations, les agents de prévention sont engagés par la STIB pour une période déterminée d’un an, dans le cadre d’un contrat "premier emploi". Ce sont généralement des jeunes gens qui travaillent dans le cadre d’un projet juniors-seniors.

 

Le recrutement vise à renforcer la présence humaine dans les stations de métro. Ces personnes reçoivent une formation permanente de la part des seniors en service à la STIB. Dans le cadre de ce contrat, les agents de prévention suivent une formation qui leur facilitera l’accès à un emploi ultérieur. Le service de prévention de la STIB compte actuellement 171 agents de ce type, ce qui correspond à une compagnie à l’armée.

 

Ces agents ne passeraient pas l’épreuve du screening prévue heureusement pour les agents de sécurité en vertu de la loi-programme du 27 décembre 2004 qui a autorisé les sociétés de transports en commun à créer un service de sécurité particulier.

 

Madame la ministre, j’estime qu’il faudrait étendre les dispositions de cette loi aux agents de prévention. Je m’inquiète de la facilité avec laquelle on devient agent de prévention. On peut même imaginer des scénarios d’infiltration de ces agents par des malfrats qui seraient de mèche avec des bandes organisées désirant sévir dans ou aux abords des stations de métro.

 

Nous devons être très attentifs à la façon dont sont recrutées les personnes qui travaillent en qualité d'agents de prévention. Nous devrions légiférer en la matière. Il faut absolument soumettre ces personnes au même screening que les agents de sécurité. Certes, aucun screening n'est parfait et aucune analyse psychologique n'évitera que des personnes inadéquates soient recrutées. Néanmoins, ce procédé permettrait de minimiser le risque, même si cette solution n'est pas tout à fait imperméable à tout risque.

 

Madame la ministre, pouvez-vous nous rappeler les critères qui conditionnent l'engagement des agents de sécurité? Qu'en est-il des agents de prévention dans les sociétés de transport en commun? Est-il exact qu'ils ne subissent aucun screening sérieux? Même s'il est compréhensible que les conditions de leur engagement soient quelque peu allégées par rapport à celles de leurs collègues du service de sécurité, ne serait-il pas opportun, vu la spécificité de leurs fonctions et les contacts qu'ils sont amenés à avoir avec les usagers des transports publics, qu'ils répondent également à certaines conditions particulières en termes de sélection, de screening mais aussi de formation?

 

Je voudrais aussi appuyer la demande de mes deux collègues, qui proposent d'octroyer une distinction honorifique adéquate à ces deux agents héroïques, qui ont arrêté, alors qu'ils étaient désarmés, des malfrats dangereux et armés.

 

Le président: M. Renaat Landuyt étant absent, sa question n° 20332 devient sans objet.

 

17.05 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, vooraleer te antwoorden op de vragen, wil ik even zeggen dat we allemaal gechoqueerd zijn door de dramatische gebeurtenissen, de gewelddadige carjacking met gevolgen die zeer sterk zullen doordringen in het leven van die mensen. Hun leven zal nooit meer zijn wat het daarvoor was.

 

Wat de verschillende vragen betreft die hier gesteld zijn, ga ik natuurlijk beginnen met te zeggen dat ik geen antwoorden kan geven in verband met het gerechtelijk onderzoek zelf. Dat behoort de justitiële overheden en de minister van Justitie toe.

 

Néanmoins, pour ce qui concerne l'intervention policière, je peux vous communiquer quelques informations techniques qui proviennent du chef de corps de la police locale d'Uccle. Ma réponse sur un plan politique suivra.

 

Les auteurs, au nombre de deux, se sont présentés vers 14 h 40 dans une bijouterie à Uccle. Munis d'une arme factice, ils braquent l'épouse du bijoutier. Alerté par les cris de sa femme, le bijoutier s'interpose avec son revolver réel. Une bagarre en découle, à l'issue de laquelle un des malfrats parvient à se saisir de l'arme. Après avoir frappé le bijoutier, les deux malfrats s'enfuient avec leur butin. Ils ne sont pas cagoulés et se dirigent vers la place Vanderkindere. Ils ont tiré un coup de feu sur la voie publique. Arrivés au carrefour formé par la place Vanderkindere et l'avenue Brugmann, les auteurs ont tenté de voler une Renault Scenic qui attendait à la phase rouge du feu de signalisation tricolore. La conductrice se trouve alors sur l'avenue Brugmann en direction du centre d'Uccle. Un des deux auteurs aurait tenté d'ouvrir la porte conducteur du véhicule en question tandis que l'autre essayait la porte passager. N'arrivant pas à ouvrir les portières, le suspect se situant au niveau de la portière conducteur a tiré un coup de feu dans la vitre de la portière blessant mortellement la conductrice.

 

Après le coup de feu, les deux auteurs ont pris la fuite à pied dans l'avenue Brugmann en direction de Forest. Ils sont alors poursuivis par deux agents en patrouille de la police locale d'Uccle. Ils se débarrassent du butin et l'auteur armé se débarrasse également du revolver, qui sera récupéré par un des agents. Le premier auteur sera arrêté dans l'avenue Brugmann par l'agent Tiriolo tandis que le second sera intercepté dans une entrée de garage par l'autre agent.

 

Bien évidemment, il faut voir si on ne peut rien faire pour remercier les agents, qui ont fait leur travail dans des circonstances très difficiles.

 

En effet, arrivés à la place Vanderkindere, leur attention a été attirée par un coup de feu. Ils voient deux jeunes courir et s'engager dans l'avenue Brugmann en direction d'Ixelles. Le chauffeur du véhicule de police a fait demi-tour pendant que son collègue envoyait un flash au dispatching. Après avoir fait les descriptions d'usage au dispatching, le conducteur se fraie un passage dans la circulation. Ils entendent alors un deuxième coup de feu et aperçoivent un des deux auteurs avec les mains à l'intérieur d'un véhicule en attente à la phase rouge du feu de signalisation. Les deux auteurs prennent alors la fuite en direction d'Ixelles et les deux agents entament la poursuite qui conduira à leur arrestation.

 

Wanneer men naar de concrete timing kijkt, ziet men dat tussen kwart voor drie en zeven voor drie, de tijd tussen de eerste gebeurtenis en de aankomst van de ambulance, tussen de eerste 101-oproep en het moment waarop men ter plaatse was, er een heel korte tijd was en dat men heel gedetailleerd heeft gereageerd.

 

Een aantal vragen heeft betrekking op de persoon die vermoedelijk het dodelijk schot heeft gelost en een preventieadviseur bij de MIVB is. De bedoelde verdachte is niet werkzaam bij de veiligheidsdienst van de MIVB en is ook nooit als veiligheidsagent vergund. Het antwoord op de vraag of hij onder de wet op de privéveiligheid valt, is dus neen, omdat hij niet echt een veiligheidsagent is. De betrokkene is een preventieagent en valt dus niet onder alle criteria van de veiligheidsagenten. Zij moeten immers een aanvraag doen waarbij de vervoersmaatschappij nagaat of de betrokkene niet gekend is voor bepaalde feiten en of zij geen veroordeling hebben opgelopen. Zij moeten slagen in psychosociale tests georganiseerd door Selor. Zij moeten ook slagen in examens na afloop van een opleiding. Dan bekomen zij een identificatiekaart door mijn administratie, die elke vijf jaar een nieuwe screen vergt.

 

Mijn administratie zal onderzoeken en overleggen met de vervoersmaatschappij of ook de preventieagenten, die toch ook een belangrijke rol spelen waarbij zij veel in contact komen met anderen, moeten worden onderworpen aan die veiligheidsmachtiging. Wanneer wij kijken naar de heel drieste feiten van wat zich in Ukkel heeft afgespeeld, moeten wij ons afvragen of wat wij voor de veiligheidsagenten doen niet moet worden uitgebreid naar de preventieagenten. Mijn administratie is al met dat onderzoek bezig. Zij zal uiteraard ook in overleg moeten treden met de gewestelijke vervoersmaatschappijen om tot een akkoord te komen.

 

Mijnheer de voorzitter, ik heb ook nog een aantal cijfers over het aantal carjackings, voor wie het interesseert. Maar die kan ik uiteraard schriftelijk laten bezorgen aan de leden van commissie. Er zijn immers ook een aantal tabellen en grafieken bij.

 

17.06  Corinne De Permentier (MR): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour sa réponse complète. Ce qui me ferait plaisir, c'est que vous me donniez par écrit les chiffres, non pas sur Uccle mais sur la Région bruxelloise, autant pour les cambriolages que pour les sackjackings.

 

J'espère que vous pourrez réserver une suite favorable pour ces deux policiers qui méritent vraiment d'être reçus par le ministre de l'Intérieur. Je voudrais vous préciser, madame la ministre, que je suis tout sauf une personne raciste. J'ai toujours fait preuve d'ouverture importante, mais je suis vraiment inquiète à propos de la sécurité à Bruxelles.

 

À titre d'exemple, j'occupe une maison qui date de 50 ans. Mes prédécesseurs n'ont jamais connu d'actes de malveillance ou autre. À présent, en cinq ans, on a essayé à cinq reprises de visiter ma maison. Ma voisine du fond du jardin a été braquée le 1er janvier et mon autre voisine, samedi dernier. Tout est à mis à feu et à sang. Nous devons agir sur le terrain, car un sentiment de malaise règne parmi la population. Si les policiers essaient de faire ce qu'ils peuvent, j'estime que nous devons, aujourd'hui, serrer la vis et donner un signal fort à une certaine jeunesse, car il s'agit souvent de jeunes.

 

Certes, je privilégie la prévention, mais lorsque celle-ci n'amène pas la réponse, il faut en apporter une qui soit d'une fermeté totale, afin de motiver nos hommes sur le terrain, vos hommes, car vous avez beau prendre des initiatives, si en corollaire rien ne suit au niveau de la Justice, nous nous noyons dans l'océan. Vraiment, j'en appelle à vous. Mes fils, âgés de 12 et de 14 ans, me demandent ce que je fais au Parlement, lorsqu'ils apprennent de tels agissements. Ils commencent à s'inquiéter. Et je me demande si, un jour, ce n'est pas nous qui devrons quitter la Belgique parce que la situation devient ingérable. C'est vraiment un sentiment qui devient détestable tant dans les grandes villes que dans les provinces. Il importe vraiment que le politique soit totalement vigilant.

 

17.07  Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor uw uitgebreide antwoord. Het was verhelderend te horen dat er twee soorten waren, preventieagenten en veiligheidsagenten. Ik kan alleen de oproep van onze collega steunen. We moeten duidelijk bekijken welke screening er best wordt toegepast. Er moet onderzocht worden – uw diensten zullen dat ook doen – of die screening anders kan worden toegepast. We moeten er goed over nadenken onder welke wet die preventieagenten het beste passen. Valt dit best onder de wet-Tobback of eerder onder de wet op de gemeenschapswachten? Dat is zeker een aandachtspunt voor het onderzoek.

 

17.08  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, madame la ministre, merci pour votre réponse, mais vous avez omis de répondre sur l'équipement des auxiliaires de police et sur les gilets pare-balles. Il faudra quand même revenir sur ces sujets: lorsqu'ils se trouvent dans la rue, ils exercent le même boulot qu'un policier armé. Il conviendrait de réétudier l'équipement de ces auxiliaires de police.

 

Je compte sur vous à l'occasion du contrôle budgétaire pour demander des moyens supplémentaires pour la sécurité. J'espère que ces deux agents seront au moins reçus par vous ou seront décorés: ils méritent vraiment notre reconnaissance.

 

Pour rejoindre les propos de ma collègue sur l'immigration et la cohabitation, un large débat devrait être mené; je le répète depuis longtemps. J'y reviendrai.

 

17.09  François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, madame la ministre, je vous remercie pour ces réponses qui abondent dans mon sens en quelque sorte. Tout qui joue un rôle dans la chaîne sécuritaire, que ce soit au niveau de la prévention ou de la répression ou de fonctions mixtes, tels les agents de police, doit être au minimum soumis à un screening psychologique, à une vérification des antécédents, du casier judiciaire, etc. Évidemment, il est clair que l'agent de prévention ne doit pas subir la même formation que l'agent de police, mais les autres conditions que je viens de citer me semblent importantes à réaliser envers tout agent de cette chaîne de sécurité et de prévention, du plus modeste au policier à part entière.

 

Bien sûr, nous savons que cela n'empêchera pas, occasionnellement, une erreur de sélection. Je vous encourage donc à ce que, dans les meilleurs délais et après concertation avec toutes les sociétés de transport en commun, vous puissiez légiférer sur le screening concernant les fonctions de prévention.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 20265 de M. Annemans, au point 13/16, est reportée à sa demande.

 

18 Question de M. Fouad Lahssaini à la ministre de l'Intérieur sur "des incidents survenus lors d'arrestations à la base militaire de Kleine Brogel" (n° 20281)

18 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Binnenlandse Zaken over "incidenten bij de aanhoudingen op de militaire basis van Kleine Brogel" (nr. 20281)

 

18.01  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, le samedi 20 février, plusieurs activistes de la campagne Bomspotting, qui dénonce la présence d'armes nucléaires illégales sur le sol belge, se sont introduits sur la base militaire de Kleine Brogel.

 

Lors de cette action non violente, ils auraient subi une arrestation plus que musclée de la part des militaires et un traitement inadmissible. Un témoignage rapporte des hurlements et des insultes des soldats à l'égard de citoyens parfaitement identifiables, des menottages serrés et douloureux des poignets, un déshabillage partiel alors que les conditions climatiques sont glaciales, bref un ensemble de comportements inattendus de la part de policiers. Si ce témoignage se confirme, ces pratiques sont pour le moins choquantes et inadmissibles dans un État de droit.

 

Madame la ministre, avez-vous été informée de ces incidents et, le cas échéant, pouvez-vous me confirmer les faits? Une plainte au Comité P a-t-elle été introduite à la suite de ces arrestations? Dans le cas contraire, envisagez-vous de lancer une enquête interne afin de savoir comment ces faits se sont déroulés? Que prévoit le règlement de police dans ce type de situation? Quelles sont les sanctions prévues en cas de non-respect des procédures?

 

18.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur Lahssaini, j'ai pris connaissance de ces incidents, mais ces arrestations ont été opérées par des militaires présents sur la base. Le Comité P n'est pas compétent dans ce cadre. Dès lors, la réponse à votre question relève du ministre de la Défense.

 

18.03  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, j'ignore quelles informations vous avez reçues, mais il n'y avait pas seulement des militaires, des policiers se trouvaient là aussi. Ma question concernait précisément ces derniers. Je sais très bien que les questions militaires ne sont pas de votre ressort. Vous n'avez pas donc de réponse à m'apporter? Ou bien me dites-vous qu'il n'y avait pas de policiers sur place?

 

18.04  Annemie Turtelboom, ministre: On m'a expliqué que les arrestations avaient été faites par des militaires, mais je veux bien m'informer encore une fois.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Comme convenu, les questions n° 20069 de Mme Annick Ponthier, n° 20171 de M. Raf Terwingen, n° 20184 de Mme Françoise Colinia, n° 20296 de Mme Leen Dierick, n° 20310 de Mme Jacqueline Galant, n° 20341 de M. Xavier Baeselen, n° 20364 de Mme Carina Van Cauter, n° 20371 de M. Ben Weyts, n° 20350 et n° 20351 de M. Georges Gilkinet sont reportées.

 

Je demanderai aux éventuels collaborateurs encore en vie et présents de prévenir les députés que le premier ministre est arrivé. Si les membres ne sont pas là, leurs questions seront reportées.

 

Je rappelle en outre que les fonctionnaires de la commission ne sont pas des téléphonistes de luxe. Chaque membre ayant des collaborateurs brillants et efficaces, ils n'ont qu'à faire leur boulot et prévenir leur député lorsque c'est son tour. Sinon on installe un central téléphonique ici, et ce n'est pas pour cela que nous sommes là!

 

19 Vraag van de heer Hans Bonte aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het overleg van 3 februari tussen de Vlaamse en Federale regering in verband met het samenwerkingsfederalisme" (nr. 19229)

19 Question de M. Hans Bonte au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la concertation du 3 février entre le gouvernement flamand et le gouvernement fédéral concernant le fédéralisme de coopération" (n° 19229)

 

19.01  Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de premier, ik heb een vraag ingediend rond de periode dat u hebt gepleit, volgens mij terecht, voor een samenwerkingsfederalisme of coöperatief federalisme. Ik denk dat dat trouwens een beetje ingebakken zit in de bevoegdheidsverdelingen in onze Grondwet. Er wordt inderdaad voorzien in overleg en samenwerking.

 

Mijn vraag is intussen een maand oud en wij hebben gisteren kennis kunnen nemen van het feit dat Pasen - dat was de deadline die de regering zich heeft gesteld om een doorbraak te krijgen in het dossier BHV - moet worden begrepen als het einde van het paasverlof. Dat stoort mij niet; ik hoop dat de paaseieren even vruchtbaar zullen zijn.

 

Daarbij moet mij wel het volgende van mijn hart. De federale regering legt terecht de nadruk op de sociaal-economische uitdagingen waarvoor ons land staat. Laten we dus het woordje samenwerkingsfederalisme in die optiek eens tegen het licht moeten houden. Ik ben ervan overtuigd dat de geloofwaardigheid van een overheid om aan dergelijke problemen iets te doen, zeer sterk samenhangt met de efficiëntie van haar optreden, op welk niveau dan ook.

 

Mij lijkt het toch duidelijk dat, wil men efficiëntie bereiken, een grondwetsherziening nodig is, zeker op het vlak van het sociaal-economische beleid. Niet langer dan gisteren, mijnheer de premier, hebben wij in onze commissie in drie dossiers moeten vaststellen dat de verdeling van de bevoegdheden op het vlak van het werkgelegenheidsbeleid inefficiëntie tot gevolg heeft. Het nieuwe win-winplan, dat wij hier gisteren uitvoerig hebben besproken, probeert de langdurige werkloosheid bij jongeren en ouderen te verhelpen. Wij hebben moeten vaststellen dat de inspanningen van de regio’s ter zake compleet van mekaar verschillen. Brussel hinkt bijvoorbeeld serieus achterop met het uitnodigen van werklozen om hun ondersteuning bij het zoeken naar een job te bieden.

 

Een ander dossier dat gisteren aan de orde is gekomen, betreft de opvolging van werkzoekenden. Ook daarbij stelt men vast dat het optreden van de RVA, Actiris, VDAB en FOREM aan efficiëntie inboeten ten gevolge van de bevoegdheidsverdeling.

 

Ik kan nog naar andere dossiers verwijzen, die in vorige commissievergaderingen tegen het licht werden gehouden. Maar een laatste voorbeeld is het volgende. Het is nogal hallucinant dat de minister van Werk verklaart dat de regering een ontwerp tot vereenvoudiging van het banenplan zal indienen, hoewel ze beseft dat Vlaanderen daartegen zal protesteren en een belangenconflict zal aankaarten. Met andere woorden, ook ter zake wordt het doelgroepenbeleid voor een stuk gefnuikt door de onduidelijke bevoegdheidsverdeling.

 

Mijnheer de premier, ik zou dus van u willen weten of de regering ook van oordeel is dat een bevoegdheidsherverdeling en dus een grondwetswijziging nodig is om efficiënter te kunnen optreden in het sociaaleconomisch beleid.

 

Heeft de regering, als ze dan pleit voor coöperatief socialisme, de intentie om de bevoegdheden duidelijker te verdelen en op een goede basis samenwerkingsakkoorden te sluiten?

 

19.02 Eerste minister Yves Leterme: Het antwoord op de eerste vraag is “ja”. Ik ben nog altijd van oordeel dat wij er belang bij zouden hebben om bij een aantal essentiële elementen of domeinen van het sociaaleconomisch beleid te komen tot een homogenisering van bevoegdheden. Zo zou de versnippering van bevoegdheden en verantwoordelijkheden beperkt worden.

 

Voor zover de intenties van de regering het voorwerp uitmaken van debat in het Parlement, kan ik u zeggen dat ik getrouw blijf aan wat ik begin januari heb aangekondigd. Ik denk dat iedereen er ondertussen van overtuigd is dat de absolute prioriteit van de regering moet liggen bij het sociaaleconomische beleid. We zullen meer bepaald de overslag moeten maken van het redden van banken, een relancebeleid en een aantal anticrisismaatregelen om de impact op de arbeidsmarkt in te perken, naar een structureel sociaaleconomisch beleid.

 

Mijn visie bestaat erin dat wij de komende weken en maanden op Europees, federaal en regionaal niveau en ook op het niveau van de sociale partners, wat men gemeenzaam in alle West-Europese democratieën meemaakt en multilevel government noemt, in essentiële domeinen van het sociaaleconomisch structureel beleid moeten komen tot goede samenwerking met het oog op het gemeenschappelijk formuleren van doelstellingen en uiteraard ook het zoveel mogelijk op elkaar afstemmen van de beleidsinspanningen om die doelstellingen te realiseren.

 

Ik heb reeds bij vorige gelegenheden gezegd dat we wat mij betreft op een vijf- of zestal kantellijnen moeten werken. Die mening staat ook te lezen in de documenten van de Europese Commissie ter voorbereiding van de lentetop over een aantal weken, meer bepaald het document 2020.

 

De bevoegdheden voor human resources, arbeidsmarkt, vorming en opleiding zijn versnipperd, en daarover zult u het met mij eens zijn, mijnheer Bonte. Ik blijf vragen dat die bevoegdheden worden herschikt. Daarvoor worden trouwens reeds inspanningen geleverd. Dat die bevoegdheden niet herschikt zijn, mag echter geen alibi zijn voor het niet realiseren van een betere afstemming van het beleid op Europees, Vlaams en federaal gebied.

 

Daarnaast is er innovatie, research en development. De fiscale instrumenten worden daarvoor vooral federaal gehanteerd. De betoelaging wordt echter vooral op het regionale vlak als beleidsinstrument gehanteerd. Uiteraard moet vooral de privésector worden gestimuleerd. Die heeft ter zake een belangrijke verantwoordelijkheid.

 

Het infrastructurele beleid van de overheid is nog zo’n domein waarbij wij belang hebben bij een goede afstemming. Wanneer men investeert in de haven van Antwerpen - om het bij Vlaanderen te houden - en in een verbetering van de modal shift, waardoor de goederenstromen beter kunnen worden georganiseerd, is het evident dat Vlaanderen terecht de federale overheid vraagt om een goede werking van de douanediensten, de vlotte afhandeling van goederen en het uitbuiten van de logistieke troef, die de haven van Antwerpen is.

 

Zo kan ik voortgaan. Er zijn vijf tot zes domeinen waarop Europees, Vlaams en federaal moet worden gewerkt. In alle landen is dit nu aan de orde, met name ervoor zorgen dat men door beleidsinspanningen als het ware subnationaal – en ik gebruik dat woord alleen in die context –, op regionaal vlak en vanuit onderliggende bevoegdheidsniveaus tot een beleid komt dat wordt versterkt op federaal vlak, wat ons land betreft, passend in een Europees voorwaarden scheppend beleid.

 

De bedoeling van de gemeenschappelijke agenda, het gemeenschappelijk routeplan is de versterking van onze economische infrastructuur, tien jaar aan een stuk. Ik heb dat voor de federale regering op papier gezet. Wij zijn dat aan het bespreken. Het is de bedoeling volgende week vrijdag 19 maart, de dag van Sint Jozef, met alle regeringen van het land het door te nemen op een bijeenkomst.

 

De voorbereiding van de lentetop is een van de agendapunten. Het is een vernieuwing dat ook de Gemeenschappen en de Gewesten ter zake een inbreng hebben, maar ik vind dat belangrijk. Daarnaast zijn er de inhoudelijke voorbereiding van Europees voorzitterschap en het bespreken en vastleggen van het gemeenschappelijk routeplan. Ik zal een beeld gebruiken: het EU 2020 vertalen naar een BE 2020. Op die vijf à zes domeinen, ondanks een versnipperde bevoegdheidsverdeling, of een bevoegdheidsverdeling die onvolkomen is en dus moet worden verbeterd, moeten de beleidsinspanningen van elk niveau beter op elkaar worden afgestemd. Daardoor kan de efficiëntie van het beleid en de doeltreffendheid van de inzet van overheidsmiddelen worden verbeterd.

 

19.03  Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de premier, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb met de drie voorbeelden van gisteren – ik zou er veel meer kunnen aan toevoegen, u hebt er zelf ook een aantal aan toegevoegd – geprobeerd om aan te geven dat het de ervaring is, ook in het Parlement, over de taalgrenzen heen, dat de huidige verdeling van de bevoegdheden een van de essentiële inzetten van de federale regering, namelijk het sociaaleconomisch beleid, bemoeilijken. Men verliest dus efficiëntie door de manier waarop de bevoegdheden nu verdeeld zijn. Verlies aan efficiëntie is dan nog een zachte uitdrukking.

 

Wij zijn allemaal wat getroffen door de reeks van ontslagen en aankondigingen van sluitingen en afdankingen. Wanneer u het over sociaaleconomische dossiers hebt, dan is een van de structurele problemen van ons land voor buitenlandse investeerders precies de complexiteit van onze regelgeving. Wanneer men investeringsrapporten bekijkt, dan hebben wij een aantal troeven en een aantal handicaps. Van die handicaps is de complexiteit van de bevoegdheden en de reglementering een van de bijzondere hinderpalen.

 

Mijnheer de premier, u hebt uw visie op wat er volgens u in de toekomst zou moeten gebeuren. De vraag is of uw regering nog initiatieven zal nemen om daarin grote kuis te houden en om die hypotheken uit het sociaaleconomische beleid te lichten, om aldus veel efficiënter de crisis en de uitdagingen op het sociaaleconomische vlak te kunnen aangaan. Daarover hoor ik u echter niets zeggen. Ik vermoed dat het te maken heeft met het feit da het dossier gevoelig ligt. Namens het Parlement - ik verwijs naar de confrontatie van gisteren – wijs ik erop dat het meer dan noodzakelijk is dat wij orde op zaken stellen in onze Grondwet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 19234 de M. Baeselen est transformée en question écrite, à sa demande.

 

20 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de wenselijkheid van een aansprakelijkheidsbeperking in de overheidsopdrachtenwetgeving" (nr. 19430)

20 Question de M. Jenne De Potter au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "l'opportunité d'une limite de responsabilité dans la législation relative aux marchés publics" (n° 19430)

 

20.01  Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, een van de hoofddoelstellingen van de overheidsopdrachtenwetgeving bestaat erin de mededinging maximaal te laten spelen en alle geïnteresseerde kandidaten die voldoen aan de gestelde criteria, in de gelegenheid te stellen een offerte uit te brengen. Vandaag is op geen enkele plaats in de overheidsopdrachtenwetgeving, noch in de toepasselijke praktijken binnen de overheid sprake van een beperking van de aansprakelijkheid van de inschrijvers. Dat betekent, bijvoorbeeld, dat een dienstverlener die een project met een waarde van 500 000 euro uitvoert voor een overheid, wanneer hij schade veroorzaakt aan de aanbestedende overheid voor 50 miljoen euro, hij die schade volledig zal moeten vergoeden. U zult het mij eens zijn dat de proportionaliteit tussen die twee bedragen in dit extreem voorbeeld ver zoek is. Ter vergelijking, in de contractuele relaties tussen ondernemingen onderling, in de niet-publieke sector, voorziet het merendeel van de contracten in een beperking van de aansprakelijkheid van de dienstverlener in geval van contractbreuk. Dat is zeer gebruikelijk en zulke clausules van aansprakelijkheidsbeperking zijn voor dienstverleners of leveranciers vaak noodzakelijk vanuit het perspectief van risk management alsook vanuit verzekeringstechnisch oogpunt. Niet zelden zijn bedrijven onderworpen aan interne bedrijfspolicies die hen verhinderen om contracten onder een onbeperkte aansprakelijkheid te aanvaarden. Een vaak gebruikte clausule is die waarin de totale aansprakelijkheid van de dienstverlener wordt beperkt tot de totale waarde van het desbetreffende contract en waarbij elke aansprakelijkheid voor onrechtstreekse schade, gevolgschade of schade aan derden wordt uitgesloten van aansprakelijkheid.

 

Op het eerste gezicht zou men zich kunnen afvragen welk belang een aanbestedende overheid zou kunnen hebben bij een aansprakelijkheidsbeperking van de inschrijvers. Ik denk dat er toch twee belangen zijn. Ten eerste, de overheid kan op een nog betere wijze uitvoering geven aan het basisbeginsel van de mededinging, aangezien het ontbreken van elke vorm van aansprakelijkheidsbeperking niet langer een hinderpaal kan zijn voor sommige kandidaat-inschrijvers om zich in te schrijven. Ten tweede, met een wettelijke aansprakelijkheidsbeperking wordt vermeden dat inschrijvers bijkomende risicopremies dienen in te calculeren in de prijszetting om die onbeperkte aansprakelijkheid op te vangen.

 

Daarom kan de vraag worden gesteld of het niet aan te bevelen is om zo’n aansprakelijkheidsbeperking standaard op te nemen in de wetgeving, met dien verstande dat een aanbestedende overheid de mogelijkheid wordt gelaten om mits motivering alsnog in een afwijking en dus verstrenging van de aansprakelijkheidsregeling te voorzien.

 

Ik heb drie vragen aan u, mijnheer de premier.

 

Wat vindt u van het idee om een wettelijke aansprakelijkheidsbeperking in te voeren?

 

Ten tweede, wat zijn de mogelijke nadelen van dit voorstel?

 

Ten derde, bent u eventueel bereid een wettelijk initiatief te nemen of te laten nemen, dan wel een wettelijk initiatief vanuit het Parlement te ondersteunen? Of acht u dat niet opportuun?

 

20.02 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Potter, ik deel in elk geval uw bekommernissen en ik ben bereid om steun te verlenen aan initiatieven die erop gericht zouden zijn om de mededinging te bevorderen en de kostenefficiëntie bij overheidsopdrachten te verhogen. Ik denk dat dit een gemeenschappelijke doelstelling is. Uw voorstel draagt dan ook mijn belangstelling weg. Ik zal straks ook zeggen wat ik ermee zal doen. Ik zou toch een aantal elementen willen aanbrengen die de zaak misschien wat nuanceren.

 

Zonder te betwisten dat bedrijven, om reden van onbeperkte aansprakelijkheid, wel eens terughoudend kunnen zijn om deel te nemen aan overheidsopdrachten, zou ik erop willen wijzen dat mijn diensten tot nu toe, noch via de Commissie voor Overheidsopdrachten, waarin naast de verschillende overheden ook sectoren en beroepsfederaties zijn vertegenwoordigd, noch via informele weg vragen of opmerkingen in die zin hebben gekregen waaruit zou blijken dat het aspect dat u aangeeft, namelijk aansprakelijkheid bij overheidsopdrachten, problematisch zou zijn.

 

Er moet ook worden aangestipt dat in de bestaande reglementering reeds beperkingen op de aansprakelijkheid zijn ingeschreven. Zo zijn in de algemene aannemingsvoorwaarden bijvoorbeeld de bovengrenzen ingeschreven voor de boetes wegens laattijdige uitvoering, alsook voor de straffen wegens een gebrekkige uitvoering van de opdracht. Bovendien staat niets in de weg dat in de zogenaamde business-to-businesscontracten ook bij overheidsopdrachten contracten met beperking van de aansprakelijkheid worden ingebouwd, meer bepaald via de zogenaamde bestekbepalingen.

 

In de mate dat men zich in een wettelijke mogelijkheid bevindt om een onderhandelingsprocedure te voeren en via een procedure van onderhandeling een opdracht te gunnen, kan dit aspect uiteraard ook voorwerp uitmaken van de betrokken onderhandelingen. Redelijkerwijze kan men er trouwens vanuit gaan dat de aanbestedende overheden en diensten het best geplaatst zijn om geval per geval de opportuniteit en wellicht ook de omvang van de aansprakelijkheidsbeperking in te schatten.

 

Ten slotte moet erop worden gewezen dat bij opdrachten voor werken een wettelijke aansprakelijkheidsbeperking hoe dan ook in conflict zou komen met de wettelijke regeling op het vlak van de tienjarige aansprakelijkheid voor architecten en aannemers. Ik sta positief ten opzichte van uw idee, maar ik breng toch deze wat nuancerende commentaar aan.

 

Ik kom dan tot de mogelijke nadelen van dit voorstel. Het nadeel van een wettelijke aansprakelijkheidsbeperking zou kunnen zijn dat het risk management hierdoor voor een deel wordt doorgeschoven naar de aanbestedende overheden, wat voor mij niet vanzelfsprekend is, gelet op het feit dat overheidsopdrachten uiteindelijk nog worden gefinancierd met geld van de gemeenschap, geld van de belastingbetaler en ik daarvoor een bijzondere zorg wil dragen. Bovendien zou hierdoor worden geraakt aan het op het vlak van de algemene uitvoeringsregels gecreëerde evenwicht tussen enerzijds de belangen van de inschrijvende bedrijven en anderzijds de belangen van de overheden. Men mag immers niet vergeten dat in de reglementering van de overheidsopdrachten ook mechanismen zijn ingebouwd die tot voordeel strekken van de ondernemingen, met name onder meer de mogelijkheid om de contractuele voorwaarden van een opdracht te wijzigen.

 

Die wijzigingsmogelijkheid gaat van een verlenging van de uitvoeringstermijnen tot de herziening of zelfs de verbreking van de overeenkomst, bijvoorbeeld wegens onvoorziene omstandigheden.

 

Ik kom tot de laatste vraag, namelijk of wij bereid zijn om daarvoor een wettelijk initiatief te nemen, dan wel een wettelijk initiatief vanuit het Parlement te ondersteunen. In het kader van het opstellen van de uitvoeringsbesluiten van de nieuwe wet op de overheidsopdrachten van 15 juni 2006 zijn binnen de commissie waarnaar ik daarstraks verwezen heb, namelijk de commissie voor de Overheidsopdrachten, momenteel werkzaamheden aan de gang over het ontwerp van KB, ter vervanging van het KB van 26 september 1996, tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken. Het lijkt mij aangewezen dat uw voorstel mee zou worden behandeld in het kader van de voormelde werkzaamheden van de voormelde commissie. Ik zal naar aanleiding van uw vraag en uw suggestie, mijnheer De Potter, mijn diensten opdracht geven om het punt dat u aanbrengt voor te leggen aan de commissie voor de Overheidsopdrachten.

 

20.03  Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de eerste minister, het is inderdaad een goede suggestie om het voorstel voor te leggen aan de commissie voor de Overheidsopdrachten. Mijn bekommernis vertrok van het idee dat de mededinging moet verhogen en de kostenefficiëntie, waarnaar u ook verwees, van de overheid moet verbeteren. Daarom deed ik die suggestie. Ik denk dat ik gerust de resultaten van het onderzoek van de commissie kan afwachten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de financiële stimulansen voor het sociaal overleg" (nr. 19760)

21 Question de Mme Meryame Kitir au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "des incitants financiers pour la concertation sociale" (n° 19760)

 

21.01  Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, in de media van 9 februari jongstleden konden we lezen dat u naar aanleiding van het onderhoud met de sociale partners, van 8 januari, met het oog op het voltrekken van het sociaal overleg hebt gesteld dat er geen overheidsmiddelen beschikbaar zijn om het interprofessioneel overleg van het najaar te ondersteunen.

 

Wie de geschiedenis van de opeenvolgende IPA's een beetje kent, zal die uitlating ongetwijfeld met een korrel zout genomen hebben. Het IPA 2009-2010 bijvoorbeeld heeft toch reeds ruim een miljard aan fiscale lastenverminderingen gekost, aan de nacht- en ploegenpremieregeling en de versterking van het gedeelte van de bedrijfsvoorheffing dat alle werkgevers niet moeten doorstorten met 0,75 % van de bruto loonmassa.

 

In de aanloop naar dat IPA hebt u trouwens meermaals publiek verklaard dat de regering een budget gereserveerd had om de nacht- en ploegenpremiemaatregel te versterken. Daarom klinkt het een beetje verrassend, gelet op het allesbehalve serene sociale klimaat dat we vandaag kennen, u nu te horen verkondigen dat de regering deze keer niet zal ter hulp komen.

 

Hetgeen mij zo mogelijk nog meer verrast, is te kunnen lezen dat uw Vlaamse collega, minister-president Kris Peeters, in het kader van zijn ontmoeting met John Fleming, de vice-president van Ford en de CEO van Ford Europa op 9 februari, zou hebben verklaard dat de federale regering zich op Duitse de loonkostenmaatregelen zal afstemmen om de loonkosten hier competitief te houden. Een piste die hij daartoe zou hebben voorgesteld was via een lagere bedrijfsvoorheffing op ploegenarbeid. Laat dat nu net het instrument zijn dat u in de aanloop naar het vorige IPA als overheidstussenkomst bespeelde.

 

Het samenwerkingsfederalisme heeft blijkbaar al verregaande vorm gekregen als voortaan de Vlaamse minister-president moet gaan aankondigen wat de federale regering zal doen.

 

Mijnheer de eerste minister, zijn er effectief toezeggingen gebeurd vanwege de federale overheid, die het voortbestaan van Ford in Genk kunnen waarborgen? Ik weet dat u vanmorgen een bezoek hebt gebracht aan de fabriek.

 

Blijft u erbij dat er voor ondersteuning van het interprofessioneel sociaal overleg geen financiële marge zal zijn?

 

21.02 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Kitir, ik ken uw zorg voor het jobbehoud in Ford Genk, meer bepaald voor uw collega’s op de werkvloer bij Ford, en ik ken ook uw interesse voor de tewerkstellingsproblematiek in het algemeen, zeker in een jaar zoals 2010 waarin de impact van de crisis het meest wordt gevoeld door de werknemers van dit land.

 

Ik heb een heel precies antwoord op uw vragen. Het zorgen voor competitiviteit is uiteraard één van de toezeggingen van de federale overheid die het voortbestaan van Ford Genk kunnen waarborgen. Daarbij worden de instrumenten van bedrijfsvoorheffing en sociale zekerheidsbijdragen gehanteerd.

 

Ik heb vanmorgen herhaald, ten aanzien van de Europese en de lokale directies, dat wij lopende het interprofessioneel akkoord 2009-2010 een belangrijke daling van de lasten hebben doorgevoerd. Wij hebben dat onder meer gedaan door de niet-doorstorting van de bedrijfsvoorheffing van 10 punt 6 of 7 tot 15 punt 6 of 7. Dat is een belangrijke bijdrage voor het effectief competitief maken van onze lonen versus onder meer de Duitse vestigingen. Die competitiviteit is er nu. Een loonkostenmonitor van Agorio, wat mijns inziens in dat opzicht een onbevoorrechte bron is, heeft erop gewezen dat wij nu een competitief voordeel hebben van negen procent wat ploegen- en nachtarbeid betreft. Dat ondanks nog recent tussengekomen akkoorden in Duitsland. Uiteraard wordt dat doorgetrokken en is dat iets wat ook de volgende jaren zal doorspelen. Het is misschien een minder spectaculaire maatregel dan sommige interventies van andere overheden. Het is echter wel één van de fundamentele punten waarop een multinational zijn beslissing baseert om werk al dan niet toe te bedelen aan een bepaalde vestiging.

 

Wat ik heb toegezegd naast een aantal andere concrete dossiers die meer praktisch van aard zijn, zoals bijvoorbeeld de voorpost van de brandweer, windmolens, enzovoorts, is de voornaamste toezegging die ik ook heb neergeschreven in een letter of intent gericht aan de Europese directie, met name de toezegging dat wij de competitiviteit van de lonen competitief houden van de medewerkers van Ford Genk en van andere industriële takken waar ploegen- en nachtarbeid gebruikt wordt.

 

Daarover moet ik trouwens niet alleen beslissen; in dit Parlement werd in 1996 een wet goedgekeurd die maakt dat er een vergelijking gebeurt van de loonkosten met Frankrijk, Duitsland en Nederland. Dat is een belangrijk element bij het begin van sociale onderhandelingen voor het sluiten van interprofessionele akkoorden. Dat als antwoord op uw eerste vraag.

 

Natuurlijk, competitiviteit evolueert. We zullen moeten zien wat er in andere landen gebeurt en op welke manier wij ons daarop kunnen richten. Trouwens, competitiviteit heeft niet alleen met loonkosten te maken, maar ook met efficiënte bedrijfsorganisatie, met innovatie, met heel wat andere factoren.

 

Ten tweede, over de financiële marge voor het ondersteunen van interprofessionele besprekingen, het volgende. Ik heb van bij het begin gezegd dat als wij het ernstig menen met de duurzame sanering van de overheidsfinanciën, wij niet meer mogen doen wat wij in 2008 hebben gedaan. Gelukkig hebben wij dat gedaan in 2008. Ik heb het dus over een akkoord tussen de sociale partners financieren via de sociale zekerheid en de schatkist, via de belastingen en de sociale zekerheid. Achteraf beschouwd is het goed dat wij dat gedaan hebben. Het stabiliserend effect van een versterking van de koopkracht aan de ene kant en anderzijds een verlaging van de lasten twee keer voor meer dan een miljard, hebben zeker meegeholpen bij het inperken tot nu toe — laten wij hout vasthouden — van de negatieve gevolgen op de arbeidsmarkt. Dat is een goede zaak geweest.

 

U spreekt over twee keer een miljard en u brengt dat in verband met het stabiliteitsprogramma. Nu het begrotingstraject is ingediend, weet men dat een herhaling van deze oefening gewoon uitgesloten is. U stelt in uw inleiding dat ik zou hebben gezegd dat er vanuit de sociale zekerheid of vanuit belastinggelden niets zou komen. Dat heb ik niet gezegd. Ik zeg alleen dat het mij niet opportuun lijkt om in dezelfde mate budgettair en via de sociale zekerheid een akkoord te faciliteren. Ik heb dat de sociale partners tijdig gemeld, enkele maanden geleden al. Ik heb dat herhaald eerder deze week, toen wij een zeer constructieve bijeenkomst in tripartite hebben gehad met de regering en de sociale partners.

 

21.03  Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de eerste minister, ik ben blij om te horen dat u de nodige aandacht besteedt aan het dossier van Ford Genk. Zoals u zelf aanhaalt zitten wij niet in dezelfde situatie als Opel, maar toch is het alle hens aan dek om te voorkomen dat zulks gebeurt.

 

Over het IPA vind ik dat wij in het huidige sociale klimaat voorzichtig moeten zijn in onze uitspraken, want daarmee kunnen wij meer kwaad dan goed doen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

22 Questions jointes de

- M. Georges Gilkinet au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la situation du ministre des Pensions" (n° 20049)

- M. Koen Bultinck au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "de nouvelles plaintes anonymes à l'encontre du ministre fédéral des Pensions M. Daerden" (n° 20050)

- Mme Meyrem Almaci au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la position du ministre Daerden" (n° 20077)

- M. Jean Marie Dedecker au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la position du ministre Daerden" (n° 20078)

- M. Bruno Tobback au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "l'attitude du ministre Daerden" (n° 20086)

- M. Jan Jambon au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la position du ministre des Pensions au sein du gouvernement" (n° 20090)

22 Samengevoegde vragen van

- de heer Georges Gilkinet aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de positie van de minister van Pensioenen" (nr. 20049)

- de heer Koen Bultinck aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "nieuwe anonieme klachten aan het adres van federaal minister van Pensioenen Daerden" (nr. 20050)

- mevrouw Meyrem Almaci aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de positie van minister Daerden" (nr. 20077)

- de heer Jean Marie Dedecker aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de positie van minister Daerden" (nr. 20078)

- de heer Bruno Tobback aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het functioneren van minister Daerden" (nr. 20086)

- de heer Jan Jambon aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de positie van de minister van Pensioenen in de regering" (nr. 20090)

 

22.01  Koen Bultinck (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, het wordt stilaan een beetje een eentonig verhaal. Ik behoorde tot de parlementsleden die gezegd hebben dat zij aan het vel van minister Daerden gingen blijven zitten tot er daar normale gerechtigheid geschiedt, al was het maar omdat deze regering toch wel pijnlijk duidelijk maakt wat in concreto goed bestuur betekent als men op zo’n belangrijk departement een dergelijke minister tolereert.

 

Mijnheer de eerste minister, wij gaan van incident naar incident in het dossier van minister Daerden. Vorige week waren er de nieuwe anonieme klachten. Deze week zijn er terug de berichten over nalatigheid van het revisorenkantoor zelf. Ik moet akte nemen van het feit dat u voor een stuk op de parlementaire vragen die ingediend waren, reeds antwoord gegeven hebt, want u hebt via de media laten weten dat er voor u geen probleem is, dat minister Daerden op post kan blijven.

 

Mijnheer de eerste minister, ik doe toch nog een poging om u op betere gedachten te brengen via een parlementaire vraag, al is het dan niet in plenaire vergadering maar in commissie. Kunt u ons toch nog eens bevestigen of u na alles en alle wapenfeiten die wij ondertussen meegemaakt hebben met minister Daerden, het ene al ernstiger dan het andere, vanuit de regering en als eerste minister blijft bevestigen dat de regering vertrouwen heeft in het functioneren van de betrokken minister?

 

Mijnheer de eerste minister, op dit moment worden er een aantal onderzoeksdaden door het gerecht gesteld. Ik zou van u toch wel eens willen weten in welke mate u vindt dat minister Daerden zonder enig probleem zal kunnen aanblijven, als het gerecht wel degelijk zal overgaan tot een normale gerechtelijke procedure, met andere woorden, wanneer na de onderzoeksdaden ook de juridische procedure zal volgen.

 

Mijnheer de eerste minister, ik ben de stoute jongen van dienst geweest die u in de commissie voor Binnenlandse Zaken maanden geleden, toen niemand reeds aandacht had voor het dossier van minister Daerden, de vraag stelde of het niet dringend tijd werd dat er voor een aantal ministers die daarmee blijkbaar problemen hebben en die dat niet weten vanuit de logica der dingen zelf, een echte deontologische code komt die verder gaat dan de huidige regels, zoals ze nu ter zake bestaan.

 

22.02  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, de minister van Pensioenen komt meer in de pers met persoonsgebonden materies dan met zijn pensioenbeleid. U zult wel weten dat de nationale pensioensconferentie, die voor het najaar van vorig jaar was aangekondigd, nog altijd haar ei niet heeft kunnen leggen. Wij hebben al verschillende deadlines gemist.

 

Ik herinner mij nog een mooie verklaring van minister Daerden in de plenaire vergadering dat er een week later een verslag met concrete voorstellen zou liggen. Wij hebben op het gebied van Pensioenen nauwelijks vooruitgang gezien.

 

De bevolking is daarover ongerust en niet onterecht, want terwijl wij op dat vlak nauwelijks vooruitgang zien, stapelen de verschillende procedureslagen rond de heer Daerden zich op. Niet alleen heeft het Waals Parlement een onderzoek ingesteld naar eerder gegunde contracten aan het revisorenkantoor, maar de PS zelf is via een interne procedure de positie van de heer Daerden en vooral de gedragingen van het revisorenkantoor waarbij hij was betrokken aan het onderzoeken.

 

Er was ook al een strafrechtprocedure en nu komt daar nog een gerechtelijk onderzoek bij. Het dossier dat werd ingediend, is anoniem maar bijzonder gedetailleerd. Het gerecht moet zijn werk doen. Wij hopen dat dit snel gebeurt. Dat is natuurlijk een belangrijk principe, dat het gerecht in alle vrijheid zijn werk moet kunnen doen en dat iedereen onschuldig is tot het tegendeel is bewezen. De vraag rijst natuurlijk hoeveel onderzoeken een minister kan dragen. De vraag is pertinent als men ziet dat er op het gebied van de nationale pensioenconferentie, van zijn eigen beleidsdomeinen, nauwelijks vooruitgang wordt geboekt. De ongerustheid bij de bevolking groeit alleen maar.

 

Ik wil ook nogmaals verwijzen naar een aantal interventies in het verleden, niet alleen voor de oprichting van een deontologische code, maar zelfs een heel concreet wetsvoorstel over de rol en de cumulatie van mandaten van revisoren zelf. Wij hebben toen ook gezegd dat wij het niet opportuun vinden dat een revisor actief is als uitvoerende macht op een domein waar hij tegelijkertijd als revisor diensten voor uitoefent. Ik heb dat wetsvoorstel al expliciet onder uw aandacht gebracht.

 

Ik heb ook gevraagd om de minister van Pensioenen onder toezicht te plaatsen, niet om hem bij voorbaat te veroordelen, maar wel om ervoor te zorgen dat er op het gebied van zijn beleidsdomein vooruitgang wordt geboekt.

 

Mijnheer de eerste minister, ik heb u al gevraagd of u reeds met de heer Daerden hebt gesproken. Ik heb ook akte genomen van wat u daarover in de pers hebt gezegd.

 

Ik vraag mij af of dat de correcte weergave is, of wenst u daar nog iets aan toe te voegen?

 

Ik zou graag weten of de regering momenteel vindt dat, met de verschillende onderzoeken die lopende zijn, de heer Daerden nog kan functioneren? Heeft de regering nog vertrouwen in dat goed functioneren?

 

Wanneer en hoe lang kan volgens u een minister nog aanblijven bij een gerechtelijke procedure en verschillende lopende procedures? Wanneer wordt het met andere woorden te zwaar om te dragen?

 

Bent u nog altijd niet van plan om een deontologische code uit te werken of denkt u nog steeds dat het voldoende is om te blijven bij de nu geldende omzendbrief? Indien u dat niet van plan bent, waarom niet? Er lijkt mij immers geen enkel beletsel om dat wel te doen.

 

Dat zijn kort gesteld mijn vragen.

 

22.03 Eerste minister Yves Leterme: Ik heb met de heer Daerden vorige week gesproken over het dossier en ook over datgene wat toen in de pers was verschenen.

 

Mevrouw Almaci, er bestaat een deontologische code. Dat lijkt mij voldoende op dit moment.

 

Mijnheer Bultinck, de heer Daerden kan wat mij betreft functioneren. Ik zal nooit meedoen aan een soort publieke lynchpartij, ook al schrijft men dagen aan een stuk op de voorpagina van één of andere gazet allerlei verdachtmakingen. Dat heb ik ook nooit gedaan als oppositieleider. In dit land is er een instantie, een macht die daarmee belast is. Hopelijk doet men dat correct. Eenmaal het onderzoek afgelopen is en we in kennis worden gesteld van het resultaat ervan zullen we daaruit de gepaste conclusies trekken.

 

22.04  Koen Bultinck (VB): Mijnheer de eerste minister, ik ben zelfs niet ontgoocheld over uw antwoord. Ik had ook niet beter verwacht. We zijn het stilaan gewoon geworden. Dit is wat de regering goed bestuur noemt. Ik vind het voor de gewone mensen die wachten op een ernstige behandeling van het pensioendossier, of ze nu in Vlaanderen, Wallonië of Brussel wonen, bijzonder schrijnend.

 

Ik blijf de vraag stellen, is het nog wel normaal dat iemand die alle oprechte geloofwaardigheid al lang verloren heeft aanblijft? Ik behoor ook tot diegenen die niemand veroordelen op basis van anonieme klachten. Ik weet waarom ik dit zeg.

 

Het is echter niet meer zomaar dat de heer Daerden telkenmale opnieuw in de problemen komt. U kan het als eerste minister de leden van de oppositie toch niet kwalijk nemen dat zij zich afvragen wat nog de geloofwaardigheid is van zo’n politicus op zo’n belangrijk departement waar er dringend maatregelen moeten worden genomen als de betrokkene alle politieke geloofwaardigheid omwille van persoonlijke problemen heeft verloren. Mijnheer de eerste minister, ik neem er akte van dat waar Ecolo erin geslaagd is om minister Daerden buiten de Waalse regering te houden CD&V er niet in slaagt om dat te doen op federaal niveau. Dat zegt veel over uw reële macht ter zake als partij en als eerste minister.

 

22.05  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de eerste minister, u gaat de grond van de zaak uiteraard volledig uit de weg. Ik heb een heel belangrijk punt aangehaald in mijn vraag, namelijk dat er op het gebied van de pensioenen een heel belangrijke deadline is gemist in het najaar. De verschillende deadlines die daarna werden aangekondigd, zelfs tot in de plenaire vergadering toe, waarbij men het had over luttele weken, zijn ook gemist. Er is zelfs nog geen enkele vooruitgang op het terrein waarop die minister echt actief zou moeten zijn en dat van cruciaal belang is voor deze regering. De bevolking blijft op haar honger. U hebt er zelf regelmatig een speerpunt van gemaakt in uw eigen uiteenzettingen en speeches.

 

Ik kan alleen vaststellen dat u in uw oude gewoonte vervalt, namelijk deadline na deadline vooropstellen en ze dan laten voorbijgaan zonder dat er ook maar enige vooruitgang is geboekt. Dan kan men wel degelijk de vraag stellen naar uw verantwoordelijkheidszin als premier. U moet er immers voor zorgen dat dit departement blijft draaien. Het is aan u om te beoordelen of de persoonlijke beslommeringen waarmee de heer Daerden zich moet bezighouden een effect hebben op zijn functioneren. Ik kan alleen vaststellen dat u dat blijkbaar niet wil en niet kan. Het is heel duidelijk dat minister Daerden zelfs zonder deze beslommeringen geen vooruitgang heeft geboekt. Met deze beslommeringen ben ik wel bijzonder pessimistisch over de vooruitgang. Het is heel duidelijk dat u niet wenst in te gaan op de vraag hoeveel onderzoeken een minister aankan.

 

Uw federale rondzendbrief is geen deontologische code. Ik heb die gezien, het is geen deontologisch code. U wenst gewoon op geen enkele manier vooruitgang te boeken. Dat is bijzonder pijnlijk. Het toont alleen aan dat u mentaal gekortwiekt bent nadat u terug premier bent geworden van dit land.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Je déclare qu'en leur absence, les questions jointes n° 20049 de M. Gilkinet, n° 20078 de M. Dedecker, n° 20086 de M. Tobback et n° 20090 de M. Jambon sont sans objet.

 

23 Question de M. Xavier Baeselen au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la rencontre avec la conférence des bourgmestres" (n° 20175)

23 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de ontmoeting met de conferentie van burgemeesters" (nr. 20175)

 

23.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le premier ministre, je souhaiterais revenir sur un point particulier de votre rencontre avec la conférence des bourgmestres dans l'optique d'examiner la question de la sécurité à Bruxelles. Je voudrais souligner les efforts déployés en la matière avec les différents ministres de votre gouvernement pour faire en sorte que la sécurité à Bruxelles soit renforcée et prendre des mesures pragmatiques et concrètes qui en découleront.

 

Parmi celles-ci se pose la question de l'éventuel renfort militaire, notamment pour la surveillance d'ambassades et d'autres tâches. J'avais, il y a plusieurs mois, lancé cette idée. Le ministre de la Justice, à l'époque, avait dit qu'on n'était pas en état de guerre. Manifestement, l'idée fait son chemin.

 

Je voulais savoir si cette question particulière relative au renfort des militaires à Bruxelles pour certaines tâches spécifiques fait l'objet d'un accord avec le département de la Défense. Quelles sont les tâches qui seraient dévolues à ces militaires? On a évoqué la surveillance d'ambassades qui permettrait de libérer les policiers de ces tâches-là? D'autres pistes sont-elles envisagées? C'est un premier pas. Pouvez-vous toutefois me confirmer qu'il existe bel et bien un accord avec le ministre de la Défense en ce sens? Quelles sont les tâches exactes qui pourraient être dévolues à ces militaires? Hormis la surveillance d'ambassades, ce qui permettrait de libérer les policiers de cette charge, d'autres pistes ont-elles été envisagées? D'autres surveillances de bâtiments? On peut penser au palais de justice ou encore à la problématique des grèves dans les prisons et les établissements pénitentiaires, qui mobilisent de nombreux policiers, la prison de Saint-Gilles en particulier.

 

Je souhaiterais obtenir de plus amples précisions sur ce renfort de militaires, leurs tâches et le timing endéans lequel ce projet sera concrétisé.

 

23.02  Yves Leterme, premier ministre: Monsieur le président, chers collègues, je serai à la fois le plus concret possible, mais également bref puisque nous allons confirmer des décisions à l'occasion du contrôle budgétaire, programmé normalement pour la fin de la semaine prochaine, voire la semaine d'après.

 

Un accord politique total existe au sein du gouvernement concernant le principe même de la constitution d'un corps spécial, constitué par hypothèse de 100 futurs ex-militaires, désignés pour effectuer des tâches de garde auprès des ambassades, du Lambermont, du 16 rue de la Loi et des bâtiments actuellement gardés par des policiers, l'objectif étant de libérer des capacités policières pour les affecter aux tâches du ressort des forces de police.

 

Oui, l'accord existe entre les ministres. Ce matin encore, nous avons discuté de l'impact budgétaire. Nous avons la ferme intention d'intégrer budgétairement cette décision dans la confection de l'ajustement du budget 2010, ajustement qui sera décidé politiquement pour la fin de la semaine prochaine ou de la suivante.

 

Quant à la description exacte des tâches du personnel en question, il s'agira du gardiennage, de la surveillance et de la protection de bâtiments. Il est clair qu'en accord avec les syndicats, il faudra décrire ce qui doit se faire ou non, c'est-à-dire les tâches précises. Le principe de la constitution d'un tel corps spécialisé est donc acquis.

 

Votre question concernant les prisons fait l'objet d'une autre démarche. Nous privilégions pour l'instant l'éventuel renforcement du corps de sécurité. Nous réfléchissons à en augmenter l'effectif pour reprendre des tâches à accomplir, parfois à l'improviste, par les forces de police.

 

Lorsque ces tâches sont exécutées à l'improviste, en raison d'une grève ou d'une action sociale dans les prisons, cela désorganise les missions habituelles des policiers. L'idée est de pallier ce problème au moyen du renforcement du corps de sécurité.

 

À ce sujet, des propositions concrètes m'ont été soumises la semaine dernière et ce matin par le ministre de la Justice. La semaine prochaine, lors de la confection de l'ajustement budgétaire, nous pourrons prendre des décisions fermes qui devront ensuite trouver une voie réglementaire, voire législative.

 

23.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, je remercie M. le premier ministre de sa réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 19813 de Mme Martine De Maght est reportée.

 

La réunion publique de commission est levée à 16.47 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.47 uur.