Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

woensdag 24 februari 2010

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 24 février 2010

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 15.09 heures et présidée par M. André Frédéric.

De vergadering wordt geopend om 15.09 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.

 

01 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vrijwilligers die burenruzies moeten oplossen" (nr. 18344)

01 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "les volontaires chargés de résoudre les conflits de voisinage" (n° 18344)

 

01.01  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, vorig jaar in juni kondigde uw voorganger, de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, de heer De Padt, aan dat hij van mening was dat burenruzies over bijvoorbeeld overhangende takken, blaffende honden of andere kleine conflicten beter door buurtbewoners opgelost kunnen worden. Hiervoor zouden in het hele land 120 vrijwilligers opgeleid worden.

 

Hij was van oordeel dat mensen te snel naar de politie of de vrederechter stappen en dat daardoor de politie onnodig belast wordt met allerlei taken. Als de verzoeningspoging mislukt, dan zou de politie of de vrederechter nog altijd tussenbeide kunnen komen.

 

Uit de berichtgeving bleek dat de regering 435 000 euro zou uittrekken om dit plan in goede banen te leiden.

 

Wat is momenteel de stand van zaken in dit initiatief? Wie zal uiteindelijk instaan voor de opleiding van de vrijwilligers? Moeten die mensen aan een bepaald profiel voldoen? Wanneer plant u de indiensttreding van de bemiddelaars? Is er op dat vlak een samenwerking met Justitie? Op welke manier zal de tussenkomst van de bemiddelaars ingeroepen worden? Zal dat gebeuren op initiatief van de ruziënde partijen of op aanbrengen van bijvoorbeeld de wijkagent?

 

01.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het project is reglementair omkaderd en de uitvoeringsbesluiten, een KB en een ministerieel besluit, zullen eerstdaags in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd. De besluiten regelen de verdeling van de beschikbare financiële middelen over de 78 ingeschreven steden en gemeenten, de evaluatieprocedure van het project en de dispositieven voor de methodologische ondersteuning waarop de vrijwilligers beroep kunnen doen. De concrete opleidingsmodaliteiten moeten nog worden aangeduid, maar mijn administratie heeft al gesprekken gevoerd met verscheidene opleidingsinstellingen met ervaring in de materie.

 

In het opleidingsprogramma zal de klemtoon worden gelegd op het aanleren van bemiddelingsattitudes en het correct gebruiken van verbale en non-verbale communicatietechnieken. De vrijwilligers zullen worden geselecteerd op het lokale niveau. Er wordt geen diploma of welbepaalde ervaring vereist, maar het is uiteraard een must dat de personen over goede communicatievaardigheden beschikken.

 

Na de publicatie van de uitvoeringsbesluiten kunnen de overeenkomsten met de 78 ingeschreven steden en gemeenten worden getekend en kunnen de gemeenten de vrijwilligers selecteren en aanwerven.

 

De FOD Justitie werd, net als tal van andere actoren, vanaf het begin bij het project betrokken. Deze samenwerking verloopt uiterst vlot.

 

Het voorstel om gebruik te maken van het bemiddelingsaanbod kan komen van een van beide partijen, van een lokale dienst – politie, sociale dienst of OCMW – of van een derde persoon. Het initiatiefrecht is dus algemeen. Het bemiddelingsproces zelf wordt enkel opgestart wanneer beide partijen na toelichting van het bestaande bemiddelingsaanbod, daarop vrijwillig ingaan. Beide partijen hebben tevens het recht om te vernemen wie het buurtconflict aan de bemiddelingsdienst kenbaar heeft gemaakt.

 

01.03  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord.

 

Het is inderdaad een tendens dat men voor vele kleine problemen onmiddellijk naar de politie stapt. Met het oog op een efficiënte inzet van onze politiecapaciteit, zijn wij er uiteraard voorstander van dat zulke kleine problemen op een andere manier kunnen worden opgelost, zodat dat niet te veel tijd van de politie in beslag moet nemen.

 

We zijn enthousiast over wat u hier allemaal hebt verteld en dat 78 steden en gemeenten zich hebben ingeschreven. Wij kijken uit naar de inwerkingtreding ervan. Het is ook fijn om te vernemen dat er een goede samenwerking is met Justitie. We hopen dat het initiatief werkelijk slaagt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aangiftes van seksueel geweld" (nr. 18451)

02 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "les déclarations de violences sexuelles" (n° 18451)

 

02.01  Leen Dierick (CD&V): Het aantal aangiften van seksueel geweld is de afgelopen jaren licht gestegen. Toch blijft het opmerkelijk dat slechts een op de tien slachtoffers van verkrachting of poging tot verkrachting effectief bij de politie klacht indient. De gerechtspsychiaters zien verschillende redenen waarom slachtoffers niet naar de politie stappen. Zij schamen zich, de dader is een partner of een bekende, zij zijn angstig, zij vragen zich af wat er met de kinderen zal gebeuren.

 

Politie en gerecht betreuren uiteraard het lage meldingspercentage en roepen artsen en hulpverleners op om slachtoffers van seksueel geweld ervan te overtuigen om toch naar de politie te stappen.

 

Hoe doen zij dat concreet? Worden er brochures via huisartsen, apothekers of bibliotheken verspreid?

 

Welke manieren ziet u als minister om meer te sensibiliseren?

 

Is het een optie om per zone in een speciaal meldpunt voor zulke feiten te voorzien?

 

02.02 Minister Annemie Turtelboom: Het uitwerken van beleidsmaatregelen om de aangiftebereidheid van bepaalde misdrijven te verhogen is in se een bevoegdheid van de gerechtelijke overheden en van de minister van Justitie. In die zin behoort het onderzoeken van de opportuniteit van een speciaal meldpunt voor seksuele misdrijven eveneens tot de bevoegdheid van Justitie, en meer bepaald tot die van het College van procureurs-generaal.

 

Bij mijn weten is er momenteel, noch vanuit de federale overheid, noch vanuit de Gemeenschappen, een globale en systematische aanpak van het probleem van de lage aangiftebereidheid bij slachtoffers van seksueel geweld.

 

Onder impuls van Justitie is er de jongste jaren wel een meer systematische aanpak van het intrafamiliaal geweld. Het grote dark number van seksuele misdrijven heeft ongetwijfeld verschillende oorzaken, die niet alle door de politie kunnen worden opgelost. Dat wil niet zeggen dat de politiediensten geen initiatieven nemen. Veel politiezones delen in hun communicatie met de buitenwereld naam en telefoonnummer mee van het gespecialiseerde politiepersoneel waarmee de slachtoffers rechtstreeks en in alle vertrouwen en discretie contact kunnen leggen met het oog op een klacht of een aangifte.

 

Bij de nieuwbouw of de verbouwing van politiegebouwen wordt er tevens meer en meer aandacht besteed aan de kwaliteit en de discretie van het onthaal van de slachtoffers.

 

De politie werkt ook mee aan diverse lokale initiatieven die een zo breed mogelijk publiek willen bereiken. In sommige zones steunt de politie bijvoorbeeld initiatieven van hulpverlenende instanties. In een aantal zones gaan gespecialiseerde politiemensen spreken of hebben zij andere contacten met jongeren of hulpverleners in opleiding. Wijkinspecteurs worden opgeleid om tekenen van onrustwekkende situaties te herkennen en met de slachtoffers in contact te treden. Tot nu toe gaat de aandacht daarbij vooral uit naar partnergeweld.

 

02.03  Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, hoe meer aangiftes, hoe meer informatie uiteraard de politie heeft en hoe sneller ze kan overgaan tot een onderzoek naar de dader en hoe sneller de dader gevat kan worden, zodat er verder minder slachtoffers vallen.

 

In verband met de politie, er is inderdaad reeds aandacht vanuit de politiediensten. Zo is er onder andere de rape kit, heb ik vernomen. Dat is inderdaad reeds een goede tool om slachtoffers te begeleiden als zij een aangifte komen doen.

 

Er moet ook nog aandacht zijn voor de manier waarop de rape kit wordt toegepast. Daaraan moet nog meer aandacht besteed worden bij de opleiding van de politieagenten, dat is toch wel essentieel, zodat die op een degelijke manier wordt gebruikt. Misschien moet er in elke zone ook een aantal mensen zijn die de kit op een passende wijze kunnen gebruiken.

 

Het is goed om te vernemen dat de politie er ook aandacht voor heeft om de mensen op een discrete wijze in een apart lokaaltje te ontvangen wanneer zij de aangifte komen doen. Dat is toch wel heel belangrijk. Er moet ook specifieke aandacht zijn voor de behandeling van slachtoffers van die misdrijven.

 

Over het algemeen is het antwoord vrij goed, vermits er bijkomende initiatieven worden genomen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de Mme Kattrin Jadin à la ministre de l'Intérieur sur "le prix des cartes d'identité" (n° 18570)

03 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de prijs van de identiteitskaarten" (nr. 18570)

 

03.01  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, madame la ministre, nombreuses sont les communes qui s'interrogent suite à votre circulaire du 28 décembre dernier concernant l'augmentation de 2 euros du prix de la carte d'identité électronique belge, portant celui-ci de 10 à 12 euros. Cependant, il semblerait que le prix des cartes pour étrangers resterait de manière inchangée à 10 euros.

 

Si tel est bien le cas, vous placez les communes dans une position difficile: comment vont-elles justifier auprès de leurs administrés que les pièces d'identité des citoyens belges coûtent plus cher que celles des étrangers? Si les communes veulent gommer cette différence, elles devraient appliquer une taxe communale sur la délivrance des documents administratifs différente selon que le citoyen qui se présente au guichet est belge ou étranger.

 

Je sais que vous justifiez votre décision en rappelant que les citoyens belges ont pu obtenir leur première carte d'identité électronique au même prix, à savoir 10 euros mais cet argument ne tient, selon moi, pas la route car dans la situation présente et à venir, il crée, ni plus ni moins, une différence incompréhensible pour nos concitoyens.

 

Si le prix de revient des cartes électroniques a augmenté, il serait juste que cette différence soit répercutée identiquement auprès de chaque citoyen de ce pays.

 

Madame la ministre, qu'en est·il exactement de cette augmentation du coût de la carte d'identité électronique? Serait-il envisageable de répercuter la différence de coût de revient sur l'ensemble des citoyens, en appliquant une majoration du coût de manière égale pour tous les citoyens?

 

03.02  Annemie Turtelboom, ministre: Il faut savoir que depuis son introduction généralisée le 1er septembre 2004, la carte d'identité électronique a toujours été facturée au prix de 10 euros aux communes. Ce prix n'a donc pas été revu depuis plus de six ans.

 

Le prix de revient de la carte a cependant augmenté, ce qui a conduit à l'augmentation du prix de la carte qui sera désormais facturée 12 euros à la commune, et ce à partir du 1er avril 2010. Chaque Belge a pu entre-temps bénéficier d'une première carte électronique au prix de 10 euros. Ce même traitement sera réservé aux ressortissants étrangers.

 

Pour les étrangers qui n'ont pas encore obtenu leur première carte d'identité électronique, le prix de 10 euros sera maintenu. Ce n'est que lors de la délivrance de leur seconde carte d'identité que la somme de 12 euros leur sera réclamée.

 

Les citoyens belges et les ressortissants sont donc bien traités sur un pied d'égalité. Il ne s'agit pas d'un traitement inégal ni d'une discrimination.

 

03.03  Kattrin Jadin (MR): Madame la ministre, je vous remercie. Cela a le mérite d'être clair.

 

Cette question m'avait été relayée par divers responsables communaux, vous vous en doutez. Je me ferai donc une joie de leur transmettre une copie de votre réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Chers collègues, Mme Jadin qui a un rendez-vous personnel aurait souhaité reporter sa question n° 19481, inscrite au point 31 de l'ordre du jour, mais que vous l'autorisiez à poser sa question n° 19371, inscrite au point 23. Si personne ne s'y oppose, il en sera donc ainsi.

 

04 Question de Mme Kattrin Jadin à la ministre de l'Intérieur sur "la traduction des textes de loi en langue allemande" (n° 19371)

04 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vertaling van de wetteksten in het Duits" (nr. 19371)

 

04.01  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, madame la ministre, bien qu'une grande partie de la législation fédérale soit déjà traduite en langue allemande, il reste encore beaucoup à faire pour résorber le retard accumulé pour la traduction de certaines dispositions législatives.

 

Depuis 2007, le gouvernement de la Communauté germanophone doit transmettre au fédéral ses priorités concernant la traduction en allemand de certaines législations.

 

La traduction allemande des textes de loi se fait par le service de traduction allemand établi à ce jour à Malmédy, qui est rattaché au SPF Intérieur.

 

Madame la ministre, comment fonctionne cet arrangement entre la Communauté germanophone et l'État fédéral? Y a-t-il régulièrement des transferts des textes pour la traduction?

La répartition des compétences sur ce sujet est-elle bien claire? L'élaboration de la terminologie juridique en langue allemande est une compétence de la Communauté germanophone. C'est dans le cadre de cette compétence que je m'interroge sur la bonne collaboration avec les services de traduction du SPF Intérieur.

 

04.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, s'agissant de la traduction de lois, la loi du 21 avril 2007 prévoit que le service central de traduction allemande, le SCTA, propose une liste de textes à traduire prioritairement. Le SCTA transmet ensuite cette proposition pour avis au gouvernement de la Communauté germanophone. Après avoir rendu son avis, ce gouvernement la communique à son tour au ministre de la Justice qui est chargé d'arrêter tous les trois mois la liste des textes légaux à traduire prioritairement en allemand.

 

La communication de la liste des textes à traduire en priorité se fait annuellement. La première proposition de liste de textes à traduire prioritairement en allemand a été adressée par le SCTA au gouvernement de la Communauté germanophone en date du 14 novembre 2008. Cette liste reprenait 1 050 textes considérés comme prioritaires. Le gouvernement germanophone a émis un avis favorable sur cette liste et l'a ensuite transmise au ministre de la Justice.

 

Le 23 octobre 2009, le SCTA a envoyé sa deuxième proposition de liste pour avis au gouvernement germanophone. Celui-ci a à nouveau émis un avis favorable sur cette liste et l'a ensuite transmise au ministre de la Justice.

 

L'arrangement entre la Communauté germanophone et le SPF Intérieur fonctionne bien et il y a une bonne collaboration entre le SCTA et le gouvernement germanophone.

 

La répartition des compétences en la matière, telle que visée dans la loi, est claire et le SPF Intérieur assume les siennes. Quant à la compétence qui revient à la Communauté germanophone d'élaborer la terminologie juridique allemande à observer dans ces travaux de traduction, je puis vous assurer que le SCTA l'applique de manière rigoureuse. Le SCTA collabore activement avec la commission ad hoc mise en place par la Communauté germanophone.

 

Dans les cas où cette terminologie n'est pas encore arrêtée, la SCTA fixe provisoirement les termes à utiliser jusqu'à ce que la commission ait tranché.

 

04.03  Kattrin Jadin (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour cette réponse circonstanciée.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Mme Muriel Gerkens étant absente pour la seconde fois et non excusée, sa question n° 18707 tombe définitivement aux oubliettes.

 

05 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opvolging door de politiediensten inzake dossiers bij Child Focus" (nr. 18785)

05 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "le suivi donné par les services de police aux dossiers de Child Focus" (n° 18785)

 

05.01  Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, Child Focus, het Europees centrum voor vermiste en seksueel uitgebuite kinderen, heeft onlangs laten weten dat er misbruik werd vastgesteld van mailberichten om vermiste kinderen terug te vinden. Er zouden nog steeds mails circuleren om kinderen terug te vinden die eigenlijk allang teruggevonden zijn. Bovendien zijn een aantal van die mails vervalst, wat de politiediensten uiteraard een hoop nutteloos werk bezorgt. Het was wel opmerkelijk toen ik dat las.

 

Bestaat er een overeenkomst tussen Child Focus en de politiediensten omtrent hun samenwerking? Bevat die overeenkomst ook afspraken om misbruik te voorkomen? Staan er ook wettelijke sancties op het misbruik van deze informatie?

 

05.02 Minister Annemie Turtelboom: Het samenwerkingsprotocol tot regeling van de samenwerking tussen Child Focus en de gerechtelijke autoriteiten vormt de basis van elke samenwerking tussen de organisatie Child Focus en de politiediensten.

 

Dit protocol, dat dateert van 28 november 2001 en dat op geregelde tijdstippen werd geëvalueerd, maakt integraal deel uit van de ministeriële richtlijn inzake de opsporing van vermiste personen. Deze richtlijn werd inmiddels vervat in en maakt het voorwerp uit van de omzendbrief Col 9/2002 van het College van procureurs-generaal.

 

Het protocol omvat alle verschillende aspecten van de vermelde samenwerking en is gestructureerd rond twee grote aandachtspunten, met name enerzijds de bijzondere vormen van samenwerking bij een vermissing en anderzijds de samenwerking in het kader van dossiers betreffende seksuele uitbuiting.

 

In deze samenwerkingsovereenkomst staan als dusdanig geen verdere specifieke afspraken om misbruik te voorkomen.

 

05.03  Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor het antwoord.

 

Het is toch wel belangrijk dat de informatie waarover de politie beschikt correct en up-to-date is. Men moet zich kunnen concentreren op de onderzoeken die werkelijk nodig zijn en niet naar kinderen zoeken die allang gevonden zijn. Er moet toch eens worden bekeken in welke mate dat misbruik ongedaan kan worden gemaakt. Het is essentieel dat er ook sancties op staan.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "la loi sur la sécurité privée et les indépendants dans le secteur du gardiennage" (n° 18796)

06 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de wet over de private beveiliging en de zelfstandigen in de bewakingssector" (nr. 18796)

 

06.01  Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, il me revient par le biais de plusieurs témoignages que le statut d’indépendant dans le secteur du gardiennage n’est pas clair dans la loi sur la sécurité privée. L’un des problèmes découlerait du fait que, pour être indépendant dans le gardiennage, il faut être soi-même accrédité en tant qu’entreprise de gardiennage tout comme la société qui a recours au service de cet indépendant.

 

Cette double autorisation n’est peut-être pas claire pour tout le monde. J’ai notamment été informée du cas d’une personne qui souhaitait s’installer comme indépendant dans ce secteur d’activité. Lors de ses formations, ses professeurs ainsi que le SPF Intérieur lui auraient laissé entendre qu’il ne devait pas être autorisé en tant qu’entreprise de gardiennage, puisqu’il sous-traitait pour une entreprise autorisée. À présent le SPF lui impute une violation de la loi et une amende assez conséquente. Peut-être ce cas n’est-il pas isolé. Beaucoup d’autres indépendants pourraient être dans le même cas, pensant à tort être dans la légalité, et s’exposeraient à des poursuites.

 

Madame la ministre, êtes-vous au courant d’autres cas similaires à celui-ci? La loi sur la sécurité privée ne gagnerait-elle pas être précisée de manière à éviter ce type d’écueil? Quant au mécanisme de double autorisation pour les indépendants, ne crée-t-il pas une discrimination par rapport aux agents salariés pour une entreprise de gardiennage dans le sens où, dans ce cas, il suffit que la société qui les emploie soit autorisée? Enfin, considérant qu’une personne désireuse de travailler dans le secteur du gardiennage comme indépendant doit investir beaucoup d’argent pour passer toutes les formations nécessaires et peut, en bout de course, se voir refuser l’autorisation par le ministre, ne serait-il pas possible de prévoir que le ministre rende un avis de manière à éviter que des gens qui ne rentrent pas dans les conditions requises n’investissent leur argent en vain?

 

06.02  Annemie Turtelboom, ministre: La loi réglementant la sécurité privée et particulière n’assortit le statut social des agents de gardiennage d’aucune condition. Elle comporte néanmoins plusieurs conséquences.

 

Citons tout d’abord le cas de la sous-traitance, où l’entrepreneur principal conclut une convention avec le client et confie son exécution à un sous-traitant. Le sous-traitant est dans ce cas une personne morale ou physique qui propose des services au sens de la loi. La preuve peut en être apportée par le biais des statuts de l’entreprise, du code NACE, du nombre BCA (le Kruispuntbank voor Ondernemingen), de la convention avec l’entrepreneur principal, de la facturation, etc. Non seulement le fait de prester des activités de gardiennage est soumis à autorisation mais également le simple fait d’offrir ce service. Le cas échéant, le sous-traitant doit disposer, tout comme l’entrepreneur principal, d’une autorisation délivrée par le ministre de l’Intérieur. En outre, il est possible, en raison de la forme spécifique de la société que prend une entreprise de gardiennage, que les agents de gardiennage soient également coopérants, associés ou administrateurs de la société et exercent leur mission en tant qu’indépendants. Ils ne doivent pas disposer d’une autorisation distincte dans ce cas, mais ils sont tenus conformément à la loi de satisfaire aux conditions qui s’appliquent au personnel d’exécution.

 

Depuis longtemps déjà, le secteur est confronté au phénomène des faux indépendants qui sont perçus comme une concurrence déloyale à la fois par les grandes entreprises et par les indépendants actifs dans le domaine du gardiennage.

 

En effet, l'entreprise qui travaille avec des employés est désavantagée dans la mesure où l'entreprise qui emploie de faux indépendants doit payer considérablement moins de cotisations sociales et que ses collaborateurs bénéficient d'un statut plus flexible en matière de droit social. C'est une concurrence déloyale pour les vrais indépendants car les faux indépendants ne doivent pas supporter les frais liés à l'exploitation d'une entreprise distincte.

 

Sur le plan du droit du travail, ce phénomène est difficilement conciliable avec les conséquences qui découlent de la législation en matière de gardiennage. La loi sur le gardiennage précise notamment que les personnes affectées par une entreprise de gardiennage effectuent leurs activités sous l'autorité exclusive du personnel chargé de la direction effective de l'entreprise. Il existe bel et bien une relation de pouvoir exclusive fixée par la loi qui n'est censée se produire au regard du droit du travail que chez le travailleur.

 

Un agent de gardiennage exerce ses activités en portant la tenue de travail de l'entreprise. Il ne décide pas de son lieu de travail, ni des heures auxquelles il doit travailler. Il s'agit là aussi d'indicateurs qui ne sont pas conciliables avec un travail d'indépendant. Si l'administration a connaissance de pareils cas, elle est tenue, conformément à son devoir d'information envers l'autorité judiciaire, de transmettre l'information de poursuite à l'auditeur du travail concerné.

 

Avant d'investir dans la formation, les indépendants qui souhaitent prester des services de gardiennage peuvent demander un avis ou introduire un dossier auprès de mon administration qui l'informera des conditions à remplir. Les centres de formation sont également obligés par la loi de mettre les candidats élèves au courant des conditions légales avant de les inscrire.

 

06.03  Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je vous remercie. Votre réponse est tellement complexe et technique que je vais vous en demander copie. La prochaine fois, je vous adresserai directement une question écrite. Cela sera plus simple.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de samenwerking inzake dringende medische hulpverlening in de grensstreek" (nr. 18804)

07 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera à la ministre de l'Intérieur sur "la collaboration en matière d'aide médicale urgente dans la région frontalière" (n° 18804)

 

07.01  Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, omstreeks 25 januari is bij ons in de Belgisch-Nederlandse grensstreek, meer bepaald in Maaseik, een zwaar ongeval gebeurd. Iemand liet daarbij zelfs het leven. Er waren nog een aantal zwaargewonden in het voertuig.

 

De grote vraag luidt echter als volgt. Het ongeval speelde zich net op Nederlands grondgebied af. De Nederlandse hulpdiensten kwamen ter plaatse en brachten de slachtoffers naar het ziekenhuis van Roermond, niettegenstaande het feit dat het ziekenhuis van Maaseik zich op een paar honderd meter van het ongeval bevindt. Mijn vragen hebben betrekking op zulke situaties, vooral bij ons in de streek.

 

Welke regeling is van kracht voor noodoproepen?

 

Welke samenwerking bestaat er bij noodoproepen waarbij de hulpdiensten van beide landen worden verwittigd?

 

Bestaat er een coördinatie tussen de hulpdiensten van België en Nederland voor verschillende disciplines, zoals politie, brandweer en dringende medische hulp? Ik weet dat er voor brandweer goede samenwerkingsovereenkomsten zijn, maar bestaat dat eveneens voor de dringende medische hulp?

 

Bestaan er overeenkomsten met de ziekenhuizen in de grensstreek voor de dringende medische hulp, bijvoorbeeld voor de opname van slachtoffers in functie van de snelste bestemmingen?

 

07.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, eerst en vooral moet ik, wat het grensoverschrijdend verkeer van ziekenwagens betreft, verwijzen naar de minister van Volksgezondheid. De materie van de grensoverschrijdende achtervolgingen wordt geregeld door de toepassing van het Akkoord van Schengen. Artikel 41, 5a, van die conventie bepaalt dat het achtervolgingsrecht enkel mag worden uitgeoefend op voorwaarde dat de achtervolgende ambtenaren de rechtsregels respecteren van de overeenkomst sluitende partij op wiens grondgebied zij optreden en dat zij dat de aanwijzingen van de plaatselijk bevoegde autoriteiten opvolgen.

 

Inzake niet-politionele veiligheid bestaat een intense samenwerking tussen de crisiscentra van de verschillende landen. Vooral in de Benelux is die samenwerking goed ontwikkeld. Het doel is de uitwisseling van informatie over nood- en interventieplanning en over fenomenen, en de punctuele samenwerking van brandweerdiensten indien er zich rampen of incidenten met een grensoverschrijdend karakter voordoen.

 

De materiële ondersteuning bij rampen die zich over de grens voordoen, bijvoorbeeld grote branden, wordt meestal geregeld door lokale akkoorden gesloten door burgemeesters of op het niveau van de provincies. Nochtans bestaan er ook een aantal globale akkoorden, zoals bijvoorbeeld de overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake wederzijdse bijstandsverlening bij de bestrijding van rampen en ongevallen, van 14 november 1984.

 

Wat de noodoproepen betreft, is de bijstand tussen Belgische en Nederlandse brandweerkorpsen ook geregeld op lokaal of provinciaal niveau.

 

Er zijn punctuele afspraken in de grensstreek dat de Belgische 100-centrale die een oproep van een brandweertussenkomst ontvangt vanuit een bepaalde grensstreek zowel een Belgisch als een buitenlands korps waarschuwt. Zo zal voor een oproep uit Zutendaal automatisch de brandweer van Maastricht door de 100-centrale van Hasselt worden verwittigd. De brandweer van Maastricht zal daar blijven tot de brandweer van Bilzen ter plaatse is. Dan zullen de bevelvoerende onderofficieren of officieren beslissen of Maastricht zich moet terugtrekken.

 

In het Verdrag van de Euregio Scheldemond zou men op termijn willen komen tot een rechtstreekse alarmering van een korps in een buurland indien de technische mogelijkheden hiervoor zijn gecreëerd, maar dan moeten de platformen volledig op elkaar worden afgestemd.

 

07.03  Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag ging specifiek over het ziekenvervoer. Ik noteer dat ik mij moet richten tot de minister van Volksgezondheid, met betrekking tot deze problematiek waarvoor een oplossing zich opdringt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opvolging door de politiediensten inzake netwerksites" (nr. 18822)

08 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "le suivi donné par les services de police aux dossiers concernant les sites de socialisation" (n° 18822)

 

08.01  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, E-cops is het online meldpunt van de federale politie. Daar kwamen vorig jaar 532 klachten binnen van bezoekers van de sociale netwerksites Facebook en Netlog. 111 daarvan gingen over het aanzetten tot ontucht van minderjarigen. Die klachten komen dan terecht bij de Sectie Kinderpornografie van de Federale Politie.

 

Volgens de politie gaat het dan om mensen die zich een andere identiteit aanmeten, bijvoorbeeld oudere mannen die zich voordoen als iemand van 16 jaar. De politie probeert uiteraard de ware identiteit van die daders te achterhalen, maar zegt dat ze daar niet altijd genoeg informatie voor hebben.

 

Graag zou ik daar wat meer informatie over krijgen. Welke specifieke opleidingen zijn er namelijk voorzien bij de politiediensten om die problemen aan te pakken? Gebruikt de politie ook dergelijke sites voor onderzoeken in andere dossiers? Bestaat momenteel de mogelijkheid voor politiebeambten om zelf ook een valse identiteit aan te nemen om eventuele misdadigers op te sporen op die sites? Bent u van plan die mogelijkheid in de wet te voorzien of moet daarvoor in de navolging van de BIM-wet en de BOM-wet in een specifieke wetgeving rond bestuurlijke politie voorzien worden?

 

08.02 Minister Annemie Turtelboom: Het KB van 3 december 2005 betreffende de functionele opleiding van de personeelsleden van de politiediensten voorziet onder meer in de opleiding in gerechtelijke politie voor het basis-, midden- en officierskader van de federale en lokale politie en de opleiding van de Computer Crime Unit.

 

In het kader van de eerste opleiding geven lesgevers van de Federal Computer Crime Unit een beperkte introductie in internetopsporingen en de relevante wetgeving aan rechercheurs van de lokale en federale onderzoeksdiensten. Op die manier kunnen ze de fenomenen herkennen en met de principes van internetopsporing rekening houden in hun onderzoek.

 

De tweede opleiding, die specifiek bedoeld is voor de FCCU-rechercheurs die onderzoeken verrichten in een digitale omgeving, bestaat uit een deel waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan alle aspecten van opsporingen op het internet, en een deel dat focust op de forensische analyse van computersystemen. Het zijn die personen die hun collega’s van de lokale en federale politie steunen, wanneer die met internetgerelateerde dossiers worden geconfronteerd.

 

In het kader van de voortgezette vorming voor de rechercheurs van de lokale en federale politie, voorziet de Centrale Cel Mensenhandel, in samenwerking met de FCCU, ook in een introductie in de materie van internetopsporingen.

 

Naast het aanzetten tot ontucht van minderjarigen, worden ook tal van andere misdrijven frequent vastgesteld op de sociale netwerksites. Daarbij gaat het om de volgende misdrijven: laster, eerroof en hacking, om zo iemands identiteit te kunnen misbruiken, om fraude te plegen of om in het bezit te komen van vertrouwelijke data. Daarnaast signaleert men ook het aanmaken van valse profielen om onder voorwendsels in contact te komen met bepaalde personen, racisme en het verspreiden van Trojaanse paarden. Dat laatste betreft de kwaadaardige software waarmee een hacker de controle over een pc kan overnemen.

 

Onderzoek naar die misdrijven gebeurt naar aanleiding van klachten.

 

Het aannemen van een valse naam is een wanbedrijf beschreven in artikel 231 van het Strafwetboek. Opdat een politieambtenaar dit misdrijf kan plegen zonder bestraft te worden, dient de wet in deze mogelijkheid te voorzien. De BOM-wet biedt in artikel 37ter Wetboek van strafvordering de mogelijkheid aan de politiediensten om bijzondere opsporingsmethoden aan te wenden binnen het opsporings- of gerechtelijk onderzoek en dit onder controle van het openbaar ministerie. De infiltratie is één van deze bijzondere opsporingsmethoden. Het aanzetten tot ontucht van minderjarigen is één van de misdrijven opgenomen in artikel 90 ter alinea 2 tot alinea 4 van het Wetboek van strafvordering, waarvoor de infiltratie toegelaten is onder de volgende voorwaarden.

 

Het onderzoek vereist een infiltratie. De overige middelen voldoen niet voor de waarheidsbevinding. De procureur des Konings heeft een schriftelijke machtiging verleend én de misdrijven die door de politie kunnen worden gepleegd, zijn bepaald.

 

Een werkgroep buigt zich momenteel over de mogelijkheid en wenselijkheid van een soort BAM-wet, zijnde de bijzondere technieken in relatie tot de bestuurlijke politie, maar ik denk dat het tot stand komen van de BAM-wet nog enige tijd en veel overleg zal vergen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Patrick De Groote aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de achterstand bij de benoemingsbesluiten in de FOD Binnenlandse Zaken" (nr. 18863)

09 Question de M. Patrick De Groote à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "l'arriéré en ce qui concerne les arrêtés de nomination au sein du SPF Intérieur" (n° 18863)

 

09.01  Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, bij KB van 7 maart 2007 konden sommige statutaire ambtenaren van autonome overheidsbedrijven zich heroriënteren en zich inschakelen in de FOD Binnenlandse Zaken.

 

Personen die tewerkgesteld waren bij het overheidsbedrijf Belgacom konden op die manier na een examen van Selor, een stage en een positief verslag vast benoemd worden bij Binnenlandse Zaken, onder meer ter ondersteuning van de gemeenten bij de invoering van de elektronische identiteitskaarten.

 

Nu blijkt dat er bij de benoemingsbesluiten vertraging optreedt. Personen die vanaf mei 2009 reeds benoemd hadden kunnen zijn, zijn dit tot nu toe nog steeds niet. Ex-Belgacomwerknemers derven hierdoor inkomsten. Het loonverschil tussen de vroegere werkgever Belgacom en de huidige werkgever Binnenlandse Zaken werd door Belgacom namelijk met een premie overbrugd. De gederfde inkomsten aan premies lopen bij sommigen reeds op tot 30 000 à 48 000 euro.

 

Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen.

 

Ten eerste, wat is de oorzaak van de vertraging in de benoemingsbesluiten?

 

Ten tweede, over hoeveel personen of benoemingsbesluiten gaat het?

 

Ten derde, wanneer zullen deze personen alsnog met terugwerkende kracht benoemd worden? Zal Binnenlandse Zaken de intresten op de gederfde inkomsten betalen?

 

09.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, alvorens een persoon benoemd kan worden, dient er een administratieve weg gevolgd te worden. De functionele chef van de persoon dient aan het einde van de stage een stageverslag in te vullen. Dat verslag moet via de hiërarchische weg aan de stafdienst P&O bezorgd worden. Die moet controleren of aan alle voorwaarden werd voldaan om benoemd te kunnen worden. Pas daarna kan een benoemingsbesluit opgemaakt worden.

 

Soms worden wij geconfronteerd met vertragingen op deze administratieve weg. Dat wil zeggen dat het stageverslag de personeelsdienst soms laattijdig bereikt. Er waren eind januari nog drie personen die overgestapt zijn vanuit de overheidsbedrijven Belgacom en De Post, die hun stage in 2009 hebben beëindigd en die nog geen benoemingsbesluit ontvangen hadden. De besluiten werden op 2 februari ondertekend en zijn ondertussen aan de betrokken werknemers en hun vroegere werkgevers bezorgd. De betrokken personen werden met terugwerkende kracht benoemd vanaf het einde van hun stage.

 

09.03  Patrick De Groote (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het is een goede zaak dat dit uiteindelijk geregeld is. Mijn vraag dateert van 27 januari. U zegt dat men dit half februari in orde heeft gebracht. Geef toe dat de administratieve weg een lange weg is. Die mensen hadden vanaf mei 2009 al benoemd kunnen zijn. Wij zullen dus eens moeten kijken om hier misschien een administratieve vereenvoudiging in te voeren, want dat is een heel lange periode. Die mensen hebben een inspanning gedaan. Zij waren geslaagd in de examens, maar de benoeming bleef achterwege. Eigenlijk is dat niet fair, maar het verheugt mij dat het uiteindelijk goed is afgelopen. Ik hoop dat u zult proberen om de termijn voor het doorlopen van de administratieve weg in te perken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de hervorming van de politieopleiding" (nr. 18874)

10 Question de M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "la réforme de la formation policière" (n° 18874)

 

10.01  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het zal wel aan mij liggen, maar ik was uitermate verrast toen ik eind januari plots in de pers las over uw hervormingsplannen voor de politieopleiding en de concretisering daarvan. Ik begrijp daaruit dat u de opleiding meer wilt laten aansluiten bij en op termijn integreren in het bestaande aanbod van universiteiten en hogescholen.

 

Ik was verrast omdat ik had verwacht dat wij, in het raam van de evaluatie van de politiehervorming, daaraan nog een ruim debat zouden wijden in de commissie. Ik dacht dat dit ook de aspiraties betrof en een prioriteit aangeduid door heel wat fracties.

 

Ik lees hier over een vlucht vooruit, maar eigenlijk over een revolutie, want een en ander zal starten in oktober. Ik zie al een eerste probleem. Niet elke revolutie is een goede evolutie, nietwaar. Ik zie al één concreet probleem. Vroeger waren er in alle politiescholen verschillende startmomenten. Bijvoorbeeld in die van Vlaams-Brabant zijn er vier startmomenten doorheen het hele jaar. Nu is er één startmoment op 1 oktober.

 

Die verschillende startmomenten leidden tot een individuele begeleiding en beperkte klassen. Nu moet er op 1 oktober worden gestart met grote klassen. Er is geen individuele begeleiding meer. Dat vergt ook een zeer grootschalige reorganisatie van die politiescholen, onder meer omdat zij lesgevers uit het werkveld moeten halen. Normaal gezien deden zij dat voor beperkte termijnen en op verschillende momenten in het jaar. Nu moet dat allemaal op hetzelfde moment in het jaar gebeuren.

 

Ik heb verschillende vragen, maar ik hoop dat wij het debat ten gronde nog zullen kunnen houden in de commissie. Ik veronderstel immers dat de tijd te beperkt zal zijn.

 

Welke zijn de concrete veranderingen die u wenst te implementeren?

 

Welke zijn de overgangsmaatregelen?

 

Zijn er nog andere prioriteiten dan het versterken van de basisvaardigheden?

 

Hoe zit het met de uniformisering van de politieopleiding in de diverse scholen, bijvoorbeeld op het vlak van cursussen? Daarover heb ik immers nog niets kunnen lezen.

 

Hoe wilt u de politieopleiding integreren in het bestaande aanbod van hogescholen en universiteiten?

 

Wanneer denkt u dat allemaal volledig rond te hebben? Tot slot zie ik dat u, nogal vooruitlopend op de feiten, al aankondigt dat u concrete partnerschappen wil met politiescholen in het buitenland in het raam van een Erasmusjaar. Zijn daar al concrete stappen genomen?

 

10.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik heb deze morgen tijdens de evaluatie van tien jaar politiehervorming twee soorten transparanten gemaakt. Enerzijds transparanten met realisaties, en anderzijds transparanten met zaken die in uitvoering zijn. Het gedeelte opleiding en vorming zit bij de laatste soort. Mijns inziens is het echter ook de taak van een minister om beslissingen te nemen en niet alleen werkgroepen te hebben. Desalniettemin ben ik steeds bereid om alles toe te lichten zoals deze morgen hier in het Parlement.

 

In november heb ik samen met de minister van justitie toestemming gegeven om het project “politie: een lerende organisatie” op te starten. Het project beoogt enerzijds een vernieuwing van het politieonderwijs, gestoeld op de visie van de lerende organisatie en op de richtlijnen van het hoger Europese onderwijssysteem zoals die destijds in de verklaringen van Bologna en Kopenhagen werden vastgelegd. Anderzijds poogt het project een human resources-beleid te ontwikkelen dat die vernieuwing mogelijk maakt.

 

De vernieuwingsoperatie van het politieonderwijs in het bijzonder bestaat uit drie onderdelen. Het eerste daarvan luidt “de organisatie van vorming, training en opleiding voor leidinggevenden”. Ten tweede bestaat de vernieuwingsoperatie uit een houdbaarheidsstudie naar de mogelijke accreditering van het politieonderwijs op het niveau van het basis-, midden- en officierenkader, evenals uit de uitwerking van een beleid dat de voorbereiding van die accreditering mogelijk maakt. Monitoring en optimalisatie van de functionele opleidingen en voortgezette opleidingen gebaseerd op een moderne visie op competentiemanagement vormt het derde onderdeel.

 

De mogelijke accreditering van het politieonderwijs vereist de opbouw van een nieuw kwaliteitszorgsysteem naar het model van het kwaliteitszorgsysteem van het hoger onderwijs, evenals het sluiten van een partnerschap tussen politiescholen en de universiteiten of hoge scholen. Binnen dat kader zullen de nieuwe opleidingstrajecten dan ook op de leerdoelstelling van het Europees kwalificatieraamwerk voor beroepsopleidingen worden afgestemd. Ik verwijs ook naar mijn beleidsnota van 2010, waar één van mijn 5 uitgangspunten de strikte toewijzing is van het KB van 6 april 2008 over de kwaliteitsstandaarden en pedagogische- en omkaderingsnormen van de politieschool.

 

Daarmee betracht ik een groeiende uniformisering tussen de scholen.

 

U zult vernomen hebben dat wij in dat raam een eerste kwaliteitsproef hebben afgenomen. De eerste voorzichtige resultaten daaruit zijn de volgende. De verschillen tussen de scholen zijn eerder klein. Wel kan in globo de kwaliteit van het onderwijs nog beter. Maar alles kan beter.

 

U merkt dus dat ik kies voor een tweesporenbeleid: maatregelen en doelstellingen op korte termijn, en uiteraard een beleid op lange termijn.

 

De voorzitter: Een korte repliek, mijnheer Weyts?

 

10.03  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, kort zal moeilijk zijn, want we hebben in het verleden al een debat gewijd aan de evaluatie van de politiehervorming. Alle diverse fracties hebben in de periode september-oktober vorig jaar de hervorming van de politieopleiding als prioriteit aangeduid. Ineens krijgen we dit. Plots komt dit uit de lucht gevallen: een volledig, kant en klaar uitgewerkt plan. Tot zover het parlementair debat, tot zover de parlementaire inspraak.

 

Ik heb heel wat vragen. Dit jaar, zo heb ik begrepen, zijn er opnieuw minder kandidaten voor de politieopleiding. Dat wordt volgens mij echt een probleem, gelet op de pensioneringsgolf.

 

Ik denk dus dat een aanpak ten gronde van die politieopleiding alsmaar meer nodig wordt.

 

Ik zal nog één concreet probleem aanhalen, waarop u misschien concreet kunt antwoorden, mevrouw de minister. Het gaat om de stages. Op verschillende momenten in het jaar kan men de opleiding beginnen. In de praktijk betekent dit ook dat de stages op verschillende momenten in het jaar worden aangevat. Wat er nu gebeurt, is dat op een en hetzelfde moment alle kandidaat-stagiairs hun stage moeten kunnen aanvatten. Ik denk dat dit ook een moeilijkheid is, want de kandidaten moeten in dat raam begeleid worden door mentoren. Vermits zij hun stage zouden starten begin juli, is de vraag waar u die mentoren zult vinden, in een volle vakantieperiode.

 

Zo zie ik nog heel wat problemen. Ik hoop dus dat wij in de schoot van deze commissie alsnog daarover een grondig debat kunnen voeren, zeker in het raam van de practica, en zonder voor voldongen feiten geplaatst te worden. Ik hoop dat met een aantal overgangsmaatregelen nog wat geremedieerd kan worden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de mogelijke invoering van een boerkaverbod in ons land" (nr. 18965)

11 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "l'introduction éventuelle de l'interdiction du port de la burqa dans notre pays" (n° 18965)

 

11.01  Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, in de Franse Assemblée Nationale werd een rapport opgemaakt dat zich uitspreekt over een gedeeltelijk boerkaverbod in het openbaar. Dat verbod zou slaan op het dragen van een boerka op het openbaar vervoer en op bepaalde andere openbare plaatsen. Ook in ons land gaan er stemmen op voor het instellen van een verbod op het dragen van dergelijke kledingstukken in het openbare leven.

 

Mevrouw de minister, bent u de mening toegedaan dat een dergelijk verbod ook in ons land moet worden ingevoerd? Acht u een dergelijk verbod in strijd met de grondwettelijke vrijheid op het beleven van een godsdienst?

 

11.02 Minister Annemie Turtelboom: De vraag die u aanhaalt, gaat over een kwestie die onder de bevoegdheid valt van het geheel van de regering en niet enkel de minister van Binnenlandse Zaken. De regering neemt geen standpunt in wat de in Frankrijk aangekondigde maatregel betreft.

 

Wat uw tweede vraag betreft, verwijs ik u naar de strekking van artikel 19 van de Grondwet, op basis waarvan de gewetensvrijheid en de vrijheid van eredienst, het recht voor eenieder te geloven en zijn godsdienstig geloof te belijden zonder op grond daarvan onbekwaam verklaard of vervolgd te kunnen worden. Die vrijheid is echter niet absoluut. Zo kan volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie en de Raad van State de bevoegde overheid handelingen beteugelen die zij strijdig acht met de openbare orde.

 

11.03  Leen Dierick (CD&V): Dank u wel, mevrouw de minister. De boerka is uiteraard een maatschappelijk fenomeen waarvoor wij tijdig een oplossing moeten zoeken. Op dit moment is het in ons land nog een marginaal verschijnsel, maar ik meen dat wij niet mogen wachten tot het zich meer voordoet en dat wij er nu een oplossing voor moeten zoeken.

 

Op dit moment kan het nog geregeld worden op het niveau van de gemeenten, maar ik meen dat wij het debat ter zake moeten voeren en dat het een taak is voor het Parlement. Wij moeten kijken naar een algemeen bindende regeling, die voor het hele land van toepassing is. Ik meen dat wij niet blind mogen zijn voor de problematiek en dringend het debat moeten aangaan in het Parlement.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De heer Van den Eynde heeft zich laten verontschuldigen. Zijn vragen nrs. 19178 en 19179 worden uitgesteld.

 

12 Vraag van de heer Paul Vanhie aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de federale gerechtelijke politie te Brugge" (nr. 19187)

12 Question de M. Paul Vanhie à la ministre de l'Intérieur sur "la police judiciaire fédérale de Bruges" (n° 19187)

 

12.01  Paul Vanhie (LDD): Mevrouw de minister, op 27 oktober 2009 stelde u in antwoord op mijn mondelinge vraag dat er bij de federale gerechtelijke politie te Brugge een begeleidingstraject op basis van waardebepaling en cultuurverandering voor een kostprijs van 20.000 euro werd uitgevoerd.

 

Uit recente persberichten, namelijk in Focus van 26 januari en Het Brugs Handelsblad van 29 januari, blijkt dat het personeel van de federale gerechtelijke politie te Brugge op dinsdag 26 januari tussen 08.00 en 09.00 uur het werk heeft neergelegd. Het personeel van de federale gerechtelijke politie is niet te spreken over het personeelsbeleid en vraagt dringend maatregelen om de nodige aanpassingen door te voeren na de audit die een paar maanden geleden gehouden werd. Bovendien worden nieuwe acties niet uitgesloten door de vakbonden als er geen doorbraak in het personeelsbeleid komt.

 

Op 27 oktober stelde u: “Een eerste waardebepaling heeft een proces op gang gebracht waarbij externe procesbegeleiders deze trachten te contextualiseren. Daarna zullen er in overleg met alle medewerkers een aantal aanbevelingen aan het management van de federale gerechtelijke politie te Brugge worden gedaan. De directeur-generaal volgt de gang van zaken van dichtbij op. Het is te vroeg om nu al conclusies uit de eerste waardebepalingen te trekken. De resultaten ervan zullen met de nodige aandacht door het management van de federale politie worden bekeken en aan de beide voogdijministers worden bezorgd”.

 

Mevrouw de minister, kunt u, drie maanden na uw eerdere toelichting, meer informatie verstrekken? Welke conclusies werden er uit de waardebepalingen getrokken? Welke aanbevelingen werden er aan het management van de federale gerechtelijke politie te Brugge gedaan? Waarom werden deze niet geïmplementeerd? Welke lessen kunnen er vandaag reeds getrokken worden uit het begeleidingstraject in Brugge ten opzichte van andere directies en diensten? Welke maatregelen heeft de directeur-generaal, die de gang van zaken blijkbaar van dichtbij opvolgt, genomen inzake het falende management van de federale gerechtelijke politie van Brugge?

 

12.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, uit de waardemeting komt naar voren dat er op drie assen dient te worden gewerkt, namelijk visueel leiderschap, samenhorigheid en verbetering van de processen.

 

Er werd samen met het management van Brugge een traject opgesteld om de heersende cultuur om te buigen naar de door het personeel en de directie gewenste waarden. Dit kan niet op korte termijn worden gerealiseerd en vraagt een doorgedreven actie gedurende meerdere jaren. Deze implementatie is momenteel gaande.

 

Voorlopig hebben wij in Brugge alleen de eerste stap gezet, namelijk het uitvoeren van de scanning. Het is nog veel te vroeg om een definitieve evaluatie te maken en besluiten te nemen met betrekking tot andere directies.

 

De federale gerechtelijke politie blijft wel voortdurend aan de cultuurverandering werken en dit via verschillende methoden. De operationele resultaten bewijzen dat dit loont.

 

De directeur-generaal van de federale gerechtelijke politie volgt de evolutie in Brussel permanent op.

 

Het hele traject wordt begeleid door een procesbegeleider van het centrale niveau die permanent rapporteert aan de directeur-generaal. Hij overlegt ook zeer regelmatig met de directeur te Brugge en indien nodig is er een rechtstreekse communicatie met het personeel.

 

12.03  Paul Vanhie (LDD): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar u kunt niet ontkennen dat er bij de dienst in Brugge zaken gebeuren die niet normaal zijn. Als men ziet dat de directeur zelf processen-verbaal opstelt voor zijn ondergeschikten en dat diezelfde opstellers door het Comité P zijn verwittigd om zaken aan te pakken die hen zelf in een verkeerd daglicht stellen, dan loopt er toch iets verkeerd.

 

U zegt dat dit een proces van lange adem is. Ik denk dat bepaalde zaken veel vlugger kunnen worden opgelost. Er zal daar tot actie moeten worden overgegaan, want het is nog nooit in de Belgische geschiedenis voorgevallen dat een eenheid van de politie het werk neerlegt. Ik denk dat er dringend maatregelen moeten worden genomen en dat men gaat moeten interveniëren om de dienst terug op poten te zetten zodat deze terug volwaardig werk kan afleveren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Nous allons profiter du fait que Mme Gerkens nous fait l'honneur de sa présence pour lui permettre de poser ses questions. Ma bonté me perdra…

 

13 Question de Mme Muriel Gerkens à la ministre de l'Intérieur sur "la fuite survenue à la centrale nucléaire de Tihange 1 ce 23 janvier 2010" (n° 18707)

13 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het lek in de kerncentrale van Tihange 1 op 23 januari 2010" (nr. 18707)

 

13.01  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, votre bonté ne vous perdra pas, elle vous honore!

 

Le président: Vous n'êtes pas la première à me le dire, madame Gerkens!

 

13.02  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, le matin du 23 janvier a eu lieu une perte d'acide chlorhydrique dans le local de déminéralisation de l'eau utilisée sur le site de Tihange. Ce local se situe en dehors de la zone nucléaire. L'acide s'est répandu dans ce local où l'eau est déminéralisée afin d'être utilisée dans un système de refroidissement. Il a été entièrement récupéré dans un système récolteur prévu à cet effet, nous dit l'Agence fédérale de contrôle nucléaire sur son site. Cette procédure requiert un déclenchement direct du plan d'intervention d'urgence, avec pompiers et police locale qui se sont rendus immédiatement sur place pour assurer le contrôle de la vidange et le transvasement du produit vers un nouveau réservoir. L'Agence nous dit que l'incident n'a eu aucune conséquence pour le personnel, les riverains ou l'environnement.

 

Madame la ministre, il est vrai que ce local se situe en dehors des lieux où on trouve de la radioactivité mais l'Agence en parle malgré tout sur son site. Je suppose que vous pouvez me donner des explications sur cette fuite et sur ses risques potentiels en cas de défaillance du système de contrôle. Quelles mesures doivent-elles être prises pour réparer les dégâts ou empêcher que cela se reproduise? Qu'est-ce que cela a représenté comme intervention de la part des pompiers et de la police locale en hommes et en matériel? Cela a-t-il porté atteinte aux capacités d'intervention de ces mêmes forces sur la zone concernée? D'autres interventions ont-elles dû être interrompues ou postposées à cause de cet incident?

 

13.03  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, la cuve d'acide chlorhydrique à l'origine de la fuite était installée dans un local situé en dehors de la zone nucléaire. L'incident ne représentait aucun risque nucléaire. Le suivi de cet incident ne relève donc pas de la compétence de l'Agence fédérale de contrôle nucléaire mais bien de celle des services fédéraux chargés de faire respecter la loi du 4 août 1996 relative au bien-être des travailleurs lors de l'exécution de leur travail et de celle des services régionaux d'inspection environnementale. Les actions menées par l'AFCN avaient pour seul objectif de s'assurer de l'absence de tout risque sur le plan nucléaire. Selon les informations dont elle dispose, la fuite en question a été traitée conformément aux procédures internes en vigueur.

 

Quant aux interventions de la police et des pompiers, l'incident n'a pas nécessité d'efforts supplémentaires à la police de la zone de Huy. À l'annonce de l'incident par la centrale, une équipe de la police a été envoyée sur les lieux. La situation était entièrement sous contrôle et il n'y avait aucun danger pour les personnes ou les biens.

 

Après l'avertissement des autorités, l'équipe de la police a repris son service comme prévu.

 

S'agissant des pompiers, le service d'incendie de Huy s'est rendu sur place avec une auto-pompe, un véhicule de commandement, une auto-échelle, un camion-citerne et onze pompiers. La cellule chimique du service d'incendie de Liège est également intervenue avec neuf pompiers. La capacité opérationnelle du service d'incendie de Huy, qui était de garde, a été requise en totalité. Des sapeurs-pompiers au repos ont été appelés pour compenser un départ complet destiné à assurer une seconde intervention simultanée. En l'espèce, il n'y a pas eu d'interruption ou de report d'une intervention.

 

13.04  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie. Cela signifie-t-il que, lorsqu'un incident se produit sur un site nucléaire mais en dehors des zones radioactives, l'agence ne prend aucune initiative? Ou bien s'informe-t-elle de la situation?

 

13.05  Annemie Turtelboom, ministre: Non. Si ce n'est pas un incident nucléaire, il n'en va pas de la responsabilité de l' AFCN. Il s'agissait du bien-être des travailleurs.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de Mme Muriel Gerkens à la ministre de l'Intérieur sur "l'organisation des services de secours et d'incendie ainsi que le statut des pompiers professionnels et volontaires" (n° 19038)

14 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van de hulp- en brandweerdiensten en het statuut van de vrijwillige en beroepsbrandweerlieden" (nr. 19038)

 

14.01  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, ma question intervient à la suite de cette explosion de gaz catastrophique qui s'est produite récemment à Liège. Certains collègues vous ont d'ailleurs interrogée en séance plénière. N'étant pas spécialisée dans ces matières, je m'étonne qu'aujourd'hui encore les pompiers et les services d'incendie doivent organiser des manifestations pour réclamer un statut digne de leur profession à risque, tant pour les professionnels que pour les volontaires. Les communes, quant à elles, demandent un cofinancement 50-50, comme prévu, entre le gouvernement et les communes pour financer ces services d'incendie. En outre, des recommandations qui devaient être réglées ne le sont pas. Pourtant ceux-ci sont à chaque fois présents; ils nous l'ont encore prouvé lors de l'explosion de Liège et lors de la collision des deux trains voici une semaine.

 

Dernièrement, j'ai interrogé le ministre du Budget sur votre absence de demande de budget supplémentaire pour la concrétisation des engagements pris vis-à-vis de ces hommes et ces femmes. Comment se fait-il qu'aujourd'hui cela ne puisse pas être mis à exécution? Des échéances plus précises ont-elles été fixées? Des budgets supplémentaires seront-ils dégagés pour répondre aux besoins de ceux qui ont été présents, sans défaillance, ces derniers jours?

 

14.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, madame Gerkens, en octobre 2009 lors du conclave budgétaire, j'ai demandé un budget supplémentaire pour la réforme des pompiers. J'ai obtenu de l'argent, mais pas suffisamment pour mettre toute la réforme en œuvre. C'est la raison pour laquelle j'ai déposé un nouveau dossier, à l'occasion du contrôle budgétaire que nous aurons dans les prochaines semaines.

 

Je tiens aussi à rappeler ici mes priorités, à savoir une meilleure sécurité pour le citoyen comme pour l'intervenant, une formation approfondie et un meilleur équipement. Il s'agit d'ailleurs là des besoins relayés par le terrain. J'ai communiqué en novembre et décembre dernier à plusieurs reprises devant cette assemblée mon plan d'action qui met en exergue ces lignes fondamentales.

 

En ce qui concerne la formation, l'accent est mis sur une meilleure formation de base et sur l'organisation de formations spécialisées relatives aux panneaux solaires et aux véhicules hybrides. Le gouvernement fédéral investit plus de 3 millions d'euros dans la formation, ce qui représente une augmentation de 50 % par rapport à 2009. Par rapport à 2004, une augmentation de 100 % est déjà intervenue.

 

Quant aux méthodes de travail, le Centre de connaissances développe actuellement des procédures opérationnelles uniformes ainsi que différents outils, dont notamment une méthodologie pour un retour d'expériences après incidents. Par ailleurs, un crédit de plus de 20 millions d'euros est actuellement prévu au budget pour l'achat du matériel. Si on établit la comparaison entre 2004 et 2009, l'augmentation est de 100 %.

 

En ce qui concerne le statut, ma proposition d'amélioration vise, dans un premier temps, à mettre en place un régime plus cohérent de sécurité sociale pour les pompiers volontaires. Quant au statut des pompiers professionnels, j'entamerai prochainement des négociations avec mes collègues, notamment de la Fonction publique, de l'Emploi et des Pensions, ainsi qu'avec le syndicat au sujet des propositions de réglementations relatives notamment au temps de travail et aux pensions.

 

Dans les semaines à venir, nous entrerons dans une étape importante de la réforme, étape que je qualifierai de "phase test". Je souhaite mettre en place un certain nombre de pré-zones opérationnelles. Il s'agit, en quelque sorte, de zones pilotes chargées de tester les normes et procédures en développement et les principes contenus dans la loi de 2007 tels que l'augmentation d'échelle et l'aide adéquate rapide.

 

L'objectif poursuivi par les pré-zones opérationnelles reste d'ailleurs identique au postulat de la loi de 2007 relative à la sécurité civile, à savoir un meilleur fonctionnement des services de secours ainsi qu'une sécurité accrue par le citoyen et les intervenants. Il est bien entendu que l'État interviendra dans le financement des pré-zones opérationnelles. Ce n'est en effet pas le moment de demander de l'argent aux communes pour investir.

 

Lors du prochain conclave budgétaire, je demanderai des budgets supplémentaires pour poursuivre la réforme.

 

14.03  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je constate que vous avez effectivement l'intention de poursuivre et d'améliorer le statut, la situation et le fonctionnement de ces services. Il serait indispensable d'organiser un planning concret avec les représentants des services volontaires et professionnels, car voilà bien longtemps que cela traîne! Vous allez demander des moyens budgétaires, mais cela prendra plusieurs mois! Dès lors, si vous n'avez pas un agenda identique sur lequel vous baser pour vous rencontrer régulièrement et constater les avancées et les obstacles, nous resterons dans une situation d'incompréhension et de non-prise en compte suffisante. Cela permettra aussi d'avoir un moyen interactif pour évoluer.

 

La notion de métier à risque dans toutes ses dimensions est à prendre en compte tant pour les volontaires que pour les professionnels. De plus, il doit y avoir égalité de la protection tant en termes de sécurité sociale que de qualité de travail.

 

14.04  Annemie Turtelboom, ministre: Madame Gerkens, je peux vous rassurer. Le budget a été déposé lors du conclave. J’ai toujours eu beaucoup de contacts avec les fédérations et les syndicats et j'en aurai de nouveau afin de discuter des propositions mises sur la table.

 

14.05  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Si c’est le cas, tant mieux! Je constate que cette fois encore, ils ont estimé qu’ils devaient être dans la rue et dans les gares pour expliquer la situation et attirer votre attention.

 

Un planning vous permettra de vous voir régulièrement dans les mois à avenir et d'avancer.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 9201 de M. Xavier Baeselen tombe aux oubliettes puisqu’il est absent pour la seconde fois.

 

15 Vraag van de heer Luc Peetermans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de inwerkingtreding van brandweerzones" (nr. 19230)

15 Question de M. Luc Peetermans à la ministre de l'Intérieur sur "l'instauration de zones d'incendie" (n° 19230)

 

15.01  Luc Peetermans (CD&V): Mevrouw de minister, het uitblijven van de nodige besluiten om de wet van 15 mei 2007 uit te voeren, brengt heel wat juridische onzekerheid met zich mee. Een aantal gemeenten behoort immers nog officieel tot een bepaalde hulpverleningszone, terwijl ze in de toekomst tot een nieuwe zone zullen behoren. Daartoe behoren ook beschermde gemeenten.

 

De omzendbrief van 11 maart 2009, bijvoorbeeld, schreef de oprichting van zonale taskforces voor en legde op om een minimaal actieplan uit te werken met het oog op de nieuwe zonale werking. Het minimale actieplan omvat de inventarisatie en analyse van risico’s en de inventarisatie, evaluatie of voorbereiding van afspraken met betrekking tot de beschikbare personele en materiële middelen, de oefenpraktijken, de interventietijden, een wachtsysteem, de samenwerking met onder meer de civiele bescherming, een stand van zaken van specialisaties enzovoort.

 

Net over die zaken zijn de lopende afspraken geregeld in de bestaande hulpverleningsovereenkomsten. Dat heeft tot gevolg dat sommige gemeenten juridisch gebonden zijn aan de huidige zone waartoe ze behoren, terwijl ze uit operationele noodzaak al moeten samenwerken met de toekomstige zone. Het is evident dat zij zich noch binnen de huidige zone, noch binnen de toekomstige zone op een efficiënte manier kunnen engageren. De huidige juridische onzekerheid noopt hen om met beide zones samen te werken, hetgeen een onhoudbare extra werklast met zich brengt en operationeel allerminst een efficiënte manier van werken is.

 

Ten eerste, wanneer komt er een einde aan de juridische onzekerheid voor de brandweer? Tegen wanneer zullen de uitvoeringsbesluiten die de inwerkingtreding van de wet van 2007 mogelijk maken, gepubliceerd worden? Tegen wanneer zal de formele oprichting van de nieuwe zones mogelijk zijn?

 

Ten tweede, welke initiatieven hebt u genomen of u voorgenomen om aan de huidige juridische onzekerheid in deze wel erg lange overgangsperiode tegemoet te komen? In welke mate wordt er gewerkt aan een wijziging van de bestaande regelgeving, om de betrokken gemeenten een juridische basis te bieden om hun lopende afspraken in het kader van de bestaande hulpverleningsovereenkomsten te beëindigen en nieuwe afspraken te maken met hun toekomstige zone?

 

Ten slotte, in welke zones zijn er andere initiatieven in voorbereiding die een juridische basis creëren voor zonale samenwerking binnen de geografische omschrijving van het KB van 2 februari 2009?

 

15.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik heb al de gelegenheid gehad om verschillende keren in de commissie te spreken over de brandweerhervorming en de installatie van de preoperationele zones. Het is eigen aan een hervorming dat die een overgangsfase met zich brengt, maar ik zal een aantal zaken nog eens herhalen of opnieuw onder de aandacht brengen.

 

Een overgangsperiode wordt gekenmerkt door het naast elkaar bestaan van verschillende structuren. Het naast elkaar bestaan van structuren creëert mijns inziens geen juridische onzekerheid. De organisatie van de brandweer wordt nu immers bepaald door de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming. Artikel 10, alinea 1 van de wet bepaalt dat alle gemeenten van het Koninkrijk verdeeld zijn in regionale brandweergroepen.

 

Artikel 10bis van dezelfde wet voorziet in de mogelijkheid om hulpverleningszones te creëren, om zo de coördinatie van de hulpverlening te vergemakkelijken. Dat wil zeggen dat de zones gebaseerd op die wet, op volledige vrijwillige basis worden opgericht. Die hulpverleningszones hebben daarom geen invloed op de organisatie van de brandweer in regionale brandweergroepen.

 

Hoe dan ook blijft het in een overgangsfase en moeten we evolueren naar een volgende fase met de inwerkingtreding van toekomstige hulpverleningszones. Daarom heb ik, rekening houdend met de budgettaire situatie van 2010, een aantal heel duidelijke prioriteiten gesteld. Een daarvan is de oprichting van de operationele prezones, die een volgende fase vormen in de overgang naar de nieuwe hulpverleningszones.

 

Het doel is de werking van de hulpverleningszones optimaal voor te bereiden. De taak van de prezones zal er in eerste instantie op gericht zijn om de normen en middelen waarop de hervorming berust, te testen en tot uitvoering te brengen. Dat project ligt momenteel voor ter advies bij de inspecteur van Financiën. Eenmaal we dat advies ontvangen hebben, kunnen en zullen we de nodige stappen ondernemen om de belanghebbenden op de hoogte te brengen. Bovendien ben ik van plan, zoals ik net heb gezegd, om extra middelen te vragen tijdens de budgetcontrole voor de verdere hervorming van de brandweer.

 

15.03  Luc Peetermans (CD&V): Bedankt mevrouw de minister, juridisch is er misschien geen probleem, maar beleidsmatig is er wel een probleem voor de betrokken besturen. Ik begrijp dat het niet helemaal vanzelfsprekend is en er ook budgettaire ruimte moet gecreëerd worden. Ik denk echter ook dat we onder ogen moeten zien dat de brandweerhervorming, waarbij men in grotere zones samengaat, niet alleen geld moet kosten, maar ook geld kan besparen.

 

We moeten op korte termijn meer duidelijkheid proberen te creëren, zodat de betrokken gemeentes kunnen weten welke richting ze beleidsmatig moeten uitgaan en de nodige investeringen kunnen doen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 19339 de Mme Dierick est reportée à sa demande. La question n° 19371 de Mme Jadin a déjà été posée.

 

16 Questions jointes de

- M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "les modalités de répartition des coûts des centres X, Y et Z" (n° 19382)

- M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "les redevances annuelles à charge des communes et villes qui disposent d'un service régional d'incendie" (n° 19383)

- M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "le retard dans le remboursement des dépenses engagées par les communes sur le territoire desquelles se trouve un service régional d'incendie" (n° 19384)

16 Samengevoegde vragen van

- de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de modaliteiten ter verdeling van de kosten van de centra X, Y en Z" (nr. 19382)

- de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de jaarlijkse heffingen ten laste van de gemeenten en de steden die over een gewestelijke brandweerdienst beschikken" (nr. 19383)

- de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de achterstand in de terugbetaling van de kosten gemaakt door de gemeente waar zich een gewestelijke brandweerdienst bevindt" (nr. 19384)

 

16.01  Joseph George (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, dans le cadre de la loi de 1963, les services d'incendie sont organisés par certaines villes et communes qui desservent d'autres localités avoisinantes.

 

La répartition se fait selon les comptes des villes ou communes centres. Sur base de ces comptes, les gouverneurs établissent un projet adopté par votre ministère.

 

La répartition entre les centres X, Y et Z de province à province est-elle la même?

 

La clé de répartition est-elle identique par province entre les communes qui organisent un centre et les communes desservies par ces centres? Pondère-t-on mathématiquement les critères prévus par la loi de 1963 de la même façon ou laisse-t-on une certaine liberté aux provinces?

 

Dans le même ordre d'idées, l'arrêté royal du 25 octobre 2006 a modifié les critères et je souhaiterais savoir si, dans l'état actuel des choses, on tient bien compte des critères retenus dans cet arrêté.

 

Enfin, dans l'hypothèse où tout cela se passerait correctement, je voudrais connaître votre avis sur le fait que dans certaines provinces, la répartition est déterminée pratiquement trois ans après que les dépenses aient été engagées. C'est une situation pour le moins particulière.

 

Les comptes sont approuvés par les villes et communes dans les six mois qui suivent l'exercice. Ils sont transmis aux organes de tutelle et il faut plus d'un an, voire plus d'un an et demi, pour que certains gouverneurs établissent cette répartition. Cela retarde tout le mécanisme puisque les communes desservies payent avec deux ou trois ans de retard et la commune centre doit avancer des sommes parfois importantes pour des services qui se trouvent sur leur territoire.

 

16.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, les frais exposés par les communes dotées d'un service d'incendie protégeant un territoire s'étendant sur plusieurs communes doivent être répartis entre ces communes et les communes protégées.

 

La répartition des frais entre les communes protégées par des services d'incendie de la même catégorie se fait sur la base d'une formule identique pour l'ensemble du Royaume. Quant aux communes dotées d'un service d'incendie, l'arrêté royal du 25 octobre 2006 détermine les éléments sur base desquels le gouverneur de province fixe la quote-part des frais qui leur incombent. Cet arrêté royal dispose que la formule doit être identique pour tous les services d'incendie de la même catégorie et doit tenir compte, à tout le moins, de la population et du revenu cadastral de la commune.

 

Chaque gouverneur est donc compétent pour établir une formule pour le calcul de la quote-part des communes dotées d'un service d'incendie de chacune des catégories X, Y et Z. Cette formule varie en fonction des circonstances régionales et locales.

 

Les décisions des gouverneurs relatives à cet objet sont soumises à mon approbation. À cet égard, je suis particulièrement attentive à ce que la répartition des frais s’appuie sur des critères objectifs et à ce que la décision du gouvernement soit motivée de manière formelle.

 

Sept gouverneurs m’ont déjà communiqué leurs décisions relatives à la répartition des frais exposés pendant l’année 2006. Il s’agit des provinces du Luxembourg, de Namur, de Liège, de Hainaut, du Brabant wallon, de Flandre orientale. Les communes protégées paient trimestriellement une redevance provisionnelle calculée sur la base de la dernière redevance définitive. Un éventuel retard lors de l’établissement de la répartition définitive a donc une incidence relativement limitée sur le budget des communes.

 

16.03  Joseph George (cdH): Je vous invite à veiller à ce que la répartition se fasse de la même façon de province à province que ce soit entre les catégories et dans les catégories. Sinon, il y aurait des situations injustes.

 

Je suis étonné de ce vous me dites.

 

Les communes desservies verseraient trimestriellement des provisions. Ce n’est pas toujours le cas. J’attire votre attention sur ce fait. Cela crée évidemment des distorsions de provinces à provinces et des situations inéquitables. Comme vous l’avez dit, les comptes de 2008 sont en train d’être approuvés. Cela signifie que l’on parle de sommes avancées en 2008 qui seront récupérées en 2010.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Magda Raemaekers aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de erkenning van de hagelstormen in Limburg van juni 2009 tot ramp" (nr. 19436)

- mevrouw Hilde Vautmans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de erkenning van de hagelstormen in Limburg van juni 2009 tot ramp" (nr. 19457)

- de heer Peter Luykx aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de erkenning van de hagelstorm in Limburg als ramp" (nr. 19472)

- mevrouw Hilâl Yalçin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de finalisering van de procedure tot de erkenning van de hagelbuien in Limburg als natuurramp" (nr. 19786)

17 Questions jointes de

- Mme Magda Raemaekers à la ministre de l'Intérieur sur "la reconnaissance comme catastrophe naturelle des averses de grêle dans le Limbourg au mois de juin 2009" (n° 19436)

- Mme Hilde Vautmans à la ministre de l'Intérieur sur "la reconnaissance comme catastrophe naturelle des averses de grêle dans le Limbourg au mois de juin 2009" (n° 19457)

- M. Peter Luykx à la ministre de l'Intérieur sur "la reconnaissance comme catastrophe naturelle de l'averse de grêle qui s'est abattue sur le Limbourg" (n° 19472)

- Mme Hilâl Yalçin à la ministre de l'Intérieur sur "la finalisation de la procédure de reconnaissance des averses de grêle qui se sont abattues sur le Limbourg comme catastrophe naturelle" (n° 19786)

 

17.01  Magda Raemaekers (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, op 9 februari stelde ik aan staatssecretaris Wathelet een vraag naar een stand van zaken in het dossier van de erkenning tot ramp van de hagelstormen in Limburg op 21 en 22 juli 2009.

 

In uw antwoord op eerdere vragen in dit dossier gaf u immers te kennen dat u het dossier aan staatssecretaris Wathelet hebt bezorgd. Staatssecretaris Wathelet heeft in zijn antwoord bevestigd dat hij het dossier op 20 januari aan uw diensten voor verder gevolg opnieuw heeft overgezonden.

 

Omdat deze erkenning en de uitbetaling van de schade, mevrouw de minister, al lang op zich laten wachten, zou ik u de volgende vragen willen stellen. Wordt het dossier als natuurramp erkend? Wat is de te volgen procedure? Wanneer denkt u dat de getroffenen een schadevergoeding kunnen verwachten?

 

Mevrouw Vautmans stelde toen in haar repliek op het antwoord van staatssecretaris Wathelet dat u bij een bezoek aan mijn stad, Herk-de-Stad, enkele weken geleden de getroffenen aanwezig op dat evenement hebt verzekerd snel de nodige stappen te zullen zetten om het dossier positief af te ronden

 

 Ik dank u daar nu al voor, maar ik zou graag nog een bevestigend antwoord van u krijgen.

 

De voorzitter: Mevrouw Vautmans is niet aanwezig. M. Luykx n’est pas là non plus. Quelle tristesse.

 

17.02  Hilâl Yalçin (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, net zoals collega Raemakers heb ik ook een vraag omtrent de erkenning van de hagelbui als ramp in Limburg. Het is nu al meer dan een half jaar geleden dat heel wat Limburgse gemeenten waaronder Heusden-Zolder, Beringen, Lummen, Houthalen-Helchteren, Halen, Herk-de-Stad, Hasselt, Zonhoven en Lommel door zware hagelbuien werden getroffen. Tot op vandaag hebben de getroffen mensen geen duidelijkheid over eventuele schadevergoedingen voor het verlies dat zij hebben geleden.

 

U hebt mij in commissie op 20 januari meegedeeld dat het dossier zich inderdaad ter ondertekening bij collega Wathelet bevond. Staatssecretaris Wathelet heeft bevestigd dat hij het dossier op zijn beurt op 20 januari heeft ondertekend, met de koppeling aan een aantal voorwaarden en het terug naar uw administratie heeft verzonden voor verder gevolg. Het dossier zou in februari op de Ministerraad worden besproken.

 

Daarom had ik graag een antwoord op de volgende vragen, mevrouw de minister. In welk stadium bevindt het dossier tot erkenning van de hagelstorm als natuurramp in 2009 zich? Wanneer zal de Ministerraad een finale beslissing nemen in dit dossier? Wanneer zullen de getroffen mensen een schadevergoeding kunnen verwachten?

 

Alvast dank voor uw aandacht en antwoord.

 

17.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het is een dossier dat ook voor mij al lang aansleept. De hagel viel op 21 en 22 juli 2009. Het advies van het KMI volgde op 6 oktober 2009. Veertien dagen later, op 22 oktober 2009, stuurde ik de staatssecretaris van Begroting een brief. De eerste beslissing op 2 december 2009 was negatief. Toen hebben wij een nieuwe brief gestuurd om een verkeerde interpretatie terug recht te trekken. Ik kreeg een akkoord op 20 januari 2010.

 

Er werd overlegd tussen Binnenlandse Zaken en Financiën zoals het in het akkoord van begroting van 10 februari 2010 was gevraagd. Zes dagen nadat ik de positieve beslissing heb gekregen was er een vergadering. Wij hebben het dossier niet laten liggen. Het was bij wijze van spreken een van de eerste dossiers die ik als minister op mijn bureau kreeg. Het zit goed in mijn geheugen gegrift.

 

Het dossier komt deze week, ten laatste volgende week, op de Ministerraad.

 

De termijnen waarin iemand aanspraak kan maken op een vergoeding, hangt af van verschillende factoren: het aantal ingediende dossiers of de datum van indiening. Na de publicatie van het erkenningsbesluit heeft iedereen drie maanden tijd om zijn aanvraag voor een financiële tegemoetkoming in te dienen. In de praktijk bleek dat heel veel mensen het einde van die termijn afwachtten. Daarom is de uitbetaling anders. Ook de volledigheid van het dossier is anders. In vele gevallen moeten de provinciale diensten de slachtoffers meermaals aanschrijven vooraleer hun dossier volledig is. Dat hangt af van de complexiteit van het dossier, van de mogelijkheid van beide partijen om een beroepsprocedure op te starten en van de wederbeleggingsverplichting.

 

De wet bepaalt dat de door de provinciegouverneur toegekende herstelvergoeding slechts wordt uitbetaald naarmate de beschadigde goederen zijn hersteld of de vernietigde goederen zijn vervangen. De eerste 60 % van deze vergoeding wordt altijd als tegemoetkoming uitbetaald. De geteisterden beschikken dan over een termijn van drie jaar om de volledige wederbelegging uit te voeren. Van zodra de provinciegouverneur zijn beslissing heeft betekend aan mijn diensten wordt minstens gedeeltelijk binnen de drie weken uitbetaald. Wij wachten op het volledige dossier en als de gouverneur heeft beslist dan volgt er binnen drie weken een uitbetaling.

 

Het allerbelangrijkste is dat het dossier op de Ministerraad komt en dat er een einde komt aan een lijdensweg van een dossier dat te lang op verschillende plaatsen is blijven liggen. Ik heb de termijnen gegeven. Wij hebben bijna altijd binnen de week geageerd.

 

17.04  Magda Raemaekers (sp.a): Mevrouw de minister, ik kan u daarvoor natuurlijk alleen maar danken. De mensen zullen gelukkig zijn.

 

17.05  Hilâl Yalçin (CD&V): Het is inderdaad te hopen dat de getroffen mensen zo snel mogelijk de geleden schade vergoed zullen krijgen. Ik bedank het kabinet voor de snelle reactie. Het is te hopen dat er op de Ministerraad snel – volgende week, hoop ik – een beslissing wordt genomen. Wij zullen dit verder opvolgen, tot de mensen hun centen gekregen hebben.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verstekelingen die worden aangetroffen op vrachtschepen in Belgische havens" (nr. 19450)

18 Question de M. Kristof Waterschoot à la ministre de l'Intérieur sur "les passagers clandestins découverts à bord de cargos dans les ports belges" (n° 19450)

 

18.01  Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag handelt over de problematiek van verstekelingen in de Belgische havens. Traditioneel, wanneer wij aan verstekelingen en havens denken, denken wij aan het verhaal van de kusthavens richting Groot-Brittannië. De laatste tijd worden er in een aantal Belgische havens, ook in de haven van Antwerpen, verstekelingen aangetroffen op schepen in de haven of op schepen die op weg zijn naar de haven. Heel vaak trachten deze verstekelingen Canada te bereiken. Het is zelfs zo cynisch dat ze in Groot-Brittannië aan boord gaan, langs Antwerpen komen om dan richting Canada te vertrekken.

 

Aangezien de haven van Antwerpen Europees marktleider is in de handel met Noord-Amerika, en in het bijzonder met Canada, ziet u dit fenomeen toch groeien. Op 17 februari is er nog een incident geweest, op 15 februari eveneens.

 

Vaak is het onmogelijk om te bepalen in welk land deze verstekelingen aan boord van het schip zijn gegaan, aangezien schepen in rotatie met meerdere havens varen. Zelfs na controle van videobeelden of na contact met Port State Control blijkt dit toch moeilijker te zijn. Zoals vaak hebben deze verstekelingen geen geldige papieren en het wordt nog gecompliceerder wanneer het over minderjarigen gaat.

 

Vanuit de scheepssector, zowel de agenten als de reders, zijn er wel wat moeilijkheden in de contacten met de Belgische autoriteiten wanneer het over verstekelingen gaat. Die moeilijkheden situeren zich niet zozeer op kwade wil, maar verschillende instanties weten vaak niet wie precies wat moet doen, wanneer er een verstekeling wordt aangetroffen aan boord van een schip richting een Belgische haven. Het is gebeurd dat schepen daardoor een tot drie dagen moesten wachten om tot een goede oplossing te komen. Jammer genoeg geeft de scheepvaartpolitie vaak aan dat zij te weinig capaciteit hebben om zich met deze problematiek bezig te houden en dat de reder of scheepsagent dan maar zelf een oplossing moet zoeken.

 

Daarom heb ik de volgende vragen.

 

Kan er in samenwerking met de scheepvaartpolitie, Binnenlandse Zaken en DVZ een duidelijke procedure opgesteld worden om te bepalen wat er moet gebeuren?

 

Klopt het verhaal van de scheepvaartpolitie rond onvoldoende middelen en personeel? Wat is de evolutie?

 

Bent u bereid om de reders op uw kabinet te ontvangen om de problematiek te bekijken?

 

18.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, er is momenteel al overleg tussen de scheepvaartpolitie en de Dienst Vreemdelingenzaken om te komen tot duidelijke procedures bij het aantreffen van verstekelingen, maar de logica is dat de leiding in zo’n dossier vanuit de Dienst Vreemdelingenzaken wordt genomen, omdat zij ook de afhandeling doen.

 

Gemiddeld worden in de haven van Antwerpen jaarlijks een vijftigtal verstekelingen aangegeven. De impact op de werking van de eenheid is dan ook veeleer beperkt. Ik geef u de personeelsevolutie van de scheepvaartpolitie: in 2007 416, waarvan 12 gedetacheerden, in 2008 409, waarvan 10 gedetacheerden en in 2009 409, waarvan 21 gedetacheerden. De personeelsevolutie in Antwerpen is de volgende: in 2007 138, waarvan 1 gedetacheerde, in 2008 140, waarvan 3 gedetacheerden en in 2009 133, waarvan 6 gedetacheerden.

 

18.03  Kristof Waterschoot (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik ben het met u eens dat de leiding bij de Dienst Vreemdelingenzaken zou moeten liggen, maar in een dergelijke zaak is het eerste aanspreekpunt voor de sector natuurlijk de scheepvaartpolitie. De coördinatie blijkt in de praktijk vaak moeilijk. De voorbije weken stapelden de incidenten zich op. Ik hoop dat u of uw medewerkers bereid zijn om de sector te ontvangen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Samengevoegde vragen van

- de heer Bruno Stevenheydens aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, en aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het rijgedrag van prins Filip op de E19" (nr. 19456)

- de heer Patrick De Groote aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het rijgedrag van een Koninklijke prins tijdens het smogalarm" (nr. 19466)

19 Questions jointes de

- M. Bruno Stevenheydens au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, et à la ministre de l'Intérieur sur "le comportement au volant du prince Philippe sur la E19" (n° 19456)

- M. Patrick De Groote à la ministre de l'Intérieur sur "le comportement sur la route d'un prince royal lors de l'alerte au smog" (n° 19466)

 

19.01  Bruno Stevenheydens (VB): Mevrouw de minister, op 10 februari was er een smogalarm. Dat smogalarm geldt voor alle inwoners van ons land, behalve voor prins Filip, want toen hij terugkeerde van een officiële opdracht in Antwerpen, zoefde zijn chauffeur – hij zat zelf niet achter het stuur – tegen een snelheid van 130 - sommigen beweren zelfs 140 - over de E19. Dat werd opgemerkt door heel veel gewone stervelingen die zich aan het smogalarm hielden.

 

Het Paleis heeft, na bevraging, bevestigd dat de prins terugkeerde van een publieke activiteit in Antwerpen. Hij heeft daar een jeugdcongres bijgewoond. Het is mij onduidelijk of hij daar met de jeugdigen heeft gesproken over de al dan niet naleving van milieunormen. Hij had een jeugdcongres bijgewoond, maar die activiteit was afgelopen. Hij had dus eigenlijk geen enkele haast om het smogalarm door zijn chauffeur aan zijn laars te laten lappen, of misschien wel, maar dat zullen we dan zo dadelijk van u vernemen. Het Paleis heeft in ieder geval gezegd dat de prins op 10 februari, op dat ogenblik, terugkwam van dat congres.

 

Bij de federale politie zijn er de dag nadien ook al onmiddellijk vragen gesteld. Daar wilde men niet antwoorden op de vraag waarom de prins ervoor koos om de snelheidsbeperking te negeren.

 

Mevrouw de minister, daarom komen we bij u. Wij zouden het van u willen weten, want of men nu prins is of niet, iedereen wordt toch geacht, behalve bij hoogstnoodzakelijke en dringende opdrachten, om zich aan dat smogalarm te houden. Wij zouden dus graag willen weten waarom de prins dat niet heeft gedaan.

 

19.02  Patrick De Groote (N-VA): Mevrouw de minister, ik sluit mij aan bij de vraag van mijn collega.

 

Inderdaad, op 10 februari was er smogalarm aangekondigd, waarbij de maximumsnelheid voor het gehele land op 90 km per uur werd gebracht. Op dat moment rijdt een zekere limousine aan meer dan 140 km over de E19, met name die van prins Filip, die terugkeert naar huis van een congres over jeugdbeleid.

 

De woordvoerder van het Paleis, Pierre-Emmanuel De Bauw, heeft namens de prins gereageerd. Daarbij stelde hij dat het duidelijk om een officiële verplaatsing ging met een prioritair karakter. De prins zat bovendien niet zelf achter het stuur. Zijn limousine werd begeleid door wat wij noemen “de zwaantjes” van de wegpolitie. Meer heeft het Paleis daar niet aan toe te voegen.

 

Het is ook goed om te weten, voor ons dan toch, als we terugkeren van een congres over jeugdbeleid, dat dat een prioritair karakter heeft.

 

Ook de woordvoerder van staatssecretaris Schouppe heeft gereageerd. Hij zegt dat het de bevelvoerende politieofficier toekomt om op basis van de risicoanalyse te bepalen hoe snel er wordt gereden. Dat mag sneller zijn dan de toegelaten maximumsnelheid indien er dringende redenen zijn.

 

Mevrouw de minister, ik heb daar meer dan mijn bedenkingen bij en ik heb dan ook twee vragen voor u.

 

Hoe motiveert de bevelhebbende politieofficier dat de verplaatsing van prins Filip prioritair is? Wat maakt iets prioritair? Is het vervoer van een prins op een officiële afspraak altijd prioritair?

 

Ten tweede, hoe motiveert de bevelvoerende politieofficier dat er dringende redenen waren om sneller dan de maximumsnelheid te rijden, en dat op basis van een risicoanalyse? Wordt die risicoanalyse ter plaatse gemaakt? Moet dat gemotiveerd worden? Kunt u daarover toelichting geven?

 

19.03 Minister Annemie Turtelboom: Op 9 februari 2010 verplaatste prins Filip zich per voertuig op de E19 richting Antwerpen in het kader van een officiële verplaatsing met een chauffeur van de federale politie aan het stuur. De verplaatsing gebeurde in een konvooi van twee voertuigen onder escorte van twee motorrijders van de federale politie, waarbij de blauwe knipperlichten werden gebruikt.

 

Ter hoogte van Rumst werd de colonne geflitst door een radar van de federale politie. Uit onderzoek blijkt dat de gemeten snelheid op dat ogenblik 116 km/u per uur bedroeg. De gecorrigeerde snelheid was 109 km/u.

 

De veiligheidsdienst hanteert twee principes om de veiligheid van onze koninklijke familie te garanderen. Ze rijden altijd gemiddeld 10 km/u sneller dan het normale verkeer en zij staan nooit stil, wat vooral in een stadskern belangrijk is. Zij hanteren die principes om de kans op een botsing of aanslag uit te sluiten.

 

19.04  Bruno Stevenheydens (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik vind dat de regels voor herziening vatbaar zijn. Men moet bij het koningshuis, of het nu om prins Filip of iemand anders gaat, beseffen dat van die regels geen misbruik mag worden gemaakt.

 

Als men naar een activiteit gaat waar men hoogdringend wordt verwacht, zou dat nog opgaan. Als men echter van die activiteit terugkomt, is er geen enkele verschoning en geldt de strikte interpretatie van die regels.

 

Wij vinden dat dat gedrag niet kan. Het is duidelijk dat sommige mensen zich boven de andere inwoners van ons land achten. Dat is een droevige vaststelling.

 

19.05  Patrick De Groote (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. In een persnota van de heer Jurgen Dhaene, de directeur Operaties van de federale wegpolitie, staat dat regelmatig aanvragen binnenkomen van onder meer begrafenisondernemers, gerechtsdeurwaarders, mensen van het FANC, om over een prioritair voertuig te beschikken. Men stelt daar dan een procedure voor in.

 

Ik heb ook gelezen in de verklaring van de directeur Operaties dat bij een aanvraag van prioritair vervoer de procedure moet worden gevolgd. Alleen voor het koningshuis moet die procedure niet worden gevolgd. Ik hoop dat onze prins zich niet naar huis heeft gehaast, omdat hij met een kruisboog werd bedreigd.

 

Ik vind dat het niet kan. Er zijn afspraken gemaakt en die gelden voor iedereen, zeker voor iemand die wordt geacht een voorbeeldfunctie uit te oefenen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de studierichting 'integrale veiligheid'" (nr. 19452)

20 Question de M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "les études 'sécurité intégrale'" (n° 19452)

 

20.01  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag handelt over de studierichting Integrale Veiligheid. Na een jaar van besprekingen blijken de Vlaamse overheid en Binnenlandse Zaken een overeenkomst te hebben bereikt omtrent de studierichting Integrale Veiligheid.

 

Het gaat om een 7de jaar secundair onderwijs TSO in het kader van knelpuntberoepen in publieke en private veiligheid, zoals brandweerman, inspecteur politie, privaat veiligheidsagent, gemachtigd opzichter, steward en penitentiair beambte.

 

Meer bepaald werd overeengekomen dat de Vlaamse overheid de middelen zou leveren voor de scholen en de leerkrachten terwijl Binnenlandse Zaken zou zorgen voor de erkenning en vrijstelling, afhankelijk van de opleiding, voor politie, brandweer, private veiligheid en voor de middelen voor Selor-testen en brandweer.

 

Op 1 september 2009 zijn 450 studenten aan die opleiding begonnen, alle beschikbare plaatsen werden ingevuld.

 

Nu blijkt echter plots dat voor het schooljaar 2010-2011 de modules 1, 2, 3 en 4 van de brandweer worden geschrapt. Voor het lopende schooljaar wordt zelfs reeds de module 4 van de brandweer geschrapt. Conclusie, de federale overheid komt volledig terug op de aangegane engagementen.

 

De zaak is ook reeds ter sprake gekomen in het Vlaams Parlement. Alle partijen, inclusief de uwe, sprake schande van deze zaak.

 

Mevrouw de minister, kunt u uitleggen waarom leerlingen tijdens hun opleiding in de kou gezet worden door de federale overheid?

 

Welke maatregelen zult u nemen om dit euvel te verhelpen?

 

20.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ondanks het feit dat onderwijs reeds heel lang, 29 jaar denk ik, geen bevoegdheid meer is van de federale overheid zal ik toch antwoorden over dit onderwerp.

 

Het 7de specialisatiejaar beoogt een transversale opleiding voor veiligheidsberoepen, die bijvoorbeeld toegang geeft tot het beroep van bewakingsagent, of voor leerlingen die zich voorbereiden op de ingangsproeven van de politieschool.

 

Langs Vlaamse zijde werd geopteerd om ook de volledige opleiding brandweerman te integreren voor het schooljaar 2009-2010, dit onder voorbehoud van beschikbare middelen. Van in het begin werd duidelijk gesteld dat dit eerste schooljaar als een pilootjaar werd aanzien en in de lente zeker zou worden geëvalueerd op zijn effect, op zijn rendement en op zijn haalbaarheid.

 

Voor dit pilootjaar geven wij vanuit de federale overheid, zijnde Binnenlandse Zaken, een financiële impuls van 1,2 miljoen euro voor de materiaalkosten van de opleiding brandweer. In het eerste trimester van het schooljaar werd echter duidelijk dat 30 % meer leerlingen waren ingeschreven dan voorzien, 450 in plaats van 350, met als gevolg dat de reële kosten ook hoger liggen voor alle partners dan de begrote kosten.

 

Als men dit bekijkt en men bekijkt het protocol dat vroeger ondertekend werd door minister De Padt en minister Vandenbroucke, dan staat daarin een afspraak: een vrijstelling kunnen bekomen tot het behalen van het brevet van brandweerman, theorie en praktijk, zodat rechtstreekse toegang mogelijk is tot de stage van brandweerman binnen brandweerkorpsen, met dien verstande dat de leerlingen vooreerst moeten slagen in de selectieproeven bij de brandweer. Aan die samenwerking in de ministeriële conventie wordt op geen enkele manier de financiering van die modules bepaald.

 

Ik wens u eraan te herinneren dat Onderwijs al jaren geen federale bevoegdheid meer is maar dat er in deze toch een financiële tussenkomst is gekomen vanwege de federale overheid voor deze opleiding.

 

Voor het volgende schooljaar, 2010-2011, zal in overleg met de Vlaamse Gemeenschap de opleiding geëvalueerd worden in het licht van het succes van de opleiding. Wat mogelijk is, is dat men tot een alternatieve voorbereiding op het beroep van brandweerman komt. Op zeer korte termijn komt er overleg tussen mijn diensten en de bevoegde diensten van de Gemeenschappen om voorstellen voor een toekomstige opleiding in het kader van een zevende jaar technisch onderwijs uit te werken.

 

Alles wijst erop dat deze opleiding een tweeledig doel zal hebben. In de eerste plaats zal zij de leerlingen voorbereiden op het ingangsexamen voor brandweerman, zowel fysiek als academisch, om zo het huidige lage slaagpercentage te verhogen. In de tweede plaats speelt het burgerzinaspect: het vormen van bewuste en verantwoordelijke jongeren die hun collega’s en vrienden kunnen aanmoedigen en hun raad kunnen geven in de materies aangaande civiele veiligheid.

 

20.03  Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, u zegt dat Onderwijs een bevoegdheid van de Gemeenschappen is. Vanzelfsprekend. Maar de erkenning van beroepen en beroepsvoorwaarden zijn nog steeds federaal. Het is op basis van die bevoegdheidsverdeling dat deze samenwerking tot stand gekomen is, en ook om tegemoet te komen aan de nood die bij de federale overheid leeft om via een opleiding mensen voor te bereiden voor brandweer en politie.

 

20.04 Minister Annemie Turtelboom: (…) Vlaamse Gemeenschap. 1,2 miljoen euro!

 

20.05  Ben Weyts (N-VA): Ja, maar de federale regering is wel een engagement aangegaan.

 

20.06 Minister Annemie Turtelboom: Geen financieel engagement.

 

20.07  Ben Weyts (N-VA): Geen financieel engagement? Ik heb hier een overeenkomst: “Veiligheidsopleiding 7e jaar” ondertekend door mevrouw Monique De Knop, voorzitster van de FOD Binnenlandse Zaken.

 

Ik zal u artikel 7 voorlezen: “Daarenboven mag de PBO” – de provinciale brandweerschool – “de kosten van de gehuurde veiligheidskledij met uitzondering van de schoenen voor de leerlingen doorrekenen aan IBZ.” Kortom, aan Binnenlandse Zaken.

 

Ik lees artikel 5: “Binnen de perken van de budgettair beschikbare kredieten kent IBZ…”

 

20.08 Minister Annemie Turtelboom: (…)

 

20.09  Ben Weyts (N-VA): U zegt: geen financiële engagementen. Ik heb u net artikel 7 voorgelezen waarin een duidelijk financieel engagement staat. Dit artikel is iets meer voorwaardelijk maar is ook een financieel engagement waarbij sprake is van een rechtstreekse financiële tegemoetkoming vanwege de FOD Binnenlandse Zaken na goedkeuring van de gedetailleerde prijsofferte van de beroepsopleidinginstantie. Er zijn dus wel degelijk financiële engagementen aangegaan die u nu niet meer wenst na te komen.

 

U geeft een hoogst eigen invulling aan het begrip samenwerkingsfederalisme. Ik zal u zeggen wat de echte oorzaak daarvoor is binnen uw regering. De Franstalige Gemeenschap heeft afgehaakt. Dat was u even vergeten te zeggen.

 

20.10 Minister Annemie Turtelboom: Dat is niet waar! Mijnheer de voorzitter, ik zou willen dat de heer Weyts een bedrag noemt dat in het politieke protocol staat, of in het protocol van mijn administratie, en dat hij mij zwart op wit bewijst dat ik dat bedrag niet nakom, voor een bevoegdheid die over onderwijs gaat.

 

Le président: Vous avez votre règlement. S’il n’y avait que des collègues dans votre genre, je pense qu’on pourrait dresser des tentes! Vos questions sont importantes, je n’en disconviens pas. Mais le Règlement est le même pour tout le monde! Vous avez droit à 5 minutes, temps que vous avez largement dépassé. Je vous donne encore, et cette fois j’ai la parole, 15 secondes pour répliquer!

 

Ensuite, ce sera terminé!

 

20.11  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, de federale overheid is duidelijk financiële engagementen aangegaan. U komt die niet na. Punt uit. Of het al dan niet over een bedrag gaat is irrelevant. U bent financiële engagementen aangegaan en u komt ze niet na. Waarom? De Franse Gemeenschap doet niet mee en daarom kan deze regering natuurlijk geen geld geven aan iets voor Vlaanderen zonder een Vlaamse meerderheid.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: M. Collard n’est pas présent. La question n° 19479 est reportée. La question n° 19481 de Mme Jadin est reportée à sa demande.

 

21 Question de Mme Karine Lalieux à la ministre de l'Intérieur sur "l'avant-projet de loi visant à interdire l'accès aux gares aux 'mauvais usagers'" (n° 19516)

21 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het voorontwerp van wet met betrekking tot de verboden toegang tot stations voor wangebruikers" (nr. 19516)

 

21.01  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, madame la ministre, nous vous interrogeons régulièrement, et plus que d'ordinaire, sur la sécurité dans les gares, particulièrement à Bruxelles, et dans l'ensemble de l'infrastructure ferroviaire de notre pays. L'idée émise d'amendes administratives fait ainsi souvent l'objet de questions devant cette commission.

 

Le 10 février dernier, vous avez annoncé deux choses: d'étendre le pouvoir des contrôleurs et des agents de sécurité de la SNCB et de leur permettre justement d'infliger des amendes administratives en cas d'incivilités et, d'autre part, d'interdire l'accès aux gares aux "mauvais usagers" (fraudeurs récidivistes, personnes violentes, etc.).

 

Il y a, évidemment, une question de forme, car je trouve étrange que vous sortiez ainsi de manière solitaire, sans vous être concertée avec la ministre de tutelle du groupe SNCB; depuis lors, elle a bien d'autres choses à faire, car j'avais déposé la question il y a déjà quelques semaines.

 

Mais il y a également des questions de fond, spécialement en ce qui concerne l'idée d'interdire les gares aux "mauvais usagers". Car, mise à part la possibilité de dresser une sorte de liste noire desdits usagers et de procéder à un contrôle de l'ensemble des navetteurs – pratique dont une démocratie se passerait bien volontiers –, si chaque passager doit montrer sa carte d'identité en entrant dans la gare, j'imagine mal comment cette idée pourrait être envisageable et surtout praticable. Car comment quelqu'un peut-il envisager sérieusement une telle idée sur l'ensemble du réseau, c'est-à-dire sur l'ensemble des quais, des gares, des points d'arrêt non gardés, ou encore des parkings. À moins évidemment que la ministre de l'Intérieur ne dispose de forces vives policières, bien cachées depuis plusieurs des années. Ou il faudrait alors installer des puces sur chaque citoyen pour savoir qui peut encore franchir une entrée de gare.

 

J'ajouterai également que ce concept même de "verrouillage des gares", selon votre expression, est en totale contradiction avec la volonté du groupe SNCB de faire des gares de ce pays de véritables lieux d'attraction, en y instaurant des centres commerciaux.

 

Bref, madame la ministre, avez-vous consulté votre homologue de la Fonction publique quant à ces deux mesures?

Pouvez-vous nous donner des précisions quant à votre projet de permettre aux contrôleurs des trains et aux agents de sécurité de Securail de décerner des amendes administratives en cas d'incivilité? Ce serait un peu privatiser la répression.

 

(…): (…)

 

21.02  Karine Lalieux (PS): Vous pourriez respecter les parlementaires qui parlent, mais je sais que cela ne fait pas partie de vos mœurs.

 

Ne pensez-vous que cela ressort du rôle de la police des chemins de fer?

À ce propos, ne pensez-vous pas qu'il serait plus judicieux de renforcer la police des chemins de fer que de donner du pouvoir à Securail: avec quelle sécurité?

 

En ce qui concerne l'interdiction de l'accès aux gares pour certains mauvais usagers, concrètement, comment comptez-vous procéder pour interdire cet accès? Cela me semble difficilement réalisable.

 

À ce propos, la presse s'est fait l'écho de l'idée d'un parallélisme avec la loi football qui interdit l'accès au stade à certaines personnes dans le cadre d'une condamnation fondamentale pour hooliganisme: ils devraient donc, par exemple, se présenter au commissariat ou indiquer l'endroit où ils se trouvent à ce moment-là.

 

Certes, il est difficile de le faire par rapport à un train! Ce parallélisme me paraît totalement impossible à réaliser!

 

Cette interdiction serait-elle totale, limitée dans le temps? Pour quels types d'usagers? Pouvez-vous nous donner des précisions à ce sujet?

 

21.03  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, la lutte contre les incivilités demande une approche qui doit également s'inscrire dans l'air du temps. Actuellement, la plupart des infractions à la législation sur les chemins de fer sont traitées de manière pénale. Le parquet doit cependant fixer des priorités, si bien que des faits qui ne sont pas très criminels en soi, mais qui causent des nuisances restent de facto impunis également lorsqu'ils ont lieu dans les transports en commun. Citons, à titre d'exemple, la destruction de matériel ou les actes de vandalisme dans les gares! L'impunité est surtout le message qui a été retenu par les auteurs.

 

Afin de lutter contre certaines formes de petite criminalité ou d'incivilité dans les transports en commun, un projet de loi est actuellement en cours d'élaboration visant à instaurer des sanctions administratives fédérales sur le modèle des sanctions administratives communales.

 

L'objectif est d'enrayer la petite criminalité qui sévit dans et autour des gares et dans les trains et de faire sentir immédiatement à l'auteur que de tels comportements ne sont pas tolérés. Je pense au matériel qui est détruit ou endommagé, aux trains et cars vandalisés ou souillés, aux voyageurs qui sont importunés et aux affichages sauvages dans les trains et dans les gares.

 

En réagissant tout de suite à ces faits par des amendes administratives, ces incivilités peuvent être réprimées. À la demande expresse de la SNCB, il est également possible, à côté du système d'amende administrative, d'interdire l'accès aux gares ou aux trains pendant une durée s'étendant de 15 jours à six mois à l'instar de l'interdiction de bus qui fonctionne très bien en Flandre.

 

Je tiens à préciser qu'en vertu de l'article 15 de la loi de 1891 révisant la loi de 1843 sur la police des chemins de fer, une interdiction de gare peut déjà être ordonnée par un juge lorsque certaines infractions sont commises. L'instauration d'une interdiction de gare ou de train est une donnée complexe, mais c'est un signal envers la personne concernée, par lequel il lui est signifié clairement que son comportement n'est plus toléré.

 

Je discute depuis longtemps avec les représentants du ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques à ce propos. Car la SNCB est fort demandeuse sur ce plan. Je ne manquerai pas, bien entendu, de communiquer les informations utiles lorsque les discussions auront abouti. Bien évidemment, si nous débouchons sur un projet de loi, nous le soumettrons au parlement pour discussion.

 

21.04  Karine Lalieux (PS): Madame la ministre, je partage totalement votre vision de la lutte contre les incivilités. Je suis échevine de la Propreté et j'ai infligé 8 000 amendes ces deux dernières années.

 

Nos policiers s'occupent toujours des sanctions administratives. Mais, sous prétexte de ne pas renforcer le corps de sécurité dans les gares, il ne faudrait quand même pas attribuer cette responsabilité à des corps de sécurité privés, qui sont moins contrôlables sur le plan des libertés fondamentales. Je rappelle que vous avez parlé de Securitas. Cela m'inquiète.

 

Par ailleurs, je partage votre avis qu'il ne servirait à rien d'envoyer ces dossiers au pénal. Mais, là aussi, une interdiction d'entrer dans une gare ne pourra jamais être vérifiée. Comment s'assurer que quelqu'un qui est frappé par cette interdiction ne monte pas ailleurs dans un train?

 

Concentrons-nous sur des objectifs réalisables et dont la population percevra les effets. Je le dirai aussi à la ministre des Entreprises publiques, mais je ne pense pas que ce soit le débat essentiel pour elle en ce moment. En résumé, oui aux sanctions administratives, mais non à l'interdiction de circuler dans les gares, qui est absolument utopique.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

22 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de winkeldiefstallen" (nr. 19461)

22 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "les vols à l'étalage" (n° 19461)

 

22.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, eerst en vooral dank ik u voor uw welwillendheid om mij even te hebben willen verontschuldigen tijdens deze vergadering.

 

Mevrouw de minister, de federatie van de distributiesector, Fedis, liet onlangs verstaan dat het aantal gewelddadige overvallen op grote verkooppunten in 2009 bijna verdubbeld is ten opzichte van 2008. Het aantal geregistreerde winkeldiefstallen liep ook enorm op. In een antwoord op schriftelijke vragen heeft u mij daarover in het verleden al meermaals cijfermateriaal bezorgd. Tijdens bepaalde periodes werd er voor meer politieaandacht gezorgd. Dat wierp zijn vruchten af. Het aantal winkeldiefstallen blijft echter schrikbarend hoog. Winkelcriminaliteit zou de sector zo’n 350 miljoen euro op jaarbasis kosten.

 

Zorgwekkend is mijns inziens vooral dat de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen deze middag heeft bevestigd dat de helft van de winkeliers geen aangifte meer doet van diefstal, wegens het gebrek aan vervolging en sanctionering.

 

Bevestigt u de drastische toename van het aantal winkeldiefstallen en gewelddadige overvallen?

 

Wordt er binnenkort overleg gestart met de sector om de problemen te bespreken en te kijken welke oplossingen mogelijk zijn? Welke voorstellen zult u ter zake doen?

 

Blijft het eigenlijk niet dweilen met de kraan open? Zou u bereid zijn om samen met uw collega, de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, tienduizend gratis elektronische kaartlezers te verspreiden? Op die manier zou de elektronische aangifte een stuk gemakkelijker gaan en de drempel om aangifte te doen zou een stuk lager worden.

 

Uw voorgangers hebben ook al een aantal keer laten verstaan dat echte verandering van aangiftebereidheid er enkel zal komen als Justitie volgt. Zit de knoop niet gebonden bij het feit dat er te weinig vervolgd en gesanctioneerd wordt? Men kan de aangiftedrempel nog zo laag maken, als er geen vervolging of sanctionering op een aangifte volgt dan is elk beleid ter zake een slag in de lucht. Het volstaat om zelfstandigen daarover te horen spreken.

 

22.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het klopt dat het aantal overvallen in grootwarenhuizen in 2009 gevoelig gestegen is ten opzichte van 2008. Het aantal overvallen de jaren daarvoor was echter afgenomen zodat we eigenlijk van een stabiele trend kunnen spreken.

 

Uiteraard moet de stijging in 2009 ons terug alert maken. Men kan niet op basis van alleen 2009 beslissen dat het sowieso in stijgende lijn gaat. Om die reden is er een periodiek overleg met de vertegenwoordigers van de sector politie en Justitie en met de preventieve dienst op federaal niveau.

 

Daarnaast heb ik ook vóór de eindejaarsfeesten een nota gericht aan de politiediensten om extra alert te zijn tijdens de eindejaarsperiode. Op basis van de gegevens van het eerste semester van 2009 stellen wij ook een lichte toename vast van het aantal winkeldiefstallen in vergelijking met het eerste semester van 2008.

 

Ik ben tegen elke vorm van straffeloosheid van criminele feiten, ook wanneer het om winkeldiefstallen gaat. Elke aangifte van een diefstal of inbraak bij politiediensten moet ernstig worden genomen, net zoals de straf correct moet worden uitgevoerd. De politionele aanpak is echter niet altijd de meest aangewezen aanpak om het aantal winkeldiefstallen terug te dringen. Ik denk dat een geïntegreerd beleid ter zake belangrijk is. Een succesvol veiligheidsbeleid zorgt ervoor dat iedereen zijn steentje bijdraagt in partnerschap. Het preventieve vlak is onder het motto van “voorkomen is beter dan genezen” minstens even belangrijk.

 

Er bestaat al enkele jaren een overlegplatform zelfstandige ondernemers. Dit overlegplatform verenigt een ruim panel van vertegenwoordigers van zelfstandigenorganisaties — UNIZO, UCM, enzovoort — met wie wij samenwerken aan de uitwerking van een veiligheidsbeleid voor deze sector. Op deze vergaderingen zijn ook altijd de vertegenwoordigers van Justitie uitgenodigd. In deze context ben ik ook voorstander van een overleg met Fedis en de andere betrokken partners — de zelfstandigenorganisaties, de vzw Preventie en Veiligheid, de politie en het parket — om dit te organiseren en dan specifiek inzake winkeldiefstallen. Er zal met hen ook een overleg worden opgestart.

 

Dit overleg moet in een eerste fase ertoe strekken een degelijke analyse te maken van het probleem winkeldiefstallen. Ik denk daarbij aan de hoeveelheid feiten, welke regio en welk type daders. Bestaande en nieuwe maatregelen kunnen op basis daarvan worden uitgewerkt en aangescherpt. In dat kader moet u ook de actie zien die ik met minister Van Quickenborne heb gehouden door het uitdelen van tienduizend gratis kaartlezers. Wij merken immers dat men niet altijd aangifte doet van een diefstal. Om een goed beleid te kunnen voeren, is dit essentieel. Meten is weten en hoe meer specifieke informatie men heeft, hoe beter het beleid hierop kan worden afgestemd.

 

Als minister van Binnenlandse Zaken blijf ik dan ook hameren op de aangifte van delicten. Als de handelaar, ondanks preventieve maatregelen, toch het slachtoffer wordt, kan hij via die kaartlezer gebruik maken van police-on-web. Het is belangrijk dat wij op die manier een volledig beeld krijgen. In het nationaal veiligheidsplan worden de prioriteiten in samenwerking met de FOD Justitie immers bepaald op basis van de omvang van een bepaald fenomeen en de impact ervan.

 

22.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, het water staat heel wat zelfstandigen aan de lippen. Er zijn een aantal sectoren die op basis van het aantal diefstallen in de afgelopen jaren niet meer verzekerbaar zijn. Dat wil zeggen dat mensen na een diefstal volledig in de kou staan. Zij moeten zelf opdraaien voor de schade. Een aantal zelfstandigen is het beu.

 

U hebt het over een geïntegreerde aanpak. Ik wil wel. Ik kan enkel zeggen dat alle partners in dat proces meewerken: zelfstandigenorganisaties, gemeenten, lokale politie, enzovoort. Ik stel alleen vast dat het schoentje knelt aan het einde van het proces, wanneer het over de repressieve aanpak en de sanctionering gaat. Daaraan wordt geen gevolg gegeven. Er is straffeloosheid. Er wordt geen gevolg aan gegeven. Justitie moet onder druk worden gezet om daar iets aan te doen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: M. Collard nous ayant rejoints avec un léger retard, je vais l'autoriser à poser sa question.

 

23 Question de M. Philippe Collard à la ministre de l'Intérieur sur "l'allocation de fin d'année des membres du personnel des services de police" (n° 19479)

23 Vraag van de heer Philippe Collard aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de eindejaarstoelage voor de personeelsleden van de politiediensten" (nr. 19479)

 

23.01  Philippe Collard (MR): Merci, monsieur le président.

 

Madame la ministre, suite à l'accord sectoriel 2009-2010 conclu au sein de la Fonction publique fédérale, l'allocation de fin d'année des membres du personnel des services de police s'est vue augmentée. Cette mesure est évidemment aussi d'application pour le personnel de la police locale. En conséquence, les zones de police locale vont devoir financer les coûts résultant de cette décision qui s'élèvent à environ dix millions d'euros. L'impact de cette mesure est donc extrêmement important sur les communes déjà confrontées, comme vous le savez, à de nombreuses difficultés budgétaires.

 

Ceci est d'autant plus problématique qu'à aucun moment, les autorités locales, pourtant principaux employeurs des policiers, n'ont été consultées lors des négociations syndicales. De plus, l'autorité fédérale n'assume pas les conséquences budgétaires de ses décisions, puisqu'elle ne prend en charge aucune part de ce surcoût.

 

Madame la ministre, comment justifiez-vous que les négociations qui ont abouti à cette augmentation n'ont pas impliqué les pouvoirs locaux?

 

L'autorité fédérale, responsable de cette mesure, ne devrait-elle pas assurer une part de son financement?

 

Les représentants des employeurs locaux, qui sont parmi les principaux acteurs concernés, ne devraient-ils pas, à l'avenir, être partie prenante de ces négociations au côté du représentant du ministre de l'Intérieur? De manière générale, ne serait-il pas pertinent d'associer davantage les représentants des pouvoirs locaux, le plus en amont possible, dans les projets concernant la police locale?

 

Une révision du statut des policiers locaux ne devrait-elle pas être envisagée afin de le dissocier de celui des fonctionnaires fédéraux?

 

23.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, je me permets de faire référence à quelques réponses que j’ai données ici en commission tout en les résumant.

 

Le statut a été fixé en 2001, en ce compris les liens avec la Fonction publique dans certaines matières relatives au congé et à la rémunération. Á l'époque, le Conseil consultatif des bourgmestres avait rendu un avis.

 

Á partir du moment où le ministre de la Fonction publique a conclu un accord avec l'ensemble des fonctionnaires en vue d’augmenter la prime de fin d’année, cela signifie que les membres de la police fédérale et de la police locale sont également concernés. Pour moi, il s'agit d'un fait acquis.

 

Mais je dis aussi qu’il n’a jamais été question que l’État fédéral finance ces coûts.

 

Lorsque les négociations ont un impact direct sur les finances des autorités locales, des contacts préalables ont lieu avec les responsables. De plus, je tiens des réunions systématiques avec les associations des villes et communes. J’y veille et je n’estime dès lors pas nécessaire de changer le statut syndical. Il me semble actuellement peu opportun de revoir les quelques liens qui existent avec le statut des fonctionnaires fédéraux.

 

23.03  Philippe Collard (MR): Monsieur le président, je prends acte de la réponse de la ministre en attirant néanmoins son attention sur le fait que – elle en est consciente –, la responsabilité des bourgmestres et donc des communes est de plus en plus engagée en matière de sécurité. Lorsque le budget des zones de police se voit augmenté par des mesures de ce type, même de manière indirecte, et que l’État fédéral n’adapte pas sa dotation aux zones de police et laisse l’entière prise en charge de ces augmentations aux communes, cela pose un sérieux problème. D’autant plus que, en Wallonie par exemple, le gouvernement wallon, et plus particulièrement le ministre qui a la tutelle sur les communes, a recommandé, dans le cadre de l’élaboration du budget 2010, de ne pas indexer la dotation des communes aux zones de police. L'augmentation est donc nulle.

 

Dans ces conditions-là, je ne vois pas très bien comment nous allons pouvoir continuer à assumer nos responsabilités et faire face à des besoins grandissants, à moins que le fédéral n’accepte de revoir sa dotation de manière plus importante.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

24 Question de Mme Isabelle Tasiaux-De Neys à la ministre de l'Intérieur sur "le financement de la zone de police Hermeton et Heure par le gouvernement fédéral" (n° 19560)

24 Vraag van mevrouw Isabelle Tasiaux-De Neys aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de politiezone 'Hermeton et Heure' door de federale overheid" (nr. 19560)

 

24.01  Isabelle Tasiaux-De Neys (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, tout le monde est d'accord pour dire que la fameuse norme KUL, mécanisme de financement fédéral des zones de police, est devenue obsolète et ne tient absolument pas compte de l'évolution réelle des populations. En octobre dernier, vous aviez d'ailleurs mandaté un consortium d'universités pour dégager une nouvelle formule de financement plus appropriée.

 

Il faut rappeler que la norme tient compte de critères qui datent de l'époque de la réforme des services de police, c'est-à-dire en 2001. En attendant une formule qui privilégierait une approche fonctionnelle du financement fédéral, il est convenu que les zones structurellement déficitaires reçoivent des dotations complémentaires du fédéral.

 

C'est notamment le cas de la zone de police d'Hermeton et Heure qui, par décision du Conseil des ministres, en 2005 s'est vue accorder une dotation complémentaire visant à financer cinq membres du personnel. Cette mesure a été prise à plusieurs reprises: en 2005, 2006, 2007 et 2008, vos prédécesseurs ayant jugé que la mesure était nécessaire.

 

Il faut souligner que sans l'intervention du fédéral, le budget 2009 n'aurait pas permis d'être en équilibre.

 

Il est donc indispensable pour la zone Hermeton et Heure que le fédéral poursuive dans cette voie pour les années 2009 et 2010, en attendant qu'une nouvelle norme de financement soit trouvée.

 

Eu égard aux éléments précités, madame la ministre, allez-vous poursuivre la ligne de vos prédécesseurs en octroyant à la zone Hermeton et Heure une dotation complémentaire pour les années 2009 et 2010, ce qui semble vraiment indispensable à sa survie, ou devra-t-elle puiser dans ses fonds propres pour continuer à financer les effectifs qui avaient précédemment été subsidiés?

 

Si la zone concernée se voyait refuser la demande, quelles en seraient les raisons?

 

Si, par bonheur, elle pouvait bénéficier de cette dotation, les montants seront-ils les mêmes en 2010 qu'en 2009?

 

24.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, la perpétuation en 2007 et 2008 du mécanisme des zones de police excédentaires pour trois zones de police, dont celle d'Hermeton et Heure, ainsi que l'attribution, à cette même occasion, d'une allocation spécifique et unique à l'ensemble des zones de police ont été possibles grâce au fonds de solidarité fédéral pour la police locale, dont le solde de l'époque a été intégralement consommé à cette fin.

 

Cette allocation spécifique était destinée à compenser les évolutions statutaires dont les policiers avaient bénéficié en 2008 et devaient encore profiter en 2009. Cette subvention doit être mise en rapport avec 2008 et 2009, c'est la raison pour laquelle elle a été libérée fin 2008.

 

Par ailleurs, comme j'ai déjà eu l'occasion de l'exprimer ici, l'ensemble des zones de police ont bénéficié d'une surévaluation du montant de la dotation fédérale de base 2009. L'indexation réelle s'est en effet avérée inférieure à l'indexation prévisionnelle qui a été retenue pour déterminer le montant de la dotation fédérale 2009. L'autorité fédérale a décidé de ne pas récupérer cette partie du montant de la dotation fédérale de base 2009. Un montant de plus de 13 millions d'euros demeure donc acquis aux zones de police alors que le gouvernement était en droit de le réclamer.

 

L'ampleur de l'effort ainsi consenti par l'autorité fédérale au bénéfice de la police locale en 2009 ne doit certainement pas être négligée en cette période de difficultés budgétaires. Il a par ailleurs le mérite de l'équité car il a bénéficié à l'ensemble des zones de police.

 

Je dois observer en outre que sur cette même période 2007-2008, les dotations communales à la zone de police concernée sont demeurées inchangées selon les chiffres qui m'ont été communiqués par les services du gouverneur. Si je ne conteste pas qu'il y a une capacité financière différente de commune à commune, il ne conviendrait pas que certaines communes ou zones de police réclament un financement supplémentaire à l'autorité fédérale alors que la difficulté financière de la zone de police est en réalité la conséquence d'un sous-investissement communal.

 

24.03  Isabelle Tasiaux-De Neys (cdH): Dois-je comprendre que pour 2009-2010, il n'est rien prévu pour la zone Hermeton et Heure alors que, jusqu'ici, ces emplois ont été subsidiés et que cela va vraiment mettre à mal les finances de la commune? Ai-je bien compris?

 

Le président: Je crois que vous avez bien compris. En tout cas, c'est ce que j'ai compris moi.

 

24.04  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, je dois dire la même chose à beaucoup de zones.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

25 Question de M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "les armes à létalité réduite" (n° 19201)

25 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de less-than-lethalwapens" (nr. 19201)

 

25.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, veuillez excuser mon retard. J'ai dû accueillir des jeunes qui avaient réalisé un dvd. Je vous remercie beaucoup de votre indulgence

 

Madame la ministre, je voudrais vous interroger sur un sujet que vous avez déjà abordé avec des collègues de mon groupe en 2008 concernant l'utilisation d'armes, notamment électriques, par les forces de l'ordre. Celles-ci sont en vente libre en France mais sont très limitées en termes d'usage par la police fédérale belge.

 

En réponse à une précédente question de M. Jeholet en commission, vous aviez évoqué un groupe d'étude de l'université de Liège qui examinait les systèmes d'armes à létalité réduite, dirigé par le professeur Pierre Thys. Ce groupe d'étude était sur le point de remettre ses conclusions. Vous répondiez que vous attendiez les propositions de la Commission de l'armement qui pourrait soumettre éventuellement et adapter les normes techniques en fonction de l'évolution des technologies et des connaissances scientifiques relatives à la maîtrise des risques liés à l'utilisation de ce type d'armement.

 

Le dossier a-t-il évolué, c'est-à-dire avez-vous reçu des conclusions plus détaillées des études menées?

 

Des demandes existent-elles? Je sais en tout cas qu'elles existent de la part d'un certain nombre de syndicats policiers, notamment le syndicat Sypol?

 

Envisagez-vous d'adapter la législation en cette matière? Je ne dis pas qu'il faille munir tous les policiers du Royaume de ce type d'armement mais je pense qu'il y a peut-être des modifications à apporter en fonction des circonstances.

 

25.02  Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, il existe des gradations dans la défense policière à létalité réduite: la défense à mains nues, le spray répulsif et la matraque. Ces deux derniers moyens font partie de l'armement individuel de tous les fonctionnaires de police, ce qui n'est pas le cas pour le Taser et le FN303 qui sont repris comme armements particuliers.

 

Le groupe d'étude de systèmes d'armes à létalité réduite a en effet, en juin 2009, rédigé un rapport sur les armes électriques de neutralisation momentanée: "État de la question et recommandations quant à une utilisation dans les interventions de contre-violence". Le groupe d'étude a relevé que ces armes ont seulement une plus-value dans des circonstances spécifiques par rapport à l'armement actuel et que l'utilisation exige un entraînement approprié et spécialisé.

 

Le groupe conclut qu'il convient d'éviter une acquisition générale d'armes électriques et d'accorder seulement des autorisations renouvelables à certaines unités spécialisées de la police locale et de la police fédérale ayant suivi un entraînement suffisant.

 

Ce rapport a été soumis à l'avis de la Commission d'armement policier. Sa mission consiste entre autres à donner un avis sur les demandes pour des armements particuliers. Suite à l'analyse de ce rapport, cette commission m'a fait savoir en septembre 2009 que l'acquisition d'armes électriques ne pouvait être généralisée et devait continuer à être soumise à l'autorisation préalable et destinée uniquement à des fins particulières.

 

Ces armes resteront donc exclusivement réservées à certains membres des unités spécialisées de la police fédérale pour des interventions dans des situations bien déterminées. Ces policiers suivent d'ailleurs une formation et un entraînement spécifiques conformément aux directives des circulaires GPI 88 et GPI 62.

 

En ce qui concerne la police locale, c'est à chaque responsable d'examiner l'éventuel besoin de ce type d'armes. Si c'est le cas, une demande peut toujours m'être faite. Avant de me prononcer, je prévois toutefois de requérir systématiquement l'avis de la Commission d'armement de la police intégrée.

 

Il existe déjà actuellement un échange d'informations en matière d'expériences et de résultats lors de mises en œuvre opérationnelles entre unités spéciales des polices européennes dans le cadre de la plate-forme de communication Atlas.

 

L'European Firearms Expert Group n'a pas dû examiner cette problématique, vu que jusqu'à présent aucun problème n'a été soulevé par un des États membres. Il en résulte qu'il n'entre pas dans mes intentions de prévoir pour ce dossier particulier une concertation au niveau européen dans le cadre de la présidence belge de l'Union européenne.

 

25.03  Xavier Baeselen (MR): Je retiens de la réponse qu'il y a une ouverture concernant l'extension, mais qu'elle est petite. Votre position a évolué par rapport à l'année passée. Vous dites que vous avez reçu des conclusions.

 

25.04  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, les conclusions sont très claires. Elles disent qu'il n'y a actuellement pas de raison d'élargir ou de changer la méthode avec laquelle nous travaillons. Ces armes peuvent être utilisées par des unités spéciales de la police fédérale, qui reçoivent une formation spécifique. Pour la police locale, c'est à eux de décider s'ils en ont besoin et, dans ce cas, de me le demander par courrier.

 

25.05  Xavier Baeselen (MR): Il faut aussi comprendre la situation de nombreux policiers qui sont aujourd'hui confrontés parfois à des malfrats qui disposent de ce type d'armes, en vente totalement libre en France. Ils sont démunis face à ce type de comportements

 

J'espère que votre position évoluera dans les mois et les années à venir.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 19117 de M. Balcaen est reportée à sa demande. Il en va de même pour la question n° 19566 de Mme Lecomte.

 

26 Question de M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "le vote électronique" (n° 19582)

26 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het elektronisch stemmen" (nr. 19582)

 

26.01  Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, lors d'une précédente intervention, j'avais déjà attiré votre attention sur ce sujet. En ce qui concerne la situation à Bruxelles, le ministère de l'Intérieur nous a informés que nos machines de vote électronique étaient obsolètes, que nous devions interrompre les contrats d'entretien parce qu'une nouvelle décision devait intervenir au sujet du vote électronique. Aussi, l'ensemble des communes bruxelloises ont-elles cessé leur contrat d'entretien. Cela signifie que la décision doit impérativement intervenir pour les prochaines élections fédérales de juin.

 

Le problème est d'abord d'ordre financier. L'accord de coopération avec les Régions doit être implémenté. Je désirerais une clarification rapide sur la manière de voter lors des prochaines élections fédérales. C'est dans les semaines qui viennent que la décision doit être prise. Poursuivons-nous avec le vote électronique? Étant donné la situation actuelle, les communes bruxelloises, et peut-être aussi celles de la Région wallonne et de la Région flamande, n'ont pas les moyens d'assumer financièrement l'acquisition de nouveaux ordinateurs. C'est impossible!

 

À ce moment, il nous faut retourner au vote papier, lequel nécessite aussi une organisation. Dans certaines communes, les isoloirs ont été adaptés au vote électronique, les anciennes urnes en bois n'existent plus, il faut en racheter. Bref, cela demande une organisation.

 

Eu égard aux moyens financiers, des pistes seront-elles dégagées dans les mois à venir entre le fédéral, les Régions et les communes pour faire en sorte que le vote électronique soit maintenu? Ou devons-nous craindre un retour en arrière, à savoir le vote papier? Et je mets même de côté le volet ticketing!

 

26.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur Baeselen, conformément à la résolution parlementaire des 10 et 17 juillet 2008, le marché public en cours vise le développement d'un nouveau système de vote électronique. Dans ce système, l'électeur pourra contrôler son vote à l'aide d'une copie papier. Ce concept s'apparente au système de ticketing auquel vous vous êtes référé.

 

Dans le cadre de ce marché public, j'ai demandé aux trois firmes qui ont été sélectionnées par le comité d'évaluation des offres de me remettre leur best and final offer. J'espère obtenir les crédits nécessaires lors du contrôle budgétaire pour pouvoir développer le nouveau système et le tester lors des élections législatives de 2011.

 

Il est évident que ce nouveau système ne pourra être implémenté sur le système actuel. L'upgrade ou la mise à niveau de systèmes actuels est toujours d'actualité. En effet, le nouveau système ne pourra pas être généralisé à l'ensemble des communes automatisées lors des élections législatives de 2011.

 

Comme je l'ai déjà signalé, seuls des spécialistes en informatique peuvent se prononcer quant au caractère obsolète ou non des systèmes de vote automatisés du type GIT et Digivote.

 

S'il devait être décidé de recourir à nouveau à ces systèmes lors des prochaines élections législatives fédérales, ce ne sera bien évidemment qu'à la condition que, tout comme lors des élections précédentes, leur fiabilité et leur sécurité aient pu être préalablement garanties à 100 %. De même, une telle utilisation ne concernerait, comme ce fut le cas en 2009, que les seules communes actuellement automatisées qui opteraient à nouveau pour ce système de vote lors des élections de 2011.

 

Par ailleurs, le comité de concertation m'a chargée, lors de sa réunion du 3 février, de mettre sur pied un groupe de travail afin de définir une position commune du fédéral et des Régions en matière de vote électronique. Ce groupe de travail s'est réuni une première fois le 11 février. Je ne manquerai pas de vous tenir informé de ses conclusions.

 

26.03  Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, je rappelle le courrier du SPF Intérieur du mois de mai 2009 qui nous disait que fin 2009, il nous enverrait une décision définitive quant à la destination qui pourra être donnée à notre matériel. Nous sommes en février 2010 et nous ne savons toujours pas ce qu'il en est. D'après les renseignements dont je dispose, les ordinateurs ne sont plus utilisables.

 

Vous pouvez nous envoyer une armée d'experts pour nous dire si nous pouvons les utiliser et à quel coût mais je crains fort que, sans moyens financiers complémentaires, on ne doive retourner au vote papier.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Mme Uyttersprot a reporté ses questions nos 19589, 19590, 19591 et 19592.

 

27 Samengevoegde vragen van

- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het Observatoriumrapport van het Comité P" (nr. 19596)

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bemerkingen van het Comité P" (nr. 19603)

27 Questions jointes de

- M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "le rapport d'observatoire du Comité P" (n° 19596)

- M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "les observations formulées par le Comité P" (n° 19603)

 

De voorzitter: De heer Doomst is niet aanwezig. Sa question est donc sans objet.

 

27.01  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag betreft het Observatoriumrapport waarin het Comité P een overzicht geeft van de pijnpunten in de werking van de politie in de zone Brussel-Elsene. Ik ben een lid van een kleine fractie. Wij maken geen deel uit van de begeleidingscommissie in het Parlement. In de pers heb ik een lijst gezien met voorbeelden van pijnpunten die nogal in schril contrast staan met de stellingen van sommige Brusselse burgemeesters en andere politici.

 

In dat rapport wordt onder meer verwezen naar een slechte organisatie van de politiediensten, onder andere inzake de wijkwerking. Er zijn ook veel te veel afwezigheden op de verkeerde momenten. Men heeft ook een hoogst eigen aanpak van de criminaliteitsstatistieken, waarbij men gewoon aan de loketten al te veel mensen afraadt om een klacht in te dienen.

 

Mevrouw de minister, wat leert dat rapport u in concreto? Welke conclusies koppelt u eraan? Welke maatregelen treft u, onder meer op het vlak van een fusie van de politiezones? Klopt de informatie dat er gesprekken hebben plaatsgevonden met uw diensten inzake onder meer niet alleen een fusie, maar ook een defusie van de politiezone Brussel-Elsene?

 

27.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Weyts, u refereert aan een nog niet gepubliceerd rapport dat in de schoot van het Parlement wordt gemaakt. Ik kon dus nog geen inzage daarin krijgen, want het is gebruikelijk dat het pas na een bespreking in het begeleidingscomité in het Parlement aan de uitvoerende macht bezorgd wordt. Dat is nog niet gebeurd. Sta mij dus toe om het rapport zelf af te wachten, het aandachtig te lezen, te analyseren en dan pas te handelen, want ik kan moeilijk handelen op basis van een krantenartikel, laat staan dat ik zou weten uit welke bron het komt.

 

Ik vestig alvast uw aandacht op de bepaling van artikel 44 van de Octopuswet, dat stelt dat de korpschef van de lokale politie, in casu onder het gezag van het politiecollege, verantwoordelijk is voor de organisatie en de werking van het politiekorps. Het komt dan ook in de eerste plaats toe aan de lokale overheden om de nodige conclusies te trekken en in de nodige maatregelen te voorzien om een gevolg te kunnen geven aan het rapport.

 

Een van de essentiële hervormingen bij de Octopuswetgeving, bij de politiehervorming, was de politie op twee niveaus, namelijk het lokale niveau en de steun vanuit de federale politie. Het is logisch dat de eerste lijn bij de lokale overheden ligt.

 

Tijdens de interministeriële conferentie, waaraan u refereert, werd dit rapport niet besproken. En dit is een vraag van collega Doomst. Dit rapport zal worden besproken tijdens een van de acht werkgroepen die werden geïmplementeerd.

 

Wanneer u verwijst naar informatieve contacten tussen mijn kabinet en de zone Brussel-Elsene, ging het over haar financiële toestand. U weet dat het mijn overtuiging blijft dat ik de vrijwillige fusie promoot, en daar waar dat niet mogelijk is, een doorgedreven samenwerking. Dat blijft ook mijn boodschap aan Brussel.

 

27.03  Ben Weyts (N-VA): Wat het laatste element betreft, heb ik goed begrepen dat er tussen uw diensten en de politie nooit is gesproken over een defusie van de…

 

27.04 Minister Annemie Turtelboom: (…) Ik weet niet hoever u teruggaat in de geschiedenis?

 

27.05  Ben Weyts (N-VA): Nee, ik heb het over dit jaar. U bevestigt dat er nooit een gesprek in die zin heeft plaatsgehad tussen uw administratie en de politiezone Brussel-Elsene.

 

Ten slotte, u zegt dat u niet bent geïnformeerd en dat u afwacht. U verwijst naar de lokale overheden. Ik veronderstel dat die evenmin inzage hebben.

 

27.06 Minister Annemie Turtelboom: (…) Dus komt het van het Parlement.

 

27.07  Ben Weyts (N-VA): Het verbaast mij dat u gewoon afwacht. Intussen is dat eind december ingediend, heb ik begrepen. Ik veronderstel dat er toch personen van uw partijaanhorigheid aanwezig zijn in het begeleidingscomité. U zou het dus kunnen krijgen als u het wenst. Ofwel hebt u het nog niet gekregen, dat is juist.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

28 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de terroristische dreiging in Luik" (nr. 19597)

28 Question de M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "la menace terroriste à Liège" (n° 19597)

 

28.01  Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, deze vraag gaat over de ramp in Luik. Ik zal het zeer kort houden. Op het moment dat er melding werd gemaakt van een mogelijke terroristische dreiging en er in Luik een aanslag zou worden gepleegd, was er de ontploffing in Luik. Dat element is nooit aan bod gekomen in de weken na de ramp zelf.

 

Mevrouw de minister, is die dreiging ernstig genomen? Valt die informatie nu nog ernstig te nemen? Tot slot, hebt u nog recente informatie omtrent de oorzaken van de explosie en de ramp?

 

28.02 Minister Annemie Turtelboom: Op 11 januari 2010 maakte het coördinatieorgaan voor dreigingsanalyse, het OCAD, een evaluatie over een mogelijke bedreiging. De Luikse burgemeester werd daarover ingelicht door de lokale politie, die het resultaat van de dreigingsanalyse heeft vernomen van de directeur-coördinator van het gerechtelijk arrondissement Luik. Ik was net als alle andere diensten die bestemmeling zijn van de dreigingsevaluaties uitgevoerd door het OCAD, op de hoogte van die evaluatie. Op basis van de evaluatie van het OCAD en de beschikbare informatie waren voorzorgsmaatregelen zoals sensibilisering en waakzaamheid gepast. De informatie werd dus ernstig genomen en geëvalueerd zoals elke dreigingsinformatie. De evaluatie is grondig gebeurd. De gepaste maatregelen werden voorgeschreven.

 

Het verband tussen de dreiging enerzijds en de ontploffing anderzijds is naar mijn weten niet aangetoond. Het gerechtelijk onderzoek met betrekking tot wat er fout is gelopen in Luik, is nog aan de gang en wordt gevoerd door de federale gerechtelijke politie. Uiteraard worden alle elementen die relevant zijn voor het onderzoek, daaraan toegevoegd.

 

28.03  Ben Weyts (N-VA): Ik dank u. Het verbaast mij gewoon dat die informatie nu pas te berde komt, aangezien het blijkbaar al bekend was. Dat verbaast mij enigszins gelet op alle vragen die daaromtrent gesteld zijn. Ik neem daar akte van.

 

28.04 Minister Annemie Turtelboom: Evaluaties van dreigingen maken wij niet publiek. Die gaan naar de diensten die daarvoor bevoegd zijn. Mijn respect voor het Parlement…

 

28.05  Ben Weyts (N-VA): …is begrensd, ik weet het.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Les questions jointes n° 19630 de Mme Carina Van Cauter et n° 19648 de M. Michel Doomst sont reportées. La question n ° 19632 de Mme Leen Dierick est reportée à sa demande. La question n° 19694 de M. Xavier Baeselen est transformée en question écrite.

 

Les questions nos 19715, 19716, 19717 et 19718 de M. Josy Arens sont reportées.

 

29 Question de M. Eric Libert à la ministre de l'Intérieur sur "l'absence de parité linguistique pour les directeurs généraux au sein de la police fédérale" (n° 19781)

29 Vraag van de heer Eric Libert aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het gebrek aan taalpariteit bij de directeurs-generaal van de federale politie" (nr. 19781)

 

29.01  Éric Libert (MR): Madame la ministre, l'arrêté royal du 6 février 2007 fixe les cadres linguistiques des deux premiers degrés des services centraux de la police fédérale.

 

Le premier degré est constitué par les fonctions de commissaire général, directeur général, directeur général du service d'appui technique Intérieur et celui du service d'appui technique Justice.

 

L'arrêté royal précité impose, pour ce degré, la parité linguistique.

 

Le deuxième degré est constitué par les fonctions de directeur et de chef du service médical de la police intégrée. Précisons que l’arrêté royal du 6 février 2007 prévoit, pour ce degré, un cadre composé de 37,7 % d'unilingues francophones, de 37,7 % d'unilingues néerlandophones, de 12,3 % de bilingues du rôle linguistique français et de 12,3 % de bilingues du rôle linguistique néerlandais.

 

Afin que nous puissions, madame la ministre, contrôler la bonne application de ces normes linguistique, pourriez-vous nous communiquer l'appartenance linguistique, à ce jour, de tous les titulaires de fonctions appartenant tant au premier degré qu'au deuxième degré des services centraux de la police fédérale?

 

29.02  Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, en ce qui concerne le premier niveau de cadre linguistique pour les emplois de commissaire général et de directeur général au sein de la police fédérale, je vous informe qu'il y a deux fonctions occupées par des membres du personnel de régime linguistique francophone et deux autres par des membres du personnel de régime linguistique néerlandophone.

 

En ce qui concerne le second niveau du cadre linguistique, je vous informe qu'il y a actuellement 13 fonctions occupées par des membres du personnel de régime linguistique francophone et 13 par des membres du personnel de régime linguistique néerlandophone. Parmi eux, il y a suffisamment de bilingues pour satisfaire aux exigences du cadre bilingue à ce niveau.

 

29.03  Éric Libert (MR): Je vous remercie, madame la ministre. Pourriez-vous me préciser par écrit, puisque vous ne semblez pas avoir tous les chiffres ici, le détail de l'ensemble des appartenances linguistiques pour les deux degrés? Puis-je me permettre de vous demander endéans quel délai vous seriez en mesure de le faire?

 

29.04  Annemie Turtelboom, ministre: Je vous transmettrai un tableau exact.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

30 Question de M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "les gardiens de la paix" (n° 19790)

30 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de gemeenschapswachten" (nr. 19790)

 

30.01  André Frédéric (PS): Madame la ministre, depuis les années 90, les missions de surveillance fonctionnelle, de sensibilisation, d'orientation, etc. se sont multipliées au sein des villes et des communes. En corollaire, elles ont été confrontées à la présence de multiples statuts pour des métiers de sécurité non policiers comme ceux des agents de sécurité et de prévention, APS Activa, gardiens de parc, stewards, mais également des fonctionnaires communaux verbalisateurs, en charge de la répression des incivilités au moyen des amendes administratives.

 

Afin d'uniformiser les différents statuts et de définir clairement les différentes missions, le Parlement fédéral a voté la loi du 15 mai 2007 créant les gardiens de la paix. Ces derniers sont censés être chargés de missions de sécurité et de prévention dans le but d'accroître le sentiment de sécurité des citoyens et de prévenir les nuisances publiques et la criminalité par le biais d'une ou plusieurs activités décrites dans la loi.

 

J'ai plusieurs questions à la suite de problèmes concrets rencontrés sur le terrain.

 

En ce qui concerne les agents qui accomplissent les missions décrites à l'article 3 de la loi, sur le territoire communal, mais qui sont employés et mis à disposition par des employeurs autres que la commune (ASBL, province ou autres), quel sort les communes doivent-elles leur réserver?

 

De même, les agents communaux qui exercent, à titre accessoire, des missions visées par l'article 3 de la loi, doivent-ils également être repris dans le service des gardiens de la paix? En effet, qu'en est-il des placiers communaux qui surveillent l'application du règlement communal de police sur les marchés et des agents de stationnement qui appliquent tant le règlement de police que le règlement redevance sur le stationnement? Ceux-ci doivent-ils être extraits de leur service actuel pour être intégrés dans le service des gardiens de la paix?

 

En ce qui concerne les surcoûts que vont engendrer pour les communes la mise en place des services de gardiens de la paix par exemple, notamment en termes d'uniformes, de formation, de campagnes de communication, etc., un budget fédéral est-il prévu pour aider financièrement les communes qui connaissent déjà je vous le rappelle ‑ mais je pense qu'on vous l'a rappelé régulièrement – des difficultés budgétaires importantes?

 

Je terminerai par une question très concrète relative à l'obligation pour les gardiens de la paix de porter un badge contenant des données d'identification, notamment le nom et le prénom. Il semblerait que les gardiens de la paix peuvent ainsi être automatiquement identifiés par n'importe qui. Ils ont peur d'éventuelles représailles qui feraient suite à l'exercice de leurs missions. Ne pourrait-on pas imaginer un système de numérotation d'identification afin que les nom et prénom de ces personnes n'apparaissent pas sur leur badge? La même proposition pourrait d'ailleurs concerner les policiers.

 

30.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, toute personne employée directement ou indirectement par une commune et qui se voit confier, à titre principal, des missions reprises dans la loi du 15 mai 2007 est considérée comme gardien de la paix.

 

Depuis 2008, le champ d'application de la loi a été étendu aux personnes employées par la commune qui ne sont pas directement engagées par le biais d'un contrat de travail mais sont mises à la disposition de la commune par le biais d'une agence locale pour l'emploi ou par l'intervention d'une personne morale créée par la commune, par exemple une ASBL communale. En effet, certains agents communaux ou d'autres personnes doivent parfois remplir des tâches ou poser des actes réservés aux gardiens de la paix. L'objectif du législateur n'est pas de considérer subitement toutes ces personnes comme des gardiens de la paix. De ce fait, un ouvrier de la voirie, amené de manière non récurrente à constater une infraction pouvant donner lieu à une sanction administrative communale, ne rentre pas dans le cadre de la loi du 15 mai 2007.

 

En ce qui concerne les exemples que vous citez, la loi laisse le libre choix aux communes. Une commune peut choisir de donner à un gardien de la paix constatateur l'aptitude de constater des infractions au règlement communal des redevances.

 

La ville peut également confier le constat des infractions au règlement des redevances à d'autres agents que les gardiens de la paix. Ceux-ci peuvent, dans ce cas, constater de manière occasionnelle une infraction pouvant donner lieu à une amende administrative communale. Il faut savoir que la loi ne stipule rien en matière de financement. Autrement dit, la loi n'a pas d'effet régulateur en ce qui concerne le financement du service des gardiens de la paix. Néanmoins, le fédéral apporte une aide financière aux gardiens de la paix via les subsides des plans stratégiques de sécurité et de prévention et les volumes supplémentaires de gardiens de la paix Activa.

 

En ce qui concerne le prix des formations des gardiens de la paix, il faut savoir que la commission Formation gardiens de la paix tiendra compte entre autres de ce critère pour agréer ou non un centre de formation.

 

Enfin, au sujet des uniformes, le SPF Intérieur a offert une casquette et un écusson à chaque gardien de la paix. Afin d'assurer leur légitimité, les gardiens de la paix sont obligés de porter leur carte d'identification de manière visible. Chaque personne qui exerce une fonction de surveillance, que ce soit l'agent de police, l'agent de sécurité privé ou le gardien de la paix, doit d'ailleurs porter une carte d'identification ou un insigne, visible et lisible, indiquant clairement son nom.

 

Le législateur a voulu garantir une transparence au citoyen. Il est parti du principe que le citoyen qui a affaire à un gardien de la paix doit être en mesure d'identifier l'agent en question afin de pouvoir déposer, le cas échéant, une plainte à son encontre. Pour le législateur, cette règle doit avoir un effet autorégulateur puisque, de cette manière, les gardiens de la paix ne seront pas tentés de se comporter de manière agressive s'ils savent que la personne en face d'eux connaît leur identité.

 

Cette règle n'a jamais conduit à la moindre difficulté: aucun cas d'intimidation dû à la connaissance de l'identité des agents de sécurité n'a été recensé. La crainte qui sévit chez certains agents ne repose donc en aucun cas sur des expériences du passé.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Les questions no 18961 de M. Ludo Van Campenhout, no 19492, no 19493 et no 19719 de Mme Jacqueline Galant, no 19649, no 19650, no 19797 et no 19800 de M. Michel Doomst et no 19802 de Mme Valérie De Bue sont reportées.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.48 uur.

La réunion publique de commission est levée à 17.48 heures.