Commission de l'Economie, de la Politique scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

 

du

 

mercredi 28 mars 2007

 

Matin

 

______

 

 

van

 

woensdag 28 maart 2007

 

Voormiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.07 uur en voorgezeten door mevrouw Simonne Creyf.

La séance est ouverte à 10.07 heures et présidée par Mme Simonne Creyf.

 

01 Vraag van mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Middenstand en Landbouw over "de erkenning van het extreme zomerweer 2006 tot ramp" (nr. 14145)

01 Question de Mme Nathalie Muylle à la ministre des Classes moyennes et de l'Agriculture sur "la reconnaissance comme catastrophe des conditions atmosphériques exceptionnelles durant l'été 2006" (n° 14145)

 

01.01  Nathalie Muylle (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, in november jongstleden stelde ik u een vraag in verband met de mogelijke erkenning van de extreme weersomstandigheden van de zomer 2006 als ramp. U nam eerder reeds initiatieven tot erkenning.

 

In uw antwoord kwam het volgende aan bod. U had toen de processen-verbaal ontvangen van de meeste provincies, maar u wachtte nog op de info van twee provincies. Bovendien moest u ook nog de info krijgen van de tweede reeks processen-verbaal zodat u een zicht kreeg op de schade aan de teelten per provincie. Die kon pas bij de oogst worden vastgesteld.

 

Uit onderzoek bleek reeds dat aan de Belgische randvoorwaarden voldaan was en ook het KMI bevestigde de weersomstandigheden als uitzonderlijk.

 

Graag had ik de volgende vragen gesteld.

 

Hebt u ondertussen de info van de laatste twee provincies ontvangen?

 

Hebt u ondertussen de info van de tweede schatting ontvangen? Hoe groot is de schade per teelt per provincie? Ik vernam reeds dat de schade in West-Vlaanderen erg groot is.

 

Wanneer zal de erkenning van de ramp op de Ministerraad komen?

 

Welke termijn voorziet u voor de afhandeling van de dossiers?

 

01.02 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, ik heb voor de twee laatste provincies een samenvatting van de getroffen gemeenten en de beschadigde teelten ontvangen. De gegevens betreffende de schadepercentages per teelt in Oost-Vlaanderen werden mij echter nog niet meegedeeld. Er werd een nieuwe aanvraag ingediend om de kopieën van de processen-verbaal tot vaststelling van schade te kunnen krijgen.

 

Voor bepaalde processen-verbaal beschikken wij reeds over informatie betreffende de tweede vaststelling. De schade per teelt en per provincie kan nog niet exact berekend worden. Voor de provincie West-Vlaanderen werden er 534 schadevaststellingen voor meer dan 1.750 hectare opgemaakt.

 

Ik heb mijn administratie met de berekening van de financiële schade per teelt belast. Zo zullen wij kunnen nagaan of er aan de Europese voorwaarde van 30% voldaan is. Op basis hiervan zal een ontwerp van koninklijk besluit kunnen worden opgesteld waarbij de door de slechte weersomstandigheden van juli en augustus 2006 veroorzaakte schade als landbouwramp zal kunnen worden erkend.

 

De dossiers worden in eerste instantie door de diensten van de provinciegouverneurs onderzocht. Ik kan de termijn van de afhandeling van de dossiers dan ook moeilijk inschatten. Op Belgisch vlak verwacht ik echter dat het merendeel van dit dossier anderhalf jaar na de bekendmaking van het betrokken koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad zal afgehandeld zijn.

 

Ik heb ook reeds twee vergaderingen gehad met de landbouworganisaties. Ik wacht nog op de juiste cijfers. Het is een persoonlijk advies. Ik denk echter dat voor vele teelten die 30% moeilijk zal zijn.

 

Dat kan misschien voor het vlas en sommige groenten. Ik probeer alvast meer precieze cijfers te verkrijgen.

 

Ik wil ook een dossier maken, met het oog op een vereenvoudiging voor de boeren. Het ideaal is een forfaitaire bijdrage per hectare, per teelt, maar ik weet niet of de Europese Commissie dat zal goedkeuren.

 

01.03  Nathalie Muylle (CD&V): Dank u mevrouw de minister.

 

Ik ben ook op de hoogte van het voorstel dat vandaag op tafel ligt. Ik heb ook begrepen dat het vooral naar oplossingen in het kader van contractteelt zal proberen te zoeken. De vraag, ook heel sterk vanuit West-Vlaanderen, is dat men ook iets zou doen voor de industriegroenten, want ook daar is er heel veel verlies. Ik vraag om dat punt zeker nog eens mee te nemen.

 

Ik weet dat het over enorm veel hectaren gaat van onder andere permanent grasland, namelijk meer dan 80.000 hectare. Ik begrijp ook dat niet alles kan vergoed worden, maar mijn bezorgdheid is dat we snel kunnen overgaan tot de uitbetaling van een vergoeding.

 

Ik weet dat u nog gegevens te kort hebt wat betreft Oost-Vlaanderen en dat de landbouworganisaties nog heel wat input over de aard van de teelten en de prijzen van de voorbije jaren aan het doorgeven zijn. Toch wil ik erop aandringen dat het ontwerp-KB en de gegevens nog voor de verkiezingen naar Europa worden gestuurd, zodat er toch nog een zekerheid is voor de verkiezingen. Ik hoop, mevrouw de minister, dat dat uw bedoeling is.

 

01.04 Minister Sabine Laruelle: Bijvoorbeeld voor tarwe ligt een en ander heel moeilijk. We hadden 80%. Er was wel tonverlies, maar de prijs was ook hoger.

 

01.05  Nathalie Muylle (CD&V): Het was een goed jaar.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 14758 van mevrouw Galant werd uitgesteld. De heer Boukourna is ziek.

 

02 Vraag van mevrouw Trees Pieters aan de minister van Middenstand en Landbouw over "de erkenning van 2006 als rampjaar voor de vlassector" (nr. 14803)

02 Question de Mme Trees Pieters à la ministre des Classes moyennes et de l'Agriculture sur "la reconnaissance de 2006 comme année catastrophique pour le secteur du lin" (n° 14803)

 

02.01  Trees Pieters (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, voor de vlassector was 2006 een rampzalig jaar, omdat juni te droog was en augustus te nat.

 

De problemen begonnen pas nadat het vlas getrokken was en gespreid op de akkers lag. Toen bleek dat het vlas niet alleen begon te roten, een proces waarbij de vezels van elkaar loskomen omdat de kleverige bast dan verdwijnt, maar ook begon te rotten. Daardoor kampen vlasbedrijven met een enorm kwaliteitsverlies. Er ligt een voorstel klaar om 2006 te erkennen als een algemeen rampjaar voor de vlassector en als landbouwrampjaar.

 

Ik heb de volgende vragen.

 

Wat is de stand van zaken? Is reeds duidelijk wie recht zal hebben op een vergoeding uit het Rampenfonds?

 

02.02 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Pieters, mijn administratie is bezig met de codering en de analyse van meer dan 7.000 dossiers uit de verschillende provincies, die door de gouverneurs ingediend werden. Toch heb ik het proces-verbaal van constatering van schade in de provincie Oost-Vlaanderen nog niet ontvangen.

 

Vlas is, zoals u vermeldt, een van de gewassen die zeer hard zijn getroffen door de regens van augustus 2006 en waarvoor een proces-verbaal van constatering werd opgesteld. Bovendien werden twee overlegvergaderingen gehouden met de landbouworganisaties, onder meer om de methode van vergoeding te onderzoeken en om aldus een juist evenwicht te vinden tussen, enerzijds, de billijkheid en, anderzijds, de administratieve vereenvoudiging. Te meer daar bepaalde schadepercentages niet betrouwbaar waren, werd overeengekomen om een forfaitaire vergoeding te hanteren, identiek voor elk gewas, ongeacht het schadepercentage dat in het proces-verbaal van constatering werd vermeld. Momenteel ben ik bezig met een voor de Europese Commissie aanvaardbaar erkenningsdossier, dat binnenkort, na advies van de inspecteur van Financiën en van de minister van Begroting, aan de Ministerraad zal worden voorgelegd.

 

02.03  Trees Pieters (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb nog een paar vragen.

 

U zegt dat u bezig bent met 7.000 dossiers. Dat zijn toch niet allemaal vlasdossiers?

 

02.04 Minister Sabine Laruelle: Neen.

 

02.05  Trees Pieters (CD&V): Het gaat om dossiers in de landbouwsector waarvan een beperkt aantal uit de vlassector is.

 

02.06 Minister Sabine Laruelle: De vlassector is de meest getroffen sector.

 

02.07  Trees Pieters (CD&V): Dat is inderdaad de zwaarst getroffen sector. Het gaat echter maar om een kleine groep mensen voornamelijk uit Oost- en West-Vlaanderen en wellicht ook uit Wallonië die actief zijn in de vlassector. U zegt dat u zult overgaan naar de forfaitaire vergoeding.

 

02.08 Minister Sabine Laruelle: Ik zal dat proberen. Ik heb dat ook gezegd aan mevrouw Muylle. Voor de vlassector is er bijna geen probleem. Er is een verlies en een prijs die het verlies niet compenseert. Voor de andere teelten is het moeilijker. Voor tarwe bijvoorbeeld is er een verlies maar de prijs ligt hoger. Voor sommige teelten zal het dus heel moeilijk zijn om het 30% schadepercentage van de Europese Commissie te halen.

 

02.09  Trees Pieters (CD&V): Wat bedoelt u precies met forfaitair? Gaat het om een bedrag per hectare?

 

02.10 Minister Sabine Laruelle: Ja. Ik zal dat proberen.

 

02.11  Trees Pieters (CD&V): Iemand die 100 hectaren heeft, zal dus meer krijgen dan iemand die maar 20 hectaren heeft.

 

02.12 Minister Sabine Laruelle: Ja. Ik weet echter niet of de Europese Commissie dat zal goedkeuren.

 

02.13  Trees Pieters (CD&V): Wanneer zal de Europese Commissie daarover beraadslagen?

 

02.14 Minister Sabine Laruelle: Wij onderhandelen met de Europese Commissie. Ik heb twee keer overleg gepleegd met de landbouworganisaties en ik wacht nog op de juiste cijfers voor Oost-Vlaanderen.

 

02.15  Trees Pieters (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Hiermee is dit gedeelte van de agenda afgewerkt. Ik dank mevrouw de minister, ook voor haar geduld.

 

Voorzitter: Dalila Douifi.

Présidente: Dalila Douifi.

 

03 Vraag van mevrouw Simonne Creyf aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de bestemming van de 12 miljoen euro die door de petroleumsector werd gestort" (nr. 14700)

03 Question de Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "l'affectation des 12 millions d'euros versés par le secteur pétrolier" (n° 14700)

 

03.01  Simonne Creyf (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, met de wet houdende diverse bepalingen van 27 december 2006, werd over de wet gestemd tot invoering van een eenmalige bijdrage ten laste van de petroleumsector. Voor 1 januari 2007 moesten de betrokken petroleummaatschappijen – de maatschappijen met een grote opslagcapaciteit – 12 miljoen euro betalen ten gunste van een fonds beheerd door de FOD Economie. Er stonden zware sancties tegenover. De Koning zou dan de bestemming van die 12 miljoen euro bepalen.

 

U zult het mij niet kwalijk nemen als ik nog even de saga daarover opvoer. De 12 miljoen euro werd verkregen van de petroleumsector, al dan niet in ruil voor bepaalde toegevingen. Daarvan zijn wij nog altijd overtuigd, maar goed. Dat gebeurde toen om het gezichtsverlies van minister Van den Bossche enigszins te beperken. De stookoliekorting die de regering toekende, resulteerde immers in een lening van de sector van 100 miljoen euro om het gat in de begroting te dichten. Minister Van den Bossche hield bij hoog en bij laag vol dat het niet ging om een lening, maar wel om een gift van de sector, wat uiteindelijk fout bleek te zijn.

 

Na lang onderhandelen – waarvan wij ons nog altijd afvragen wat daar precies allemaal overeengekomen is – werd de sector uiteindelijk toch bereid gevonden, al dan niet vrijwillig, 12 miljoen euro ter beschikking te stellen van de federale begroting, dat volgens de eerste berichten zou worden gestort in een fonds voor duurzaam energiebeleid.

 

Mijnheer de minister, wat is er nu met dat geld gebeurd? Is de 12 miljoen euro door de petroleumbedrijven tijdig gestort? Ik vermoed van wel, maar misschien kunt u dat bevestigen. Is er al een bestemming voor dat geld? Met andere woorden, is het noodzakelijke koninklijk besluit ter uitvoering van deze wet al genomen? Zo ja, wat is er concreet met het geld gebeurd?

 

Als er nog niets met het geld gebeurd is, waarom is er dan nog geen beslissing genomen?

 

Wat zal de bestemming zijn van die 12 miljoen euro? Zal dat bedrag effectief worden gebruikt voor maatregelen inzake duurzame energie? Zo ja, voor welke maatregelen dan meer precies?

 

Wanneer zal er daarover duidelijkheid bestaan, tenzij u ons daarover nu al duidelijkheid kunt brengen?

 

03.02 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw Creyf, ik kan u bevestigen dat de 12 miljoen euro eind december 2006 correct ontvangen werd en ook geboekt staat op een voorlopige ontvangstrekening. Die bijdrage is betaald conform de wet op de aardoliemaatschappijen, die in het voorraadjaar 2005-2006 een totale secundaire voorraadplicht hadden die boven de 150 miljoen ton gaat.

 

Aangaande de bestemming van die 12 miljoen euro kan ik u eveneens bevestigen dat van bij het begin een bedrag bestemd zou zijn voor de energie-efficiënte maatregelen in de oliesector. Het bedrag zal worden aangewend in het Energie-instituut, afdeling olie. Over de oprichting van het Energie-instituut is verleden week vrijdag, op de Ministerraad van 16 maart 2007, een principebeslissing genomen. De concrete invulling wordt voort uitgewerkt.

 

Voor de doorstorting met bestemming het Energie-instituut, afdeling olie, zal een creatie van een begrotingsfonds plaatsgrijpen. De wettelijke basis voor de oprichting van dat begrotingsfonds is ingevoegd in de programmawet die momenteel, zoals u weet, is bezorgd aan de Raad van State voor advies.

 

De regering hoopt die aangelegenheid onmiddellijk na het paasreces te kunnen behandelen in de commissie, en nadien in de plenaire vergadering.

 

03.03  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, wat is dan precies de bestemming van het geld?

 

03.04 Minister Marc Verwilghen: Dat zal worden: duurzame energieprojecten met betrekking tot olie.

 

03.05  Simonne Creyf (CD&V): Met betrekking tot olie. Wat kan dat bijvoorbeeld zijn?

 

03.06 Minister Marc Verwilghen: Er kan bijvoorbeeld nagegaan worden op welke manier men erin kan slagen om olie op een zo voordelig mogelijke wijze te gebruiken.

 

Ook kunnen er uitwisselingsprojecten komen die toelaten om de bestaande kennis en kunde in die sector ook tot in België te brengen. Internationaal gezien beschikt een aantal landen over voortreffelijke kennis. Die kennis hebben wij niet noodzakelijkerwijze. In de uitwisseling van die kennis zou kunnen worden voorzien.

 

03.07  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, is dat geen studieopdracht, die hoe dan ook tot de petroleumsector of tot de oliesector behoort? Betekent het dat de bijdrage van de petroleumsector eigenlijk gebruikt zal worden om onderzoek dat door de sector uitgevoerd zou moeten worden, te financieren? Het geld vloeit terug naar waar het van gekomen is.

 

03.08 Minister Marc Verwilghen: Absoluut niet. Het heeft vooral met efficiëntie te maken.

 

03.09  Simonne Creyf (CD&V): Oké.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de M. François-Xavier de Donnea au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "l'exploitation des archives géologiques congolaises du Musée royal d'Afrique centrale" (n° 14818)

04 Vraag van de heer François-Xavier de Donnea aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "het beheer van de Congolese geologische archieven van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika" (nr. 14818)

 

04.01  François-Xavier de Donnea (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 20 mars, le "Wall Street Journal" a relaté l'engouement de certaines sociétés, grandes ou petites, d'exploitation minière pour les archives géologiques du Musée royal d'Afrique centrale. Depuis lors, l'un ou l'autre journal belge a également relaté les faits. La qualité des cartes géologiques datant de l'époque coloniale belge constitue en effet un adjuvant précieux pour l'analyse des images satellite et des autres méthodes de détection de gisements minéraux en République démocratique du Congo. L'utilisation des cartes, archives et collections d'échantillons du Musée permettraient ainsi à diverses compagnies d'exploitation minière d'économiser des sommes parfois considérables lors de leurs études de prospection en RDC, voire de réaliser ultérieurement de substantiels profits d'exploitation grâce à un choix plus judicieux de sites d'exploitation rendu possible grâce aux archives du Musée.

 

Le Musée ne chargerait aux représentants des sociétés minières qu'un modeste droit d'accès de 250 euros par jour, ce qui semble ridicule vu les avantages potentiels énormes que des sociétés privées peuvent retirer de ces consultations.

 

Au moment où les nouvelles autorités de la RDC et la communauté internationale tentent de mettre un terme à l'exploitation anarchique des ressources minérales du pays, il paraît souhaitable de soumettre chaque accès individuel aux archives minières du Musée royal d'Afrique centrale à une autorisation de son ministre de tutelle et d'augmenter sensiblement la redevance à payer pour y accéder.

 

Il est en effet inacceptable, indépendamment des intérêts du Congo qu'il faut sauvegarder, que l'État belge galvaude un patrimoine scientifique inestimable qui représente en outre aujourd'hui un capital économique considérable.

 

Monsieur le ministre, j'ai trois questions à vous poser.

 

L'État belge ne doit-il pas prendre d'urgence des mesures conservatoires pour protéger les archives minières du Musée royal d'Afrique centrale d'un véritable pillage par des sociétés privées?

 

L'accès aux archives minières du Musée ne devrait-il pas être d'urgence soumis au cas par cas à une autorisation du ministre de tutelle ou d'une commission d'experts travaillant sous son autorité?

 

La redevance journalière de 250 euros exigée actuellement ne doit-elle pas être substantiellement relevée?

 

04.02  Marc Verwilghen, ministre: Madame la présidente, collègue de Donnea, en ce qui concerne votre première question, conformément à la législation nationale et européenne, les archives tenues par les institutions publiques sont, en général, accessibles à tous.

 

Parmi les diverses missions des établissements scientifiques fédéraux figure la mission de service public scientifique, y compris des activités telles que l'accès, la mise à disposition, la valorisation, la diffusion, etc. de son patrimoine documentaire. Ces activités de service public scientifique "sont destinées tant au grand public qu'aux utilisateurs plus spécifiques du monde de l'enseignement, de la recherche, de l'administration, de l'industrie". (Cf. Missions et activités des services).

 

Au département de géologie du Musée royal, des documents mis à la disposition des visiteurs correspondent à ceux spécifiquement choisis par eux dans les inventaires tenus à leur disposition. Ces derniers sont généralement aujourd'hui des bases de données informatisées, dont le contenu est ou sera également accessible par internet et pour tous.

 

Par ailleurs, le département géologie du Musée royal développe depuis plusieurs années, avec divers partenaires de la RDC et du Rwanda (ministères, parastataux, universités et compagnies nationales) ces bases de données suivant un système d'accès uniforme et compatible pour tout utilisateur. Chaque partenaire mettant des informations à la disposition de la banque de données commune reste propriétaire du contenu de sa propre documentation.

 

Il n'est donc nullement question de pillage mais d'une opération "win-win" associant public et privé ou encore d'utilisation par le privé d'un outil que les services publics mettent à sa disposition.

 

Quant à votre seconde question relative à l'accès aux archives minières, le département géologie du Musée royal reçoit environ 300 visiteurs par an. La plupart de ceux-ci demandent au personnel scientifique du Musée royal des copies de textes ou de cartes, publiées ou non, qui leur sont fournies au prix coûtant, comme c'est la pratique dans les autres bibliothèques et/ou services documentaires belges. C'est notamment le cas avec le Centre de documentation du service géologique fédéral, dont les clients sont pratiquement toujours des professionnels qui exploitent ces informations dans le cadre de leurs activités professionnelles.

 

L'accès à la documentation détenue par les services publics, en particulier par les établissements scientifiques fédéraux est un droit qui ne peut être soumis à une autorisation par un pouvoir discrétionnaire.

 

Sur le plan de la redevance, le Musée royal pratique deux niveaux de redevance pour la consultation de sa documentation.

 

Pour les visiteurs scientifiques, chercheurs et étudiants belges ou étrangers, aucune redevance n'est prévue. Il en va de même pour les institutions publiques belges ou congolaises. En revanche, pour les visiteurs non scientifiques – industriels et commerciaux –, la redevance s'élève à 250 euros par jour et par personne. Le montant perçu rétribue l'encadrement scientifique offert, car les consultations peuvent s'étendre sur plusieurs jours.

 

Il convient de noter que la photocopie des documents inédits n'est pas permise. Le visiteur doit donc se limiter à parcourir les archives et à prendre éventuellement des notes.

 

Les montants ont été établis par comparaison avec les tarifs moyens fixés dans les milieux de consultation belges et à un niveau tel qu'ils ne présentent aucun obstacle tant pour les petites et moyennes entreprises en RDC que pour les consultants belges utilisant les services du Musée royal dans le cadre de leur activité, laquelle se déroule dans un marché très compétitif.

 

En pratique, les rentrées budgétaires ainsi générées correspondent au financement et au refinancement du temps consacré par le personnel scientifique du Musée royal à ces études documentaires, c'est-à-dire maximum 20%.

 

Les règles de consultation ainsi qu'un exemplaire du contrat standard sont délivrés à chaque visiteur intéressé lors du premier contact avec le Musée royal. Lorsque le demandeur n'est pas une firme connue, le Musée royal essaie de s'assurer de sa fiabilité au moyen de contacts avec le pays d'origine et le milieu professionnel du visiteur. En cas de doute sur ce dernier ou sur la bonne foi de sa requête, le Musée royal demande toujours l'avis du ministre de la Politique scientifique ou de son collègue des Affaires étrangères. Il peut donc arriver que certaines demandes restent sans suite.

 

04.03  François-Xavier de Donnea (MR): Madame la présidente, j'entends bien la réponse du ministre. Je le remercie de m'avoir communiqué des éléments objectifs. Cependant, il me semble que l'attitude du Musée royal envers l'accès commercial – et je ne parle donc pas de l'aspect scientifique des visites – procède d'une grande naïveté, et je suis désolé de devoir le dire. Il suffit de penser aux sommes énormes qui peuvent être gagnées par les prospecteurs.

 

Nous savons très bien quelles sont les menaces qui pèsent sur les ressources de la RDC. De plus, les efforts en vue d'organiser la traçablité des minerais n'en sont qu'à leurs débuts.

 

Par conséquent, tant que nous ne pourrons pas davantage et mieux circonscrire l'exploitation des ressources minières congolaises, il en va de l'intérêt général que nous nous montrions beaucoup plus sélectifs quant à l'accès que nous donnons à des agents économiques et commerciaux. Je ne parle évidemment pas des scientifiques qui devraient continuer à avoir accès à ces ressources.

 

Je continue à penser que les tarifs que nous pratiquons actuellement sont de véritables cadeaux que nous faisons à certaines entreprises dont l'une ou l'autre peut relever d'intérêts mafieux, n'ayons pas peur de le dire. Nous devrions être plus circonspects et moins naïfs en la matière. Je ne doute pas qu'à la suite de ma question, vous ferez réexaminer le dossier en faisant preuve d'un esprit critique de bon aloi.

 

04.04  Marc Verwilghen, ministre: En guise de conclusion, madame la présidente, monsieur de Donnea, je dirai que ces questions ont soulevé un grand intérêt. Espérons qu'on ne se laisse pas guider par une approche trop scientifique et trop naïve.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de M. Melchior Wathelet au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "le remplacement des lampes à incandescence par des lampes économiques" (n° 14877)

05 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de vervanging van gloeilampen door spaarlampen" (nr. 14877)

 

05.01  Melchior Wathelet (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, l'Australie et la Californie ont décidé de remplacer toutes leurs lampes à incandescence par des lampes économiques avant 2010. Le New-Jersey a entamé une démarche similaire. Au niveau européen, on parle également de plus en plus d'introduire de tels changements.

 

Il n'est pas besoin de vous rappeler que les lampes à incandescence sont très peu efficaces du point de vue énergétique par rapport aux lampes fluorescentes compactes (LFC) ou ampoules économiques. Or, en Belgique, ces lampes à forte consommation d'énergie occupent toujours une part importante dans l'éclairage.

 

Selon certains, si en Belgique on prenait les mêmes dispositions qu'en Australie, le coût de l'éclairage serait à diviser par 5,45. Il faut savoir qu'une lampe économique de 11 watts équivaut à une lampe à incandescence de 60 watts. Par ailleurs, cela représenterait une économie de 58.964 tonnes d'équivalent pétrole (TEP). Il existe donc un important potentiel pour rendre l'éclairage plus efficace d'un point de vue énergétique.

 

Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes.

 

- Que pensez-vous d'une suppression des lampes à incandescence par des lampes économiques au niveau de l'éclairage public comme de l'éclairage domestique?

 

- Quelle est la position que vous défendez au niveau européen?

 

- Savez-vous si des discussions ont lieu ou si des avancées ont été décidées à ce sujet?

 

Bien entendu, l'aspect prix doit être considéré. Les lampes économiques sont actuellement plus coûteuses à l'achat que les lampes à incandescence. Le prix d'achat peut être jusqu'à 4 fois plus élevé pour les LFC. Il reste donc un obstacle considérable surtout pour les groupes à faibles revenus.

 

Le Conseil fédéral du Développement durable a rendu récemment un avis – il s'agit de l'avis n° 31 de mars 2007 – dans lequel il invite le gouvernement à avancer sur cette problématique et à envisager des solutions visant, par exemple, à instaurer des stimulants financiers pour inciter le marché à s'orienter vers un éclairage plus économique en termes d'énergie.

 

- Que pensez-vous des options envisagées par le Conseil fédéral du Développement durable, telle qu'une augmentation de la TVA sur les lampes à incandescence et les lampes halogènes, et une baisse de la TVA sur les lampes économiques?

 

- Que pensez-vous d'autres options telles que des subsides ou le remboursement de la différence de prix lors de l'achat de lampes économiques?

 

- Envisagez-vous de prendre des mesures d'ici la fin de la législature?

 

05.02  Marc Verwilghen, ministre: Madame la présidente, monsieur Wathelet, votre question est pour le moins "musclée". En effet, celle-ci comporte beaucoup de sous-questions. Elle est toutefois très intéressante.

 

Monsieur Wathelet, comme le préconise l'avis du Conseil fédéral du Développement durable en cette matière, le remplacement par des éclairages efficaces sur un plan énergétique permettra d'aboutir à une situation avantageuse pour tous, introduisant une baisse de consommation électrique, une baisse en termes d'émission de CO2 et une économie pour les ménages.

 

Cette mesure sera également très bénéfique à notre croissance économique et à notre sécurité en matière d'approvisionnement énergétique.

 

L'éclairage représente près de 20%, autrement dit un cinquième, de la consommation énergétique en Europe.

 

Selon "The European Lamp Companies Federation", dans l'Union européenne des Vingt-Sept, ce sont plus de deux milliards de lampes à incandescence qui sont vendues chaque année, alors que le taux de pénétration des lampes économiques représente 15% du marché, marché toujours largement dominé par les lampes à incandescence.

 

Cette fédération est en faveur d'un "phase out" des produits les plus inefficaces mais tout ici est question de timing afin d'éviter un choc économique au niveau des chaînes de production.

 

Je peux répondre favorablement à votre deuxième question mais la situation est très différente. Pour l'éclairage public, la directive 2005/32/CE qui établit un cadre pour la fixation d'exigences en matière de conception écologique, applicables aux produits consommateurs d'énergie, semble être l'instrument le plus adapté. L'Union européenne en a fait une priorité dans son agenda de produits à mieux concevoir. Malheureusement, les exigences européennes applicables à l'éco-conception de dispositifs d'éclairage domestique ne sont, pour leur part, pas attendues avant 2009, au plus tôt. Des dispositions supplémentaires à ce cadre d'action européen pour l'éclairage domestique sont donc recommandées.

 

Quant à votre troisième question, outre un soutien aux mesures qui pourraient être prises au titre de la directive-cadre Éco-conception, il semble tout indiqué de favoriser une réduction du taux de la TVA pour les produits utiles à une consommation et une production plus durables mais, comme vous le savez, ceci ne relève pas de mes compétences.

 

Je peux également répondre favorablement à votre quatrième question. Le 26 avril dernier, s'est déroulé un important séminaire à l'Agence internationale de l'énergie qui a été organisé par Paul Waide, l'expert de l'AIE et auteur du livre "Light's Labour's Lost". Ceci sera probablement à la base d'un accord plus formel dans le cadre des discussions du plan d'action de Gleneagles au G8. Ce sera un peu le fil rouge pour ces discussions.

 

Je ne peux dire que du bien de votre cinquième question. J'irais même beaucoup plus loin en insistant pour qu'au niveau international, ce type d'actions soit pris au plus vite. Il faudrait en outre prévoir une baisse de la TVA pour les lampes "led". Une fois encore, ceci ne relève pas de mes compétences strictes. Un Conseil européen Économie et Finances pourrait décider de ce type de mesures qui me semblent extrêmement efficaces.

 

Quant à votre sixième question, contrairement à l'avis du Conseil fédéral du Développement durable, je ne suis pas convaincu que des subsides pour des lampes économiques représentent un choix judicieux. En effet, si le consommateur y gagne sur toute la durée de l'utilisation de ce produit, l'achat devrait s'imposer sans subsides, pratiquement naturellement. Il serait même contre-productif de donner des subsides pour ce type de produit faisant croire que, sans subsides, ce ne serait pas une solution utile. Par contre, agir via une baisse ou une hausse de la TVA sur l'harmonisation et l'élargissement des labels, sur l'information et la sensibilisation du public serait des plus utiles.

 

La réponse à votre septième et dernière question est également positive.

 

La présente question/réponse mérite l'attention de nombreux responsables politiques et sera d'ailleurs transmise à d'autres ministres fédéraux pour information et mesures éventuelles.

 

Il faut en priorité suivre et appuyer le calendrier européen pour toute nouvelle mesure inscrite dans le cadre de la directive Éco-conception. Il faut ensuite insister bien davantage qu'aujourd'hui sur l'intérêt de ces produits efficaces, en particulier lorsqu'ils sont encore méconnus comme c'est le cas des "led" et des "oled".

 

"Last but not least", sur la base de l'avis du Conseil fédéral, je compte insister, à l'instar des décisions californiennes et australiennes, pour que l'Union européenne accélère le mouvement enclenché par la directive-cadre Éco-conception et que ce mouvement puisse, dans la foulée, décider de l'éventuel "phase out" de la lampe à incandescence d'ici 2010. En effet, selon l'Agence internationale de l'énergie, la moitié de l'éclairage résidentiel européen est encore réalisé à partir de lampes à incandescence, contrairement au Japon où seulement 4% des lampes sont à incandescence. Par ailleurs, l'avis et les recommandations du Conseil fédéral ont retenu toute mon attention.

 

Les mesures suivantes proposées par le Conseil paraissent utiles.

 

1. Veiller à la qualité des lampes à incandescence compactes introduites sur le marché.

2. Informer activement les différents acteurs des avantages que représente un éclairage énergétique efficace.

3. Améliorer l'offre en magasin.

4. Rendre plus attrayants les prix des lampes de qualité.

5. Assurer, via la cellule CONCERE/ENOVER, la cohérence des mesures politiques régionales et fédérales en cette matière, notamment en termes d'échange de bonnes pratiques pour stimuler l'éclairage énergique efficace.

 

Cette réponse est longue, je le sais, mais la question valait la peine de recevoir une réponse plus détaillée.

 

05.03  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie et suis heureux de constater que cette question a suscité une réflexion au sein de votre cabinet et de votre administration. Manifestement, les réponses que vous apportez sont le fruit d'une réelle recherche.

 

Vous avez bien résumé la situation en paraphrasant le Conseil fédéral du Développement durable. La qualité, l'information, la meilleure offre, le meilleur prix et une politique cohérente, tels sont les éléments devant être mis en mouvement pour faire en sorte que ces petites modifications, lorsqu'elles s'additionnent, aient un impact environnemental important.

 

C'est par ce type de mesures que nous pourrons y parvenir.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van mevrouw Simonne Creyf aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de aangekondigde tariefstijging van elektriciteit" (nr. 14885)

06 Question de Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "l'annonce d'une augmentation des tarifs de l'électricité" (n° 14885)

 

06.01  Simonne Creyf (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de nieuwe directeur van de CREG stelt dat er ten gevolge van een uitspraak van het hof van beroep van Brussel een forse stijging van de energieprijzen te verwachten is in 2008. Hij verwijst daarvoor naar het arrest van het hof van beroep, waarin het hof oordeelde dat het niet aan de CREG toekomt om over de redelijkheid van de tariefvoorstellen van de energie-intercommunales te oordelen, maar dat dit toekomt aan de gewestelijke overheid. Volgens de nieuwe directeur van de CREG zullen ten gevolge daarvan de tarieven volgend jaar spectaculair stijgen.

 

Voor de volledigheid willen we toch nog even herhalen dat de CREG de afgelopen maanden sterk onder vuur lag van diverse kanten. Mag ik onder andere verwijzen naar de uitspraken van de burgemeester van Leuven, de heer Tobback, die toen zei dat de distributienettarieven kunstmatig en ten onrechte fors zouden zijn gedrukt, met – ik citeer de burgemeester van Leuven – "een fors inkomstenverlies voor de gemeenten als nefast gevolg". Ik wil er ook naar verwijzen dat de uitspraak van het hof van beroep er komt nadat de intercommunales zelf naar de rechter waren gestapt, omdat ze niet akkoord gingen met de afschrijvingsregels en de waardering van hun activa die de CREG hanteerde bij de vastlegging van de tarieven.

 

Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.

 

Wat staat er nu precies in het arrest van het hof van beroep? Wat zijn de concrete implicaties van het arrest aangaande het vastleggen van de distributienettarieven? Betekent dit dat de CREG inderdaad niet langer bevoegd is voor het vastleggen van de distributienettarieven en dus niet kan oordelen over het al dan niet rechtmatig zijn van bepaalde kosten die door de netbeheerders worden voorgesteld?

 

Wat is de houding van de minister ten aanzien van dit arrest? Wat is zijn reactie? Hoe reageert de minister op de aankondiging van de stijging van de energieprijzen, zoals door de voorzitter van de CREG wordt aangekondigd? Zult u iets doen, mijnheer de minister?

 

Ik verwijs naar de uitspraak van de burgemeester van Leuven. Is de politiek van de CREG er zelf de oorzaak van dat de prijzen straks zullen moeten stijgen, omdat het niet anders zal kunnen? Is de voorzitter van de CREG eigenlijk niet uit zijn rol gevallen met zijn verklaring in de pers?

 

06.02 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Creyf, het is andermaal een gespierde vraag. Ik bedoel dat uw vraag verschillende facetten bevat en het is dus niet mogelijk om met een gebald, kort antwoord uitsluitsel te brengen.

 

Op uw eerste vraag kan ik het volgende antwoorden. Het hof van beroep te Brussel – het is interessant indien u dat zou nakijken – heeft drie van de vier beroepen, die in 2006 werden ingesteld tegen beslissingen van de CREG over de distributienettarieven in aardgas en elektriciteit, behandeld. Er werden arresten geveld. Het gaat om zaken die werden ingeleid door Vlaamse distributienetbeheerders (West-Vlaamse Elektriciteitsmaatschappij, PBE, Interenerga en IVEG).

 

Het hof oordeelde hun beroepen ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond, en besliste tot vernietiging van de bestreden tariefbeslissingen. Het hof zegt dat het aan de CREG zelf toekomt om opnieuw te beslissen over hun tariefvoorstellen met budget betreffende 2006, rekening houdend met wat in de arresten staat voorgeschreven. Het hof oordeelde niet wat de CREG zou moeten en kunnen doen, conform haar taak als regulator, maar wel wat de CREG, in overeenstemming met de wet kan doen volgens de huidige regelgeving.

 

Tot zover het antwoord op uw eerste vraag.

 

Ik kom dan bij uw tweede vraag. De CREG heeft tot nu toe steeds toezicht uitgeoefend op de tarieven. Dat gebeurt eigenlijk in twee fases. Er is een eerste ex-antecontrole, namelijk de bepaling van de tarieven op basis van de budgetten en een ex-postcontrole, namelijk de controle van de toepassing van de tarieven. In concreto hebben de arresten een impact op de uitoefening van de tarifaire bevoegdheden van de CREG. Ik leg dit uit. De CREG zou in het kader van haar jaarlijks ex-postonderzoek naar een eventuele bonus-malus inzake de distributie van elektriciteit, geen door de netbeheerder geboekte kosten meer als onredelijk mogen verwerpen, ook al werden bepaalde kosten door de CREG initieel als onredelijk bevonden bij het onderzoek van de tariefvoorstellen, zijnde de budgetten. Het hof heeft zich inzake aardgas nog niet uitgesproken.

 

De CREG zou zich volgens het hof vergissen in haar standpunt inzake haar bevoegdheid over de definitie van een bonus-malus. Daarom moet de CREG, in plaats van een onderscheid te maken tussen een toevallig exploitatie-excedent of exploitatiedeficit enerzijds en een eventuele bonus-malus anderzijds, het boekhoudkundig exploitatieresultaat van het boekjaar zonder meer, ongeacht de oorzaken ervan, als een bonus of een malus behandelen.

 

Een derde opmerking is dat voor de distributie van aardgas het hof heeft beslist dat de CREG, bij de goedkeuring van een tariefvoorstel ex ante, geen redelijkheidstoets meer zal kunnen uitvoeren voor de kosten die door enige andere overheid is opgelegd.

 

Ten slotte, het hof heeft ook nog een standpunt ingenomen met betrekking tot de afschrijvingen die inzake de tarieven van elektriciteit worden gebruikt. Het hof heeft geoordeeld dat de CREG de boekhoudkundige afschrijvingen als uitgangspunt moet nemen. De ex-antecontrole van de CREG wordt door het hof dus op het opportuniteitsvlak in vraag gesteld.

 

De Nederlandstalige kamer van het hof van beroep te Brussel heeft zich in de genoemde arresten uitgesproken over tariefbeslissingen ex ante van de CREG. Daarbij heeft zij zich tegelijkertijd ook uitgesproken over een aantal daarin opgenomen principes ex post, die in het kader van andere, nog lopende beroepsprocedures voor de Raad van State een invloed kunnen hebben. Welke de gevolgen hiervan zullen zijn op de arresten van de Raad van State of van de Franstalige kamer van het hof van beroep, dat ook nog een beroep voorgelegd krijgt, is nog niet geweten.

 

Wat uw derde vraag betreft, de CREG blijft vanzelfsprekend wettelijk bevoegd voor de goedkeuring van de distributienettarieven. De tarieven zijn het resultaat van de toewijzing van het inkomen - de exploitatiekosten - via verdeelsleutels en de in aanmerking te nemen verkoopsvolumes, naar eenheidsprijzen, die de tarieven zijn. Nu het hof van beroep de marge van de CREG, wat de beoordeling van de kosten betreft, sterk beperkt heeft, blijven vooral nog de te hanteren toewijzingsmechanismen van kosten en de beoordeling van de in aanmerking te nemen volumes over.

 

Uw vierde en vijfde vraag zal ik samen behandelen. Het hof van beroep te Brussel heeft een arrest geveld dat in het kader van de regelgeving tegen de tarifaire beslissingen van de CREG nog enkel door een cassatieprocedure vernietigd kan worden. Er loopt momenteel een onderzoek om na te gaan of men al dan niet cassatie zal aantekenen. Een eventuele procedure in cassatie schort in elk geval het arrest niet op. De CREG is dus alleszins door de arresten gebonden, wat betreft de tarieven voor 2006 van de desbetreffende netbeheerders.

 

Als minister kan ik op geen enkele manier ingaan tegen de rechterlijke uitspraak zelf. Ik kan wel stellen dat het uitvoeringsbesluit over het meerjarentarief voor de transmissie van elektriciteit, zoals het onlangs in de Ministerraad werd goedgekeurd, de controlebevoegdheden van de CREG, vastgelegd in de Europese richtlijnen en de Belgische wetten betreffende gas en elektriciteit, duidelijker weergeeft.

 

Ik onderzoek momenteel ook in welke mate in de huidige legislatuur de bestaande KB’s van de eenjaarstarieven nog kunnen worden aangepast om aan de beoogde tarifaire bevoegdheden van de CREG een duidelijkere wettelijke basis te geven en om de onbillijke gevolgen van bovenvermelde interpretaties te vermijden. Een zaak is namelijk duidelijk: indien de beslissingen uit de arresten van het hof van beroep onveranderd blijven, dan is de consument het kind van de rekening.

 

06.03  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, het hof van beroep heeft echt de politiek van de CREG vooral in verband met het drukken van de kosten of het niet aanvaarden van de kosten veroordeeld.

 

Ik begrijp dan dat dit mogelijks, als dit niet meer gebeurt, een kostenstijging van elektriciteit tot gevolg zal hebben.

 

Mijnheer de minister, ik wil in deze ook graag een politiek statement maken. De ervaring van verschillende mensen en van mij is dat de CREG in het verleden een politiek gevoerd heeft onder druk van paars – als ik het zo mag zeggen – om de prijzen te drukken, en dit ten koste van de prijzen van de toekomst. Deze paarse regering moest te allen tijde de indruk geven dat de liberalisering werkte en dat de prijzen niet stegen.

 

Daardoor is door de CREG een beleid gevoerd om de prijzen te drukken ten koste van de prijzen in de toekomst en ook ten koste van reële kosten die door de netbeheerder en de intercommunales zijn gemaakt en die men niet heeft aanvaard. Ook de afschrijving over 30 jaar in plaats van 50 jaar moet in dat kader gezien worden.

 

Er zal dus inderdaad een kostprijsverhoging van de elektriciteit komen. Dit zal het bewijs zijn dat de liberalisering inderdaad niet heeft gewerkt, dat die mislukt is en dat het gevolg van de liberalisering van de elektriciteit niet een prijsverlaging zal zijn.

 

Het gevolg zal zijn dat die kostprijsverhoging zal afgewenteld worden. Ik denk, en ben het op dat vlak eens met de burgemeester van Leuven, dat de gemeenten en de Gewesten meer zullen betalen voor openbare gebouwen, voor openbare dienstverlening, enzovoort. Het is een feit dat die prijzen en dus de uitgaven voor gemeenten en Gewesten voor verlichting en dergelijke voor openbare gebouwen, nu reeds behoorlijk zijn gestegen.

 

Mijnheer de minister, nogmaals, ik meen dat de politiek ter zake heeft meegespeeld; dat er politieke druk was op de CREG om de prijzen te drukken. Wij zullen het gevolg zien in de toekomst. Die prijzen zullen dan moeten stijgen. Het beleid dat in het verleden gehanteerd werd, kan nu immers, zo blijkt uit de resultaten van het hof van beroep, niet worden voortgezet.

 

06.04 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Creyf, ik begrijp dat u een politiek statement daarover maakt. Ik deel evenwel uw mening niet.

 

De CREG als regulator moet een evenwicht bereiken tussen de belangen van degenen die betrokken zijn bij de operatie. Er zijn twee betrokken partijen, namelijk de netbeheerders aan de ene kant en de consumenten aan de andere kant. Als de CREG vaststelt dat de netbeheerders tarieven indienen die fel overdreven zijn, in sommige vastgestelde gevallen gaat het over 25%, dan moet de regulator ingrijpen. Dat is hetgeen de regulator heeft gedaan.

 

Wat zegt het hof van beroep? Het hof van beroep zegt: regulator, dat is eigenlijk niet uw bevoegdheid. U gaat uw bevoegdheid daar te buiten. Ik denk dat de taak van een regulator er juist in bestaat om een balans te vinden in de belangen die op het spel staan.

 

Ik heb in het verleden vastgesteld dat, betrekking hebbend op distributienettarieven, de CREG altijd gezegd heeft voor stabiele, reële tarieven te zijn, maar niet voor tarieven, die eigenlijk moeten leiden tot het brengen van meer inkomsten voor bepaalde participanten in het geheel van de distributie, en u weet dat dit in de zuivere intercommunales vooral de gemeenten zijn.

 

In die omstandigheden zijn er ondertussen een aantal verduidelijkingen gekomen, en ik herhaal dat voor de meerjarentarieven die vrees niet zal bestaan, omdat we daar voorzorgen hebben genomen. Voor de eenjaarstarieven, die al een hele tijd van toepassing zijn, en waarop de CREG juist zijn controle uitoefent, zal ik nakijken wat kan gebeuren. Wat ik niet wil, is dat de consument het kind van de rekening wordt.

 

06.05  Simonne Creyf (CD&V): Dank u mijnheer de minister. U hebt gelijk dat de CREG inderdaad voor het evenwicht moet zorgen tussen wat de netbeheerders vragen en de redelijkheid.

 

Als dit het geval is, en de CREG zou een aantal zaken van de netbeheerders verworpen hebben, omdat ze onredelijk zijn, dan begrijp ik het. Maar uit datgene wat wij vernemen, is dat juist niet gebeurd, en mochten terechte kosten van de netbeheerders niet worden verrekend, waardoor de prijs kunstmatig is gedrukt.

 

Mag ik nog een keer verwijzen naar de verplichting van de afschrijving op 30 jaar in plaats van 50 jaar, wat in dit dossier een serieuze rol heeft gespeeld.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Simonne Creyf aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de vernietiging van een artikel uit de wet betreffende de verzekering tegen natuurrampen" (nr. 14886)

07 Question de Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "l'annulation d'un article de la loi concernant l'assurance contre les catastrophes naturelles" (n° 14886)

 

07.01  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, met het arrest van 15 maart 2007 vernietigde het Arbitragehof een vrij essentieel deel van de wet van 17 september betreffende de natuurrampenverzekering. Een aantal kleine verzekeraars had vorig jaar een vernietigingsberoep ingesteld tegen de nieuwe wet, daar zij vonden dat zij te veel moesten bijdragen in vergelijking met de grote marktspelers, wat hun solvabiliteit en rendabiliteit aantastte. Zij bestreden vooral artikel 11 van de wet, waarvan zij vonden dat de daarin de geformuleerde wiskundige formules discriminerende gevolgen zouden hebben voor de kleine en middelgrote verzekeringsondernemingen. Die maatschappijen zouden bij een natuurramp met een grote omvang die hen ertoe zou verplichten de bestreden formules toe te passen teneinde het totaalbedrag van hun schadevergoeding te beperken, worden blootgesteld aan een risico van insolvabiliteit, omdat die formules zouden leiden tot te hoge resultaten in verhouding tot hun premie-incasso in de tak Brand.

 

Het Arbitragehof gaf hun gelijk en vernietigde de bestreden bepaling, met dien verstande dat de vernietigde bepalingen gehandhaafd blijven tot de inwerkingtreding van nieuwe bepalingen. Dat moet uiterlijk op 30 juni 2008 gebeuren. Mijnheer de minister, misschien herinnert u zich dat dat element ook in onze uiteenzettingen naar voren is gebracht. Ik wil daar niet stoer over doen; wij hebben toen reeds gezegd dat die wiskundige formule discriminerend zou kunnen zijn ten opzichte van de kleinere maatschappijen. Blijkbaar is er nu een klacht ingediend en heeft het Arbitragehof de kleinere maatschappijen gelijk gegeven. Natuurlijk is het wat alarmerend dat de natuurrampenwet nu op bepaalde punten wordt vernietigd.

 

Mijnheer de minister, hoe zult u reageren op het arrest? Misschien hebt u al iets gedaan in reactie op het arrest? Zal er binnenkort een wetswijziging komen? Als u de wet wijzigt, wat zal de inhoud ervan zijn?

 

Als u geen wetswijziging voorbereidt, wil dat zeggen dat u geen onmiddellijk gevolg geeft aan een belangrijk arrest van het Arbitragehof. Als gevolg daarvan kunnen de solvabiliteit en de rendabiliteit van kleine en middelgrote verzekeringsondernemingen bij mogelijke natuurrampen in gevaar worden gebracht, vermits dat de bestaansreden is van het arrest.

 

Ik denk dat niemand erbij gebaat is dat kleine en middelgrote verzekeringsondernemingen in de problemen zouden geraken.

 

Is het voor die maatschappijen niet van essentieel belang dat de wet snel wordt gewijzigd?

 

07.02 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Creyf, toen ik het persbericht las met betrekking tot het arrest van het Arbitragehof heb ik mij onthouden van commentaar, tot op het moment dat ik het arrest heb kunnen lezen.

 

Het is heel nuttige literatuur. De geviseerde bepaling uit de wet van 17 september 2005 had een dubbel doel: enerzijds, een billijke verdeling organiseren van de risico’s natuurrampen tussen de privéverzekeraars en, anderzijds, het totaalbedrag van de schadevergoedingen die door de verzekeraars moeten worden uitgekeerd, te beperken.

 

De beperking vloeide voort uit de toepassing van wiskundige formules samengesteld uit een forfaitair bedrag. Het is de verwijzing naar dat forfaitair bedrag en naar de omvang van het bedrag, en dus niet naar de wiskundige formule, die wordt bekritiseerd.

 

De regering heeft steeds gesteld dat er rekening moet worden gehouden met een gelijke minimale bescherming van alle verzekerden die het slachtoffer zijn van een natuurramp, en met de noodzaak om de drempel waarboven de Nationale Kas voor rampenschade moet optreden, op een uniforme wijze te bepalen.

 

Het Arbitragehof is evenwel van mening dat de keuze van de forfaitaire bedragen - en alleen dat - niet op pertinente wijze wordt verantwoord en dat het niet uitgesloten is dat er andere formules zouden bestaan die hetzelfde doel bereiken, maar minder discriminerende gevolgen zouden hebben ten opzichte van de kleine verzekeraars.

 

Het arrest en de mogelijke oplossingen die rekening houden met de belangen van de sector en van de verzekerden, worden momenteel bestudeerd. Het spreekt voor zich dat een goed uitgewerkt en evenwichtig wetgevend initiatief zich opdringt. Dat zal niet meer tijdens deze legislatuur kunnen worden afgerond, maar in elk geval wordt eraan gewerkt, zodat de aangelegenheid hoe dan ook wordt geregeld vóór 30 juni 2008.

 

Ik denk niet dat het een bijzonder moeilijke aangelegenheid is. We moeten alleen zoeken naar andere bepalingen voor forfaits die objectief kunnen worden gecontroleerd, maar toch hetzelfde effect hebben. Het principe op zichzelf wordt immers niet door het Arbitragehof tenietgedaan.

 

07.03  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw informatie. Ik kan aannemen dat het vinden van die nieuwe formule inderdaad niet in een, twee, drie kan, maar ik houd u aan uw belofte dat voor de datum die vermeld is in het arrest, de zaak geregeld zal worden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, zoals gewoonlijk is mevrouw Creyf in vorm. Ook de volgende vraag op de agenda is van haar.

 

08 Vraag van mevrouw Simonne Creyf aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de invoering van de non-discriminatierichtlijn op het vlak van de verzekeringen" (nr. 14887)

08 Question de Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "l'entrée en vigueur de la directive relative à la non-discrimination dans le domaine des assurances" (n° 14887)

 

08.01  Simonne Creyf (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, volgens diverse kranten zou op donderdag 22 maart jongstleden worden beslist of België een vrijstelling zou vragen aan Europa voor de Europese non-discriminatierichtlijn inzake verzekeringen.

 

Een dergelijke vrijstelling is niet zonder belang, daar de Europese richtlijn de discriminatie tussen mannen en vrouwen bij verzekeringsproducten verbiedt.

 

Volgens de verzekeraars zou een dergelijk verbod tot een grote tariefstijging kunnen leiden, daar ons verzekeringssysteem in belangrijke mate rekening houdt met het geslacht. Zo tonen statistische gegevens aan dat vrouwen achter het stuur minder brokken maken dan mannen, waardoor zij ook fors minder betalen dan mannen. Vrouwen leven ook gemiddeld langer, wat betekent dat zij ongeveer 30% minder betalen voor een overlijdensdekking dan mannen.

 

Mijnheer de minister, in antwoord op een eerdere vraag antwoordde u dat u voorstander was van de aanvraag van een vrijstelling, maar dat er in de regering nog geen definitieve beslissing was genomen. Ondertussen hebben wij in de pers ook al de reactie kunnen lezen van uw Vlaamse regeringspartner, die zegt dat dat niet klopt, omdat een gelijkstelling niet noodzakelijk inhoudt dat alle prijzen zullen stijgen, maar dat het resultaat ook zou kunnen zijn dat de vrouwen iets meer betalen en de mannen iets minder. Er zijn dus alternatieven. Ik geef dat maar aan om erop te wijzen dat er blijkbaar in de regering verschillende meningen over die aangelegenheid bestaan.

 

Mijnheer de minister, vandaar heb ik de volgende vragen.

 

Is er een beslissing genomen omtrent het al dan niet aanvragen van de vrijstelling op de Europese non-discriminatierichtlijn? Zo ja, wat is dan de beslissing geweest, en waarom? Zo neen, wat is dan de beslissing geweest, en waarom is er geen vrijstelling gevraagd?

 

Wanneer zal de beslissing omtrent de vrijstelling dan worden genomen, gelet op de vervaldag van 21 december 2007, wat nog veraf lijkt, maar wat, met het oog op de naderende verkiezingen en de daaraan gekoppelde regeringsvorming, misschien niet eens zo veraf is?

 

08.02 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, collega Creyf, de Europese richtlijn van 13 december 2004 bepaalt de toepassing van het beginsel van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de toegang tot het aanbod van goederen en van diensten. Het artikel 5 van die richtlijn bepaalt dat de lidstaten in een uitzondering op de gelijke behandeling tussen mannen en vrouwen mogen voorzien voor verzekeringstakken waarbij het geslacht een bepalende factor is bij de beoordeling van het risico.

 

Dat is met name het geval voor de levensverzekering, de ziekteverzekering, de hospitalisatieverzekering en de autoverzekering.

 

Collega Creyf, u vraagt of er een beslissing werd genomen op 22 maart. Dat is niet gebeurd. Er was ook niet aangekondigd dat er op dat ogenblik een beslissing zou worden genomen. In de regering is er nog geen definitieve beslissing ter zake genomen. Zij heeft daarvoor tijd tot de vervaldag, 21 december 2007. Dat is ver af en tegelijk niet ver af. Ik ben het eens met uw opmerkingen dienaangaande.

 

Hoewel het aangewezen lijkt in een uitzondering te voorzien, is het belangrijk om alle consequenties van een uitzondering aandachtig te analyseren. Dat is waar men momenteel mee bezig is, vooraleer het punt desgevallend wordt geagendeerd en er een beslissing in wordt genomen.

 

08.03  Simonne Creyf (CD&V): Blijkbaar is het dus niet juist dat er op 22 maart een vrijstelling zou zijn gevraagd. Uit het antwoord van de minister mag ik concluderen dat de regering er inderdaad niet uit is of zij een vrijstelling zal vragen of niet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van mevrouw Simonne Creyf aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "het sociaal tarief voor gas en elektriciteit" (nr. 14888)

09 Question de Mme Simonne Creyf au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "le tarif social du gaz et de l'électricité" (n° 14888)

 

09.01  Simonne Creyf (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik verwijs ook hier naar berichten in kranten.

 

Als wij de kranten mogen geloven, lijkt er na de speciale Ministerraad van Leuven misschien toch enige vooruitgang te kunnen geboekt worden in het dossier van het sociaal tarief. Als dat zo mocht zijn, dan is dat natuurlijk niets te vroeg, aangezien reeds in mei 2005 de problemen aan de orde werden gesteld, namelijk dat ongeveer 33 procent van de rechthebbenden geen gebruikmaken van hun recht, deels uit onwetendheid, maar ook door de administratieve mallemolen die moet doorlopen worden. Daarnaast betalen de rechthebbenden in sommige distributienetgebieden in Vlaanderen met het sociaal tarief meer dan wat zij op de vrije markt zouden kunnen verkrijgen.

 

De aankondigingen van een oplossing bleven steeds zonder gevolg. Vandaar deze vragen, mijnheer de minister.

 

Werd er op de Ministerraad van Leuven iets beslist aangaande het sociaal tarief? Wat werd er eventueel beslist? Hoe zal de automatische toekenning van het sociaal tarief worden bereikt, voor zover dit zou beslist zijn? Hoe zal dat concreet in zijn werk gaan? Zal dit verlopen via een loket binnen de administratie van Energie, als tussenpersoon tussen de Sociale Kruispuntbank en de energieleveranciers, zoals al eerder werd aangekondigd? Beschikt men daar over alle nodige informatie? Kan dat loket de voorgeschreven taak aan? Hoe zal worden gegarandeerd dat het sociaal tarief het goedkoopste tarief is in de distributiezone? Dat zou immers zijn beslist. Wie zal daarop toezien? Hoe ziet u deze praktische uitwerking verlopen? Tegen wanneer moeten deze twee maatregelen precies gerealiseerd zijn? Wanneer zal het nieuwe systeem in werking treden?

 

09.02 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Creyf, op uw eerste en voorlaatste vraag kan ik u meedelen dat de Ministerraad nog geen definitieve beslissing over het sociaal tarief heeft genomen. Momenteel is een ontwerp van beslissing in onderzoek.

 

Wat het wetsontwerp inzake een automatische toekenning van het sociaal tarief betreft, werd op de Ministerraad van 23 maart 2007 een beslissing genomen. Dit wetsontwerp zal trouwens in de programmawet worden opgenomen. Het is juist dat de automatisering aan een loket bij de administratie Energie is toegekend.

 

Voor de implementatie van het IT-systeem zal worden samengewerkt met de leveranciers en de distributienetbeheerders, zodat van in het begin een correct IT-systeem wordt uitgewerkt, trouwens in samenwerking met Fedict. De reden waarom dit aan een loket bij de administratie Energie werd toevertrouwd, is omdat de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid slechts een aanspreekpunt mag hebben met wie gegevens worden uitgewisseld. Om redenen van privacy mag het aanspreekpunt geen privéonderneming zijn, maar moet het een publieke onderneming zijn.

 

Het wetsontwerp voorziet erin dat de bepalingen via een KB in werking zullen treden. Het is de bedoeling dat op 1 januari 2008 van start te laten gaan.

 

09.03  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, er is dus een stap vooruit gezet in het automatisch toekennen van het recht aan de rechthebbende. Dat is een goede zaak. Er blijft natuurlijk nog het probleem dat men, als men moet betalen, in een aantal gevallen nog altijd meer betaalt dan het laagste tarief in zijn distributiezone. Het is jammer dat voor dat probleem nog geen definitieve oplossing werd genomen.

 

Het is ook jammer dat het probleem blijkbaar nog altijd in onderzoek is.

 

Op het vlak van het automatisme is het dus een stap vooruit. Het is echter jammer dat aan het feit dat het sociaal tarief nog hoger ligt dan het laagste distributietarief in een bepaalde distributiezone, nog geen gevolg werd gegeven.

 

09.04 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw de voorzitter, ik wanhoop niet dat wij ook met het andere, wetgevende initiatief met betrekking tot het sociaal tarief, dat moet worden genomen, nog tijdig zullen kunnen landen.

 

De voorzitter: In dat geval kijken wij uit naar de landing.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Mijnheer de minister, collega’s, met deze vraag hebben wij de agenda van de vragen voor deze voormiddag afgewerkt. Ik wou u melden dat wij mevrouw Van Lombeek-Jacobs niet kunnen bereiken. Haar vraag nr. 14889 wordt dus uitgesteld naar een van de volgende vergaderingen die nog zullen plaatsgrijpen.

 

De behandeling van de vragen en interpellaties eindigt om 11.27 uur.

Le développement des questions et interpellations se termine à 11.27 heures.